[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35528 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen bij geweld tegen personen met een publieke taak (Wet uitbreiding taakstrafverbod)

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen bij geweld tegen personen met een publieke taak (Wet uitbreiding taakstrafverbod)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2020D29714, datum: 2020-07-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2020Z13971:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


RAADNo.W16.20.0104/II 's-Gravenhage, 24 juni 2020

...................................................................................

Bij Kabinetsmissive van 9 april 2020, no.2020000741, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen bij geweld tegen functionarissen met een publieke taak, met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt ertoe het huidige taakstrafverbod voor ernstige geweld- en zedenmisdrijven uit te breiden naar elke vorm van fysiek geweld tegen personen met een publieke taak in het kader van de handhaving van de orde of veiligheid.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de laakbaarheid van het toegenomen geweld tegen publieke ambtsdragers en het belang van een effectief optreden daartegen. Wel stelt zij vragen bij de motivering en de effectiviteit van de voorgestelde uitbreiding van het taakstrafverbod, mede in het licht van de reeds bestaande mogelijkheden om geweld tegen personen met een publieke taak tegen te gaan.

Verder wijst de Afdeling erop dat het voorstel ook in lichtere gevallen de mogelijkheid om een mildere of meer op de persoon gerichte straf op te leggen uitsluit. Daarbij vraagt zij aandacht voor mogelijke alternatieve maatregelen. Tot slot adviseert de Afdeling de reikwijdte van het verruimde taakstrafverbod te verduidelijken en deze te beperken tot personen die daadwerkelijk belast zijn met een publieke taak in het kader van de handhaving van de orde of veiligheid. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van het wetsvoorstel en de toelichting.

1. Inhoud en achtergrond van het voorstel

Het wetsvoorstel strekt ertoe het huidige taakstrafverbod voor geweld- en zedenmisdrijven uit te breiden naar elke vorm van fysiek geweld tegen politiemensen, medewerkers van de brandweer of ambulance, buitengewoon opsporingsambtenaren en andere personen met een publieke taak in het kader van de handhaving van de orde of veiligheid. Tegen geweld jegens deze personen moet volgens de toelichting stevig worden opgetreden; een taakstraf is hierbij geen passende sanctie. Het wetsvoorstel wil het bestaande taakstrafverbod daarom uitbreiden, zodat in deze gevallen niet kan worden volstaan met het opleggen van een ‘kale taakstraf’ (een taakstraf die niet wordt gecombineerd met een andere, vrijheidsbenemende sanctie).1

Met het wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan een door de leden Helder, Van Oosten en Van Dam voorgestelde motie.2 In reactie op deze motie heeft de regering toegezegd een wetsvoorstel in voorbereiding te nemen dat het taakstrafverbod uitbreidt tot alle varianten van mishandeling (in de zin van de artikelen 300 tot en met 303 Wetboek van Strafrecht (Sr)) van functionarissen met een publieke taak.3 Het taakstrafverbod gaat gelden ongeacht de gevolgen die het gepleegde geweld heeft gehad, zodat volgens de toelichting ook strafbare pogingen eronder komen te vallen.4

In het huidige artikel 22b Sr zijn de mogelijkheden voor het opleggen van een taakstraf beperkt in geval van veroordeling voor een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf. Ook bij enkele andere specifiek aangeduide misdrijven en in het geval van recidive geldt een taakstrafverbod. Met de invoering van dit taakstrafverbod wilde de wetgever de taakstraf positioneren als passende straf voor minder ernstige strafbare feiten.5

Het nu voorliggende wetsvoorstel sluit ook aan bij die gedachte. De regering is van oordeel dat elke vorm van fysiek geweld tegen personen met een publieke taak dusdanig ernstig en laakbaar is, dat een afdoening met een taakstraf niet passend is. Dit geldt volgens de toelichting ook in situaties waarin het geweld niet tot (ernstig) letsel heeft geleid en er geen sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de functionaris. Voor ernstige geweldsmisdrijven geldt in zijn algemeenheid immers nu al een taakstrafverbod.6

2. Motivering van het voorstel

De Afdeling onderschrijft het uitgangspunt dat elke vorm van geweld tegen personen in de uitoefening van een publieke taak passend moet worden bestraft. In veel gevallen zal een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in beginsel een passende reactie zijn op geweld tegen publieke ambtsdragers. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat geweld tegen politiemedewerkers en hulpverleners een ernstig en hardnekkig probleem is, dat nog altijd in omvang lijkt toe te nemen.7 Van een bijzondere bepaling met betrekking tot deze doelgroep gaat een duidelijk signaal uit dat geweld tegen deze personen niet acceptabel is.

Daarmee is een uitbreiding van het taakstrafverbod in de nu voorgestelde vorm echter nog niet dragend gemotiveerd. De Afdeling merkt op dat een cijfermatige ondersteuning van deze uitbreiding in de toelichting ontbreekt. In het bijzonder rijst de vraag in hoeveel gevallen tot dusverre uitsluitend een taakstraf is opgelegd ter zake van mishandeling van een publieke functionaris. In de toelichting wordt slechts verwezen naar één incident, dat aanleiding vormde voor de motie-Helder c.s.8 Voorts wordt in de toelichting opgemerkt dat het aantal zaken waarop het wetsvoorstel betrekking heeft gering is en dat het effect op de benodigde celcapaciteit naar verwachting verwaarloosbaar zal zijn.9 Verschillende geconsulteerde organisaties hebben dan ook te kennen gegeven geen noodzaak te zien voor de voorgenomen uitbreiding van artikel 22b Sr.10 Daarbij wordt opgemerkt dat in de gevallen die de minister voor ogen lijken te staan doorgaans al wordt gereageerd met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.11 Misdrijven tegen publieke dienstverleners en andere beroepsbeoefenaars worden ook nu als regel – terecht – al streng aangepakt.12

Voorts wijst de Afdeling op het reeds bestaan van andere voorzieningen die erop zijn gericht geweld tegen personen met een publieke taak terug te dringen. De toelichting noemt in dit verband onder meer het strafvorderingsbeleid van het openbaar ministerie ten aanzien van geweldsmisdrijven tegen personen met een publieke taak, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) en de wettelijke strafverzwaringsgrond voor mishandeling van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening (artikel 304, onder 2°, Sr). Daarnaast is het bestaande taakstrafverbod nu al van toepassing op wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg (artikel 181 Sr) en op zwaardere gevallen van mishandeling.13

Niet toegelicht is of, en zo ja hoe deze bestaande mogelijkheden tekort zouden schieten, dan wel zouden kunnen worden aangescherpt. De Afdeling adviseert de voorgestelde uitbreiding van het taakstrafverbod in de toelichting nader te motiveren en daarbij aandacht te besteden aan de reeds bestaande voorzieningen om geweld tegen personen met een publieke taak tegen te gaan.

3. Effectiviteit

Met betrekking tot de effectiviteit van de voorgestelde verruiming van het taakstrafverbod wijst de Afdeling op het volgende. Uit de evaluatie van het bestaande taakstrafverbod voor ernstige geweld- en zedenmisdrijven (het huidige artikel 22b Sr) is gebleken dat dit verbod in de praktijk vooral wringt als het vastgestelde misdrijf gelet op alle bijzondere omstandigheden van het geval onvoldoende ernstig is voor een gevangenisstraf. In dat geval kan de rechter zich genoopt zien om de taakstraf te combineren met een zeer korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf, hetgeen sinds de invoering van het taakstrafverbod veel vaker blijkt te gebeuren dan voordien. Ook kan de rechter er bijvoorbeeld voor kiezen te veroordelen voor een lichter delict.14 Gelet op deze mogelijkheden om in een individueel geval toch een lichtere straf op te leggen, is het onzeker of het voorstel in de praktijk tot aanmerkelijk andere uitkomsten zal gaan leiden.15

De Afdeling adviseert om hierop in de toelichting nader in te gaan.

4. Proportionaliteit en alternatieven

De Afdeling merkt op dat het voorstel de mogelijkheid van het opleggen van een taakstraf in de beoogde situaties categorisch uitsluit, zodat ook bij relatief lichte vergrijpen een vrijheidsstraf zal moeten volgen. Daarmee rijst de vraag of de rechter in dergelijke gevallen voldoende rekening kan houden met alle bijzondere omstandigheden van het individuele geval, waaronder eventuele geringe ernst van het feit, kwetsbaarheid van sommige verdachten16 en de beoordeling van de kansen op een effectievere aanpak gelet op de individuele achtergronden van de verdachte.17

In dit verband is van belang dat mishandeling zich in vele verschijningsvormen kan voordoen. Zo is voor de juridische kwalificatie van een gedraging als mishandeling niet noodzakelijk dat aan het slachtoffer lichamelijk letsel of pijn is toegebracht.18 Nu ernstiger en herhaalde geweldsdelicten al onder het bestaande taakstrafverbod vallen, heeft het wetsvoorstel uitsluitend betekenis voor ‘lichtere’ vormen van mishandeling door iemand aan wie in de vijf voorafgaande jaren niet eerder een taakstraf is opgelegd wegens een soortgelijk misdrijf.19 Voorop staat dat ook dergelijke gedragingen tegen publieke functionarissen passend moeten worden bestraft, maar de vraag rijst of een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming in deze gevallen steeds als een adequate en evenredige straf kan worden beschouwd.

In eerdere adviezen heeft de Afdeling benadrukt dat bij het toemeten van de straf in het strafrechtelijk stelsel de weging van concrete feiten en omstandigheden (maatwerk) een wezenlijk element vormt.20 In dit verband is van belang dat het taakstrafverbod absoluut is geformuleerd en geen enkele ruimte laat aan de rechter om in individuele gevallen een uitzondering te maken.21 Uiteraard is het aan de wetgever om de grenzen te bepalen waarbinnen bepaalde delicten kunnen worden bestraft. Dat neemt niet weg dat naarmate de rechter minder ruimte krijgt om de verschillende relevante factoren tegen elkaar af te wegen dit ook eerder tot disproportionele uitkomsten kan leiden. In het licht hiervan rijst de vraag of er alternatieve of aanvullende maatregelen denkbaar zijn die kunnen bijdragen aan een meer passende bestraffing van geweld tegen personen met een publieke taak.

In de eerste plaats wijst de Afdeling op de mogelijkheid van een aanscherping van de strafvorderingsrichtlijnen. De rechter behoudt dan in individuele gevallen de mogelijkheid om tot een andere afdoening te komen als dat werkelijk nodig is.22 Dat laatste geldt bijvoorbeeld ook bij een eventuele verruiming van de reikwijdte van de strafverzwaringsgrond van artikel 304, onder 2°, Sr, die thans alleen geldt voor geweld tegen een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

In de tweede plaats wijst de Afdeling op de mogelijkheid om (de verruiming van) het taakstrafverbod zodanig vorm te geven dat de rechter meer ruimte krijgt om de taakstraf te combineren met (of te vervangen door) andere sancties, zoals een geldboete of een voorwaardelijke gevangenisstraf.23 In het kader van de evaluatie van het huidige taakstrafverbod is de aanbeveling gedaan om het combineren van een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf (weer)24 mogelijk te maken. In de rechtspraktijk doen zich volgens de onderzoekers veel zaken voor waarin een combinatie van een voorwaardelijke gevangenisstraf met gedragsvoorwaarden en een taakstraf de aangewezen aanpak is. Een dergelijke aanpak kan bijdragen aan het streven om recidive te beperken door een persoonsgerichte benadering.25 De toelichting vermeldt in dit verband slechts dat de wetsevaluatie geen aanleiding heeft gegeven tot een heroverweging van de regeling op dit punt.26 Een uitbreiding van de mogelijkheden om de taakstraf (in afwijking van het huidige artikel 22b, derde lid, Sr) te combineren met andere niet-vrijheidsbenemende sancties zou, ook als de reikwijdte van het verbod om uitsluitend een taakstraf op te leggen wordt verruimd, kunnen bijdragen aan een evenwichtig sanctiepakket.

De Afdeling adviseert in de toelichting nader aandacht te besteden aan de bovengenoemde alternatieven voor een uitbreiding van het taakstrafverbod in de voorgestelde vorm en zo nodig het voorstel aan te passen.

5. Reikwijdte

De voorgestelde uitbreiding van het taakstrafverbod heeft betrekking op geweld tegen politiemensen, medewerkers van de brandweer of ambulance, buitengewoon opsporingsambtenaren (bijvoorbeeld boswachters of medewerkers van parkeerbeheer) en andere personen met een publieke taak in het kader van de handhaving van de orde of veiligheid. De toelichting noemt een groot aantal voorbeelden van dergelijke personen, waaronder jeugdbeschermers, deurwaarders, conducteurs, gevangenisbewaarders, beveiligers en verkeersregelaars.27 Volgens de toelichting wordt de beperking van de mogelijkheden om bij geweld tegen de genoemde personen een taakstraf op te leggen gerechtvaardigd door de omstandigheid dat zij vanwege de aard van hun werkzaamheden eenvoudig in een situatie kunnen geraken waarin zij geen stap terug kunnen doen zonder dat dit mogelijk ernstige consequenties heeft.28

In het kader van de consultatie is door verschillende organisaties gevraagd om een verduidelijking van de reikwijdte van het wetsvoorstel. Daaraan is gevolg gegeven door in de wet vier categorieën personen expliciet te noemen en in de toelichting te verhelderen op welke beroepsgroepen het wetsvoorstel betrekking heeft. Van een limitatieve opsomming is echter afgezien, omdat de groep van personen met een publieke taak niet homogeen is en de samenstelling daarvan als gevolg van mogelijke nieuwe inzichten aan verandering onderhevig kan zijn.29

De Afdeling merkt het volgende op. In de toelichting wordt weliswaar een groot aantal voorbeelden genoemd van beoogde beroepsgroepen, maar de vraag rijst of van al deze personen inderdaad kan worden gezegd dat zij (primair) een “publieke taak” in het kader van de “handhaving van de orde of veiligheid” hebben.30 Volgens de toelichting ligt in de voorgestelde definitie besloten dat de taakuitoefening altijd herleidbaar moet zijn tot een “publieke opdrachtgever”.31 Van advocaten en van beveiligers (bijvoorbeeld in winkelcentra, bedrijfsgebouwen en uitgaansgelegenheden of op evenementenlocaties) kan echter moeilijk worden gezegd dat zij een tot een publieke opdrachtgever herleidbare publieke taak vervullen. De Afdeling adviseert daarom de reikwijdte van de voorgestelde bepaling dienovereenkomstig te beperken.

Met de verwijzing naar de “(handhaving van de) veiligheid” wordt volgens de toelichting vooral gedoeld op hulpverleners zoals ambulancepersoneel en brandweerlieden. Om onduidelijkheid in de rechtspraktijk te voorkomen adviseert de Afdeling personeel in de zorgsector en functionarissen in het openbaar vervoer expliciet te vermelden in artikel 22b Sr.

Tot slot merkt de Afdeling op dat de reikwijdte van het voorgestelde taakstrafverbod afwijkt van die in verwante regelingen zoals artikel 304 Sr32 en artikel 67a Sv33, terwijl de strafvorderingsrichtlijnen van het openbaar ministerie34 en de oriëntatiepunten van de rechtspraak35 eveneens een andere terminologie hanteren. Aldus ontstaat een onoverzichtelijk geheel van bepalingen die een vergelijkbaar doel nastreven, maar waarin de groep te beschermen personen telkens weer anders is afgebakend. Voor zover het niet mogelijk is om te komen tot een eensluidende omschrijving van de groep te beschermen personen in de verschillende regelingen, behoeft dit nadere toelichting.

De Afdeling adviseert de reikwijdte van het verruimde taakstrafverbod te beperken tot personen die daadwerkelijk belast zijn met een publieke taak in het kader van de handhaving van de orde of veiligheid. Daarnaast adviseert de Afdeling deze reikwijdte in het voorstel en in de toelichting nader te verduidelijken, mede in verhouding tot de afbakening van vergelijkbare regelingen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.


De vice-president van de Raad van State,


  1. Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 1.↩︎

  2. Kamerstukken II 2018/19, 35000-VI, nr. 24. De stemming over deze motie werd tijdens het debat op 22 november 2018 aangehouden na de toezegging van de minister om een dergelijke uitbreiding van het taakstrafverbod te overwegen.↩︎

  3. Kamerstukken II 2018/19, 28684, nr. 551.↩︎

  4. Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 1. Poging tot eenvoudige mishandeling is niet strafbaar, zie artikel 300 lid 5 Sr. Er wordt op dit moment nog onderzoek verricht naar de afdoening van zaken waarin openlijke geweldpleging (artikel 141, eerste lid, Sr) aan de orde is. Vooralsnog is ervan afgezien om het taakstrafverbod ook te laten gelden voor openlijke geweldpleging, omdat daarvan ook sprake kan zijn bij een beperkte individuele bijdrage aan gemeenschappelijk gepleegd geweld.↩︎

  5. Kamerstukken II 2009/10, 32169, nr. 3.↩︎

  6. Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 3.1.↩︎

  7. Volgens het advies van de Politie d.d. 3 december 2019 is het aantal zaken op het gebied van geweld tegen politieambtenaren gestegen van 9.598 zaken in 2017 naar 10.781 zaken in 2018.↩︎

  8. Het betrof een poging tot zware mishandeling, waarbij een lid van de mobiele eenheid tegen zijn hoofd was geschopt. Dit leidde niet tot letsel omdat de agent een helm ophad. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van de dader werd een taakstraf opgelegd. Waarschijnlijk betrof het Rb. Rotterdam 15 juni 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:4741 (aldus R.A. Hoving, ‘Het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod’, NJB 2020/289).↩︎

  9. Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 4.↩︎

  10. Zie het Advies van de reclasseringsorganisaties (3RO) d.d. 17 december 2019; Advies NOvA d.d. 3 december 2019; Advies Raad voor de rechtspraak d.d. 4 december 2019.↩︎

  11. Advies NVvR d.d. 16 december 2019.↩︎

  12. R.A. Hoving, ‘Het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod’, NJB 2020/289. Overigens hoeft dit niet altijd te leiden tot het vorderen of opleggen van een gevangenisstraf. De Richtlijn voor strafvordering mishandeling (2019R007) verhoogt het uitgangspunt voor de strafeis met 200% bij mishandeling van ambtenaren of andere gezagsfunctionarissen of journalisten. Voor een first offender die een droge klap geeft geldt als uitgangpunt voor de strafeis bijvoorbeeld een geldboete van €400, zodat een verhoging van 200% geen gevangenisstraf oplevert. Volgens de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting kan de straf met 33% tot 100% worden verhoogd voor zover het feit is begaan tegen een politieagent of een andere daar genoemde functionaris. Deze verhoging leidt bij een droge klap zonder letsel evenmin tot een gevangenisstraf, nu het uitgangspunt daar een geldboete van €500 is. Hoving verwijst daarnaast nog naar onderzoek van Pemberton & Bosmans uit 2012, waaruit blijkt dat officieren in afwijking van de strafvorderingsrichtlijnen meestal volstaan met een verhoging van de strafeis van 50%-70%.↩︎

  13. Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 1.↩︎

  14. J. de Ridder e.a., Evaluatie Wet Beperking Oplegging Taakstraffen, Groningen 2017. In een toenemend aantal gevallen wordt gekozen voor de combinatie van de taakstraf met één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Deze praktijk is door de Hoge Raad goedgekeurd in zijn arrest van 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:202 (Valkenburgse zedenzaak). A-G Knigge vermeldt in zijn conclusie voor dit arrest dat deze combinatie in 2013 werd toegepast in 328 gevallen en in 2016 in 622 gevallen.↩︎

  15. Zie ook M. Reijneveld & P. Sijtsma, ‘Het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod: effectief of symbolisch?’, AA 2020, p. 227.↩︎

  16. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verdachten met een psychiatrische aandoening of een verstandelijke beperking.↩︎

  17. Zie ook F.W. Bleichrodt, ‘Dynamiek tussen de wetgever en de strafrechter’, NJB 2020, nr. 24, p. 1726-1727.↩︎

  18. Ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam kan onder omstandigheden als mishandeling in de zin van artikel 300 Sr worden gekwalificeerd (HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677).↩︎

  19. R.A. Hoving, ‘Het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod’, NJB 2020/289. Alleen de misdrijven van de artikelen 300, eerste en tweede lid, Sr en 301, eerste lid, Sr (en de poging tot de misdrijven van de artikelen 301-303 Sr) vallen niet onder de huidige, maar wel onder de nieuwe regeling.↩︎

  20. Zie onder meer Kamerstukken II 2009/10, 32169, nr. 5 over de invoering van het huidige taakstrafverbod en Kamerstukken II 2011/12, 33 151, nr. 4 over de introductie van minimumstraffen in het strafrecht.↩︎

  21. Van het taakstrafverbod kan op grond van het derde lid van artikel 22b Sr slechts worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.↩︎

  22. Advies NVvR d.d. 16 december 2019.↩︎

  23. Volgens de toelichting (Algemeen deel, paragraaf 3.2) is het bij toepasselijkheid van het taakstrafverbod niet mogelijk om in plaats van een taakstraf een geldboete op te leggen. Zie voor een andere opvatting hierover echter het advies van de NOvA d.d. 3 december 2019, het advies van de Raad voor de rechtspraak d.d. 4 december 2019 en het advies van de NVvR d.d. 16 december 2019, alsmede R.A. Hoving, ‘Het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod’, NJB 2020/289. Als met het taakstrafverbod ook de mogelijkheden van oplegging van een geldboete moet worden beperkt, zou dit volgens de NVvR en volgens Hoving expliciet in de wet tot uitdrukking moeten worden gebracht.↩︎

  24. Deze mogelijkheid was oorspronkelijk ook opgenomen in het wetsvoorstel dat leidde tot de invoering van artikel 22b Sr, maar werd in een laat stadium geschrapt door de regering (inmiddels in andere samenstelling); bij amendement werd vervolgens het derde lid van artikel 22b Sr in zijn huidige redactie opgenomen.↩︎

  25. Zie J. de Ridder e.a., Evaluatie Wet Beperking Oplegging Taakstraffen, Groningen 2017. Zie ook het advies van de Raad voor de rechtspraak d.d. 4 december 2019.↩︎

  26. Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 3.1.↩︎

  27. Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 1. Verderop in de toelichting (paragraaf 3.3.1) worden nog genoemd: al dan niet private toezichthouders in het openbaar vervoer; ov-personeel (onder wie: chauffeurs, machinisten, controleurs en conducteurs), personeel in de zorgsector (onder wie: artsen, psychologen, psychiaters en verplegend personeel), jeugdbeschermers, rechters, griffiers, officieren van justitie en advocaten, inspecteurs van de inspectiediensten, beveiligers en bewakers, verkeersregelaars, defensieambtenaren, deurwaarders en reddingzwemmers.↩︎

  28. Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 3.3.1.↩︎

  29. Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 3.3.1.↩︎

  30. Advies Raad voor de rechtspraak d.d. 4 december 2019.↩︎

  31. Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 3.3.1. Zie ook het advies van de Politie d.d. 3 december 2019.↩︎

  32. Artikel 304, onderdeel 2˚, Sr bevat een strafverzwaringsgrond ten aanzien van mishandeling van “een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”. Voor de toepasselijkheid van het taakstrafverbod is daarentegen niet van betekenis of de taakuitoefening door de persoon met een publieke taak rechtmatig was (Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 3.3.1).↩︎

  33. Artikel 67a, tweede lid, onderdeel 5˚, Sv bepaalt dat een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven indien er sprake is van verdenking van één van de daar vermelde misdrijven, begaan op een voor het publiek toegankelijke plaats, dan wel gericht tegen “personen met een publieke taak”.↩︎

  34. De Richtlijn voor strafvordering mishandeling (2019R007) verhoogt het uitgangspunt voor de strafeis met 200% bij mishandeling van “ambtenaren of andere gezagsfunctionarissen of journalisten”.↩︎

  35. Volgens de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting kan de straf met 33% tot 100% worden verhoogd voor zover het feit is begaan tegen een politieagent, een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) of een andere toezichthouder indien het misdrijf is gepleegd gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening dan wel tegen een professionele hulpverlener (brandweerman, ambulancebroeder, arts, verpleegkundige e.d.) of functionaris in het openbaar vervoer (buschauffeur, machinist, trambestuurder e.d.).↩︎