Burgerslachtoffers (ongecorrigeerd stenogram)
Stenogram
Nummer: 2020D40299, datum: 2020-10-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2020-10-08 15:00: Burgerslachtoffers (Notaoverleg), vaste commissie voor Defensie
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Burgerslachtoffers
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Defensie heeft op 8 oktober 2020 overleg gevoerd met mevrouw Bijleveld-Schouten, minister van Defensie, over:
de brief van de minister van Defensie d.d. 23 juni 2020 inzake voorstel procedure informeren Tweede Kamer bij het vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in het kader van art. 100 van de Grondwet (27925, nr. 723);
de brief van de minister van Defensie d.d. 28 augustus 2020 inzake beantwoording vragen commissie over het voorstel procedure informeren Tweede Kamer bij het vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in het kader van art. 100 van de Grondwet (Kamerstuk 27925-723) (27925, nr. 727);
de brief van de minister van Defensie d.d. 14 juli 2020 inzake een Wob-verzoek OM inzake de wapeninzet in Hawija (27925, nr. 728);
de brief van de minister van Defensie d.d. 30 juni 2020 inzake voortgang transparantiebeleid burgerslachtoffers (27925, nr. 725);
de brief van de minister van Defensie d.d. 8 september 2020 inzake vergoeding nabestaande wapeninzet Mosul (27925, nr. 729);
de brief van de minister van Defensie d.d. 2 oktober 2020 inzake uitvoering van de motie van het lid Belhaj over de Onderzoeksraad voor Veiligheid verzoeken onderzoek in te stellen naar de luchtaanval op Hawija (Kamerstuk 27925-714) en stand van zaken vrijwillige vergoedingen wapeninzet Hawija (2020Z17812).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,
De Vries
De griffier van de vaste commissie voor Defensie,
De Lange
Voorzitter: Aukje de Vries
Griffier: Mittendorff
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Belhaj, Van den Bosch, Fritsma, Van Helvert, Karabulut, Kerstens, Van den Nieuwenhuijzen, Stoffer en Aukje de Vries,
en mevrouw Bijleveld-Schouten, minister van Defensie.
Aanvang 15.00 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag allemaal. Welkom bij deze vergadering van de vaste
Kamercommissie voor Defensie. Het is een notaoverleg geworden, wat
betekent dat er in tweede termijn moties kunnen worden ingediend.
Allereerst welkom aan de minister van Defensie. We spreken vandaag over
burgerslachtoffers. We hebben met elkaar afgesproken dat de spreektijd
vijf minuten is. Ik wil voorstellen om in de hele eerste termijn, dus
zowel onderling als bij de minister, drie interrupties in tweeën toe te
staan. U mag dat zelf eventueel anders indelen door bijvoorbeeld zes
vragen te stellen.
Dan is allereerst het woord aan mevrouw Belhaj van D66.
Mevrouw Belhaj (D66):
Voorzitter. 2015 was een gitzwart jaar in de geschiedenis van de
Nederlandse krijgsmacht. 3 juni 2015, eind van de dag: de coalitie hoopt
militair een mokerslag toe te dienen aan het kalifaat. Zij stapt echter
zelf ook op een gigantische landmijn. De explosie was veel groter dan
alle kennis en vernuft van de anti-IS-coalitie had kunnen incalculeren.
Directe gevolgen: een bommenfabriek weg, grotendeels Hawija maar vooral
meer dan 70 levens weg. 21 september 2015, begin van de nacht: nieuwe
berichten over een mogelijk hoofdkwartier van hoge IS-lieden. Weer een
kans om het kalifaat met inlichtingen te slim af te zijn. De Nederlandse
F-16's mogen het gaan doen. En er vervolgt een precisiebombardement op
twee villa's in Mosul. Directe gevolgen: Basim Razzo verliest vier
gezinsleden. Deze twee vreselijke gebeurtenissen en het aansluitende
handelen van Defensie monden uit in een stortvloed van woede en
onbegrip.
Voorzitter. Als je 's ochtends iets heel gevoeligs in de krant leest wat
nog niet in de Kamer ligt, dan weet je dat er iets goed mis is. Je
tastte in het duister, je kon het gevoel krijgen dat er dingen werden
achtergehouden. Dit was destijds.
Voorzitter. We zijn inmiddels een stuk verder in de tijd. Ook al lijkt
deze episode nog lang niet aan haar eind, we kunnen wel de bladzijde
omslaan naar een nieuw hoofdstuk. Ik zal opsommen waarom ik dat zeg. Er
is immers een situatie dat het reflecterend vermogen van Defensie
verhoogd is, en ook geïnternaliseerd. Er zijn concrete stappen op het
gebied van de informatievoorziening aan de Kamer en de samenleving. Er
zijn scherpere procedures, waarbij transparantie vooropgesteld wordt. Er
komt een onafhankelijk onderzoek naar de gebeurtenissen in Hawija. En er
komt een tegemoetkoming aan de nabestaanden en de gemeenschap van
Hawija. Daar pleitte deze Kamer van links tot rechts voor. Die gewenste
progressie is volgens mijn fractie inmiddels gerealiseerd.
Voorzitter. Laat ik toch even beginnen met Hawija. We vinden het erg
goed dat de minister uiteindelijk zelf ook heeft besloten om in de geest
van de motie toch een onafhankelijk onderzoek te laten doen. De
D66-fractie is daar tevreden over en van mening dat we hiermee alles
doen om de laatste puzzelstukjes op tafel te krijgen. Ik wil de minister
hier dan ook voor bedanken en heb tevens enkele vragen. Kan de minister
nog iets zeggen over de begindatum van de commissie? Kan de minister
toezeggen dat zij de commissie zowel binnen Defensie als daarbuiten in
de internationale coalitie zo goed mogelijk zal faciliteren bij het
vergaren van informatie. Aansluitend wil ik de minister vragen of zij al
iets meer kan zeggen over de projecten in Hawija. Met welke drie
organisaties voert Defensie momenteel concrete gesprekken? Ik lees dat
de minister een afweging zal maken tussen drie thematische projecten.
Kan de minister ons wellicht nu al meenemen in die besluitvorming? Graag
een reactie.
Voorzitter. Dan het nieuwe transparantiebeleid van de minister. Ten
eerste is het goed om te lezen dat de interne meldingsprocedure is
aangescherpt en dat het OM nu direct wordt geïnformeerd als er mogelijke
burgerslachtoffers zijn gevallen. Mijn vraag aan de minister is wel:
waar is dit precies vastgelegd en kan de minister wellicht iets meer
zeggen over hoe dat in zijn werk gaat?
Tot slot op dit punt. Bij oorlogsvoering in de coalitie zijn onderlinge
afspraken van groot belang. Is er bij aanvang van de anti-ISIS-missie
iets vastgelegd over burgerslachtoffers en schadevergoedingen? Zo niet,
is de minister het met mij eens dat dit een goed idee zou zijn? Graag
een reactie. Ik wil ook graag weten hoe men daar in het verleden bij
samenwerking in diverse coalities mee is omgegaan.
Voorzitter. Tot slot neem ik graag de ruimte om nogmaals stil te staan
bij de tragedie van Basim Razzo en zijn familie. Ook al zal het nooit
genoeg zijn en is het leed onomkeerbaar, D66 vindt de vrijwillige
schadevergoeding voor meneer Razzo een goede keuze. Ook hiervoor
complimenteer ik de minister. Ik hoop vooral van harte dat hij zijn
leven op een bepaalde hoogte weer in vrijheid kan oppakken. Daar kwamen
we immers voor in Irak: voor het terugwinnen van de vrijheid voor de
Iraakse bevolking.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog een interruptie van mevrouw Karabulut.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ja, voorzitter. Een aantal vragen. Ik begin met het laatste punt. Het is
inderdaad heel goed nieuws dat de heer Razzo na heel veel getouwtrek nu
deze regeling krijgt, maar de motie van u en de heer Voordewind, ook
gesteund door onder andere mijn partij, waarin staat dat er ook een
individuele regeling zou moeten komen voor de burgerslachtoffers in
Hawija wordt niet uitgevoerd door de minister. Deelt u mijn mening dat
hier alsnog een dergelijke regeling zou moeten komen, conform uw
motie?
Mevrouw Belhaj (D66):
Er zijn inderdaad twee moties ingediend. De eerste verzocht inderdaad om
middelen vrij te maken voor vrijwillige schadevergoeding, richting de
nabestaanden en de gemeenschappen in kwestie. Volgens mij is dat wat de
minister aangeeft in haar brief. Het is goed dat u die vraag stelt. Die
stel ik ook meteen maar aan de minister. De basis moest natuurlijk
liggen in ter plaatse onderzoek doen naar wat er zou kunnen gebeuren. Ik
zou het wel fijn vinden als de minister ons ervan op de hoogte stelt als
dat is gebeurd, want dan weten we meer over wat voor vrijwillige
schadevergoeding er gegeven wordt. Mij maakt het eigenlijk niet uit hoe
dat gebeurt. Als iemand het nodig heeft dat zijn huis weer wordt
opgebouwd of als iemand tegemoet gekomen moet worden vanwege
gezondheidsaspecten of onderwijs, dan vind ik dat prima zolang er maar
conform die motie een vrijwillige vergoeding aan die nabestaanden en de
gemeenschappen in kwestie wordt gerealiseerd.
Mevrouw Karabulut (SP):
Toch heel precies op dit punt een vervolgvraag. In uw motie pleit u voor
een individuele schaderegeling. De minister zegt nu: ik ga
wederopbouwprojecten doen, de waterleiding repareren, et cetera, et
cetera. Prima, maar de kans dat dat niet bij de mensen terechtkomt die
het slachtoffer waren van het bombardement in Hawija is, één, heel erg
groot en, twee, niet zoals u heeft gevraagd. Dus nogmaals mijn vraag.
Gaat u ons steunen in de wens aan de minister, wanneer ze dat niet
overneemt, om ervoor te zorgen dat die alsnog wordt uitgevoerd? Er is
ook al een nog nader in te vullen post in de begroting opgenomen. Het
lijkt mij dat wij dit als Kamer met elkaar kunnen regelen, omdat de
minister het vooralsnog weigert.
Mevrouw Belhaj (D66):
Ik heb net de motie voorgelezen. Ik heb ook gezien dat de minister in
haar brief aangeeft dat zij naar aanleiding van de motie om ter plaatse
te gaan kijken wat er nodig is alsnog de afweging zal maken wat daar
voor de nabestaanden gedaan kan worden, dus letterlijk om die
compensatie alsnog te realiseren. Dus ik weet niet waar u aan refereert.
Volgens mij komen hetgeen wij hebben gevraagd in de motie en hetgeen in
de brief staat gewoon overeen met elkaar.
Mevrouw Karabulut (SP):
Een tweede interruptie, maar dan op een ander punt. Ik lees toch echt
iets anders in de brief, maar daar komen dan zo wel nader over te
spreken en we hebben ook nog een termijn met moties. Mijn tweede
interruptie gaat over de informatievoorziening richting de Tweede Kamer.
Mevrouw Belhaj zegt dat er stappen zijn gezet in de transparantie. Er
wordt wel het een en ander toegezegd, maar mij baart het zorgen — dat
zou ik graag mevrouw Belhaj willen voorleggen — dat wanneer wij vragen
aan de minister in de feitelijke vragen "minister, zou u ons nu, als we
deze volgens u nieuwe procedure nemen, informeren over de
burgerslachtoffers in Hawija" ik geen antwoord krijg. Dan bekruipt mij
een heel naar gevoel, omdat de minister vervolgens vaststelt dat zij dat
op basis van een aantal aspecten, zoals veiligheid in zijn algemeenheid,
zal bepalen, waar vervolgens ook geen duidelijkheid over komt. Wat ik
mevrouw Belhaj wil vragen, is of zij het mij eens is dat wij wanneer de
procedure nieuw wordt genoemd ook in de openbaarheid over de
burgerslachtoffers moeten worden geïnformeerd, zeker als we het
voorbeeld Hawija nemen.
Mevrouw Belhaj (D66):
Dit wordt een hele bijzondere, want u stelt via mij alvast een vraag aan
de minister.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik stel hem eigenlijk aan u, hoor.
Mevrouw Belhaj (D66):
We zijn begonnen met 0,0 informatie als het gaat over
burgerslachtoffers. Volgens mij heeft de minister al, naar aanleiding
van het debat en de moties in november, aangegeven dat Defensie dat
voortgaan gaat doen en ook zelf wil, mede op basis van de ervaringen die
zijn opgedaan. Dus volgens mij heeft de minister al aangegeven dat te
willen doen naar aanleiding van november. Ik ga natuurlijk niet over in
welke mate het verantwoord is om die informatie te openbaren. Dat is in
ieder geval niet onze insteek. Ik zou niet willen dat informatie
openbaar wordt die niet openbaar mag worden. Maar over de
burgerslachtoffers heeft de minister volgens mij duidelijk aangegeven
dat ze dat voortaan gaat doen. Punt.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik lees even een vraag voor aan mevrouw Belhaj: hoe zouden de doden van
Hawija aan de Kamer zijn gemeld met de procedure die u nu voorstelt; zou
u nu daarbij wel een aantal noemen? En het antwoord op die vraag, dat is
vraag 5, komt gewoon niet. Vervolgens zegt de minister precies wat u nu
zegt, wat we vanaf het begin al over Hawija te horen krijgen, namelijk:
we hadden het niet kunnen melden. En we weten allemaal dat het wél had
gekund en dat het ook had moeten gebeuren. Dus laat ik de vraag dan
anders stellen. Deelt mevrouw Belhaj de mening dat wij gewoon in het
openbaar wanneer zich een incident heeft voorgedaan met
burgerslachtoffers daarover worden geïnformeerd en dat het antwoord van
de minister op deze vraag "ja" had moeten zijn?
Mevrouw Belhaj (D66):
Als ik vraag 5 lees, staan er drie belangrijke dingen. Eerste onderdeel
van de nieuwe procedure is dat de Kamer zo snel mogelijk wordt
geinformeerd. Het was volgens mij een van de belangrijke conclusies naar
aanleiding van Hawija dat dit niet zorgvuldig is gebeurd. Twee. Er wordt
aangegeven dat er zo snel mogelijk onderzoek wordt gedaan en — daar
hebben we de procedure natuurlijk verbeterd — dat er ook meteen melding
wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie. Dat is heel belangrijk, want
in het geval van Hawija heeft het anderhalf jaar geduurd, wat allerlei
problemen in het onderzoek heeft gegeven. Het is ook belangrijk voor de
snelheid waarmee het OM het onderzoek kan afronden en dus ook kan
concluderen of er sprake is van een soort aansprakelijkheid of niet. Dan
kan de minister vervolgens aan de Kamer laten weten dat het OM-onderzoek
is afgerond, of uit dat onderzoek is gebleken of er burgerslachtoffers
waren, en dat dit en dit is gebeurd. Zo kom ik ook bij het derde
onderdeel. De minister antwoordt dat na sowieso een breder onderzoek, de
Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Dus ik weet niet wat u mist, maar ik zie drie belangrijke elementen die
we hiervoor niet hadden en nu wel. Het kan zijn dat u dat niet genoeg
vindt, dat begrijp ik, maar dat hoor ik dan graag. Maar ik denk dat dit
stappen zijn die D66 en ook een aantal andere partijen zeven jaar
geleden voor ondenkbaar hadden gehouden. Het was ondenkbaar. Er was niet
doorheen te komen. Dus ik denk dat die algemene informatiepositie wel
degelijk dusdanig verbeterd is dat wat er bij Hawija is gebeurd en dat
we zo veel puzzelstukjes hebben moeten verzamelen, niet weer gaat
gebeuren.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Kerstens voor een
interruptie.
De heer Kerstens (PvdA):
Mijn interruptie heeft betrekking op het eerste punt waar mevrouw
Karabulut ook een vraag over stelde aan mevrouw Belhaj: de compensatie
van individuele slachtoffers en hun eventuele nabestaanden. De motie
waar net naar werd verwezen, is het resultaat van het in elkaar schuiven
van een motie die mevrouw Belhaj destijds indiende en een motie die ik
had. Die van mij zag met name op die individuele schadevergoeding. Ik
heb gezegd: laten we eens kijken hoe andere landen dat doen. Leest
mevrouw Belhaj in de brief van de minister dat de individuele
schadevergoedingen nog steeds aan de orde zijn? Of leest zij erin wat ik
erin lees, namelijk dat nu eigenlijk op voorhand wordt aangegeven dat er
per definitie geen sprake zal zijn van individuele vergoedingen vanuit
Defensie?
Mevrouw Belhaj (D66):
In de motie is sprake van een vrijwillige schadevergoeding richting de
nabestaanden en de gemeenschappen. Er staat niet het woord
"individueel", maar laat ik niet … — ik wou iets zeggen wat ik niet mag
zeggen als Kamerlid — laat ik niet vervelend doen. Er staan twee
belangrijke dingen in de brief die misschien opheldering kunnen geven.
De minister en het ministerie hebben ervoor gekozen om heel uitgebreid
uit te leggen waarom er geen sprake kan zijn van een individuele
schadevergoeding. Dat is in juridische zin volstrekt correct, omdat de
basis voor een vergoeding op basis van aansprakelijkheid normaliter
wordt gegeven. Ik vind dat wel heel uitgebreid toegelicht, maar ik
begrijp waar dat vandaan komt. Ik zie het eigenlijk als volgt. Er loopt
een rechtszaak van een advocaat die nabestaanden bijstaat en die dus
eigenlijk pleit voor individuele vergoedingen. Daar ga ik als Kamerlid
niet over. Dat proces loopt ook op dit moment, dat maakt het ook niet
per se makkelijker. Twee: er komt nog een uitgebreid onderzoek. Uit dat
onderzoek kan alsnog blijken dat er sprake is van aansprakelijkheid, en
dan ben je per definitie verplicht om een individuele financiële
vergoeding te geven, of er kan uit blijken dat je niet aansprakelijk
bent, maar dat er wel een hoge mate van laakbaarheid in zit en het
ministerie het alsnog kan doen. Dus ik begrijp waar de verwarring zit.
Die had ikzelf in eerste instantie ook toen ik de brief las, maar voor
mij staan er twee belangrijke dingen in. De juridische benadering: dat
mag. De conclusie dat er nog twee onderzoeken lopen ter plaatse, het
algemene onderzoek en de rechtszaak van mevrouw Zegveld, waarbij de
minister of het ministerie kan zeggen: we gaan geen financiële
vergoedingen betalen. Maar het is uiteindelijk aan een rechter om te
oordelen of men dat wel of niet nodig vindt. Drie, of eigenlijk is dat
vier: er wordt tegemoetgekomen aan de motie, namelijk een vrijwillige
schadevergoeding en tegemoetkoming aan de mensen. Dat is wat er in de
brief staat. Maar dat gebeurt op een ander moment dan we eigenlijk
kunnen taxeren.
De heer Kerstens (PvdA):
Ik wil natuurlijk ook niet vervelend doen. Ik pleit eigenlijk voor de
maximale variant. Kijk eens hoe andere landen dat geregeld hebben als
het gaat om schadevergoedingen richting slachtoffers en nabestaanden.
Die werken soms met standaarden, maar er is ook een minimumvariant. Ik
vraag in ieder geval of mevrouw Belhaj het ermee eens is — even los van
wat een rechter besluit, want dat kan gelukkig niemand voorspellen — dat
het toch niet zo kan zijn dat we in de brief van de minister moeten
lezen dat er op voorhand vanuit Defensie eigenlijk nooit vergoedingen,
of je ze nou vrijwillig noemt of niet, zullen worden gegeven richting
slachtoffers en de nabestaanden. Want dat zou toch wel erg ver
gaan.
Mevrouw Belhaj (D66):
Het is niet erg om vervelend te zijn, want het gaat wel ergens over. De
minister zegt in de brief twee dingen die verwarrend zouden kunnen
overkomen. Het eerste gedeelte is dat het ministerie, of de minister,
heel sterk ingaat op de juridische context van het begrip "het geven van
individuele vergoedingen". Daarvan heb ik net aangeven: dat is zo
uitgebreid in de brief gekomen dat het wat afleidt van de alinea die
eronder staat, waarin de minister ingaat op de motie zoals die in de
Kamer is ingediend. Daarin wordt wel degelijk gezegd: als we ter plaatse
zijn geweest, als we hebben gezien wat er aan de hand is en als we
hebben kunnen bepalen wat we nog kunnen doen voor individuele
nabestaanden, dan komen we daarop terug. Dat is volgens mij ... Ja,
minimum- of maximumvariant: dat is gewoon de variant zoals die in de
motie is genoemd. Ik twijfel een beetje waar hiertussen licht zit.
Punt.
De heer Kerstens (PvdA):
Ik kan heel kort aangeven waar het licht zit. Het licht zit er volgens
mij in dat mevrouw Belhaj zegt: ik vind de brief van de minister prima,
ook op het punt waar die ziet op het niet uitbetalen van vergoedingen
aan slachtoffers en nabestaanden. Ik denk dat mevrouw Karabulut en ik
vinden dat die brief daar niet goed in is. Daar zit het licht tussen
onze verschillende opvattingen.
Mevrouw Belhaj (D66):
Die hoor ik heel goed, maar nogmaals: in de brief wordt in een
juridische context ingegaan op de vraag wanneer er sprake zou zijn van
een verplichting om die individuele financiële vergoeding te geven. Ze
geven aan: op dit moment is de aanname dat er geen verplichting is,
omdat er geen aansprakelijkheid is. Het kan alsnog blijken, zowel uit de
rechtszaak als het onderzoek dat gedaan wordt of het onderzoek van
Defensie zelf ter plaatse, dat men daar anders denkt. Als wel blijkt dat
er sprake is van aansprakelijkheid, dan is er dus ook sowieso sprake van
individuele financiële vergoeding. Maar wij wilden van oorsprong juist
wegblijven bij dat juridische debat. Wij wilden zoeken naar
mogelijkheden om mensen, de nabestaanden, tegemoet te komen. Dat is wat
er nu gebeurt. Meer dan dat kan ik er niet van maken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van den Nieuwenhuijzen van
GroenLinks.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Bij oorlog vallen slachtoffers, en helaas zelden
alleen onder de badguys. Het is precies waarom GroenLinks, een partij
met pacifistische roots, terughoudend is met het geven van steun aan
wapeninzet. Wie missies steunt, moet daarmee ook verantwoordelijkheid
nemen voor wat er misgaat, want die verantwoordelijkheid ligt bij de
politiek. Onze vliegers, die naar eer en geweten hun werk hebben gedaan,
valt deze ramp niet te verwijten. Het is de verantwoordelijkheid van de
regering en afgeleid daarvan die van de Kamer. Wij sturen onze mensen op
pad en dragen dus ook de consequenties wanneer iets misgaat. Dat er iets
mis kan gaan, is bij militair ingrijpen een risico waarvoor je moet
tekenen. Om die verantwoordelijkheid als Kamer goed te kunnen nemen, is
het echter wel van fundamenteel belang dat we weten waar, hoe en waarom
het misgaat. Het bombardement op Hawija, waarbij circa 70
burgerslachtoffers vielen, is voor ons een voorbeeld van hoe het niet
moet. Eerst kregen we vanuit Defensie te horen dat er helemaal geen
burgerslachtoffers waren gevallen. We gebruikten immers supermoderne
precisiebommen om nevenschade te voorkomen, aldus voormalig minister
Hennis. Toen kregen we te horen dat er waarschijnlijk burgerdoden waren
gevallen, maar kregen we niets te horen over de omvang van de schade,
alsof het niet uitmaakt of er 7 of 70 slachtoffers vallen. Laat ik
omwille van de tijd maar niet uitgebreid ingaan op de miscommunicatie
die vervolgens ontstond tussen Defensie en de Verenigde Staten.
Voorzitter. In de toekomst moet dat beter. Volgens mij zijn we het daar
van links tot rechts in deze Kamer over eens. Er ligt een voorstel van
de minister voor het vastleggen van de procedure daarvoor. Daar zitten
goede elementen in. Ik ben blij dat de minister bijvoorbeeld heeft
geluisterd naar de wens van de Kamer om het een uitgangspunt te maken
dat waar informatie openbaar kan worden gemaakt, dat ook gebeurt. Want
niet alleen de Kamer, maar ook onze samenleving heeft recht op deze
informatie. Wat GroenLinks betreft moet het voorstel echter nog op twee
punten worden aangescherpt om een nieuw fiasco als de
informatievoorziening over Hawija te kunnen voorkomen.
Het eerste punt: transparantie over de omvang van een incident. Over het
bombardement op Hawija kreeg de Kamer vanuit Defensie te horen: er zijn
waarschijnlijk burgerdoden gevallen. Pas toen erover in de media werd
gepubliceerd, werd duidelijk dat het hier om een catastrofe ging waarbij
circa 70 burgers zijn omgekomen. Het is voor GroenLinks van groot belang
om de garantie te krijgen dat we in de toekomst geïnformeerd worden over
de omvang van een incident, ook als het om schattingen gaat. Uit
schattingen op basis van de Battle Damage Assessment en informatie van
lokale nieuwsbronnen kom je immers al een heel eind, zo bleek in Hawija.
Het lukt tot nu toe zelden om het exacte aantal slachtoffers vast te
stellen, dus als we niet worden geïnformeerd over schattingen, zal de
Kamer altijd half worden geïnformeerd. Is de minister bereid om in de
voorgestelde procedure op te nemen dat de Kamer altijd wordt
geïnformeerd over bij Defensie bekende schattingen en de omvang van die
incidenten?
Voorzitter, het tweede punt. Het vaststellen van de schade en het aantal
slachtoffers is moeilijk, schrijft de minister. Onderzoek ter plaatse is
vanwege de veiligheid niet altijd mogelijk. Uiteraard wil ik ook geen
onderzoekers gevaarlijk gebied insturen, maar de antwoorden van de
minister hierop zijn toch wel erg vrijblijvend. Wat GroenLinks betreft
rust er een dure plicht op de Nederlandse regering om daar waar door ons
militair optreden mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen, actief
onderzoek te doen. Ik wil daarom de minister vragen in haar procedure op
te nemen dat de Kamer altijd wordt geïnformeerd over de wijze waarop
Defensie onderzoek zal verrichten, en indien dit niet mogelijk blijkt,
te beargumenteren waarom. Is zij daartoe bereid?
Voorzitter. Tot slot heb ik een vraag over de aangenomen motie van mijn
voorgangster, Isabelle Diks, over het maken van betere afspraken in
coalitieverband over transparantie en informatievoorziening over
voorvallen waarbij burgerslachtoffers zijn gevallen. Bij de
informatievoorziening over het bombardement op Hawija bleek CENTCOM de
zaken niet lekker op orde te hebben. Een van de dingen die nog steeds
steken, is dat er nooit een definitief rapport is opgesteld. De motie
van Isabelle Diks vraagt om heldere afspraken in coalitieverband over
het rapporteren over burgerslachtoffers en ten minste het opstellen van
schriftelijke conclusies bij incidenten waarbij de strekking met de
Kamer gedeeld kan worden. Ik zou de minister willen vragen of deze motie
nu staand beleid wordt bij het aangaan van nieuwe missies in
coalitieverband waarbij Nederland mogelijk wapeninzet pleegt, en zo ja,
of het ministerie van Buitenlandse Zaken hier dan ook van doordrongen
is. Graag een reactie daarop.
Dan helemaal tot slot, voorzitter. Eerlijk en open zijn over
burgerslachtoffers is noodzakelijk om draagvlak in de politiek en de
samenleving te houden voor militaire interventies. Ik zie dat Defensie
heel veel doet om het aantal burgerdoden bij haar operaties zo veel
mogelijk tot nul te brengen, zowel in het beleid rondom targeting als
bij het gebruik van munitie. Maar iedereen snapt dat als ergens bommen
worden afgeworpen, nooit voor honderd procent uit te sluiten is dat er
iets verschrikkelijks gebeurt. Dat is het vreselijke risico dat we
accepteren als we ergens in de wereld vrede en stabiliteit willen
brengen met militaire middelen. Om dat risico draaglijk te maken, hoop
ik dat de minister vandaag dan ook met onze voorstellen kan
instemmen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Fritsma van de PVV.
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. De Kamer heeft het al heel vaak over de burgerslachtoffers
gehad die bij de Nederlandse militaire inzet in Irak zijn gevallen. Ik
stel voorop dat het overlijden van onschuldige burgers bij deze inzet,
zoals overigens bij elke oorlog, te betreuren is. Daar is natuurlijk
geen discussie over mogelijk. Los daarvan is de wijze waarop het kabinet
omging met de nasleep van het bombardement op IS in Hawija bijzonder
lelijk, omdat de Kamer hierbij stelselmatig onvolledig en onjuist werd
geïnformeerd. Moties van wantrouwen gericht tegen de minister zijn dan
ook door de fractie van de PVV gesteund.
Maar daarmee zijn we er nog niet, want er dreigt wederom veel mis te
gaan, met name rond het punt van de schadevergoedingen voor slachtoffers
of nabestaanden. De PVV vindt het om verschillende redenen onwenselijk
en onverstandig om die vanuit de Nederlandse Staat te betalen.
Ik begin met de schadevergoeding die wordt betaald aan de nabestaande
van het bombardement op Mosul, de heer Razzo. We zijn het er natuurlijk
allemaal over eens dat wat deze man overkomen is, verschrikkelijk is,
maar dat neemt niet weg dat we kritisch mogen kijken naar de manier
waarop de minister hiermee omgaat. En dan wijs ik op haar brief van 8
september jongstleden, waarin staat: "Over het precieze bedrag doe ik
mede op verzoek van de heer Razzo geen nadere uitspraken". Hier kan toch
geen genoegen mee worden genomen, want waarom mogen we niet weten
hoeveel belastinggeld hiermee gemoeid is? Het is interessant om te horen
dat dit mede op verzoek van de heer Razzo is besloten, maar mede op
verzoek van de Nederlandse belastingbetaler zou de PVV hier toch graag
volledige openheid over willen. De besteding van belastinggeld mag
immers nooit geheim worden gehouden. Dus nu ook niet. De minister heeft
nota bene zelf steeds beloofd om voor meer transparantie over haar
werkwijze te zorgen. Maar bij de eerste de beste kans om die
transparantie ook te bieden, wordt toch weer besloten om informatie
onder de pet houden. Zo schiet het natuurlijk niet op, voorzitter!
In de media worden bedragen genoemd ter hoogte van tonnen. Ik hoop niet
dat dat waar is, want daarmee komen we in een hele rare werkelijkheid
terecht. Je moet je allereerst afvragen of het wenselijk is dat
Nederland opdraait voor de kosten van de gevolgen van een oorlog die
Nederland echt niet is begonnen, waarbij ook de lokale bevolking van
Irak geholpen is om IS te bestrijden. Daarvoor had Irak ons ook gevraagd
en daar hebben we al een grote bijdrage in geleverd, niet alleen
financieel maar ook met de inzet van militairen die letterlijk hun leven
in de waagschaal hebben gelegd. Het is in de ogen van de PVV-fractie een
veel te grote stap als je dan ook nog schadevergoedingen gaat betalen,
opdraait voor de gevolgen van een oorlog.
Het interessante is dat de minister die stap aanvankelijk zelf ook niet
wilde zetten. Zij gaf aan dat het de internationale afspraak is om dit
in het land zelf af te wikkelen. Daar zou de PVV-fractie haar graag aan
willen houden. Hierbij is cruciaal dat de Nederlandse Staat geen
aansprakelijkheid erkent. Dus Nederland is niet aansprakelijk, maar de
minister betaalt toch. Daarmee wordt een voorbeeld gesteld, een
precedent geschapen, dat als een boemerang terug kan komen, want
dezelfde advocaat die de nabestaande van Mosul bijstond, staat ook een
groep mensen uit Hawija bij. Die mensen eisen ook geld van Nederland.
Zij zien nu dat er al een forse schadevergoeding is betaald in een geval
waarbij Nederland dus niet aansprakelijk is. Iets wat ook voor hun zaak
geldt. Zij zullen meteen een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel en
zij zullen alle aspecten van de zaak rond Mosul gebruiken, die hun
advocaat wel kent maar die de Kamer niet eens kent.
Voorzitter. De minister probeert dit punt te omzeilen met de stelling
dat zij ten aanzien van de individuele gevallen rond Hawija niet over
zal gaan tot betalingen van schadevergoedingen. Voorlopig niet in ieder
geval. Maar die stelling is natuurlijk niets waard, omdat dat niet meer
aan haar is. Het is aan de rechter, en die procedure loopt inderdaad al.
Voor die rechtszaak heeft de minister zichzelf in een hele beroerde
uitgangspositie gemanoeuvreerd.
Voorzitter. Dat dit heel erg kwalijk is, komt ook door een ander punt.
We weten namelijk dat Hawija een IS-bolwerk was. Degenen die IS niet
steunden, waren vaak al de stad uit gevlucht. Het kabinet heeft zelf ook
aangegeven dat niet vastgesteld kan worden wie daadwerkelijk een
onschuldig burgerslachtoffer was en wie een IS-strijder, een IS'er of
IS-sympathisant. Er bestaat dus een kans, afhankelijk van die
rechterlijk uitspraak, dat Nederlands belastinggeld in de handen van
IS'ers terechtkomt. Dat is voor de PVV echt onverteerbaar en dat mag
nooit gebeuren. Ik wil hier graag een heel duidelijke reactie op van de
minister. In het verlengde hiervan ligt het voornemen van de minister om
projecten te bekostigen voor de hele gemeenschap van Hawija, een slecht
idee.
Ik concludeer, want mijn tijd is op, dat het beeld met betrekking tot de
nasleep van de bombardementen in Irak er niet fraaier op wordt op deze
manier. Ik ben benieuwd naar de antwoorden; ik hoop dat ze helder
zijn.
Daar kan ik het in de eerste termijn bij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Kerstens van de PvdA.
De heer Kerstens (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we opnieuw over
burgerslachtoffers die soms zijn te betreuren bij de inzet van
Nederlandse wapens bij de bestrijding van het kwaad. Laat ik ook deze
keer beginnen met de opmerking dat de Partij van de Arbeid grote
waardering heeft voor de inzet van de mannen en vrouwen van onze
krijgsmacht, en in voorkomend gevallen ook van onze politie, die waar
dan ook pal staan voor de veiligheid van onze wereld, voor onze eigen
veiligheid en die van onze kinderen, meer dan eens met gevaar voor eigen
leven. Ze doen dat in vaak moeilijke omstandigheden, in oorlogssituaties
ook. Daarbij worden soms ook mensen slachtoffer die met het conflict in
kwestie niks te maken hebben anders dan dat zij op het verkeerde moment
op de verkeerde plek waren. Dat is een drama, soms niet te voorkomen,
soms een onbedoeld gevolg van een op zich gerechtvaardigde of
noodzakelijke actie.
Het is een goede zaak dat we het vandaag hebben over hoe in de toekomst
het kabinet in dergelijke gevallen de Nederlandse
volksvertegenwoordiging wil informeren, op een moment en een manier die
voorkomt dat wij als Kamer die informatie uit de krant moeten halen.
Want dat we dat steeds moesten doen rondom wat er is gebeurd in en na
Hawija is natuurlijk niet voor herhaling vatbaar. We hebben daar niet
voor niks maar liefst vier plenaire debatten met elkaar over gevoerd,
debatten waarin behalve het achterhalen van het hoe, het wat en het
waarom, het vertrouwen in de minister in het geding was.
Ik heb in die debatten gezegd dat ik van de minister verwacht dat zij
zich de cultuur bij Defensie niet eigen maakt, maar aanpakt, een cultuur
van, zoals ik toen gezegd heb, transparant als het echt moet, en alleen
dan, en stiekem als het maar even kan. Ik vind het dan ook een flinke
stap vooruit dat dit adagium in de stukken die we voor vandaag hebben
gekregen precies is omgedraaid: transparant als het maar even kan,
stiekem als het echt moet. In beleidstaal: openbaar wanneer het mogelijk
is, vertrouwelijk wanneer dat noodzakelijk is. Daarmee zou de praktijk
dat wij als Nederlands parlement sneller, vaker of meer informatie uit
de pers moeten halen, verleden tijd zijn. Staat ze daar ook garant voor,
vraag ik aan de minister.
Het omdraaien van dat adagium waar ik het net over had, is natuurlijk
van belang, maar hoe daar vervolgens invulling aan wordt gegeven, is dat
natuurlijk net zo. Ik heb daar een paar vragen over. In de nieuwe
werkwijze staat dat het informeren van de Kamer aan de orde is als er
door Defensie een onderzoek wordt gestart naar een vermoeden van
burgerslachtoffers. Als zo'n onderzoek er niet komt, wordt de Kamer dus
helemaal niet geïnformeerd, niet in het openbaar maar ook niet
vertrouwelijk. Daarmee wordt de keuze van Defensie over wel of niet een
onderzoek doen, een hele belangrijke keuze. Een probleem daarbij is wat
mij betreft dat de overwegingen om wel of niet zo'n onderzoek te doen,
niet transparant zijn. Dat knelt. Er wordt hoog opgegeven over de
noodzaak en de wens om transparant te zijn, maar of die transparantie er
ook echt komt, hangt dan toch weer af van een niet zo transparant
proces, namelijk: gaan we wel of niet als Defensie een onderzoek doen?
Is de minister bereid om ook die keuze, wel of geen onderzoek, meer
transparant te maken richting de Kamer?
Voorzitter. Bij de door de minister aangekondigde transparantie zitten
nog een aantal disclaimers. Zo mag de veiligheid niet in het geding
zijn, zowel de operationele veiligheid als die van onze mensen, zijn we
afhankelijk van afspraken in de coalitie waarin we opereren, en moet een
derde partij expliciet toestemming geven voor het delen van informatie
die van die derde partij afkomstig is. Die eerste disclaimer snap ik,
hoewel ik de minister wel vraag om in te gaan op de vraag of zij vindt
dat andere landen die opener zijn over burgerslachtoffers, dan een
loopje nemen met die veiligheid. Ik heb het bijvoorbeeld over de
Verenigd Staten en, als ik mij niet vergis, Engeland.
Dit houdt ook verband met die tweede disclaimer: afspraken in de
coalitie. Kunnen we niet gewoon voor aanvang van een missie afspraken
daarover maken met de andere landen uit die coalitie, en die dan
bijvoorbeeld opnemen in de artikel 100-brief die voorafgaat aan de
missie?
De derde disclaimer, expliciete toestemming, vind ik nóg wat
ingewikkelder, al is het maar omdat Nederland bij missies eigenlijk
altijd in internationaal verband opereert en het vaak doet op basis van
door derden verstrekte informatie. Ik begrijp dat de minister vindt dat
die dan voor ons gaan bepalen of we als Kamer geïnformeerd worden of dat
we toch weer zaken uit de krant moeten lezen.
Voorzitter. Ik ga afronden. Er kom een externe, onafhankelijke commissie
die Hawija gaat onderzoeken. Dat vind ik een positieve zaak. Maar hoever
gaan de bevoegdheden van die commissie? Kan ze alle informatie inzien
die nodig is? Kan ze de spreekwoordelijke onderste steen boven krijgen
en heeft ze toegang tot informatie van derden, bijvoorbeeld die derden
waar ik het net over had?
Ten slotte. Tegelijkertijd met de aankondiging van die commissie werd
gemeld dat de Nederlandse overheid streeft naar een gebaar richting de
zwaar getroffen gemeenschap van Hawija. Onder het motto "we zijn wel
verantwoordelijk maar niet aansprakelijk", werd daarbij gezegd dat er
geen ruimte is voor compensatie van individuele slachtoffers of
nabestaanden. Hoewel dat eerste te prijzen is, is dat laatste een hard
gelag. Als je halve familie door een bom is weggevaagd, ben je met een
nieuwe weg in je dorp echt niet geholpen. Betekent de opstelling van
Defensie dat individuele verzoeken nu en in de toekomst per definitie
zullen worden afgewezen, en dat het verweer van Defensie in mogelijke
rechtszaken zal zijn "maar we leggen toch al een nieuwe weg aan", om het
maar even simpel uit te drukken? Ik heb er al eens eerder voor gepleit
om te kijken hoe andere landen het doen. Dat pleidooi herhaal ik
hier.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van den Bosch van de VVD.
De heer Van den Bosch (VVD):
Dank u, voorzitter. "Oorlog brengt dingen aan het licht die anders
verborgen bleven", sprak de Franse president Charles de Gaulle ooit. Ook
in het geval van de luchtaanval op Hawija is deze strekking juist. Het
afgelopen jaar zijn hier vele debatten over gevoerd. Natuurlijk, oorlog
is vreselijk en er is het verdriet van onschuldige slachtoffers in elke
oorlog. Maar Nederland was daar op verzoek, om de vijand te helpen
verslaan. Om mensen te helpen die leefden onder verschrikkelijke
omstandigheden. En wie zegt mij — ik moet dat toch zeggen — dat
misschien op deze plek niet erger is voorkomen, met al die ISIS-bommen
die daar lagen opgeslagen?
In het uitvoeren van elke oorlogshandeling is er helaas altijd een
zekere mate van onzekerheid. Burgerslachtoffers wil je als beschaafde
wereld zo veel mogelijk voorkomen, maar oorlogvoering is geen bezigheid
voor heiligen. De VVD is de mensen van onze krijgsmacht, ook de
luchtmacht, ontzettend dankbaar voor hun inzet en bereidwilligheid om de
veiligheid in Nederland en de wereld te vergroten. Dit doen zij, ook met
risico's voor eigen leven, voor het brengen van vrijheid en veiligheid
voor de bewoners daar, en in dit gebied ook voor het uitschakelen van
ISIS, dat erop uit is om onze beschaving te vernietigen. Onze mensen
valt wat ons betreft dan ook zelf niets te verwijten.
Voorzitter. Ik wil graag een overstap maken naar de brief van de
minister. Ik haal daar de belangrijkste punten uit waar ik bij stil wil
staan. Dat zijn de commissie en de zogeheten compensatie. De minister
heeft besloten om in de geest van de motie-Belhaj een onafhankelijke
onderzoekscommissie onder leiding van mevrouw Winnie Sorgdrager in te
stellen om onderzoek te doen naar de Nederlandse luchtaanval. Het is een
besluit dat door de minister op grond van eigen afwegingen is gemaakt en
dat wel op onze goedkeuring kan rekenen. Het is immers altijd goed om
nog eens te kijken hoe er burgerslachtoffers konden vallen en hoe dat
gekomen is. Vooral is het goed voor Defensie, voor ons en voor de hele
wereld om te bekijken welke lessen we hieruit kunnen trekken voor de
toekomst. Dat kan nooit kwaad. Ik heb begrepen dat mevrouw Sorgdrager
verantwoordelijk is voor de invulling van deze commissie, op basis van
eigen inzicht. Ik zou wel willen weten hoe wij te weten komen welke
inzichten dat zijn geweest. Wil de minister de Kamer informeren over wat
uiteindelijk de afwegingen van mevrouw Sorgdrager zijn geweest, wie zij
verzocht heeft plaats te nemen in deze commissie, en waarom?
Naast de onderzoekscommissie wordt in de brief van de minister
stilgestaan bij het geven van individuele compensatie aan slachtoffers.
Daar is net ook al over gesproken. De VVD gaat helemaal mee in de lijn
van de minister dat het uitkeren aan individuen een verwachting wekt bij
toekomstige missies, terwijl er geen sprake is van
aansprakelijkheid.
Voorzitter. Dan het besluit van de minister om over te gaan tot
compensatie van de gemeenschap in het getroffen gebied. Ik begrijp dat
de minister een Kamermotie uitvoert; zo werkt dat in een democratie.
Maar de VVD heeft niet zomaar tegen deze motie-Belhaj gestemd.
Natuurlijk is er veel schade, in dit oorlogsgebied en in andere
oorlogsgebieden. Maar het is aan de regering daar om met oplossingen te
komen voor hun land en voor hun bevolking. Ik heb het even goed tot mij
moeten nemen en als ik dit allemaal weer lees, dan zeg ik toch, een
beetje cynisch: als wij dus een bom gooien, kunnen we er vervolgens met
een zak geld achteraan. Dat lijkt mij de omgekeerde wereld.
Daarnaast stelt u dat ISIS nog altijd actief is in de regio. Waarom
wordt er dan besloten om te investeren in materiële objecten, terwijl
Hawija in een mogelijk slagveld ligt? Dan hebben wij daar straks een
nieuwe schuur gebouwd, om dat maar als voorbeeld te geven, waarvan na
een week het dak alweer lekt door de nieuwe kogelgaten, of erger.
Voorzitter. Als het dan zover is om na de oorlog te helpen met de
wederopbouw in voormalige oorlogsgebieden, dan ziet de VVD dat meer als
een taak van het aanbieden van ontwikkelingshulp dan als een soort
boetedoening van Defensie, zoals nu het geval lijkt te zijn.
Voorzitter, tot slot. Je moet streven naar een ideale missie, maar je
baseren op de realiteit lijkt de VVD verstandig en realistisch. Daarom
is het wel goed om zo transparant mogelijk te zijn; collega's hebben dat
ook al gezegd. Vaak is er immers helemaal niks te verbergen, ook als het
geen prettig bericht is.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van de heer Fritsma.
De heer Fritsma (PVV):
De heer Van den Bosch merkt terecht op dat met het uitbetalen van
schadevergoedingen een zekere verwachting kan worden geschapen. De heer
Van den Bosch heeft het ook over transparantie. Vindt hij het in het
licht van zijn eigen inbreng dan ook niet raar dat de minister de hoogte
van een betaalde schadevergoeding geheim probeert te houden? Dat betreft
de schadevergoeding die inzake het bombardement op Mosul is verstrekt of
verstrekt gaat worden.
De heer Van den Bosch (VVD):
Ik begrijp die vraag. Het zou mooi zijn als het allemaal openbaar was,
maar we leven in een rechtsstaat, in dit geval, en dit is natuurlijk een
zaak tussen een individu en het ministerie, waar de rechter een
uitspraak in heeft gedaan. Dan kan zoiets part of the deal zijn. Dat
kunnen wij jammer vinden — dat vind ik op zich ook jammer, want ik ben
voor volledige transparantie — maar ja, we hebben onze rechtsstaat wel
hier aan te houden. We kunnen hierover mopperen, maar zo werkt
het.
De heer Fritsma (PVV):
Bij een rechtsstaat hoort natuurlijk ook de controlerende taak van de
Kamer. Voor die controlerende taak van de Kamer is kijken of
belastinggeld goed besteed wordt, een elementair punt. Dus dan moet de
heer Van den Bosch het er toch ook mee eens zijn dat die controlerende
taak van de Kamer voorgaat? Bovendien hebben we het hier niet over een
lopende rechtszaak, dit is afgesloten. Het kan wel zo zijn dat het
kabinet een deal heeft gesloten met de heer Razzo, maar dat neemt toch
niet weg dat het nog steeds verantwoording schuldig is aan de Kamer en
aan de belastingbetaler? Ik verwacht echt een duidelijker stellingname
van de VVD, ook al omdat heel veel VVD'ers altijd terecht willen weten
wat er met hun belastinggeld gebeurt.
De heer Van den Bosch (VVD):
Ik begrijp de gevoelens van de PVV, en die heb ik ook — nogmaals: ik zou
het ook liever anders zien — maar we moeten accepteren dat in dit land
nou eenmaal soms dit soort dingen gebeuren. Dat wordt ook op een nette
manier gedaan. Dan is het lastig voor ons, en dan mag je van de minister
verwachten dat ze in algemene lijnen uitlegt wat er is gebeurd. Maar een
minister moet zich ook houden aan de afspraken die tussen advocaten en
personen zijn gemaakt. Daar kan ik niets aan doen. Het kan frustrerend
zijn, dat vind ik ook. Ik ga dat niet ontkennen, maar zo is het
leven.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan nog een interruptie van de heer Van den
Nieuwenhuijzen.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Ik hoor de heer Van den Bosch iets zeggen wat mij hoop geeft, namelijk
dat hij in ieder geval concludeert, volgens mij, dat wij wel degelijk
moeten zorgen voor wederopbouw na een bombardement. Of dat nou uit het
Defensiebudget moet gebeuren of vanuit het OS-budget, het biedt in ieder
geval een sprankje hoop. De vraag die ik daarbij nog heb, is of hij dan
ook bereid is om vanuit zijn partij te pleiten voor een verhoging van
het OS-budget, zodat we daadwerkelijk op een goede manier kunnen zorgen
dat mensen gecompenseerd worden na bombardementen en dat landen opnieuw
worden opgebouwd.
De heer Van den Bosch (VVD):
Dat is dan weer de makkelijke vraag: dat er meer geld uit moet. Volgens
mij geldt op elk departement dat als er tegensagen komen … Ik vraag aan
u ook niet, zeg ik tegen GroenLinks, of we het Defensiebudget gaan
verhogen als er tegenvallers zijn. Dit hoort bij het budget. Wij zijn
ook geholpen na de Tweede Wereldoorlog, hulp bij de wederopbouw in
Europa et cetera, dus ik vind dat er niks mis is met het principe van
landen helpen met de wederopbouw. We hebben er ook voordelen aan, je
kunt het tweeledig zien, we kunnen er ook geld mee verdienen, zeg ik
maar even heel bot. Maar het is ook een morele plicht om landen te
helpen. Ik vind echt dat wederopbouw onder Ontwikkelingssamenwerking
valt en niet onder Defensie. Dat is het punt dat ik hier wil maken. Ik
ga hier niet meteen cadeautjes geven om het budget te verhogen.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Uw voorganger had daar absoluut geen problemen mee. Toen heb ik zelfs
geantwoord dat bijvoorbeeld in het geval van de gezondheidsdienst van
Defensie ook mijn fractie bereid zou zijn om te kijken naar meer
middelen voor Defensie. Dus volgens mij stel ik u nu de wedervraag: als
u vindt dat het zo belangrijk is om daadwerkelijk een land opnieuw op te
bouwen, vindt u dan ook, even los van hoe groot het budget ervoor moet
zijn, dat deze regering of dit land een goed budget moet hebben om die
wederopbouw na missies op een goede manier uit te voeren? Want zoals u
stelt: zonder opbouw blijft er instabiliteit in de wereld. We kunnen wel
bommen gooien, maar als we niet zorgen dat daarna het land wordt
opgebouwd, hebben wij daar last van, heeft de wereld daar last van,
blijft de wereld instabiel en zullen we wederom terug moeten,
waarschijnlijk met militairen.
De heer Van den Bosch (VVD):
Laat ik als volgt antwoorden. Ik vind allereerst dat het budget van
Defensie omhoog moet, maar dat is een inkoppertje. Mijn zin was vooral
bedoeld in dít traject, het gaat nu echt even om dit traject. Als we
hier aan wederopbouw doen, vind ik het echt een taak van
Ontwikkelingssamenwerking en niet van Defensie, want dan is het bijna
een straf. Ik wil best met u meedenken als we in het algemeen eens gaan
praten over wederopbouw, ook in andere gebieden. Dan zou je er eens een
keer goed over na moeten denken of daar geld voor is en of dat dan onder
Ontwikkelingssamenwerking genoeg is. Dat is een vraag waar je altijd met
elkaar over moet praten. Maar het ging mij nu even over dit geval. En ik
ga nu niet over dit geval specifiek zeggen: er moet meer geld naar
Ontwikkelingssamenwerking. Het moet gewoon uit het huidige budget. Dat
kan ook best.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Stoffer van de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Als onze krijgsmacht, waar ook ter wereld, wordt ingezet,
gaat het om een gerechtvaardigd doel: de verdediging en bescherming van
de veiligheid en belangen van Nederland en/of de handhaving en
bevordering van de internationale rechtsorde. Juist voor dat laatste
waren Nederlandse militairen de laatste jaren actief in onder meer Irak,
Syrië, Mali en Afghanistan. "Bevordering van de internationale
rechtsorde", wat houdt dat eigenlijk in? Dat gaat over de bescherming
van gewone burgers tegen onrecht en geweld, en over de bevordering van
een systeem waarin mensen eerlijk behandeld worden en in vrede en
vrijheid mogen leven. Juist om dat te bevorderen, worden militairen door
Den Haag op pad gestuurd. Juist daarom zijn burgerslachtoffers zo
tragisch. Het debat van vandaag moet tegen deze achtergrond gevoerd
worden. En wat mogen we ongelofelijk dankbaar zijn dat onze militairen
hun opdracht zo kundig, professioneel en verantwoord uitvoeren.
Voorzitter. Het voorkomen van burgerslachtoffers was en is prioriteit,
ook al realiseren we ons dat in elk conflict, zeker in die waarin
burgers als levend schild worden gebruikt, het risico bestaat op
onbedoelde slachtoffers. Maar om dat te voorkomen zijn solide Rules of
Engagement ontwikkeld. Het vergt een goede inlichtingenpositie en
samenwerking met bondgenoten. Dan kunnen de red card holder en andere
Nederlandse betrokkenen een optimale afweging en keuze maken. De SGP is
blij dat die werkwijze mede naar aanleiding van de motie-Voordewind en
de motie-Stoffer deels is aangepast. Tegelijkertijd geeft de minister
aan dat het kleine Nederland ook gezien de omvang van onze budgetten
altijd afhankelijk is van inlichtingen van partnerlanden. Dat laatste is
natuurlijk nooit helemaal te voorkomen, maar moeten we simpelweg niet
méér investeringen in onze inlichtingendiensten? Dan kom ik toch weer
uit bij de NAVO-norm. Ik kan het niet laten.
Voorzitter. Tijdens de voorgaande debatten is al benadrukt dat de
informatiestromen op orde moeten zijn. In eerste instantie geldt dat
binnen departementen en tussen departementen onderling, maar in tweede
instantie ook voor het parlement. Gelukkig kiest de minister in dat
opzicht nu de juiste route. De SGP is blij dat in de toekomst in
gevallen waarbij onderzoek wordt gestart naar een vermoeden van
mogelijke burgerslachtoffers als direct gevolg van Nederlandse
wapeninzet, de Tweede Kamer standaard zo snel mogelijk en waar mogelijk
vertrouwelijk zal worden geïnformeerd. De SGP begrijpt ook dat de
minister van Defensie verantwoordelijk blijft voor het maken van deze
afweging in een specifieke context, waarbij gekeken moet worden naar
personele, operationele en nationale veiligheid. Mijn vraag is hoe dat
"standaard" zich precies verhoudt tot "contextspecifiek". Daar zoek ik
namelijk nog een beetje naar. Hoe dan ook, het is goed dat
transparantie, snelheid en volledigheid uitgangspunten zijn.
Voorzitter. Wat betreft de schadevergoedingen waardeert en ondersteunt
de SGP, los van de aansprakelijkheidsvraag, het signaal van begrip en
medeleven naar de nabestaanden en slachtoffers van Mosul en Hawija. Ook
is het goed dat geïnventariseerd wordt welke noden er onder de bevolking
in Hawija bestaan en welke projecten in Hawija zinvol zijn om te
ondersteunen. Rondom individuele vergoedingen bestaan er veel haken en
ogen. Daar moeten we uiterst zorgvuldig mee omgaan, ook om
precedentwerking te voorkomen. De SGP heeft vertrouwen in de
kabinetsinzet in dezen. Deze geeft namelijk blijk van een betrokken en
verantwoorde houding.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Karabulut van de SP.
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Het is nog niet eerder gebeurd, maar ik doe het toch: voor
het eerst tijdens een debat over dit onderwerp wil ik een compliment
maken aan de minister. Dat Nederland slachtoffer en nabestaande Basim
Razzo compenseert, die zijn familie verloor en zelf ernstig gewond
raakte bij een Nederlandse luchtaanval op Mosul in september 2015, is
mooi. Het is goed dat deze pijnlijke en zich onnodig lang voortslepende
kwestie eindelijk afgesloten kan worden. Dat is fijn — dat is misschien
een beetje een raar woord — voor de heer Razzo, maar ook voor andere
betrokkenen, zoals we weten. Maar ik kan niet begrijpen waarom een
vergelijkbare regeling voor de slachtoffers en nabestaanden van de
aanval op Hawija, waarbij 70 of misschien nog wel meer burgerdoden zijn
gevallen, wordt uitgesloten. Bij beide luchtaanvallen zijn verkeerde
inschattingen gemaakt en bleken inlichtingen niet te kloppen. In beide
gevallen is het een en ander grandioos misgegaan en zijn er ernstige
fouten begaan. En in beide gevallen claimt de minister dat in lijn met
het internationaal recht is gehandeld. Dat is overigens een
oncontroleerbare claim. Als al deze overeenkomsten er zijn, waarom dan
niet eenzelfde regeling voor Hawija? De minister stelt dat het doel in
Hawija, de bommenfabriek van Islamitische Staat, wel legitiem was. Maar
het doel in Mosul — het doel waarvan men dacht dat het het doel was,
namelijk een gebouw van IS — wordt toch ook legitiem geacht? In Mosul
bleek het doel onjuist, in Hawija bleek de hoeveelheid aanwezige munitie
onjuist. Dat zijn toch beide vergissingen, fouten of hoe je dat dan ook
wilt noemen? Ik zie niet in wat hier wezenlijk anders is. Is het
daarnaast ook niet zo dat in Afghanistan slachtoffers van Nederlandse
aanvallen zijn gecompenseerd, terwijl legitieme doelen werden geraakt?
Waarom dan niet voor Hawija? De minister kan er niet omheen: er moet ook
een individuele regeling komen voor de slachtoffers van Hawija. Dan kan
wellicht ook die tijdrovende stap en vervelende procedure, een gang naar
de rechter, ons bespaard blijven. Graag een reactie. Waarom wordt de
motie-Belhaj/Voordewind zoals ik haar heb gelezen, niet uitgevoerd?
Hoeveel budget is hiervoor vrijgemaakt? Moet dat budget inderdaad van de
begroting Defensie komen of van de begroting
Ontwikkelingssamenwerking?
Voorzitter. Dan het onderzoek naar de luchtaanval op Hawija. Goed dat de
minister daar een commissie voor heeft ingesteld. Deze zal zich buigen,
lees ik in de brief van de minister, over de vraag hoe bij deze
wapeninzet burgerslachtoffers hebben kunnen vallen, evenals welke lessen
hieruit zijn te trekken voor de toekomst. Dat lijkt me een begin, maar
ik heb nog wel een aantal fundamentele vragen die beantwoord moeten
worden. Volgens mij moet de commissie zich in ieder geval buigen over de
vraag wie wat wanneer wist, over de vraag naar de communicatie over de
aanval, waaronder de keuze voor jarenlange geheimhouding en over de
vraag naar de rechtmatigheid van de aanval op Hawija. Kan de minister
ons vertellen of deze vragen ook aan bod zullen komen? Kan de Kamer
tijdig geïnformeerd worden over de uitgewerkte onderzoeksvragen voor
deze onderzoekscommissie? Ik vind het belangrijk dat de Kamer hierbij
betrokken wordt. Cruciaal is verder dat de commissie inzage krijgt in
alle relevante stukken, ook geheime, zowel Nederlandse als die van
bondgenoten. Kan de minister ook hierop reageren? Hoe wordt dit
gegarandeerd? Ik neem aan dat ook het bombardement op Mosul wordt
meegenomen in het onderzoek. Is dat zo? En wat is de planning van het
onderzoek?
Dan het informeren van de Kamer als Nederland in de toekomst wederom
betrokken raakt bij oorlogsvoering waarbij burgerslachtoffers vallen. De
minister stelt hiervoor een nieuwe procedure voor. Voortaan gaat de
Kamer eerder geïnformeerd worden, mogelijk vertrouwelijk, als onderzoek
wordt gedaan naar burgerslachtoffers. Maar uit antwoorden op
schriftelijke vragen blijkt dat ook in de toekomst de minister zo'n
beetje alle relevante details achter kan houden, waardoor de Kamer geen
idee heeft wat er in werkelijkheid op het strijdtoneel gebeurt. Ik vind
dat onacceptabel. Ik vind dat het parlement geen instemming met
oorlogsvoering gevraagd mág worden als de soms ronduit smerige gevolgen
— anderen zouden het anders noemen — van die oorlog geheim blijven.
Hierom stel ik een andere procedure voor, nadrukkelijk ook aan mijn
collega-Kamerleden. Ik stel voor dat in ieder geval van een mogelijke
betrokkenheid, direct of indirect, bij burgerslachtoffers de Kamer
binnen een week en in openbaarheid wordt geïnformeerd. Dit moet gebeuren
op een wijze waardoor onafhankelijk nagegaan kan worden, wat er is
gebeurd, dus met vrijgave van specifieke details over het optreden,
zoals datum, tijd en plaats. Graag een reactie op dit voorstel. Dank u
wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Helvert van het CDA.
De heer Van Helvert (CDA):
Dank u wel, voorzitter. We bespreken vandaag opnieuw burgerslachtoffers
en dat is ook heel erg goed. Aanleiding was de luchtaanval op Hawija in
de strijden tegen IS. Daarbij vielen onbedoeld helaas veel
burgerslachtoffers, ondanks alle maatregelen en procedures binnen de
coalitie, ondanks het professionele handelen van onze luchtmacht. Er
bleken meer explosieven opgeslagen dan gedacht en er ontstond een
secundaire explosie die veel meer schade aanrichtte dan van tevoren was
berekend. Waar de coalitie zo veel mogelijk burgerslachtoffers probeert
te voorkomen, probeert ISIS er juist zo veel mogelijk te maken. Met deze
en andere bommenfabrieken, zoals gebombardeerd door de Nederlandse
luchtmacht, zaaide IS dood en verderf. Nog steeds is de barbaarse
terreurorganisatie actief in Irak en Syrië, waar het naar schatting
ongeveer 10.000 strijders had en heeft.
Nederland nam en neemt actief deel aan deze strijd en het CDA is dan ook
trots op onze militairen, trots op de F-16-vliegers die met grote
precisie opereren en heel veel vluchten gemaakt hebben waarbij weinig
tot niets verkeerd ging en de bevolking in Irak beschermd is tegen
genocide en andere barbarij, ook met het bombardement op Hawija. Het CDA
neemt dan ook afstand van de tweet van mevrouw Karabulut van de SP die
Hawija de grootste miskleun uit de geschiedenis van de luchtmacht noemt.
Uit niets, maar dan ook niets van de tot nu toe geopenbaarde informatie
is gebleken dat de Koninklijke Luchtmacht iets verkeerd heeft gedaan. Ik
verzoek mevrouw Karabulut dan ook dat terug te nemen en op zijn minst
het onderzoek af te wachten van de commissie-Sorgdrager.
Er zijn zeker lessen te trekken uit …
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, ik denk wel dat dit een persoonlijk feit is.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik neem helemaal niks terug. Wil de heer Van Helvert nu, na jarenlang
voorgelogen en gedesinformeerd te zijn als Kamerlid, als CDA-fractie,
beweren dat alles goed is gegaan? Willen de heer Van Helvert en andere
heren ophouden de vlieger er iedere keer zélf bij te slepen? Deze
discussie gaat niet over individuele militairen, deze discussie gaat
over de politieke verantwoordelijkheid en de manier waarop dit parlement
keer op keer informatie wordt achtergehouden bij oorlogsvoering.
Voorzitter. Meneer Van Helvert is degene die zich zou moeten
schamen.
De heer Van Helvert (CDA):
Als mevrouw Karabulut meent dat ze is voorgelogen, terwijl het
ministerie gewoon de regels van de Kamer heeft gevolgd, dan moet ze of
de Kamer zelf of de minister noemen in haar communicatie. In de
communicatie van mevrouw Karabulut op 2 oktober heeft zij het over de
grootste miskleun van de Koninklijke Luchtmacht. Wie zitten er dan bij
de luchtmacht? Zijn dat roeiers, of renners, ministers of Kamerleden?
Nee, bij de luchtmacht zitten de piloten. Als mevrouw Karabulut in haar
communicatie naar buiten zo nodig de Koninklijke Luchtmacht wil
aanspreken, zonder dat ook maar één onderzoek wijst op een fout van de
luchtmacht, dan vind ik dat dat laatste ook gezegd moet worden in deze
zaal. Wij kunnen discussiëren over wat we als Kamer fout doen, wij
kunnen hier discussiëren over wat de minister fout doet, en dat mogen
hevige, heftige debatten zijn. Maar als het zo gevoelig ligt voor de
burgerslachtoffers, vooral de nabestaanden en ook voor piloten, die zich
tot het uiterste voorbereiden om het goede te doen en in hun taak, ook
in Hawija het goede gedaan hebben, dan dient mevrouw Karabulut zich in
haar communicatie beter te uiten dan de woorden "de grootste miskleun
van de Koninklijke Luchtmacht". Want dat was het niet.
De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, tot slot op dit punt.
Mevrouw Karabulut (SP):
Als ik een woordvoerder nodig zou hebben, of de heer Van Helvert als
woordvoerder nodig zou hebben, dan zal ik hem daarvoor vragen. Dat heb
ik niet, voorzitter. Ik vind het werkelijk waar te schandelijk voor
woorden dat het uw minister is geweest, onder uw verantwoordelijke
regering, die zich telkens weer verschool achter de vlieger om de
communicatie richting de Kamer te verdoezelen, ten koste van diezelfde
vlieger en dat u mij dat nu aanwrijft en dat u blijkbaar niet uit uw
strot kunt krijgen dat hier iets gruwelijk mis is gegaan. Ik vind van
wel. Ik kies mijn woorden, u de uwe.
De voorzitter:
Ik wil wel vragen om het netjes te houden!
De heer Van Helvert (CDA):
Dat zeer zeker, maar we moeten wel duidelijk zijn, want er zijn twee
dingen. We hebben procedures die de Tweede Kamer in het verleden met het
kabinet heeft afgesproken over hoe om te gaan met informatie over
bombardementen. Daarvan heeft de Kamer in het afgelopen jaar gezegd: wij
willen dat dit anders gaat dan in het verleden, omdat we er niet
tevreden over zijn. De Kamer heeft breed geaccepteerd dat we
transparanter moeten communiceren en de minister heeft gezegd: dat ga ik
doen. Het bombardement op Hawija heeft plaatsgevonden terwijl we nog als
Kamer het ministerie van Defensie opdracht hebben gegeven om op de oude
manier te communiceren, die minder transparant was en waarvan ook wij
zeggen: dat moet transparanter. De minister heeft gezegd: daar ben ik
mee bezig en dat ga ik doen, en dat laat ze ook zien. Dat is één.
Twee is de wijze waarop Kamerleden wél communiceren over voorvallen.
Daar heb ik het over als ik in de communicatie van mevrouw Karabulut
lees dat zij het heeft over een miskleun van de luchtmacht, terwijl de
luchtmacht niets te verwijten valt. Die heeft een precisiebombardement
uitgevoerd zoals het hoorde. Maar door beperkte inlichtingen van anderen
wist men niet dat daar meer explosieven dan voorheen lagen. Ook al vind
je dan alsnog dat Nederland daar wat te verwijten valt — ook al vind je
dat — dan zet je in je communicatie: ik vind dat de minister of het
ministerie iets niet goed gedaan heeft. Dat kun je altijd zeggen. Maar
bij zoiets belangrijks en bij zoiets gevoeligs, zowel voor onze piloten
als voor de slachtoffers, vind ik het niet kunnen dat je als
volksvertegenwoordiger zegt: dit is een miskleun van de luchtmacht. Want
bij de luchtmacht zitten de piloten, en daar blijf ik voor staan.
De voorzitter:
Dank u wel. Gaat u verder met uw betoog.
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter, mag ik tot slot reageren?
De voorzitter:
Nee, nee. Ik heb zonet gezegd: tot slot. Ik heb u de ruimte gegeven,
omdat het een persoonlijk feit betrof.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ja, voorzitter, maar u geeft vervolgens de heer Van Helvert ...
De voorzitter:
Ik ben bang dat u het ook niet eens wordt over dit punt. De heer Van
Helvert gaat verder.
De heer Van Helvert (CDA):
Er zijn vele debatten over gevoerd en diverse moties over aangenomen,
want er is veel te leren over wat er is gebeurd in Hawija. Er moeten
lessen getrokken worden. Dat zijn ze al, maar dat moet nog meer. In die
zin is het dus van groot belang dat we als Kamer de minister blijven
volgen in haar inspanningen voor meer transparantie. Zij laat al daden
zien en heeft ook goede plannen, maar we willen wel die resultaten zien.
We hebben hier al vele debatten over gevoerd, en in de toekomst zullen
we dat waarschijnlijk ook nog doen. Er zijn ook moties aangenomen. Er
was ook grote teleurstelling over de communicatie vanuit de Verenigde
Staten. Ook daar hebben we het over gehad. Over dat laatste is inmiddels
wel al gesproken. De minister van Defensie heeft een gesprek gehad met
haar Amerikaanse ambtsgenoot. Daarin betreurde minister Esper de
samenloop van omstandigheden, zoals hij het noemde. Het verzoek van
Nederland en het verzoek in het kader van de Freedom of Information Act
kwamen zeer kort na elkaar samen, in twee afzonderlijke processen.
Het is goed om te lezen dat de minister uit Amerika het belang van
transparantie onderschrijft, evenals het als bondgenoten met elkaar
delen van de juiste informatie. Eigenlijk vind ik dat een voorwaarde
zonder welke je niet goed kunt samenwerken als bondgenoten. Zo kan de
Nederlandse minister de Tweede Kamer voorzien van de juiste informatie
en zo kan de Kamer de minister beter controleren. Op dat punt zijn meer
verbeteringen aangebracht. Zo zal de Kamer in de toekomst standaard op
de hoogte worden gesteld bij een vermoeden van burgerslachtoffers ten
gevolge van Nederlandse wapeninzet in het kader van artikel 100 van de
Grondwet. Eerder zou dit worden bezien door het ministerie. Dat is dus
een vooruitgang. En de Kamer krijgt zo spoedig mogelijk bericht van de
start van een onderzoek. Voor zover mogelijk wordt er al een beknopte
omschrijving gegeven en er kan een technische briefing worden verzorgd.
Na afronding van het onderzoek wordt de Kamer nogmaals geïnformeerd, met
als uitgangspunt: openbaar waar mogelijk en vertrouwelijk indien
noodzakelijk. Er kunnen natuurlijk zeer gegronde redenen zijn om de
vertrouwelijkheid te betrachten, zeker ook omdat we afspraken maken met
internationale coalitiegenoten.
Ook het Openbaar Ministerie zal voortaan sneller worden geïnformeerd
door Defensie, en onverwijld indien er door het ministerie van Defensie
een onderzoek wordt gestart naar een vermoeden van mogelijke
burgerslachtoffers als direct gevolg van Nederlandse wapeninzet. Daarmee
geeft de minister uitvoering aan een motie van Voordewind en Belhaj. Dat
vindt het CDA heel goed.
Een andere verbetering is de aanscherping van de instructie en
aanwijzingen voor de red card holder, op basis van de motie-Voordewind.
Daarmee wordt de red card holder nog explicieter dan voorheen gewezen op
het belang van het actief vragen naar relevante informatie omtrent het
risico van burgerslachtoffers.
Mevrouw de voorzitter. De motie-Stoffer riep op om te investeren in
verbetering van de samenwerking op informatie- en inlichtingenvlak met
bondgenoten en in gedegen eigenstandige inlichtingenvergaring. Dat doet
Defensie al enige tijd, bijvoorbeeld door verder te investeren in de
specifieke capaciteiten van de Nederlandse target support cell. Daarmee
levert Nederland een waardevolle bijdrage aan het
coalitieoptreden.
De voorzitter:
Wilt u afronden?
De heer Van Helvert (CDA):
Ja, mevrouw de voorzitter.
Het CDA verwelkomt bovendien de bijdrage die Nederland wil leveren aan
de gemeenschap in Hawija. Zo zien we wel dat de minister verschillende
Kamermoties uitvoert, maar het blijft van belang dat we het blijven
volgen, omdat we er nog niet zijn.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er nog een interruptie van de heer Kerstens.
De heer Kerstens (PvdA):
Het gaat niet over een tweet van de heer Van Helvert, maar wel over iets
wat ik hem hoorde zeggen, namelijk dat ook het CDA voorstander is van
meer transparantie. Hij verwelkomt ook de stappen die de minister daarin
zet. Als je de stukken leest, dan hangt meer transparantie, het
informeren van de Kamer, af van de vraag of er wel of niet een onderzoek
plaatsvindt naar vermoedelijke burgerslachtoffers. Ik heb erop gewezen
dat de overwegingen of er wel of niet zo'n onderzoek plaatsvindt, voor
ons helemaal niet transparant zijn, als je de stukken nagaat. Is hij het
met mij eens dat als we streven naar meer transparantie, de minister ook
zou moeten kijken naar hoe de Kamer geïnformeerd is over de overwegingen
om wel of niet zo'n onderzoek te houden? Want als dat onderzoek er niet
komt om redenen die wij niet kennen, dan blijft ook de rest van de
transparantie achterwege.
De heer Van Helvert (CDA):
Maar wat zou de Partij van de Arbeid meer willen dan nu gedaan wordt?
Kan de heer Kerstens dat even verduidelijken?
De heer Kerstens (PvdA):
Ik heb aangegeven dat het wel of niet plaatsvinden van een onderzoek
door Defensie naar vermoedelijke burgerslachtoffers vervolgens
doorslaggevend is, zo lees ik de stukken, voor de vraag of wij wel of
niet geïnformeerd worden, openbaar en transparant. Wat ik graag zou
willen zien, is dat de minister samen met ons kijkt hoe zij ook
transparant kan zijn over de overwegingen om wel of niet tot een
onderzoek te komen, vooral ook omdat de rest van de transparantie
daarvan afhankelijk is.
De heer Van Helvert (CDA):
Als er een vermoeden is van burgerslachtoffers, dan wordt dat ook
onderzocht en gelijk gemeld aan het OM. Zodra er enig vermoeden is,
wordt dat volgens mij min of meer breed gedeeld en wordt de Kamer daar
ook heel spoedig over geïnformeerd, tenzij dat om veiligheidsredenen
niet kan. Dan duurt het iets langer voordat die informatie komt, maar
die komt wel. Volgens mij worden we al bij elk vermoeden geïnformeerd,
dus daarom zie ik het verschil niet helemaal. Anders zou ik het ook even
aan de minister voor moeten leggen, want ik zie eigenlijk niet waarover
de minister dan niet zou informeren. Misschien kan de minister daarop
reageren. U heeft de vraag gesteld en volgens mij heeft zij ook gehoord
waarover wij net aan het spreken waren.
De voorzitter:
Prima. Dan ligt die vraag ook nog bij de minister. Dan zijn we hiermee
gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Ik heb
begrepen dat er ongeveer tien minuten nodig is, dus ik schors de
vergadering tot 16.20 uur.
De vergadering wordt van 16.07 uur tot 16.20 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de minister.
Minister Bijleveld-Schouten:
Dank u wel, voorzitter. Het is fijn om te horen dat de leden van uw
Kamer ook zien dat we in de brieven die we hebben gestuurd en die
onderliggend zijn voor dit debat, vooruitkijken, dat die brieven ook
echt de uitwerkingen zijn van de moties die zijn ingediend, en dat we
stappen zetten naar de toekomst om uiteindelijk de transparantie en de
openheid van Defensie te verbeteren. Iedereen die dit heeft aangegeven —
het begon bij mevrouw Belhaj, maar iedereen heeft het ondersteund — weet
dat het gaat om verschrikkelijke situaties, waarmee je nooit te maken
hoopt te krijgen, niet als minister, niet als militair en ook niet als
Kamer. Daarom moeten we er alles aan doen om dat naar de toekomst toe te
voorkomen. Ik wil de leden van uw Kamer bedanken voor het feit dat ze
allemaal hebben gesproken over de inzet van onze militairen en de inzet
van onze vliegers, die dit moeilijke werk moeten doen om uiteindelijk
ISIS — het gaat om hardcore ISIS-gebied — te bestrijden in Irak en voor
een deel boven Syrië. Het is inderdaad, zoals een aantal van uw leden
ook zei, met gevaar voor eigen leven dat onze mensen worden ingezet, ook
onze vliegers. Ik sta voor mijn mensen, die dat werk doen. Zij doen het
met een groot verantwoordelijkheidsgevoel en het is fijn dat uw Kamer
dat ook in brede zin zo ziet.
Ik wil verder geen algemene inleiding houden maar meteen de vragen gaan
beantwoorden volgens de volgende blokjes, die eigenlijk de wezenlijke
onderdelen van vandaag weergeven. Het eerste blokje gaat over het
onafhankelijke onderzoek dat ik heb aangekondigd in de brieven. Het
tweede blokje gaat over wat we gaan doen met de slachtoffers en de
nabestaanden in de zin van compensatie en vergoedingen. Het derde blokje
gaat over de nieuwe procedure, waar een aantal leden van uw Kamer over
heeft gesproken. En dan heb ik nog een aantal losse vragen, die ik dan
maar als varia zou willen aanduiden. Ik zal daarna zelf ook nog even
kijken of ik dan alle vragen heb gehad die door uw Kamer zijn
gesteld.
Ik begin met het onderzoek. Mevrouw Belhaj gaf nog eens aan hoe goed zij
het vindt dat er toch onafhankelijk onderzoek gebeurt. Dat gaat dan
natuurlijk heel nadrukkelijk over het dictum van de motie. Zij vroeg wat
de begindatum is van de commissie-Sorgdrager. Ik ben in gesprek met de
voorzitter van de commissie. Zij moet haar commissie natuurlijk nog
samenstellen. De datum moet nog blijken uit de gesprekken die we nu
voeren. Zo snel mogelijk zal de commissie samengesteld worden en zullen
we de instellingsbeschikking maken die erbij hoort. Ik kan u nu dus nog
niet een exacte begindatum noemen. Ik kan u bijvoorbeeld bij de
begroting goed laten weten hoe het daarmee staat. Wij schrijven de
instellingsbeschikking en de leden moeten natuurlijk aangezocht worden.
Ook de ondersteuning moet geregeld worden, want een aantal leden van uw
Kamer, ik geloof ook de heer Kerstens, vroeg hoe het gaat met het
faciliteren van de commissie. Dat moet natuurlijk ook goed geregeld
worden. U vroeg dat ook, mevrouw Belhaj: kunt u beloven dat u de
commissie zo goed mogelijk faciliteert? Absoluut. Dat heb ik ook met de
voorzitter besproken. Ik vind dat ook belangrijk, want de commissie moet
het werk goed kunnen doen. Ik zal dus alles doen wat binnen mijn
mogelijkheden ligt om de commissie zo goed mogelijk te faciliteren. Daar
kunt u van op aan. Ik heb met onze mensen een goed eerste gesprek
gevoerd met mevrouw Sorgdrager en onze volledige steun toegezegd.
Op dit punt vroeg de heer Kerstens of de commissie-Sorgdrager toegang
kan krijgen tot alle noodzakelijke informatie om de twee onderdelen van
het dictum, die u kent en die ook aangehaald zijn door een aantal leden,
uit te voeren. Ik zal er alles aan doen om de commissie te ondersteunen,
heb ik net al gezegd. Dit is natuurlijk ook een punt dat in het eerste
gesprek met mevrouw Sorgdrager naar voren kwam. We hebben het in veel
eerdere debatten al gehad over de beperkingen die er zijn voor Nederland
om geclassificeerde informatie van partnerlanden openbaar te maken; dat
haalde u ook aan. De commissie is zich daarvan bewust. We zullen bij het
inrichten van de commissie ook kijken hoe we dat zo goed mogelijk kunnen
doen.
Ik heb in de gesprekken die wij lang geleden hierover hadden al gezegd
dat ik natuurlijk niet weet hoe het staat met de toegankelijkheid. Dat
is natuurlijk de zorg. In de inlichtingenwereld zijn er een aantal
dingen die beschermd zijn en dat ook zullen blijven, maar het gaat erom
dat er zo goed mogelijk zicht op komt. Het is ook begrijpelijk en
verdedigbaar, en wij doen dat voor een deel ook met het verstrekken van
inlichtingen van ons uit. Sommige dingen kunnen niet openbaar worden. We
moeten elkaar blijven vertrouwen, maar we zullen er alles aan doen. Ik
heb dat ook met name overgebracht aan mijn Amerikaanse collega in het
gesprek dat aangehaald door de heer Van Helvert. Ik heb gezegd dat het
heel erg van belang is dat alle informatie die er is ontsloten wordt.
Dat is wat ik er nu van kan zeggen. We zullen er alles aan doen. Er
zitten lastigheden aan; dat is helemaal waar. Dat moeten we ook gewoon
met elkaar onderkennen en dat deed u eigenlijk ook allemaal heel reëel.
Maar uiteindelijk moet de commissie daar natuurlijk zelf een oordeel
over vellen en een conclusie over trekken.
De heer Van den Bosch vroeg naar welke afwegingen en inzichten er wordt
gekeken bij de invulling van de commissie. In eerste instantie is het
natuurlijk aan de commissievoorzitter zelf om dat zo goed mogelijk te
wegen, zoals u ongetwijfeld wel begrijpt, meneer Van den Bosch. Mevrouw
Sorgdrager is zich heel wel bewust van het feit dat zij specifieke
deskundigheid in de commissie nodig heeft, maar ook in de ondersteuning.
Ze heeft echt goede onderzoekers nodig. Het dictum van de motie is het
uitgangspunt. Hoe konden door de wapeninzet in Hawija de
burgerslachtoffers vallen en welke lessen zijn daaruit te trekken? U
haalde dat zelf ook aan, want u zei dat u het belangrijk vond dat we ook
lessen leren voor de toekomst. De commissie kan natuurlijk gebruikmaken
van alles wat er is; dat vroeg de voorzitter natuurlijk ook. Alles wat
er al is, kan gebruikt worden om allerlei nieuwe inzichten te
verkrijgen. Ik denk dat de commissie daar op een hele gedegen manier mee
aan het werk zal gaan. We zullen ook zorgen dat er, op verzoek van
mevrouw Sorgdrager, onderzoekers aan toegevoegd worden die dat ook echt
kunnen. Ook de ondersteuning moet dus goed geregeld zijn.
Daarmee is ook gelijk de vraag beantwoord van mevrouw Karabulut, over de
toegang tot de informatie. Dat was dezelfde vraag als de heer Kerstens
stelde.
Mevrouw Karabulut had ook als vraag of de Mosulcasus ook niet meegenomen
moet worden. Het antwoord daarop is nee. Ik verwijs hierbij gewoon naar
het dictum van de motie: "… hoe bij de wapeninzet in Hawija
burgerslachtoffers konden vallen en welke lessen daaruit te trekken zijn
voor de toekomst". Het onderzoek zal zich daar dus op richten. Het is
ook in die debatten aan de orde geweest.
Mevrouw Karabulut vroeg ook nog of de Kamer geïnformeerd kan worden over
de onderzoeksvragen van de commissie. Ik zal met de voorzitter van de
commissie bespreken hoe we tussentijds eventueel de Kamer kunnen
informeren over de onderzoeksvragen en de voortgang. Ik ga natuurlijk
mijn best doen om u zo veel mogelijk mee te nemen, maar u wilde
natuurlijk een onafhankelijke commissie, dus ik wil ook niet sturen op
de commissie. Daar zijn ook goede voorbeelden van. De commissie moet in
onafhankelijkheid het werk kunnen doen.
Dan, voorzitter, het tweede blokje. Ik heb de volgorde van mevrouw
Belhaj aangehouden, dus dat is het blokje compensatie en vergoedingen.
Zij was de eerste spreker, dus ik heb haar volgorde aangehouden in mijn
beantwoording. Alle leden hebben hier natuurlijk vragen over gesteld. Ik
denk dat het goed is dat er in uw Kamer brede overeenstemming over is —
ik heb de heer Fritsma natuurlijk ook wel gehoord — dat het belangrijk
is dat er voor de gemeenschap in Hawija een vorm van vrijwillige
vergoeding komt.
Mevrouw Belhaj begon met de vraag of we in de toekomst bij aanvang van
een samenwerking in coalitieverband afspraken kunnen maken over
vergoeding en over de manier waarop we omgaan met burgerslachtoffers.
Dat is best ingewikkeld. Ik kom straks ook nog op de vraag van de heer
Kerstens. Ieder land is namelijk zelf verantwoordelijk voor de wijze van
omgaan met het vergoeden van schade als gevolg van zijn wapeninzet.
Ieder land maakt ook de eigen afweging of en in welke mate tot
schadevergoeding kan worden overgegaan, en of het dat wil doen. We
hebben natuurlijk wel bij andere landen geïnformeerd wat er gebeurt. Dat
had te maken met de vraag die de heer Kerstens ook eerder al heeft
gesteld. We zullen natuurlijk ook in contact blijven met andere landen,
want je wilt dat voor een deel op een vergelijkbare manier doen.
Dat is ook de achtergrond van de vraag van de heer Kerstens. Die zal ik
gelijk meenemen. Hij vroeg of ik in de toekomst standaardvergoedingen
wil hanteren. Sommige landen doen dat. Hoe kijk ik daartegenaan?
Eigenlijk zou ik dat niet willen gaan doen. We willen namelijk maatwerk
blijven leveren bij het vergoeden, omdat iedere situatie uniek is. Het
is belangrijk dat we dat met z'n allen voor ogen houden. Het is
belangrijk om iedere zaak op zijn eigen merites te beoordelen en dat
verhoudt zich niet tot het fenomeen standaardvergoedingen. Het is ook
lang niet altijd in het belang van nabestaanden of slachtoffers om met
standaardvergoedingen te werken. Neem het geval van Mosul. Ik zal
overigens straks op de vraag van de heer Fritsma terugkomen. Een
standaardvergoeding zou in geen verhouding staan tot wat daar is gebeurd
met de familie Razzo. Je moet dus maatwerk kunnen leveren. Soms is een
standaardvergoeding namelijk gewoon slechter. Wij werken soms wel met
systemen van vergoedingen; u haalde het voorbeeld van Afghanistan ook
aan. Die vergoedingen hebben we weleens openbaar gemaakt. Maar dan zijn
dat vaak regelingen waarin bijvoorbeeld kippen en geiten die zijn
overleden, volgens een bepaald standaardbedrag worden vergoed omdat dat
voor de mensen belangrijk is als eten. Daar moet dus een vergoeding
tegenover staan. Dat klinkt nu heel gek als ik dat zo zeg, maar u heeft
dat ongetwijfeld weleens gelezen. Daar hebben we allemaal regelingen
voor, maar hier moet je steeds blijven kijken naar de uniciteit van de
situatie en daar een beoordeling op geven.
Ik ga nu in op het punt van de individuele vergoedingen, van mevrouw
Karabulut. Ik had de vragen op volgorde van spreker gelegd, maar deze
vraag sluit hier beter bij aan. Zij vroeg daar nadrukkelijk naar en had
daarover ook een debatje met mevrouw Belhaj. Op zich begrijp ik die
vraag van mevrouw Karabulut natuurlijk volkomen. En ik begrijp ook best
dat mevrouw Belhaj kijkt naar de passage in de brief, want dat is een
juridische passage. Zij zei ook dat zij dat in die zin begrijpt. Het is
op zich logisch om te zeggen, ook in het geval van Hawija: compenseer de
slachtoffers gewoon. Maar dat ligt helaas niet zo simpel. Dat zit 'm in
het feit dat we inderdaad verantwoordelijk zijn, maar niet
aansprakelijk. En het gaat er ook om dat ik nu, maar ook in soortgelijke
situaties in de toekomst, geen verwachtingen wil wekken die ik niet kan
waarmaken. Dat is een belangrijk punt. Het is niet zo dat wij bij schade
als gevolg van een legitieme aanval standaard op individueel niveau
vergoedingen uitkeren. Dat is echt het grote verschil. Beide aanvallen
waren legitiem, maar bij Hawija was het ook een legitiem doel. Bij Mosul
bleek het achteraf geen legitiem doel te zijn. Dat is niet standaard.
Dat is het nooit geweest in het verleden en dat zal het in de toekomst
ook niet zijn. Als Nederland in deze casus over zou gaan tot het
vrijwillig aanbieden van vergoedingen op individueel niveau, zouden we
daarmee de verwachting wekken dat we ook bij toekomstige legitieme
wapeninzet — we waren daar in hardcore ISIS-gebied om er uiteindelijk
voor te zorgen dat ISIS daar weg zou gaan, zodat mensen daar een
toekomst zouden hebben — een vrijwillige vergoeding op individueel
niveau zou volgen. En dat terwijl niemand kan voorspellen of zich in de
toekomst situaties zullen voordoen en, zo ja, welke.
Ik begrijp dat dat kil klinkt, ook als je de juridische taal — ik snapte
mevrouw Belhaj in die zin ook wel — in de brief bekijkt, maar dat is nu
eenmaal hoe we dat met elkaar, ook binnen het humanitair oorlogsrecht,
hebben geregeld. Het is aan Irak zelf hoe het omgaat met schade die als
gevolg van een verzoek tot militaire steun is veroorzaakt. Ik realiseer
me natuurlijk terdege dat dat een moeilijke boodschap is voor
slachtoffers en/of nabestaanden. Dat is ook de reden waarom Nederland
daar waar het verantwoordelijk is die verantwoordelijkheid wil
uitdrukken door het vrijwillig compenseren van de getroffen gemeenschap
in Hawija.
Dan kom ik aan het punt van mevrouw Belhaj. Zij vroeg: kunt u al wat
zeggen over de projecten voor de gemeenschap en ons meenemen in de
besluitvorming? De afgelopen maanden is er gekeken — zo hebben we het
aangepakt — welke organisaties actief zijn in Hawija, specifiek ook in
de wijk die is getroffen door de luchtaanval. De drie organisaties waar
nu gesprekken mee worden gevoerd, zijn uitgekozen op basis van hun
aanwezigheid in het gebied, dus dat zij er zijn, dat zij kennis en
ervaring hebben en dat ze iets kunnen implementeren, dat ze echt iets
kunnen uitvoeren. Want dat moet ook, voor relevante programma's. Zij
moeten ook capaciteiten hebben om een project — dat leek mij belangrijk,
ook indachtig de manier waarop we erover hadden gesproken — op relatief
korte termijn op te zetten en uit te voeren. Ik heb natuurlijk de
kanttekeningen gehoord die erbij gezet zijn, bijvoorbeeld door de heer
Van den Bosch.
We hebben voor een thematische aanpak gekozen. Er is gekeken wat er
nodig is voor de gemeenschap. Dan gaat het inderdaad om zaken als
elektriciteitsvoorziening en vooral ook economische activiteiten. Er
wordt naar werkgelegenheid gekeken. Water, infrastructuur en herstel van
woningen zijn punten. Dat zijn de punten waar volgens de analyse nu de
grootste behoefte aan bestaat. Die organisaties zijn nu nog bezig om
zelfstandig uitgebreide analyses te doen. Daar maken ze nu het
projectvoorstel voor. Die projectvoorstellen moet ik dus afwachten.
Zodra ik de voorstellen heb ontvangen en een keuze kan maken, zal ik uw
Kamer informeren en meenemen in de afwegingen. De projecten in algemene
zin, zoals we ze uitgevraagd hebben, zijn zo veel als mogelijk gericht
op het herstel van de directe en de indirecte schade ten gevolge van de
Nederlandse luchtaanvallen in 2015 in Hawija. Ik hoop echt van harte dat
de organisaties het zo snel mogelijk — het blijft een ingewikkeld gebied
— uitgewerkt en afgerond hebben. Ik heb daar geen invloed op, maar ik
verwacht wel dat we in dit kalenderjaar nog de keuzes kunnen maken en u
daarover kunnen informeren.
Eerst hierop aansluitend de vraag van de heer Van den Bosch. Waarom
investeren in materiële projecten als ISIS er nog zit en het misschien
nog een toekomstig slagveld is? Dit even afgezien van het feit dat u
vond dat het meer op het terrein van ontwikkelingssamenwerking lag. Daar
neem ik nu maar even kennis van, omdat ik hier, zoals u terecht zei,
bezig ben met de uitvoering van een in uw Kamer aangenomen motie. Ik heb
ook aangegeven in de manier waarop ik over die individuele vergoedingen
sprak net, dat ik er zelf aan hecht om iets voor de gemeenschap te doen.
Ik respecteer dat je dat verschillend kan wegen. Dat kan je altijd
verschillend wegen. Ik begrijp dat u de weging anders maakt. U zegt: we
zijn niet aansprakelijk, maar verantwoordelijk. Ik kan niet op de
projecten vooruitlopen, zoals ik net al heb aangegeven. De organisaties
waarmee wij in zee zijn gegaan, kijken wel degelijk ook altijd naar de
duurzaamheid van projecten. Dat hebben we ze ook meegegeven. Ik denk dat
de wederopbouw van de dingen die ik net aanhaalde in antwoord op mevrouw
Belhaj juist helpen voorkomen dat organisaties als ISIS daar weer voet
aan de grond krijgen. Je kan er ook omgekeerd naar kijken: als je op een
aantal zaken goede voorzieningen hebt, kan er in een gemeenschap wel
degelijk weer economische ontwikkeling zijn. Nu is er gebrek aan
alternatief en zie je dat die organisaties perspectief bieden aan mensen
die niks hebben. Dat zie je altijd gebeuren waar dit soort organisaties
opspelen. Ik kijk er omgekeerd naar en zie dat perspectief wel degelijk
wat doet.
Daarmee ben ik toe aan de vraag van de heer Fritsma.
De voorzitter:
Voordat u naar Mosul overgaat is er een interruptie van mevrouw Belhaj
en daarna van mevrouw Karabulut. Mevrouw Belhaj.
Mevrouw Belhaj (D66):
Ik begrijp de opmerking dat ieder land zelf verantwoordelijk is en
vergoedingen kan geven, maar ik vroeg het hierom. Als het ene land
toevallig F-16-vliegers inzet en het andere land toevallig
transportmiddelen, dan kan het een oefening worden waarbij iedereen zich
afvraagt: hoe zorg ik dat ík niet degene ben die uiteindelijk de
bombardementen moet uitvoeren? Dat is onwenselijk. We kunnen nu niet
meer terug, maar is de minister het met mij eens dat het voor
toekomstige missies wel interessant is om daar toch een gesprek over te
voeren, om te voorkomen dat landen bepaalde uitvoeringstaken niet meer
willen doen?
Minister Bijleveld-Schouten:
Dat ben ik eens. Je zou dat bij de start kunnen doen, zo hebben we het
er ook over gehad. Als je in een coalitie stapt, zou je dat met de
coalitiegenoten kunnen overleggen. Dan blijft het nog ingewikkeld, want
je hebt situaties die uniek zijn. Maar ik heb wel gezegd dat we daar aan
het begin veel beter met elkaar over kunnen praten dan tot op heden is
gebeurd. In die zin ben ik dat met u eens, al blijft het nog zo dat we
steeds de uniciteit van de situaties moeten beoordelen. We moeten immers
maatwerk kunnen blijven leveren, zoals er bijvoorbeeld in het geval van
Mosul ook maatwerk ís geleverd. Maar ik ben het met u eens dat je
daarover veel opener met elkaar moet spreken aan het begin.
Mevrouw Belhaj (D66):
Kan de minister er zelf nog actief op terugkomen hoe ze dat in de
toekomst wil doen?
Minister Bijleveld-Schouten:
Dat zal ik doen, maar het zal van geval tot geval verschillen, dus ik
denk dat we dat bij het aangaan van coalities moeten doen. Stel dat we
weer in een coalitie zouden gaan vliegen, dan moeten we een artikel
100-brief schrijven en daarin zouden we daarover iets kunnen schrijven.
Dat kan, denk ik.
Mevrouw Belhaj (D66):
Om het af te maken nog een vraag over die individuele vergoedingen. Wil
de minister dat nog een keer bevestigen? Ik snap in welke juridische
context er nu geredeneerd wordt, maar de minister schrijft in haar brief
duidelijk: "afhankelijk van de mogelijkheden om ter plaatse te gaan en
te onderzoeken wat er nodig is, kan alsnog besloten worden om over te
gaan tot een individuele vrijwillige tegemoetkoming aan mensen in
Hawija".
Minister Bijleveld-Schouten:
Die zin staat in de brief. U had hem net al voorgelezen. De letterlijke
tekst heb ik nu even niet bij de hand, maar als wij ter plaatse zouden
kunnen gaan, dan staat er dat we dan inderdaad zouden kunnen overgaan
tot verschillende vormen van vergoeding. Maar dan moet het ook weer toe
te schrijven zijn aan een individueel geval et cetera. Dat is allemaal
helder.
De voorzitter:
Dan een interruptie van mevrouw Karabulut.
Mevrouw Karabulut (SP):
Op dit punt nog even. De minister zegt hier, met alle respect, een
aantal dingen die gewoon niet kloppen. Allereerst is een individuele
regeling per definitie maatwerk. Dat zegt de minister te willen, dus dat
zou dan pleiten voor juist een individuele regeling. Ten tweede zegt ze
dat het verschil met Mosul is dat Mosul niet legitiem was. Maar Mosul is
in the end niet als illegitiem vastgesteld. Anders hebben we hier nieuws
vandaag als de minister dat beweert en vliegt meneer Van Helvert
misschien over tafel. Het derde is dat in de eigen procedure van de
minister, namelijk die van 2014, staat: indien er sprake is van
burgerslachtoffers door Nederland worden er compensatieregelingen
vastgesteld vergelijkbaar met de operatie in Afghanistan. Daar ging het
ook om individuele regelingen! De minister heeft de hele tijd gedaan
alsof ze zou overgaan tot die individuele regelingen. Eerst schoof ze
het af op Irak en daarna heeft ze naar aanleiding van verzoeken vanuit
de Kamer gedaan alsof ze zou overgaan tot die individuele regelingen. Ik
vraag mij dus af wat hier echt aan de hand is. Waarom weigert de
minister dat? Is dat, zoals mevrouw Belhaj suggereert, omdat ze er niet
bij kan? Volgens mij kunnen we dat oplossen. Als de minister drie ngo's
vindt om daar waterbouwprojecten te doen, dan kunnen we ook die ngo's …
Ik heb zelf ook lijsten met namen gezien. Er zijn ook nog andere
manieren om die mensen te vinden. Wat is hier nu aan de hand?
Minister Bijleveld-Schouten:
Er worden hier allemaal verschillende gevallen aangehaald. De vraag ging
over een regeling en niet over een individueel geval. Daarvan heb ik u
aangegeven hoe die in elkaar zit. Ik heb juist in uw richting uitgebreid
aangegeven waarom er geen individuele regeling voor vergoedingen is. Ik
heb ook aangegeven dat ik dat op zich best begrijp, maar daar zit het
verschil tussen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid.
Het punt dat u nu aanhaalt over het legitieme doel: ik zei dat het
allebei legitieme aanvallen waren. Bij de een bleek achteraf, zei ik,
dat het geen legitiem doel was. Ik wil dat wel even voor het verslag
helder gezegd hebben. Bij Hawija was het een legitieme aanval en ook een
legitiem doel, want het was een IS-bommenfabriek, waar uiteindelijk het
doel geraakt is. Bij beiden is overigens het doel geraakt en hebben de
vliegers op basis van de informatie die zij hadden, de missie goed
uitgevoerd. Bij de een was het ook het beoogde doel. Bij Mosul is dat,
achteraf vastgesteld, een andere situatie. Dat is ook de reden waarom we
tot een vrijwillige afspraak zijn overgegaan. Dat is wel degelijk te
onderscheiden.
Over die regeling van 2014 heb ik net in algemene zin ook wat gezegd
tegen de heer Kerstens. Het is wel degelijk zo dat wij soms regelingen
hanteren, maar dat zijn dan regelingen die bijvoorbeeld stipuleren dat
als iemand gewond raakt, dat ter plekke vergoed wordt. U haalde net de
kip en de geit aan. Er zijn wel degelijk standaardregelingen die soms
ter plekke worden uitgevoerd. Dat is iets anders dan waar het hier om
gaat. Ik heb in de richting van de heer Kerstens ook aangegeven dat je
juist moet kijken naar de specifieke situatie en dat maatwerk belangrijk
is, omdat het in sommige gevallen, of eigenlijk wel in de meeste
gevallen, voor de mensen beter is om maatwerk te leveren.
De voorzitter:
Mevrouw Karabulut nog op dit punt? Nee. Dan heb ik eerst de heer Van den
Bosch nog en daarna de heer Fritsma.
De heer Van den Bosch (VVD):
Toch nog even een vraag, ingeleid door een opmerking. Ik begrijp dat de
minister zegt: het kan ook goed zijn voor een gebied om daar wat te doen
om ellende te voorkomen. Ik wil wel graag van de minister horen dat daar
goed naar gekeken wordt. Het kan niet zo zijn dat, als er over een
tijdje wat gebeuren daar, we een jaar later horen dat de boel is
platgebombardeerd. Daar wil ik dan ook wel duidelijkheid over hebben.
Dat is één vraag. De tweede gaat over het geld zelf. Oké, de minister
voert de motie uit. Dat is heel netjes, daar leg ik mij ook bij neer.
Maar ik zou dan wel transparant willen weten, ook gezien dat veel
collega's van mij die motie hebben gesteund in deze Kamer, ten koste
waarvan dat dan gaat bij Defensie. Er wordt dan immers geld uitgegeven
door het ministerie van Defensie. Dat gaat ten koste van iets op een
departement dat heel weinig geld heeft. Dat gaat of ten koste van het
personeel, of ten koste van andere dingen. Als de minister de brief naar
de Kamer stuurt waarin zij uiteenzet dit en dat gaan wij doen, dan zou
ik in die brief graag ook een financieel plaatje zien en horen wat we
hierom dan níét kunnen doen, want het is keuzes maken bij Defensie,
begrijp ik altijd. Dit is ook een keuze en die moet dan ook heel
transparant zijn. Die toezegging zou ik graag willen hebben.
Minister Bijleveld-Schouten:
Op het eerste is het antwoord ja. We moeten geen projecten gaan
aanleggen waarvan we niet weten dat ze toekomstbestendig zijn en dat ook
zullen blijven.
Op het tweede punt. Ik kan op dit moment niet zeggen wat de projecten
kosten en dan kan ik ook niet zeggen waar het geld vandaan komt, want ik
moet eerst kijken wat voor projecten het zijn. Zo heb ik het ook in de
brief aangegeven. Daarna kunnen we kijken waar het geld vandaan moet
komen. Ik hoop dat dit kalenderjaar nog te kunnen zeggen en dan zullen
we u natuurlijk informeren, zoals ook toegezegd aan mevrouw Belhaj, over
hoe en wat, over hoe het uitgevoerd kan worden en natuurlijk ook over
hoe het gefinancierd wordt. U hebt helemaal gelijk: bij de begroting van
Defensie moeten we altijd kijken waar het vandaan komt, omdat wij nog
steeds een organisatie zijn die in herstel is.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er nog een interruptie van de heer Fritsma.
De heer Fritsma (PVV):
Ik had nog een vraag over Hawija. Die schadevergoedingen waar de
minister over praat, gaan ofwel naar de hele gemeenschap ofwel naar
individuen. Hoe kan de minister garanderen dat er geen cent Nederlands
belastinggeld naar IS'ers gaat? Ik stel deze vraag niet voor niets, want
de minister heeft zelf in haar brief aangegeven dat niet vastgesteld kan
worden wie van de getroffenen daadwerkelijk een onschuldig
burgerslachtoffer is en wie IS'er is. Het zou toch een horrorbeeld zijn
als we, nadat we naar Irak zijn gegaan om IS te bestrijden, ze aan het
eind van het verhaal gaan financieren. Dat moet ten koste van alles
voorkomen worden.
Minister Bijleveld-Schouten:
Met dat laatste ben ik het helemaal eens: we moeten dat ten koste van
alles voorkomen. Dat moeten wij dus ook heel goed bekijken. Wij keren
geen individuele vergoedingen uit; dat heb ik net uitgelegd. Het gaat
overigens niet over schadevergoedingen. Want het gaat om vrijwillige
vergoedingen aan de gemeenschap. Zo staat dat ook in de motie. Dat beeld
wil ik dus wegnemen. Daarbij kijken we wel degelijk met de organisaties
naar de mensen waar het om gaat, de mensen die het moeten uitvoeren en
die ervoor moeten zorgen dat het toekomstbestendig is en ook echt wat
doet voor de autochtone gemeenschap niet zijnde IS. Dat ben ik helemaal
met u eens. Want als we één ding wilden en overigens nog steeds willen —
de anti-ISIS-coalitie werkt nog steeds in Irak en deels in Syrië — dan
is het dat we die vreselijke IS-aanvallen ten koste van alles voorkomen,
en dat we ten koste van alles voorkomen dat IS-terroristen deze kant op
komen. Daar is de hele coalitie op gericht. Ondanks dat het kalifaat is
verslagen, zoals op dit moment het geval is, zie je dat in
insurgency-situaties en ook in dit gebied wel degelijk nog steeds
IS-strijders optreden. Dus we moeten daar heel goed op letten. Dat ben
ik volstrekt met u eens.
De heer Fritsma (PVV):
Het is mooi dat de minister dat wil voorkomen, maar de vraag is: hoe
dan? De minister geeft zelf aan dat niet is vast te stellen of de
getroffenen daadwerkelijk onschuldige burgerslachtoffers of IS'ers zijn.
Dat staat in uw eigen brief. Dus het is mooi dat u wilt voorkomen dat er
geen geld naar IS'ers gaat, maar dan moet natuurlijk wel dat onderscheid
gemaakt kunnen worden waarvan u zelf zegt dat het eigenlijk niet gemaakt
kan worden. Dan mijn tweede deel van de vraag: de minister zegt dat er
geen vergoedingen naar individuen gaan. Dat klopt niet, want daar gaat
de minister helaas niet meer over; daar gaat de rechter over. De
situatie kan zich dus voordoen dat er tussen die individuele gevallen
toch IS'ers zitten. Dat staat ook vaak in de pers: Reuters heeft gezegd
dat er IS-strijders tussen zaten. Met het antwoord van de minister weet
ik op beide fronten dus niet voldoende. Tussen de individuele gevallen
kunnen er dus IS'ers zitten. En hoe kun je ervoor zorgen dat er geen
geld of middelen, bestemd voor de hele gemeenschap, bij IS'ers
terechtkomen, als de minister zelf zegt dat dat moeilijk is?
De voorzitter:
Ik wil u vragen om de interrupties en ook de antwoorden iets korter te
houden. We moeten nog een tweede termijn houden, waar ook nog moties
ingediend moeten worden. We hebben tot 18.00 uur de tijd.
Minister Bijleveld-Schouten:
Ik zal dit antwoord zo snel mogelijk vervolgen. Er is geen sprake van
een vrijwillige individuele regeling. Vrijwillig gaan we voor de
gemeenschap projecten financieren, samen met gerenommeerde organisaties
die ook zicht hebben op lokale zaken. 100% uitsluiten kunnen we het
natuurlijk nooit. U zei ook: de minister kan dat niet garanderen, want
het is onder de rechter. Ook de rechter zal natuurlijk moeten kijken of
het geen IS-getrouwen of IS-strijders zijn, maar daar ga ik dus
inderdaad niet over.
Dan ga ik gauw naar het antwoord op de vraag van de heer Fritsma van de
PVV over Mosul. Hij vraagt waarom ik geen uitspraken doe over de hoogte
van het uitgekeerde bedrag aan de heer Razzo. We hebben een overeenkomst
gesloten met elkaar, op nadrukkelijk verzoek van de heer Razzo zelf. Dat
heeft te maken met zijn persoonlijke veiligheidssituatie. Ik respecteer
dat. Ik vind dat een reële zorg aan de kant van de heer Razzo. Het kan
niet zo zijn dat de heer Razzo zich na het ontvangen van een vergoeding
zorgen moet maken over zijn persoonlijke veiligheid, na alles wat hij
heeft meegemaakt. Mevrouw Karabulut sprak daar ook over. Het is een
lange procedure geweest, dus ik respecteer dat. Die afspraken zijn
gemaakt namens mij door beide partijen en daar kunnen we niet op
terugkomen. De heer Van den Bosch zei dat net ook tussendoor: het zou op
z'n zachtst gezegd volstrekt niet netjes en fatsoenlijk zijn als ik dat
wel zou doen. Dus ik houd mij aan de afspraak die wij hebben
gemaakt.
De heer Fritsma (PVV):
Het is een slechte afspraak die u hebt gemaakt met de advocaat. Er zijn
drie moties van wantrouwen ingediend tegen de minister vanwege het
achterhouden van informatie. Nu maakt ze een afspraak met een advocaat
over het achterhouden van informatie. Dat is toch raar. De overeenkomst
met die advocaat ontslaat haar toch niet van de plicht om verantwoording
af te leggen aan de Kamer over de besteding van belastinggeld? Dit gaat
om heel veel geld. In de media staat dat het om tonnen gaat. Dat kan
gevolgen hebben voor alle andere zaken. De advocaat heeft gezegd: ik ben
hier heel blij mee. Ja, dat kan ik me voorstellen, omdat ze ook een
heleboel andere slachtoffers bijstaat, die nu natuurlijk ook hebben
gelezen en gezien dat het om tonnen gaat. Dat kan voor hen ook relevant
zijn. Ik vind het dus onkies en misplaatst dat de advocaat van de
slachtoffers wel weet hoe hoog dat bedrag is en de Kamer niet. Dan staan
we toch automatisch met 1-0 achter, als we zicht willen houden op de
werkwijze van de minister? De minister heeft zelf transparantie
beloofd.
De voorzitter:
Uw vraag is?
De heer Fritsma (PVV):
Maak dat bedrag wel kenbaar, omdat de minister zelf transparantie heeft
beloofd die nu toch weer niet geboden wordt.
Minister Bijleveld-Schouten:
Allereerst wil ik, ondanks dat het je niet in de koude kleren gaat
zitten als er een motie van wantrouwen tegen je wordt ingediend, de
suggestie wegnemen dat er drie moties van wantrouwen over dit punt en
het verkeerd informeren zijn ingediend. Dat is niet zo. Ik zou de heer
Fritsma als nieuwe woordvoerder op dit terrein dus willen vragen om dat
toch nog even goed te bekijken. Bovendien vind ik dat ik, als iemands
veiligheidssituatie in het geding is, zo'n afspraak kan maken. Dat is
aan mij en ik laat de beoordeling verder aan u, maar ik respecteer de
afspraak, omdat hier inderdaad, zoals mevrouw Karabulut zei — ik vond
het overigens mooi dat ze deze keer haar betoog met een compliment begon
— veel persoonlijk leed is geleden. Dan respecteer ik de
veiligheidssituatie aldaar.
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter, tot slot. Ik heb toch nog een vraag, mijn zesde. Dit gaat om
de controlerende taak van de Kamer. Wij moeten zicht houden op de
handelswijze van de minister. Het is in het licht van alles wat er
gebeurd is in deze zaken rond burgerslachtoffers, heel erg relevant om
zicht te houden op het handelen van de minister. Nu zitten we in een
situatie dat we daar toch weer geen zicht op hebben en dat de advocaat
van de nabestaanden meer weet dan de Kamer. Dat is niet goed, want wij
worden belemmerd in het uitvoeren van onze controlerende taak. Ik heb
begrip voor de veiligheidssituatie van de heer Razzo, maar de advocaat
zeg hier zelf veel meer over dan de minister, namelijk dat er een
ongelooflijk hoog bedrag is uitgekeerd, een bedrag dat ze zelf nog nooit
heeft meegemaakt. In de media worden tonnen genoemd. Dus de advocaat
zegt zelf steeds meer dan de minister en wij weten van niks, omdat de
minister toch weer relevante informatie onder de pet houdt. In het licht
van alles wat er gebeurd is, vind ik dat op z'n zachtst gezegd nogal
verbazingwekkend en blijf ik toch bij mijn vraag om hier openheid van
zaken over te geven. De transparantie die u belooft, moet geboden
worden.
Minister Bijleveld-Schouten:
Ik heb transparantie beloofd over het werk dat wij doen, het werk dat
wij doen in moeilijke omstandigheden in dit gebied. Wat de heer Fritsma
aanhaalt, gaat echt over iets anders. Dat is echt een andere situatie.
Het gaat hier om een individuele overeenkomst. Het gaat om het feit dat
er een vergoeding is gegeven, waarvan de hoogte niet genoemd mag worden.
Het gaat erom dat de vergoeding op de goede plek terecht is gekomen. En
het gaat erom dat degene waarmee de afspraak is gemaakt, terecht
aangeeft dat zijn veiligheid in het geding is. Dat vind ik voor iedere
volksvertegenwoordiger, ook in Nederland, belangrijk om te respecteren,
maar zeker ook voor iedere minister. Want het is uiteindelijk mijn
verantwoordelijkheid om dit soort afspraken in dit type kwesties te
maken. Dan is het ook mijn verantwoordelijkheid om in te staan voor de
veiligheidssituatie van iemand die het al heel moeilijk heeft gehad in
zijn leven. Ik ben het dus echt volstrekt oneens met de heer Fritsma op
dit punt. Ik respecteer de afspraak die er is gemaakt. Ook de advocaat
heeft op geen enkele manier iets over het bedrag gezegd. Ik heb het in
ieder geval nergens gezien.
De voorzitter:
Dan gaan we over naar het blokje nieuwe procedure van informatie.
Minister Bijleveld-Schouten:
Ja, de nieuwe procedure! Daar was ik aanbeland. Mevrouw Belhaj was blij
met het feit dat die ...
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter, ik weet niet hoe u het wilt doen, maar er zijn nog
onbeantwoorde vragen over het vorige blokje. Ik kan ook wachten tot het
einde. Wat u wenst.
De voorzitter:
Geeft u dat nu maar aan. Dat is prima.
Mevrouw Karabulut (SP):
Over het onderzoek naar de, hopelijk, waarheid had ik nog gevraagd of de
commissie zich ook gaat buigen over de vraag wie wat wanneer wist, de
communicatie met de Kamer over de aanval, de keuze voor geheimhouding en
de rechtmatigheid.
De voorzitter:
Ik denk dat de minister daar al iets over heeft gezegd in het kader van
de onafhankelijkheid.
Minister Bijleveld-Schouten:
Die vraag heb ik inderdaad beantwoord. Absoluut, de commissie is
onafhankelijk, maar de commissie voert het dictum van de motie uit. Dat
heb ik nadrukkelijk voorgelezen. Ik wil dat nog een keer doen. De motie
is ingediend in het debat over het targetingproces. Ik heb natuurlijk
zelf verantwoording aan uw Kamer afgelegd over een aantal andere punten,
zoals het punt wie wat wanneer wist. Maar het dictum van de motie in het
debat over het targetingproces luidt: "Verzoekt de regering, de
Onderzoeksraad voor Veiligheid te verzoeken op korte termijn onderzoek
in te stellen naar de luchtaanval op Hawija, gericht op de vraag hoe bij
deze aanval burgerslachtoffers konden zijn gevallen evenals welke lessen
voor de toekomst naar aanleiding hiervan te trekken zijn". Dat is ook de
vraag die met mevrouw Sorgdrager is besproken. In die breedte zal zij
het ook aangaan. Dat is ook wat ik voor de uitvoering van de motie moet
doen en wat onderzocht wordt.
De voorzitter:
Dan gaan we over naar het blokje over de ... Mevrouw Karabulut?
Mevrouw Karabulut (SP):
De minister zou de Kamer nog informeren over de onderzoeksvragen,
voordat de beschikking helemaal rondgemaakt wordt, als ik het goed heb
begrepen. Klopt dat? En klopt het dat dat voor de begroting zal
zijn?
Minister Bijleveld-Schouten:
Het antwoord is niet dat ik voordat het rondgemaakt wordt, de Kamer zou
informeren. Het antwoord is dat ik geen druk uitoefen op de commissie,
maar dat ik u zal informeren over wat de onderzoeksvragen zijn als ze
afgesproken zijn met de voorzitter van de commissie. Ik let hier ook
scherp op. Ik weet niet precies wanneer dat is, want de voorzitter moet
mensen natuurlijk eerst benaderen, we moeten de instellingsbeschikking
opstarten en we moeten de organisatie opzetten. Ik hoop dat het voor de
begroting kan, maar ik kan u dat niet met volle honderd procent
zekerheid zeggen. Maar zodra ik kan aangeven wat er is afgesproken met
de commissie, komt dat in uw richting, want ik heb mevrouw Belhaj
beloofd om dat te doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu over naar het blokje procedure.
Minister Bijleveld-Schouten:
Ja, ik was bij de heer Van den Nieuwenhuijzen aanbeland. U was blij met
de procedure. Ik was overigens blij dat alle leden van uw Kamer zeiden:
het is goed dat de procedure zo uitgebreid is beschreven en dat er een
nieuwe procedure is afgesproken. Maar op een aantal punten heeft u nog
vragen of aanvullingen. De heer Van den Nieuwenhuijzen was daar als
eerste mee. U vroeg mij om toe te zeggen dat de Kamer in de nieuwe
procedure wordt geïnformeerd over de wijze waarop onderzoek wordt
uitgevoerd, en om, als het onderzoek ter plaatse mogelijk niet
beargumenteerd is, aan te geven waarom niet. Dat kunnen we zeker
proberen. We zullen de Kamer informeren over het hoe en wat als we haar
informeren over het feit dat we een onderzoek opstarten. Dat is het
idee, maar dat had u ook gezien. We zullen dan ook aangeven hoe we het
aanpakken en wat onze inschatting is. We moeten dat doen over het ter
plaatse gaan. We kijken natuurlijk heel erg naar dit geval, maar er
kunnen natuurlijk ook hele andere gevallen zijn. Deze procedure gaat
echt in zijn algemeenheid voor alles gelden. We zullen er steeds op
terugkomen wanneer de Kamer wordt geïnformeerd. We zullen ook
reflecteren op hoe het onderzoek is uitgevoerd en waarom je, als dat het
geval was, niet ter plaatse kon gaan.
Dan had u, als ik het goed begreep, nog de vraag: kunt u toezeggen dat
de Kamer in de nieuwe procedure wordt geïnformeerd over de bij Defensie
bekende schattingen? Het gaat dan enerzijds om nevenschade in brede zin
en mogelijke om burgerslachtoffers. Dat is zeker onderdeel van de
procedure zoals we dat zullen doen. Ik dacht dat we in de beantwoording
van de Kamervragen ook al hebben aangegeven dat als we de Kamer
informeren dat we een onderzoek zijn gestart, we daarbij zo veel
mogelijk een beknopte omschrijving zullen geven van wat we op dat moment
weten. We moeten het natuurlijk wel weten. Maar goed, als ik u niet goed
begrepen heb, dan hoor ik dat graag in tweede termijn. Als ik het goed
begrijp, zegt u dat dat wat u betreft ook een soort schatting mag zijn.
Soms weet je het natuurlijk helemaal niet, want daarvoor start je dat
onderzoek. Je start zo'n onderzoek bij een vermoeden naar
burgerslachtoffers. Daarover kunnen we u zeker informeren. De heer
Kerstens had groot gelijk. De procedure voorziet er natuurlijk in dat we
het "transparant, dus openbaar, tenzij" doen. Dat is dus echt afwijkend
van wat we tot op heden deden.
De voorzitter:
Ik wilde eigenlijk de interrupties aan het eind doen. Als de minister
eerst even de punten behandelt die ze nog heeft, dan krijgt de heer Van
den Nieuwenhuijzen daarna als eerste het woord.
Minister Bijleveld-Schouten:
Ik heb nog twee punten. Ik heb nog het punt van de heer Kerstens. Dat is
de vraag die de heer Van Helvert ook stelde: communiceert u ook aan de
Kamer als u na een eerste check niet overgaat tot onderzoek? Dat is het
dan, want je moet natuurlijk een vermoeden van burgerslachtoffers, of
grootschalige nevenschade, hebben om onderzoek te doen. U heeft goed
gezien dat de procedure daar niet in voorziet. Dat zou dan namelijk
betekenen dat we de Kamer over iedere melding van een vermoeden zouden
moeten informeren, ook bij meldingen van buiten, terwijl wij meteen
weten dat we niet gevlogen hebben. Het kan bijvoorbeeld gaan over
vliegen, maar er kunnen ook andere gevallen zijn. Dat is ook de
dagelijkse praktijk. Toevallig hebben we het daar vanmorgen nog even
over gehad. Er kan een melding van buiten komen, die u te zien krijgt,
op een dag dat wij helemaal niet vlogen. Dan kunnen we direct
concluderen dat Nederland er niet bij betrokken was. Er is dan ook geen
reden om verdere stappen te ondernemen en ook niet om de Kamer te
informeren.
Het volgende is wel anders dan hoe we het in het verleden deden, wat
niet in deze procedure is beschreven. In 2019, denk ik, hebben we weer
gevlogen boven Irak en Syrië. Daar hebben we anders dan in het verleden,
wel iedere week gerapporteerd over de aanvallen en de wapeninzet, in
onze weekberichten. Dat was anders dan in het verleden. Ik zie dat dat
in 2018 was. We zijn overigens goed in gesprek met Airwars, PAX en
anderen om daarover te spreken. Dat gaan we dus niet doen. Ik kan u
zeggen dat u daar ook niet op zit te wachten. Er moet wel een vermoeden
zijn van burgerslachtoffers.
Dan heb ik nog de vraag van mevrouw Karabulut: waarom houdt u de
mogelijkheid open om ook vertrouwelijk te informeren? Het is echt
andersom. Het is openbaar, tenzij. Het algemene uitgangspunt is dus dat
het openbaar is, en dat het enkel vertrouwelijk is als dat noodzakelijk
is. Ik was er blij mee dat een groot deel van de Kamer zei dat het echt
anders is. De heer Kerstens zei dat ook. Die afweging is en blijft
natuurlijk de verantwoordelijkheid van de minister van Defensie. Het
gaat daarbij om personele, operationele of nationale veiligheid. Ik zal
dat dan vertrouwelijk aangeven. Als ik of een andere minister kiest voor
vertrouwelijk informeren, is dat wat mij betreft in deze procedure niet
vrijblijvend. We hebben dit goed met elkaar besproken. We stellen een
aantal wezenlijke zaken voor, waar de minister aan is gehouden. Het is
volgens mij goed om dat te zeggen. Bij iedere stap in het proces moet de
minister beargumenteerd de redenen en de onderbouwing aangeven, op basis
waarvan de informatie op dat moment nog niet in het openbaar kan worden
gedeeld. Dat is nog nooit eerder zo gedaan. Dat is dus één.
Indien mogelijk zal een inschatting worden gegeven van de periode waarin
de restricties gelden. Daar kunt u dan de minister op bevragen. In
eerste instantie gebeurt dit natuurlijk vertrouwelijk.
Dan het derde punt. De minister committeert zich direct aan het sturen
van een openbare brief over het onderzoek van het ministerie van
Defensie naar de wapeninzet, zodra dit mogelijk wordt geacht op basis
van de geldende veiligheidsoverwegingen. Er is dus wel iets meer over te
zeggen. De procedure is echt anders. Ook zijn er restricties voor een
minister, waar u de minister aan kunt houden.
Voorzitter. Dat is het einde van dit blokje.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van den Nieuwenhuijzen laat zijn interruptie lopen.
Mevrouw Belhaj, ik wil echt vragen om de interrupties kort te houden,
want ik waarschuw alvast dat u anders niet eens meer tijd hebt om moties
voor te lezen.
Mevrouw Belhaj (D66):
Als de vragen goed worden beantwoord, is het niet nodig, maar ik begrijp
uw boodschap.
In de schriftelijke vragen heb je vraag 5 en vraag 10. In vraag 10 staat
duidelijk dat het verschil is dat je in principe standaard op de hoogte
wordt gesteld bij vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van
wapeninzet. Dan kan het zijn dan een onderzoek wordt gestart, maar als
er een vermoeden is, krijgen wij daar sowieso een bericht over.
Minister Bijleveld-Schouten:
Zeker.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik worstel een beetje, want ik lees hier twee dingen. Ik lees inderdaad
dat we voortaan gaan informeren, maar gezien de voorwaarden behoudt de
minister eigenlijk alle mogelijkheden om zaken weer niet openbaar naar
buiten te brengen. Om het helemaal scherp te krijgen, heb ik de volgende
concrete vraag aan de minister. Zouden conform de nieuwe procedure de
incidenten in Hawija en Mosul direct en concreet, dus herleidbaar naar
openbare informatie over beide aanvallen, aan de Kamer zijn gemeld? Zou
dit dan openbaar of vertrouwelijk zijn gebeurd? Ik zeg dit omdat ik als
woordvoerder Defensie al een keer vertrouwelijk ben geïnformeerd. Ik kan
u daar niets over zeggen, maar ik kan wel zeggen dat het niet de
informatie was die ik nodig heb om mijn controlerende taak te kunnen
uitvoeren.
Minister Bijleveld-Schouten:
In de procedure staat dat wij zo'n bericht gaan checken, zodra dit er
komt … Sorry, ik zet de microfoon uit. Wij gaan dat vermoeden dus
checken. Wij informeren de Kamer op het moment dat wij een onderzoek
starten. Dit doen we het liefst openbaar, maar als er
veiligheidsoverwegingen zijn — ik heb ze net genoemd — vertrouwelijk. U
hebt daarbij ook nog mogelijkheden. Daarom noemde ik dat net zo
uitgebreid in de richting van mevrouw Karabulut en de heer Kerstens. Er
zijn echt restricties waar de minister zich aan moet houden, want de
minister moet bij iedere stap in het proces beargumenteerd aangeven
waarom dit vertrouwelijk is. Dat is echt anders dan anders. Als een
minister niet kan beargumenteren waarom het vertrouwelijk moet, dan moet
het openbaar.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dit was geen antwoord op mijn vraag.
De voorzitter:
Ik ga nu echt even streng zijn, want u hebt ook nog een tweede termijn.
Tenzij we nu zo doorgaan en dan heeft niemand meer een tweede termijn. U
bent door uw interrupties heen. Ik heb u al een persoonlijk feit
toegestaan, dus ik wil dat de minister nu doorgaat met het stukje
varia.
Mevrouw Karabulut (SP):
De minister dient vragen te beantwoorden. Het is een cruciaal debat. Als
het nodig is, kunnen we de tweede termijn ook volgende week houden. Ik
heb aan de minister gevraagd: kunt u …
De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, ik heb u niet het woord gegeven. Ik geef de minister
nu het woord voor het laatste blokje en dan kunt u in de tweede termijn
deze vraag stellen.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik mag toch wel een antwoord vragen op mijn vraag? Zouden wij concreet
…
De voorzitter:
U kunt niet tevreden zijn over het antwoord, maar u hebt uw interrupties
gehad. Het woord is aan de heer Kerstens, want hij heeft een
interruptie.
De heer Kerstens (PvdA):
Het gaat even over het onderzoek en het de Kamer wel of niet informeren.
Ik heb hier de brief van de minister voor me. Hierin zegt ze het
volgende: "Ik doe de Kamer hierbij een concreet voorstel voor een
gezamenlijk vast te stellen procedure." Als ik de bladzijde van de brief
omdraai, staat er: "In het geval er door het ministerie van Defensie
onderzoek wordt gestart naar een vermoeden." Vandaar bij mij de
conclusie dat er zo'n onderzoek moet zijn, willen wij geïnformeerd
worden. Ik zou zo graag op de hoogte zijn van de afwegingen die bij het
ministerie plaatsvinden om in sommige gevallen blijkbaar niet zo'n
onderzoek te laten doen. Ik zou graag willen voorkomen dat als er nu in
de media allerlei geluiden komen dat er toch mogelijkerwijs sprake is
van burgerslachtoffers, we daar weer heel vervelende discussies over
krijgen met de minister. Vandaar mijn oproep om eens na te denken met
ons — want we gaan het samen vaststellen, zie ik in deze brief staan —
over op welke wijze u toch iets transparanter kunt zijn over die
afweging, in voorkomende gevallen, over of er nou wel of niet een
onderzoek plaatsvindt. Want ik zou me hier kunnen voorstellen dat er
hoewel er een vermoeden is, toch geen onderzoek plaatsvindt en dan staan
wij helemaal buitenspel. Tenzij de minister zegt: we gaan een onderzoek
doen als wij als Defensie een vermoeden hebben. Die vermoedens kunnen
ook door anderen geuit worden.
De voorzitter:
De minister.
Minister Bijleveld-Schouten:
Inderdaad. We doen altijd een onderzoek vanuit Defensie als we een
vermoeden hebben van burgerslachtoffers. Dat moet. Dat is zoals het
hoort. Er vindt een voorval plaats. Dan komt er een melding, op enig
moment. Dat vermoeden van burgerslachtoffers kan dan ingegeven zijn door
iemand van buiten, door eigen informatie van Defensie, door informatie
van de coalitie, die misschien iets later komt, of door informatie van
derden. Dan moet er — dat zijn wij verplicht — gekeken worden wat dat
is. Dus dan moeten wij een eerste analyse doen. We moeten die
broninformatie beoordelen, want anders heeft niemand er wat aan. De
vliegers ook niet, in eerste instantie. Niemand. Dan moeten we al dan
niet een onderzoek starten.
Als wij een onderzoek starten, is er dus een vermoeden van
burgerslachtoffers. Dan moeten we het meteen weten. Dat is zoals we
hebben opgeschreven. We hebben dat ook uitgewerkt in een schema. We
moeten inderdaad de procedure met elkaar vaststellen. Ik zal even
kijken. Er zitten tien mensen hier geloof ik. Ik heb er hier een. Ik zal
zorgen dat u dat precies kan zien. Hopelijk kunnen we u dan openbaar
informeren, want dat is het mooiste. Anders doen we dat vertrouwelijk,
vanwege de afwegingen die ik net heb toegelicht. Dat is ook anders dan
nu. U weet het dan. U heeft de restricties gehoord die ik aan de
minister stelde.
Dan starten we het onderzoek. In de periode van onderzoek informeren we
de Kamer. Dan zijn er ook opties voor technische briefings. De vaste
Kamercommissie kan dan allerlei verzoeken doen. Vervolgens wordt het
onderzoek afgerond. We spreken af dat we binnen een maand — zo staat het
ook in de brief — na afronding van het onderzoek — dat moet ook sneller;
dat is ook een van de lessen die we hebben geleerd — de Kamer
schriftelijk informeren over de uitkomsten ervan, inclusief de
inschatting van de mate van waarschijnlijkheid van burgerslachtoffers en
de vraag of het specifieke aantal burgerslachtoffers eigenstandig
bevestigd kan worden in verband met de situatie op de grond. Soms kan
dat wel en soms kan dat niet. Dan komt het in een openbaar debat in de
Kamer aan de orde. We hebben dat in een schema uitgewerkt. Ik kan vragen
of ze zo naar boven komen, zodat ik ze in ieder geval kan
uitdelen.
De voorzitter:
Het lijkt mij handiger dat u dat dan schriftelijke aan de Tweede Kamer
stuurt.
Minister Bijleveld-Schouten:
Dat kan via de griffie. We zijn met de griffie in overleg over de
procedure. Daarom hadden we het zo keurig uitgewerkt voor u, zodat u
daar ook naar kunt kijken.
De voorzitter:
We zorgen in ieder geval dat de Tweede Kamer het krijgt. Het gaat via de
griffie naar de Kamer toe. De heer Kerstens, kort nog.
De heer Kerstens (PvdA):
Ik probeer mijn vraag zo scherp mogelijk te stellen. Ik hoor de minister
zeggen dat er soms signalen komen en dat dat soms signalen zijn van
serieuze partijen. Ze had het over overleg met Airwars en PAX, maar ze
noemde ook coalitiegenoten. Op dat moment, zo hoorde ik de minister
zeggen, vindt er eigenlijk altijd een toets plaats of er nou zo'n echt
onderzoek moet gaan plaatsvinden aan de hand waarvan de Kamer wordt
geïnformeerd. Mijn vraag is wat erop tegen is om de Kamer ook, desnoods
vertrouwelijk wat mij betreft, te informeren over die toets, want daar
staat of valt de transparantie naar de Kamer mee.
Minister Bijleveld-Schouten:
Het kan ook zo zijn dat er bij zo'n vermoeden van buiten — dat heb ik u
net al uitgelegd in mijn antwoord — echt niets is wat wij al meteen
weten, dat wij niet vlogen. Dan kan er wel een vermoeden van
burgerslachtoffers zijn, maar het moet ook nog aan ons te relateren
zijn. Dat is het punt waar het om gaat. Wij kijken dus naar de
vluchtgegevens. Althans, als het over vliegen gaat. Daar hebben we het
nu even over. Ik kan me ook een ander geval voorstellen, maar we hebben
het nu even over vliegen. Daar moeten we dan dus eerst naar kijken. Als
wij zien dat wij dat niet waren, zou het heel gek zijn als wij u
daarvoor al hadden geïnformeerd over dat geval. Snapt u? We moeten dus
echt even kijken.
De voorzitter:
We hebben te maken met dat er nog andere vergaderingen zijn, dat er
schoongemaakt moet worden en dat er nog moties moeten worden ingediend.
Ik zit echt met een eindtijd van 18.00 uur. Meneer Kerstens, kort.
De heer Kerstens (PvdA):
Ik dacht dat we ook zes vragen hadden. Dit is mijn laatste. Het gaat er
eigenlijk om dat wanneer die afweging wordt gemaakt, bijvoorbeeld zoiets
simpels als "wij vlogen niet op die dag", dat wel even met ons wordt
gedeeld, eventueel vertrouwelijk. Anders krijgen we hele discussies, als
in kranten toch weer dingen opkomen.
De voorzitter:
De minister.
Minister Bijleveld-Schouten:
Laten we gewoon even kijken of dat kan. We zijn toch met elkaar in
gesprek over de procedure. Er zitten voor- en nadelen aan. We hebben er
wel uitgebreid over gesproken. Daarom is het goed om er even met elkaar
naar te kijken. En ik zal zorgen dat u dat schema krijgt.
De voorzitter:
Een procedurevoorstel van mevrouw Karabulut, denk ik.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik wil graag een ordevoorstel doen. Er komen bij mij ook allerlei nieuwe
vragen op en ik hoor dat er allerlei zaken in een schema uitgewerkt
worden met de griffier. We zitten een beetje in tijdnood. Er moeten nog
een aantal vragen beantwoord worden. Ik zou dus eigenlijk willen
voorstellen dat we de afronding van dit debat volgende week doen, dat we
nu de resterende vragen beantwoord krijgen en dat we dan voor dat debat
ook dat schema hebben. Dan kan ik de moties die ik heb klaargemaakt op
basis van de oude informatie goed voorbereiden. Dat voorstel wil ik aan
de collega's doen. Het hoeft echt maar een uurtje, voorzitter.
De voorzitter:
Dat begrijp ik allemaal, maar we zitten volgens mij wel behoorlijk vol.
Ik kan niet beoordelen of er volgende week überhaupt ruimte is.
Mevrouw Karabulut (SP):
Of de week daarop, voorzitter.
De voorzitter:
Dan is het herfstreces.
Mevrouw Karabulut (SP):
Of na het reces.
De voorzitter:
Ik wil echt een poging doen om vanmiddag af te ronden. Het is geen nieuw
schema, begrijp ik van de griffie. Als er naar aanleiding van dat stuk
nog weer heel grote vragen zijn, kunnen we eventueel nog een
schriftelijke ronde doen. We kunnen het ook bij een ander debat
betrekken, bijvoorbeeld bij de begrotingsbehandeling of het WGO. Ik wil
nu voorstellen dat de minister doorgaat met het vierde blokje.
Mevrouw Karabulut (SP):
Misschien krijg ik wel steun van de collega's, voorzitter.
De voorzitter:
Als er een meerderheid voor is, kan dat altijd. Ik kijk even naar de
mensen. Is er iemand die dit zou willen steunen? Mevrouw Belhaj, ja of
nee?
Mevrouw Belhaj (D66):
Ik denk dat het verstandig is als de minister even een brief stuurt met
dat schema erbij. Op basis daarvan kunnen we besluiten of we alsnog een
debat willen of een schriftelijke ronde. Dat hoeft van mij niet nu. Ik
denk dat er onnodig veel onduidelijkheid is over hoe het nu geregeld
is.
De voorzitter:
Wie is het daar niet mee eens? Mevrouw Karabulut, in elk geval. Meneer
Fritsma?
De heer Fritsma (PVV):
Ik wil het verzoek wel steunen, omdat ik het inderdaad ook slecht vind
als dit wordt afgeraffeld.
De voorzitter:
Ik wil niet de indruk wekken dat we dit gaan afraffelen. Volgens mij is
toegezegd dat er een brief naar de Kamer komt en dan kunnen we daar weer
een debat over hebben. Meneer Kerstens?
De heer Kerstens (PvdA):
Ik ga het woord "afraffelen" niet gebruiken, maar ik ben het wel eens
met het voorstel van mevrouw Karabulut, want er is best enige ruis op
dit moment over wanneer wel en wanneer niet wordt geïnformeerd. Ik heb
er ook een paar moties over liggen en die zou ik liever goed formuleren,
zodat we samen tot iets komen, dan op een manier waarvan de minister nu
moet zeggen: dat kan niet, want je hebt het niet goed begrepen of in een
brief en een schema staat nog iets anders.
De voorzitter:
Ik zie geen meerderheid voor het voorstel van mevrouw Karabulut, dus ik
wil het woord geven aan de minister voor het laatste blokje.
Minister Bijleveld-Schouten:
Dank u wel. Ik ben bij het blokje varia. Misschien moet ik nog even
aangeven dat ik erover heb getwijfeld om het schema te noemen. Dat wil
ik wel in uw richting zeggen. We hebben juist geprobeerd om wat we al in
woorden hebben opgeschreven in een schema te zetten, zodat het
duidelijker was. Dat is eigenlijk wat het is.
We gaan nu naar het blokje varia. Ik begin bij de heer Stoffer, die de
inlichtingendiensten aanhaalde. Hij had eigenlijk twee punten. Het is
heel belangrijk om zelfstandige informatie te hebben, had u als punt. In
antwoord daarop kan ik alleen ja zeggen. Dat is ontzettend van belang.
Moeten we niet meer investeren in de inlichtingendiensten? U haalde
daarbij aan dat we dat voor een deel al doen. Dit kabinet investeert
extra in inlichtingencapaciteit. Wij zijn er ook echt goed in. Het
antwoord is wel: ja, we moeten verder investeren in die
inlichtingendiensten. We hebben op dit moment al betere data- en
analysecapaciteiten. Dat stelt ons in staat om op meer plekken in het
targetingproces deelgenoot te zijn. U weet dat voor een deel ook. Het
gaat om onder andere TRC-capaciteit. Het volledig zelfstandig uitvoeren
van een targetingproces vereist enorm veel investeringen. Dat is niet
realistisch voor een land als Nederland, zoals u terecht zei. Wij moeten
altijd in een coalitieverband opereren, maar het is helemaal waar dat
meer investeren aan deze kant belangrijk is.
U maakte ook een opmerking over de 2%. U weet hoe wij daarnaar kijken.
We werken nog steeds in de richting van 2%. Dat is niet zozeer omdat 2%
heilig is. Er liggen allemaal capaciteitsberekeningen onder voor
capaciteiten die belangrijk zijn om onze eigen veiligheid in stand te
houden.
Dan de vraag of we het niet vooraf kunnen afspreken. Die zit ook bij de
varia. Die heb ik eigenlijk al beantwoord. O nee, het was een vraag van
de heer Kerstens. Kunt u niet vooraf met derden afspreken dat informatie
gedeeld kan worden, vroeg hij. Dat sluit aan bij deze vraag. Dat is
eigenlijk niet hoe het werkt, want je weet nooit precies wat voor
informatie het is. Je weet nooit wat de informatie is, dus je kunt nooit
precieze afspraken maken. Er zijn tussen de bondgenoten en
inlichtingendiensten al sinds jaar en dag universele normen,
omgangsvormen en afspraken die voorschrijven dat informatie niet zomaar
gedeeld mag worden. Operationele informatie mogen we bijvoorbeeld nooit
delen. Niet die van ons en ook niet die van de bondgenoten, mochten we
die al hebben. U weet natuurlijk ook dat we het inlichtingenbeeld ook
niet zomaar kunnen delen. Daar heb je de commissie voor de Inlichtingen
en Veiligheidsdiensten voor een deel voor. Die ziet daarop toe. Om
informatie te kunnen uitwisselen, moeten we ook wegingsnotities hebben.
Dat is dus niet zoals het werkt.
U had ook nog de vraag waarom andere landen wel informeren over
burgerslachtoffers, meer openbaar. Wij gaan nu al naar een andere
procedure. Daar hadden we het net over. Ieder land maakt zijn eigen
beleid. Ik ken niet alle zelfstandige afwegingen. Ik heb er wel met een
aantal landen over gesproken. Soms zijn het afwegingen waarbij de
inschatting voor de bedreiging in het eigen land minder wordt ingeschat
of ernstiger wordt ingeschat. Gelukkig hebben wij hier nog niet te maken
gehad met een ISIS-aanslag. Ik zal dat afkloppen. Dat zijn allemaal
afwegingen die een rol spelen. Dat is niet eenduidig aan te geven.
Dan nog een vraag van de heer Van den Nieuwenhuijzen. Twee zie ik, ook
een van mevrouw Diks. Staat de minister garant voor de stap dat er eerst
een analyse wordt gemaakt van de broninformatie om te bepalen of een
onderzoek wordt gestart? Die heb ik net al beantwoord, zie ik. Die heb
ik twee keer. Dan de vraag van mevrouw Diks. Sorry, de vraag over de
motie-Diks over het onderzoeken van incidenten bij militaire inzet in
coalitieverband. Wij zijn er inderdaad in gesprek — dat had ik haar
beloofd — met een aantal organisaties, zoals PAX en Airwars en ook de
Open State Foundation over verbeteringen in dat kader van het
transparantiebeleid. Ik heb aan uw Kamer gemeld dat ik deze motie bij
die gesprekken zou betrekken. We gaan volgende maand aan de slag. De
gesprekken lopen eigenlijk goed. U zag ook een aantal keren positieve
berichten van PAX en van Airwars over wat er gebeurt. We gaan aan de
slag met een gezamenlijk proces om te kijken hoe we daar verdere stappen
kunnen zetten en daar zal ik u natuurlijk over informeren.
Mevrouw Belhaj vroeg nog waar de nieuwe werkwijze met het OM is
vastgelegd en hoe dat precies in zijn werk gaat. Dat heb ik gemeld in de
Kamerbrief van 30 juni, over de voortgang van de moties. Het OM is op 25
juni geïnformeerd dat de interne meldingsprocedure van het ministerie
van Defensie is aangescherpt. Daarin is opgenomen dat in aanvulling op
de huidige informatievoorziening aan het OM het OM ook onverwijld
geïnformeerd zal worden wanneer Defensie een onderzoek start naar een
vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers als direct gevolg van
Nederlandse wapeninzet. Ook in de onderzoeksprocedure die we nu
gebruiken, zullen we nog een aanscherping maken, omdat we hebben gezien
dat dit nodig is. Daar zal ook de melding aan het OM worden
opgenomen.
De vraag over het verschil tussen Hawija en Mosul heb ik al
beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik over naar de tweede termijn van de Kamer. Ik wilde
voorstellen twee minuten spreektijd, inclusief het voorlezen van
eventuele moties. Het woord is aan mevrouw Belhaj van D66.
Mevrouw Belhaj (D66):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik
ben erg benieuwd hoe het onderzoek gaat verlopen. Ik ben ook erg
benieuwd hoe er ter plaatse gekeken gaat worden, als het weer kan, naar
wat er gedaan kan worden voor de gemeenschap. Blijheid naar aanleiding
van zo veel debatten zal ik niet uitspreken. Ik denk wel dat het goed is
dat we nu staan waar we staan. Ik had graag gewild dat het anders was
verlopen. Ik denk dat het goed is dat we vooruitkijken en dat het goed
is dat het ministerie en de minister geïnternaliseerd hebben wat het
belang is van transparantie en alles wat daarbij hoort, dus ook het
verantwoordelijkheid durven nemen als het soms niet goed gaat.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Van den Nieuwenhuijzen van
GroenLinks.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor de beantwoording van de minister. Ik
heb in mijn eerste termijn twee punten aangegeven, waarop het voorstel
wat ons betreft aangepast moest worden. Tevens heb ik gevraagd naar de
status van de motie van mijn voorganger, Isabelle Diks. De reactie op
die motie bevreemdde mij een beetje. Misschien is het goed als we nog
een keer met elkaar naar het dictum kijken. Het ging wel degelijk over
afspraken in het coalitieverband waarin we gaan samenwerken. Volgens mij
praatten we daarbij even langs elkaar heen. Onze twee punten gingen over
duidelijkheid en schattingen, alsook over de actieve onderzoekplicht. De
minister was positief, begreep ik. Omdat het voor ons essentiële punten
zijn, wil ik alsnog de volgende moties indienen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het door een onveilige situatie soms niet mogelijk is
om ter plekke onderzoek uit te voeren naar nevenschade en gevallen
burgerslachtoffers door toedoen van Nederlandse wapeninzet, en daarom
afgegaan moet worden op schattingen op basis van het Battle Damage
Assessment en lokale bronnen;
overwegende dat het van belang is dat de Kamer zo goed mogelijk op de
hoogte wordt gesteld van de omvang van een incident waarbij mogelijk
burgerslachtoffers zijn gevallen, ook wanneer slechts schattingen
beschikbaar zijn;
verzoekt de regering in het protocol voor het informeren van de Kamer
over burgerdoden na Nederlandse wapeninzet op te nemen dat de Kamer ook
wordt geïnformeerd over bij Defensie bekende schattingen van nevenschade
en aantallen burgerslachtoffers,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Nieuwenhuijzen. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 734 (27925).
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
En mijn tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er een dure plicht rust op Defensie om bij Nederlandse
wapeninzetten waarbij mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen, deze
incidenten zo goed als mogelijk te onderzoeken, maar dat onveiligheid
van de locatie er soms toe leidt dat geen onderzoek ter plaatse kan
worden uitgevoerd;
overwegende dat het van belang is dat Defensie alles op alles zet om
incidenten zo goed als mogelijk te onderzoeken, indien dit geen
Nederlands personeel in gevaar brengt;
verzoekt de regering in het protocol voor het informeren van de Kamer
over burgerdoden na Nederlandse wapeninzet op te nemen dat de Kamer bij
elk incident wordt geïnformeerd over de wijze waarop onderzoek wordt
uitgevoerd, en indien onderzoek ter plaatse niet mogelijk is hierbij
beargumenteerd aan te geven waarom niet,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Nieuwenhuijzen en
Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Zij krijgt nr. 733 (27925).
Dan is het woord aan de heer Fritsma van de PVV.
De heer Fritsma (PVV):
Dank, voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden. Ik wil graag
de volgende drie moties indienen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om inzake de gevolgen van het bombardement op Mosul
aan te geven wat de hoogte van de vrijwillig aan de nabestaande
toegezegde of uitbetaalde schadevergoeding is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 735 (27925).
De heer Fritsma (PVV):
Bij mijn eerste motie wil ik nog wel opmerken dat ik natuurlijk begrip
heb voor de veiligheidssituatie van de heer Razzo. Zijn advocaat zegt
echter zelf dat het een fors bedrag is dat ze in de 20 jaar dat ze dit
werk doet nog nooit eerder heeft gezien. Het is dan ook niet aannemelijk
dat de veiligheidssituatie aanzienlijk verandert als daar een specifiek
bedrag aan gekoppeld wordt.
De tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
spreekt uit dat de aan de nabestaande van het bombardement op Mosul
toegezegde schadevergoeding onwenselijk is, omdat Nederland niet
aansprakelijk is en nu toch een voorbeeld is gesteld en precedent is
geschapen dat zeer nadelige gevolgen kan hebben voor Nederland en de
Nederlandse belastingbetaler,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 737 (27925).
De heer Fritsma (PVV):
De laatste motie is belangrijk, omdat de minister heeft aangegeven ze
wel probeert te voorkomen dat de vrijwillige vergoeding met betrekking
tot Hawija in handen komt van de IS-strijders, maar dat ze dat niet kan
uitsluiten. Dat is nogal wat. Ik hoop dat iedereen zich dat realiseert.
Vandaar de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om er inzake de gevolgen van het bombardement op
Hawija zorg voor te dragen dat geen schadevergoeding of andere hulp
wordt verstrekt aan individuen of aan de hele gemeenschap, temeer omdat
daarmee de kans bestaat dat Nederlands belastinggeld ten goede komt aan
IS'ers,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 736 (27925).
De heer Fritsma (PVV):
Daar kan ik het bij laten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Kerstens van de PvdA.
De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter. Ik begin gelijk met het voorlezen van een aantal zeer
zorgvuldig geformuleerde moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat stappen worden gezet naar meer transparantie in het
informeren van de Kamer over mogelijke burgerslachtoffers bij de inzet
van de Nederlandse krijgsmacht;
constaterende dat de vraag of de Kamer wordt geïnformeerd echter
afhankelijk is van het al dan niet starten van een onderzoek naar
mogelijke burgerslachtoffers, waarbij de overwegingen om al dan niet tot
een dergelijk onderzoek over te gaan voor de Kamer niet kenbaar
zijn;
verzoekt de regering ook als het gaat om bovenstaande overwegingen de
maximaal mogelijke transparantie richting Kamer te betrachten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kerstens en Van den
Nieuwenhuijzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Zij krijgt nr. 738 (27925).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat diverse landen (standaard-)regelingen voor de
compensatie van burgerslachtoffers kennen;
overwegende dat eenheid in die regelingen van coalitiepartners te
verkiezen is;
verzoekt de regering te bezien op welke wijze afspraken daarover voor
aanvang van bijvoorbeeld een missie kunnen worden gemaakt, zodat die
eventueel in een zogenaamde artikel 100-brief kunnen worden
vermeld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 739 (27925).
De heer Kerstens (PvdA):
De volgende lijkt hierop, maar is net even anders.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de nu voorgestane grotere transparantie bij het
informeren van de Kamer bij (een onderzoek naar) een vermoeden van
burgerslachtoffers bij de inzet van de Nederlandse krijgsmacht mede
afhankelijk is van afspraken daarover in internationaal
coalitieverband;
verzoekt de regering te bezien op welke wijze dergelijke afspraken voor
aanvang van bijvoorbeeld een missie kunnen worden gemaakt, zodat die in
een zogenaamde artikel 100-brief kunnen worden vermeld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 740 (27925).
De heer Kerstens (PvdA):
De laatste motie luidt als volgt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat bij het uitvoeren van de grondwettelijke taken, ondanks
alle maatregelen en zorgvuldigheid die Defensie hierbij betracht, de
mogelijkheid van onbedoelde burgerslachtoffers niet volledig valt uit te
sluiten;
constaterende dat er landen zijn die, ongeacht de schuldvraag dan wel
erkenning van aansprakelijkheid, een standaardcompensatie toekennen om
families van burgerslachtoffers te compenseren;
verzoekt de regering een inventarisatie van compensatieregelingen van
andere landen te doen plaatsvinden en uiterlijk bij de Voorjaarsnota een
eventueel gewijzigd voorstel voor een Nederlandse regeling voor
compensatie voor de (nabestaanden van) burgerslachtoffers aan de Kamer
voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 741 (27925).
Dank u wel meneer Kerstens. Dan is het woord aan de heer Van den Bosch
van de VVD.
De heer Van den Bosch (VVD):
Heel kort, voorzitter. Ik dank de minister voor al haar opmerkingen en
voor de toezeggingen die ze heeft gedaan. Ik ben ook blij met de
toezegging om in de brief aan de Kamer over wat we gaan doen ook te
vertellen wat het gaat kosten en waar het allemaal vandaan komt. Dat
lijkt me wel belangrijk om te weten.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Stoffer van de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ook ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen.
Ik heb geen moties. We hebben verder voldoende gesproken in eerste
termijn, dus dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Karabulut van de SP.
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter, dank u wel. De commissie die onderzoek deed naar de illegale
oorlog in Irak heeft de onderste steen boven gehaald: de waarheid. Ook
hier zal de waarheid boven moeten komen over Hawija en Mosul. De
minister stelde mij niet gerust.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een onderzoekscommissie van tijdelijke aard wordt
ingesteld om de aanval op Hawija te onderzoeken;
verzoekt de regering deze commissie ook onderzoek te laten doen naar de
vraag wie wat wanneer wist, de vraag naar de communicatie over de aanval
aan de Kamer, waaronder de keuze voor jarenlange geheimhouding, en de
vraag naar de rechtmatigheid van de aanval,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 742 (27925).
Mevrouw Karabulut (SP):
Daarbij is ook het volgende van belang.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een onderzoekscommissie van tijdelijke aard wordt
ingesteld om de aanval op Hawija te onderzoeken;
van mening dat geheim verklaard onderzoeksmateriaal voor de commissie
toegankelijk moet zijn;
verzoekt de regering de commissie toegang te geven tot alle relevante
informatie en er bij bondgenoten op aan te dringen dat ook te
doen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 743 (27925).
Mevrouw Karabulut (SP):
Wanneer ik de minister vraag of Hawija en Mosul weer kunnen gebeuren of
dat wij dan direct geïnformeerd zouden worden, blijkt uit het antwoord
eigenlijk dat het weer kan gebeuren.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat de wijze van informeren van de Kamer over Nederlandse
betrokkenheid bij burgerslachtoffers in de oorlog tegen Islamitische
Staat geen navolging verdient;
verzoekt de regering de Kamer in geval van (mogelijke) betrokkenheid —
direct dan wel indirect — bij burgerslachtoffers voortaan binnen een
week en in openbaarheid te informeren, op een wijze waardoor
onafhankelijk nagegaan kan worden wat er is gebeurd, dus met vrijgave
van specifieke details over het optreden zoals datum, tijd en
plaats,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 744 (27925).
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Tot slot de slachtoffers.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een slachtoffer en nabestaande van de Nederlandse
aanval op Mosul een vergoeding wordt uitgekeerd vanwege het enorme leed
dat hem is overkomen;
constaterende dat ook de slachtoffers en nabestaanden van de Nederlandse
aanval op Hawija enorm leed is overkomen;
verzoekt de minister ook deze slachtoffers en nabestaanden via een
individuele regeling tegemoet te komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 745 (27925).
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Helvert van het CDA.
De heer Van Helvert (CDA):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Het is goed om in de antwoorden van
de minister te horen dat serieuze stappen zijn ondernomen en ook nog
steeds worden ondernomen om dat transparanter te maken. Het was een
uitdrukkelijke wens van eigenlijk de hele Tweede Kamer om daar
transparanter in te zijn, ondanks dat het zulke gevoelige zaken betreft.
Het is goed dat wanneer de Kamer in brede zin moties aanneemt, zoals de
motie-Voordewind/Belhaj, de motie-Voordewind over de red card holder en
de motie Stoffer, de minister daar gewoon mee aan de slag gaat. Ik denk
dat dat ook eens gezegd mag worden, zeker omdat het voor zowel de
nabestaanden als de mensen die werkzaam zijn bij Defensie van groot
belang is dat hier op een goede manier over wordt gesproken. Het is van
belang dat ook bekend is, in Nederland maar ook in de rest van de
wereld, dat Nederland er alles aan doet om zo min mogelijk slachtoffers
te maken terwijl ISIS probeert er zo veel mogelijk te maken.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de tweede termijn
van de Kamer. Ik schors de vergadering tot tien voor zes. Ik hoop dat
dan alle moties ook bij de minister zijn beland en dat zij daar een
oordeel over kan geven.
De vergadering wordt van 17.42 uur tot 17.52 uur geschorst.
Minister Bijleveld-Schouten:
Zoals u hebt gevraagd, zal ik mijn beoordeling over de moties aangeven.
Ik begin bij de motie op stuk nr. 733 van de leden Van den
Nieuwenhuijzen en Kerstens. Daarover kan ik het oordeel aan de Kamer
laten.
De motie op stuk nr. 734 van de heer Van den Nieuwenhuijzen beschouw ik
als ondersteuning van het beleid, dus die zou ik kunnen overnemen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de griffier, maar volgens mij kunnen bij een
notaoverleg geen moties overgenomen worden.
Minister Bijleveld-Schouten:
Dan laat ik het oordeel ook aan de Kamer. O ja, het is een notaoverleg
natuurlijk.
De motie op stuk nr. 735 van de heer Fritsma wil ik ontraden.
Dan de motie op stuk nr. 736 van de heer Fritsma. Ondanks dat ik het
eens ben met het laatste deel dat er geen belastinggeld ten goede komt
aan IS'ers, staat ervoor dat er geen schadevergoeding of andere hulp
wordt verstrekt, en dat is de reden waarom ik de motie wil
ontraden.
De motie op stuk nr. 737 van de heer Fritsma wil ik om de al door mij
genoemde redenen ook ontraden.
De motie op stuk nr. 738 van de heren Kerstens en Van den Nieuwenhuijzen
wil ik ontraden. Ik heb al beantwoord in uw richting waarom ik die
andere kant niet zou willen doen. Dat is gewoon niet te doen, dus deze
motie zou ik willen ontraden.
Dan de motie op stuk nr. 739. Ik had even moeite om die handgeschreven
motie te lezen, moet ik eerlijkheidshalve bekennen. Ik heb daar in de
antwoorden op de feitelijke vragen ook al iets over gezegd. Ik kan
eigenlijk geen uitspraak doen over de coalitiekant. Ieder land moet dat
voor zichzelf doen. Dat is uiteindelijk de reden waarom ik de motie zou
willen ontraden, maar ik heb natuurlijk in het debat met uw Kamer gezegd
wat ik wel zou kunnen doen in die artikel 100-brief. Deze zou ik dus
willen ontraden.
In de motie op stuk nr. 740 van de heer Kerstens staat: verzoekt de
regering te bezien op welke wijze dergelijke afspraken vóór aanvang van
bijvoorbeeld een missie kunnen worden gemaakt, zodat die dan kunnen
worden vermeld in de artikel 100-brief. Ik heb in het antwoord aan u
aangegeven dat ik zal proberen om dat te doen. Als ik dat mag zien als
een inspanningsverplichting — want ik kan u geen resultaatverplichting
beloven — dan kan ik het oordeel over deze motie aan de Kamer
laten.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Kerstens knikt en daarmee akkoord is met de
interpretatie. Oordeel Kamer.
Minister Bijleveld-Schouten:
De motie op stuk nr. 741, ook van de heer Kerstens, zou ik willen
ontraden, omdat ik denk dat het, zoals ik ook heb beargumenteerd in het
debat, niet altijd in het voordeel is van mogelijke burgerslachtoffers,
waarvan we allemaal hopen dat die er in de toekomst niet zullen
zijn.
Dan de motie op stuk nr. 742 van mevrouw Karabulut. Ik heb al heel
nadrukkelijk aangegeven dat ik het dictum van de motie-Belhaj hanteer.
Deze zou ik dus willen ontraden.
In de motie op stuk nr. 743 van mevrouw Karabulut gaat het om de
relevante informatie. Dat ben ik met u eens. Als ik dit ook als een
inspanningsverplichting kan zien — want ik zal er alles doen om het zo
ver te krijgen, maar ik kan u geen resultaatverplichting beloven — dan
laat ik het oordeel aan de Kamer. Anders moet ik de motie
ontraden.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat staat er ook. Er staat: verzoekt de regering toegang te geven en aan
te dringen bij bondgenoten.
De voorzitter:
Maar de vraag is even of u het met de interpretatie van de motie eens
bent, zodat die oordeel Kamer kan krijgen, of dat u zegt ...
Mevrouw Karabulut (SP):
Wat wil de minister dan niet? Want ik begrijp het niet helemaal.
Minister Bijleveld-Schouten:
Ik kan niet zelf de commissie toegang geven. Dat heb ik ook geantwoord.
Natuurlijk kan ik erop aandringen, maar dan weet ik niet zeker of alle
informatie komt, dus ik beschouw het als een inspanningsverplichting.
Als u de motie zo wilt lezen, dan laat ik het oordeel aan de Kamer. Of
als ik de motie zo mag lezen, dan laat ik het oordeel aan de
Kamer.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik had het anders gewild, maar aandringen is aandringen. We hopen dat
het resultaat positief is.
De voorzitter:
Prima. De motie op stuk nr. 743 heeft oordeel Kamer.
Minister Bijleveld-Schouten:
Dan de motie op stuk nr. 744. Ik denk oprecht dat ons huidige voorstel,
dat we bij brief aan uw Kamer hebben gedaan en waarover ik u nog bij
brief zal informeren, in het schema kijkend, genoeg waarborgen biedt,
dus deze wil ik ontraden.
Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 745.
De voorzitter:
Mevrouw Karabulut nog over de motie op stuk nr. 744.
Mevrouw Karabulut (SP):
Waarin wijkt dit voorstel dan af van het voorstel van de minister, zou
ik willen vragen.
Minister Bijleveld-Schouten:
Wij gaan eerst kijken naar dat vermoeden. In de motie staat: verzoekt de
regering de Kamer in geval van mogelijke betrokkenheid — direct dan wel
indirect — voortaan binnen een week en in openbaarheid, op een wijze ...
Het kan niet altijd openbaar zijn. Daar wijkt het al in af, omdat ik wel
degelijk ook de afweging zou moeten kunnen mogen maken in het kader van
de veiligheid et cetera om het in beslotenheid te doen.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 744 wordt ontraden. Dan de motie op stuk nr.
745.
Minister Bijleveld-Schouten:
De motie op stuk nr. 745 staat haaks op wat we in de brief hebben
geschreven, dus ook die wil ik ontraden.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn alle moties van een oordeel voorzien. Er wordt
aanstaande dinsdag gestemd over de moties. Voordat we aan het einde van
dit notaoverleg komen, hebben we nog een drietal toezeggingen. Over de
tweede toezegging moet ik nog even met de heer Kerstens spreken, want
volgens mij is die vastgelegd in een motie.
Dan eerst de toezeggingen.
De minister informeert de Kamer over de in Hawija uit te voeren projecten zodra bekend is welke projecten dat zijn. Volgens mij is ook afgesproken dat daar nog de financiën aan worden toegevoegd en waar die vandaan komen.
De minister informeert de Kamer over de onderzoeksvragen zodra deze zijn vastgesteld, alsmede over de voortgang van het onafhankelijke onderzoek.
De laatste toezegging gaat over de artikel 100-brieven waarin de
minister een paragraaf zou opnemen over de eventuele mogelijke afspraken
met coalitiepartners over vormen van vergoeding, maar dat ligt in een
motie vast. Ik zou die daarom niet als een toezegging willen noteren,
omdat die motie er ligt. Bent u het daarmee eens, meneer Kerstens?
De heer Kerstens (PvdA):
Daar ben ik het mee eens.
De voorzitter:
De heer Van den Nieuwenhuijzen mist nog een toezegging?
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Volgens mij hadden we in de beantwoording over de motie-Diks
geconstateerd dat de minister nog naar het dictum zou kijken. Ik hoop
dat ze er nog op terugkomt hoe ze dat gaat doen.
De voorzitter:
Voor een toezegging is het noodzakelijk dat de minister aangeeft dat ze
ergens schriftelijk op terugkomt op enig moment. Ik kijk even naar de
minister.
Minister Bijleveld-Schouten:
Ik had inderdaad gezegd dat ik daar nog even naar zou kijken, want u
zei: u heeft een deel beantwoord. Zelf was ik van plan om dit bij de
begroting of anderszins mee te nemen, maar als u er prijs op stelt dat
ik er schriftelijk op terugkom, wil ik dat doen.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Het liefst schriftelijk, zeker nu de begroting is doorgeschoven naar
begin december.
Minister Bijleveld-Schouten:
O, dat was mij nog niet eens geworden.
De voorzitter:
Ja, dat gerucht gaat.
Dan noteren we als toezegging dat daar schriftelijk op wordt
teruggekomen. Ik neem aan dat u dat graag wilt voor de
begrotingsbehandeling van Defensie.
Dan zijn we daarmee aan het einde gekomen van dit notaoverleg. Ik dank
iedereen voor zijn medewerking.
Sluiting 18.00 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 10 (2020-2021) van 8 oktober 2020 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |