[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2021

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2020D37437, datum: 2020-12-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35570-IX-30).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35570 IX-30 Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2021.

Onderdeel van zaak 2020Z15338:

Onderdeel van zaak 2020Z17308:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 570 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2021

Nr. 30 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 december 2020

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 22 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij brief van 25 september 2020 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,
Tielen

Adjunct-griffier van de commissie,
Schukkink

Vraag 1

Waarom is niet gekozen voor de suggestie van de Algemene Rekenkamer om het Nationaal Groeifonds op de juiste wijze op te zetten en investeringen op te nemen in de begrotingen totdat het fonds bij wet is ingesteld?

Vraag 2

Hoe wordt de democratische controle op het fonds gegarandeerd en verankerd op een gelijke wijze zoals deze bij de reguliere opzet van een fonds gegarandeerd zou zijn?

Antwoord op vraag 1 en 2

Door het NGF vorm te geven als niet-departementale begroting kan deze sneller actief zijn dan wanneer het NGF als begrotingsfonds zou worden vormgegeven. Een begrotingsfonds vergt een instellingswet en de behandeling daarvan zou veel tijd kosten. Door de vormgeving als niet-departementale begroting is het al in 2021 mogelijk om budget voor de eerste projecten vrij te maken op de manier zoals die ook de komende jaren beoogd is voor het fonds. Doordat er gewerkt wordt met een niet-departementale begroting is het nu al mogelijk voor de beoordelingsadviescommissie om de projecten te beoordelen, onafhankelijk van het type project. Dit was niet mogelijk geweest wanneer er budget was toegekend aan de individuele begrotingen.

Door de doelstelling, de doelomschrijving en een 100%-eindejaarsmarge in de memorie van toelichting bij artikel 4 van het begrotingswetsvoorstel van Financiën op te nemen wordt geregeld dat deze zaken in artikel 2.1 van de Comptabiliteitswet 2016 worden doorgevoerd. Hiermee wordt geborgd dat deze zaken permanent in de Comptabiliteitswet 2016 en de bijbehorende toelichting worden verankerd en daarmee jaarlijks controleerbaar zijn. De doelen die in de memorie van toelichting van de jaarlijkse begrotingswet van het NGF worden geformuleerd worden in lijn met de doelen van de Comptabiliteitswet opgenomen.

Door de opname van bovenstaande zaken in de memorie van toelichting bij het wetsartikel zijn de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer en de Raad van State geadresseerd. Hierdoor kunnen het parlement de Algemene Rekenkamer de regering goed controleren.

Vraag 3

Klopt het dat de CO2-heffing budgettair neutraal uitwerkt?

Antwoord op vraag 3

Dit klopt. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat er per 2021 een CO2-heffing voor de industrie komt die borgt dat de industrie de reductieopgave uit het Klimaatakkoord in Nederland realiseert en voorkomt dat productie naar het buitenland wordt verplaatst. De heffing is niet bedoeld om opbrengsten te generen, maar primair bedoeld om de CO2te reduceren. Daarom zijn er ook geen opbrengsten ingeboekt.

Dat de heffing naar verwachting niet tot opbrengsten voor de overheid zal leiden, betekent echter niet dat verduurzaming voor bedrijven niet gepaard gaat met kosten. Om richting 2030 geen heffing te hoeven betalen, moeten bedrijven investeren in CO2-reductie. Bedoeling is dat de SDE++-subsidie het aantrekkelijker maakt om in Nederland die verduurzaming in te zetten.

Vraag 4

Hoe wordt de budgettering van de baangerelateerde investeringskorting (BIK) geregeld en hoe gaat de regering monitoren dat de BIK niet meer gaat kosten dan 2 miljard euro?

Antwoord op vraag 4

Het kabinet heeft 2 miljard als BIK-budget opgenomen voor de jaren 2021 en 2022. Op basis van dit budget wordt het kortingspercentage afgestemd. Voor de precieze vormgeving van de BIK verwijzen we naar de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 die zoals is toegezegd op 5 oktober naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Vraag 5

Had het kabinet de financiële aderlating als gevolg van het Sofina-arrest dit jaar al kunnen voorkomen?

Antwoord op vraag 5

De budgettaire derving van het Sofina-arrest wordt geschat op € 910 miljoen in de periode 2001–2021. Een eerdere invoering van de tegenmaatregel per 1 januari 2021 in plaats van 2022 is gezien de wets- en uitvoeringstechnische complexiteit van de tegenmaatregel ervan echter niet haalbaar. Overigens wordt de eenmalige derving van € 910 miljoen volledig gedekt door de meeropbrengst van de tegenmaatregel over de jaren 2022–2027.

Vraag 6

Hoe staat het met de opsplitsing van de Belastingdienst nu ieder onderdeel inderdaad al een eigen begrotingsartikel heeft?

Antwoord op vraag 6

De Tweede Kamer is bij brief van 15 juli 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 690) geïnformeerd over de stand van zaken van de ontvlechting. De Ontwerpbegroting IX 2021 voorziet, naast de Belastingdienst (artikel 1) en de Douane (artikel 9), in een nieuw beleidsartikel voor Toeslagen: artikel 13. Hierop staan op dit moment de directe verplichtingen en uitgaven aan personeel en materieel verantwoord. Naast deze directe verplichtingen en uitgaven, zullen gaandeweg ook (meer) indirecte uitgaven op de Douane- en Toeslagenartikelen worden verantwoord. Voor het artikel Douane zijn deze indirecte uitgaven in de Ontwerpbegroting 2021 toegerekend. Voor het artikel Toeslagen wordt gewerkt aan het inzichtelijk maken van deze uitgaven zodat het artikel in de toekomst ook verder aangevuld kan worden.

Ondertussen gaan de voorbereidingen verder om per 1 januari 2021 drie directoraten-generaal met integrale verantwoordelijkheid voor hun uitvoeringsopgaven ingericht te hebben. Na deze inrichting van volwaardige directoraten-generaal, volgt de uitwerking van de organisatorische consequenties inclusief het aanpassen van de bestaande organisatie- en formatieplannen. In december 2020 wordt het plan van aanpak voor deze stappen opgeleverd.

De Belastingdienst zal ook na 1 januari 2021 waar nodig voor de directoraten-generaal Toeslagen en de Douane blijven werken, zodat de continuïteit in de dienstverlening is geborgd.

Vraag 7

Wat zijn de budgettaire opbrengsten van een belasting op kerosine van 1 cent per liter?

Antwoord op vraag 7

De Richtlijn Energiebelastingen (2003/96/EG) schrijft voor energieproducten minimumtarieven voor. De hoogte van het tarief is daarbij afhankelijk van het type energieproduct en gebruik. Voor kerosine gebruikt als motorbrandstof geldt in beginsel een verplicht minimumtarief van 33 cent per liter. In Nederland wordt kerosine, net als diesel, momenteel belast tegen een accijnstarief van 50,3 cent per liter. Dit tarief geldt bijvoorbeeld voor kerosine gebruikt als brandstof voor de particuliere plezierluchtvaart. Op grond van de Richtlijn Energiebelastingen en internationale verdragen moet voor motorbrandstof voor commerciële luchtvaart vrijstelling van accijns worden verleend.

Indien een heffing op kerosine voor internationale luchtvaart wel mogelijk zou zijn, zou de budgettaire opbrengst van een belasting op kerosine van 1 cent per liter in 2021 € 26 miljoen bedragen. Hierbij is uitgegaan van het rapport van SEO Economisch Onderzoek «Effecten van COVID-19 op de Nederlandse luchtvaart», waarin voor 2021 een daling verwacht wordt van het luchtverkeer met circa 50% ten opzichte van 2019. In de berekening is geen rekening gehouden met gedragseffecten.

Vraag 8

Wat zijn de budgettaire opbrengsten van het reguleren van wietteelt?

Antwoord op vraag 8

Het is niet bekend wat de budgettaire opbrengsten zouden zijn als wietteelt wordt gereguleerd en als deze sector aan de btw wordt onderworpen.

Vraag 9

Wat is de prijselasticiteit van biologische producten? Heeft een btw-verlaging van biologische producten naar het lage tarief een effect op de consumentenprijs?

Antwoord op vraag 9

Uit experimenteel onderzoek is gebleken dat de prijselasticiteit van biologische voedingsmiddelen sterk verschilt tussen verschillende productgroepen, maar over het algemeen elastisch is.1 Biologische voedingsmiddelen vallen op dit moment, evenals andere voedingsmiddelen, onder het verlaagde btw-tarief. Het is op voorhand niet bekend in hoeverre een btw-verlaging door verkopers wordt doorgerekend in de consumentenprijs. De prijs wordt bepaald in de vrije markt.

Vraag 10

Hoe zou de bankenbelasting kunnen worden ingezet om groene investeringen te stimuleren.

Antwoord op vraag 10

De leden Snels (GroenLinks), Sneller (D66), Bruins (ChristenUnie) en Slootweg (CDA) hebben op 23 april jl. de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» ingediend. De initiatiefnemers stellen onder meer voor om de bankenbelasting te vergroenen. Concreet doen zij het voorstel om ongedekte schulden met een hogere CO2-intensiteit zwaarder te belasten dan activa met een lagere CO2-intensiteit.

Zoals aangeven in de kabinetsreactie van 3 juli jl. op de initiatiefnota vindt het kabinet het idee om de bankenbelasting te vergroenen sympathiek. Het kan bijdragen aan het vertrouwen in het bancaire systeem.

Een eventuele vergroening vraagt echter om een goede analyse. De bankenbelasting wordt in 2021 voor de tweede maal geëvalueerd. Het kabinet zal in de begeleidende reactie bij de evaluatie ingaan op een de mogelijkheden tot vergroening. Dit gebeurt in het kader van structuuroverwegingen van de belasting in brede zin, zoals de Minister van Financiën eerder ook aan de Tweede Kamer heeft toegezegd.

Vraag 11

Waarom bent u overgegaan op een vernieuwde set van indicatoren voor artikel 1 Belastingen? Wat is er vernieuwd en anders in vergelijking met de «oude» set indicatoren?

Antwoord op vraag 11

De set begrotingsindicatoren voor artikel 1 Belastingen is met ingang van Ontwerpbegroting 2021 herijkt. Op 26 juni jl. heeft uw Kamer hierover een brief ontvangen.2

Deze nieuwe set geeft beter inzicht in de mate waarin de uitvoerings- en toezichtstrategie succesvol leidt tot realisatie van het strategische doel: structurele naleving van (fiscale) regels door burgers en bedrijven. Met de «oude» set indicatoren werd dit inzicht onvoldoende geboden. De «oude» indicatoren hadden overwegend betrekking op repressieve instrumenten Daarnaast komt de beleving van burgers en bedrijven meer centraal te staan door de extra toevoeging van subjectieve indicatoren, die de ervaring van burgers en bedrijven meten.

De belangrijkste wijziging ten opzichte van de «oude» set is de uitwerking in de vier tussendoelen (1) adequate behandeling, (2) informeren, (3) gemak en (4) corrigerend optreden. Bij ieder tussendoel zijn passende prestatie-indicatoren gezocht; deels zijn dat indicatoren uit de «oude» set, deels betreft het nieuwe indicatoren. In de begroting 2021 is dit per indicator toegelicht.

Vraag 12

Wat is de reden voor het opsplitsen van het artikel Belastingen in een artikel Belastingen en een artikel Toeslagen? Hoe kan de Tweede Kamer een en ander dan nog volgen in historisch perspectief?

Antwoord op vraag 12

Zoals toegelicht in de brief van 26 juni is met de voorgenomen inrichting van een apart DG Toeslagen per 1 januari 2021 gekozen voor het inrichten van een eigenstandig begrotingsartikel voor DG Toeslagen. Met deze stap kunnen de activiteiten van, en de inzet van beschikbare middelen voor, DG Toeslagen beter worden verantwoord en door de Tweede Kamer worden gevolgd.

De indicatoren die voorheen op artikel 1 Belastingen stonden en betrekking hadden op Toeslagen, zijn in het nieuwe artikel 13 opgenomen, zodat deze prestaties inzichtelijk blijven.

Vraag 13

Waarom was en is het niet mogelijk om bepaalde subjectieve indicatoren van Toeslagen te meten? Klopt het dat de verschillende relevante en subjectieve indicatoren van Toeslagen dus nooit is gemeten in de periode dat Toeslagen nog onder begrotingsartikel 1 viel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?

Antwoord op vraag 13

De subjectieve indicatoren die de beleving van burgers en bedrijven (artikel 1 Belastingen) en toeslaggerechtigden (artikel 13 Toeslagen) meten, zijn in 2020 ontworpen om de ervaring van burgers, bedrijven en toeslaggerechtigden meer centraal te stellen in de prestaties van de Belastingdienst en van Toeslagen. Dit was een onderdeel van de herijking van de prestatie-indicatoren in de begroting. Deze indicatoren zijn nieuw, en worden in 2021 voor het eerst op deze manier gemeten.

In de jaarlijkse zogeheten Fiscale Monitor brengt de Belastingdienst de meningen en beeldvorming onder burgers, bedrijven en toeslaggerechtigden overigens wel al jarenlang in beeld. Bij de herijking van de indicatoren is er voor gekozen deze ook in de begroting op te nemen, en daaraan ook tussendoelen te koppelen (zie ook het antwoord op vraag 11).

Vraag 14

Hoe wordt het nieuwe meetinstrument Toeslagen ontwikkeld? Wat is het doel van dit meetinstrument en wat meet het precies?

Antwoord 14

De subjectieve indicatoren worden gemeten door middel van een vooraf ontworpen vragenlijst die de beleving van toeslaggerechtigden uitvraagt op de verschillende aspecten van de tussendoelen: adequate behandeling, informeren, gemak en corrigerend optreden. Deze vragen worden uitgezet onder een aselecte groep toeslaggerechtigden. Het meetinstrument is op dit moment nog in ontwikkeling; in 2021 worden de eerste metingen uitgevoerd.

Vraag 15

Wat zijn de meetbare doelstellingen ex art. 3.1 Comptabiliteitswet die horen bij elk van de genoemde beleidsprioriteiten?

Antwoord op vraag 15

Om op evenwichtige besluitvorming, efficiënte uitvoering en effectiviteit te kunnen sturen, stelt mijn ministerie jaarlijks beleidsprioriteiten op.

De beleidsprioriteiten van Financiën voor 2021, die zichtbaar zijn in hoofdstuk 2 van de begroting, zijn onderverdeeld in vijf thema’s. Deze vijf thema’s weerspiegelen het gehele werkterrein van Financiën; zowel binnen de landgrenzen als in Europese en internationale context.

Alle departementen is met ingang van de begroting 2021 gevraagd om een agenda op stellen om met een goede en logische planning te komen voor evaluatieonderzoek en daarmee inzicht te vergroten en verantwoording te verbeteren.

In paragraaf 2.4 en bijlage V van de begroting verbreedt Financiën de focus van het ex-post evalueren en verantwoorden van begrotingsartikelen door middel van beleidsdoorlichtingen naar een onderbouwde en strategische programmering van onderzoek en evaluatie gedurende de gehele beleidscyclus met de zogeheten Strategische Evaluatie Agenda (SEA).

Hiermee wordt de focus van het ex-post evalueren en verantwoorden van begrotingsartikelen middels de beleidsdoorlichtingen verbreed naar een onderbouwde en strategische programmering van onderzoek en evaluatie gedurende de gehele beleidscyclus. De programmering van deze activiteiten volgt voor het overgrote deel de beleidsprioriteiten uit de beleidsagenda bij deze begroting. Voor de onderzoeken en evaluaties voor 2020 en 2021 worden nu concrete activiteiten in gang gezet. De planning voor de jaren vanaf 2022 en verder is nog in ontwikkeling en kan nog wijzigen door externe ontwikkelingen of hernieuwde prioriteiten.

Tevens doet mijn ministerie binnen elk van de beleidsdoelen komend jaar concrete voorstellen, voornemens en toezeggingen. Deze worden als onderdeel van de beleidscyclus, vergezeld van een onderbouwing of meetbare doelstellingen en daarmee conform CW3.1, aan uw Kamer gezonden. Onderdeel van de beleidscyclus en ook van CW3.1 is dat – indien toepasbaar – in de afronding van de beleidscyclus het betreffende voorstel zal worden geëvalueerd.

Vraag 16

Waarom wordt er begonnen met het uitgeven van meer leningen met een lange looptijd? Hoe past die in het financieringskader?

Antwoord op vraag 16

Door de noodpakketten in het kader van de coronacrisis is een extra financieringsbehoefte ontstaan die in eerste instantie hoofdzakelijk gefinancierd wordt op de geldmarkt (leningen met een looptijd korter dan een jaar), omdat op deze markt het gemakkelijkst snel extra geld kan worden geleend. Tegelijkertijd zullen er ook op de kapitaalmarkt meer langlopende obligaties worden uitgegeven. De herfinanciering van de geldmarktleningen zal geleidelijk verschuiven naar financiering op de kapitaalmarkt (leningen met een looptijd langer dan een jaar), waardoor de omvang van het beroep op de geldmarkt weer zal dalen en de looptijd van de portefeuille weer zal stijgen. Met deze verlenging wordt beoogd meer budgettaire zekerheid te creëren voor de middellange termijn en de relatieve lage rentestand voor langere tijd vast te leggen.

Vanaf 2012 is de gemiddelde looptijd van de staatsschuld geleidelijk verhoogd tot 6,6 jaar eind 2019. In de kabinetsreactie van de beleidsdoorlichting artikel 11 Financiering staatsschuld3 is aangekondigd dat in het nieuwe financieringskader de looptijd van de schuld- en swapportefeuille de komende jaren verder verlengd zal worden richting 8 jaar binnen een bandbreedte van 6 tot 8 jaar. De doelstelling om binnen enkele jaren de looptijd van de schuld- en swapportefeuille te verlengen richting de 8 jaar blijft dan ook gehandhaafd. Het volgen van deze koers wordt zoals toegezegd nauwkeurig in de gaten gehouden. Mocht het nodig zijn zal tijdig gereageerd worden om de looptijd bij te sturen.

Vraag 17

Hoe waarborgt u dat de vergroening van de verzekeringsportefeuille niet ten koste gaat van de financiële opbrengst van de exportkredietverzekeringen?

Antwoord op vraag 17

Zoals in de begroting is beschreven dient de exportkredietverzekering (ekv) conform de internationale afspraak op middellange termijn kostendekkend te zijn, om daarmee concurrentieverstoring te voorkomen. In dat kader zijn er internationaal ook minimumpremies vastgesteld, die in Europese regelgeving zijn verankerd.

De maatregelen die worden genomen om de ekv-portefeuille te vergroenen moeten binnen bovengenoemd kader passen. De eerste maatregel die is genoemd om de portefeuille te vergroenen is de mogelijkheid om een groter aandeel te nemen in evident donkergroene grote projectfinancieringen, zoals grote windmolenparken op zee. De risicobeoordeling die hierbij wordt gedaan verandert niet, dus de verwachting is niet dat deze maatregel zal leiden tot extra schades en daarmee tot uitholling van de financiële opbrengsten.

Een tweede maatregel die is genomen voor de vergroening is een kleine pilot met een iets ruimhartiger beoordeling van kleine groene transacties/bedrijven. Dit is soms nodig omdat deze bedrijven bijvoorbeeld nog onvoldoende track record hebben. Hiermee is overigens nog niet gezegd dat dit tot extra schades zal leiden. Aangezien de ekv vaak lange looptijden kent, is hier pas in de toekomst meer duidelijkheid over te geven. De voorwaarde van kostendekkendheid blijft onverkort van toepassing.

Vraag 18

Met welke andere landen wil Nederland een Europese en mondiale kopgroep vormen met betrekking tot vergroening exportkredietverzekeringen? Welke afspraken zijn hierover gemaakt in Europees verband?

Antwoord op vraag 18

Nederland zet zich samen met landen als Frankrijk en Denemarken in om vergroening van de exportkredietverzekering (ekv) op de Europese en internationale agenda te zetten. In antwoord hierop is het Duits voorzitterschap van de EU een brede discussie over klimaat en ekv gestart.

Binnenkort zal de monitor Exportkredietverzekeringen gepubliceerd en aan de Tweede Kamer verzonden worden, waar meer informatie over de Nederlandse inzet in komt te staan.

Vraag 19

Loopt de ontvlechting van de afdeling Toeslagen naar een eigen directoraat-generaal (DG) op schema? Welke positie vervult de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) in de ontvlechting?

Antwoord op vraag 19

De ambitie is om per 1 januari 2021 een in de basis volwaardig Directoraat-generaal Toeslagen gepositioneerd te hebben. Om dit te bereiken wordt de huidige directie Toeslagen, inclusief de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen, ongewijzigd «omgehangen» en onder aansturing van de Directeur-generaal Toeslagen gebracht. Om de taken goed te kunnen vervullen moet de Directeur-generaal Toeslagen kunnen beschikken over een eigen managementteam en een eigen staf. Op 22 september 2020 heeft de departementale ondernemingsraad (DOR) ter zake een positief advies afgegeven en daarmee liggen we op koers om de «omhanging» per 1 januari 2021 te realiseren.

De Belastingdienst zal ook na 1 januari 2021 waar en zolang als nodig Toeslagen ondersteunen, zodat de continuïteit in de dienstverlening is geborgd.

Vraag 20

Met de motie Lodders (Kamerstuk 31 066, nr. 582) is een eerste belangrijke eerste aanzet gegeven tot vereenvoudiging in het toeslagenstelsel, maar welke stappen is het kabinet op korte termijn verder voornemens te zetten om tot die gewenste verdere vereenvoudiging te komen?

Antwoord op vraag 20

Op 22 september is de Tussenrapportage Beleidsopties voor een alternatief toeslagenstelsel naar de Kamer gestuurd. Hierin is aangegeven welke beleidsopties op dit moment door het kabinet worden uitgewerkt. Aan het einde van jaar zal een brief met mogelijke alternatieven voor het huidige toeslagenstelsel worden afgerond.

Vraag 21

Op welke manier draagt het programma Vernieuwing Dienstverlening Toeslagen bij aan de verbeterde dienstverlening?

Antwoord op vraag 21

Een eerste vereiste waar het vernieuwingsprogramma voor zorgt is het op sterkte komen van de personele bezetting, zowel kwalitatief als kwantitatief. Tegelijkertijd worden de informatiehuishouding en andere beheersingsfuncties versterkt. Op deze basis kunnen nieuwe en betere vormen van dienstverlening daadwerkelijk worden ingezet met merkbaar effect voor de toeslaggerechtigden. Voorbeelden zijn persoonlijke begeleiding en zaakbehandelaars en het sturen van attentieberichten om de gegevens voor de aangevraagde toeslag aan te passen als uit actuele gegevens blijkt dat er een risico ontstaat op een terugvordering. Al deze investeringen en veranderingen zijn gericht op de volgende doelen: het vergroten van de toekenningszekerheid van de toeslag, het in achtnemen van de menselijke maat in de hele uitvoering en het op adequate wijze handhaven en toezicht houden. Voor 2021 worden concrete resultaten benoemd met merkbare verbeteringen in de dienstverlening voor burgers. Deze concrete resultaten worden ook benoemd in het jaarplan van de Belastingdienst waarover de Tweede Kamer in november van dit jaar wordt geïnformeerd.

Vraag 22

Vindt er tussentijds een evaluatie plaats van het programma Vernieuwing Dienstverlening Toeslagen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 22

Het programmaplan wordt jaarlijks herijkt op basis van voortgang en bereikte resultaten en effecten. Over de voortgang zal de Kamer via de Voortgangsrapportages Toeslagen worden geïnformeerd. Voor medio 2021 is een eerste evaluatie voorzien van de ingezette richting en programma-aanpak.

Vraag 23

Hoe ziet deze «nieuwe visie en strategie» rond het Toeslagenprogramma eruit? En welke lessen heeft u geleerd van de toeslagenaffaire?

Antwoord 23

De koers voor de vernieuwing bestaat uit drie opgaven, namelijk zoveel mogelijk toekenningszekerheid, het hanteren van de menselijke maat in alle aspecten van de dienstverlening en een adequate handhavingsuitvoering. Deze drie opgaven hebben elk een eigen strategische intentie maar versterken elkaar ook. Ze worden in samenhang ontwikkeld en beschouwd om de gewenste effecten voor burgers maar ook de medewerkers in de uitvoering te bereiken. Zo min mogelijk onzekerheid voor burgers, maar met meer eenvoud, begrijpelijkheid en passende hulp om de toeslag te ontvangen waar men recht op heeft. En voor de medewerkers overzichtelijke processen, genoeg collega’s in alle disciplines om het werk aan te kunnen en een transparante werkcultuur waar geluisterd, geleerd en geacteerd wordt op signalen uit het werk.

Het programma heeft mede als doel om bij te dragen aan het herstel van vertrouwen, zowel intern als extern. In de Toeslagen-affaire is duidelijk geworden dat de hardheden in het Toeslagenstelsel en het gebrek aan ruimte om buiten de standaardwerkwijzen tot passende besluiten en verstrekkingen aan Toeslagaanvragers te komen niet langer acceptabel zijn. Ook is duidelijk geworden dat inzichten en signalen vanuit zowel de uitvoering als getroffen burgers in een laat stadium bij het verantwoordelijke management en de beleidsbeslissers terecht zijn gekomen. De gevolgen daarvan hebben een grote impact op het leven van burgers, op het vertrouwen in de overheid en de politiek en op de medewerkers die zich dagelijks in deze cruciale en zware praktijk inzetten. Dit heeft langdurige aandacht en vasthouden van besef van urgentie nodig. De relatie met opdrachtgevers, bestuur, politiek en vooral burgers en medewerkers heeft hierin een blijvende en intensieve plaats.

Vraag 24

Op welke manier houdt de externe klankbordgroep ook de verschillen in taak, context en uitdagingen binnen de verschillende afdelingen van de Belastingdienst in de gaten?

Antwoord op vraag 24

De externe klankbordgroep telt drie leden uit praktijk en wetenschap met ervaring en deskundigheid op het gebied van cultuur en cultuurverandering. Zij geeft gevraagd en ongevraagd advies aan de Belastingdienst. Het cultuurprogramma wordt uitgevoerd langs de lijn van het dagelijkse werk. De klankbordgroep kijkt mee op de wijze waarop de Belastingdienst als geheel en onderdelen daarvan invulling geven aan het plan en neemt daarmee dus taak, context en uitdagingen mede in beschouwing. Hiervoor voert de klankbordgroep een tweewekelijk overleg met programmamanager en coördinator.

Vraag 25

Wanneer is volgens u de beoogde cultuuromslag bereikt? Zit dan ook het werk van de externe klankbordgroep erop? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel? En op welke manier blijft de beoogde cultuur binnen de Belastingdienst gemonitord worden?

Antwoord op vraag 25

Het Deloitte onderzoek naar cultuur onderschrijft dat de vijf gekozen aandachtsgebieden op het gebied van cultuur goed zijn gekozen. (burger en bedrijf centraal, resultaat is wat telt, samenwerken en samenwerken, veilig en open werkklimaat, iedereen levert een bijdrage). Wel constateert Deloitte dat de aandachtsgebieden voor individuele medewerkers te weinig leven. De inspanningen zijn erop gericht de aandachtsgebieden met medewerkers betekenis te geven voor hun specifieke werk.

De cultuuromslag is bereikt wanneer de tweejaarlijkse medewerkersonderzoeken op deze aandachtsgebieden een voldoende score laten zien en ook de klantonderzoeken positief zijn. De opzet van de medewerkersonderzoeken wordt hierop aangescherpt. Onderzocht wordt aan de hand van best practices van andere organisaties hoe we de voortgang met korte en lichtere peilingen tussentijds kunnen volgen.

Cultuur is een onderwerp dat steeds de aandacht zal moeten blijven krijgen. Monitoring bij medewerkers en bij klanten blijft dus aan de orde. Of een voortzetting van de klankbordgroep daarin wenselijk is, moet nader worden bezien. Op dit moment leveren zij een waardevolle bijdrage door het directieteam Belastingdienst de spiegel voor te houden.

Vraag 26

Kan een overzicht gegeven worden van de plannen van andere landen voor het SURE-instrument en een beoordeling hoe deze voldoen aan de uitgangspunten van SURE?

Antwoord op vraag 26

Over de huidige aanvragen voor SURE door lidstaten bent u op 3 september geïnformeerd4. SURE kan worden gebruikt voor hoofdzakelijk werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen ter bescherming van werknemers en zelfstandigen, en zodoende voor het verminderen van werkloosheid en inkomensverlies, alsook, in aanvulling daarop, voor de financiering van sommige maatregelen op gezondheidsgebied, met name op de werkplek. Een uitputtend overzicht van de plannen per land is te vinden in de voorgestelde Raadsbesluiten5. Lidstaten hebben leningen aangevraagd voor maatregelen gericht op tijdelijke loonsubsidies, algemene en soms ook sectorale verlaging van sociale lasten voor bedrijven, uitkeringen en leningen voor zelfstandigen, programma´s gericht op vaardigheden om toegang tot de arbeidsmarkt te behouden en extra voorzieningen voor kinderopvang. Naast generieke loonsubsidies zijn ook sectorspecifieke loonsubsidies opgenomen, o.a. voor de toerisme- en culturele sector en zorgpersoneel. Hiernaast hebben enkele lidstaten loonondersteundende betalingen opgenomen voor seizoensgebonden ondernemingen.

Het kabinet heeft er tijdens de onderhandelingen over de verordening op ingezet om het type maatregelen dat onder SURE kan worden gefinancierd te verbreden met maatregelen gericht op de gezondheid. Enkele van de nu voorliggende uitvoeringsbesluiten bevatten ook maatregelen die hierop gericht zijn: Portugal zal met de middelen bijvoorbeeld beschermende kleding en een speciale compensatie voor medisch personeel financieren. Roemenië zal lenen om een compensatie voor de extra inzet van zorgpersoneel te financieren. Italië zal bijvoorbeeld middelen lenen voor de financiering van belastingaftrek voor bedrijven om de werkomgeving veiliger te maken. België zal lenen om opleidingen op het gebied van hygiëne te financieren, voor het verstrekken van beschermingsmateriaal voor woon- en zorgcentra, ziekenhuizen en medische zorgverstrekkers en voor informatiecampagnes. De voorgestelde maatregelen die de verschillende landen middels SURE-leningen zullen financieren voldoen aan de doelstellingen en de vereisten van SURE.

Vraag 27

Hoeveel hebben Nederlandse bedrijven inmiddels gebruikgemaakt van de garantie Europese Investeringsbank (EIB)? Wat wordt er gedaan om Nederlandse bedrijven zoveel mogelijk gebruik te laten maken van de garantie EIB?

Antwoord op vraag 27

Voor het beantwoorden van deze vraag is ervan uitgegaan dat met «de garantie Europese Investeringsbank (EIB)» wordt verwezen naar financiering vanuit de EIB-groep (bestaande uit de EIB en het Europese Investeringsfonds (EIF)) met een garantie vanuit het pan-Europees garantiefonds COVID-19 (EGF).

Het EGF is in werking maar heeft op dit moment nog geen garanties uitgegeven, dus ook niet op financiering vanuit de EIB-groep aan Nederlandse bedrijven. Het EIF heeft een «call for expression of interest» gestart voor financiële intermediairs zoals banken en investeringsfondsen waarin ze zich voor 31 oktober 2020 aan kunnen melden voor EIF-financiering met een garantie vanuit het EGF.

De EIB-groep werkt vraaggestuurd, ook voor de transacties die een garantie krijgen vanuit het EGF. Bedrijven zullen zich dus zelf moeten melden voor ondersteuning. Dit kan bij het Nederlandse EIB-kantoor in Amsterdam. Omdat een groot deel van de transacties via financiële intermediairs gaat kunnen zij eventueel verder verwijzen naar potentiële partners. Het kabinet spant zich in om ervoor te zorgen dat de door EGF gegarandeerde financieringsmogelijkheden vanuit de EIB-groep onder de aandacht worden gebracht bij het Nederlandse bedrijfsleven, o.a. via Invest-NL.

Vraag 28

Waarom gaat de verlaagde belastingrente per 1 oktober terug naar 4 procent?

Vraag 29

Waarom wordt er onderscheid gemaakt in de invorderingsrente en de belastingrente?

Antwoord op vraag 28 en 29

Belastingrente en invorderingsrente dienen verschillende doelen. Belastingrente kan in rekening worden gebracht als een belastingaanslag niet op tijd of niet (meteen) op het juiste bedrag kan worden vastgesteld. Belastingrente dient derhalve als prikkel voor belastingplichtigen om op tijd en juist aangifte te doen óf om (tijdig) om een voorlopige aanslag te verzoeken. Belastingrente kan echter een grote kostenpost opleveren voor de belastingplichtigen; in het jaar 2019 werd bijvoorbeeld € 662 miljoen aan belastingrente ontvangen. Dat het percentage belastingrente vanaf 1 juni 2020 (of, voor de inkomstenbelasting, vanaf 1 juli 2020) tot 1 oktober 2020 op 0,01 is vastgesteld, levert een tijdelijk voordeel op voor alle ondernemers die gedurende die periode belastingrente zijn verschuldigd over eerdere belastingjaren (2019, 2018, etc.) of die gebruikmaken van de mogelijkheid van uitstel voor het doen van aangifte (waarover hieronder meer). Het is echter ook belangrijk om de compliance te bevorderen en tijdig en juist belastingaanslagen te kunnen vaststellen, met het oog op het vasthouden van de goede belastingmoraal. Om deze reden heeft het kabinet dan ook besloten het percentage belastingrente per 1 oktober 2020 te laten terugkeren naar het oorspronkelijke percentage van 4, zoals reeds op 20 mei 2020 is aangekondigd.6 Voor de vennootschapsbelasting geldt dat vanaf 1 oktober 2020 niet wordt teruggekeerd naar het oorspronkelijke percentage van 8, maar dat tot en met 31 december 2021 ook een percentage van 4 geldt. Dit om ondernemers die met belastingrente voor de vennootschapsbelasting worden geconfronteerd niet direct te belasten met een rentepercentage van 8.

Invorderingsrente dient een ander doel dan belastingrente. Invorderingsrente wordt in rekening gebracht op het moment dat de betaaltermijn van een belastingaanslag (die op dat moment dus per definitie al is vastgesteld) is verstreken. Hiermee dient invorderingsrente als prikkel voor belastingschuldigen om op tijd hun belastingschulden te betalen. De COVID-19-crisis heeft tot gevolg dat bedrijven hard in hun economische positie zijn en worden geraakt, bijvoorbeeld door substantieel omzetverlies of zelfs tijdelijke sluiting. Hierdoor viel voor veel bedrijven gedurende een bepaalde periode een gedeelte van de inkomsten weg (of zelfs alle inkomsten). Voor veel van die bedrijven verdwijnt hierdoor tevens de mogelijkheid om belastingaanslagen te voldoen. Om deze bedrijven in acute nood te helpen is het beleid van uitstel van betaling van belastingschulden tijdelijk versoepeld, met daaraan gekoppeld een verlaagd percentage van 0,01 invorderingsrente. Dat verlaagde rentepercentage maakt een beroep op het versoepelde uitstelbeleid laagdrempelig. Vanaf 1 januari 2021 wordt gestart met het aflossen van de belastingschulden die de afgelopen maanden zijn opgebouwd. Om belastingschuldigen die van de soepele betalingsregeling gebruik willen maken niet met een extra schuldophoging te confronteren, wordt de verlaging van de invorderingsrente tot en met 31 december 2021 verlengd.

Vraag 30

Wat doet u met de 12 miljard euro die is gereserveerd voor de exportkredietverzekeringen (ekv)-schade bij Royal IHC wanneer blijkt dat deze het aanvullende bedrag niet nodig heeft?

Antwoord op vraag 30

Zoals gemeld in de Kamerbrief van 30 april 20207 en in de Ontwerpbegroting 2021 wordt ten behoeve van de continuïteit van IHC onder de exportkredietverzekering een voorlopige schade van maximaal € 167 miljoen uitgekeerd. Hiervan is € 155 miljoen in de begroting opgenomen, in 2020 en 2021 respectievelijk € 74,9 miljoen en € 80,0 miljoen. De resterende eventuele € 12 miljoen (dus niet 12 miljard, zoals in de vraagstelling verondersteld) aan schade is nog niet in de begroting opgenomen. In het najaar zal worden ingeschat of en in hoeverre dit deel van de schade-uitkering zich zal materialiseren, waarna de ramingen in de begroting indien nodig worden aangepast. Hiervoor zijn, net als bij andere ekv-dossiers, geen aparte middelen gereserveerd, maar zal indien nodig geput worden uit de voor de gehele exportkredietverzekering ingerichte begrotingsreserve.

Vraag 31

Waarom is nu al bekend dat er door De Nederlandsche Bank (DNB) t/m 2024 geen winst kan worden afgedragen? Op welke staatsdeelnemingen wordt er minder dividend ontvangen, kan daarvan een overzicht worden gegeven?

Antwoord op vraag 31

De geraamde winstafdracht DNB is naar beneden bijgesteld. De economische gevolgen van COVID-19, inclusief extra aankopen in het activa aankoopprogramma (APP) en het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP), leiden tot een sterke stijging van het renterisico dat DNB loopt. Hierdoor heeft DNB tijdelijk een buffertekort. De afspraken tussen DNB en de Staat ten aanzien van het kapitaalbeleid van DNB bepalen dat zolang er sprake is van een buffertekort bij DNB, er geen winstafdracht plaatsvindt aan de Staat. De winst wordt in die jaren gebruikt voor de opbouw van een voorziening. Op basis van ramingen van DNB is de verwachting dat deze voorziening in 2024 is opgebouwd. Dit resulteert in het niet afdragen van de winst van DNB aan de Nederlandse Staat tot en met 2024.

De negatieve bijstelling van het te verwachten dividend voor staatsdeelnemingen heeft grotendeels te maken met de financiële impact van COVID-19 (en de in dat kader genomen maatregelen) op de staatsdeelnemingen. De ramingen voor FMO, KLM, NS, Schiphol, Holland Casino en de financiële deelnemingen zijn daarom neerwaarts bijgesteld.

Daarnaast geldt voor ABN AMRO, BNG Bank, NWB Bank, FMO en de Volksbank dat deze financiële instellingen op aanbeveling van de ECB de dividenduitkering over het jaar 2019 hebben uitgesteld. Op dit moment geldt deze aanbeveling van de ECB tot en met 31 december 2020. Daarom zijn de ramingen voor 2020 (die zien op het te verwachten dividend over 2019) voor deze financiële instellingen op nihil geraamd.

Vraag 32

Heeft Argentinië aangegeven wanneer het land de openstaande vordering van 140 miljoen euro aan recuperaties ekv wel kan voldoen? Wat gebeurt er wanneer Argentinië op de uiterste betaaldatum in 2021 nog niet heeft betaald?

Antwoord op vraag 32

Nee, Argentinië heeft niet aangegeven wanneer het de nog openstaande vordering kan voldoen. Daarentegen heeft Argentinië een verzoek ingediend bij de Club van Parijs tot herstructurering van de laatste betaaltermijn onder de Club van Parijsregeling uit 2014, waar deze Nederlandse vordering ook onder valt. Indien Argentinië deze vordering op de uiterste vervaldatum in mei 2021 nog niet heeft betaald en er geen andere regeling voor deze vordering is getroffen binnen de Club van Parijs, dan zal Argentinië formeel in «default» zijn. Een «default» situatie kan de (kapitaal)markttoegang van Argentinië ernstig schaden. Nederland zal zich dan, binnen het verband van de Club van Parijs, volledig inspannen om deze vordering alsnog te innen dan wel een betalingsregeling te treffen met Argentinië. De vordering blijft in deze situatie dus gehandhaafd.

Vraag 33

Wat zijn de verschillen geweest in rentepercentages voor de groene obligaties en gewone obligaties in de afgelopen tijd sinds de start met groene obligaties?

Antwoord op vraag 33

Het is lastig om exact te benaderen wat de rente zou zijn geweest op een «niet-groene» obligatie, immers; er bestaat geen obligatie met precies dezelfde looptijd en karakteristieken. Het kan wel zo goed mogelijk benaderd worden door bijvoorbeeld de rente te gebruiken waartegen vergelijkbare obligaties worden verhandeld. Vervolgens kan dit worden vergeleken met de uiteindelijk vastgestelde rente op de obligatie. Dit verschil wordt voor de groene obligatie ten tijde van uitgifte door meerdere marktpartijen geschat op ongeveer 0,015 – 0,02%. Dit betekent dat de Nederlandse Staat een rente betaalt die ongeveer 0,015 – 0,02% lager is dan wanneer het een reguliere obligatie zou zijn geweest. Dit zou uitkomen, bij een uitgifte van 6 miljard euro, op een besparing van rentelasten van ongeveer 18–24 miljoen euro over de gehele looptijd van de obligatie.

Voor een algemener beeld kan gekeken worden naar de recent uitgegeven Duitse groene obligatie. Duitsland heeft een groene obligatie uitgegeven die dezelfde karakteristieken heeft (looptijd, coupon rente) als een conventionele bond. We zien dat de groene obligatie hier een rentepercentage heeft van ongeveer 0,01% tot 0,02% lager dan de conventionele obligatie.

Vraag 34

Welke beleidsdoorlichtingen zijn de afgelopen jaren niet conform het afgesproken schema verlopen? Kan er een meerjarenplanning worden gegeven van de beleidsdoorlichtingen (met een terugblik en vooruitblik)?

Antwoord op vraag 34

Tot en met de Ontwerpbegroting IX 2020 werd jaarlijks een overzicht en meerjarenplanning opgenomen van de uit te voeren beleidsdoorlichtingen. In de begroting van Financiën voor 2021 wordt deze planning vervangen door de Strategische Evaluatie Agenda (SEA). Alle departementen is met ingang van de begroting 2021 gevraagd om een agenda op te stellen om met een goede en logische planning te komen voor evaluatieonderzoek en daarmee het (leren van) inzicht te vergroten en verantwoording te verbeteren. Dit creëert extra flexibiliteit ten opzichte van de oude ritmiek van de beleidsdoorlichtingen.

Met de SEA verbreedt ook Financiën de focus van het ex-post evalueren en verantwoorden van begrotingsartikelen door middel van beleidsdoorlichtingen naar een onderbouwde en strategische programmering van onderzoek en evaluatie gedurende de gehele beleidscyclus. Hierin treft u naast voorgenomen beleidsdoorlichtingen ook diverse andere voorgenomen onderzoek en evaluaties.

Onderstaande tabel geeft de meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen uit begroting IX 2020. Alle beleidsdoorlichtingen t/m 2019 zijn overeenkomstig planning aan de Tweede Kamer toegezonden, met uitzondering van de doorlichting van artikel 4 Internationale financiële betrekkingen. Over deze beleidsdoorlichting, die oorspronkelijk gepland stond voor 2019, is in de begroting 2020 reeds gecommuniceerd dat deze zou doorschuiven naar 2021, aangezien de laatste doorlichting later dan gepland naar de Kamer is verstuurd (voorjaar 2016 i.p.v. eind 2015). Zie ook de planning van de SEA van paragraaf 2.4 van deze begroting. De beleidsdoorlichting artikel 1 Toeslagen stond in de oorspronkelijke meerjarenplanning voor 2021 gepland maar is eveneens opgenomen in de planning van de SEA. Hierin wordt voorgesteld om in 2022/2023 een nog nader vorm te geven evaluatieonderzoek te doen naar de effectiviteit en doelmatigheid van de verbeteringen uitvoering toeslagen. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 11 september 2020.8

De beleidsdoorlichtingen voor artikel 1 Dienstverlening, artikel 3 Staatsdeelnemingen, artikel 9 Douane en de doorlichting van het Begrotingsbeleid van de Studiegroep Begrotingsruimte worden dit kalenderjaar met uw kamer gedeeld.

Paragraaf 2.4 (de meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen) uit begroting IX 2020.

1 Belastingen
Dienstverlening Nee
Toeslagen Nee
Toezicht en opsporing en massale processen Nee
2 Financiële markten Ja
3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector
Publiek-private investeringen Nee
Staatsdeelnemingen Nee
4 Internationale financiële betrekkingen Ja
5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen Ja
6 Btw-compensatiefonds Ja
9 Douane Ja
11 Financiering staatsschuld Ja
12 Kasbeheer Ja
n.v.t. Begrotingsbeleid n.v.t.

Vraag 35

Kan er voortaan een duidelijk overzicht van het verloop van deze garantieregelingen worden gegeven, zodat de Kamer dat goed kan volgen, want nu lijkt het een beetje een zoekplaatje in heel veel woorden?

Antwoord op vraag 35

De tabellen 15 en 16 (overzicht verstrekte garanties en overzicht uitgaven en ontvangsten garanties) worden inzichtelijk gemaakt conform het rijksbrede format van de Rijksbegrotingsvoorschriften. De wijze waarop garanties in deze tabellen in de Ontwerpbegroting 2021 zijn opgenomen komt overeen met voorgaande jaren. De toelichting op deze garanties wordt zo goed mogelijk in de daaropvolgende pagina’s weergegeven. Aangezien er dit jaar enkele Europese garanties zijn bijgekomen en de wijze van vaststelling van deze garantieplafonds is zijn gewijzigd (o.a. door het meenemen van rentelasten), is ervoor gekozen een uitgebreide toelichting hierop te geven.

Vraag 36

Klopt het dat de CO2-heffing door de dispensatierechten van 120 procent in het eerste jaar pas na enkele jaren effect zal hebben op de industrie?

Antwoord op vraag 36

Het kabinet heeft ervoor gekozen te beginnen met een reductiefactor van 1,2. Dit geeft bedrijven de eerste jaren tijd om de benodigde investeringen te doen en niet meteen met een aanzienlijke heffing geconfronteerd te worden. Dit past bij het doel van de heffing die aan moet zetten tot CO2-reductie en niet het generen van opbrengsten. Bedrijven moeten dan wel de tijd krijgen de benodigde investeringen te doen.

De reductiefactor van 1,2 houdt in dat er industriebreed tot 2024 voldoende dispensatierechten zijn om de industriële uitstoot af te dekken. Bedrijven die minder goed presteren qua CO2-efficiency, kunnen echter wel al direct in 2021 een tekort aan dispensatierechten hebben. Zij hebben de keus om (naast het nemen van reductiemaatregelen) of heffing te betalen of dispensatierechten te kopen van bedrijven met een overschot.

Deze reductiefactor neemt jaarlijks af tot 0,69 in 2030. Hierdoor daalt de verwachte vrijgestelde uitstoot naar de uitstoot die past bij het behalen van de reductiedoelstelling van de industrie uit het klimaatakkoord. De verduurzaming van de industrie gaat gepaard met grote lange termijn investering. De afnemende reductie factor zal de investeringsbeslissingen die bedrijven nemen, beïnvloeden. Daarmee zal de CO2-heffing vanaf het moment van invoering effect hebben, ook als de vrijgestelde uitstoot in de eerste jaren hoger ligt dan de daadwerkelijke uitstoot.

Vraag 37

Hoe verhoudt de opbrengst uit de Nederlandse CO2-heffing zich tot opbrengsten uit CO2-heffingen (indien aanwezig) in andere EU-lidstaten?

Antwoord op vraag 37

Met de CO2-heffing voor de industrie loopt Nederland voorop in de EU, zo niet wereldwijd. Het is dan ook niet mogelijk een vergelijking te maken met een vergelijkbare heffing in het buitenland.

Vraag 38

Waarom kunnen de cijfers over de «Belastingmoraal» en het «Vertrouwen in de Belastingdienst» niet gedeeld worden?

Antwoord op vraag 38

Voor de kengetallen «Belastingmoraal» en «vertrouwen in de Belastingdienst» wordt momenteel een nieuw meetinstrument ontwikkeld. De meting van beide kengetallen zal plaatsvinden in 2021. Er zijn daarom op dit moment nog geen cijfers beschikbaar. In het bestaande onderzoek van de Fiscale Monitor wordt overigens wel ingegaan op vertrouwen en belastingmoraal. Cijfers daarvan zijn te vinden op de Belastingdienst-website (zie bijvoorbeeld https://over-ons.belastingdienst.nl/ontdek-meer-over-de-belastingdienst/hoe-ziet-nederland-de-belastingdienst-2/belastingmoraal/). Daarin is bijvoorbeeld te lezen dat op belastingmoraal gemiddeld een 3,9 (op een vijfpuntsschaal) wordt gescoord. De belastingmoraal vertoont enige schommeling van jaar tot jaar, maar blijft de afgelopen jaren min of meer gelijk bij elke doelgroep. Compliance houdt in het voldoen aan de belastingregels. Bij non-compliance geldt, hoe hoger het cijfer, hoe minder compliant. Op een vijfpuntsschaal wordt hierop een gemiddelde van 1,9 gescoord. Het voornoemde nieuwe meetinstrument wordt ontwikkeld, omdat de bestaande indicatoren in de Fiscale Monitor onvoldoende ingaan op de tussendoelen (zie ook het antwoord op vraag 11).

Vraag 39

Hoe is de Belastingdienst voornemens in één jaar tijd de waarde van het aantal adequaat afgedane bezwaren naar 90–95% op te schroeven, indachtig het feit dat de dienst het afgelopen jaar een percentage haalde van 68%?

Antwoord op vraag 39

De Belastingdienst streeft ernaar 90–95% van de binnengekomen bezwaren binnen de AWB-termijn af te handelen. Afgelopen jaren is de voorraad aan bezwaren flink gestegen. Ondanks dat extra middelen zijn uitgetrokken om bezwaren tijdig af te kunnen doen, zorgt deze voorraad aan oude bezwaren ervoor dat het behalen van de doelstelling voor 2020 nog lastig is. Immers, als deze oude bezwaren nu worden afgehandeld, tellen zij mee als te laat afgehandelde bezwaren. Tegelijkertijd zien we dat het wel steeds beter lukt om nieuw binnengekomen bezwaren op tijd te behandelen.

Vraag 40

Kunt u nader toelichten wat precies bedoeld wordt met de kwalificatie «bij voorbaat tijdelijk» aangaande de staatsdeelnemingen ABN AMRO en de Volksbank?

Antwoord op vraag 40

Bij voorbaat tijdelijke deelnemingen betreffen deelnemingen die in staatshanden zijn gekomen als gevolg van de financiële crisis. Deze ondernemingen vervullen weliswaar een voor de Nederlandse economie cruciale functie, maar die kan in principe door volledig private partijen worden vervuld.

NLFI is namens de staat de aandeelhouder van de financiële instellingen die als gevolg van de financiële crisis (2008) in handen zijn van de overheid. Op dit moment zijn dat nog ABN AMRO en de Volksbank. Het belang van de Staat in ABN AMRO bedraagt ongeveer 56%. ABN AMRO wordt zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig naar de markt gebracht. De staat is 100% aandeelhouder van de Volksbank. Een besluit over de toekomst van de Volksbank heeft het kabinet nog niet genomen. Een besluit wordt genomen als de bank daar gereed voor is.

Vraag 41

Kunt u, gegeven de categorie «bij voorbaat tijdelijk» voor de financiële staatsdeelnemingen die beheerd worden door het NL Financial Investments (NLFI), toelichten waarom onder het kopje «Bijdrage aan ZBO's en RWT's» de uitgaven aan NLFI tot 2025 lopen? Kunt u daarbij ook ingaan op het feit dat de uitgaven gelijk blijven over deze periode?

Antwoord op vraag 41

Het is niet zeker op welke termijn de bij voorbaat tijdelijke financiële deelnemingen worden verzelfstandigd. Bij het opstellen van de begroting is daarom de huidige situatie (i.c. een belang van de Staat van circa 56% in ABN AMRO, een belang van 100% in de Volksbank en het bestaan van de stichting NLFI in de huidige vorm) als uitgangspunt genomen voor de geraamde NLFI-uitgaven. Conform dit uitgangspunt is ervoor gekozen om de bijdrage aan NLFI tot en met het jaar 2025 te begroten.

Vraag 42

Wat is op voorhand te zeggen over mogelijke steunoperaties voor staatsdeelnemingen? Waarom is geen enkel bedrag ingeboekt om hierop te anticiperen?

Antwoord op vraag 42

Ik vind het belangrijk dat staatsdeelnemingen zowel nu als in de toekomst het publieke belang kunnen blijven borgen. Ik heb daarom nauw contact met de staatsdeelnemingen over de continuïteit van de ondernemingen en de borging van het publieke belang. Het kabinet heeft een breed noodpakket neergelegd dat ook voor de staatsdeelnemingen veel kan opvangen. Eventuele steunoperaties aan individuele bedrijven zijn een laatste redmiddel.

Ik ben in gesprek met de NS over mogelijke steunmaatregelen voor de periode 2021 en verder en met FMO over de gevolgen van COVID-19 voor de kapitaalpositie. In beide gevallen maak ik gebruik van het afwegingskader bij steunverzoeken individuele bedrijven9 en onderzoek ik of individuele steun noodzakelijk is om het publieke belang te borgen. Indien wordt overgaan tot individuele steun aan een staatsdeelneming zal ik uw Kamer daarover tijdig informeren. Omdat er nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden over het al dan niet verlenen van steun, is er geen bedrag ingeboekt.

Vraag 43

Herinnert u zich de zin «De begroting van NLFI van het aankomende jaar wordt telkens voor het einde van het lopende jaar vastgesteld en ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd.»? Kunt u toelichten wanneer deze begroting precies aan u voorgelegd wordt? Bent u bereid deze begroting direct na goedkeuring met de Kamer te delen?

Antwoord op vraag 43

Conform het toezichtarrangement10 stuurt NLFI de conceptbegroting vóór 1 december van het jaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar aan de Minister van Financiën. In het toezichtarrangement is verder bepaald dat het Ministerie van Financiën vóór de aanvang van het begrotingsjaar de schriftelijke goedkeuring van de Minister aan NLFI zal zenden. Conform het toezichtarrangement publiceert NLFI (een samenvatting van) de begroting op de eigen website. Ik zal NLFI vragen dat in het vervolg zo spoedig mogelijk na de jaarwisseling te doen, zodat uw Kamer daartoe ook toegang heeft.

Vraag 44

Klopt het dat er nog geen officiële begroting ingediend is, maar dat de begroting van het jaar 2020 leidend was in het vaststellen van de uitgave over 2021 voor NLFI? Indien dit het geval is, hoe is omgegaan met de post «Advies RFS & MinFin direct»? Kunt u nader toelichten wat de post «MinFin direct» behelst?

Antwoord op vraag 44

Het klopt dat NLFI nog geen begroting voor het jaar 2021 heeft ingediend. Zoals in het antwoord op vraag 43 is opgenomen, stuurt het bestuur van NLFI jaarlijks voor 1 december de ontwerpbegroting voor het daaropvolgende jaar aan de Minister. Bij het opstellen van de begroting voor 2021 en verder is daarom de huidige situatie (i.c. een belang van de Staat van circa 56% in ABN AMRO, een belang van 100% in de Volksbank en het bestaan van de stichting NLFI in de huidige vorm) als uitgangspunt genomen.

De post «Advies RFS & MinFin direct» is in de begroting 2020 van NLFI als volgt toegelicht: «De geraamde kosten hebben betrekking op de inzet van adviseurs bij de afhandeling van de verkoop en de daaruit voortvloeiende administratieve en fiscale verplichtingen.» In algemene zin worden de volgende kosten aan het Ministerie van Financiën toegerekend:

a. het beheer van de deelneming in RFS Holdings;

b. claims die samenhangen met de nationalisatie;

c. werkzaamheden op verzoek van het ministerie of in volmacht van het ministerie; en

d. de ACM-rapporteur.

Vraag 45

Hoeveel projecten zijn tot nu toe gefinancierd door Invest-NL? Welk bedrag is daarmee gemoeid?

Antwoord op vraag 45

Invest-NL is in januari van dit jaar van start gegaan. Sindsdien heeft het bijgedragen aan de ontwikkeling en het financierbaar maken van enkele tientallen projecten en ondernemingen, veelal met een sterke focus op innovatie en/of de energietransitie of vanuit het in de coronacrisis gelanceerde TOPSS programma. Tot nu toe is één onderneming (ViCentra, een innovatieve, snel groeiende leverancier van insulinepompen) gefinancierd door Invest-NL. Daarmee is een bedrag van € 4 miljoen gemoeid. Invest-NL communiceert hier zelf over via hun website. Een volgende investering wordt komende maand verwacht en er zitten vele investeringsvoorstellen in de pijplijn. In de wereld van risicokapitaal is het gebruikelijk dat investeringsanalyse en besluitvorming een lange doorlooptijd hebben.

Vraag 46

Hoe vangt de Douane de uitstroom van medewerkers, de Brexit en de gevolgen van de coronacrisis op? Hoe wordt gewaarborgd dat het douanewerk hier niet onder gaat leiden, zowel in compliance naar de klanten toe als naar voldoende personeel en gerichte controle?

Antwoord op vraag 46

Ter voorbereiding op de Brexit heeft de Douane er ca 930 nieuwe medewerkers bij gekregen. Tegelijkertijd is er sprake van een forse uitstroom van medewerkers, onder meer vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Als gevolg van de hoge uitstroom verliest de Douane kennis en ervaring en kan de werklast fors toenemen. Medewerkers moeten daardoor andere manieren van werken leren en leren functioneren op een werkpakket dat beïnvloed wordt door inzet van nieuwe en verbeterde technologieën en in een veranderende organisatiecultuur. Het aantrekken van voldoende nieuwe medewerkers is een grote uitdaging. Om deze uitdaging het hoofd te bieden, werkt de Douane aan uitbreiding van de capaciteit voor werven, selecteren en opleiden. Tevens wordt er anticiperend op de uitstroom geworven.

In het verlengde daarvan richt de Douane zich meer op het gedrag en de mate van compliance van bedrijven, onder meer door het gebruiken van data-analyse. De Douane streeft daarbij in haar handhaving naar een billijk evenwicht tussen het uitvoeren van controles en het faciliteren van het bonafide bedrijfsleven. Tot slot heeft COVID-19 de afgelopen tijd impact gehad op de Douane. De controles zijn inmiddels weer op het gangbare handhavingsniveau voor zover er goederenaanbod is.

Vraag 47

Welk deel van de volgend jaar begrote 118 miljoen euro voor Toeslagen is gereserveerd voor de Herstelorganisatie?

Antwoord op vraag 47

Op artikel 13 is 26 miljoen euro van de totale 118 miljoen euro in 2021 bestemd voor de Herstelorganisatie. Daarnaast is er in 2021 nog 29 mln euro op artikel 1 Belastingen begroot voor de Herstelorganisatie Toeslagen. Het totale bedrag voor de Herstelorganisatie Toeslagen in 2021 is daarmee 55 miljoen euro. Deze bedragen zullen in het voorjaar worden herzien, dit op basis van de herijking van de productieplanning. Deze ramingen zijn gebaseerd op de productieplanning die ten tijde van het opstellen van de begroting beschikbaar was.

Vraag 48

Kunt u de uitvoeringslasten voor Toeslagen nader specificeren per onderdeel van de Belastingdienst?

Antwoord op vraag 48

De precieze specificatie van de uitvoeringslasten voor Toeslagen voor andere onderdelen dan het dienstonderdeel Toeslagen is nog niet voorhanden. De indirecte uitgaven die betrekking hebben op Toeslagen, bijvoorbeeld voor huisvesting, blijven voor de begroting 2021 vermeld op artikel 1 Belastingen. De indirecte verplichtingen zullen in de komende jaren opgenomen worden onder artikel 13. Het antwoord op vraag 6 gaat hier nader op in.

Vraag 49

Waarom is het de eerste drie jaar niet mogelijk om de Roemernorm te halen?

Vraag 50

Waaruit bestaat de externe inhuur voor Toeslagen?

Antwoord op vraag 49 en 50

De verhouding extern personeel versus intern personeel is bij Toeslagen in de jaren 2021–2023 hoger dan de Roemernorm. Een belangrijke factor hierbij is dat het bij herstel Toeslagen het om een tijdelijke operatie gaat, wat inzet van tijdelijk extern personeel passend maakt. Daarnaast wordt er extern ingehuurd voor de ontvlechting van Toeslagen en de Belastingdienst. Ook zijn voor het programma verbeteren Dienstverlening tijdelijke middelen beschikbaar gesteld.

Het structurele budget voor uitzendkrachten en externe inhuur als reguliere flexibele schil ligt wel onder de Roemernorm.

Vraag 51

Wat zijn de kosten van de externe inhuur van Deloitte? Hoe verhouden deze kosten zich tot de compensatie voor ouders?

Antwoord op vraag 51

De kosten van de inhuur van Deloitte betreffen deels de ondersteuning bij inrichting en deels (ruim één derde) de tijdelijke inzet op specialistische ondersteunende functies, waar sprake was van onderbezetting. In de periode 26 februari – 1 september gaat het om € 2,7 mln excl. BTW. De geraamde kosten voor het compenseren van ouders bedragen € 410 miljoen.

Vraag 52

Waarom is gekozen voor Deloitte voor het opzetten van de UHT?

Antwoord op vraag 52

Er is keuze is gemaakt op basis van de ervaring van Deloitte bij het richten en inrichten van de organisatie op alle organisatie-aspecten die nodig zijn deze organisatie werkend te krijgen. De capaciteit om dit vanuit deskundigheid, zorgvuldigheid en snelheid te kunnen doen heeft in belangrijke mate bijgedragen aan deze keuze. Daarbij beschikt Deloitte over ervaring bij het opzetten van (herstel)organisaties.

Vraag 53

Hoe luidt de opdrachtverlening aan Deloitte?

Antwoord op vraag 53

De opdracht van Deloitte is om de uitvoeringsorganisatie herstel toeslagen vanaf februari 2020 te ondersteunen bij het richten en inrichten van de organisatie op alle organisatie-aspecten die nodig zijn deze organisatie werkend te krijgen. Daarnaast wordt Deloitte tijdelijk ingezet in ondersteunende processen waar structurele onderbezetting heerst.

Vraag 54

Waarom is de Boston Consultancy Group gevraagd om de opgezette UHT te onderzoeken?

Antwoord op vraag 54

Vanaf februari 2020 tot en met begin juni 2020 heeft BCG geholpen met het opzetten van de crisisorganisatie en een beleidslijn voor de verschillende doelgroepen. Gezien de urgentie van deze opdracht was er geen tijd voor een officiële aanbestedingsprocedure. De inrichting van UHT behoorde niet tot de scope van de opdracht. Door deze kennis, ervaring en bewezen effectiviteit bij de eerste opdracht was BCG de partij die de opdracht onafhankelijk kon uitvoeren en direct starten.

Door een verkorte aanbestedingsprocedure kon het onderzoek begin juli worden gestart. Bij elke andere partij die voor een dergelijke doorlichting geschikt is zou er tijd verloren gaan door het voorbereiden van de aanbesteding, de inwerkperiode, de beperkte beschikbaarheid van informanten gedurende de vakantieperiode. Dit zou een vertraging in de oplevering van zeker 1.5 maand tot gevolg hebben gehad en tot een vertraging van de hersteloperatie hebben geleid.

Vraag 55

Hoe luidt de opdrachtverlening aan Boston Consultancy Group?

Antwoord op vraag 55

Aan BCG is de opdracht verstrekt om de volgende producten op te leveren:

– Een raamwerk voor de doorlichting van de opzet en werking van de herstelorganisatie;

– Een analyse op basis van het raamwerk op de belangrijkste processen van de herstelorganisatie;

– Een extern (met de Tweede Kamer) te delen rapport met de bovengenoemde bevindingen;

– Een ingerichte periodieke rapportage voor sturing op en verantwoording over voortgang van UHT.

Vraag 56

Is de aanbesteding aan BCG rechtmatig?

Antwoord op vraag 56

Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 54 heeft er een afweging tussen snelheid en rechtmatigheid plaatsgevonden. De aanbesteding is niet Europees aanbesteed en daarmee onrechtmatig. Het belang om de herstelorganisatie snel te verbeteren en de ouders goed te helpen, is in dit geval zwaarder gewogen dan de rechtmatigheid van de aanbesteding.

Vraag 57

Hoeveel van de 108 tot nu toe gecompenseerde gedupeerde ouders hebben – naast dat zij onderdeel waren van een CAF-onderzoek – zichzelf tevens gemeld bij de Belastingdienst?

Antwoord op vraag 57

Voorafgaand aan het uitsturen van de CAF-brieven hadden drie van de 108 ouders van de uitbetalingen in juli, zelf al een verzoek tot compensatie ingediend.

Vraag 58

Hoe is gekomen tot de selectie van de nu gecompenseerde ouders?

Antwoord op vraag 58

De eerste groep ouders is op twee manieren geselecteerd. Allereerst is een groep van 108 ouders geselecteerd uit de CAF-zaken die vergelijkbaar zijn bevonden met CAF 11. Doordat dit ouders betreft die jaren geleden getroffen zijn door een vooringenomen behandeling was de inschatting dat hier veel ouders tussen zitten voor wie snel herstel essentieel is. Aangezien de organisatie nog aan het opstarten was is binnen deze groep wel geselecteerd op ouders die met enkel de compensatieregeling geholpen konden worden. Uiteindelijk is het gelukt om deze groep conform planning en conform het ontworpen proces uit te betalen, met compensatiebedragen variërend van € 1.308 tot € 41.587. Naast deze groep van 108 ouders is gestart met de behandeling van vijf ouders die die zich in zeer schrijnende situaties bevinden en in een complexere situatie zitten. Deze vijf hebben in een eerder stadium zelf aangegeven in een schrijnende situatie te zitten.

Vraag 59

Hoeveel dossiers liggen klaar ter beoordeling bij Vaktechniek?

Antwoord op vraag 59

Momenteel wordt hard gewerkt om de herstelorganisatie goed in te richten en in de tussentijd ouders in de meest acute problemen direct te helpen. Over de exacte planning van de beoordelingen en de rolverdeling daarbij informeer ik de Kamer in de derde voortgangsrapportage in week 40.

Vraag 60

Hoe wordt gekomen tot het predicaat «acuut schrijnend»; de genoemde 80 gedupeerden met acute problemen?

Antwoord op vraag 60

Conform haar toezegging tijdens het AO van 20 augustus jl. over start hersteloperatie kinderopvangtoeslag zal Staatssecretaris van Huffelen terugkomen op de definities acuut, schrijnend en urgent in de Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag die ze eind september aan de Tweede Kamer stuurt.

Vraag 61

Hoeveel mensen worden dit jaar naar verwachting gecompenseerd?

Antwoord op vraag 61

Conform haar toezegging tijdens het AO van 20 augustus jl. over de start van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag zal Staatssecretaris van Huffelen in de Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag die ze einde deze maand met de Kamer deelt, een planning delen waaruit blijkt hoeveel gedupeerden nog dit jaar gecompenseerd zullen worden.

Vraag 62

Klopt het dat de Belastingdienst/Toeslagen de classificatie «Opzet/Grove schuld» uit haar systemen haalt?

Vraag 63

Per wanneer is Opzet/Grove schuld uit de systemen gehaald?

Vraag 64

Is terug te vinden of iemand de kwalificatie Opzet/Grove schuld heeft gehad in het verleden als deze categorie is verdwenen?

Antwoord op vraag 62, 63 en 64

Het klopt dat de Belastingdienst de classificatie Opzet/Grove schuld uit haar systemen haalt. Dit kan echter pas als de dossiers van burgers met een O/GS-kenmerk in behandeling zijn genomen. Om de burgers met een O/GS-kenmerk te kunnen helpen is het nog nodig om het O/GS-kenmerk vooralsnog binnen de inningssystemen te handhaven. Zodra alle burgers met een O/GS-kenmerk geholpen zijn, wordt het OGS-kenmerk direct uit de systemen verwijderd. Het is belangrijk om hierbij te benoemen dat burgers met een O/GS-kenmerk niet langer nadeel zullen ondervinden van dit kenmerk, dat burgers met zowel een terechte als onterecht O/GS-kernmerk alsnog een persoonlijke betalingsregeling krijgen aangeboden op basis van hun betalingscapaciteit en dat burgers met een onterecht O/GS-kenmerk aanspraak kunnen maken op een OG/S-tegemoetkoming. Ook zal bekeken worden op welke wijze de belemmeringen die ouders bij andere instanties ondervinden door de kwalificatie OG/S, kunnen worden weggenomen.

In dat kader gaat de Belastingdienst de relevante instanties zoals NVVK en Rechtspraak door middel van een algemene brief op de hoogte stellen van onterecht afgegeven O/GS kwalificaties in het verleden. Tevens krijgen de burgers met een onterechte O/GS kwalificatie een specifieke brief van de Belastingdienst waarin wordt aangegeven dat het onterecht afgegeven O/GS kwalificatie geen gevolgen meer heeft voor het krijgen van een betalingsregeling dan wel sanering.

Vraag 65

Kunt u bevestigen dat u de vaste commissie voor Financiën door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat meenemen in de uitwerking van de motie-Lodders/Van Weyenberg over verduurzaming niet ontmoedigen door hogere lokale lasten (Kamerstuk 35 029, nr. 20)?

Antwoord op vraag 65

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwacht uw Kamer later dit jaar te informeren over de uitvoering van de motie-Lodders/Van Weyenberg (Kamerstuk 35 029, nr. 20) inzake het ontwikkelen van een voorstel waarmee zonnepanelen standaard buiten de OZB worden gehouden. De brief waarmee uw Kamer hierover wordt geïnformeerd, zal aan zowel de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken als de vaste commissie Financiën worden toegezonden.

Vraag 66

Wat bedoelt u met «wij respecteren de motie» als reactie op de gewijzigde motie van de leden Leijten en Lodders over niet afwijken van de aangenomen motie over besluitvorming op belastingheffing bij unanimiteit (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1653)?

Antwoord op vraag 66

Voor het kabinet is het dictum van de motie helder en duidelijk. Het kabinet heeft geen ander voornemen dan deze motie bij zijn inzet in de EU te respecteren.


  1. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29842–11-b1.pdf↩︎

  2. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/06/26/verbeterd-inzicht-in-de-begroting-van-financien-ixb↩︎

  3. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 31 935, nr. 61↩︎

  4. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/09/03/uitvoeringsbesluiten-in-het-kader-van-de-covid-19-crisismaatregelen-sure↩︎

  5. https://ec.europa.eu/info/publications/sure-commission-proposals-council-support-member-states_en↩︎

  6. Brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 20 mei 2020, CE-AEP/ 20148518.↩︎

  7. Kamerstuk 2019–2020, 35 300 XIII, nr. 102↩︎

  8. Zie Kamerstuk 31 935 nummer 63↩︎

  9. Kamerstukken II 2019–2020, 35 420, nr. 36.↩︎

  10. Toezichtarrangement NLFI, te raadplegen via: https://www.nlfi.nl/dynamic/media/43/documents/Toezichtarrangement-2014.pdf.↩︎