[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 20 en 21 september 2020

Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2020D35930, datum: 2020-09-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-02-2200).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 02-2200 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken .

Onderdeel van zaak 2020Z16608:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 2200 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 september 2020

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over o.a. de brief van 11 september 2020 over de geannoteerde agenda informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 20 en 21 september 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2199), over de brief van 19 juni 2020 over het verslag videoconferentie Raad Buitenlandse Zaken Handel van 9 juni 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2181), over de brief van 8 juni 2020 over de antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda VTC Raad Buitenlandse Zaken Handel van 9 juni 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2176), over de brief van 4 september 2020 over de Kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2197), over de brief van 14 mei 2020 over de Frans Nederlandse non-paper over handel, duurzaamheid en sociaaleconomische ontwikkeling (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1541), over de brief van 5 juni 2020 over de reactie op de gewijzigde motie van het lid Ouwehand c.s. over het intrekken van de steun voor het Mercosur-verdrag (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1521) (Kamerstuk 31 985, nr. 67) en over de brief van 11 juni 2020 over de reactie op de motie van het lid Weverling over een voortrekkersrol bij de totstandkoming van een internationaal aanbestedingsinstrument (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2124) (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2177).

De vragen en opmerkingen zijn op 14 september 2020 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 17 september 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
De Roon

De adjunct-griffier van de commissie,
Meijers

Inhoudsopgave blz.
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen 2
Algemeen 2
Herziening van het EU-handelsbeleid 2
Europese Staalindustrie 18
Voortgangsrapportage handelsakkoorden 20
Verslag videoconferentie Raad Buitenlandse Zaken Handel van 9 juni 2020 21
Verslag SO over o.a. de geannoteerde agenda VTC RBZ/Handel van 9 juni 2020 22
Reactie op de motie Ouwehand c.s. inzake intrekken steun Mercosur-verdrag 23
Reactie op de motie Weverling inzake internationaal aanbestedingsinstrument 25
Overig 28

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Algemeen

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de toegezonden stukken. Zij hebben hier nog enkele vragen over.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken op de agenda voor het Schriftelijk Overleg Raad Buitenlandse Zaken Handel. Deze leden willen hierover nog enkele vragen en opmerkingen voorleggen aan de Minister.

De leden van de GroenLinks-fractie danken de regering voor het toezenden van de geannoteerde agenda. Zij zijn verheugd dat een momentum lijkt te ontstaan voor een (groene) kentering in het handelsbeleid. Deze leden hebben enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Informele Raad Buitenlandse Zaken Handel in Berlijn op 21 september 2020 en hebben daar een aantal vragen over.

De leden van de PvdA fractie hebben de geannoteerde agenda met belangstelling gelezen en zijn blij met de inzet van de Minister met betrekking tot gepaste zorgvuldigheid. Toch hebben zij nog enkele vragen.

Herziening van het EU-handelsbeleid

De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat zowel de Kamerbrief over de kabinetsinzet als het Frans-Nederlandse non-paper in samenhang gezien moeten worden als de Nederlandse inzet bij de discussie over de herziening van het EU-handelsbeleid. In dit verband vragen voorgenoemde leden of de Minister kan toelichten hoe, in haar inzet, de Europese Commissie verwacht dient te worden om op basis van wederzijds vertrouwen handelsverdragen te sluiten met derde landen wanneer tariefverlagingen in dergelijke handelsverdragen eenzijdig door de EU kunnen worden «teruggetrokken»? Kan de Minister dat toelichten?

1. Antwoord van het kabinet:

Zoals in het Frans-Nederlandse non-paper uiteen is gezet, staat het kabinet open voor een nadere vormgeving van duurzaamheidsbepalingen, zoals het koppelen van specifieke tariefverlagingen aan de naleving van bepaalde duurzaamheidsafspraken. Een mogelijke uitwerking hiervan kan zijn dat verdragspartijen meer markttoegang bieden voor naleving van ambitieuze duurzaamheidsafspraken. Dat zou kunnen betekenen dat partijen overeenkomen om het tijdspad van tariefverlaging (staging) te verbinden aan implementatie van arbeids- of milieuafspraken. Een dergelijk mechanisme zou twee kanten op werken, bij schending van de overeengekomen afspraken kan de aanvullende tariefverlaging voor specifieke tarieflijnen ook weer teruggedraaid worden. De Europese Commissie zou, indien hier voldoende steun voor is in EU-verband, over dergelijke afspraken kunnen onderhandelen met derde landen. De EU en de handelspartner moeten met dergelijke bepalingen instemmen en de verplichtingen gelden ook voor beide partijen.

Kan zij eveneens toelichten op welke wijze het te rechtvaardigen is dat op basis van het non-paper het kennelijk de kabinetsinzet is dat ondernemers in de Europese Unie of in een derde land waarmee een handelsakkoord gesloten is het slachtoffer dienen te worden van het niet naleven van duurzaamheidsafspraken door die derde landen?

2. Antwoord van het kabinet:

De EU en haar handelspartners maken bindende afspraken in handelsakkoorden. Bedrijven (zowel in de EU als in derde landen) moeten er op kunnen rekenen dat de overheden in de betreffende landen zich aan de overeengekomen regels houden. Is dit niet het geval, dan kan dit gevolgen hebben voor markttoegang en daarmee ook voor im- en exportmogelijkheden voor bedrijven. Dat is een algemeen beginsel op handelspolitiek gebied.

De leden van de VVD-fractie lezen in de kabinetsinzet dat door de Minister steun wordt uitgesproken voor handelsakkoorden, daar deze toegang tot derde markten faciliteren, handelsbelemmeringen wegnemen en nieuwe kansen voor Nederlandse ondernemers creëren. Voorgenoemde leden zijn dit volledig met de Minister eens. Gezien dit grote belang vragen zij waarom het belang van het overeenkomen van handelsverdragen die nu onderhandeld worden, zoals met Indonesië of Australië, niet in de kabinetsinzet benoemd worden. Deelt de Minister de mening dat het van groot belang is dat deze lopende handelsonderhandelingen zo snel mogelijk worden afgerond, om ook deze markten te openen voor Nederlandse ondernemers?

3. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet onderstreept in de Kamerbrief over de «Kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review» (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2197) het belang van handelsbetrekkingen met ASEAN en blijft voorstander van ambitieuze, moderne handelsakkoorden met landen als Australië en Indonesië. Onderhandelingen vergen echter tijd, zeker wanneer het onderhandelingsaanbod aan beide zijden uiteenloopt. Zeker voor het socio-economisch herstel post-COVID-19 is verbeterde markttoegang tot derde landen van belang voor Nederlandse ondernemers. Waar mogelijk moeten onderhandelingen zo voortvarend mogelijk worden voortgezet. Het gewenste tempo van onderhandelingen moet echter niet voorbijgaan aan het ambitieniveau van de EU. Nederland hecht aan de kwaliteit van de te sluiten akkoorden.

Verder vragen de voorgenoemde leden of de Minister de opvatting deelt dat handelsverdragen en handelsbeleid in de eerste en belangrijkste plaats het doel heeft om toegang tot derde markten te faciliteren, handelsbelemmeringen weg te nemen en nieuwe kansen voor ondernemers, werknemers en (ontwikkelings-)landen te creëren?

4. Antwoord van het kabinet:

Het faciliteren van markttoegang in derde landen en het wegnemen van handelsbelemmeringen zijn het uitgangspunt bij het sluiten van handelsakkoorden. Echter, de onderhandelingsinzet van de EU reflecteert ook de Europese waarden en standaarden, bijvoorbeeld via afspraken op het gebied van arbeidsrechten en klimaat in het kader van handel en duurzame ontwikkeling. Toenadering op deze gebieden via handelsakkoorden verbetert ook het gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven in betreffende derde landen.

Daarnaast merken de voorgenoemde leden op dat het van het allergrootste belang voor onze economie is dat de wereldhandel en de export weer gaan aantrekken. Hierin is Nederland uiteraard afhankelijk van de economische ontwikkelingen in het buitenland, maar de ernst van de situatie vraagt ook om een zo ambitieus mogelijke inzet van de EU op dit punt. Er is dit jaar € 23 miljard exportwaarde verdampt en 6 op de 10 internationale ondernemers geeft aan nog steeds belemmeringen te ervaren als gevolg van de coronacrisis. Kan de Minister toelichten hoe zij tijdens de Raad voornemens is om aandacht te vragen voor de precaire positie van de wereldhandel?

5. Antwoord van het kabinet:

Tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel op 21 september zal worden gesproken over de herziening van het Europese handelsbeleid. Deze herziening staat niet alleen in het teken van veranderende geopolitieke en geo-economische ontwikkelingen, maar ook in het teken van de impact van de COVID-19 crisis op de wereldeconomie en de wereldhandel. Het herziene handelsbeleid moet onder meer bijdragen aan duurzaam socio-economisch herstel post-COVID-19, op basis van een multilateraal op regels gebaseerd duurzaam wereldhandelssysteem. De huidige precaire positie van de wereldhandel zal hierbij zeker ter sprake komen en Nederland zal het belang van een op regels gebaseerd multilateraal handelsstelsel ook in deze Raad benadrukken, zoals eerder tijdens de RBZ/Handel van april jl.

Welke gelegenheden ziet zij voor de Commissie om nog intensiever handelsbelemmeringen te identificeren en (derde) landen die voor deze handelsbelemmeringen verantwoordelijk zijn aan te spreken?

6. Antwoord van het kabinet:

De aanpak van handelsbelemmeringen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Commissie, lidstaten en het bedrijfsleven. Deze aanpak leidt in veel gevallen tot het oplossen van handelsbelemmeringen. De Commissie publiceert ieder jaar een rapport, waarin het haar inzet om markttoegangsproblemen in derde landen te adresseren uiteenzet.1 Afhankelijk van de belemmering kan economische diplomatie bijvoorbeeld een oplossing bieden. Waar belemmeringen een grote economische impact hebben en er een systemisch belang speelt, kan de EU ook besluiten om gebruik te maken van geschillenbeslechting binnen de WTO of via een handelsakkoord, als dat aanwezig is. Helaas zijn niet alle belemmeringen op korte termijn op te lossen, bijvoorbeeld in die gevallen waar geen duidelijke strijdigheid is met WTO-regels. Gedurende de COVID-19 crisis hebben verschillende landen handelsbeperkende maatregelen genomen. Het is meer dan ooit van belang dat alle betrokken partijen zich inzetten om handelsbelemmeringen aan te pakken. Hiervoor is het ook belangrijk dat het bedrijfsleven problemen in het internationale verkeer blijft melden. De recent aangestelde Chief Trade Enforcement Officer (CTEO) zal daarnaast toezien op de naleving van afspraken in handelsakkoorden.

Welke rol kan de EU volgens haar spelen bij het informeren van Europese ondernemers over de geldende handelsbelemmeringen in derde landen?

7. Antwoord van het kabinet:

De Commissie publiceert informatie over handelsbelemmeringen die door het bedrijfsleven zijn gemeld in de Market Access Database.2 Op deze website kunnen ondernemers per land of sector zoeken naar handelsbelemmeringen die bekend zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister het tijdpad te schetsen aangaande de herziening van het EU-handelsbeleid.

8. Antwoord van het kabinet:

Na de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel op 21 september vindt de formele bespreking van de EU Trade Policy Review plaats tijdens de RBZ Handel op 9 november 2020. Deze besprekingen vormen de input voor de uiteindelijke Commissiemededeling. De Commissie heeft inmiddels de publieksconsultatie met 2 maanden verlengd tot en met 15 november 2020. Het is nog onduidelijk of hiermee de publicatie van de Commissiemededeling met daarin prioriteiten voor het EU-handelsbeleid voor de middellange termijn ook vertraging oploopt. Uw Kamer zal – zoals gebruikelijk – via een BNC-fiche worden geïnformeerd over de Nederlandse appreciatie en positie ten aanzien van deze mededeling. Na de presentatie van de mededeling door de Commissie zal deze, naar verwachting begin 2021, besproken worden in de Raad.

Deze leden vragen de Minister aan te geven in hoeverre het behoud van een vorm van geschillenbeslechting onderdeel uit moet blijven maken van het EU handelsbeleid.

9. Antwoord van het kabinet:

Geschillenbeslechting, zowel in WTO-verband als in bilaterale handelsakkoorden, moet onderdeel blijven uitmaken van het EU-handelsbeleid. Dit draagt immers bij aan de naleving van handelsafspraken en een voorspelbaar, stabiel multilateraal handelssysteem. Zo steunt het kabinet de inzet van de Commissie om tot een definitieve multilaterale oplossing te komen voor een functionerend, onafhankelijk en bindend geschillenbeslechtingssysteem binnen de WTO. Ook blijft het van belang om in handelsakkoorden afspraken over geschillenbeslechting te maken. Zo hecht het kabinet eraan dat de EU het handhavingsmechanisme voor duurzaamheidsafspraken inzet in geval van gebrekkige naleving.

Tevens vragen deze leden naar de voortgang van het model investeringsbeschermingsakkoord zoals voorgesteld door de Minister en in behandeling bij de Europese Commissie.

10. Antwoord van het kabinet:

Als onderdeel van een duurzame investeringsagenda streeft het kabinet naar de modernisering van de bestaande investeringsakkoorden. Het kabinet heeft daartoe een nieuwe modeltekst voor investeringsakkoorden vastgesteld en heeft zich eraan gecommitteerd om de 78 bilaterale investeringsakkoorden met landen buiten de EU te heronderhandelen. De Europese Commissie heeft Nederland op 21 mei 2019 geautoriseerd om onderhandelingen te starten met tien niet EU-lidstaten op basis van de nieuwe Nederlandse modeltekst. Nederland is inmiddels het onderhandelingsproces met een aantal landen gestart, waaronder met Ecuador, Argentinië, Burkina Faso, Turkije en Irak. De onderhandelingen over de modernisering van Nederlandse investeringsakkoorden liepen door COVID-19 vertraging op. Verdragspartners hadden begrijpelijkerwijs andere zorgen aan hun hoofd.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in de discussie naast strategische autonomie van de EU, het gendersensitief handelsbeleid en een specifieke duurzaamheidsinzet nadrukkelijk aandacht te vragen voor de incorporatie van de strategische EU-Afrika agenda wanneer het gaat om herziening van het Europese handelsbeleid.

11. Antwoord van het kabinet:

Nederland is voorstander van de Europese Commissie inzet op verdere intensivering van de handelsrelatie met Afrika, waarbij duurzame economische groei centraal staat met o.a. aandacht voor klimaat en arbeid. Deze inzet past ook goed bij het geïntegreerde OS en Handelsbeleid en in de voorgestelde EU-Afrika strategie. NL steunt verder ook de EU-inzet om Economic Partnership Agreements met Afrikaanse landen te ontwikkelen tot volwaardige handelsakkoorden met aandacht voor duurzame ontwikkeling. Tevens is Nederland voorstander van met EU en lidstaten afgestemde inzet voor technische assistentie voor de African Continental Free Trade Agreement die begin volgend jaar van start gaat.

Tevens vragen deze leden de Minister aan te geven in hoeverre het midden- en kleinbedrijf (mkb) de maat is in de voorgenomen Europese plannen tot herziening van het handelsbeleid. Hierover is weinig terug te lezen in de EU Trade Policy Review, hetgeen de leden van de CDA-fractie de Minister doet vragen voor wie deze review precies geschreven is.

12. Antwoord van het kabinet:

Verschillende kabinetsprioriteiten in de EU Trade Policy Review zijn relevant ongeacht bedrijfsomvang. Dat geldt bijvoorbeeld voor het werk aan een weerbare, economisch concurrerende EU die in staat is haar publieke belangen te borgen en eenzijdige strategische afhankelijkheden adresseert. Ook profiteren alle bedrijven die zakendoen op de interne markt of in derde markten van een mondiaal gelijker speelveld. Afspraken in handelsakkoorden zijn er daarnaast zowel voor het mkb als voor het grootbedrijf. Zoals vermeld in de Kamerbrief «Kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review» (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2197), blijft effectieve implementatie van handelsakkoorden een aandachtspunt. Informatievoorziening richting bedrijven – met name het mkb – over hoe gebruik te maken van handelsakkoorden vormt daar een belangrijk onderdeel van.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie over dit onderwerp dat de EU bij het bevorderen van handel nadrukkelijk rekening houdt met het beschermen van vitale economische sectoren wanneer deze met oneerlijke concurrentie door bijvoorbeeld staatssteun te maken krijgen.

13. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft al geruime tijd aandacht voor de gevolgen van oneerlijke concurrentie uit derde landen, zowel op de concurrentiepositie van Nederland en de EU, alsook op het kunnen borgen van publieke belangen, waaronder nationale veiligheid. Het kabinet is dan ook verheugd over de voortgang die wordt geboekt op Europees niveau om instrumenten te ontwikkelen om dergelijke oneerlijke concurrentie aan te pakken. Het kabinet heeft hier zelf ook voorstellen voor gedaan (bijvoorbeeld het level playing field instrument om staatssteun uit derde landen tegen te gaan, zie ook Kamerstuk 21 501-30, nr. 470). Deze Nederlandse voorstellen hebben als basis gediend voor het EU-witboek over het tot stand brengen van een gelijk speelveld wat betreft buitenlandse subsidies (zie ook bijlage bij Kamerstuk 22 112, nr. 2902). Ook andere instrumenten, zoals de ontwikkeling van een generieke investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid, dragen bij aan het tegengaan van oneerlijke concurrentie en het beschermen van vitale sectoren. Het kabinet blijft onverminderd aandacht houden voor deze vraagstukken bij de bevordering van internationale handel.

Op de agenda van de informele Raad staan gesprekken over hoe de economische impact van COVID-19 het best aangepakt kan worden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister waarom hierover niets in de geannoteerde agenda staat en verzoeken de Minister aan te geven wat ze zal inbrengen bij dit punt. Deze leden verzoeken de Minister tevens in het verslag van de Raad de best practices van deze discussie te benoemen. In dit licht vragen deze leden of de EU Trade Policy Review gezien moet worden als een reactie op COVID-19.

14. Antwoord van het kabinet:

De economische impact van COVID-19 staat niet separaat op de agenda van de aankomende informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel. Wel vormt de COVID-19-crisis uiteraard een belangrijke context voor de herziening van het EU-handelsbeleid. Kerndoel van de herziening is om het handelsbeleid zodanig vorm te geven dat het bijdraagt aan duurzaam socio-economisch herstel post-COVID-19.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de internationale handelsverhouding al voor de pandemie volledig uit balans was en dit terecht een diepere discussie vereist over de gevolgen voor de wereldhandel. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om een nadere toelichting te geven en concrete voorbeelden aan te dragen aangaande het Brussel-effect zoals wordt genoemd in de brief over de EU trade policy review. Tevens vragen deze leden de Minister hoe het Brussel effect geïntegreerd kan worden in het debat over de verschillende handelsverdragen die de EU afsluit.

15. Antwoord van het kabinet:

De term «Brussel effect» verwijst naar een proces waarin EU-regelgeving onder bepaalde omstandigheden als uitgangspunt wordt gehanteerd door naar Europa exporterende bedrijven in hun productieproces.3 Ook wordt regelgeving in sommige gevallen overgenomen door overheden in derde landen. Bedrijven passen hun productieproces vaak aan om aan Europese productstandaarden te voldoen en zo de Europese consumentenmarkt te kunnen bedienen. Vaak is het voor bedrijven op de internationale markt niet economisch aantrekkelijk of praktisch uitvoerbaar om een product op verschillende manieren te produceren om zo te voldoen aan verschillende technische voorschriften. Waar mogelijk wordt dan vaak geproduceerd volgens de hoogste eisen. In veel gevallen zijn dat die van de EU.

Voorbeelden van het Brussel effect zijn de overname van bepaalde voedselveiligheidseisen, waaronder over gebruik van bepaalde additieven en kleurstoffen. Ook hebben EU-eisen op het gebied van cacao invloed gehad op cacaoverwerking buiten de EU. Verder is Europese wetgeving over de productie van en handel in chemische stoffen (REACH) door veel internationale bedrijven overgenomen.

Bepaalde aspecten van het Brussel effect vormen onderdeel van de EU-inzet in handelsakkoorden. De EU zet haar marktmacht in om afspraken met derde landen te maken in handelsakkoorden. De EU streeft daarbij naar afspraken over regelgevende samenwerking, met als doel om effectieve, transparante en voorspelbare regelgeving te bevorderen en waar mogelijk onnodige en belastende verschillen in producteisen te verminderen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Nederlands-Franse non-paper over handel en duurzaamheid. Het is goed dat Nederland het initiatief neemt om het Europese handelsbeleid te verduurzamen en de Europese handelsambities naar een hoger plan te tillen. De oud-Eurocommissaris Hogan heeft inmiddels aangegeven dat sommige punten uit het non-paper ten uitvoering zullen worden gebracht en anderen verder kunnen worden uitgewerkt. Kan de Minister toelichten welke punten worden uitgevoerd en welke punten nog nader moeten worden uitgewerkt?

16. Antwoord van het kabinet:

Het non-paper bevat een aantal voorstellen voor het verder verankeren van duurzaamheid in handelspolitiek. Het non-paper onderschrijft bijvoorbeeld het belang van goede implementatie van de afspraken in duurzaamheidshoofdstukken en de rol van de Chief Trade Enforcement Officer (CTEO) hierbij. Op 24 juli 2020 is de CTEO aangesteld. De CTEO zal toezien op onder meer de naleving van duurzaamheidsafspraken. Hiertoe is het mandaat in voorbereiding. In het non-paper wordt geopperd om een mechanisme in te richten dat het maatschappelijk middenveld de mogelijkheid geeft een klacht in te dienen wanneer derde landen zich niet houden aan afspraken in handelsverdragen. Voormalig Commissaris Hogan heeft aan het kabinet aangegeven bereid te zijn het initiatief te nemen om een dergelijk mechanisme te ontwikkelen. De precieze uitwerking moet nog ter hand worden genomen. Tevens zet het kabinet in op het opnemen van de juridisch verbindende verplichtingen die voortvloeien uit het opnemen van de Overeenkomst van Parijs als essentieel element in brede en nieuwe handelsakkoorden of bijbehorende strategische partnerschapsakkoorden. In het non-paper wordt hier ook aandacht voor gevraagd. De Europese Commissie heeft aangegeven hierop in te willen zetten bij nieuwe en brede handelsakkoorden. Uit de uitkomst van de onderhandelingen met derden en de inzet van andere lidstaten moet blijken of dit haalbaar is. In het non-paper wordt verder benadrukt dat coherent en gecoördineerd Europees beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) belangrijk is voor een gelijk speelveld en een grotere impact in productielanden. Daarom pleiten Frankrijk en Nederland gezamenlijk voor een EU-actieplan inzake IMVO. Ook Duitsland committeert zich hieraan in haar voorzitterschapsprogramma. De haalbaarheid hiervan is mede afhankelijk van steun binnen de Raad en de Europese Commissie. Tenslotte bepleiten Nederland en Frankrijk dat milieu een meer prominente rol krijgt in de WTO. De EU neemt dit voorstel voortvarend op door bijvoorbeeld deel te nemen aan initiatieven binnen de WTO met gelijkgezinde landen. De Europese Commissie heeft aangegeven te zullen onderzoeken hoe handel in groene goederen bevorderd kan worden.

In het non-paper wordt gesproken over het belonen van partnerlanden die Trade and Sustainable Development (TSD) hoofdstukken van handelsakkoorden naleven. Kan de Minister een beeld schetsen van hoe een dergelijke beloning eruit zou kunnen zien?

17. Antwoord van het kabinet:

Zoals in het Frans-Nederlandse non-paper is aangegeven, staat het kabinet open voor een nadere vormgeving van duurzaamheidsbepalingen, zoals het koppelen van specifieke tariefverlagingen aan de naleving van bepaalde duurzaamheidsafspraken. Een mogelijke uitwerking hiervan kan zijn dat verdragspartijen meer markttoegang bieden voor naleving van ambitieuze duurzaamheidsafspraken. Dat zou kunnen betekenen dat partijen overeenkomen om het tijdspad van tariefverlaging (staging) te verbinden aan implementatie van arbeids- of milieuafspraken. Een dergelijk mechanisme zou twee kanten op werken, bij schending van de overeengekomen afspraken kan de aanvullende tariefverlaging voor specifieke tarieflijnen ook weer teruggedraaid worden. Daarnaast kan per casus bekeken worden of een dergelijke koppeling van tariefverlaging op bepaalde producten aan specifieke duurzaamheidsafspraken naar verwachting een effectieve positieve prikkel voor naleving is.

Het is goed dat de Minister beoogt om betere sociaaleconomische analyses te laten uitvoeren om gedetailleerdere voorspellingen te kunnen doen over de effecten van handelsverdragen. Kan de Minister aangeven welke sociaaleconomische effecten beter in kaart moeten worden gebracht?

18. Antwoord van het kabinet:

In het Frans-Nederlandse non-paper worden een aantal voorstellen gedaan voor verbetering van de impact assessments van handelsakkoorden die de Europese Commissie laat uitvoeren. Het kabinet hecht eraan dat impact assessments tijdig gepubliceerd worden ten behoeve van een geïnformeerd debat. Het non-paper doet ook de suggestie om een regionale analyse van de effecten van handelsakkoorden uit te voeren. Daarnaast zet Nederland zet ervoor in dat gender assessments een vast onderdeel van ex-ante en ex-post impact assessments worden.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review. Deze leden waarderen de vergrote ambitie op het gebied van duurzaamheid en Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Een oproep voor een EU-actieplan op het gebied van IMVO is een stap in de goede richting. De leden van de D66-fractie zouden ook graag zien dat Nederland de voortrekkersrol op dit gebied behoudt. Welke rol ziet de Minister voor Nederland weggelegd in het realiseren van het EU-actieplan? Kan de Minister nader toelichten hoe de ambities op het gebied van IMVO terugkomen in de kabinetsinzet aangaande de EU Trade Policy Review?

19. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat gecoördineerd en eenduidig Europees IMVO beleid van belang is voor een gelijk speelveld en een grotere impact in productielanden. In dat kader pleit het kabinet voor een EU-actieplan op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), zoals dat bijvoorbeeld in het Frans-Nederlandse non-paper, in gesprekken met andere EU-lidstaten, in gesprekken met Eurocommissarissen en in de Raden Handel en Ontwikkelingszaken van 21 en 25 november 2019 aan de orde is gekomen. Het kabinet zal blijven pleiten voor een EU-actieplan, zoals is aangegeven in de kabinetsinzet in het kader van de EU Trade Policy Review, en in aankomende gesprekken waar IMVO op de agenda staat.

De leden van de D66-fractie verwelkomen de komst van de Chief Trade Enforcement Officer (CTEO). Om de normatieve kracht van de EU effectief te benutten, is het van belang dat nauwlettend in de gaten wordt gehouden of partnerlanden zich houden aan wederzijds afgesproken normen. Welke middelen heeft de CTEO ter beschikking om te controleren op eventuele overtredingen? Welke concrete stappen zouden volgens de Minister ondernomen moeten worden, indien een overtredingen worden geconstateerd? Kan de Minister toelichten hoe de Kamer geïnformeerd zal worden over de werkzaamheden van de CTEO?

20. Antwoord van het kabinet:

De Chief Trade Enforcement Officer (CTEO) is op 24 juli 2020 aangesteld en zijn mandaat is in voorbereiding. De CTEO is tevens plaatsvervangend directeur-generaal van het Directoraat-Generaal Handel van de Commissie en zal in die functie toezien op het werk van de afdelingen die verantwoordelijk zijn voor eerlijke markttoegang, de inzet van het handelsdefensieve instrumentarium van de EU en de monitoring en naleving van duurzaamheidsafspraken. De CTEO heeft een leidende rol bij de inzet van het EU instrumentarium waaronder geschillenbeslechting op basis van handelsverdragen, inclusief in relatie tot duurzaamheidsafspraken, en de instrumenten voorzien onder EU wetgeving waaronder de handelsdefensieve wetgeving, de trade enforcement regulation en de trade barrier regulation. Het kabinet zet zich ervoor in dat de CTEO zich ook in belangrijke mate zal richten op het toezien op duurzaamheidsafspraken met derde landen waarbij goede toegang van het maatschappelijk middenveld tot de CTEO gewaarborgd moet zijn. Het kabinet zal er bij de Commissie op aandringen dat een verslag over de werkzaamheden van de CTEO wordt meegenomen in de jaarlijkse rapportage van de Commissie over de implementatie van handelsakkoorden die Uw Kamer toegaat.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over het feit dat de EU haar handelsbeleid tegen het licht houdt in het kader van de recente mondiale ontwikkelingen. Deze leden steunen de ideeën die de Minister samen met haar Franse ambtsgenoot op papier heeft gezet en die zij tot inzet maakt bij deze besprekingen. Deze leden vragen of er reeds (informeel) contact is geweest met de Europese Commissie en/of andere lidstaten over het Frans-Nederlandse non-paper en of hieruit al iets kan worden geconcludeerd aangaande de steun voor en haalbaarheid van de voorstellen in het non-paper.

21. Antwoord van het kabinet:

Nederland zet erop in dat de EU haar rol als voortrekker op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling behoudt. In dat kader heeft Nederland meermaals in Brussel het Frans-Nederlandse non-paper onder de aandacht gebracht. De Europese Commissie en een aantal lidstaten verwelkomen het Frans-Nederlandse initiatief als een constructieve bijdrage aan de discussie over de toekomst van handelspolitiek. Voor een aantal van de punten, zoals het belang van naleving van duurzaamheidsafspraken en de rol van de Chief Trade Enforcement Officer daarbij, is brede steun en deze worden inmiddels voortvarend opgepakt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer een uitkomst kan worden verwacht van de te voeren discussie over het herzien van het handelsbeleid, en hoe dit zijn weerslag zal hebben op de lopende onderhandelingen over handelsverdragen.

22. Antwoord van het kabinet:

Na de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel op 21 september vindt de formele bespreking van de EU Trade Policy Review plaats tijdens de RBZ Handel op 9 november 2020. De Commissie heeft inmiddels de publieksconsultatie met 2 maanden verlengd tot en met 15 november 2020. Het is nog onduidelijk of hiermee de publicatie van de Commissiemededeling met daarin prioriteiten voor het EU-handelsbeleid voor de middellange termijn ook vertraging oploopt. Uw Kamer zal – zoals gebruikelijk – via een BNC-fiche worden geïnformeerd over de Nederlandse appreciatie en positie ten aanzien van deze mededeling. Na de presentatie van de mededeling door de Commissie zal deze, naar verwachting begin 2021, besproken worden in de Raad.

De impact van de hernieuwde handelsprioriteiten op lopende onderhandelingen is afhankelijk van de uitkomst van de EU Trade Policy Review. Verschillende onderwerpen houden niet direct verband met bilaterale handelsakkoorden, zoals de inzet van handelsinstrumenten – waaronder het handelsdefensief instrumentarium – om te werken aan een mondiaal gelijker speelveld, of de inzet op een strategisch weerbare EU. Voorstellen uit de Nederlandse inzet op handel en duurzame ontwikkeling zien in beginsel op nieuwe, nog te onderhandelen bilaterale EU-handelsakkoorden. Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van goede implementatie, naleving en handhaving van gemaakte afspraken en de rol van de Chief Trade Enforcement Officer hierbij. Dat geldt voor alle handelsakkoorden.

Allereerst is het goed dat het Europese handelsbeleid op de schop gaat, zo stellen de leden van de SP-fractie. De coronacrisis heeft onomstotelijk blootgelegd dat het blinde streven naar steeds minder democratisch opgelegde beperkingen voor vrijhandel en buitenlandse investeringen, ongeacht de afkomst of het doel daarvan, veel negatieve gevolgen heeft voor de economie en de samenleving. Het kabinet geeft aan te willen blijven profiteren van vrije handel en dat het de ontvlechting van waardeketens wil voorkomen. Ondertussen neemt de roep om strategische autonomie toe. De leden van de SP-fractie verwelkomen het streven naar autonomie op essentiële zaken, bijvoorbeeld in zorgmaterialen. Deze leden vragen de Minister hoe zij gaat voorkomen dat haar vastklampen aan vrijhandel gaat botsen met het streven naar strategische autonomie. De leden van de SP-fractie vragen een toelichting op het krachtenveld in de Raad met betrekking tot het spanningsveld tussen strategische autonomie enerzijds en het vastklampen aan vrijhandel anderzijds.

23. Antwoord van het kabinet:

Internationale handel is en blijft voor de Nederlandse economie van groot belang. Export levert Nederland meer dan 30% van onze totale werkgelegenheid. Veel Nederlandse bedrijven zijn verweven in mondiale productieketens en voor veel producten zijn grondstoffen en halffabricaten uit derde landen nodig. Nederland blijft zich daarom inzetten voor een open, eerlijk en duurzaam multilateraal handelssysteem.

Het kabinet ziet geen spanningsveld tussen de uitgangspunten op het gebied van open strategische autonomie en de inzet voor een open handelssysteem. Voor het kabinet is strategische autonomie geen doel op zich maar een wijze waarop een weerbare EU vormgegeven wordt die in staat is om haar eigen publieke belangen, inclusief de beschikbaarheid van essentiële goederen en diensten, te borgen en die economisch concurrerend blijft binnen een goed functionerend mondiaal handelssysteem. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het vergroten van weerbaarheid door diversificatie van handelspartners.

In algemene zin lijken lidstaten het er over eens dat het wenselijk is voor de EU om ongewenste, eenzijdige strategische afhankelijkheden zoveel mogelijk te adresseren. Sommige lidstaten neigen hierbij naar meer Europese zelfvoorziening, andere lidstaten benadrukken net als Nederland het belang van openheid en diversificatie van handel. Veel lidstaten willen daarnaast net als Nederland aandacht voor een gelijk speelveld en voor duurzaamheid.

Hoe ziet Minister die naleving voor zich van de duurzaamheidsstandaarden in handelsakkoorden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Welke rol ziet Minister hier voor het bedrijfsleven en hoe kan en gaat het bedrijfsleven hier actief een rol in spelen?

24. Antwoord van het kabinet:

De naleving van de afspraken in duurzaamheidshoofdstukken ligt in eerste instantie bij de overheden van de verdragspartijen. Het maatschappelijk middenveld, waaronder het bedrijfsleven, hebben een rol bij de implementatie van deze afspraken via de Domestic Advisory Groups (DAGs). Via de DAGs kan het bedrijfsleven aanbevelingen doen aan het Comité voor Handel en Duurzame Ontwikkeling. Tevens levert het bedrijfsleven indirect een bijdrage aan de duurzaamheidsafspraken, voornamelijk waar het gaat om maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Het kabinet acht het van belang dat ook in de WTO-onderhandelingen duurzaamheid een centrale rol krijgt. Welke definitie van duurzaamheid hanteert kabinet hier? Zijn dat alleen zogenaamde «groene» goederen en diensten?

25. Antwoord van het kabinet:

Voor het kabinet is duurzaamheid meer dan alleen het bevorderen van handel in groene goederen en diensten. Zo zet het kabinet in op een ambitieus akkoord op visserijsubsidies, om daarmee overbevissing, overcapaciteit en illegale visserij tegen te gaan, in lijn met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals). Het kabinet zet ook in op meer samenwerking binnen de WTO op duurzaamheid, zowel binnen als buiten het WTO-Comité inzake handel en milieu. Daarnaast kijkt het kabinet naar andere vormen om handel duurzamer te maken binnen het WTO-kader.

In het Nederlands-Franse non-paper doet de Minister een aantal voorstellen om de voortrekkersrol van de EU in het belang van duurzame ontwikkeling – zowel de economische, sociale als milieudimensie – te behouden en kracht bij te zetten. Erkent de Minister dat handel moet bijdragen aan het halen van de klimaatdoelen? En dat daarom niet alleen de duurzaamheidscriteria, maar juist de volledige handelsovereenkomsten in dienst gesteld moeten worden van deze doelen? Kortom, de vraag is: welke handel draagt bij aan verduurzaming van de wereld in plaats van hoe kunnen we onze handel verduurzamen?

26. Antwoord van het kabinet:

Internationale handel en investeringen dragen bij aan economische groei. Deze economische groei kan op verschillende manieren een rol spelen bij de mobilisering van middelen voor klimaatadaptatie en mitigatie, zowel publiek als privaat. Met een open en duurzaam handelssysteem waarborgt de EU toegang tot duurzame goederen en diensten en de noodzakelijke grondstoffen hiervoor. Tevens kan handel bijdragen aan de verspreiding van duurzame technologieën, omdat het in sommige gevallen aantrekkelijker is om complexe technologieën te importeren dan om deze zelf te ontwikkelen. Open handel draagt bij aan gezonde concurrentie en dat leidt tot innovatie. Het wegnemen van handelsbarrières kan handel in duurzame goederen en diensten stimuleren en tot diversificatie van handelsstromen leiden. Om dit optimaal te laten werken, moet het systeem de juiste prikkels afgeven. In dat kader is een initiatief zoals het liberaliseren van groene goederen en diensten relevant alsook de duurzaamheidsafspraken in handelsakkoorden.

De leden van de PvdA fractie merken op dat de Minister oproept om te streven naar ambitieuzere Trade and Sustainable Development-hoofdstukken en een effectieve implementatie daarvan, inclusief op het gebied van arbeidsrechten. Dat is een nobel streven, maar de leden hebben zorgen over de uitvoering en naleving ervan. In de antwoorden op de schriftelijke vragen d.d. 4 september jl. (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 4) schrijft het kabinet dat Nederlandse en Europese bedrijven moeite hebben om aannemelijk te maken dat bijvoorbeeld textiel uit Xinjiang zonder dwangarbeid of andere mensenrechtenschendingen worden geproduceerd; dat zij zelf geen zicht hebben op bedrijven die via hun toeleveringsketen zijn gelinkt aan de situatie in Xinjiang. Over de rol van het kabinet is de inzet nog immer dat zij bedrijven wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen). Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid is de verantwoordelijkheid van bedrijven. Waarom zou dit in EU-verband beter gaan als het blijft bij «streven naar» en «oproepen tot», zonder toezicht op daadwerkelijke naleving?

27. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie zet stappen op gepaste zorgvuldigheid. Zo publiceerde de Commissie begin dit jaar een studie naar opties voor maatregelen voor gepaste zorgvuldigheid op Europees niveau.4 Ook kondigde de Commissie aan in 2021 een initiatief te zullen voorstellen, mogelijk wetgevend, waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is. Het kabinet verwelkomt Europese actie en kijkt uit naar dit aangekondigde initiatief. Momenteel wordt bezien of, en zo ja welke, (dwingende) IMVO-maatregelen in Nederland genomen kunnen worden. Ontwikkelingen en kansen op het gebied van Europese IMVO-maatregelen worden hierin meegenomen en hierover wordt gerapporteerd aan uw Kamer in het najaar. Binnen deze herziening wordt meegenomen hoe bedrijven misstanden, zoals de kwestie van dwangarbeid in China, kunnen voorkomen en aanpakken.

Ook willen de leden van de PvdA-fractie graag weten welke juridische middelen de door de Europese Commissie aangestelde Chief Trade Enforcement Officer heeft om zich sterk in te zetten voor goede implementatie, naleving en handhaving van afspraken op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling. En hoe zou dat er in het concrete geval van bedrijven die moeite hebben om aannemelijk te maken dat bijvoorbeeld textiel uit Xinjiang zonder dwangarbeid of andere mensenrechtenschendingen worden geproduceerd uit zien?

28. Antwoord van het kabinet:

Tussen de EU en China bestaat geen bilateraal handelsakkoord met afspraken over duurzaamheid. Bij het ontbreken van bindende afspraken op het gebeid van handel en duurzame ontwikkeling, is er geen basis waarop de Commissie dan wel de CTEO kan optreden.

Onverminderd gelden voor (Europese) bedrijven die zaken doen in het buitenland de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en VN-richtlijnen voor bedrijfsleven en mensenrechten. Het kabinet blijft bedrijven wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen en wijst bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in China. Van ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s, zoals dwangarbeid, wordt verwacht dat zij bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dat zij dat besluit kunnen motiveren. Momenteel wordt bezien of, en zo ja welke, (dwingende) IMVO-maatregelen in Nederland genomen kunnen worden. Hierover wordt gerapporteerd aan uw Kamer in het najaar. Binnen deze herziening wordt meegenomen hoe bedrijven misstanden, zoals de kwestie van dwangarbeid in China, kunnen voorkomen en aanpakken.

Ook constateren de leden van de PvdA-fractie dat er op dit moment te weinig bescherming is voor actievoerders die opkomen voor het milieu en vakbondsleiders die zich inzetten voor arbeiders. Handelsverdragen spelen daarbij wel degelijk een rol. Hoe gaat de Minister handelsverdragen inzetten bij de bescherming van de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld?

29. Antwoord van het kabinet:

EU handelsakkoorden dragen bij aan het versterken van het maatschappelijk middenveld in derde landen, door hen een formele rol te geven bij de naleving van de afspraken over handel en duurzame ontwikkeling via de zogenaamde Domestic Advisory Groups (DAGs). Deze DAGs kunnen (ongevraagd) aanbevelingen doen aan het Comité inzake Handel en Duurzame Ontwikkeling, waarin de EU en het derde land zitting hebben. Zo maken de duurzaamheidshoofdstukken het mogelijk voor het maatschappelijk middenveld om met de regering formeel aan tafel te zitten voor het bespreken van sociale- en milieuthema’s. Dit kan het maatschappelijk middenveld helpen om vervolgens druk uit te oefenen op de eigen overheid om internationale arbeids- en milieuverplichtingen na te komen. Het kabinet hecht aan een belangrijke rol voor het maatschappelijk middenveld bij het monitoren van de implementatie van de afspraken in handelsakkoorden.

Een van de punten uit het Nederlands-Franse non-paper is ook het inrichten van een gestroomlijnd mechanisme aan de EU-zijde dat het maatschappelijk middenveld de mogelijkheid geeft om een klacht in te dienen, wanneer derde landen zich niet houden aan de duurzaamheidsafspraken in bilaterale handelsakkoorden. Kan de Minister toelichten wat zij hiermee bedoelt? Hoe verhoudt dit zich tot het plan van de Europese Commissie om te komen met wetgeving over gepaste zorgvuldigheid? Hoe verhoudt dit zich tot het klachtenmechanisme waar de VN nu mee bezig is?

30. Antwoord van het kabinet:

Een gestroomlijnd mechanisme zou het mogelijk maken voor het maatschappelijk middenveld om vermeende gebrekkige naleving van duurzaamheidsafspraken aan te kaarten bij de Europese Commissie. Het gaat hierbij om de naleving van afspraken die tussen overheden, namelijk de verdragspartijen, gemaakt zijn en niet om bedrijven. Voor wat betreft de toepassing van internationale richtlijnen door bedrijven, heeft de Europese Commissie aangekondigd met een initiatief op IMVO, mogelijk wetgevend, te zullen komen. Het kabinet verwelkomt Europese actie en kijkt uit naar het aangekondigde initiatief. Daarnaast blijft het kabinet zich in EU-verband actief en constructief inzetten om tot een gezamenlijk standpunt te komen inzake het VN-verdrag bedrijfsleven en mensenrechten.

De leden van de PvdA-fractie roepen het kabinet op om Conventie 190 Eliminating Violence and Harassment in the World of Work van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) te ratificeren en de ratificatie hiervan door andere EU-staten aan te moedigen. Landen waarmee de EU handelsakkoorden sluit, zouden ook aangespoord moeten worden de ILO-conventies te ratificeren en te implementeren. Is de Minister hiertoe bereid?

31. Antwoord van het kabinet:

Op 21 juni 2019 heeft de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) het Verdrag tegen geweld en intimidatie op de werkvloer aangenomen met bijbehorende aanbeveling. Nederland heeft voor zowel het Verdrag als de aanbeveling gestemd. Het kabinet onderschrijft de doelstelling om geweld en intimidatie op de werkvloer aan banden te leggen en draagt dit ook uit richting derden. Momenteel hebben de EU en haar lidstaten deze conventie echter niet geratificeerd en geïmplementeerd. Op dit moment loopt het onderzoeksproces nog omtrent de gevolgen van ratificatie voor Nederland. Het is niet wenselijk om daarop vooruit te lopen. Daarnaast blijft Nederland erop inzetten dat verdragspartijen in handelsakkoorden hun toezeggingen nakomen om de fundamentele ILO-conventies te implementeren en ratificeren.

Voor een holistische benadering op gendersensitief handelsbeleid moeten handelspartners van de EU ook aangemoedigd worden om belangrijke klimaat- en mensenrechtenverdragen te ondertekenen en uit te voeren, zoals Convention on the Elimination of Discrimination Against Women (CEDAW), Convention on the Rights of the Child (CRC) en Convention on Biological Diversity (CBD). Hoe geeft de Minister hier gestalte aan?

32. Antwoord van het kabinet:

Het wegnemen van specifieke barrières waar vrouwelijke ondernemers en werknemers tegenaan lopen, vraagt om ingrepen die verder gaan dan handelspolitiek. Desondanks kan handelsbeleid een platform bieden voor het delen van kennis en empowerment stimuleren. Daarom zet het kabinet zich er in EU-verband voor in dat onder handelsakkoorden samenwerking tussen verdragspartijen versterkt wordt, bijvoorbeeld doordat partijen hun commitment bevestigen voor multilaterale afspraken die bijdragen aan gender gelijkheid. Een voorbeeld van een dergelijke multilaterale verklaring is de Convention on the Elimination of Discrimination Against Women (CEDAW). Het kabinet is voorstander van het opnemen van verwijzingen naar multilaterale milieuverdragen zoals de Convention on Biological Diversity (CBD) in de duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden.

Daarnaast menen de leden van de PvdA-fractie dat het cruciaal is dat Nederland zich inzet voor een gendersensitieve implementatie van de UN Guiding Principles via de Gender Dimensions of the Guiding Principles of Business and Human Rights. Binnen de EU kan Nederland leiderschap tonen door zich hard te maken voor een proactieve rol in de onderhandelingen over de UN Binding Treaty on Transnational Companies en Human Rights. Aandacht voor gender impact assessments, access to remedy voor vrouwen bij mensenrechtenschendingen door bedrijven en de bescherming van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers is hier onontbeerlijk. Zeker nu we in het midden van de COVID-19 crisis een stijging van geweld tegen (vrouwelijke) mensenrechtenactivisten zien, zoals in Colombia of de Filipijnen. Hoe denkt de Minister hierover en is zij bereid in EU-verband een hier een leidende rol in te spelen?

33. Antwoord van het kabinet:

Gendergelijkheid en mensenrechten zijn speerpunten van het beleid op buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. Zo vraagt het kabinet binnen multilaterale fora structureel aandacht voor vrouwelijke mensenrechtenverdedigers. Ook financiert het kabinet meerdere programma’s waarmee vrouwelijke mensenrechtenverdedigers ondersteund worden. Zo richt het programma «Leading from the South» zich op vrouwelijke mensenrechtenverdedigers, onder andere in de Filippijnen en Colombia.

Daarnaast wordt speciaal aandacht besteed aan gendersensitieve implementatie van internationale normen op verantwoord ondernemen bij bedrijven, zoals de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. De OESO Due Diligence Handreiking, die bedrijven moet helpen bij het implementeren van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, geeft duidelijk aan hoe bedrijven vrouwen- en meisjesrechten kunnen integreren in het toepassen van hun gepaste zorgvuldigheid. Het kabinet brengt deze Handreiking actief onder de aandacht bij bedrijven. Ook financiert het kabinet de ontwikkeling van specifieke handreikingen voor bedrijven om gender te integreren in hun gepaste zorgvuldigheid.

Inzake het verdrag Bedrijfsleven en Mensenrechten (B&MR) opereert Nederland in EU-verband. Gezamenlijke EU-inzet biedt de meeste kans om het proces te beïnvloeden. Bovendien betreft het verdrag grotendeels competenties die op EU-niveau liggen. Nederland stelt zich hierbij proactief op en pleit binnen de EU voor een juridische analyse van de concept-verdragstekst om op basis daarvan tot een gezamenlijke EU-positie te komen. Er is echter, zelfs onder gelijkgezinde EU-landen, beperkte overeenstemming over het verdrag. Zo zijn gelijkgezinde landen het onderling eens dat er een juridische appreciatie en een tijdslijn moet komen, maar is er nog geen inhoudelijke overeenstemming over de inhoud van een eventueel mandaat. Nederland is in overleg met maatschappelijke organisaties over het inbedden van vrouwenrechten en gendergelijkheid en neemt de genderlens mee in de inzet op het verdrag B&MR.

Europese Staalindustrie

De leden van de CDA-fractie vragen een korte gedetailleerde update van de Minister over de stand van de Nederlandse staalindustrie. Deze leden vragen hierbij in te gaan op de consequenties van de vrijwaringsmaatregelen voor productie, werkgelegenheid en exportcijfers.

34. Antwoord van het kabinet:

Tata Steel Nederland is, evenals de rest van de Europese staalindustrie, hard geraakt door de COVID-19 crisis. De specifieke cijfers hierover zijn aan Tata zelf. Er lijkt sprake te zijn van significant vraag- en omzetverlies. Tata Steel maakt gebruik van de Tijdelijke Noodmaatregelen Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW).

Door de verslechterde markt- en handelsomstandigheden heeft Tata Steel Europe een transformatieprogramma aangekondigd. De gevolgen daarvan worden in de relevante medezeggenschapsorganen besproken. Er zullen geen ontslagen vallen op basis van het transformatieprogramma. Afgelopen juli zijn Tata Steel Nederland en de vakbonden een verlenging van het bestaande werkgelegenheidspact tot 2026 overeengekomen.

De vrijwaringsmaatregelen zijn ingesteld om verstoring van de normale handelsstromen ten gevolge van de Amerikaanse importheffingen op staal te voorkomen. De extra staalheffingen van de VS hebben wel een direct negatief effect, onze industrie heeft daardoor minder naar de VS kunnen exporteren.

De regering acht het op dit moment van belang om extra in te zetten op een dialoog met de Amerikaanse autoriteiten met als doel het opheffen van de tarieven op staal. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven wanneer deze gesprekken plaatsvinden en verzoeken de Minister de Kamer actief te informeren over de voortgang van deze gesprekken.

35. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie heeft veelvuldig met de VS over dit onderwerp gesproken, ook in het kader van de WTO. De uitspraak van het WTO-panel in het door de EU ingediende geschil, dat binnen enkele maanden wordt verwacht, zal reden zijn om het intrekken van de heffingen opnieuw te bespreken. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden over de WTO-zaak en de gesprekken met de VS over de VS tarieven op staal.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om extra aandacht voor en het adresseren van zorgen over de relatie met en optreden van de VS als het gaat om handelsrelaties tussen de EU en de VS en de VS als economische bondgenoot. De leden van de CDA-fractie vragen ten eerste aan de Minister of er mogelijkheden zijn om de Philips beademingsapparaten welke de VS weigert af te nemen in EU verband wel weg te zetten.

36. Antwoord van het kabinet:

Conform de motie van het lid Klaver (Kamerstuk 25 295, nr. 529) zal het kabinet in gesprek treden met Philips over de eventuele overproductie van beademingsapparatuur als gevolg van de Amerikaanse annulering. Uw Kamer zal geïnformeerd worden zodra er een uitkomst is.

Tot vandaag, 14 september, hebben chipmakers te tijd om hun lopende contracten met Huawei af te handelen om te voorkomen dat ze in de problemen komen met de VS. Het wordt Nederlandse chipmakers zo onmogelijk gemaakt handel te drijven met China vanwege secundaire sancties van de VS. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om toe te lichten wat precies de sancties van de VS inhouden.

37. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven op 28 augustus jl. in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Buitenweg (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3918), wordt Huawei geraakt door verschillende sancties en andersoortige beperkende maatregelen van de VS.

In mei 2019 werd Huawei geplaatst op de zgn. Entity List. Deze lijst wordt door de VS gebruikt om export naar op de lijst geplaatste entiteiten en individuen onder controle te brengen en de facto te blokkeren tenzij een licentie wordt verleend door de VS. Er geldt momenteel alleen nog een tijdelijke licentie uitzondering voor een beperkt type transacties aan Huawei gericht op onderzoek en het verantwoord ontsluiten van cybersecurity kwetsbaarheden.

In mei en augustus 2020 werden amendementen op de Foreign-Produced Direct Product Rule ingevoerd door het VS Departement of Commerce. Deze regel beschrijft een breed spectrum aan transacties die de VS onder controle brengt met het doel Huawei de mogelijkheid te ontzeggen gebruik te maken van high-end chip sets die zijn ontwikkeld dan wel geproduceerd met behulp van Amerikaanse technologie of software. Vanaf 15 september treedt de regel in werking waarna organisaties en bedrijven die transacties aangaan die (in)direct in verband staan met Huawei, verplicht worden een licentie aan te vragen bij het Commerce Department.

In juli 2020 werden Visa Restrictions on Certain Employees of Chinese Technology Companies that Abuse Human Rights ingesteld. Het gaat hier om visabeperkingen voor specifieke werknemers van een aantal Chinese technologiebedrijven waaronder Huawei.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om met spoed in kaart te brengen welke consequenties deze Amerikaanse sancties hebben voor de Nederlandse tech-sector.

38. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft geen eenduidig beeld van de gevolgen van de maatregelen. Sommige bedrijven hebben een rechtstreekse relatie met de betreffende leverancier terwijl bij andere Nederlandse bedrijven de producten van Huawei diep in de ketens en processen zitten. De maatregelen zijn verder nog heel recent. Nederland heeft bij Amerikaanse autoriteiten aangedrongen op nadere toelichting van de maatregelen ten bate van het Nederlandse bedrijfsleven. Het kabinet staat in nauw contact met relevante Nederlandse bedrijven en instellingen over de mogelijke gevolgen.

Bovendien vragen deze leden de Minister dit optreden van de VS tijdens de Raad te adresseren en indien mogelijk een EU antwoord te formuleren. Deze maatregelen van de VS zijn telkens eenzijdig en beïnvloeden de Europese handelsagenda aanzienlijk. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat het antwoord van de EU is op deze veranderende houding van de VS en hoe voorkomen kan worden dat de EU telkens achter de VS aanloopt en omslachtige antwoorden formuleert op secundaire sancties. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister de EU te verzoeken een effectiever antwoord op de VS te formuleren en dat eveneens vanuit Nederland te doen om eventueel het voortouw in de EU te nemen wanneer effectieve acties van de Europese Commissie achterblijven.

39. Antwoord van het kabinet:

Nederland deelt veel van de zorgen van de VS op het gebied van nationale veiligheid en technologieleveranciers. Het staat elk land vrij om de uitvoer van eigen producten en technologie te reguleren. In dit specifieke geval neemt de VS maatregelen in relatie tot gebruik van Amerikaanse technologie bij bedrijven buiten de VS, ook als dat geen Amerikaanse bedrijven zijn. Vanwege de grote mate van economische verwevenheid tussen de Amerikaanse en Europese economieën, in het bijzonder op het terrein van technologie en innovatie, ondervinden Nederlandse en andere Europese bedrijven hiervan mogelijk schade. De inzet van Nederland is er mede daarom op gericht om, zowel bilateraal als in EU-verband, het beleid tussen trans-Atlantische partners zoveel mogelijk te coördineren en principes van vrijhandel en gelijk speelveld te waarborgen. Dit is ook in het belang van het Nederlandse, Europese én Amerikaanse bedrijfsleven en past in de positieve handelsagenda die Nederland met de VS nastreeft.

Voortgangsrapportage handelsakkoorden

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de voortgangsrapportage handelsakkoorden dat de Europese Commissie zal verkennen welke mogelijkheden er zijn om de onderhandelingen over het Milieugoederenakkoord via de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te hervatten. Deze leden vragen of dit inmiddels is gebeurd, en zo ja wat hier de uitkomsten van zijn. Indien dit nog niet is gebeurd, vragen deze leden op welke termijn de Europese Commissie hier helderheid over kan geven.

40. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie onderzoekt momenteel de mogelijkheden voor het heropenen en uitbreiden van onderhandelingen over liberalisering van groene goederen en diensten. Het valt niet te zeggen op welke termijn de Europese Commissie meer helderheid hierover kan geven. Het tijdspad is onder andere afhankelijk van de inschatting van de Europese Commissie of hiervoor voldoende draagvlak zal zijn binnen de WTO en de Raad. Nederland zal blijven inzetten op een dergelijk akkoord.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om bij de Europese Commissie te pleiten voor het loslaten van de Investment Court System-bepaling in het conceptverdrag met Mexico. Deze leden vragen de Minister of zij niet met hen anticipeert dat een verdrag met geschillenrecht dat alleen open staat voor investeerders, hoe modern en transparant ook, bij ratificatie in de lidstaten op verzet zal stuiten.

41. Antwoord van het kabinet:

Nee, het Investment Court System (ICS) komt overeen met de Nederlandse inzet op het terrein van de modernisering van investeringsbescherming en investeerder-staat geschillenbeslechting. Het ICS bevat een aantal belangrijke verbeteringen ten opzichte van het verouderde investeringsgeschillenbeslechtingsmechanisme ISDS, zoals opgenomen in de huidige 14 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen Europese lidstaten en Mexico. Het ICS zorgt voor transparantere procedures, waarin in principe de processtukken en de uitspraak openbaar zijn. Ook zijn brievenbusmaatschappijen uitgesloten van bescherming en garandeert het ICS onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak. Een EU akkoord met Mexico zal deze bilaterale overeenkomsten vervangen, waaronder het huidige bilaterale akkoord met Nederland dat het oude ISDS bevat. In het verlengde daarvan constateert het kabinet dat het ICS een belangrijke opstap is naar het oprichten van een Multilateraal Investeringshof (MIC).

Verslag videoconferentie Raad Buitenlandse Zaken Handel van 9 juni 2020

De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag dat de Commissaris heeft aangegeven dat aan een deel van de voorstellen in het Frans-Nederlandse non-paper «binnenkort reeds uitvoering zal worden gegeven». Kan de Minister toelichten voor welke voorstellen uit het non-paper dit geldt?

42. Antwoord van het kabinet:

Het non-paper bevat een aantal voorstellen voor het verder verankeren van duurzaamheid in handelspolitiek. Het non-paper onderschrijft bijvoorbeeld het belang van goede implementatie van de afspraken in duurzaamheidshoofdstukken en de rol van de Chief Trade Enforcement Officer (CTEO) hierbij. Op 24 juli 2020 is de CTEO aangesteld. In het non-paper wordt geopperd om een mechanisme in te richten dat het maatschappelijk middenveld de mogelijkheid geeft een klacht in te dienen, wanneer derde landen zich niet houden aan afspraken in handelsverdragen. Voormalig Commissaris Hogan heeft aan het kabinet aangegeven bereid te zijn het initiatief te nemen om een dergelijk mechanisme te ontwikkelen. Tevens zet het kabinet in op het opnemen van de juridisch verbindende verplichtingen die voortvloeien uit de Overeenkomst van Parijs als essentieel element in brede en nieuwe handelsakkoorden of bijbehorende strategische partnerschapsakkoorden. In het non-paper wordt hier ook aandacht voor gevraagd. De Europese Commissie heeft aangegeven hierop in te willen zetten bij nieuwe en brede handelsakkoorden. Tenslotte staat in het non-paper het voorstel om milieu een prominente rol te geven in de WTO. De EU neemt dit voorstel voortvarend op door bijvoorbeeld deel te nemen aan initiatieven met gelijkgezinde landen en de Europese Commissie heeft aangegeven te zullen onderzoeken hoe handel in groene goederen bevorderd kan worden.

Verder vragen voorgenoemde leden op welke termijn het in het verslag aangehaalde investeringsakkoord tussen de EU en Vietnam naar verwachting ter ratificatie zal worden aangeboden.

43. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet streeft ernaar elk verdrag binnen afzienbare tijd na de totstandkoming aan het parlement voor te leggen. Daarbij hecht de regering aan een zorgvuldige voorbereiding van de goedkeuringsstukken, alvorens deze aan de Raad van State worden toegestuurd en vervolgens worden voorgelegd aan het parlement. Op het moment wordt nog gewerkt aan de goedkeuringsstukken van het investeringsakkoord met Vietnam. Zoals eerder geantwoord, kan daarbij nog geen precies tijdspad worden gegeven.

Verslag schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda VTC Raad Buitenlandse Zaken Handel van 9 juni 2020

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Commissie met een aantal initiatieven zal komen om de strategische risico’s in bepaalde waardeketens te verminderen, waaronder een strategische investeringsfaciliteit. Kan de Minister aangeven in welk stadium van totstandkoming deze initiatieven zich op dit moment bevinden en op welke termijn hierover concrete voorstellen kunnen worden verwacht?

44. Antwoord van het kabinet:

De Strategische Investeringsfaciliteit was onderdeel van het aangepaste werkprogramma voor 2020 van de Commissie dat in mei jl. werd gepresenteerd. Hierin stonden de prioritaire acties die nodig waren om het herstel en de veerkracht van Europa te bevorderen. Dit specifieke voorstel heeft het echter niet gehaald in de verdere onderhandelingen over de vernieuwde langetermijnbegroting van de EU. Het kabinet komt later dit jaar met een brief over de positie van de Nederlandse maakindustrie, waarin ook ingegaan zal worden op risico’s in specifieke waardeketens.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de Minister in de antwoorden in het verslag van het schriftelijk overleg van de Raad Buitenlandse Zaken Handel d.d. 9 juni 2020 aangeeft geen bekend tijdpad te hebben voor de indiening van de ratificatiewetten inzake de investeringsverdragen met Vietnam en Singapore. Deze leden horen graag wanneer de Minister verwacht deze wetten bij de Raad van State aanhangig te maken, en indien zij hier niet op kan antwoorden horen zij hier graag een verklaring voor.

45. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet streeft ernaar elk verdrag binnen afzienbare tijd na de totstandkoming aan het parlement voor te leggen. Daarbij hecht de regering aan een zorgvuldige voorbereiding van de goedkeuringsstukken, alvorens deze aan de Raad van State worden toegestuurd en vervolgens worden voorgelegd aan het parlement. Op het moment wordt nog gewerkt aan de goedkeuringsstukken van de investeringsverdragen met Vietnam en Singapore. Zoals eerder geantwoord, kan daarbij nog geen precies tijdpad worden gegeven.

Reactie op de motie Ouwehand c.s. inzake intrekken steun Mercosur-verdrag

De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie van de Minister dat het Kabinet vooralsnog geen standpunt heeft ingenomen met betrekking tot het verlenen van steun aan het Mercosur-verdrag, omdat de volledige verdragstekst nog niet beschikbaar is. Kan de Minister aangeven of los van de inhoudelijke beoordeling van de precieze verdragstekst zij een positieve grondhouding kent ten opzichte van het Mercosur-verdrag, mede in het licht van het door haar erkende cruciale belang van vrijhandel en handelsliberalisering, de noodzaak van de versterking van de exportpositie van Nederland en de economische kansen die de vrijhandelszone tussen de EU en Mercosur biedt voor de Nederlandse economie en het Nederlandse bedrijfsleven?

46. Antwoord van het kabinet:

Zoals eerder aangegeven, heeft het kabinet nog geen positie ingenomen over het voorgenomen associatieakkoord tussen de EU en Mercosur. Het kabinet zal de balans opmaken van de voor- en nadelen van het akkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn, zoals de definitieve, vertaalde teksten en de tariefcontingenten. De uitkomsten van de Sustainability Impact Assessment en het lopende onderzoek naar aanleiding van de motie van het lid Voordewind c.s. (Kamerstuk 34 952, nr. 75) zullen daarbij ook worden meegenomen.

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor de brief als reactie op de motie Ouwehand over Mercosur. Deze leden onderschrijven het uitgangspunt van de Minister dat het kabinet geen standpunt in dient te nemen voordat de daartoe benodigde stukken beschikbaar zijn. De leden van de CDA-fractie vragen naar de voortgang van de juridische check van het Mercorsur-verdrag.

47. Antwoord van het kabinet:

Momenteel zijn de juristen-linguïsten in Brussel bezig met het finaliseren en vertalen van de teksten. De Europese Commissie verwacht dit najaar de definitieve, vertaalde teksten gereed te hebben.

Voorts vragen deze leden de Minister een kort overzicht te geven van de standpunten en eventuele aanpassing daarvan aangaande Mercosur van de verschillende EU-lidstaten de afgelopen periode.

48. Antwoord van het kabinet:

Hoewel in de media in verschillende lidstaten berichten zijn verschenen over het akkoord, hebben lidstaten in afwachting van de stukken nog geen officiële standpunten in de context van de Raad ingenomen.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Minister in haar brief over de door de Kamer aangenomen motie inzake het intrekken van de steun aan de onderhandelingen voor het Mercosur-handelsverdrag niet aangeeft de motie te hebben uitgevoerd, dan wel dat zij voornemens is dit op korte termijn alsnog te doen. Deze leden merken op dat de motie de Minister verzoekt bij de Europese Commissie te kennen te geven dat Nederland het voorliggende ontwerp van het Mercosur-handelsakkoord niet zal steunen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de Minister zich verheven voelt boven het uitvoeren van door de Tweede Kamer aangenomen moties.

49. Antwoord van het kabinet:

Zoals eerder aangegeven, heeft het kabinet nog geen positie ingenomen over het voorgenomen associatieakkoord en kan het deze derhalve ook niet intrekken. Het kabinet zal de balans opmaken van de voor- en nadelen van het akkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn, zoals de definitieve, vertaalde teksten en de tariefcontingenten. De uitkomsten van de Sustainability Impact Assessment en het lopende onderzoek naar aanleiding van de motie van het lid Voordewind c.s. (Kamerstuk 34 952, nr. 75) zullen daarbij ook worden meegenomen. Het kabinet heeft eerder toegezegd uw Kamer nauwgezet te betrekken bij deze standpuntbepaling, waarin een integrale benadering wordt gehanteerd waarbij voor- en nadelen, waaronder ook de in de motie genoemde zorgen, worden meegenomen.

De leden van de SP-fractie lezen dat de juridische revisie van de handelsovereenkomst tussen de EU en de Mercosur-landen is afgerond en dat er nu wordt gewerkt aan de vertaling van de eindtekst naar de alle officiële EU-talen. In de voortgangsrapportage handelsakkoorden is te lezen dat het kabinet zijn positie pas zal bepalen als het de daartoe benodigde stukken voorhanden heeft. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of zij hiermee een meerderheid in de Kamer tegen dit verdrag negeert.

50. Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 49. De Commissie zal naar verwachting op z’n vroegst dit najaar de definitieve, vertaalde teksten gereed hebben en daarna een voorstel aan de Raad voorleggen voor ondertekening door de EU. Nederland heeft als lid van de Raad een stem daarin. Daarnaast zal het akkoord door alle lidstaten en de Mercosur ondertekend moeten worden. Op basis van de daartoe benodigde stukken, zal het kabinet een positie innemen en een debat voeren met het parlement over deze Nederlandse positie en inzet in Brussel.

Niet alleen de Tweede Kamer in Nederland is in meerderheid tegen. Driekwart van de geconsulteerde burgers uit Duitsland, Frankrijk, Nederland en Spanje is van mening dat het EU-Mercosur verdrag met de vier Zuid-Amerikaanse landen van tafel moet als het leidt tot ontbossing. Dit blijkt uit een onderzoek dat onderzoeksbureau YouGov heeft afgenomen onder ruim 5000 mensen uit deze landen. De leden van de SP-fractie vragen de Minister om kennis te nemen van dit onderzoek alvorens zij afreist naar Berlijn en dit ter sprake te brengen als het Mercosur-verdrag wordt besproken.

51. Antwoord van het kabinet:

Ik zal kennisnemen van dit onderzoek. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel op 21 september zijn geen besprekingen over het Mercosur-verdrag voorzien.

De leden van de PvdA fractie hebben ook nog enige vragen over het Mercosur-verdrag. De Minister stelt dat we via handelsdeals, zoals bijvoorbeeld de EU-Mercosurdeal, druk kunnen uitoefenen op de milieu- en mensenrechtensituatie in andere landen. Maar in het geval van deze EU-Mercosurdeal lijkt het meer op een beloning voor de anti-milieu en anti-mensenrechtenagenda van Bolsonaro: de Europese Commissie heeft het principeakkoord gesloten met Brazilië en de andere Mercosur-landen, terwijl de regering-Bolsonaro haar agenda om milieu- en klimaatbescherming en inheemse rechten te verzwakken, al uit rolde. Bolsonaro heeft dus kunnen zien dat zijn verwoestende agenda niet alleen wordt getolereerd door de EU en ook door Nederland, maar ook daadwerkelijk wordt beloond.

Hoe denkt de Minister dat een handelsdeal ervoor gaat zorgen dat Bolsonaro zich in de toekomst anders zal gedragen?

52. Antwoord van het kabinet:

De onderhandelingen over het akkoord tussen de EU en de Mercosur zijn in het jaar 2000 begonnen, lang voor de huidige regering van Brazilië aantrad. Duurzaamheid, de bescherming van milieu-, klimaat- en van mensenrechten zijn sinds de Handelsronde van Doha (2001) en de akkoorden in Bali (december 2013) en Nairobi (december 2015) onlosmakelijk verbonden met de doelstellingen van de handelsakkoorden van de EU.

Het kabinet deelt de zorgen over met name ontbossing en de positie van de inheemse bevolking onder de huidige Braziliaanse regering. Nederland brengt zijn zorgen bij alle daarvoor in aanmerking komende gelegenheden over aan de Braziliaanse regering. Ik verwijs u hierbij ook naar een open brief die de landen van het Amsterdam Declarations Partnership (ADP), waaronder Nederland, op 15 september hebben gestuurd naar vicepresident Mourão waarin zorgen over ontbossing in Brazilië worden geuit.5 Zoals aangegeven, zal het kabinet de balans opmaken van de voor- en nadelen van het akkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn.

Reactie op de motie Weverling inzake internationaal aanbestedingsinstrument

De leden van de VVD-fractie wijzen op de toenemende urgentie van het tot stand komen van een internationaal aanbestedingsinstrument (IPI) in Europees verband. Mede in het licht van de (verwachte) toegenomen publieke uitgaven als gevolg van steun- en stimuleringsmaatregelen voor de economie menen voorgenoemde leden dat het zaak is dat een gelijk speelveld tussen Europese en niet-Europese ondernemers zo snel mogelijk gerealiseerd wordt. In dat licht hebben voorgenoemde leden enkele vragen. Kan de Minister toelichten hoe het krachtveld in de Raad ten aanzien van IPI op dit moment is?

53. Antwoord van het kabinet:

In maart vorig jaar heeft de Raad geconcludeerd dat de onderhandelingen over een International Procurement Instrument (IPI), gezien de geopolitieke ontwikkelingen op handel, hervat moeten worden. Dat standpunt van de Raad is nog steeds geldig. Een overwegend aantal lidstaten is van mening dat het voorstel zoals dat er ligt, aangepast moet worden zodat het IPI op handelspolitiek gebied aan effectiviteit wint. De aanpassingen waarover gesproken wordt, zijn uiteenlopend van aard en worden door verschillende lidstaten ondersteund.

Wat zijn de knelpunten bij de snelle totstandkoming van IPI?

54. Antwoord van het kabinet:

Praktisch gezien heeft COVID-19 de voortgang van de onderhandelingen in Raadskader ernstig vertraagd. Inhoudelijk gezien zijn er verschillende discussies gaande over sleutelonderdelen van het voorstel, zoals het voorstel om over te gaan van de oorsprong van de goederen en diensten naar de oorsprong van de inschrijver («economic operator») bij het bepalen van de toepassing van het International Procurement Instrument (IPI). Daarnaast wordt gesproken over de mogelijkheid om als alternatief voor het toepassen van een (fictieve) prijsopslag, een bod uit te sluiten. Ook wordt gekeken naar verschillende aanpassingen op procedureel vlak om de administratieve lasten van het voorstel zoveel mogelijk te beperken.

Kan de Minister toelichten welk tijdspad voor de totstandkoming van IPI zij idealiter voor zich ziet en wat hierbij belemmeringen kunnen zijn? Is zij bereid om bij de komende Raden en in het kader van de herziening van het Europese handelsbeleid te pleiten voor een snelle totstandkoming van IPI?

55. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet ziet graag dat het International Procurement Instrument (IPI) zo spoedig mogelijk tot stand komt, gezien het geopolitiek belang ervan ten aanzien van derde landen die niet aangesloten zijn bij de Overeenkomst inzake Overheidsopdrachten van de WTO (Government Procurement Agreement, GPA) en/of die met de EU geen bilaterale handelsovereenkomst hebben afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over overheidsaanbestedingen. Het kabinet pleit waar mogelijk voor een snelle totstandkoming van een IPI.

Aanvullend hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen over de precieze uitwerking van het voorstel en eventuele wijzigingen die daarbij doorgevoerd zouden kunnen worden. Waaruit bestaat de Nederlandse wens voor een «steviger invulling» van IPI precies? Welk niveau van prijsopslagen moet hieronder worden verstaan en hoe moet «uitsluiting» in dit verband worden begrepen?

56. Antwoord van het kabinet:

Het beoogde effect van het International Procurement Instrument (IPI) is dat het derde landen die niet aangesloten zijn bij de Government Procurement Agreement (GPA) en/of die geen bilaterale handelsovereenkomst met de EU hebben afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over overheidsaanbestedingen, een prikkel geeft om toe te treden tot de Government Procurement Agreement (GPA) en/of met de EU afspraken te maken over toegang tot elkaars markten voor overheidsaanbestedingen in een handelsovereenkomst. Het kabinet is van mening dat het opleggen van een (fictieve) maximale prijsopslag van 20% zoals thans is opgenomen in het IPI-voorstel, mogelijk niet in alle situaties het gewenste effect zal hebben. Met name minder marktconforme inschrijvers zullen mogelijk de (fictieve) prijsopslag incalculeren en hun inschrijfprijzen daarop aanpassen. In die situaties kan het nodig zijn om een hogere (fictieve) maximale prijsopslag op te kunnen leggen of om een dergelijke inschrijver te kunnen uitsluiten van deelname aan de overheidsaanbesteding.

Hoe staat de Minister tegenover het feit dat in het huidige voorstel wordt voorgesteld om alleen producten of diensten waarvan meer dan de helft uit de EU afkomstig is onder de reikwijdte van de wet te laten vallen?

57. Antwoord van het kabinet:

In het (huidige) International Procurement Instrument (IPI)-voorstel wordt voorgesteld om een (fictieve) maximale prijsopslag op te leggen op producten of diensten waarvan meer dan de helft van buiten de EU afkomstig is.

Het kabinet is van mening dat met deze 50%-grens een stevig signaal afgegeven kan worden richting de derde landen die niet aangesloten zijn bij de Government Procurement Agreement (GPA) van de WTO of waarmee de EU geen bilateraal handelsakkoord heeft afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over overheidsaanbestedingen. Het gros van de inschrijvers die uit dergelijke derde landen komt, zal door deze 50%-regeling worden geraakt. Het is wel een complexe regeling, en het zal bij inschrijvingen op aanbestedingen niet altijd bij voorbaat bekend zijn wat de herkomst van producten of diensten gaat zijn gedurende de looptijd van het contract. Daarom wordt op dit moment de mogelijkheid besproken om deze regeling te vervangen door een regeling die de IPI (prijsopslag of uitsluiting) toepast in situaties waarin de inschrijver (direct of indirect) afkomstig is uit het betreffende derde land. Aan de herkomst van de door die inschrijver te betrekken goederen of diensten kunnen vervolgens contractuele eisen gesteld worden. Er is nog geen keuze gemaakt tussen deze twee opties. Voor het kabinet zijn effectiviteit en uitvoerbaarheid belangrijke criteria bij het maken van die keuze.

Deelt de Minister daarnaast de zorg dat met betrekking tot de gehanteerde prijsopslag van 20% de uitwerking in de richting van het voorkomen van biedingen vanuit staatsbedrijven vaak onvoldoende zal zijn?

58. Antwoord van het kabinet:

Ja, zie antwoord op vraag 56.

Deelt de Minister daarbij de opvatting van voorgenoemde leden dat in dergelijke gevallen, waarbij het de biedende partij of staatsbedrijf meer om marktaandeel dan om winst te doen is, uitsluiting van biedingen effectiever kan zijn?

59. Antwoord van het kabinet:

Dat is inderdaad mogelijk. Om die reden steunt het kabinet zowel een effectieve (fictieve) prijsopslag dan wel het uitsluiten van een inschrijver uit een derde land dat niet aangesloten is bij de Government Procurement Agreement (GPA) van de WTO of waarmee de EU geen bilateraal handelsakkoord heeft afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over overheidsaanbestedingen als mogelijke IPI-maatregelen.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister zich er voor wil inzetten om ook aan lagere overheden duidelijk te maken dat het huidige stelsel van regelgeving met betrekking tot aanbestedingen nu al de mogelijkheid biedt om biedingen uit landen die geen partij zijn bij het General Procurement Agreement uit te sluiten? Zo ja, kan zij toelichten op welke wijze zij dit van plan is?

60. Antwoord van het kabinet:

De Staatssecretaris van EZK is graag bereid decentrale overheden hierover te informeren en zal dat doen via de website van PIANOo, het expertisecentrum aanbesteden.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsinzet omtrent het International Procurement Instrument. Het afdwingen van een gelijk speelveld in overheidsaanbestedingsprocedures is in het belang van eerlijke internationale handel. Kan de Minister binnen dit kader toelichten welk sanctiemechanisme ten aanzien van bedrijven uit landen met ongelijke toegang tot overheidsopdrachten haar voorkeur geniet: fictieve prijsopslag of uitsluiting?

61. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet steunt zowel een effectieve (fictieve) prijsopslag dan wel het uitsluiten van een inschrijver uit een derde land dat niet aangesloten is bij de Government Procurement Agreement (GPA) van de WTO of waarmee de EU geen bilateraal handelsakkoord heeft afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over overheidsaanbestedingen als mogelijke IPI-maatregelen. Daardoor ontstaat de mogelijkheid om per geval de keuze te maken en daarbij rekening te houden met alle relevante factoren.

Overig

Deze maand lijkt er op grote schaal dumping van vliegtickets op de Europese markt plaats te vinden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of zij deelt dat dit in strijd is met het uitgangspunt van een gelijk speelveld binnen de interne markt. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre dit wordt gemonitord door de Europese Commissie en in hoeverre dit voldoet aan de Europese dumpingregels. Deze leden vragen de Minister om dit te toetsen en de conclusies van een dergelijke toets met de Kamer te delen.

62. Antwoord van het kabinet:

Op basis van de regels voor luchtvaart voor de interne markt (EU verordening 1008/2008) staat het luchtvaartmaatschappijen vrij om hun tarieven vast te stellen.

Luchtvaartmaatschappijen zijn daarbij gebonden aan de regels van het EU mededingingsrecht en mogen (o.g.v. artikel 102 VWEU) geen misbruik maken van hun economische machtspositie door hun tarieven te laag vast te stellen. Dat kan in strijd zijn met het Europese mededingingsrecht als er door de Commissie geconstateerd wordt dat er sprake is van predatory pricing en dat is niet toelaatbaar.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister nader in te gaan op het terugbrengen van industrie naar de EU, het zogenaamde re-shoring. Daarbij maken deze leden een onderscheid tussen de noodzaak voor productie van essentiële goederen als gevolg van de COVID-19 crisis waardoor is gebleken dat Europa een grote afhankelijkheid heeft van derde landen, en anderzijds de economische weerbaarheid van de Europese maakindustrie en de werkgelegenheid die daarbij komt kijken.

63. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de «Kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review» (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2197) is het kabinet zich bewust van de noodzaak tot het voorkomen van strategische afhankelijkheden. Het gaat dan vooral om afhankelijkheden binnen de vitale processen of specifieke sectoren (zoals medische producten) in relatie tot het voorkomen van ongewenste situaties die met name de nationale veiligheid en andere publieke belangen aantasten. Binnen het scala aan oplossingen om dergelijke afhankelijkheden te voorkomen, is reshoring slechts een van de opties. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 44 komt het kabinet later dit jaar met een brief over de positie van de Nederlandse maakindustrie, waarbij ook ingegaan zal worden op het reshoring-vraagstuk. Ook de SER wordt om advies gevraagd over reshoring. De SER zal de adviesaanvraag van de bewindslieden van EZK, op basis van de TK-motietekst benaderen vanuit het perspectief dat de toekomstige concurrentiekracht van de Nederlandse maakindustrie de hoofdopgave vormt, waarin de bijdragen en mogelijkheden van reshoring worden behandeld.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven hoe ver de EU is in het opstellen van zijn essential goods guidelines.

64. Antwoord van het kabinet:

De Commissie heeft op 15 juni jl. een concept-paper over «trade in healthcare products» gedeeld met de leden van de Ottawa Group.6 Verschillende voorstellen uit dit initiatief sluiten nauw aan bij het eerdere Nederlandse voorstel om de mogelijkheden voor een Essential Health Goods Agreement te verkennen. Nederland steunt de inzet van de Commissie om tot internationale afspraken te komen om de handel in medische goederen ten tijde van een gezondheidscrisis zo open mogelijk plaats te laten vinden en op die manier de toegang tot deze goederen te versterken. Op dit moment vinden nog besprekingen in de Ottawa Group plaats over de ideeën uit het concept-paper.

Tevens vragen deze leden welke strategie de EU hanteert om meer economische maakindustrie binnen de EU te realiseren en in welke mate dit kan bijdrage aan het economisch herstel als gevolg van de huidige economische crisis.

65. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie heeft in maart 2020 haar visie gegeven op de toekomst van de Europese Industrie (zie ook Kamerstuk 22 112, nr. 2862). De strategie is onderdeel van een breder pakket Commissievoorstellen voor de interne markt, mkb en circulaire economie. De mededeling integreert diverse beleidsvelden om te komen tot één strategie voor de Europese industrie. De strategie richt zich op het borgen en creëren van de juiste randvoorwaarden voor ondernemers, zodat deze ook binnen en buiten de EU kunnen floreren. Op internationaal vlak moet de EU hierbij uit blijven gaan van haar eigen krachten, de waarden van de sociale markteconomie en de Europese pijler van sociale rechten. De EU moet zich blijven inzetten voor een gelijk speelveld door onder andere het huidige internationale handelssysteem te versterken en beter gebruik te maken van het economische gewicht van de interne markt. Op internationaal vlak stelt de industriestrategie dat de EU niet moet meegaan met derde landen in protectionistisch beleid. Tegelijkertijd zal de EU haar strategische autonomie moeten versterken door op kritieke terreinen haar afhankelijkheden te verminderen. Tot slot, om wereldwijd competitief te zijn is ook concurrentie op de interne markt nodig.

Het kabinet ziet de uitgangspunten van deze strategie als essentieel bij het realiseren van meer economische maakindustrie in Europa. De versterking van de concurrentiekracht van de industrie zal sterk bijdragen aan het economisch herstel post-COVID-19. Bij de verdere uitwerkingen van individuele voorstellen van de Commissie onder deze strategie zal het kabinet te allen tijde uitgaan van de laatste stand van zaken op en buiten de interne markt om hier zo effectief mogelijk op in te spelen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens om duidelijk aan te geven hoe het belang van Nederland is geborgd binnen deze Europese strategie en op welke manier Nederland en de inrichting van de Nederlandse economie een rol kunnen spelen bij het realiseren van een onafhankelijke positie van de EU op de wereldmarkten.

66. Antwoord van het kabinet:

Het Nederlandse bedrijfsleven opereert binnen de context van het Europese innovatie- en industriebeleid, en plukt hier de vruchten van. Op sommige vlakken, zoals in agrofood, de maritieme sector en de machine bouw, is Nederland bovengemiddeld sterk, ook ten opzichte van Europese concurrenten. Het behoud van deze positie is niet vanzelfsprekend. Nog los van de COVID-19 crisis leveren ook de veranderende geopolitieke werkelijkheid en enkele specifieke transities (met name op digitaal- en verduurzamingsgebied) uitdagingen op voor Nederlandse bedrijven. In lijn met de Europese industriestrategie komt het kabinet, zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden, in de loop van dit jaar met een visie hoe recht gedaan kan worden aan deze uitdagingen om de toekomst van de Nederlandse industrie veilig te stellen.

In het nieuwe Meerjarig Financieel Kader wordt de carbon-taks toegevoegd aan de Europese eigen middelen. Voorstellen omtrent deze Europese importheffing worden in het eerste kwartaal van 2021 verwacht. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in kaart te brengen hoe deze geplande importheffing de internationale handel raakt en welk effect de carbon-taks heeft op het Nederlandse bedrijfsleven. Tevens vragen deze leden de Minister een impact assessment voor de Nederlandse markt voor te bereiden op basis waarvan eventueel flankerend beleid opgesteld kan worden.

67. Antwoord van het kabinet:

Het algemene kabinetsstandpunt luidt dat het kabinet positief nieuwsgierig staat tegenover het aangekondigde voorstel voor een Carbon Border Adjustment Mechanisme (CBAM). Het kabinet is daarbij voorstander van een stapsgewijze aanpak, waarbij grondig onderzoek naar WTO-conformiteit, administratieve lasten en uitvoerbaarheid van belang is, evenals de inachtneming van de geopolitieke context. Tijdens het plenaire debat over de Europese Green Deal op 30 juni jl. is de motie van het lid Van der Lee (Kamerstuk 35 377, nr. 13) aangenomen waarin de regering wordt verzocht positief te zijn over het principe van een koolstofheffing aan de grens en hiervoor mee te denken met de Europese Commissie.

Naar verwachting zal de Europese Commissie in 2021 een voorstel presenteren voor een CBAM als nieuw eigen middel, met als doel om deze uiterlijk 1 januari 2023 in te voeren. In aanloop naar dit voorstel zal de Europese Commissie zoals gebruikelijk een Impact Assessment laten uitvoeren en belanghebbenden consulteren. Zonder Commissievoorstel is het nog niet mogelijk om in kaart te brengen hoe een CBAM de internationale handel raakt en welke effect het heeft op het Nederlandse bedrijfsleven. Het kabinet is daarom voornemens om de publicatie van deze documenten af te wachten en op basis daarvan te beoordelen of het wenselijk is om aanvullend onderzoek uit te laten voeren naar de effecten van een CBAM op het Nederlandse bedrijfsleven.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe zij na de ontwikkelingen afgelopen week een toekomstige handelsrelatie met het VK ziet. Wat gaat het kabinet ondernemen om een goede handelsrelatie te realiseren wanneer er en no deal is en heeft Nederland de mogelijkheid om bilateraal met het VK te gaan onderhandelen of blijft de strenge EU27 discipline heersen.

68. Antwoord van het kabinet:

Ondanks de zorgelijke ontwikkelingen van afgelopen week, blijft het kabinet inzetten op een zo breed en ambitieus mogelijk toekomstig partnerschap met het VK. De onderhandelingen hierover lopen nog door, waarbij alle lidstaten recentelijk hun steun hebben uitgesproken voor het continueren van de onderhandelingen. Nederland heeft in het kader van de onderhandelingen met het VK steeds ingezet op het behoud van EU27-eenheid, omdat dit de beste manier is om een akkoord te bereiken en om de brede Nederlandse belangen voor de toekomstige relatie te borgen. In een onverhoopt no deal-scenario zal het kabinet dan ook in EU27-kader overleggen hoe verder te gaan met het VK. Daarbij is het duidelijk dat het VK in alle gevallen ook in de toekomst een belangrijk partner zal zijn voor Nederland en de EU en viceversa.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of deze bereid is een brief te sturen over de voortgang van de Afrika Taskforce en de door de overheid ondernomen acties als gevolg van aanbevelingen door de Taskforce voor aanvang van het nog in te plannen algemeen overleg Handelsbetrekkingen Afrika.

69. Antwoord van het kabinet:

De Kamer is begin juli uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van de Afrika Taskforce middels de brief «Uitvoering motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 34 952, nr. 69) en van het lid Kuik c.s. (Kamerstuk 33 625, nr. 309) over Taskforce Handelsbevordering NL-Afrika en een Afrika-coalitie» (Kamerstuk 34 952, nr. 113). Een nieuwe Kamerbrief zou daar weinig aan toe kunnen voegen.

De Taskforce heeft het afgelopen jaar een nieuwe impuls gegeven aan het publiek-private overleg waarin deelnemers van de Taskforce uit het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en kennisinstellingen de kansen en uitdagingen voor ondernemen in Afrika met elkaar bespreken.

Er zijn nieuwe kansentrajecten voor het Nederlands mkb opgestart met betrekking tot de volgende sectoren en thema’s: gezondheidszorg, agrofood, afval- en circulaire oplossingen, duurzame energie en logistiek. Ook zijn we in gesprek met het Nederlands bedrijfsleven om de verduurzaming van waardeketens en mogelijkheden voor lokale productie in Afrika uit te breiden.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister om een verslag van de EU-China top die vandaag, op 14 september, plaatsvindt. Deze leden vragen de Minister daarbij met name in te gaan op de handelsaspecten zoals besproken tijdens deze Top en verzoeken de Minister bij een volgende EU-China Top de inzet of gewenste resultaat van de regering op voorhand met de Kamer te delen.

70. Antwoord van het kabinet:

Op 14 september vond een leaders meeting per videoconferentie plaats tussen de EU en China. De bijeenkomst had niet de status van een topontmoeting. Om die reden is ook geen gezamenlijke slotverklaring uitgebracht. Van EU-zijde namen Commissievoorzitter Von Der Leyen, Raadsvoorzitter Michel en Bondkanselier Merkel van Duitsland deel. China werd vertegenwoordigd door president Xi. Een overzicht van de uitkomsten van de bijeenkomst komt uw Kamer toe in de geannoteerde agenda voor de Europese Raad van 24-25 september. Indien een topontmoeting tussen de EU en China wordt georganiseerd, wordt uw Kamer vooraf geïnformeerd over de Nederlandse inzet.


  1. Zie https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2020/june/tradoc_158789.pdf voor het rapport over 2019.↩︎

  2. Zie https://madb.europa.eu/madb/.↩︎

  3. Anu Bradford, Professor of Law and International Organization aan de Columbia Law School heeft deze term in 2012 voor het eerst gebruikt in een wetenschappelijk artikel.↩︎

  4. Zie https://op.europa.eu/nl/publication-detail/-/publication/8ba0a8fd-4c83–11ea-b8b7–01aa75ed71a1/language-en.↩︎

  5. Zie https://ad-partnership.org/wp-content/uploads/2020/09/ADP-Brazil-Open-letter_EN.pdf.↩︎

  6. Zie https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2020/june/tradoc_158776.pdf.↩︎