[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

De agrarische ondernemerschapsagenda

Voortgang Natura 2000

Brief regering

Nummer: 2020D41086, datum: 2020-10-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32670-199).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32670 -199 Voortgang Natura 2000.

Onderdeel van zaak 2020Z19005:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

32 670 Voortgang Natura 2000

Nr. 199 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2020

Om van kringlooplandbouw een succes te maken, vind ik het van het grootste belang dat de boer er een goed inkomen mee kan verdienen. De versterking van het verdienvermogen van de boer is voor de omschakeling naar kringlooplandbouw in 2030 daarom zowel een voorwaarde als een doel. Het is een voorwaarde, omdat een goed verdienvermogen boeren de financiële ruimte geeft om de nodige investeringen in verduurzaming te doen en die daarna ook terug te verdienen. Het is een doel, omdat we met kringlooplandbouw willen wegbewegen van de huidige nadruk op steeds hogere productie tegen een steeds lagere prijs.

Die nadruk op een steeds grotere productie heeft de laatste decennia een nadelige invloed gehad, niet alleen op het verdienvermogen van de agrarische ondernemer, maar ook op de natuur. Met kringlooplandbouw streef ik naar eerlijke prijzen voor voedselproducten, waarbij de productie ook de natuur ten goede komt, en de prijzen rechtvaardig zijn voor de producent ervan.

Ik stuur hierbij uw Kamer mijn nadere uitwerking van hoe ik het verdienvermogen van de boer verder wil versterken, zoals ik eerder aan uw Kamer heb toegezegd (Kamerstuk 32 670, nr. 196). Deze uitwerking is mede gebaseerd op het rapport van de Taskforce verdienvermogen kringlooplandbouw. Mijn uitwerking krijgt vorm in de hier voorliggende agrarische ondernemerschapsagenda. Met deze agenda wil ik de positie van de agrarische ondernemer verder versterken, om zo zijn verdienvermogen te verbeteren.

Op dit moment hebben veel agrarische ondernemers door de coronacrisis grote zorgen over hun inkomen. Hele afzetmarkten vielen plotseling stil en zijn nog niet overal weer op gang gekomen. Het kabinet ondersteunt ondernemers waar mogelijk om deze crisisperiode door te komen. Om ervoor te zorgen dat boeren na de crisis perspectief blijven zien voor hun bedrijf, is uitzicht op een goed verdienvermogen van groot belang.

Ruimte voor ondernemerschap

Ik vind het belangrijk dat boeren meer ruimte krijgen voor ondernemerschap. Niemand weet zoveel over zijn bedrijf als de agrarische ondernemer zelf. Daarom is mijn uitgangspunt dat agrarische ondernemers zo veel mogelijk in staat worden gesteld om zelf duurzame verdienmodellen te ontwikkelen. Hierbij moeten ze natuurlijk ondersteund worden door de keten, de consumenten en de overheid. Hoewel ze zelf een belangrijke rol hebben, kunnen ze het namelijk niet alleen. De overheid is nodig om de juiste randvoorwaarden te stellen zodat agrarische ondernemers zelf hun verdienmodel vorm kunnen geven. Dit wordt ook onderstreept door de Taskforce verdienvermogen kringlooplandbouw.

Ondernemers moeten in staat zijn om op basis van een gezond ondernemersplan een goed inkomen te verdienen met duurzame landbouw. Zoals de taskforce het verwoordt: «Je kunt niet groen doen en rood staan». Ook moeten ondernemers het vooruitzicht hebben dat zij hun bedrijf aan een volgende generatie kunnen overdragen. Een duurzaam verdienvermogen is daarom een onmisbare pijler onder mijn visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5).

Naar een duurzaam verdienvermogen

Bij een duurzaam verdienvermogen verschuift de nadruk van productiegroei naar het creëren van duurzame toegevoegde waarde. De boer krijgt een betere marge doordat hij zich onderscheidt op bijvoorbeeld duurzaamheid, kwaliteit, afstand tot de afnemer, productkeuze, gezondheid, etc. Verder heeft een agrarische ondernemer die volgens kringloopprincipes werkt minder kosten aan productiemiddelen zoals kunstmest en krachtvoer.

Een duurzaam verdienmodel leidt vaak tot een verbeterde samenwerking tussen ondernemers. Dat versterkt de marktpositie van de individuele agrarische ondernemer en zorgt voor betere afspraken met leveranciers en afnemers. In andere gevallen zal bij een duurzaam verdienmodel blijken dat het aandeel niet-agrarische inkomsten hoger ligt, bijvoorbeeld door het uitbaten van een boerenwinkel. Ten slotte zal het duurzame verdienvermogen versterkt kunnen worden met maatschappelijke inkomsten voor publieke diensten, zoals het in stand houden van cultuurlandschappen en van boerennatuur.

Agrarische ondernemerschapsagenda

Ik wil de ontwikkeling van duurzame verdienmodellen ondersteunen met een agrarische ondernemerschapsagenda, die ik hieronder beschrijf en toelicht.

Deze agenda is opgebouwd uit de volgende vier pijlers: (i) het stimuleren van (nieuw) ondernemerschap, (ii) het belonen van publieke diensten, (iii) het versterken van de marktmacht van agrariërs en (iv) het bevorderen van een gelijker speelveld. Onder deze pijlers vallen veel activiteiten waaraan ik nu al werk om mijn LNV-visie te realiseren. De ondernemerschapsagenda brengt deze diverse activiteiten samen in een solide, samenhangende agenda.

i) Stimuleren (nieuw) ondernemerschap

Een transitie naar verdere verduurzaming van de landbouw vraagt vaak om andere werkwijzen. Duurzame producten worden beter vermarkt, bijvoorbeeld door gebruik te maken van onderscheidende keurmerken waarmee consumenten de meerwaarde van producten op waarde kunnen schatten. Ook kunnen andere afzetkanalen worden gevonden, zoals bijvoorbeeld de boerderijwinkel waarmee een groter gedeelte van de marge bij de boer blijft. Door andere markten te bedienen, kan het verdienmodel verbeterd worden. Bijvoorbeeld bij de verkoop aan consumenten die duurzaamheid waarderen. Ook restproducten kunnen nog beter worden verwaard, zoals bij het hergebruik van resten uit de voedingsindustrie voor het voeren van kippen.

De veranderingen die noodzakelijk zijn voor deze transitie zijn niet van de ene op de andere dag doorgevoerd. Agrarische ondernemers zullen nieuwe werkwijzen ontdekken en daarmee nieuwe bedrijfsmodellen ontwikkelen. Hiervoor is kennis nodig, inzicht in de effecten van eigen handelen en ruimte om nieuwe werkwijzen in praktijk te brengen. Ondernemers nemen hiervoor zelf het initiatief en ik wil ze graag daarbij ondersteunen. Daarom ben ik onder deze pijler met de volgende stappen bezig:

Nieuwe werkwijzen voor boeren

– Boeren kunnen gebruik maken van kortere ketens. Kortere ketens beteken namelijk minder tussenschakels en daarmee een betere marge van de producenten te garanderen. Ik ben al enige tijd bezig om deze kortere ketens te stimuleren. Naast het ondersteunen van de Taskforce korte keten, doe ik dit ook door een online binnenlandse handelsmissie te organiseren. Onderdeel van de Nationale Handelsmissie is een green deal catering die provincie en Rijk afsluiten met hun cateraars. Daarnaast werk ik samen met de Europese Commissie aan een congres voor producenten van streekproducten in Nederland.

– Het betrekken van de consument bij de verdere verduurzaming van de landbouw kan een bijdrage leveren bij het verkrijgen van een hogere prijs. Een consument die een boer kent en zijn bijdrage waardeert, zal eerder bereidt zijn om te betalen voor de meerwaarde die deze boer levert. Vanuit de sector lopen meerdere initiatieven om consumenten in contact te brengen met het boerenbestaan en zo hun waardering voor voedsel en de manier waarop dit wordt geproduceerd te verhogen. Ik ontwikkel een consumentenstrategie voedsel om consumenten sterker te betrekken bij de transitie naar kringlooplandbouw. In deze strategie onderzoek ik de factoren en knelpunten die een rol spelen bij het aankoop- en consumptiegedrag van consumenten. Vervolgens kijk ik naar welke beleidsroutes er nodig zijn om consumenten te bewegen naar het vaker kopen van versproducten uit de Nederlandse kringlooplandbouw, wat uiteindelijk zorgt voor grotere opbrengsten voor de boer.

– Het uitvoeren van meerdere functies is een manier waarop landbouwers hun verdienmodel kunnen verbeteren. Multifunctionele landbouw is de verzameling bedrijven die hun agrarische productie en omgeving combineren met het leveren van diensten aan de samenleving: zorglandbouw, boerderijeducatie, boerderijwinkels/korte ketens, agrarische kinderopvang, agrarisch natuurbeheer en agrotoerisme. Om de ontwikkeling van multifunctionele landbouw verder te stimuleren, heb ik het Platform Multifunctionele Landbouw ingesteld. Hierin werk ik samen met partijen aan het inventariseren en het wegnemen van knelpunten voor de multifunctionele landbouw in wet- en regelgeving en via uitwisseling van ervaringen en kennis.

– Goede samenwerking in de Keten kan het verdienvermogen versterken. Denk hierbij aan de nieuwe melkconcepten die Friesland Campina heeft ontwikkeld samen met hun boeren. Aan CONO Kaasmakers die een premie geven voor biodiversiteitprojecten van melkveebedrijven. Of HAK die een 10% meer betaalt voor planet proof producten. Maar ook de vele bedrijven die dagelijks meedenken met boeren over nieuwe concepten, over hoe duurzamer geboert kan worden en over hoe dit allemaal betaalbaar kan worden gemaakt. Ik moedig dit soort initiatieven aan en ben in overleg met de CEO’s van meerdere bedrijven om te kijken hoe ik meer van dit soort initiatieven kan krijgen.

Bij nieuw ondernemerschap zullen vaak nieuwe investeringen gedaan worden waarvoor financiering nodig is. Zonder zekerheid van toegang tot financiering om de benodigde investeringen te kunnen doen, komt een transitie naar verdere verduurzaming van de landbouw moeilijk van de grond. Daarom werk ik een aanpak duurzame agrofinanciering uit, waarover ik u later dit jaar wil informeren.

Parallel hieraan werk ik de invulling uit van het omschakelfonds dat ik heb aangekondigd in de brief van 7 februari 2020 (voortgang stikstofproblematiek: maatregelen landbouw en verdere impuls gebiedsgerichte aanpak (Kamerstuk 35 334, nr. 44). Conform de motie van de leden Voordewind en Amhaouch (Kamerstuk 35 154, nr. 21) zal ik u in het najaar nader informeren over de uitwerking van het omschakelfonds.

Inzicht in en kennis over nieuwe mogelijkheden

Kennis en innovatie op het boerenerf zijn van cruciaal belang voor het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen. Hierover heeft uw Kamer op 11 augustus 2020 een brief ontvangen met een schets van de voortgang van mijn beleidsinzet op dit gebied (Kamerstukken 35 300 XIV en 35 334, nr. 76). De benutting van kennis en toepassen van innovatie wil ik versnellen op verschillende manieren:

– Om ervoor te zorgen dat wetenschappelijke kennis en nieuwe inzichten uit de praktijk het boerenerf bereikt en toegepast kan worden, is de registratie van onafhankelijke en deskundige bedrijfsadviseurs en bedrijfscoaches noodzakelijk. Verder werk ik aan een regeling waarmee de agrarische ondernemers deze bedrijfsadviseurs laagdrempelig kunnen inschakelen, de Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (Sabe). Hiermee werken we in één systematiek, of dat nu is in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, de versnelling richting kringlooplandbouw, het Jongeboerenfonds of andere programma’s is (zie Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 98). De Sabe zal het gemakkelijk maken om individueel of in groepsverband onafhankelijke expertise in te kopen en kennis te delen.

– Daarnaast speelt het groene onderwijs een belangrijke rol bij het toepassen van kennis. In het kader van de Green Deal Natuurinclusieve landbouw in het groene onderwijs werk ik eraan kringloop- en natuurinclusief denken tot integraal onderdeel van de groene opleidingen te maken. Hiermee stimuleer ik huidige en toekomstige boeren om duurzaamheid (zwaarder) mee te wegen in hun bedrijfsbeslissingen.

– In het groene onderwijs is reeds veel aandacht voor het aanleren van ondernemerschapsvaardigheden. Met de groene onderwijsinstellingen zal ik bezien op welke wijze de aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs nog verder versterkt zou moeten worden, gelet op de maatschappelijke opgaven waar de sector voor staat.

– Een praktisch voorbeeld van kennisverspreiding zijn de gratis masterclasses over stikstof die door de groene hogeronderwijsinstellingen worden aangeboden. Het gratis delen en inzichtelijk maken van dit soort informatie helpt producenten op een praktische wijze om te verduurzamen. Een zelfde soort praktische inslag zie je bij het online platform kringlooplandbouw waarmee ik gestart ben en waarin informatie kan worden uitgewisseld.

Door benchmarking wordt het voor de agrarische ondernemer inzichtelijk wat zijn absolute prestaties zijn en hoe die zich verhouden tot die van andere agrarisch ondernemers. Een helder dashboard helpt de ondernemer ook doordat hij ziet waar zijn verbetermogelijkheden zitten. Daarom ben ik op meerdere terreinen bezig om meer inzicht te bieden aan de agrarische ondernemer, bijvoorbeeld samen met de initiatiefnemers van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, met het bodemprogramma, bij het uitvoeringsprogramma van de toekomstvisie gewasbescherming en in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

Benchmarks hebben in het verleden hun nut bewezen. Benchmarks worden nu ook al veelvuldig opgesteld door de sectoren zelf. Zoals ik uw Kamer eerder in het Realisatieplan voor de LNV-visie heb gemeld, onderzoek ik of het mogelijk is om te komen tot een overzichtelijke algemeen geldende set kritische prestatie-indicatoren (kpi’s) voor kringlooplandbouw, die sector-overstijgend is. Momenteel worden met de zogeheten experimenteergebieden voor de LNV-visie gesprekken gevoerd om in de vorm van pilots praktijkervaring te gaan opdoen met het werken met kpi’s en de kpi’s voor kringlooplandbouw zo verder inhoud en uitwerking te geven. Daarna moet bekeken worden hoe data voor deze kpi’s het efficiëntst kan worden verzameld. Dit alles is een proces dat enkele jaren in beslag zal nemen.

Een helder dashboard is uiteindelijk zeer nuttig voor zowel agrarische ondernemers als andere partijen. Mijn doel hierbij is om op termijn het dashboard de basis te maken voor aanvullende beloningen voor maatschappelijke prestaties, dit in lijn met de aanbevelingen van de taskforce. Echter om een helder dashboard goed te kunnen inrichten zullen ook de lange termijn doelen van de overheid duidelijk moeten zijn. Deze duidelijkheid is ook nodig voor de boeren zelf. Waar de doelen nog niet voldoende duidelijk zijn, zal een nieuwe kabinet deze duidelijkheid alsnog moeten geven.

Ruimte voor nieuwe werkwijzen

– Om nieuw ondernemerschap te stimuleren is het noodzakelijk om de regeldruk te verminderen en toe te werken naar doelregelgeving. Bij doelregelgeving wordt niet vastgelegd wat een ondernemer moet doen, maar wat hij moet bereiken. Ik ben bezig om concrete belemmeringen in bestaande wet- en regelgeving te bekijken en waar mogelijk weg te nemen zonder te tornen aan de kritische standaarden, met name op het gebied van voedselveiligheid, gezondheid en milieu (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 76). Belemmeringen in wet- en regelgeving spelen bijvoorbeeld bij het hergebruik van restproducten.

– Veel innovaties komen tot stand door experimenten. Ook daarvoor moet belemmerende regelgeving teruggedrongen worden. Zoals uw Kamer is gemeld in het Realisatieplan voor de LNV-visie, worden in een aantal regio’s nu concrete agenda’s voor experimenteerruimte opgesteld en uitgevoerd. Hierbij wordt maximaal gebruikgemaakt van de ruimte die bestaande wet- en regelgeving hiervoor biedt. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in mijn overzicht van de resultaten van de visie die ik op 3 september jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 77).

– Waar mogelijk wil ik ervoor zorgen dat agrarische ondernemers zekerheid voor de lange termijn krijgen. Dit doe ik bijvoorbeeld met mijn herziening van de pachtwetgeving, die het recht om land te gebruiken zekerder maakt door de loop van pachtcontracten te verlengen. Maar hier heeft de keten ook een rol te spelen. Meerdere afnemers werken nu al met langetermijncontracten en eerlijke risicoverdelingen. Ik wil deze goede voorbeelden graag voorhouden aan de rest van de sector.

ii) Beloningen voor publieke diensten

De werkzaamheden van agrarische ondernemers hebben vaak grote maatschappelijke meerwaarde. Denk bijvoorbeeld aan het in stand houden van cultuurhistorisch waardevolle landschappen, het onderhoud van het waternetwerk, de bijdragen aan de waterbergingscapaciteit en aan een robuust natuurnetwerk en het vastleggen van CO2. De maatschappij betaalt de boer nog onvoldoende voor deze publieke diensten, al zijn er enige voorbeelden van concepten waarbij dat wel gebeurt, zoals het agrarisch natuur- en landschapsbeheer, en zoals in Friesland waar de eerste boer betaald gaat krijgen voor het vastleggen van CO2 in veen.

Alle partijen in de keten – de producent, de verwerker, het afzetkanaal, de consument en ook de overheid – hebben hier een rol te vervullen. Zelf zet ik mij ervoor in om de betalingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) meer doelgericht te maken. Hiertoe ga ik het Nationaal Strategisch Plan (NSP) zo vormgeven dat de betalingen van het GLB meer worden gericht op publieke diensten en agrarisch natuurbeheer. Hierbij zet ik mij onder meer in voor een zo breed mogelijk gebruik van ecoregelingen.

Ik wil verder streven naar stelsels waarbij meerdere belanghebbende partijen, zowel uit de markt als de overheid, betalen voor maatschappelijke diensten. Hierbij is het zeer behulpzaam als deze beloningen kunnen worden gestapeld, waarbij dezelfde voorwaarden worden gebruikt voor meerdere vormen van beloning. De al eerder genoemde kpi’s zullen hierbij behulpzaam zijn. Deze aanpak wordt onder meer verder verkend in het Deltaplan Biodiversiteitsherstel en binnen de genoemde experimenteergebieden. Ook hier geldt dat ik ondernemers die willen veranderen zo veel mogelijk wil helpen. Specifiek voor de maatschappelijke diensten, waarvan het meest wordt gemerkt in de regio en ook in de regio over wordt meegesproken, spelen de Regio Deals een grote rol.

iii) Versterken marktmacht agrarische ondernemers

Deze pijler bevat de onderstaande onderdelen:

• Al sinds het begin van dit kabinet ben ik, in goede samenwerking met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, bezig met het versterken van de marktmacht van de agrarische ondernemer. Dit was ook in het regeerakkoord aangekondigd. Het doel is om ongelijke machtsverhoudingen in de keten tegen te gaan, onder andere door vormen van samenwerking in de land- en tuinbouw mogelijk te maken. Op 29 juni 2018 heb ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, geïnformeerd over een pakket maatregelen die bijdragen aan het versterken van de positie van de boer in de keten (Kamerstuk 28 625, nr. 257). Onder deze pijler van de agrarische ondernemerschapsagenda vallen meerdere zaken die hieronder worden uitgezet.

• Het wetsvoorstel oneerlijke handelspraktijken en de daarbij horende mogelijkheid tot geschillenbeslechting: ongelijkheid in onderhandelingsmacht van de verschillende partijen in de voedselketen kan ervoor zorgen dat bepaalde handelspraktijken ontstaan die in strijd zijn met de beginselen van goede trouw en eerlijk handelen. Denk bijvoorbeeld aan het eenzijdig wijzigen van de leveringsvoorwaarden door de afnemer van landbouwproducten. Dit vergroot voor de zwakkere partij in de keten – veelal de boer – de onzekerheid en risico’s, kan een negatieve invloed hebben op innovatie en investeringen en leiden tot inefficiënte productiebeslissingen. Boeren die vrezen dat ze onder druk hun producten zullen moeten verkopen, zullen namelijk minder risico’s durven nemen. Oneerlijke handelspraktijken belemmeren daarmee het ondernemerschap en de ontwikkeling van economisch vitale bedrijven. Dit wetsvoorstel ligt bij de Raad van State voor advisering. Zo spoedig mogelijk nadat ik dit advies heb ontvangen, zal ik het wetsvoorstel bij uw Kamer indienen.

• De agro-nutrimonitor van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) die inzicht zal geven in de prijzen in de diverse schakels van de voedselketen en de verschillen tussen reguliere producten en de duurzame varianten. Veel boeren en tuinders zijn prijsnemers en moeten genoegen nemen met een beloning onder marktconform. Ze hebben weinig invloed op de prijs die ze kunnen vragen voor hun producten. Daar komt bij dat boeren het gevoel hebben dat de eisen op het gebied van dierenwelzijn en duurzaamheid worden verhoogd zonder dat daar passende opbrengsten tegenover staan. Ook wordt met de agro-nutrimonitor gekeken naar mechanismen achter de prijsvorming, zodat de verschillen tussen bijvoorbeeld ondernemingen, productvarianten en seizoenen beter verklaard zullen kunnen worden. De agro-nutrimonitor vergroot de transparantie in de keten en helpt daarmee de boer in het nemen van verantwoorde beslissingen in zijn of haar bedrijfsvoering. De ACM zal zeer binnenkort haar eerste analyses publiceren.

• De samenwerkingsambassadeur die wordt ingesteld naar aanleiding van de motie van het lid Geurts (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 81). Onderlinge samenwerking is een manier voor boeren en tuinders om hun positie in de keten te versterken. Dat kan namelijk de onderhandelingspositie van de ondernemer in de keten verbeteren en het inkomen van boeren en tuinders positief beïnvloeden, bijvoorbeeld via lagere transactiekosten, efficiëntieverbeteringen, afzetzekerheid, toegang tot markten en het delen van kennis en innovatie. Boeren kunnen via producentenorganisaties hun krachten bundelen, beroepsgroepen in de verschillende schakels van de voedselketen kunnen dat via brancheorganisaties. De samenwerkingsambassadeur bevordert en ondersteunt de samenwerking tussen, en de totstandkoming van deze producenten- en brancheorganisaties. Daarmee draagt deze persoon op een actieve, heel gerichte manier bij aan het verbeteren van de positie van de boer in de keten. Momenteel ben ik aan het nagaan hoe we invulling kunnen geven aan dit ambassadeurschap.

• Het wetsvoorstel «Aanpassing mededingingswet» en de daarbij horende voorlichtingscampagne. De landbouw- en visserijsector kennen specifieke uitzonderingen op de verboden uit de Mededingingswet. Als gevolg hiervan is in de landbouw- en visserijsector meer samenwerking toegestaan dan in andere sectoren. Desondanks worden niet alle mogelijkheden tot samenwerking benut. Dat komt omdat boeren juridische belemmeringen en onduidelijkheden ervaren bij het vormgeven van hun samenwerking, waarbij met name de mededingingsregelgeving vaak wordt genoemd. De voorgestelde wetswijziging legt daarom expliciet vast wát de specifieke uitzonderingen op de verboden uit de Mededingingswet zijn. Tegelijkertijd met de wetswijziging zal ik via een mededeling in de Staatscourant en een gebruikersvriendelijke handreiking de mogelijkheden tot samenwerking toelichten. De inwerkingtreding van het wetsvoorstel en de publicatie van de mededeling en de handreiking zal ik ondersteunen met een voorlichtingscampagne. Dit helpt het ondernemerschap – dat immers bij duidelijkheid is gebaat –, en vertaalt zich onder meer in een beter verdienvermogen. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zal het wetsvoorstel binnenkort naar de Raad van State sturen voor advies.

• Het wetsvoorstel ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven (Kamerstuk 35 247, nrs. 1, 2 en 3). Dit wetsvoorstel heeft als doel partijen te helpen duurzaamheidsinitiatieven te realiseren door de mogelijkheid te creëren hun initiatieven om te laten zetten in algemeen verbindende voorschriften. Het wetsvoorstel regelt daartoe hoe partijen aan de Minister die het aangaat, kunnen verzoeken hun duurzaamheidsinitiatief, of een onderdeel daarvan, in regelgeving te vertalen. Door een duurzaamheidsinitiatief in regelgeving te vertalen, wordt een aantal belemmeringen voor de totstandkoming of voor het succes van dergelijke initiatieven weggenomen. Op die manier geeft dit wetsvoorstel ruimte aan, bijvoorbeeld, bedrijven en boeren die samen willen werken aan oplossingen die ons milieu minder belasten of klimaatverandering tegengaan. Het wetsvoorstel bevordert daarmee duurzaam agrarisch ondernemerschap en is in juli 2019 door de Staatssecretaris voor Economische Zaken en Klimaat naar uw Kamer gestuurd.

• Daarnaast werk ik in EU-verband aan de mogelijkheden om met markttransparantie-initiatieven de ketentransparantie te vergroten. Vanaf 1 januari 2021 zullen alle lidstaten, dus ook Nederland, aan de Europese Commissie extra marktinformatie over een aantal landbouwproducten (onder meer suiker, tarwemeel, consumptiemelk, boter, gehakt, kipfilet, tomaten en appelen) moeten verstrekken. Hierbij gaat het niet alleen om de marktinformatie van primaire producenten, maar ook van aankoopprijzen door retail en voedselverwerkende industrie. Hiermee zal meer zicht ontstaan op de verdeling van opbrengsten in de keten – meer markttransparantie dus. Dit moet bijdragen aan een sterkere positie van de boer in de keten, en oneerlijke handelspraktijken voorkomen.

iv) Gelijk speelveld bevorderen en prikkels creëren

Een boer die investeringen doet om zijn emissies terug te dringen, is vaak duurder uit dan beroepsgenoten die dit niet doen. Het is vaak niet mogelijk om die hoge uitgaven te compenseren met hogere verkoopprijzen. Dit concurrentienadeel levert een verkeerde prikkel op: het is lonender om uitstoot niet terug te dringen. Deze prikkel speelt niet alleen nationaal maar ook internationaal. Gelukkig zien we internationaal dezelfde discussies spelen en zet de Europese Commissie met de Green Deal stevig in op verduurzaming.

Ik wil bezien hoe ik het concurrentievoordeel van het niet-reduceren van uitstoot kan weghalen. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld met vergoedingen voor CO2-opslag of met een true cost-benadering. Daarom neem ik beprijzing mee als optie in de verkenning van instrumenten voor de klimaatopgave. Hierbij geldt wel altijd dat het meten van specifieke uitstoot vaak complex is, waardoor het lastig is om te komen tot een systeem dat controleerbaar en handhaafbaar is.

Omdat de externe kosten van voedselproductie en -consumptie (zoals vervuiling, biodiversiteitsverlies en schade aan de gezondheid) niet worden meegenomen in de marktprijzen van een product, beïnvloeden ze niet (of nauwelijks) het individuele consumptiepatroon of de manier van produceren. De veroorzaker merkt zelf amper iets van het externe effect en ervaart dus ook geen individuele prikkel om zijn gedrag te veranderen. Met het principe van true costs accounting – ook wel true pricing genoemd – worden de externe effecten van producten in kaart gebracht. Er zijn tal van theoretische onderzoeken uitgevoerd die laten zien wat de «echte prijs» van een product is, door bij de marktprijs van een product de verborgen kosten van milieu en sociale schade op te tellen.

Ik wil een stap verder gaan door inzicht te krijgen in wat in de alledaagse praktijk de meerwaarde is van het concept true pricing. Hoe verandert dit concept het gedrag van mensen richting duurzamere keuzes? Daartoe is het LNV-meerjarenprogramma True Cost Accounting in Agri&Food opgestart. Daarnaast ga ik na of er in de experimenteergebieden begonnen kan worden met pilots voor true pricing. In enkele gebieden en enkele ketens vinden daarover gesprekken plaats. In deze pilots kunnen bijvoorbeeld positieve externe effecten, zoals een aantrekkelijk landschap of lagere milieubelasting, worden verdisconteerd in een marktprijs van een product. Los hiervan volg ik met grote aandacht reeds lopende experimenten in binnen- en buitenland, bijvoorbeeld naar hoe true pricing in supermarkten het koopgedrag van consumenten beïnvloedt, en wil ik nagaan hoe we de resultaten en verkregen inzichten kunnen gebruiken voor het stimuleren van duurzaam keuzegedrag.

Daarnaast ben ik aan het bekijken hoe ik de mogelijkheden van doelregelgeving zo veel mogelijk kan benutten. Dit stelt agrarische ondernemers in staat om zelf keuzes te maken over hun bedrijfsvoering, zolang aan de verschillende doelen en randvoorwaarden wordt voldaan. Ook hier geldt dat de eerder genoemde kpi’s behulpzaam kunnen zijn. In het Realisatieplan voor de LNV-visie is daarom ook gemeld dat ik onderzoek of het mogelijk is om wettelijke eisen te formuleren in de vorm van doelvoorschriften (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 76). Hierbij geldt dat administratieve lasten, overheidslasten, controleerbaarheid en handhaafbaarheid belangrijke aandachtspunten zijn. Mede om te testen hoe doelwetgeving in de praktijk uitwerkt, krijgen agrariërs in meerdere experimenteergebieden ruimte om tijdelijk af te wijken van bepalingen in wet- en regelgeving.

Gelijker internationaal speelveld

Naast een gelijker nationaal speelveld tussen ondernemers is ook een gelijker speelveld met het buitenland van groot belang. Duurzaamheidseisen worden ook in het buitenland steeds vaker gesteld. De nieuwe Europese Commissie heeft ook al meerdere initiatieven aangekondigd om te verduurzamen. Denk bijvoorbeeld aan de inzet voor het GLB, de Green Deal, Carbon Border Adjustment Mechanism en de Farm to Fork-aanpak. Zoals in het Realisatieplan voor de LNV-visie is aangekondigd, spreek ik indringend met andere lidstaten over oplossingen voor het verminderen van verlies van nutriënten van restproducten en is mijn inzet in de EU erop gericht om kringlooplandbouw verder mogelijk te maken. Ik zal mij naast deze EU-inzet ook bilateraal richten op onze belangrijkste handelspartners Duitsland, België en, buiten de EU, het Verenigd Koninkrijk.

In Europees verband bekijk ik ook hoe we kringloopproducten beter kunnen vermarkten en verwaarden. Het buitenland is van groot belang voor de Nederlandse landbouw. Duitsland consumeert meer Nederlandse landbouwproducten dan Nederland zelf. Dit betekent onder meer dat ik wil streven naar keurmerken voor duurzaamheid en dierenwelzijn die in de gehele EU gelden, of tenminste bij onze belangrijkste handelspartners.

Ook bij eventuele nieuwe handelsverdragen, en zo mogelijk bij nog lopende onderhandelingen, zet ik me in om productiestandaarden daarin een grotere rol te geven. In mijn voortgangsbrief dierenwelzijn landbouwhuisdieren staat aangegeven welke inzet ik pleeg op het gebied van dierenwelzijnsstandaarden (Kamerstuk 28 286, nr. 1063). Ik wil de export van kringloop-landbouwproducten bevorderen door het exportgerichte gedeelte van het RVO-instrumentarium primair in te zetten op duurzame producten. Ik wil dat de landbouwraden zich hiervoor inspannen en wil ook bekijken we hoe we de agrarische beurzen beter kunnen richten op kringlooplandbouw.

Een van de programma’s waarmee ik al veel van de agrarische ondernemerschapsagenda in de praktijk breng, is het programma Duurzame Veehouderij. Dit programma geeft koplopers in de dierlijke ketens een voorbeeldrol en ondersteunt hen waar mogelijk. Daarnaast probeer ik de bedrijven die ambitieuze doelen stellen op het gebied van duurzaamheid, te verbinden met netwerken en andere ketenpartijen die de transitie kunnen vergemakkelijken. Ik werk in dit programma ook aan het verbeteren van de condities om te verduurzamen. Concreet gaat het dan om het vergroten en breder verspreiden van kennis over verduurzaming, het coherent maken van de regelgeving om te verduurzamen, het vergroten van de financiële slagkracht voor ondernemers om te verduurzamen en het stimuleren van de markt voor duurzame dierlijke producten. Daarnaast steun ik technologische vernieuwingen en kijk ik naar hoe ik kan helpen nieuwe markten te ontwikkelen. In september 2019 zijn afspraken gemaakt met de vijf grote dierlijke sectoren over verduurzaming van hun sector. Ik ben momenteel in gesprek met afzetkanalen over hoe zij het aandeel duurzame dierlijke producten kunnen vergroten. Daarnaast organiseer ik 2 december 2020 een conferentie met lidstaten, marktpartijen en ngo’s uit Noordwest-Europa om de markt voor duurzame dierlijke producten te vergroten.

Verdienen met kringlooplandbouw

De maatregelen in de agrarische ondernemerschapsagenda zullen ondernemers helpen bij het ontwikkelen van betere verdienmodellen. Deze bouwen voort op de al aanwezige kracht van de Nederlandse landbouw, maar worden gecombineerd met de maatschappelijke opgaven waarvoor we staan, zoals het tegengaan van bodemuitputting, het verminderen van uitstoot en het vergroten van de biodiversiteit. Zodat ook toekomstige generaties kunnen blijven boeren.

De maatregelen in de agrarische ondernemerschapsagenda geven agrarische ondernemers meer ruimte om hun inkomstenbronnen diverser te maken en hun productie sneller aan te passen aan nieuwe marktomstandigheden. Dit heeft als resultaat dat individuele bedrijven, maar ook de landbouwsector als geheel, veelzijdiger en robuuster zullen worden. Hierbij is mijn verwachting dat zal blijken dat succesvolle duurzame bedrijfsmodellen structureel minder productiemiddelen of goedkopere productiemiddelen gebruiken en daarmee lagere kosten kennen.

De import- en exportpatronen zullen veranderen, doordat de aard van de Nederlandse landbouwproductie wijzigt. Deze zal diverser en duurzamer zijn en hoger gewaardeerd worden. Het belang van de Nederlandse voedselconsumptie in het verdienmodel van de agrarische ondernemer zal toenemen. Hierdoor kan de huidige import- en exportafhankelijkheid kleiner worden. Dit is een ontwikkeling waar we nu al het begin van zien. De export groeide vorig jaar voornamelijk doordat de ontvangen prijs steeg.1 Mijn verwachting is dat deze ontwikkeling verder versterkt wordt doordat we tijdens de coronacrisis zagen dat een sterke afhankelijkheid van de export ook een risico kan opleveren.

Om deze omslag te maken, is ondernemerschap van groot belang. Ook samenwerking in de sector en de ketens kan bijdragen aan het succes. Dit zal ik vanuit de overheid blijven faciliteren. Hierbij zie ik het niet als mijn taak om op de stoel van de ondernemers te gaan zitten. Dit willen zij niet, is niet nodig en zou ook de Nederlandse landbouwers tekort doen. Ik wil dat vanuit de overheid de juiste randvoorwaarden worden gecreëerd.

De Nederlandse landbouw heeft in het verleden vaak bewezen om bij de juiste randvoorwaarden transities met grote voortvarendheid vorm te geven. Zij zijn hierbij ook altijd gesteund vanuit de maatschappij en vanuit de overheid. Ik ben er dan ook van overtuigd dat de Nederlandse agrarische ondernemers ook van deze transitie een succes zullen maken en dat de maatschappij bereid zal blijken om ze daarbij te blijven steunen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten


  1. Zie nieuwsbericht «Nederlandse export landbouwproducten in 2019 € 94,5 miljard» van 17-01-2020.↩︎