Antwoord op vragen van het lid Bisschop over de resultaten van het drijfmestonderzoek van Vanhoof en Nigten
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2020D30717, datum: 2020-07-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20192020-3636).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2020Z04618:
- Gericht aan: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Indiener: R. Bisschop, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
3636
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de resultaten van het drijfmestonderzoek van Vanhoof en Nigten (ingezonden 10 maart 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 29 juli 2020).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van het drijfmestonderzoek van de heren Vanhoof en Nigten?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe waardeert u het feit dat uit het onderzoek het belang van voerkwaliteit, mestkwaliteit en bodembiologie blijkt, terwijl in het beleid deze aspecten relatief weinig aandacht krijgen en hier niet op gestuurd wordt?
Antwoord 2
Inzetten op goed voer, goede mestkwaliteit en bodemkwaliteit vind ik van groot belang. Hiervoor is ook uitdrukkelijk aandacht in onder andere mijn visie op Landbouw, Natuur en Voedsel, het nationaal bodemprogramma en de aanpak van het kabinet om stikstofemissies te verminderen (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5, Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 76, Kamerstuk 30 015, nr. 58, Kamerstuk 35 334, nr. 1 en 44). Goed voer, goede mestkwaliteit en bodemkwaliteit zijn ook in het belang van de boer zelf en hij/zij kan hierin de juiste keuzes maken. Het is belangrijk dat het beleid een integrale afweging mogelijk maakt, waar mogelijk zonder negatieve afwentelingen op andere milieucompartimenten.
Vraag 3 en 4
In hoeverre deelt u de analyse in het genoemde onderzoek voor wat betreft het effect van emissiearme vloeren op mestkwaliteit, ammoniakvorming en explosiegevaar?
Kunt u aangeven of, en zo ja welk, onderzoek er loopt naar de risico’s van emissiearme vloeren? Wordt de analyse zoals geschetst in het genoemde rapport van Vanhoof en Nigten daarbij betrokken?
Antwoord 3 en 4
In oktober 2019 heeft het CBS een rapport gepubliceerd over een studie naar stikstofverliezen uit stallen en mestopslagen, waaruit blijkt dat de N-verliezen uit mest gemiddeld groter zijn dan eerder is berekend. Momenteel stelt de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) op mijn verzoek een advies op over de mogelijke implicaties van de CBS-studie en te nemen acties (zie ook Kamerstuk 35 334, nr. 45 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1004). Dit advies wordt begin september 2020 verwacht. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik laten ook een onderzoek uitvoeren naar de veiligheid van emissiearme vloeren. Het onderzoek moet inzicht bieden in de veiligheid van emissiearme vloeren en de verschillen daarin ten opzichte van gangbare roostervloeren. De uitkomsten worden in najaar 2020 verwacht (zie ook Kamerstuk 29 383, nr. 345). Wij zullen de onderzoekers vragen om de resultaten van het drijfmestonderzoek daarbij te betrekken.
Vraag 5
In hoeverre deelt u de analyse in het genoemde onderzoek voor wat betreft het mogelijke effect van de gebruikte toedieningstechniek (zodebemester, sleufkouter of bovengronds uitrijden) op ammoniakemissie, uitspoeling en bodemleven?
Antwoord 5
Ik waardeer het dat de onderzoekers gegevens hebben verzameld over stikstof in mest en de relatie met het toedienen ervan. De uitgevoerde analyses roepen echter nog wel vragen op. Er is meer inzicht nodig in de afwegingen die zijn gemaakt en hoe de deelnemende bedrijven geselecteerd zijn. Zo valt bijvoorbeeld op dat maar ongeveer de helft van de 135 bemonsterde bedrijven meegenomen is in de gebruikte analyses waaruit de belangrijkste conclusies zijn getrokken. Het zou waardevol zijn als het onderzoek in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift wordt gepubliceerd omdat zo’n publicatie een wetenschappelijke review vereist.
Vraag 6
Hoe waardeert u de uitkomsten van het onderzoek in het licht van uw visie op kringlooplandbouw?
Antwoord 6
Ik waardeer het dat deze groep boeren zich inzet om de kringloop op hun bedrijf te sluiten. Ik waardeer het ook dat deze boeren extra informatie hebben willen verzamelen om onderzoek naar hun aanpak mogelijk te maken.
Vraag 7
Bent u voornemens vervolgonderzoek uit te zetten op basis van het genoemde onderzoek, met inachtneming van de reactie van de Wageningen Universiteit, en de onderzoekers Vanhoof en Nigten daarbij te betrekken?2
Antwoord 7
In eerste instantie is het van belang dat de onderzoeksresultaten wetenschappelijk gereviewd worden, zoals gebruikelijk bij de publicatie van resultaten in wetenschappelijke artikelen. Indien de resultaten na wetenschappelijke review en publicatie er aanleiding toe geven, kan vervolgonderzoek op zijn plaats zijn.
Vraag 8
Bent u voornemens de aspecten voerkwaliteit, mestkwaliteit en bodembiologie de aandacht te geven die ze verdienen in het licht van de opgaven met betrekking tot ammoniakemissie, waterkwaliteit, bodembeheer en kringlooplandbouw? Zo ja, hoe?
Antwoord 8
Bij de opgaven die nu voorliggen worden integrale afwegingen gemaakt, waarbij meerdere aspecten die bijdragen aan het sluiten van kringlopen mee worden genomen. Dat betreft ook voerkwaliteit, mestkwaliteit en bodembiologie. Daarbij is het van belang dat bij genomen maatregelen afwenteling op andere thema’s wordt voorkomen.
Vraag 9
Ziet u mogelijkheden voor validatie en toepassing van de relatief goedkope Solvita-methode voor het meten van ammoniakemissie uit mest, zodat deze ammoniakemissie beter in beeld gebracht kan worden en ondernemers gestimuleerd worden om gericht maatregelen te nemen?
Antwoord 9
De Solvita-methode wordt momenteel niet gebruikt in de Nederlandse meetmethoden voor ammoniakemissie. In het rapport van Vanhoof en Nigten wordt deze methode genoemd als een goedkope en toegankelijke manier voor het meten van ammoniakemissie in mestmonsters. Op dit moment lijkt inzet van de Solvita-methode voor (landelijke) metingen niet opportuun. Naast het potentieel voor ammoniakemissie van de mest zijn voor de ammoniakemissie nog veel andere factoren van belang, zoals temperatuur, windsnelheid en grashoogte. Deze worden in de Solvita-methode niet meegenomen.
Vraag 10
Bent u voornemens de verplichte rijenbemesting per 2021 in het licht van genoemde onderzoeksresultaten en de tegenvallende uitkomsten van de proeven met rijenbemesting op het proefbedrijf van de Wageningen Universiteit in Vredepeel te heroverwegen?3
Antwoord 10
Op 18 mei 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de implementatie van maatregelen uit het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn, waaronder rijenbemesting bij de teelt van mais op zand- en lössgrond (Kamerstuk 33 037, nr. 368). Op basis van de uitkomsten vanuit de PPS Ruwvoer en Bodem, uitgevoerd op proefboerderij de Vredepeel, en de ervaringen uit de praktijk die mij ten ore zijn gekomen, heb ik besloten deze maatregel anders in te vullen, om hiermee een verdere verbetering van de waterkwaliteit te realiseren dan in de praktijk werd voorzien bij invoering van de rijenbemesting. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar voornoemde Kamerbrief.
Vraag 11
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het voor 7 april 2020 ingeplande algemeen overleg Mestbeleid?
Antwoord 11
Het genoemde algemeen overleg was tot nader orde uitgesteld.
Vereniging tot Behoud van Boer&Milieu, februari 2020, http://www.devbbm.nl/?page_id=267↩︎
Boerderij.nl, 28 februari 2020, https://www.boerderij.nl/Rundveehouderij/Nieuws/2020/2/WUR-geen-bewijs-voor-onderzoek-emissie-ammoniak-548653E/↩︎
Vakblad Melkvee, maart 2020, «Grote vraagtekens bij drijfmest in rij»↩︎