Passend onderwijs (ongecorrigeerd stenogram)
Stenogram
Nummer: 2020D46386, datum: 2020-11-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2020-11-16 11:00: Passend onderwijs (Notaoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Passend onderwijs
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 16 november 2020 overleg gevoerd met de heer Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, over:
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 4 november 2020 inzake verbeteraanpak passend onderwijs en route naar inclusiever onderwijs (31497, nr. 371);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 5 oktober 2020 inzake reactie op de evaluatie van passend onderwijs en advies "Steeds inclusiever" van de Onderwijsraad (2020Z17934);
de brief van de Onderwijsraad d.d. 29 juni 2020 inzake aanbieding advies "Steeds inclusiever" (2020Z12427);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 10 september 2020 inzake onderzoeksrapporten passend onderwijs (31497, nr. 367);
de brief van de Kinderombudsman d.d. 24 september 2020 inzake aanbieding rapport "Van passend naar inclusief. Kinderen over hun perspectief op passend onderwijs" (2020Z17148);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 3 juli 2020 inzake eindrapport en laatste deelonderzoeken ten behoeve van de evaluatie passend onderwijs (31497, nr. 364);
de brief van de Kinderombudsman d.d. 30 oktober 2020 inzake afschrift brief de Kinderombudsman aan minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media met betrekking tot reactie op evaluatie onderwijs Caribisch Nederland (2020Z20168);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 3 juli 2020 inzake reactie op de brief van het Kenniscentrum voor Makkelijk Lerenden inzake VSO Ondersteuning van zeer makkelijk lerende of (hoog)begaafde kinderen in het onderwijs (herdruk) (31497, nr. 365);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 3 juli 2020 inzake onderwijszorg Caribisch Nederland (35300-VIII, nr. 208);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 25 juni 2020 inzake reactie op een brief van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs (LESCO) over de bureaucratie van samenwerkingsverbanden in coronatijd (31497, nr. 363);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 18 juni 2020 inzake reactie op verzoek commissie over aanpak TLV-fraude op Tyltylschool De Maasgouw in Zuid-Limburg en uitzending Reporter Radio (31497, nr. 362);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 13 maart 2020 inzake deelonderzoeken ten behoeve van de evaluatie passend onderwijs (31497, nr. 358);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 18 februari 2020 inzake reactie op verzoek commissie over het artikel "Grotere klassen en wachtlijsten door lerarentekort in speciaal onderwijs" (31497, nr. 355);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 30 januari 2020 inzake thuiszitters in het funderend onderwijs (26695, nr. 130);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 december 2019 inzake reactie op enkele moties en toezeggingen over de voortgang passend onderwijs en studeren met een ondersteuningsbehoefte in het middelbaar onderwijs (mbo) en hoger onderwijs (h.o.) (31497, nr. 335);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 4 november 2019 inzake reactie op verzoek commissie over het rapport van de Nationale ombudsman "Als de weg naar passend onderwijs niet passend is" opgesteld door de Kinderombudsman (31521, nr. 117);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 17 oktober 2019 inzake reactie op verzoek commissie over een brandbrief van een ouder over zijn kind in relatie tot passend onderwijs (31497, nr. 333);
de brief van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 28 juni 2019 inzake reactie op verzoek commissie inzake klacht over behandeling brief met betrekking tot vragen over vso door ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (31497, nr. 312).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
Tellegen
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en
Sport,
Lodders
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Tellegen
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bisschop, Bruins, Rudmer Heerema, Van den Hul, Kwint, Van Meenen, Rog, Tellegen en Westerveld,
en de heer Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Aanvang 11.01 uur.
De voorzitter:
Ik open dit overleg over passend onderwijs. Een heel hartelijk welkom
aan de minister en zijn ambtenaren. Hartelijk welkom aan al mijn
collega's hier. Ik moet helaas de heer Beertema afmelden voor dit debat.
Hij zit verkouden thuis, dus hij kan hier helaas niet zijn.
Wat ik nog even wilde zeggen voordat we beginnen: we hadden een heel
groot rondetafelgesprek over passend onderwijs voorzien, met een hoop
sprekers. Maar in verband met corona konden we daar toch geen formule
voor vinden die nog inpasbaar bleek. Ik zou graag dank willen zeggen —
ik denk dat ik namens de commissie spreek — aan alle mensen die ons hun
input schriftelijk hebben gestuurd omdat het rondetafelgesprek niet
doorging. Ik neem aan dat de leden daar vandaag hun voordeel mee kunnen
doen.
De eerste spreker is de heer Van Meenen van D66. Aan u het woord.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, dank. Om te beginnen mijn felicitaties aan de minister. Hij
is vandaag 59 geworden.
De voorzitter:
Gefeliciteerd. 59?
De heer Van Meenen (D66):
Dat is mooi, want hij is dus nog geen 60. Ik wens hem een mooi
levensjaar toe. Op naar de 60. Dat is ook weer leuk en mooi.
De voorzitter zei het al: een van de zestigers onder ons, Harm Beertema,
is ziek. Dat maakt dat dit debat, zonder hem, niet hetzelfde is als
anders. Hij heeft mij gevraagd om één ding aan de minister te vragen,
namelijk de stand van zaken rond de motie halvering thuiszitters in deze
kabinetsperiode. Dan heb ik dat ook gedaan.
Voorzitter. Dan kom ik aan mijn eigen bijdrage toe. Passend onderwijs
heeft zijn veelbelovende naam niet kunnen waarmaken. Duizenden kinderen
zitten thuis zonder een vorm van onderwijs. Het aantal doorverwijzingen
naar speciaal onderwijs is toegenomen. Ouders staan buitenspel en zitten
klem in bureaucratie. Leraren kampen met hoge werkdruk en volle klassen.
Soms is er een gebrek aan goede ondersteuning om alle kinderen het beste
onderwijs te bieden. Kortom, waar D66 bang voor was in 2014 en wat de
reden was waarom we tegen deze wet hebben gestemd, is werkelijkheid
geworden. Dat het toch met heel veel kinderen goed gaat, is te danken
aan mensen, niet zozeer aan het systeem. Leraren, ondersteuners,
zorgverleners, gedreven directeuren van samenwerkingsverbanden,
schooldirecteuren, bestuurders met het hart op de goede plaats,
wethouders soms en ouders die hun kind nooit opgeven, maar altijd
blijven strijden.
Het moet en het kan beter. In juli dit jaar presenteerde D66 zijn
onderwijsvisie. Een visie waarin elk kind het beste onderwijs krijgt.
Waarin er geduld is met kinderen, een rijke schooldag en een goede basis
voor de toekomst. Een visie waarmee we het pad inslaan naar inclusief
onderwijs en waarbij elke school toegankelijk is voor alle kinderen. Een
visie waarin de vraag van de leerling centraal staat en niet het aanbod,
zodat kinderen niet meer gescheiden van elkaar opgroeien, maar samen
kunnen leren en spelen. Bij elke aanmelding gaan ouders en school met
elkaar in gesprek over hoe dat beste onderwijs vorm kan krijgen, zodat
we niet meer denken vanuit de mogelijkheden van het systeem, maar denken
vanuit de mogelijkheden van het kind. Mijn vraag aan de minister is:
heeft hij die onderwijsvisie inmiddels kunnen lezen en zo ja, wat is
zijn eerste reactie daarop? Ziet hij in die visie aanknopingspunten die
hij nu al kan overnemen?
Er is nog veel nodig om inclusief onderwijs te realiseren. Scholen
moeten over voldoende tijd, ruimte en geld beschikken om kleine klassen
te vormen, aanpassingen te doen aan het schoolgebouw en ieder kind het
onderwijs te geven dat bij hem of haar past. Hoewel het pad naar
inclusief onderwijs nog lang is, is het belangrijk dat we gezamenlijk
beginnen met de weg daarheen. D66 is dan ook blij dat de Onderwijsraad
en de minister de keuze hebben gemaakt om dat pad in te slaan. Het is
niet alleen een keuze, maar ook een recht en onze wettelijke
verplichting. Het College voor de Rechten van de Mens heeft recentelijk
benadrukt dat we meer moeten doen om inclusief onderwijs te realiseren.
Graag een reactie hierop van de minister. Is de minister het met D66
eens dat bij het maken van nieuwe regelgeving altijd rekening moet
worden gehouden met dit recht? Is hij bereid om een routekaart naar
inclusief onderwijs te leveren, bij voorkeur voor de komende formatie?
Zie ook mijn eerder aangenomen motie over de brede coalitie voor de weg
naar inclusief onderwijs.
Dan mijn reactie op de aanpak van de minister. D66 is blij met de inzet
van de minister om passend onderwijs ook echt passend te maken. Mijn
oprechte complimenten daarvoor. Zo heb ik vaak gepleit voor het
hoorrecht. Prachtig dat dit er nu komt. Ik moet nog steeds denken aan
beelden die ooit te zien waren van een moeder die keek naar een tafel
waar maar liefst tien functionarissen bezig waren om over haar kind te
spreken, niet mét haar kind en ook niet met haar, overigens. Prachtig
dat dit hoorrecht er komt.
De landelijke norm voor basisondersteuning is een langgekoesterde wens.
Goed dat de minister onderzoekt of flexibeler kan worden omgegaan met
onderwijstijd. Zeer belangrijk voor kind en leraar: ruimte, vertrouwen
en tijd. Een strakkere zorgplicht: mooi. Mijn expliciete vraag hierover
is deze. Worden samenwerkingsverbanden nu verantwoordelijk voor elke
leerling in hun gebied, zoals D66 wil, in plaats van zoals het nu is,
alleen voor op school ingeschreven leerlingen? Zo ja, per wanneer?
Dan de ondersteuning van ouders. Het is goed dat de minister hier
aandacht voor heeft en dat elk samenwerkingsverband een steunpunt voor
ouders krijgt. Toch nog een vraag over de uitwerking. D66 ziet graag dat
ouderorganisaties betrokken worden bij het uitwerken van deze
steunpunten. Is de minister daartoe bereid? Ook is mijn vraag bij al
deze stappen wat de minister daarvan nog kan realiseren in zijn
termijn.
Dan nog een enkele kanttekening. De minister wil regionale proeftuinen
inrichten voor de collectieve financiering van zorg en onderwijs voor
ernstig meervoudig beperkte kinderen. D66 wil meer. Wij willen
uitvoering van mijn eerder aangenomen motie over het volledig
ontschotten van geld voor onderwijs en zorg. Ik zou dus zeggen: laten we
van heel Nederland een proeftuin maken. Graag een bij voorkeur positieve
reactie van de minister. Ik ben ook benieuwd hoe de minister de
verbinding tussen regulier onderwijs en speciaal onderwijs gaat
versterken, zodat het vso de middelen krijgt die het nodig heeft. Wat
D66 betreft moet het vso, het voortgezet speciaal onderwijs, een
volwaardige positie hebben met passende salarissen en de mogelijkheid
voor leerlingen op een regulier examen. Mijn vraag is verder: wanneer
wordt het LBVSO volledig erkend, de leerlingen die zoeken naar erkenning
en die gehoord en gesteund moeten worden, ook als het over passend
onderwijs gaat? Het initiatief Van vso naar gvo, gespecialiseerd
voortgezet onderwijs, is in mijn ogen een schitterend initiatief. Graag
een reactie van de minister hierop.
Voorzitter. De Algemene Rekenkamer stelt nogmaals dat ze niet
inzichtelijk krijgt waar de samenwerkingsverbanden nu precies hun geld
aan uitgeven. Het geld moet daadwerkelijk de klas bereiken, het kind, de
leraar. Bovendien hebben die verbanden allemaal verschillende procedures
rondom toelaatbaarheidsverklaringen. Recent heb ik nog schriftelijke
vragen gesteld over een schimmige terugbetalingsconstructie in Limburg.
Zoiets lijkt mij niet de bedoeling. Hoe gaat de minister de afgifte van
deze verklaringen transparanter maken? Kan bijvoorbeeld de situatie in
de Hoeksche Waard hier als voorbeeld gelden? Daar zijn ouders en leraren
aan het stuur in een oase van vertrouwen en daadkracht, aangewakkerd en
aangemoedigd door een zeer gedreven directeur van dat
samenwerkingsverband. Maar er zijn meer voorbeelden. Denk bijvoorbeeld
aan Noord- of Zuid-Kennemerland, met Astrid Ottenheym. Hoe beoordeelt de
minister de Limburgse constructie? Kan hij al iets zeggen over de
antwoorden die hij op mijn schriftelijke vragen gaat geven? Mijn
aangehouden motie over reserves van samenwerkingsverbanden op nul
zetten, zal ik in stemming brengen.
Voorzitter. D66 maakt zich ook zorgen in hoeverre ouders zich gehoord
voelen bij deze eindevaluatie. Zo komt het onderzoek dat is gebruikt
over de ervaringen van ouders uit 2015. Waarom is er geen nieuw
onderzoek uitgevoerd? De ervaring van ouders is immers cruciaal. Zij
weten het beste hoe het met hun kind gaat. Hoe kijkt de minister in
brede zin naar de discrepantie die ik zie tussen de bevindingen van de
onderzoekers aan de ene kant en die van direct betrokkenen, of dat nou
ouders zijn of leraren, aan de andere kant?
Ten slotte het praktijkonderwijs. Wij hebben met elkaar afgesproken dat
het praktijkonderwijs een eigenstandige schoolsoort moet blijven. Goed
dat de minister nu rechtstreeks een volledige bekostiging gaat
onderzoeken. D66 zou die uitkomsten graag voor de formatie zien. Kan de
minister dat toezeggen?
Voorzitter. Het laatste deel van mijn spreektekst wil ik graag wijden
aan het leerrecht. D66 pleit hier al langer voor en de minister heeft
een voorstel in consultatie, maar de ambitie van D66 ligt hoger. Daarom
brengen wij vandaag een eigen initiatiefwetsvoorstel over het leerrecht
in consultatie. D66 wil namelijk dat ieder kind, iedere jongere het
beste onderwijs krijgt. In Nederland bestaat nu echter alleen de
leerplicht. Ouders zijn daardoor verantwoordelijk om hun kinderen naar
school te sturen. Er zijn echter duizenden kinderen met een ziekte, een
handicap, leer- of gedragsproblemen, hoogbegaafdheid of een combinatie
daarvan van wie de ouders geen passende plek op een school kunnen vinden
voor hun kind. Deze ouders kunnen niet voldoen aan de leerplicht en
worden zo gedwongen ontheffing aan te vragen. Dat is het beruchte
artikel 5a. Het aantal vrijstellingen op deze manier is de afgelopen
jaren gestegen van 1.747 in 2006 naar 6.022 in 2018. Deze kinderen komen
noodgedwongen thuis te zitten, terwijl ze in de meeste gevallen wel
willen en kunnen leren. Ze horen er niet meer bij, doen niet meer mee en
zijn opgegeven. Wanneer een leerling wordt vrijgesteld van de
leerplicht, heeft de overheid geen enkele verplichting meer om dit kind
enige vorm van onderwijs te geven. Dat mag nooit gebeuren.
Met een ontheffing is het probleem voor iedereen opgelost, behalve voor
het kind en de ouders. Want eigenlijk zeggen we dan dat er voor het kind
geen perspectief meer is om iets van onderwijs te krijgen en dat er geen
perspectief meer is om zich te ontwikkelen, te leren en te groeien. Maar
we mogen kinderen nooit opgeven. Een kind wil ontdekken, leren en
uitproberen. Daar heeft elk kind recht op. Daarom is het tijd dat we dat
leerrecht wettelijk vastleggen. Met dit wetsvoorstel wordt het leerrecht
verankerd in de Leerplichtwet. De ontheffing van artikel 5a wordt
gewijzigd van — zo is het nu — "de jongere is op lichamelijke of
psychische gronden niet geschikt om tot een school onderscheidenlijk een
instelling te worden toegelaten" naar: de jongere is niet in staat tot
ontwikkeling van zijn persoonlijkheid, talent en geestelijke en
lichamelijke vermogens. Hiermee brengen we de Leerplichtwet in
overeenstemming met het VN-Kinderrechtenverdrag en het
Gehandicaptenverdrag, waarmee elk kind een leerrecht zou moeten krijgen
en waarmee personen met een handicap recht op onderwijs krijgen zonder
discriminatie en op basis van gelijke kansen in een inclusief
onderwijssysteem. Deze wet zet een belangrijke stap richting inclusief
onderwijs. Ieder kind wordt in staat gesteld om deel te nemen aan
onderwijs, op kosten van de overheid. Dat is het recht van ieder
kind.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, zijn er vragen. Eerst de heer Heerema, dan de heer
Bruins, dan de heer Kwint en dan mevrouw Westerveld.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Het gaat inderdaad over het leerrecht. Als ik het goed begrijp — ik heb
de initiatiefwet van de heer Van Meenen nog niet gezien — wil de heer
Van Meenen verder gaan dan de minister aangeeft in zijn brief, waarin
ook hij aangeeft dat hij het leerrecht wil verankeren. Mijn vraag is:
zou het in de ogen van D66 ook zo kunnen zijn dat je binnen het
reguliere onderwijs weliswaar geen goede plek kan vinden, maar dat
bijvoorbeeld particulier onderwijs — dat is ook onderwijs — een optie
van leerrecht is?
De heer Van Meenen (D66):
Zeker. Zeker zolang we nog niet het uiteindelijke doel van ons allemaal,
namelijk dat inclusief onderwijs bekostigd wordt, hebben bereikt. Dat is
een doel — dat staat ook in onze visie — dat ver weg is. Daar moet nog
heel veel voor gebeuren. In de tussentijd moet voor ieder kind alles
mogelijk zijn om dat leerrecht tot uitdrukking te brengen. Dat geldt dus
ook voor het eventueel gebruiken van particulier onderwijs.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik ben blij om dat te horen. Dat betekent dan ook dat
samenwerkingsverbanden een rol hebben om dat particuliere onderwijs mede
te bekostigen en vorm te geven.
De heer Van Meenen (D66):
Inderdaad.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Met de heer Van Meenen voel ik de grote zorg over het feit dat er steeds
meer kinderen op grond van artikel 5a thuis komen te zitten. Ziet hij
ook dat het misschien wel een maatschappelijk probleem is dat deze
maatschappij steeds minder met verschillen kan omgaan?
De heer Van Meenen (D66):
Misschien kan de heer Bruins dat even toelichten. Ik zie allerlei
maatschappelijke problemen; omgaan met verschillen is daar één van. Maar
ik weet niet of ik de vraag nu goed begrijp. Misschien kan de heer
Bruins nog even iets toelichten.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dat meer en meer kinderen op grond van artikel 5a thuis komen te zitten,
betekent dat er steeds meer kinderen volgens de maatschappelijke
definitie een zware lichamelijke of psychische afwijking hebben. Maar is
het probleem dan niet dat we die definitie steeds ruimer maken en dat we
blijkbaar niet meer met verschillen in deze samenleving kunnen
omgaan?
De heer Van Meenen (D66):
Dat dat laatste niet goed kan, is een feit. Of dat nou een directe
relatie hiermee heeft, weet ik niet. Ik denk dat we een systeem hebben
ontworpen dat blijkbaar niet in staat is om te voldoen aan dat wat nodig
is voor kinderen voor wie het leren en zich ontwikkelen niet
vanzelfsprekend is. Er zijn obstakels te overwinnen. Er moet extra
ondersteuning zijn, extra capaciteit, extra zorg en aandacht. Blijkbaar
is ons systeem onvoldoende in staat om die te leveren. Dan is de
bikkelharde conclusie voor een groeiend aantal leerlingen: dat gaan we
oplossen door je te ontheffen van de leerplicht. Dan zeg je eigenlijk
tegen een kind: we nemen afscheid van jou. Dat is nogal wat. Daar kan je
allemaal oorzaken bij halen. Ik wil het oplossen. Ik wil eigenlijk
stellen: dat kan niet het geval zijn, voor ieder kind dat mogelijkheden
heeft, hoe moeilijk die soms te vinden zijn.
Ik denk zelf, als het mag, voorzitter, aan het bezoek dat ik aan de Klas
op Wielen bracht aan het meisje India. Ik heb er vaker over verteld. Ik
zal er nu niet te lang bij stilstaan, maar tot haar negende was het idee
dat dit meisje zich niet kon ontwikkelen en niet kon communiceren,
totdat ze dat via een ooggestuurde computer ineens wel bleek te kunnen.
En toch leefde zij met een ontheffing van de leerplicht. Dat is slecht.
Ze heeft zich gelukkig ontwikkeld omdat allerlei mensen dat toch voor
haar mogelijk zijn gaan maken. Ik denk dat we toe moeten naar een
situatie waarin dat wel degelijk kan, we echt héél goed zoeken naar die
mogelijkheden, en ze dan ook mogelijk maken.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Maar dan vraag ik mij toch af of een leerrecht gaat helpen. Moeten we
dan niet veel strakker op 5a zitten, veel strakker op wat wij definiëren
als normaal of afwijkend van de norm? Moeten wij dan niet veel meer
zorgen dat er praktische oplossingen zijn, zoals de minister hier doet
met zijn brief over het passend onderwijs, met een landelijke norm voor
basisondersteuning, een zorgplicht van scholen, en een
verantwoordelijkheid van samenwerkingsverbanden om de hand niet meer los
te laten totdat je een plek hebt? Dan zit het 'm toch juist in het
aanpakken van het systeem en die praktisch oplossingen? Een leerrecht
klinkt heel mooi, heel esoterisch en ethisch, maar dat doet in de
praktijk toch niets? Je moet het toch praktisch oplossen, daar waar de
kinderen in de klas zitten?
De heer Van Meenen (D66):
Alle dingen die de minister doet, wil ik ook doen, maar ik voeg er ook
nog heel praktisch iets aan toe. Dat is het laatste stukje van mijn
spreektekst. Dat kan ik voorlezen of ik kan eerst antwoorden en het dan
nog een keer voorlezen. Dat laatste heeft natuurlijk mijn voorkeur, want
dan heb ik het twee keer gedaan. Zal ik het maar voorlezen? Dan bekijken
we wel even of de heer Bruins antwoord heeft gekregen op zijn
vragen.
De voorzitter:
Wacht u heel eventjes voordat u verdergaat. Ik heb nog een vraag van
…
De heer Van Meenen (D66):
Misschien mag ik er dan heel kort iets over zeggen. Dat is dat wij veel
strakker worden in de ontheffing van 5a. Daar krijgt de jeugdarts een
rol in. Ik kom daar zo iets uitgebreider op terug.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, heeft u nu nog een vraag? Ik zag de heer Kwint
namelijk een gebaar maken dat hij geen vraag heeft op dit moment. O, aan
het eind? Oké. En mevrouw Westerveld?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik hoor een heel mooi verhaal van de heer Van Meenen. We zijn het
volgens mij roerend eens over passend onderwijs en wat er zou moeten
gebeuren. Mijn vraag is wel: waarom nu pas? De heer Van Meenen komt nu
met een initiatiefwet over leerrecht. Ik heb daar met de linkse
collega's aan de overkant al verschillende keren een punt van gemaakt in
debatten, moties erover ingediend en gezegd: laten we er nu haast mee
maken. Het staat ook al in het regeerakkoord. Dus waarom komt de heer
Van Meenen er nu mee en heeft hij eerder tegen onze voorstellen
gestemd?
De heer Van Meenen (D66):
Kijk, ik heb tegen die voorstellen gestemd omdat het al in het
regeerakkoord staat. Ik hoef niet nog een eens keer te bevestigen dat
iets wat in het regeerakkoord staat, uitgevoerd moet worden. Dat moet
gewoon gebeuren. Dat het zo lang geduurd heeft, is ook tegen mijn zin.
Ik heb er diverse keren naar gevraagd. Maar ik ben er wel uiteindelijk
mee akkoord gegaan dat we dit pas zouden bekijken als we aan de
evaluatie van passend onderwijs zouden toekomen. Dat vind ik ook een
begrijpelijk argument. Dat moment is nu. Daarom kom ik ook vandaag met
dat initiatief. Nu voel ik me ook vrij om dat te doen. Ik hoop ook dat
het iets is wat de fractie van GroenLinks zal aanspreken. Maar laten we
even wel zijn. Als een motie van GroenLinks tussentijds was aangenomen,
had dat ook aan de werkelijkheid niets veranderd. Wat iets aan de
werkelijkheid gaat veranderen, is dat we dat in wetgeving gaan
vastleggen. Aan mooie woorden hebben kinderen niks, zeg ik de heer
Bruins na. Het moet gewoon geregeld worden.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Natuurlijk hebben kinderen daar niets aan, maar laten we niet hier
moties en Kameruitspraken gaan bagatelliseren. Die moeten gewoon
uitgevoerd worden. Dat zal de heer Van Meenen ook vinden. Mijn punt is
ook helemaal niet de motie. Mijn punt is dat D66, ook in de afgelopen
jaren, een aantal keren voorstellen van ons heeft tegengehouden. Ik
begrijp best wat hij zegt, namelijk dat we de evaluatie moeten
afwachten. We zitten hier nu en er liggen ook een paar mooie voorstellen
van de minister. Maar ik zou de heer Van Meenen wel willen vragen of hij
niet ook vindt dat veel van de zaken die ook in de verbetervoorstellen
staan, eigenlijk allang in gang gezet hadden moeten worden in de
afgelopen jaren.
De heer Van Meenen (D66):
Ik hecht heel erg aan de tekst van het regeerakkoord. Daar staat dat in.
Ik heb er geen behoefte aan om dat tussentijds nog ... Ik heb zelf ook
aangedrongen op een spoedige uitvoering daarvan. Nogmaals, de uitvoering
van het regeerakkoord was niet dichterbij gekomen door het aannemen van
moties. Het regeerakkoord is daar op zichzelf veel krachtiger in. Dat is
althans mijn opvatting. Dus hoe sympathiek die moties ook zijn, ze
voegen in mijn ogen helemaal niks toe. Ik hoop dat in een volgend
regeerakkoord op dit vlak opnieuw stevige teksten zullen staan — daar
dient deze evaluatie ook voor — en dat we dan ook aan de uitvoering soms
eerder toekomen. Daar zeg ik nog een keer bij: ik kan ook begrijpen dat
de uitvoering daarvan pas vanaf vandaag mogelijk werd, omdat we nu
praten over de evaluatie van het passend onderwijs.
De voorzitter:
De heer Kwint heeft toch nu een vraag.
De heer Kwint (SP):
Ik wil hier even op voortborduren. Ik hoop vooral dat een volgende
coalitie niet zo dom is om op te schrijven dat ze vier jaar lang niks
aan passend onderwijs gaan doen, want dat is waar dit over gaat en
waarom al die voorstellen zijn weggestemd. We hebben het gehad over een
basisondersteuning, maar die ligt er niet. We hebben het gehad over een
leerrecht, maar dat ligt er niet. We hebben het gehad over het
ontschotten van het onderwijs en de zorg, maar dat is niet gebeurd. Er
zouden nieuwe scholen komen voor speciaal onderwijs, maar dat is niet
gebeurd. De reserves zijn er nog steeds. Het aantal thuiszitters is
alleen maar toegenomen. Hoe kijkt D66 na vier jaar lang dit kabinet
terug op de afspraak om vier jaar lang te wachten op een
evaluatie?
De heer Van Meenen (D66):
Die vier jaar zijn in 2015 ingegaan. We hebben het er nu over. Het zijn
stuk voor stuk punten waar ook mijn fractie zich enorm voor heeft
ingespannen. Maar als je zo'n ingrijpende verandering tot stand brengt,
een verandering waar D66 bij de oorsprong overigens niet voor was — wij
hebben tegengestemd — moet je dat wel op een goede manier evalueren
voordat je echt hele ingrijpende maatregelen gaat nemen. Dat is ook
gewoon een kwestie van goed bestuur. Alle bezwaren en problemen die de
heer Kwint nu opnoemt, heb ik zelf ook genoemd. Ik vind het ook
hemeltergend dat het allemaal zo lang geduurd heeft, maar het argument
om dat te doen als de evaluatie daar is, kan ik billijken. Laten we niet
vergeten dat er ook dingen gebeurd zijn. De situatie van leerlingen met
een ernstige meervoudige beperking is bijvoorbeeld verbeterd. Er zijn op
tal van vlakken wel kleine stappen gezet, maar ik heb gezegd dat het
voor mij ook niet genoeg is. Ik zou zeggen: op 18 maart zijn er nieuwe
kansen en nieuwe prijzen.
De voorzitter:
De heer Kwint.
De heer Bisschop (SGP):
Op 17 maart, toch?
De heer Van Meenen (D66):
Ja, ook op 17 maart. Maar op 18 maart ligt het speelveld weer
open.
De heer Kwint (SP):
Ik zal de SGP en D66 ondertussen even laten bekvechten over wanneer de
verkiezingen precies zijn.
De heer Van Meenen (D66):
Die zijn op 17 maart. Daar kan geen misverstand over bestaan.
De heer Kwint (SP):
Maar de vraag is een andere. D66 heeft ervoor gekozen om zijn
handtekening te zetten onder een coalitieakkoord waarin eigenlijk wordt
gezegd: we zien het over een paar jaar wel. Dat was ongeveer de
strekking. Er zijn een paar dingen die wel concreet waren uitgewerkt,
zoals een leerrecht. Daar gaat meneer Van Meenen nu zelf een wet over
indienen, omdat het hem niet snel genoeg gaat. Als je kijkt naar alle
punten waarop het nu niet in orde is en waarop de voorstellen die de
minister doet, waar ik het overigens voor een deel mee eens ben, in
verregaande mate overeenkomen met wat de Kamer al vier jaar lang zegt,
dan is het toch een domme afspraak geweest, die ten koste is gegaan van
het onderwijs voor kinderen?
De heer Van Meenen (D66):
Een regeerakkoord is een samenstel van afspraken die je maakt. Hopelijk
komt de heer Kwint daar zelf ook nog eens achter. Ik kan ook dingen in
het regeerakkoord aanwijzen waar ik heel blij mee ben, bijvoorbeeld het
leerrecht. Op dat moment zet je je handtekening in de verwachting dat
het er ook gaat komen. Dat heeft veel te lang geduurd. Daar heb ik hier
ook meerdere keren op gewezen. Uiteindelijk is de afspraak gemaakt dat
we het betrekken bij de evaluatie van het passend onderwijs. Prima. Dat
kan ik begrijpen. Er staat het een en ander in over het verwijderen van
schotten voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking. Dat is
gebeurd. Er zijn ook andere stappen gezet. Het is niet zo dat die ene
zin "het passend onderwijs laten we ongemoeid'' ook werkelijkheid is
geworden. Er zijn allerlei bewegingen gemaakt. Maar we zijn het erover
eens: niet genoeg.
De voorzitter:
Oké. U vervolgt uw betoog. Mevrouw Westerveld, u heeft nog een
vraag?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik wil graag nog één punt maken, want ik vind dat de heer Van Meenen
hiermee zichzelf maar ook zijn collega's tekortdoet. Als we het hebben
over goed bestuur, dan hebben we hier te maken met een Kamercommissie
die best wel redelijk weet wat er speelt in het onderwijs, en die in
ieder geval in verschillende rapporten in de afgelopen jaren heeft
kunnen zien dat het niet de goede kant uitgaat met passend onderwijs. En
als je dat met elkaar ziet en ook met elkaar benoemt in debatten, en dan
ook met elkaar verbetervoorstellen doet, dan vind ik dat het ook getuigt
van goed bestuur om te zeggen: "nou, die zin in het regeerakkoord was
niet zo verstandig, dus we gaan eerder ingrijpen, want we zien dat het
aantal thuiszitters stijgt, we zien dat het lerarentekort toeneemt, we
zien dat heel veel kinderen echt tussen wal en schip vallen en dat het
met de jeugdzorg niet goed gaat". Als goed bestuurder ben je dan ook
verplicht om in die vier jaar in te grijpen en te zeggen: wij gaan die
zin aanpassen en wij gaan wél wat doen.
De heer Van Meenen (D66):
Maar op al die vlakken die mevrouw Westerveld noemt, zijn ook allerlei
dingen gebeurd. En passant noemt zij het lerarentekort, maar ik kan
zeggen dat daar behoorlijk wat aan is gebeurd. We kwamen uit een
situatie dat het alleen maar aan het groeien was, maar er zijn nu
allerlei maatregelen genomen waardoor we de situatie die we in 2017
aantroffen, zo langzamerhand onder controle krijgen. Ook op de andere
vlakken zijn er dingen gebeurd. Omdat er een heel nieuw stelsel was
ingericht, is het verstandig om dat in één keer te bekijken en niet hier
een stukje te doen, daar een pleister te plakken en daar wat touwtjes en
plakband aan te brengen. Dan moet je het goed bekijken. Laten we wel
wezen: deze minister neemt nu wel — naar mijn verwachting met instemming
van de coalitie, maar in ieder geval met mijn instemming — een fors
aantal stappen in de totaliteit. En dan zijn er nog steeds een paar
dingen die ik anders zou willen. Een daarvan is het leerrecht, dat ik
nog onvoldoende vind uitontwikkeld, dus daarvoor kom ik nog met een
initiatief. Maar laten we nou niet net doen alsof er helemaal niks
gebeurd is.
De voorzitter:
Meneer Van Meenen, uw antwoorden zijn best wel uitgebreid. Iets korter
zou fijn zijn, want we zijn pas net begonnen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het gaat alleen maar minder goed, dat is mijn punt. Ook met een
kwalificatie als "touwtjes en plakband" doet de heer Van Meenen geen
recht aan de voorstellen die hier zijn gedaan en doet hij ook geen recht
aan al die ouders en leraren, die gewoon zien dat het minder goed gaat.
Dat is mijn punt: ik vind dat je in die jaren echt had mogen ingrijpen
en dat dit soort kwalificaties gewoon niet recht doen aan al die dingen
die hier zijn voorgesteld.
De voorzitter:
Nog één keer, meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik hoor dat, en als mevrouw Westerveld goed naar mij geluisterd had, dan
weet ze dat ik er ook precies zo in zit. En toch is het gegaan zoals het
gegaan is. Dat heeft alles te maken met het feit dat de afspraak is om
in de evaluatie de totaliteit van het systeem te bekijken. We zullen
straks horen wat mevrouw Westerveld vindt van al deze aanpakken en van
het wetsvoorstel om het leerrecht te regelen. Ja, natuurlijk, het is
laat, maar niet te laat.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ook mij moet van het hart dat ik echt wel moeite heb met die
kwalificatie "touwtjes en plakband". Want een heel groot deel van die
touwtjes en dat plakband, waar de heer Van Meenen nu toch een beetje
denigrerend over praat, hebben wij wel degelijk eerder voorgesteld.
Werkelijk waar, met een heel groot deel van de 25 verbetervoorstellen
ben ik hartstikke blij. Maar leg je de moties van GroenLinks, SP en PvdA
daarnaast, dan zie je dat we een heel groot deel eerder hebben
voorgesteld, en toen stemde D66 tegen. Dus "touwtjes en plakband" vind
ik echt wel een problematische kwalificatie. Mijn punt is: als je doet
wat je deed, krijg je wat je kreeg. Dat is toch wel een beetje wat mij
hier dwarszit. Is het niet zo dat als wij wél eerder hadden ingegrepen,
en de voorwaarden hadden geschapen om ervoor te zorgen dat het systeem
beter zou werken, we nu naar een ander soort evaluatie hadden gekeken?
Want het is toch niet zo dat we ons maar moeten neerleggen bij de status
quo.
De heer Van Meenen (D66):
Maar nu wordt het natuurlijk wel een beetje grijs. Want D66 heeft tegen
de invoering van dit systeem gestemd, dat is ingevoerd door het kabinet
waar de PvdA zélf in zat. Dat is toen van harte gebeurd. En eigenlijk al
zolang als dit kabinet reageert, zitten we in de situatie dat de Partij
van de Arbeid voortdurend aan het uitleggen is dat alles wat ze in dat
kabinet gedaan heeft, niet deugt, en doet zij allerlei voorstellen. Maar
dan roep ik toch nog even in herinnering dat het in een kabinet zitten
ook verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Een van die
verantwoordelijkheden is dat je fatsoenlijk bestuurt. Dat betekent dat
je zo'n stelsel, dat in mijn ogen in de oorsprong al niet deugde en waar
wij ook tegen hebben gestemd, dan ook in z'n totaliteit gaat bekijken.
Dat is niet denigrerend bedoeld, maar dit vraagt om meer dan alleen maar
een beetje schaven en aan de knoppen draaien. Dit vraagt om een
totaalaanpak en die zie ik nu, in 25 voorstellen waar ik zelf nog iets
bij doe. Dat is iets waar ik tevreden over kan zijn.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
De heer Van Meenen haalt er nu wel heel veel geschiedenis bij. Ja, wij
hebben inderdaad in het verleden voor de invoering van het passend
onderwijs gestemd. Ik ben ook nog steeds niet tegen passend onderwijs an
sich. Ik deel de inzet om het onderwijs inclusiever te maken en daar
hoort wat mij betreft deze stap zeker bij. Alleen gaat het niet goed.
Dat hebben we moeten constateren. Is er meer nodig? Ja, dat zijn we met
elkaar eens. Mijn constatering is dat je de voorwaarden moet bijstellen
als je ziet dat het systeem niet werkt. Als je ziet dat niet aan de
voorwaarden is voldaan, kun je die voorwaarden tussentijds bijstellen en
daarin investeren om te zorgen dat het systeem wel werkt. Mevrouw
Westerveld wees daarop, de heer Kwint wees daarop en ik wijs daar
nogmaals op, en daarbij hebben wij de heer Van Meenen helaas niet aan
onze zijde gevonden.
De voorzitter:
De heer Van Meenen, kort.
De heer Van Meenen (D66):
Mevrouw Van den Hul zou mijn bijdragen uit de tijd van de invoering er
nog eens op moeten naslaan. Toen heb ik gewaarschuwd voor ongeveer alles
wat hier nu niet goed gaat: ouders die volledig buitenspel staan, ouders
die volledig in het bureaucratische moeras terechtkomen en een systeem
dat volledig geldgedreven en veel te bestuurlijk is. Ik heb het allemaal
gezegd en dus ook voorafgaand aan de invoering van dit systeem. Maar
goed, het is gebeurd en het is een groot en complex systeem. En dan zeg
ik: dat moeten we goed met elkaar evalueren. Ik ben het eens met alles
wat er in de tussentijd is voorgesteld. Ik heb zelf ook heel veel
kritiek gehad tijdens de uitvoering en nu zeg ik: dit is het systeem; we
gaan nu een heleboel stappen zetten en hopelijk kunnen we bij de
formatie nog verdere stappen zetten op weg naar inclusief onderwijs,
maar laten we daar nu vooral onze energie op richten. Ik begrijp dat dit
een leuk onderdeel is; even kijken of D66 nog wel streng genoeg in de
leer is.
De voorzitter:
Ja, dat is het zeker, want er zijn nog twee vragen.
De heer Van Meenen (D66):
Dat waardeer ik, maar ik hoop vooral dat we elkaar kunnen vinden in de
weg vooruit in plaats van …
De voorzitter:
Punt, want er zijn nog twee vragen. Eerst de heer Bisschop en dan de
heer Bruins.
De heer Bisschop (SGP):
Collega Van Meenen spreekt heel vaak vanuit het belang van de leerlingen
en daar vinden we elkaar in, ondanks de grote verschillen die er
uiteraard ook zijn. Ik waardeer dat zeer, ook als hij spreekt over
inclusiever onderwijs. Ik herken daar veel in. Ik herken in de brief van
de minister en in de plannen die hij voorlegt ook de lijn die uitgezet
wordt. Tegelijkertijd zie ik in de beleidsevaluatie wel een
waarschuwende vinger: "Let op, het passend onderwijs is ingevoerd en
heeft tijd nodig. Er zijn allerlei knelpunten en daar kun je dingen in
veranderen, maar als je een transitie naar inclusief onderwijs wilt,
betekent dat een soort systeemverandering." Is dat wat de heer Van
Meenen ook beoogt? Of steunt hij voluit de lijn die door de minister is
ingezet?
De heer Van Meenen (D66):
Het is allebei waar. We hebben nu het stelsel zoals het is. De minister
doet een aantal voorstellen. Ook ik heb in het verleden een aantal
voorstellen gedaan, net als anderen. Dat lijkt nu allemaal te gebeuren.
Er worden goede stappen gezet. In de visie die ik zelf heb
gepresenteerd, heb ik ook gezegd: als er iets ver weg is in die visie,
is het inclusief onderwijs. Dat is een hele lange weg, die nog veel
langer gaat duren dan de komende kabinetsperiode, maar we moeten wel een
richting hebben. Van alle stappen die we zetten, moeten we weten of ze
die kant op gaan. We kunnen dat nu niet in één klap invoeren, maar laten
we wel met elkaar, als we dat met elkaar vinden — dat zal vandaag
blijken — die weg inslaan naar inclusief onderwijs, en elke stap
beschouwen in dat licht.
De heer Bisschop (SGP):
Het lijkt een futiliteit, maar de heer Van Meenen spreekt over
"inclusief onderwijs", terwijl de stukken spreken over "inclusiever
onderwijs". Daarom vroeg ik dat ook. "Inclusief onderwijs" heeft iets
dogmatisch, een theorie: zó moet het worden; dáár gaan we naartoe. Dit
terwijl "inclusiever" meer een kenschetsing van een proces is, waarbij
voortdurend de context is dat leerlingen die daar behoefte aan hebben —
alle leerlingen dus — een plek krijgen, rekening houdend met de
ondersteuning die er is en de vraag of die misschien moet worden
bijgesteld. Is het nou het programma dat centraal staat en moet het
"inclusief onderwijs" worden of staat het proces centraal en moet het
"inclusiever onderwijs" worden?
De heer Van Meenen (D66):
Tja, ook dit is natuurlijk allebei waar. Als je de weg naar inclusief
onderwijs in wilt slaan, dan zal die eerst voor een heel lang deel
bestaan uit inclusiever onderwijs. En misschien bereiken we dat einddoel
wel niet. Het zou kunnen dat er leerlingen zijn voor wie om een of
andere reden geen plek op de school om de hoek te vinden is, hoe goed we
het ook maken, hoe klein de klassen ook worden en hoe goed de
ondersteuning ook wordt. Ik sluit het niet uit en zou het jammer vinden,
maar het blijft wel mijn streven. Het is een beeld waar ik naartoe wil:
inclusief onderwijs voor ieder kind. We zullen zien hoever we komen,
maar laten we eerst maar eens beginnen met inclusiever onderwijs. Dat
ben ik helemaal met de heer Bisschop eens.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik heb toch het gevoel dat ik de heer Van Meenen een beetje te hulp moet
schieten, want hij creëert zijn eigen verlies door zo te somberen dat
het vier jaar lang niet goed en niet goed genoeg was en dat je aan een
regeerakkoord gebonden bent. Laten we nou gewoon een beetje vieren wat
hier ligt. Zelfs de oppositie viert wat hier ligt, zie ik. Er is corona
geweest. Er is haast een jaar vertraging. Het land heeft platgelegen.
Deze minister komt desalniettemin met 25 concrete maatregelen om passend
onderwijs beter te maken. Daarbij heeft hij blijkbaar heel erg goed
gekeken naar moties van de oppositie. Hij heeft heel erg goed geluisterd
naar het veld. Hij heeft heel erg goed geluisterd naar ouders en
leraren. En wat doet D66? Somberen dat het allemaal niet goed genoeg is.
Hier liggen 25 concrete maatregelen waarmee het passend onderwijs
eindelijk wordt aangepakt. En wat doet meneer Van Meenen? Die zegt dat
er een leerrecht moet komen ergens in de blauwe hemel. Vier nou met de
hele oppositie mee dat deze minister heeft geluisterd!
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb letterlijk gezegd: "D66 is blij met de inzet van de minister om
passend onderwijs ook echt passend te maken. Mijn oprechte complimenten
daarvoor. Hij zet echt betekenisvolle stappen." Vervolgens prijs ik de
minister op allerlei punten dat hij dat doet. Maar er is nog een punt
waarop ik vind dat het niet genoeg is en dat is het leerrecht. Dat is
dus vieren. Ik heb tal van punten opgenoemd waar ik blij mee ben. Ga mij
dus niet vertellen dat ik het niet vier. Dat doe ik wel degelijk. Alleen
werd ik aangesproken door enkele collega's die het allemaal too little,
too late vinden. Daar reageer ik dan eventjes op. Ik leg uit waarom dat
zo is en waarom het ook wat mij betreft altijd sneller had gekund. Maar
goed, we hebben daar afspraken over gemaakt en die begrijp ik ook, en ik
vind het ook verstandig om het in een keer te doen. Dat heb ik allemaal
gezegd. Maakt u zich geen zorgen: ik vier genoeg.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Maar als we kijken wat er staat in het regeerakkoord, dan staat daar: we
onderzoeken op welke wijze het leerrecht van kinderen wettelijk kan
worden vastgelegd. Dat zal worden onderzocht. Deze minister gaat veel
verder. Hij neemt 25 maatregelen, waarvan er een heleboel concreet gaan
zorgen voor leerrecht. Ze zijn een concrete invulling daarvan. We hebben
toch veel meer aan praktische oplossingen en maatregelen dan aan een
recht dat ergens in de hemel hangt?
De heer Van Meenen (D66):
Maar dat is dit juist niet. Ik nodig de heer Bruins van harte uit om het
wetsvoorstel te lezen. Ik ben nog steeds niet aan mijn laatste
alineaatjes toegekomen waarin ik dat heel concreet maak. Dit is juist
niet zo'n "pie in the sky"-verhaal van "laten we nou eens leerrechten in
de Grondwet opnemen", want als je denkt dat dat iets voor leerlingen
gaat oplossen, ben je echt aan het dromen. Nee, dit is heel concreet. Ik
hoop het straks concreet te maken. Maar het gaat wel verder dan wat de
minister doet. Het is eigenlijk nog veel concreter, zeg ik om de heer
Bruins gerust te stellen. Ik hoop dat hij dat straks met mij wil gaan
vieren.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik ga heel nieuwsgierig luisteren.
De voorzitter:
Gaat u alstublieft verder met uw betoog. Misschien loopt het al een
beetje richting het einde?
De heer Van Meenen (D66):
We hadden het over de initiatiefwet. In de praktijk betekent dit dat het
samenwerkingsverband een meldplicht krijgt bij de jeugdarts van de
gemeente als een leerling dreigt uit te vallen of niet dreigt te worden
toegelaten tot een school. De behandelend arts van het kind toetst op
het ontwikkelingsperspectief en de jeugdarts krijgt doorzettingsmacht.
Daarmee is er altijd een weg uit de knoop van instanties en overleggen
waar ouders, leerlingen, scholen en leraren soms in vastlopen. De
jeugdarts kan het schoolbestuur zo nodig dwingend aanspreken op de
zorgplicht en de maatregelen die genomen worden om het onderwijs voor
het kind passend te maken, al dan niet op school. De school zorgt dan
dat de leerling onderwijs krijgt dat past bij die
ontwikkelingsmogelijkheden — ik zeg het nog een keer — op school of
elders. Laten we dat ieder kind geven.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank. Ik denk dat er genoeg vragen aan u zijn gesteld. Ik kijk nog even
rond. Zijn er nog nabranders? Nee.
Dan gaan we snel door naar mevrouw Van den Hul, PvdA.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. Ook namens mij uiteraard de felicitaties aan de
minister.
De ambities waren zo mooi: ondersteuning op maat, de kwaliteiten van het
kind centraal stellen en niet diens beperkingen, en alle kinderen een
passende plek. Ik denk dat we het er vandaag toch wel Kamerbreed over
eens zijn dat die doelstellingen niet of onvoldoende zijn gehaald. Dat
merken te veel leerlingen, ouders en leraren elke dag in de praktijk.
Passend onderwijs kwam bovendien nog bovenop het lerarentekort, de al
torenhoge werkdruk en de veel te grote klassen, waardoor er vandaag
volgens mij maar één conclusie mogelijk is: het moet anders.
Daarom doe ook ik vandaag een aantal voorstellen voor verbetering, te
beginnen bij de basisondersteuning, iets waar wij samen met GroenLinks
en de SP al jaren voor pleiten. Het is goed dat er nu eindelijk een
landelijke norm komt, want voor de kansen die je krijgt mag het niet
uitmaken waar je woont. Die lat moet overal hoger, inclusief extra
handen in de klas. Maar daarmee zijn we er niet. Ook in het
pabocurriculum moet de basis beter op orde. Mijn vraag is op welke
manier ook leraren zelf betrokken zijn bij deze aanpak. Is de minister
het met ons en dik 40.000 ondertekenaars eens dat kleinere klassen
hierbij een belangrijke stap zijn?
Voorzitter. Uit het NRO-onderzoek bleek dat de basisondersteuning van
stagiairs in het mbo beter moet. Ik snap dat dit buiten het
beleidsterrein van deze minister valt, maar ik overweeg op dit punt wel
een motie, want ook in het mbo hebben studenten recht op passend
onderwijs, en ook hier is er nog een wereld te winnen.
Voorzitter. Dan het leerrecht. Dat stond in het regeerakkoord. We zijn
inmiddels alweer bijna aan het einde van deze kabinetsperiode. Nog
steeds wachten we op de uitwerking daarvan. Wanneer kunnen we van de
minister concrete stappen verwachten?
Voorzitter. De problemen rond passend onderwijs worden het meest
pijnlijk duidelijk als we kijken naar thuiszitters. Dat we er met z'n
allen nog steeds niet in slagen om voor deze duizenden kinderen een plek
te vinden, mogen we wat mij betreft nooit accepteren. Eerder vroeg ik
samen met mevrouw Westerveld hoe we de lessen over thuisonderwijs
tijdens corona konden vasthouden. We lezen dat de minister hier nu mee
aan de slag is. Ik hoor graag hoe, wat en wanneer.
Voorzitter. Een deel van de kinderen moet veel te lang wachten op
onderwijs omdat de wachtlijsten te lang zijn, bijvoorbeeld in het
speciaal onderwijs en in het voortgezet speciaal onderwijs.
Tegelijkertijd hebben wij nauwelijks zicht op de aard en omvang van deze
problemen. Zouden we niet een dashboard moeten instellen, opdat we beter
zicht kunnen houden op waar het goed gaat en waar het beter moet? Over
het vso gesproken: ook ik vind dat het vso thuishoort in het vo. Samen
met collega's Westerveld en Kwint heb ik daartoe een amendement
ingediend op de onderwijsbegroting.
Voorzitter. Veel ouders slaakten een zucht van verlichting toen zij
lazen dat er geen Veilig Thuismeldingen meer komen bij geschillen over
passend onderwijs, want daarbij gaat het om meldingen van heel andere
problemen. Tegelijkertijd horen wij nog steeds schrijnende verhalen over
drang en dwang. Graag een reactie van de minister.
Al eerder sprak ik mijn zorg uit over het gegeven dat de
kansenongelijkheid zich ook steeds scherper aftekent in het passend
onderwijs. Het is al geen pretje om je weg te vinden en een passende
ondersteuning voor je kind te zoeken, laat staan als je minder mondig
bent of als je de taal misschien iets minder machtig bent. Daarom is het
zo ongelofelijk belangrijk dat ouders én leerlingen weten waar ze
terechtkunnen. Dat er in elk samenwerkingsverband een steunpunt moet
komen, is mooi, maar de ervaring uit verschillende pilots leert ons dat
dit dan wel een onafhankelijk steunpunt moet zijn. Hoe gaat de minister
dat borgen?
Tot slot, voorzitter, de samenwerkingsverbanden. Ook hier is werk aan de
winkel. Het is natuurlijk te gek voor woorden dat 175 miljoen euro op de
plank blijft liggen, terwijl sommige kinderen al jaren wachten op de
juiste ondersteuning. De focus zou wat ons betreft moeten liggen op de
zorgvraag van leerlingen, niet op de financieel-organisatorische kant
van de zaak. Moeten we daarom de rol en de stem van ouders en leraren in
het toezicht op samenwerkingsverbanden niet veel steviger borgen, vraag
ik de minister. Ik overweeg ook op dit punt een motie.
En dan tot slot de stip aan de horizon: inclusief onderwijs, Samen naar
School. Gelukkig zijn daar heel mooie voorbeelden van. Het is goed dat
de minister nu met een routekaart komt. Liever vandaag dan morgen, zou
ik zeggen, want drempels zijn er nog steeds, letterlijk en figuurlijk:
muren tussen zorg en onderwijs, regels die knellen, kinderen die worden
gezien als cliënt en niet als leerling. Laat dat de les zijn uit de
afgelopen acht jaar passend onderwijs. Ieder kind is een leerling.
De voorzitter:
Dank aan mevrouw Van den Hul. Dan is nu het woord aan de heer Kwint van
de SP.
De heer Kwint (SP):
Dank. Maar welke doelstelling van passend onderwijs is dan echt
aantoonbaar geslaagd? Die vraag stelde ik vorige week aan een aantal
onderzoekers. Het antwoord was voor mij vrij tekenend: budgetbeheersing
voor de overheid. Dat was gelukt.
Ik heb nog een paar minuten spreektijd over, maar dit vat voor mij wel
de kern samen van waar we het vandaag over hebben: wachtlijsten voor het
speciaal onderwijs. Het aantal thuiszitters is alleen maar toegenomen,
ondanks de totaal naïeve dan wel misleidende toezegging dat dit aantal
naar nul zou gaan. Docenten hebben het idee dat het onnodig
verschrikkelijk lang duurt voordat ze hulp krijgen en dat ze bedolven
worden onder bureaucratie. Er liggen honderden miljoenen op de plank bij
samenwerkingsverbanden, maar voor je een paar euro krijgt om een
leerling te helpen, ben je een jaar verder. In het speciaal onderwijs
ziet men dat leerlingen beschadigd raken omdat ze te lang met te weinig
begeleiding in het regulier onderwijs blijven hangen. Ouders voelen zich
niet serieus genomen en worden van het kastje naar de muur gestuurd, om
vervolgens tegen die muur aan te lopen. Het leerrecht is nog altijd een
illusie. Maar de kostenbeheersing is op orde.
Dus ja, als u het de SP vraagt, is passend onderwijs mislukt. En niet
alleen wanneer je het ons vraagt. Wanneer je de enquête leest van Ouders
& Onderwijs komt hetzelfde beeld naar voren. Wanneer je ziet wat
leraren aan de Algemene Onderwijsbond lieten weten, komt hetzelfde beeld
naar voren. Ik heb voor iedereen exemplaren meegenomen: wanneer je ons
eigen onderzoek naar de evaluatie van passend onderwijs leest, komt
datzelfde beeld naar voren.
Wat mij nou zo frustreert — het kwam net ook al even naar buiten toen ik
het er met de heer Van Meenen over had — is dat het precies de
waarschuwingen zijn die bij de invoering van het passend onderwijs geuit
werden. Het zijn precies de waarschuwingen die in deze Kamerperiode vier
jaar lang geuit werden. Toch moest er doorgegaan worden, want dat was
nou eenmaal zo afgesproken: keine Experimente, we wachten de evaluatie
wel af.
Betekent dat dan dat we de doelstelling van de meest passende plek voor
elk kind laten varen? Nee, natuurlijk niet. Als je je doelen maar
abstract genoeg formuleert, is uiteindelijk iedereen het ermee eens.
Betekent dit dat we het radicaal oneens zijn met alle 25 voorstellen die
de minister doet? Nee, helemaal niet. Een deel hebben we al eerder
gedaan. Een deel kan zeker tot verbetering leiden. Maar laat ik het de
minister wel vragen: heeft hij in deze evaluatie ook een totaal ander
systeem overwogen, bijvoorbeeld een systeem zonder
samenwerkingsverbanden?
Als ik zie dat de voornaamste successen een betere samenwerking tussen
onderwijsbesturen en de kostenbeheersing zijn, dan constateer ik dat een
leerling aan die twee dingen niet zo veel heeft. In het vorige systeem
was dat overleg namelijk helemaal niet nodig. Ook aan kostenbeheersing
heeft een leerling niks. Een docent ook niet, trouwens. Wat is volgens
minister na de afgelopen jaren de meest tastbare verbetering die dit
systeem gebracht heeft? Hoe ziet hij de rol van kleinere klassen in de
kans van slagen van dit systeem? Wij zijn er heilig van overtuigd.
Docenten zijn er heilig van overtuigd. Het onderzoeksbureau dat de
evaluatie heeft gedaan, is er bepaald niet van overtuigd. Waar staat dit
kabinet?
Ik geloof dat de heer Rog me dat gaat uitleggen.
De voorzitter:
Meneer Rog, waar staat het kabinet? Aan u het woord.
De heer Rog (CDA):
Ik heb een vraag voor de heer Kwint. Ik weet niet zeker of hij zegt dat
hij van de samenwerkingsverbanden af wil. Laat ik beginnen met het
stellen van die vraag en daaraan de vervolgvraag koppelen waar dan
uiteindelijk de verantwoordelijkheid komt te liggen in een systeem
zonder samenwerkingsverbanden. Want dan moeten besturen van scholen
zonder een onafhankelijker orgaan, of in ieder geval een orgaan waar men
met elkaar zoekt naar de beste plek voor een leerling, zelf die
beslissingen nemen.
De heer Kwint (SP):
Ik stelde het niet voor niets in vragende vorm. Ik snap dat er in dit
systeem een vorm van overleg moet zijn. Maar meneer Rog verbeterde
zichzelf al toen hij zei: een onafhankelijk orgaan. Dat is een
samenwerkingsverband natuurlijk niet. Een samenwerkingsverband is een
verzameling van enkele bestuurders uit de regio. Dat is niet een
onafhankelijk orgaan. Ik denk inderdaad dat het beter zou zijn als er
gezocht wordt naar een passende plek voor leerlingen door iemand die
primair kijkt vanuit het belang van de leerling, en niet door een
vertegenwoordiging van onderwijsbestuurders, want daar komen ongelukken
van.
De heer Rog (CDA):
Dank, maar nu suggereert de heer Kwint dus een aanpassing van de
samenwerkingsverbanden in plaats van een afschaffing. Of heb ik hem
daarin verkeerd begrepen? We zitten nu op het punt van de eindevaluatie.
We moeten keuzes maken naar de toekomst. Ikzelf heb daar ook mee
geworsteld, zeg ik voor de helderheid. Ik zie niet een alternatief voor
samenwerking in de regio. Waar staat de SP?
De heer Kwint (SP):
Zoals ik al zei, zie ik in de evaluatie weinig reden om aan te nemen dat
het middel van samenwerkingsverbanden heel veel gebracht heeft. Dat ligt
overigens ook aan de evaluatie zelf. Wij kunnen op geen enkele manier
vergelijken of de verschillende vormen van samenwerking waarvoor gekozen
is in de verschillende regio's, tot verschillende resultaten hebben
geleid. Dat verbaast mij zeer. Ik vind het heel wonderlijk. Het was een
van de kernvragen die wij jarenlang gesteld hebben: zien we in de manier
waarop de samenwerking georganiseerd is aan het eindpunt verschillen
tussen regio's? Want regio's hebben het totaal anders aangepakt. Ik
constateer dat die conclusies nu niet te trekken zijn. Dat vind ik wel
kwalijk. Kijk, ik denk dat het beter is om een systeem te hebben waarin
het belang van het kind dat op zoek is naar een passende plek, het
dominante ordenende principe is, om het even zo te zeggen, in plaats van
dat dat het belang is van overleggende onderwijsbestuurders om te kijken
waar een leerling volgens hen het beste terechtkan. Natuurlijk zal daar
altijd overleg bij plaatsvinden, maar ik ben er niet van overtuigd —
daarom vroeg ik het ook en stelde ik het in vragende zin aan de minister
— dat dat per se met samenwerkingsverbanden moet.
De heer Bisschop (SGP):
Ik probeer het betoog van collega Kwint te volgen, maar ik vind wel dat
er fouten en verkeerde processen die in dit systeem een plek hebben, te
ongenuanceerd op het hele stelsel worden geplakt. Werkbezoeken aan
samenwerkingsverbanden geven precies aan wat de heer Kwint zegt,
namelijk dat er samenwerkingsverbanden zijn die op een buitengewoon
effectieve manier bijvoorbeeld het aantal thuiszitters naar beneden
weten te brengen. Die hebben geen grote reserves op de plank liggen. Die
functioneren prima. Er zijn er ook waar het veel stroperiger en
bureaucratischer ...
De voorzitter:
Iets korter, meneer Bisschop, iets korter, want ...
De heer Bisschop (SGP):
Maar er ligt hier wel een fundamentele vraag.
De voorzitter:
En die is?
De heer Bisschop (SGP):
Wat wil de heer Kwint nu? Wil hij terug naar de situatie zoals die er
voor het passend onderwijs was, met rugzakjes en een centraal orgaan dat
dan toedeelde waar je dat kon vragen, of ... Wat staat de heer Kwint
voor ogen, als hij samenwerkingsverbanden ter discussie stelt? Dit is
een oprechte vraag; laten we het niet zo veel mogelijk politiek
inkleuren maar gewoon vanuit het belang van het kind.
De heer Kwint (SP):
Laat ik eerst de SGP waarschuwen. Als ze dit deel van het betoog al
ongenuanceerd vonden: er komt nog een helft. Die is niet heel veel
positiever.
Het gaat mij om het volgende. Ik hang niet zo aan ... Kijk, je zou ook
kunnen zeggen: je kunt binnen het samenwerkingsverband het belang van
ouders en kinderen op de een of andere manier beter verankeren. Dat kan.
Het gaat mij er niet om hoe je het noemt of hoe je het beestje een naam
geeft. De heer Bisschop zegt: er zijn samenwerkingsverbanden waar het
heel goed gaat, waar er geen reserves zijn en waar het aantal
thuiszitters terugloopt. Ik weet dat niet. Dat hebben we namelijk niet
in die evaluatie gelezen. Dat vind ik wel het problematische: het is
ingewikkeld om te evalueren wat al die verschillende organisatievormen
nou gebracht hebben. Kijk, als u gelijk heeft — ik hoop dat u gelijk
heeft — dan zouden wij vandaag kunnen zeggen: "Kijk naar
samenwerkingsverband X, Y of Z. Die hebben het goed gedaan: geen
reserves en een passende plek voor bijna iedereen. Dat model gaan we nu
in heel Nederland invoeren." Ik kan dat niet zeggen.
De heer Bisschop (SGP):
Collega Kwint heeft gelijk dat dit niet uit deze evaluatie te halen is,
maar dat was ook niet de opdracht van de evaluatie, vermoed ik. Als er
een motie komt dat er een dergelijke evaluatie zou moeten komen, dan zal
ik die van harte ondersteunen. Alleen, dat laat onverlet dat je daar
zelf een beeld van kunt vormen. Als je werkbezoeken aflegt bij
samenwerkingsverbanden en bij scholen die deel uitmaken van die
samenwerkingsverbanden, dan vorm je dat soort beelden. Ik zou de nuance
dus toch iets willen versterken. Ik weet dat de heer Kwint ook een man
is van krachtige gebaren en krachtige woorden, maar hier is nuance op
z'n plek. Want een algehele veroordeling en het algeheel onder kritiek
stellen, doet heel veel samenwerkingsverbanden geen recht.
De heer Kwint (SP):
Dat ben ik met de heer Bisschop eens. Ik denk dat als het in het systeem
fout gegaan is, dat grotendeels aan het systeem lag en niet aan al die
onderwijzers en onderwijsbestuurders die dagelijks het beste voor de
kinderen in hun regio wilden. Dat ben ik onmiddellijk met hem eens. Maar
het was wel handig geweest als we vandaag ook iets bredere conclusies
over de verschillen tussen die samenwerkingsverbanden hadden kunnen
trekken.
Dan de basisondersteuning. Jarenlang, al vanaf voor de invoering van
deze wet, hebben wij gehamerd op een norm voor basisondersteuning op
scholen. Dat is goed tegen willekeur. Dat is ook goed voor de positie
van de ouders. Als zij namelijk denken dat ze niet krijgen waar ze recht
op hebben, kunnen ze kijken of ze daar wel recht op hebben. Dat is ook
goed voor de docent en de schoolleiding, omdat die soms kunnen aangeven
dat een school iets níét kan. Ik heb geloof ik wel tien moties op dit
punt ingediend en afgelopen zomer lukte het dan eindelijk. Snapt de
minister dat de Kamer zich niet ontzettend serieus genomen voelt wanneer
er pas een jaar later een club mensen aan het werk wordt gezet om daar
iets mee te gaan doen? Een jaar lang heeft het stilgelegen en nu is de
conclusie: we hebben het document voor de basisondersteuning nog niet
af. Dat snap ik; dan had je er een jaar eerder aan moeten beginnen. Dat
is zo ontzettend belangrijk. Het zou er liggen bij de evaluatie en ik
constateer dat dat totaal niet gelukt is. Waarom is dat?
Hetzelfde idee heb ik wanneer het gaat om initiatieven voor
thuiszitters. Er zijn talloze casussen aan het kabinet voorgelegd, zoals
die van De Grote Brander en Acato; ik heb een hele lijst bij me. De
Kamer steunde de SP toen wij voorstelden om het makkelijker te maken om
hier ook een beetje onderwijs te gaan geven, maar is hier ondertussen
nou serieus werk van gemaakt? Want sommige van deze initiatiefnemers
zijn uit pure armoede maar een privéschool begonnen, niet omdat ze zo
graag rijk willen worden, maar omdat ze niet door het oerwoud van regels
heen komen. Dat is toch precies wat je niet wilt?
Ik lees in de brief dat er experimenten worden gestart om te kijken of
het met minder regels kan. Begrijp me niet verkeerd, ik ben blij dat er
experimenten worden gestart, maar die beginnen pas in 2023-2024. Dus als
het volgende kabinet bij wijze van spreken vier jaar lang niks aan
passend onderwijs doet en het dan aan het einde van de periode gaat
evalueren, dán gaan deze pilots van start. Hetzelfde geldt voor de Samen
naar School-klassen. Ze worden bijna doodgeknuffeld en iedereen is
enthousiast, maar ondertussen horen we dat het nog steeds niet van de
grond komt. Hoe kan dat nou? Het maakt soms wat moedeloos.
Het speciaal onderwijs krijgt ondertussen nog altijd klappen en gaat
gebukt onder een tegenstrijdige opdracht, want moeten ze nou meer of
minder leerlingen gaan huisvesten? Het is fantastisch dat leerlingen,
onder leiding van Elijah, maar ook van de leraren in het vso, steeds
meer van zich laten horen, maar het feit dat ze steeds meer van zich
laten horen, geeft vooral aan dat er heel veel aan de hand is. Welke
toekomst ziet de minister weggelegd voor het speciaal onderwijs, naast
het reguliere onderwijs, ook in relatie tot het "steeds inclusiever"
waarover hij in zijn brief schrijft? Wij zijn ervan overtuigd dat juist
wanneer je steeds meer kinderen een plek wilt laten krijgen in het
regulier onderwijs, het speciaal onderwijs een sterke rol moet hebben,
niet alleen binnen de muren van het eigen schoolgebouw, maar ook als
expertisecentrum, waar kinderen die dat nodig hebben een rustige plek
kunnen vinden en waar in gezamenlijkheid gezocht wordt naar een passende
plek voor een kind. Wij denken dat de expertise van docenten in het
speciaal onderwijs zo uniek is, dat zij kunnen helpen, ook buiten de
muren van het schoolgebouw, om een passende plek voor kinderen te
vinden.
Over de informatiepunten voor ouders is al genoeg gezegd. Ik hoor dat er
vrij brede steun is om daar ook ouderorganisaties bij te
betrekken.
Het kabinet erkent dat docenten met te veel bureaucratie te maken hebben
wanneer zij hulp nodig hebben en zegt dat vertrouwen vanaf nu centraal
gesteld zal worden. Maar wat betekent dat in de praktijk? Betekent dat
bijvoorbeeld dat er werk wordt gemaakt van mijn oude voorstel om
ondersteuning in principe direct toe te kennen en pas achteraf te kijken
of alle formulieren op orde zijn en of het terecht was? Dat zou volgens
mij een bak werk wegnemen bij een hele hoop docenten.
Hoeveel thuiszitters zijn er ondertussen al weer naar een passende plek
geholpen? Want regionale dossiers zouden opnieuw bekeken worden. Of is
die motie ook blijven liggen? Ik zei het net al — ik ben bijna klaar,
voorzitter — tegen de heer Bisschop: wij vinden het onbegrijpelijk dat
er op dit moment geen lessen getrokken kunnen worden uit de
verschillende organisatievormen van de samenwerkingsverbanden. Iedereen
vraagt ernaar en wij weten het nu simpelweg niet.
Voorzitter. Niemand heeft gezegd dat het makkelijk zou zijn om een nieuw
systeem in te voeren in een periode waarin er fors bezuinigd werd,
waarin de jeugdzorg werd gedecentraliseerd, waarin er in de zorg een
hoop gebeurde en waarin het mes in het halve sociale domein ging, maar
het was de bestuurder van een samenwerkingsverband die het vorig jaar in
De Balie het beste voor ons samenvatte: het werkt alleen als je alle
regels aan je laars lapt. En een systeem dat alleen werkt als je je er
niet aan houdt, werkt niet.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Heerema van de VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter, dank. Als wij minister Slob feliciteren met zijn verjaardag
— dat doen we breed — moeten we natuurlijk ook onze collega Westerveld
feliciteren, die elk jaar op dezelfde dag als minister Slob jarig
is.
De voorzitter:
Het wordt steeds feestelijker. Gefeliciteerd!
De heer Rudmer Heerema (VVD):
U komt er niet onderuit, mevrouw Westerveld. Ik wist het; het staat in
mijn agenda.
De voorzitter:
Maar mevrouw Westerveld is geen 59 geworden.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dat staat er niet bij, voorzitter.
Voorzitter. Ik ga nu beginnen met mijn spreektekst. Eindelijk, het debat
over passend onderwijs. Ik ben ontzettend blij dat we dit debat in deze
periode nog kunnen voeren en dat we de verbeteringen die de minister wil
aanbrengen, van commentaar kunnen voorzien en op onderdelen wellicht nog
verder kunnen aanscherpen, zodat we zo snel mogelijk het onderwijs voor
deze leerlingen kunnen verbeteren. Ik wil in ieder geval de minister
bedanken voor de Kamerbrief die hij gestuurd heeft. Deze Kamerbrief
geeft hoop; hoop voor kinderen, hoop voor hun ouders en hoop voor onze
leraren. Ik ben nu drie jaar woordvoerder passend onderwijs voor de VVD.
Over geen enkel onderwerp heb ik meer brieven en mailtjes gekregen dan
over passend onderwijs. Ik keek dan ook tandenknarsend uit naar deze
evaluatie, zodat we eindelijk stappen konden gaan maken voor deze
kinderen en hun ouders. En hier zijn we dan.
Voorzitter. Het is goed om te lezen dat er op hoofdlijnen tevredenheid
is over passend onderwijs, of het nu gaat om de samenwerking met
speciaal onderwijs, het ondersteuningsaanbod vanuit de
samenwerkingsverbanden of het in beeld hebben van het aantal
thuiszitters. Maar hoewel het voor een groot deel van de kinderen,
ouders en leraren wel werkt, moeten we ook constateren dat het passend
onderwijs voor een veel te groot deel van de kinderen juist niet passend
is. Die kinderen zitten niet op de best passende plek in ons onderwijs
en lopen vast in een systeem met verkeerde labeltjes, te weinig
ondersteuning, docenten die handelingsverlegen zijn of
samenwerkingsverbanden die ondanks hoge reserves geen geld beschikbaar
willen of kunnen stellen, met als gevolg weer een extra thuiszitter. Ik
wil de positieve toon van de brief niet afzwakken, maar er zijn wel
opmerkingen die ik moet maken. Ik heb niet voor niets gezegd dat ik over
geen enkel onderwerp zo veel mailtjes heb gehad als over passend
onderwijs en — spoiler — dat waren geen mailtjes met complimenten.
Voorzitter. Bij de genoemde maatregelen, het 25 puntenplan, spreekt de
minister over het leerrecht en het voornemen dat hij heeft om dit
wettelijk te verankeren. Maar wat betekent dit nu precies? Zorgt dit er
dus voor dat kinderen recht op onderwijs krijgen, maar dat ze dus ook
naar andere vormen van onderwijs kunnen kijken dan alleen de reguliere
vorm? Ik zal hier later in mijn inbreng specifiek bij hoogbegaafdheid op
terugkomen, maar ik stel alvast de vraag of kinderen voor wie het
reguliere aanbod niet voldoet, via het leerrecht de mogelijkheid krijgen
om particulier onderwijs te volgen.
Als ik de maatregelen van de minister lees, kan ik het als volgt
samenvatten. Er wordt beter naar kinderen geluisterd, er komt een
leerrecht, er komt een basisondersteuningsnorm, er komt meer aandacht
voor de uitersten van het spectrum, ouders krijgen meer inspraak en —
zoals ik het lees — een sterkere positie. De communicatie en informatie
worden over de hele linie verbeterd. Docenten krijgen meer ondersteuning
en meer inspraak, ze worden beter voorbereid en — vooral belangrijk — er
hoeft minder geadministreerd te worden. De samenwerkingsverbanden moeten
beter werk leveren en meer middelen beschikbaar stellen.
Voorzitter. Dat zijn mooie stappen, maar ik heb toch een paar vragen en
punten van kritiek.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat heeft de heer Kwint een vraag.
De heer Kwint (SP):
De heer Heerema zei het net ook al in een interruptie in de richting van
de heer Van Meenen. Wat mij nou zo bevreemdt is dat als je constateert
dat scholen nu onvoldoende in staat gesteld worden om voor iedereen een
passende plek te bieden, je dan zegt: we gaan met overheidsgeld kinderen
naar het privéonderwijs sturen. Of dit me verbaast, weet ik eigenlijk
niet, want het is wel een klassieke VVD-oplossing. Alles zou er dan toch
op gericht moeten zijn om te investeren in ons onderwijs om ervoor te
zorgen dat men een passende plek kan bieden voor elke leerling die recht
heeft op een plek? Dat zouden we toch moeten doen in plaats van dat we
eigenlijk gewoon zeggen: dit gaat niet lukken; hier is een zakje geld en
zoek het zelf maar uit?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Deze aanvliegroute kies ik gewoon niet. Wij zien dat ernstig meervoudig
beperkte kinderen niet de mogelijkheid hebben om regulier onderwijs te
volgen, hoe we het ook organiseren in het reguliere onderwijs. Daar
hebben we speciale scholen voor. Die hebben we daar speciaal voor
toegerust, met speciale docenten, in de combinatie onderwijs en zorg.
Dat vinden we heel normaal, dat vinden we goed, want ook deze kinderen
moeten een stap kunnen maken om het beste uit zichzelf te halen. Wat ik
in de afgelopen drie jaar bij bijvoorbeeld hoogbegaafdheid constateer,
is dat het reguliere onderwijs, met alles wat ze proberen te doen en
alle mogelijkheden die er zijn, niet de best passende plek voor deze
kinderen is. Ik constateer dat deze kinderen op het reguliere onderwijs
niet tot hun recht komen en dat het particuliere onderwijs soms nog de
enige uitkomst is om deze kinderen een plezierige opleiding te geven,
een plezierige jeugd te laten hebben en ervoor te zorgen dat zij ook het
beste uit zichzelf kunnen halen. Dus ik vind het, eerlijk gezegd, echt
te simpel om te zeggen dat het een klassieke VVD-koers is. Helemaal
niet! Ik wil dat zo veel mogelijk kinderen op het reguliere onderwijs
tot hun recht kunnen komen. Maar ik constateer dat dat voor enkelen niet
mogelijk is en voor die kinderen zou ik op de bres willen
springen.
De heer Kwint (SP):
Ja, top! Laten we dat doen. Laten we ervoor zorgen dat we binnen het
speciaal onderwijs, wanneer het echt niet passend is ... Ik ben er
namelijk niet van overtuigd dat scholen, wanneer je ze beter
ondersteunt, niet een passende plek kunnen bieden aan kinderen die
hoogbegaafd zijn. Sterker nog, ik denk dat we dat in principe zouden
moeten nastreven. Mocht er een kleine groep zijn voor wie het niet
passend is, dan zorgen we er toch voor dat er binnen ons eigen
onderwijs, binnen het door ons allemaal betaalde onderwijssysteem,
plekken komen waar hoogbegaafde leerlingen beter tot hun recht komen?
Hetzij in combinatie met het reguliere onderwijs, hetzij op een aparte
plek binnen het speciaal onderwijs. Waarom zouden wij van het onderwijs
verwachten dat zij iedereen een plek bieden, maar zouden we kinderen die
hoogbegaafd zijn naar het particulier onderwijs sturen? Dit moet het
onderwijs toch gewoon kunnen regelen?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik ben iets negatiever dan de heer Kwint. Volgens mij is het voor een
deel van deze kinderen gewoon niet te organiseren binnen het reguliere
onderwijs. In plaats van dat we allerlei experimenten gaan uitvoeren en
hopen dat het ooit een keer geregeld is — dat ben ik eerlijk gezegd met
de heer Van Meenen eens — moet het particuliere onderwijs een koers zijn
die we moeten verkennen en volgen zolang we dit niet op orde hebben, om
ervoor te zorgen dat de kinderen ook nu goed geholpen kunnen
worden.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
De VVD heeft steeds gezegd dat de best passende plek voor een leerling
niet altijd het reguliere onderwijs is. Sommige kinderen gedijen nu
eenmaal veel beter in de kleinschaligere omgeving van het speciaal
onderwijs. In de brief van de minister lees ik dat de samenwerking
tussen speciaal en regulier onderwijs beter gaat, maar ik heb daar mijn
twijfels over. Te vaak en te veel krijg ik te horen dat het traject om
van regulier naar speciaal te gaan vol obstakels en problemen zit, met
lange wachttijden, extra druk op de docent en de rest van de klas en
vooral niet-passend onderwijs voor de betreffende leerling tot
gevolg.
Ik heb de indruk dat dit probleem niet wordt opgelost met deze maatregel
die de minister nu voorgesteld heeft. Kan de minister ingaan op de vraag
welke oplossing hij hiervoor voorziet?
Ik zie dat de onderwijsinspectie een sterkere rol gaat krijgen. Hier ben
ik niet helemaal gerust op. De inspectie heeft de afgelopen jaren op
diverse dossiers aangetoond dat er fouten worden gemaakt als het wat
moeilijker wordt dan het grijze midden. Er wordt niet naar ouders
geluisterd en er worden verkeerde beslissingen genomen. Die inspectie
juist een sterkere positie geven als het gaat om kwetsbare kinderen en
hun ouders, stelt mij vooralsnog niet gerust. Hoe kunnen we ervan op aan
dat de inspectie nu wel de juiste dingen gaat doen, toegerust is op deze
taak en niet de papieren tijger wordt waar ouders meer last van hebben
dan dat zij er baat bij hebben? Graag een reactie van de minister.
Er zit voor mij spanning op de combinatie onderwijs en zorg. We hebben
eerder gezien hoe moeilijk het is om deze combinatie goed in elkaar te
krijgen voor kinderen met een ernstige meervoudige beperking. Ook
jeugdzorg is op bijna de helft van de scholen nog onvoldoende betrokken,
terwijl er zulke mooie voorbeelden zijn van samenwerking tussen
gemeente, jeugdzorg, school en samenwerkingsverband. Zoals het nu in de
brief met maatregelen opgenomen staat, vraag ik me af of het voldoende
is om een flinke stap voorwaarts te kunnen maken. Als gemeente en
onderwijs nog beter gaan kijken wanneer jeugdzorg ingezet moet worden,
zegt dat nog niks over het daadwerkelijk positieve effect. De minister
haalt het programma Met Andere Ogen aan. Kan de minister kort aangeven
hoe dit programma het verschil kan gaan maken?
De afgelopen jaren hebben zowel oppositie als coalitie vaak de positie
van samenwerkingsverbanden benoemd en onder de aandacht gebracht.
Stijgende aantallen thuiszitters, hoge reserves en het afwijzen van
kinderen die hulp nodig hebben; dit was misschien wel waarom het woord
"tandenknarsen" het meest op zijn plek was. We hadden de evaluatie nodig
om hierop in te grijpen. Ik zie mooie voornemens in de maatregelen van
de minister staan. Er blijft eigenlijk één basisvraag voor mij over. Als
de cultuur binnen een samenwerkingsverband belangrijker is dan de
structuur — dat is wat de minister aanhaalt — dan mis ik de
verbeterplannen om tot cultuuromslag te komen. Elke aanscherping die ik
lees, heeft betrekking op de structuur: het aanstellen van een
onafhankelijke directeur, toezicht scheiden en een onafhankelijke
externe toezichthouder. Als cultuur belangrijker is dan deze
structuurwijzigingen, hoe rekenen wij samenwerkingsverbanden dan af als
de cultuur niet verandert en verbetert?
Ik had al een opmerking gemaakt over de hoge reserves van de
samenwerkingsverbanden. Het is echt goed dat de minister dit gaat
aanpakken, want onderwijsgeld hoort gewoon in de klas bij het kind
terecht te komen. Ik zou van de minister willen weten hoe hij erop gaat
toezien dat deze veranderingen daadwerkelijk plaats gaan vinden, en ik
heb toch ook het idee dat de minister nog wel een stap verder kan gaan
als het om reserves gaat. Hoe denkt de minister erover om
samenwerkingsverbanden die te hoge reserves aanhouden en ook na januari
2021 niet voldoen aan de eis van de minister om het onderwijsgeld aan
hun leerlingen te besteden, het jaar daarop minder uit te keren?
Voorzitter. Dan een onderwerp waar ik ruim de tijd voor wil nemen. Elk
debat over passend onderwijs en elke begrotingsbehandeling heb ik
gesproken over de lastige positie van hoogbegaafde kinderen in ons
onderwijs. Om het nog maar een keer te zeggen: kinderen die hoogbegaafd
zijn, kunnen niet per definitie veel beter leren, maar ze zijn
creatiever in het vinden van oplossingen voor complexe problemen, met
een denkvermogen dat vele malen sneller is dan dat van de andere
kinderen in hun klas, misschien wel op de hele school, en waarschijnlijk
zelfs in het docententeam. Die kinderen zijn niet zielig. Laat ik daar
ook maar heel duidelijk over zijn: ze zijn zeker niet gehandicapt en ik
vind het een gotspe dat daar nu een rechtszaak over gevoerd wordt, puur
en alleen om een labeltje te kunnen krijgen om ook middelen van het
samenwerkingsverband te kunnen gebruiken. Dat moeten we echt simpeler en
beter op kunnen lossen als Kamer en kabinet, want met het plakken van
labeltjes is niemand geholpen.
Voorzitter. Terug naar het hoogbegaafde kind. Een flink aantal van deze
kinderen functioneert met wat extra hulp en uitdaging prima op het
onderwijs of kan ondanks het onderwijs toch een goede plek in de
maatschappij vinden. Maar ik heb het bij de begroting Onderwijs ook al
gezegd: wij vinden het heel normaal dat we onderwijskansen bieden aan
kinderen in de IQ-groep — ik doe het even technisch — van 70 tot 115,
dus van zwakbegaafd tot vwo-niveau, en dat is logisch, want de grootste
groep kinderen valt in deze categorie. Voor de groep 85 en lager wordt
ontzettend veel gedaan om zorg en onderwijs te combineren, om
leerervaringen mogelijk te maken en kinderen de kans te geven zich zo
ver als mogelijk te ontwikkelen. En terecht, want elk kind hoort de kans
te krijgen het beste uit zichzelf te halen, hoe klein die stapjes ook
zijn.
Voorzitter. Ik kan er boos om worden dat we voor kinderen met een IQ
hoger dan 120 en tot in feite onmeetbaar, nog steeds heel weinig
aandacht hebben, te weinig uitdaging bieden en daardoor simpelweg
kinderen veroordelen tot een rotperiode op school. Ik heb het dan over
kinderen die op zevenjarige leeftijd echt allang klaar zijn met de
basisschool, die op negenjarige leeftijd academische vragen beginnen te
stellen en die absoluut niet in dat reguliere keurslijf gedwongen moeten
worden. Dat werkt niet. Daar worden ze doodongelukkig van. Dat legt
alleen maar meer nadruk op het verschil dat er met andere kinderen is.
Ik begrijp heel goed dat ouders keihard vechten voor de beste plek voor
hun kinderen, voor het best passende onderwijs, maar zonder begrip van
hun school en met een samenwerkingsverband dat niet wil helpen, is dit
een verloren strijd.
Ik zie dat de minister hier meer aan wil doen, dat hij deze zorgen deelt
en hoogbegaafde kinderen een betere plek wil geven. Maar het moet
concreter, want dit zijn de kinderen met de capaciteit om oplossingen
voor problemen van de toekomst te vinden, en een samenleving groeit door
de bijzondere prestaties van exceptionele mensen. Een van de meest
indrukwekkende groepen die ik op bezoek heb gehad in de Kamer was de
groep hoogbegaafde kinderen via Talentissimo. Heel bijzonder om in
gesprek te gaan met deze groep kinderen van 7 tot 11 jaar, die allemaal
al op de universiteit zaten en echt een hele rotperiode op de
basisschool hebben gehad. Ik heb van deze groep ook geleerd dat het
reguliere onderwijs simpelweg niet geschikt is voor hoogbegaafde
kinderen.
Voorzitter. Daarom heb ik de volgende vragen aan de minister, want deze
kinderen hebben ook gewoon meer erkenning, herkenning, begeleiding en
uitdaging nodig, zodat ook zij de kans krijgen om het beste uit zichzelf
te halen. Als we dat belangrijk vinden aan de ene kant van de curve, dan
moet dat ook aan de andere kant van de curve. Bent u bereid om voor
kinderen met een IQ van 130+ meer mogelijkheden te creëren dan alleen
een vwo-opleiding en wat extra verdieping? Bent u bereid om te verkennen
wat er nodig is om deze groep kinderen uitgedaagd te houden en de kans
te geven het beste uit zichzelf te halen, door niet alleen te kijken
naar de best passende plek in het reguliere onderwijs, maar ook naar de
mogelijkheden van bekostiging van particulier onderwijs voor deze groep?
Bent u tevens bereid om voor de groep uitzonderlijk hoogbegaafden in
overleg met het vervolgonderwijs te kijken naar wat er nodig is om deze
groep kinderen uitgedaagd te houden, door het creëren van een
structureel aanbod op het mbo, hbo en wo, ook in navolging van mijn
onlangs aangenomen motie, die vraagt om hoogbegaafde kinderen gebruik te
laten maken van delen van het hoger onderwijs?
Voorzitter. Al drie jaar lang strijdt de VVD tegen de volstrekt
onterechte eigen bijdrage voor ouders die extra begeleiding voor hun
hoogbegaafde kinderen moeten inkopen. Wij hebben een lijst van scholen
aangeleverd die voor veel geld vaak slechts een beperkte ondersteuning
bieden. Denk aan samenwerkingsverbanden die hun schouders ophaalden en
ouders en kinderen in de kou lieten staan. Wat heeft dit opgeleverd? Wat
ons betreft veel te weinig. Daarom — daar moet geen rechtszaak voor
nodig zijn — wil ik hier voor eens en voor altijd regelen dat
hoogbegaafde kinderen bij elk samenwerkingsverband terechtkunnen voor de
ondersteuning die zij nodig hebben. Samenwerkingsverbanden moeten zo
langzamerhand beseffen dat elk kind een passende plek verdient en niet
alleen kinderen aan de kant van de curve waar het IQ toevallig lager is.
Ik wil dat beide groepen op dezelfde wijze behandeld worden. Mijn
simpele, concrete vraag aan de minister is: wilt u er met ingang van
deze maatregelen ook voor zorgen dat hoogbegaafdheid bij elk
samenwerkingsverband serieus wordt genomen en dat de middelen van de
samenwerkingsverbanden ook ingezet gaan worden ten gunste van
hoogbegaafde kinderen? Wilt u er ook voor zorgen dat het voor de
ondersteuning die een kind nodig heeft om het beste uit zichzelf te
halen straks niet meer uitmaakt waar het kind woont?
Voorzitter. Dan mijn laatste stukje. Waarom zoom ik nu zo in op die
hoogbegaafdheid? Omdat het voor mij zo typerend is voor wat er mis is
met het passend onderwijs. Denk aan kinderen die vastlopen en het
verkeerde labeltje hebben, scholen die zich geen raad weten en hoge
bijdragen van ouders eisen, en docenten die er onvoldoende van afweten.
Het gevolg is dat getalenteerde, creatieve, bijzondere kinderen volledig
vastlopen en soms kapotgaan in ons onderwijs. Dat moet stoppen.
Voorzitter, ik heb in de tweede termijn zeer waarschijnlijk een paar
moties over dit onderwerp.
De voorzitter:
Dank. Er is een vraag van de heer Bruins.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik vind het fijn dat de heer Heerema aandacht vraagt voor de andere kant
van het spectrum: hoogbegaafdheid. Ik denk dat we hier allemaal wel een
paar jonge mensen kennen die heel ongelukkig zijn geweest in hun
schooltijd. Ik wil even controleren of de heer Heerema dan ook pleit
voor meer inclusief onderwijs voor hoogbegaafde kinderen. Hij lijkt er
namelijk soms ook voor te pleiten om ze door te laten stromen naar de
universiteit en niet meer met leeftijdsgenoten te laten omgaan. Ik ben
even op zoek naar hoe de heer Heerema daarin precies staat.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Volgens mij is het geen of-ofsituatie. Ik ben bang dat er voor een
bepaalde groep kinderen geen plek is in het reguliere basisonderwijs en
dat ze ergens anders veel beter en prettiger op hun plek zitten dan op
het basisonderwijs. Ze kunnen bijvoorbeeld gebruikmaken van
vervolgonderwijs. Volgens mij moeten wij proberen ervoor te zorgen dat
zo veel mogelijk van deze kinderen een goede plek in het reguliere
onderwijs kunnen krijgen. Ze moeten zowel met leeftijdsgenootjes kunnen
zijn als uitdagingen in het onderwijs krijgen. Ik heb bijvoorbeeld bij
De Driemaster in Alkmaar een hele mooie vorm gezien. Daar zitten
kinderen met verschillende leeftijden maar dezelfde IQ-groep bij elkaar.
Daar krijgen ze verdieping in een aparte klas die helemaal voor hen is
ingericht, maar pauzes, gym, schoolreisjes en uitjes hebben ze met de
andere kinderen van hun leeftijd. Daardoor zie je een hele mooie
combinatie van enerzijds een sociaal component, namelijk voor een deel
van de week met andere kinderen zijn, en anderzijds een uitdaging op
intellectueel niveau voor het andere deel van de week. Ik zoek dus ook
naar de best passende oplossing. Alleen, ik constateer dat het nu
onvoldoende is. Het is echt onvoldoende. Ik ben blij dat de minister
daar stappen in wil zetten. Ik ga proberen om de minister te helpen daar
nog wat extra's voor te kunnen doen.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik geloof dat ik de heer Heerema aan die kant van het spectrum hoor
zeggen: inclusief, tenzij. Het zou goed zijn als er binnen het reguliere
onderwijs meer is voor kindjes die wat meer aankunnen, zeker als je over
een IQ van 130 plus praat. Dan praat je over een groot verschil, dat ook
op sociaal vlak tot een kloof kan leiden. Laten we hen dus sociaal met
hun leeftijdsgenoten in aanraking laten komen en ze niet als een aparte
categorie behandelen. Ik denk dat de heer Heerema en ik elkaar op dit
punt vinden.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voor een groot deel natuurlijk wel. Sociaal kan ook op andere plekken
dan het onderwijs zijn, bijvoorbeeld op de sportclub, de muziekclub, de
dansclub, de turnclub of waar je als kind dan ook naartoe gaat. Die
uitdaging kan ook buiten het onderwijs geboden worden. Maar vergeet niet
dat ouders die proberen om een kind dat hoogbegaafd of extra hoogbegaafd
is naar het particulier onderwijs te krijgen, dat niet doen omdat het
kind toevallig hoogbegaafd is, maar omdat ze volledig vastgelopen zijn
in het reguliere onderwijs, met de handen in het haar zitten en hun kind
echt doodongelukkig thuis zien zitten. Dat is de groep waar we volgens
mij echt wel wat meer aandacht voor mogen hebben.
De voorzitter:
U was aan het einde van uw betoog gekomen. Dan gaan we nu naar de heer
Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Ik voeg mij graag bij de felicitaties in de
richting van de minister voor zijn verjaardag. Ik wens hem een gezegend
nieuw levensjaar toe. Uiteraard is het ook mij een vreugde om mevrouw
Westerveld te feliciteren met haar verjaardag. Ik wens ook haar een
gezegend nieuw levensjaar.
Voorzitter. Om te beginnen spreek ik graag mijn waardering uit voor het
vele werk dat in en rond scholen en samenwerkingsverbanden is verzet met
betrekking tot de invoering van passend onderwijs, en ook voor de
stapels onderzoeken naar het passend onderwijs. We hebben dan altijd nog
wel een wensenlijstje, zoals de heer Kwint dat ook aangaf, maar op basis
van de voorliggende informatie en veel gesprekken op scholen en
samenwerkingsverbanden over dit onderwerp, en de situatie ook waarin we
nu verkeren, kom ik tot de volgende slotsom. De SGP steunt een
praktische verbeteraanpak van het passend onderwijs. Als dat dan
helemaal moet, mag je dat ook wel inclusiever onderwijs noemen, maar wij
vinden het nadrukkelijk niet verstandig om daarnaast uit te spreken dat
je eigenlijk naar een ander ideaal toe wilt. Je hebt het passend
onderwijs. Werk dat uit. De SGP vindt die term ook het meest geschikt.
Beter dan inclusiever onderwijs, want het gaat nadrukkelijk om de vraag
wat de meest passende plek is voor een kind. Voor elk kind moet dat
geregeld worden. Ik constateer in de stukken ook wel veel oneigenlijke
tegenstellingen tussen passend onderwijs en inclusiever onderwijs. Dus
ik blijf toch maar gaan voor passend onderwijs. Misschien moeten we het
nog iets anders inkleuren, namelijk "passender onderwijs". Maar ja, dan
is weer zo'n compromis waar je ook niet gelukkig van wordt.
Laten we nog eens bedenken waar het onderwijs de afgelopen jaren mee te
maken had. Zorg over de werkdruk, in bepaalde regio's een enorme
verevening, een groeiend lerarentekort, gelijktijdige invoering van de
Jeugdwet bij gemeenten, en dan noem ik nog niet eens het coronajaar. De
Evaluatiecommissie Passend Onderwijs stelde eerder bijvoorbeeld dat een
evaluatie niet na vijf jaar maar na zeven jaar zou moeten plaatshebben.
De inspectie is ongeveer pas een jaar bezig met het actiever kijken naar
hoe inhoud wordt gegeven aan de zorgplicht. Alles overziende is dit in
ieder geval nog niet de tijd voor fundamenteel nieuwe perspectieven,
zeker niet als we letten op de positieve ontwikkelingen die er gelukkig
ook zijn.
De SGP mist op twee punten een kritische vergelijking met de situatie
voor de invoering van passend onderwijs. Het lijkt er soms op dat we met
plannen voor inclusiever onderwijs straks terug zijn in de
slagboomdiagnostiek en de regionale expertisecentra met ambulant
begeleiders. Ik hoor in het onderwijs dat een landelijke norm voor
basisondersteuning op papier wel mooi klinkt, maar in de praktijk tot
eindeloze afbakeningsvragen kan leiden. Juist de koppeling van
financiering aan een star classificatiemodel was de reden om het
rugzakje af te schaffen. Hoe kijkt de minister tegen dit risico
aan?
De voorzitter:
Daar heeft de heer Rog een vraag over.
De heer Rog (CDA):
Ik denk dat het een terechte vraag is die de heer Bisschop aan de
minister stelt, maar ik zou hem een wedervraag willen stellen. Als we de
norm van basisondersteuning niet hoger zouden leggen, dan nog is er
altijd een soort basis. Denkt de heer Bisschop niet dat het passender
zou zijn voor veel leerlingen als zo veel mogelijk leerlingen vallen
onder die basisondersteuning?
De heer Bisschop (SGP):
Dat ben ik in z'n algemeenheid zeker van mening. Er zijn alleen grote
verschillen, ook regionaal. Ik denk dat je op dit punt ruimte moet laten
voor maatwerk. Ik zie prachtige voorbeelden van samenwerkingsverbanden
die uitgaan van een hoog niveau van basisvoorzieningen op scholen. Dat
heeft financiële consequenties en dat kan heel goed functioneren. Maar
ik zie ook in andere samenwerkingsverbanden dat dat niveau lager ligt en
dat het daar ook goed kan functioneren. In zijn algemeenheid ben ik een
voorstander van de denklijn: zo veel mogelijk inclusief, dus passend op
de scholen zelf, en een basisvoorziening van een zo hoog mogelijk
niveau. Maar mijn pleidooi is: laten we daar geen wet van Meden en
Perzen van maken. Laten we ook ruimte laten voor de meest passende
constructie die in zo'n samenwerkingsverband het meeste recht doet aan
de belangen van kinderen. Ik denk dat we elkaar daarin kunnen
vinden.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Bisschop (SGP):
De SGP constateert dat wetten en bezwaren nogal eens de inzet van
scholen en samenwerkingsverbanden voor meer maatwerk blokkeerden. Ik
noem als voorbeeld de starre omgang met onderwijstijd en de schotten
tussen de financiering van onderwijs en zorg. Ook het leerlingenvervoer
gaat soms moeizaam. Daarnaast horen we dat gemeenten uit
handelingsverlegenheid soms peperdure voorzieningen in de vorm van
zorgboerderijen inzetten, want dan hebben die kinderen toch onderdak.
Ja, maar wacht even: er zijn betere oplossingen die
samenwerkingsverbanden kunnen bieden. De SGP pleit voor het recht van
samenwerkingsverbanden op budget van de gemeente als zij beter en
goedkoper voor leerlingen kunnen leveren. Is de minister bereid om dit
punt bij de verdere uitwerking te betrekken?
Als we een systeem willen waarin regulier en speciaal onderwijs meer
naar elkaar toe groeien, dan moet huisvesting een hoeksteen van het
beleid zijn in die plannen. Ik vind dat eerlijk gezegd een beetje
onderbelicht in de beleidsbrief van de minister, waar ik overigens alle
waardering voor heb. Je kunt niet inclusiever willen worden als je er
niet voor zorgt dat de huisvesting als zodanig geregeld is. Ook daar
zijn prachtige voorbeelden van. Het is prachtig als het speciaal
onderwijs gekoppeld is aan de locatie van het regulier basisonderwijs.
Dan loopt het door elkaar. Daar zijn voorbeelden van. Maar daar moet je
in de huisvesting wel structureel rekening mee houden. Nu bungelt het er
een beetje bij en komt het nauwelijks aan bod. Mijn concrete vraag aan
de minister is: wordt dit een harde en concrete randvoorwaarde voor de
start?
Tot slot is de SGP beducht voor goedbedoelde verplichtingen die vooral
extra rompslomp kunnen betekenen. Ik noem alvast een centraal geregeld
informatiepunt, intern toezicht en het jaarlijks vaststellen van het
schoolondersteuningsprofiel.
Ik laat het hier even bij. Ik had ook nog iets willen zeggen over de
hoogte van de samenwerkingsverbanden. 2021 lijkt me wel heel erg kort
dag om de reserves al uitgegeven te moeten hebben. Dat wordt in feite in
de brief gezegd.
De voorzitter:
U zegt dat u nog iets had willen zeggen, maar u zegt het nu
eigenlijk.
De heer Bisschop (SGP):
Precies, voorzitter. Ik was bang dat u mij zou afkappen ...
De voorzitter:
Nee.
De heer Bisschop (SGP):
Nou, dan zeg ik het gewoon. Ik zou een meerjarenplan voor de besteding
van de reserves zeker acceptabel vinden als dat de kwaliteit van de
besteding van die gelden echt bevordert.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Voordat ik het woord ga geven aan de jarige mevrouw Westerveld, schors
ik op verzoek heel kort.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik geef mevrouw Westerveld het woord.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Veel kinderen met een handicap of autisme of
kinderen die hoogbegaafd zijn, voelen zich onbegrepen. Ouders voelen
zich machteloos en leraren voelen zich in de steek gelaten. Dat zijn de
emoties die bovenkomen bij passend onderwijs, een systeem dat eigenlijk
bedoeld was om alle kinderen te laten meedoen en om leraren daarin te
helpen. Mede daarom sta ik nog steeds achter het idee van passend
onderwijs. Het ideaal van GroenLinks is dat kinderen zo veel mogelijk
met elkaar naar school gaan, zodat ze elkaar tegenkomen en van elkaar
leren. Maar de uitvoering klopt niet. De klassen zijn te vol, er is een
lerarentekort, de werkdruk is torenhoog, en daardoor hebben veel leraren
het gevoel dat ze ernstig tekortschieten. Afgelopen week vertelde een
schoolleider dat ze voorheen ambulant begeleiders in de school had, maar
dat ze nu een bureaucratisch traject in moet om extra ondersteuning te
regelen, wat soms maanden duurt. Ik spreek ouders die moegestreden zijn,
niet omdat hun kind zo moeilijk is maar omdat ze overal voor dichte
deuren komen te staan, terwijl ze alleen een passende onderwijsplek voor
hun kind willen. Dat zou natuurlijk een recht moeten zijn.
Voorzitter. De naam "passend onderwijs" klinkt mooi, maar staat nu
symbool voor een stelsel dat niet goed werkt. Er zijn soortgelijke
fouten gemaakt als met de decentralisering van de jeugdzorg, waardoor
kinderen die extra ondersteuning nodig hebben, in de steek worden
gelaten. Dat is geen geroep achteraf. Al in mijn vorige werk klopte ik
namens de Algemene Onderwijsbond vaak aan bij politiek Den Haag met
verbeterpunten, en in de afgelopen jaren hebben we dat ook met de
collega's geprobeerd. Maar telkens was de reactie van de minister, en
ook de reactie van de coalitiepartijen, dat we de evaluatie moesten
afwachten. Dat is nu pas, en daarmee hebben we wel een aantal jaren
verloren.
Voorzitter. Dat is voor ons vervelend, want dat geeft aanleiding tot
gemopper en chagrijn in debatten, maar voor ouders en kinderen is dit
natuurlijk heel erg, want zij hebben kostbare jaren verloren. En
natuurlijk ben ik blij met de 25 verbetervoorstellen. Ik herken er ook
een heel aantal van onze voorstellen in terug. Het is echt fijn dat er
nu beweging komt, maar waarom is de minister niet eerder begonnen? En
wat gaat hij nu doen om ervoor te zorgen dat die voorstellen meteen
uitgewerkt gaan worden? En is hij het met ons eens dat ook kleinere
klassen en meer handen in de klas hier deel van moeten uitmaken? Ik
vraag de minister om haast te maken en ons een overzicht te sturen met
de precieze uitwerking, en om ook haast te maken met zijn visie op
passend onderwijs.
Voorzitter. Naar de stem van de leraren wordt al jaren te weinig
geluisterd. De AOb is daar helder over en schrijft dat er een
fundamentele koerswijziging nodig is, omdat passend onderwijs anders een
onmogelijke opgave blijft; passend onderwijs vraagt om kleinere klassen,
meer handen in de klas en voldoende collega's. Ook moet het curriculum
op de lerarenopleiding worden aangepast. Kan de minister op deze punten
reageren?
Voorzitter. In de jeugdzorg gaat inmiddels 30% van het budget naar
coördinatiekosten. Dat betekent dus dat 1 miljard per jaar niet gaat
naar het geven van hulp maar naar het coördineren van hulp. Ik zie dat
ook in het passend onderwijs gebeuren. De meerwaarde van
samenwerkingsverbanden lijkt te vaak te zijn dat er nu meer overleg
plaatsvindt. Maar is dat niet juist het probleem? Dat er wordt overlegd,
en dat iedereen met elkaar om tafel zit, dat protocollen worden
nageleefd, dat formulieren worden ingevuld en dat er ook nog eens goed
wordt gecontroleerd, maar dat vervolgens het geld voor die concrete hulp
in de klas ontbreekt? Graag een reactie van de minister. Ik wil hem ook
vragen om dat om te draaien. Vertrouw nou die professionals en laat hen
nou in gesprek met de ouders bepalen wat er nodig is voor een kind. Stop
met ingewikkelde procedures en regel het gewoon.
Voorzitter. Al in 2017 stelde ik Kamervragen over de stijgende reserves
van samenwerkingsverbanden, want het is niet te accepteren dat het
aantal thuiszitters stijgt maar de financiële reserve ook. Ik ben echt
blij dat de minister dat ook ziet en maatregelen aankondigt. Maar ook
hierbij de vraag: waarom nu pas? En met wat voor sancties komt de
minister als samenwerkingsverbanden niet met een goed plan komen om die
reserves af te bouwen?
Voorzitter. Nu we jaren verloren hebben, wil ik graag weten welke
inhaalslag gemaakt gaat worden, om thuiszitters ook weer naar school te
laten gaan of onderwijs te laten volgen. Dat het aantal stijgt, is
pijnlijk. Ik wil daar wel het volgende bij opmerken: we zien de cijfers
stijgen, maar daarachter zitten natuurlijk echte verhalen van echte
kinderen en hun ouders, en die zijn vaak stuk voor stuk heel schrijnend.
Het erge is ook dat de oplossingen ons op een presenteerblad worden
aangeboden maar niet ondersteund. Er zijn gewoon prachtige initiatieven
vanuit het veld, bijvoorbeeld de Samen naar School-klassen. Deze
initiatieven passen niet altijd precies binnen de kaders van de huidige
wetgeving, maar ze zijn wel hard nodig. Ik wil dat de minister de regels
op hen aanpast in plaats van aan hen te vragen om zich maar aan te
passen aan de regels, die vaak veel te beklemmend zijn.
Ik noem drie voorbeelden. In februari van dit jaar nam de Kamer de motie
van collega Kwint en mij aan om Samen naar School-klassen te erkennen
als onderwijsvorm. Wat is hiermee gebeurd? En klopt het dat pas vorige
week het eerste gesprek heeft plaatsgevonden met de
initiatiefnemers?
En wat gaat de minister doen om initiatieven zoals Linawijs te
ondersteunen, voor kinderen met autisme die tijdelijk of langer niet
naar school kunnen? Is de minister het met mij eens dat ook dit soort
initiatieven een stabiele financiering verdienen? En hoezo starten die
experimenten voor zorg en onderwijs pas in 2023? Is dat niet veel te
laat?
Voorzitter. Een derde voorbeeld. Ook een school als De Monnikskap in
Nijmegen, waar regulier havo-vwo wordt aangeboden aan lichamelijk
gehandicapte of chronisch zieke kinderen, dreigt tussen wal en schip te
vallen. Ik wil de minister vragen hoe hij ook dit soort initiatieven,
die fantastisch werk leveren, wil ondersteunen, zodat ze niet
verdwijnen.
Voorzitter. De minister schrijft dat hij komend jaar een routekaart gaat
maken om het Nederlandse onderwijs in de komende vijftien jaar
inclusiever te maken, maar daar hoeft hij dus geen vijftien jaar over te
doen, want die initiatieven zijn er al. Nu zijn ze alleen te vaak
afhankelijk van de goodwill van gemeenten en samenwerkingsverbanden. We
merken ook dat ze vaak naar elkaar wijzen. Dan zegt de gemeente "dit is
onderwijs", en wijst naar de scholen, terwijl de scholen wijzen naar de
samenwerkingsverbanden en de samenwerkingsverbanden zeggen "het past
niet helemaal in onze regels" en naar de gemeente wijzen. Kinderen en
ouders worden hiervan natuurlijk de dupe. Hoe gaat de minister dit soort
situaties met zijn plannen voorkomen? En is de minister ook bereid om
het geld voor thuiszitters uit de prestatieboxmiddelen ook echt te
gebruiken voor thuiszitters in plaats van voor verzuimbeleid?
Voorzitter. Dan over jeugdzorg, want het gaat niet goed met het
onderwijs in jeugdzorginstellingen. Het duurt ook veel te lang. Na mijn
motie uit 2019 is er een beleidsinventarisatie gekomen. Kunnen we die nu
krijgen? Ik lees dat er nu opnieuw een herbezinning komt, die pas in het
najaar van 2021 wordt opgeleverd. Hoezo een herbezinning? Kinderen die
te maken hebben met jeugdzorg hebben namelijk juist baat bij goed
onderwijs en bij goede ondersteuning. Een duidelijk voorbeeld is ook
weer de situatie rondom De Hoenderloo Groep en het Hoenderloo College,
waarbij ons gewoon is beloofd dat er een passende plek zou komen voor
die kinderen, maar dat niet is geregeld, wat wij ook pas veel te laat te
horen kregen.
Voorzitter. Ik was onlangs ook op het congres van ouderorganisaties,
Bang voor Drang en Dwang. Ook daar hoorde ik weer aangrijpende verhalen
over kinderen die soms getraumatiseerd zijn door het ontbreken van
passend onderwijs. Ik sprak onlangs de vader van een hoogbegaafd kind,
die mij vertelde over zijn dilemma. Het dilemma was: óf het kind iedere
dag huilend naar school brengen, óf het kind thuislaten met als risico
dat dan de leerplichtambtenaar op de stoep staat. Dat is natuurlijk
helemaal geen keuze die je aan ouders kunt voorleggen. Helaas krijgen
deze ouders soms zelfs te maken met meldingen van Veilig Thuis of met
een gedwongen jeugdhulptraject. Ik vind dit echt de omgekeerde
wereld.
Voorzitter. Ouders voelen zich vaak ingeklemd zitten tussen school en
alle andere instanties. Hoe zorgt de minister dat deze ouders ook een
veilige ondersteuning krijgen? En hoe zorgt hij ervoor — mijn laatste
punt — dat het praktijkonderwijs buiten de samenwerkingsverbanden valt?
Wat is daarvan de stand van zaken?
Voorzitter. Mijn toon in dit debat is wat fel, maar dat komt omdat dit
onderwerp mij raakt. Ik heb zelf als kind een tijdje thuisgezeten en het
doet wat met je als de school laat weten dat die je niet voldoende
ondersteuning kan geven en als je jouw klasgenoten niet ziet. Je wordt
daar ook eenzaam van. Ik ben uiteindelijk zelf met veel hulp wel weer
naar school kunnen gaan, maar het raakt me als ik van ouders en kinderen
hoor dat dit niet het geval is. Ik wil er daarom bij de minister op
aandringen om hier snel mee te zijn, want deze ouders en deze kinderen,
en ook de docenten, kunnen niet langer wachten op
verbetermaatregelen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Rog, CDA.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Vanaf 1993 spreken we over Weer Samen Naar
School, om kinderen met leer- of gedragsproblemen onderwijs te laten
krijgen in het reguliere basisonderwijs. En sinds 2014 hebben we dat
doorontwikkeld naar passend onderwijs en hebben we hier in de Kamer
stevige debatten gevoerd over de voortgang daarvan. Zo ongeveer in ieder
debat hebben we de hoofddoelstelling nog eens samengevat — geen
thuiszitters meer en minder administratieve lasten voor de scholen — en
hebben we moeten constateren dat die niet gehaald is. Dat is waar we nu
staan, maar gelukkig plaatst de minister daarnaast zijn beleidsbrief met
25 verbetervoorstellen. De CDA-fractie waardeert die insteek zeer. Het
is goed dat de minister de harde noten van de eindevaluatie ter harte
heeft genomen en die wijzigingen aankondigt om het systeem uiteindelijk
te verbeteren.
Wij zijn ook positief over de aanpassing van de basisondersteuning,
namelijk om daar een helderdere, hogere norm te leggen, zodat we
inderdaad naar een vorm van onderwijs gaan — of je die nu "passender" of
"inclusiever" noemt — waarbij je meer leerlingen laat meedoen in de
hoofdstroom van het onderwijs. We zijn dus blij dat de minister die
stappen zet. Het is goed dat leerlingen, ouders en leraren op
verschillende manieren beter ondersteund en geïnformeerd gaan worden
over hun rechten en over wat er aan ondersteuning mogelijk is. We hopen
dat wat de minister voorstelt voor ernstig meervoudig beperkte kinderen
ouders gaat ontzorgen en tot minder conflicten leidt over wie wat moet
betalen als het gaat om ondersteuning van deze kinderen in het
onderwijs. We vragen de minister waarom hij er niet voor kiest om de
onafhankelijke regionaal georganiseerde oudersteunpunten los van de
samenwerkingsverbanden te organiseren. Daar is veel vraag naar. Ik hoor
daarop graag een reactie van de minister.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat heeft de heer Kwint een vraag.
De heer Kwint (SP):
De basisondersteuning is de afgelopen vier jaar inderdaad een
terugkerend punt van discussie geweest. Niet alleen de afgelopen vier
jaar trouwens: volgens mij werd er al bij de invoering van het passend
onderwijs door meerdere partijen op aangedrongen om het wel vast te
leggen, juist om willekeur te voorkomen. Anderhalf jaar geleden is er
een voorstel aangenomen om dat uit te gaan werken; mijn voorstel, ik ken
het vrij aardig. Maar nu, anderhalf jaar later, ligt er nog steeds niks.
Wat vindt het CDA daarvan?
De heer Rog (CDA):
De reden dat er niks ligt, dat er nu inderdaad gewerkt gaat worden aan
die basisondersteuning, is dat we met elkaar hebben gezegd dat we die
eindevaluatie afwachten. U weet uit de debatten die wij gevoerd hebben
dat voor mijn fractie geldt dat we in de loop van de tijd steeds meer
voorstander zijn geworden van het vastleggen van die basisondersteuning.
Ik geef de heer Kwint mee dat we niks te vroeg te zijn met dat nu te
realiseren, maar ik ben er wel blij mee dat we het nu gaan doen.
De heer Kwint (SP):
Maar dan was dit toch juist het moment geweest? De Kamer heeft anderhalf
jaar geleden gezegd: we moeten deze kant op. Dan snap ik dat je dat
misschien pas bespreekt bij de evaluatie — daar kan ik nog begrip voor
opbrengen — maar het feit dat er afgesproken is om een evaluatie te
doen, betekent toch niet dat we anderhalf jaar hoeven te wachten met het
beginnen van het uitvoeren van een motie? Het was toch logisch als hier
een voorstel had gelegen voor die basisondersteuning, waar het onderwijs
en ouderorganisaties zich de afgelopen anderhalf jaar over hadden
gebogen en wat breed gedragen was? Dan zouden we die verbeteringen
meteen kunnen doorvoeren, in plaats van dat die pas komen in 2021 als we
dat halen of pas in 2022 als het tegen zit? Dat is dan toch verspilde
tijd geweest?
De heer Rog (CDA):
Kijk, meneer Kwint kan dit nu makkelijk zo zeggen, maar we hebben wel
een jaar achter de rug waarin er wel het een en ander gebeurd is.
Nogmaals, ik ben echt blij dat we deze stap nu zetten. Was het mooi
geweest als we het nu kant en klaar hadden kunnen implementeren? Ik ben
dat helemaal met de heer Kwint eens. Ik had dat ook liever gewild, maar
het is niet gebeurd. Ik ben blij dat we er nu mee van start gaan.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. De reserves van de samenwerkingsverbanden zijn mij al
langere tijd een doorn in het oog. De minister heeft nu aangegeven
samenwerkingsverbanden die boven die signaleringswaarden komen te korten
op hun middelen. Wat mij betreft betekent dat voor
samenwerkingsverbanden dat er gewoon geen reserves meer zijn en dat die
opgevangen worden door de besturen die aangesloten zijn. Wel wil het CDA
graag van de minister horen wat er dan met het geld gaat gebeuren dat
afgeroomd gaat worden. Blijft dat beschikbaar voor het passend
onderwijs? Het aantal kinderen dat naar het speciaal onderwijs gaat, is
nu immers weer groter dan het aantal waarop we ze landelijk gezien
volgens de norm financieren. Zou het speciaal onderwijs daar
bijvoorbeeld van kunnen profiteren, of gaat dit in een andere vorm terug
naar de leerlingen die extra zorg of ondersteuning nodig hebben?
Voorzitter. Ik kom op een aantal punten waarover we vragen hebben of
waarop we de minister nog wat mee willen geven.
Waarom wordt de aanbeveling om te starten met speciale klassen binnen
het regulier onderwijs voor sommige zorgleerlingen niet opgevolgd? Dit
kan leiden tot betere ondersteuning, tot kennisdeling en betere
expertise bij leraren. Kan de minister aangeven waarom de
symbioseregeling na dit jaar niet wordt voorgezet? Waarom wordt niet
ingegaan op de aanbeveling om een duidelijke definitie van de doelgroep
gekoppeld aan een goede monitoring van passend onderwijs te maken? Wat
zijn de doelen en wat is de langetermijnontwikkeling van passend
onderwijs? Dit vindt mijn fractie een belangrijk punt, want we willen
meer inzicht krijgen in welke ondersteuning nou werkt en welke niet,
zodat we een beter zicht hebben op een efficiënte en doelmatige
besteding van het geld en gewoon goede zorg en onderwijs realiseren voor
de leerlingen die dit betreft.
De minister wil het gesprek aangaan met het onderwijsveld over het
terugdringen van de administratieve lasten. Hij hoopt in de loop van
2021 met voorstellen te komen. Dit blijft een hardnekkig probleem. Het
is iets waar we al jaren mee bezig zijn. Hoe zorgen we ervoor dat er dit
keer wel echt substantieel iets gaat veranderen? Heeft de minister
daarbij een concreet doel voor ogen? Hoeveel wil hij verminderen? Wil
hij meer uitgaan van vertrouwen in professionals, bijvoorbeeld door
ruimte te geven om dingen te proberen en dan achteraf te kijken of het
werkt en goed blijft gaan, in plaats van alles aan de voorkant dicht te
regelen?
Hoe zorgen we ervoor dat het geld en de ondersteuning ook echt in de
klas terechtkomen? De minister geeft aan te gaan regelen dat leraren en
de medezeggenschapsraad hier beter bij worden betrokken, maar kunnen wij
dit dan ook gaan monitoren? In de eindevaluatie werd aangegeven dat meer
moet worden gestuurd op randvoorwaarden zoals adequate uitrusting en
facilitering van leraren en schoolleiders. Er komt nu extra geld
beschikbaar voor ondersteuning. Dat is mooi, maar ook hier weer de vraag
of leraren en schoolleiders daarvoor uiteindelijk verantwoordelijk
zullen zijn, net als bij de werkdrukmiddelen. Wat het CDA betreft is dit
echt een van de grote ontwikkelingen in de onderwijsbekostiging die in
deze kabinetsperiode zijn gerealiseerd en waar we gewoon heel
enthousiast over zijn. We hopen dus dat dit ook hier gebeurt.
Er is een knelpunt in de jeugdzorg. Andere sprekers, onder anderen
mevrouw Westerveld, hadden het daar ook over. Dat knelpunt is er
bijvoorbeeld ook door wisselingen in jeugdteams, door onduidelijkheid
over waar de regie ligt, door wachtlijsten en de discussie wie welke
kosten moet dragen. Zo blijkt ook uit de evaluatie. Deze knelpunten
blijven waarschijnlijk nog wel even bestaan, vooral door de financiële
problemen die veel gemeenten hebben bij de uitvoering van de Jeugdwet.
Zal beter worden bekeken wat nou echt door het onderwijs moet worden
betaald en wat door de jeugdzorg? Daar zitten nu vaak complicaties. We
horen daarop graag een reactie van deze minister.
In de eindevaluatie wordt geconstateerd dat in het mbo jongeren op zich
tevreden zijn met de ondersteuning, maar ook dat hun docent of mentor
minder betrokken is bij die ondersteuning omdat deze veelal extern
plaatsvindt. De minister komt hier niet op terug, maar het CDA vindt het
belangrijk dat docenten en mentoren hier beter bij betrokken worden. Kan
de minister dat toezeggen?
Dan het leerrecht, dat de minister ook aanstipt in zijn brief. Hoe zorgt
dit voor het verminderen van het aantal thuiszitters als de problematiek
die tot dat thuiszitten leidt, niet is opgelost? We zoeken natuurlijk
naar meer maatwerk en de mogelijkheid om regels buiten werking te
stellen als dat nodig is. Hoe ziet de minister dit?
Ook willen wij weten hoe de wettelijkedoorbraakaanpak wordt geregeld.
Zouden we niet alle thuiszitters op de een of andere manier persoonlijk
moeten benaderen en onder de arm moeten laten nemen door een expert, die
met een onderwijskundige of orthopedagogische aanpak in overleg een
perspectief voor die kinderen neerzet? Zo kunnen we uiteindelijk op of
buiten de school kijken wat de ontwikkelingskansen voor deze kinderen
zijn.
Nog een vraag over de betrokkenheid van leraren en
medezeggenschapsraden. Gaat de inspectie ook toezien op de besteding van
de ondersteuningsmiddelen? Voor wat betreft de basisondersteuning zijn
wij benieuwd naar de uitwerking. Wat wordt er wettelijk geregeld en
waarom mogen scholen toch afwijken van deze basisnorm? Hoe ziet de
minister dat voor zich? Hoe gaan we dat organiseren? Ik begrijp dat dit
een beetje de wens is van de SGP, maar wij hebben gewoon vragen bij
welke rechten ouders en kinderen daarvoor uiteindelijk hebben.
Mijn laatste punt betreft het praktijkonderwijs. Er komt een onderzoek
naar rechtstreekse bekostiging. Het uitgangspunt van het CDA is steeds
geweest dat het een zelfstandige onderwijsvorm is, die rechtstreekse en
zelfstandige bekostiging verdient. We zouden dat op die manier willen
erkennen. De minister gaat erover in gesprek en lijkt daarnaartoe te
willen werken. Ik hoor graag hoe hij dat voor zich ziet, welke termijnen
hij daaraan wil koppelen en of hij wil toezeggen dat daarbij ook wordt
onderzocht hoe de toelating tot het praktijkonderwijs beter kan worden
geregeld. Zo kan die groep onderwijs volgen waar die ook echt
thuishoort.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is tot slot het woord aan de heer Bruins van de
ChristenUnie.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Er is al veel gezegd. Passend onderwijs past ook
vaak niet. Wat misschien wel het meest fout ging, was het
verwachtingenmanagement. Onderwijs zou passend worden voor ieder kind,
maar ik denk dat het eerlijk is om te zeggen dat de politiek hier haar
eigen teleurstelling heeft georganiseerd.
Daarbij komt dat we als politiek en maatschappij tegenwoordig heel veel
van het onderwijs verwachten. Voor alles wat er mis kan gaan in de
samenleving kijken we naar scholen en leraren, die het maar voor ons
moeten oplossen. Laten we niet vergeten dat een school gewoon niet alles
kan. De rol van ouders is ook cruciaal.
Het begint bij kinderen die opgroeien in sterke, stabiele, veilige
gezinnen, en bij de houding die ouders ten opzichte van een school
aannemen en de verwachtingen die ze hebben. Ik denk dus dat een
belangrijke sleutel ligt bij het goede samenspel tussen ouders, leraren
en leerlingen, waar nodig ondersteund door anderen, zoals gemeenten,
zorg en jeugdhulp. De sleutel ligt bij betrokken professionals, die
leerlingen daadwerkelijk in de ogen kijken.
Voorzitter. Ik zie ook wel dat het op sommige plekken gelukkig heel goed
gaat. Er zijn samenwerkingsverbanden die wel als een trein lopen. Er
zijn bestuurders en schoolleiders die hun nek uitsteken om leerlingen
een plek te bieden. Leerkrachten zetten zich met hart en ziel in om elke
leerling recht te doen, ook als het hun over de schoenen loopt.
Voorzitter. De minister geeft het zelf al aan in zijn brief: in de
afgelopen periode, waarin het passend onderwijs ingevoerd werd, hadden
veel scholen te maken met het leraren- en schoolleiderstekort, en
ervoeren leraren hoge werkdruk door onder meer grote klassen. Daar komt
ook nog eens de coronacrisis bij. Zoals de heer Rog al memoreerde, is
het goed dat de minister weer extra geld heeft geregeld voor het
onderwijs in deze kabinetsperiode.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat: de heer Kwint heeft een vraag.
De heer Kwint (SP):
Ja, over de verschillen tussen samenwerkingsverbanden. Ik ben het met de
heer Bruins eens dat we vaak, af en toe iets te vaak, van de
samenwerkingsverbanden zelf, en ook van derden en betrokkenen, horen dat
het op sommige plekken een stuk beter gaat dan op andere plekken. Ik
vraag het simpelweg omdat ik het zelf niet heb kunnen vinden, en de heer
Bruins misschien wel: zijn er volgens hem verklarende factoren waarom
het op sommige plekken beter gaat dan op andere?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ja. Er is een onderzoek, van Jeugdzorg, meen ik. Ik heb het in ieder
geval gelezen. Dat zegt: "Er zijn factoren die maken dat sommige
samenwerkingsverbanden beter lopen dan andere. Het bijzondere is dat dat
niet in het systeem zit maar in mensen." De conclusie die daar getrokken
wordt, is: "Wat is er nodig? De wil om elkaar te vinden. De wil om
dezelfde taal te spreken. Mensen die het kind aanzien, echt in de ogen
kijken. En ook bestuurlijk lef en moed, om de regels heel ruim te
interpreteren." Ik herinner mij zelf een werkbezoek waarbij
verschillende partijen aan tafel zaten die om de kinderen heen staan.
Toen begon een van de mensen van de mbo-school waar ik op bezoek was
gewoon te vertellen over een kind dat in een bepaalde thuissituatie zat.
Toen zei de directeur van de school die er ook bij zat: o, je hebt het
over Robert! Het was een grote school, maar ze wisten van elkaar gewoon
over wie ze het hadden. Dan zie je dat ze dus echt betrokken zijn bij de
leerlingen en dat het goed gaat. Het zit 'm dus in mensen. Betekent dat
dat we kunnen aantonen dat het in plaats A goed gaat en in plaats B
niet? Nee, maar we weten wel wat succesfactoren zijn en welke aspecten
op sommige plekken goed gaan.
De heer Kwint (SP):
Ik heb die verhalen over de cultuur binnen het samenwerkingsverband
inderdaad ook gelezen. Ik zou het alleen heel cynisch vinden als we
zouden moeten constateren dat de reden dat het op zo verschrikkelijk
veel plekken niet lukt, is dat schoolbestuurders of andere betrokkenen
meer met hun eigen belang bezig zijn dan met het belang van kinderen. Ik
geloof eigenlijk niet dat dat de enige verklarende factor is. Ik denk
namelijk dat dat onrecht doet aan het werk dat heel veel mensen wel
degelijk voor die kinderen willen doen.
U constateert, volgens mij terecht, dat een van de succesfactoren is: de
bereidheid om af en toe de regels aan de laars te lappen of in ieder
geval heel ruim te interpreteren. Wat zouden wij kunnen doen om docenten
en bestuurders daarin meer ruimte te geven om het goede te doen voor
leerlingen en ze niet vast te laten lopen in een woud van regels?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dat is een hele goede vraag van de heer Kwint. Ik denk dat wij in Den
Haag over het algemeen te veel en te gauw denken: "Weet je wat? We gaan
regels stellen en we doen er wat geld bij, en dan hebben we het
opgelost." Maar het echte werk gebeurt natuurlijk daarbuiten, in de
maatschappij, bij de leraren en de schoolleiders. In ieder geval denk ik
dat wij als politici op onze handen moeten zitten en zo weinig mogelijk
regels moeten stellen. Iets verderop in mijn tekst pleit ik ook voor
vrije regelruimte, ruimte om regels wat ruimer te interpreteren. Leraren
weten het beste wat er nodig is voor kinderen. Daar moeten wij ze vooral
zo weinig mogelijk mee lastigvallen. We moeten zorgen dat er genoeg
handen voor de klas zijn: leraren die met eerlijke arbeidsvoorwaarden
gewoon goed hun werk kunnen doen, en hele goede schoolleiders die vooral
een heleboel zooi van die leraren weghouden. Dat zit 'm dus in mensen,
in leiderschap. Bij ons als politiek zit het 'm ook in het leiderschap
om eens een keer geen regels te maken.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. De minister doet verbetervoorstellen om passend onderwijs
beter te laten werken. Het is een ambitieuze agenda, met 25 voorstellen
— het is al genoemd. De voorstellen kunnen op steun van mijn fractie
rekenen. Maar bij dit alles — ik kom eigenlijk op wat de heer Kwint mij
vroeg — is een belangrijke toetssteen voor mijn fractie dat de
voorstellen niet mogen leiden tot meer bestuurlijke drukte, tot meer
juridisering of tot meer administratieve rompslomp. Daar zullen we de
uitwerking van de voorstellen op beoordelen, want wat is er de afgelopen
jaren voor een circus gecreëerd, met bestuurlijk gedoe, procedureel
getouwtrek en het heen en weer schuiven van kinderen. Dat moet echt
anders. Graag hoor ik van de minister hoe hij ervoor kan zorgen dat die
nieuwe voorstellen het niet complexer en bureaucratischer maken maar
juist eenvoudiger en soepeler.
Een punt waarvoor ik nog aandacht wil vragen — de heer Van Meenen noemde
het ook — is de samenwerking tussen de domeinen jeugdhulp, zorg en
onderwijs. Dit leidt nog te vaak tot problemen omdat er zowel
financieel, bestuurlijk als juridisch schotten zitten tussen deze
domeinen, terwijl het kind centraal zou moeten staan. Hoe ziet de
minister dit voor zich? Hoe kunnen we zorgen voor ontschotting, voor
samenwerking? Begint het al niet met het probleem dat er enorme schotten
tussen de verschillende ministeries bestaan? Zouden wij in de toekomst
niet moeten zorgen dat de verschillende jeugddomeinen onder één minister
vallen? En voor de kortere termijn: is de minister het met mij eens dat
we, waar mogelijk, vrije regelruimte moeten bieden? Juist als de regels
van de domeinen onderwijs en zorg met elkaar knellen, kan het wenselijk
zijn om af te kunnen wijken van de regels in het belang van de
ontwikkeling en het welbevinden van kinderen en jongeren. Ik denk aan
het bieden van onderwijsondersteuning en onderwijsmiddelen buiten de
school. Graag hoor ik van de minister hoe hij aankijkt tegen deze vormen
van vrije regelruimte.
Tot slot, voorzitter. Het is ook al genoemd door de heer Rog: het
praktijkonderwijs. Een waardevolle en eigenstandige schoolsoort, die een
belangrijke rol vervult in het stelsel. Het is erg goed nieuws dat er
stappen worden gezet voor directe bekostiging van het praktijkonderwijs.
Kan de minister dit toelichten? Hoe gaan we daar komen? Kan hij dit
versnellen? Ook vraag ik graag zijn aandacht voor het pleidooi van het
voortgezet speciaal onderwijs om het vso voortaan echt als voortgezet
onderwijs te behandelen en ook onder de cao voortgezet onderwijs te
laten vallen. Hoe kijkt de minister daarnaar? Is het misschien niet nog
beter om dan maar gewoon direct één cao voor p.o. en vo te maken, zoals
hier al vaker is gesuggereerd?
Ik sluit af met de minister te feliciteren en te zeggen dat er geen
mooier onderwerp dan passend onderwijs is om je 60ste levensjaar mee te
beginnen, want dit is het begin van zijn 60ste levensjaar. Inmiddels
vraagt iedereen zich af: hoe oud is mevrouw Westerveld dan vandaag
geworden? Bij dames verraad je dat niet, maar voor de hoogbegaafde
leerlingen onder ons: wanneer ze weten dat de minister aan zijn 60ste
levensjaar is begonnen en het verschil in leeftijd tussen mevrouw
Westerveld en de heer Slob vijf faculteit gedeeld door drie faculteit
is, dan kunnen de leerlingen die meekijken naar dit debat vast wel
uitrekenen hoe oud mevrouw Westerveld vandaag geworden is.
De voorzitter:
Hopelijk krijgen we dat antwoord dan nog voor het einde van dit debat
vandaag. Vast wel.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Via Twitter. En ik stuur een taart op aan iedereen onder de 14 jaar die
als eerste het antwoord via Twitter geeft.
De voorzitter:
Kijk, dat is mooi. Dank voor deze bijdrage, meneer Bruins. Er is nog een
vraag van de heer Bisschop voor u.
De heer Bisschop (SGP):
Even wat taalkundige vragen. Allereerst: de heer Bruins stuurt een taart
op naar iedereen die als eerste … Zo lust ik er ook nog wel een
paar!
De heer Bruins (ChristenUnie):
Zo zie je maar, hè. Taal en bèta's gaan niet samen; dat is
duidelijk.
De heer Bisschop (SGP):
Even over de vrije regelruimte; dit is wel een serieuze vraag. Wat
bedoelt collega Bruins daarmee? Dat ze zelf regels mogen stellen? Of is
"regelvrije ruimte" een betere omschrijving?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ja, dat is ook wel heel taalkundig. Bèta's en de Kamer gaan niet samen,
hè meneer Van Meenen? Dat zeggen we dan als bèta's onder elkaar.
De voorzitter:
De heer Van Meenen was druk bezig met uw prijsvraag, want hij hoopt
natuurlijk als eerste die taart te winnen.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Hij is aan de leerlingen of collega's aan het uitleggen …
De heer Van Meenen (D66):
Ja, ik ben aan het uitleggen wat "faculteit" is.
De voorzitter:
Bijles.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ja, vijf faculteit gedeeld door drie faculteit.
De heer Bisschop heeft helemaal gelijk over de taalkunde in zijn vraag.
Het gaat erom dat er inderdaad ruimte is om te kunnen experimenteren en
dat je dan niet meteen op de vingers wordt getikt, maar dat de inspectie
zegt: interessant, we staan dat toe; probeer het en we gaan samen met
jullie kijken hoe het gaat. Een voorbeeld: er zijn hele strakke regels
voor schooltijden en pauzes, wanneer die precies vallen, maar als je
merkt dat sommige kinderen net even wat extra pauze of een pauze op een
ander moment nodig hebben, wie kan er dan tegen zijn om daar dan wat in
te schuiven en daar wat mee te experimenteren? Daarin hoort de inspectie
schouder aan schouder te staan met de scholen. We kennen allemaal het
initiatiefwetsvoorstel van een paar jaar terug, waar de heer Bisschop
ook aan meedeed. Ik denk dat we hierin aan dezelfde kant staan.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat laatste roept bij mij een vraag op. Ik vind het hele mooie woorden
van de heer Bruins over inclusief onderwijs. Is hij het met mij eens dat
we zouden moeten kijken naar wat er nog meer gedaan kan worden voor
initiatieven — ik noemde er in mijn tekst een aantal — die het inclusief
onderwijs juist verder helpen, maar die net niet binnen de regeltjes
vallen en daardoor telkens tussen de wal en het schip dreigen te
vallen?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik denk dat we wat dat betreft hetzelfde bedoelen: dat wat er, bij een
hele strakke interpretatie, net niet in past. Laten we alsjeblieft
blijven beseffen dat passend onderwijs alleen maar kan werken als
leraren de ruimte krijgen om te doen wat goed is voor het kind. Daar
moeten wij als politici zo min mogelijk tussen zitten.
De voorzitter:
Dank. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de
kant van de Kamer. Ik schors voor drie kwartier, dan gaan we om 13.45
uur luisteren naar de beantwoording van de minister.
De vergadering wordt van 13.02 uur tot 13.45 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder met de vergadering. Aan de orde is het notaoverleg
Passend onderwijs. Voordat ik de minister het woord geef, zou ik onze
griffier hartelijk willen danken voor de lekkernij die wij allemaal
hebben gekregen, omdat wij toch een beetje moeten vieren dat wij twee
jarigen in ons midden hebben, namelijk de minister zelf — piepjong, 59!
— en mevrouw Westerveld. Over haar leeftijd loopt nog een
prijsvraag.
Ik geef de minister het woord voor zijn beantwoording in eerste
termijn.
Minister Slob:
Dank u wel, voorzitter. Het is inderdaad een voorrecht om op de
verjaardag van mevrouw Westerveld en mijn tweelingzus hier aanwezig te
zijn. Dank voor alle felicitaties.
Ik begin even met de indeling van de beantwoording. Ik heb een korte
inleiding om ook iets te zeggen over het proces dat is voorafgegaan aan
de brief, het dikke document dat erachter ligt en alle rapporten. Dan
zal ik ingaan op de evaluatie en de vragen die daarover zijn gesteld.
Daarna volg ik eigenlijk de blokjes zoals ik die in mijn brief heb
gehanteerd. We beginnen bij de leerlingen en de ouders. Dat is een blok.
Dan hebben we de docenten. Daarna komen de scholen en de
samenwerkingsverbanden en tot slot is er een blok "diversen" waarin ik
kan ingaan op een aantal zaken die door de leden naar voren zijn
gebracht. Dat is dus de wijze waarop ik het wil gaan doen.
Voorzitter. Ik heb op 4 november, dus een kleine twee weken geleden,
mijn brief met de 25 maatregelen om passend onderwijs te verbeteren naar
de Kamer gestuurd, met daarachter een hele dikke notitie die u
ongetwijfeld ook van a tot z heeft doorgenomen, met ook bijlages. Maar
dat kwam natuurlijk nog eens een keer boven op een hele andere grote
stapel. Er is in de afgelopen periode naar die evaluatie toe door heel
veel mensen knetterhard gewerkt. Ik noem ook even met name mijn eigen
ambtenaren, want het is in coronatijd heel erg zwaar geweest om gewoon
door te gaan. Dat heeft ook voor vertragingen in de tijd gezorgd, maar
men is wel met enorme passie blijven werken om ervoor te zorgen dat het
echt afgerond kon worden en dat we ook weer met elkaar keuzes konden
maken voor de jaren die voor ons liggen.
Het is niet alleen maar een papieren exercitie geweest. Natuurlijk, er
is heel veel aan het papier toevertrouwd. Daar heeft u zelf ook aan
meegedaan. Dank daarvoor. Ik heb hier het rapport van de SP liggen, maar
ook andere partijen hebben dat gedaan. Dat geldt eveneens voor
verschillende organisaties, zoals de AOb, het Lerarencollectief en
Ouders & Onderwijs. Er zijn veel evaluaties aan toegevoegd, ook
eigen evaluaties. Maar er is ook gewoon met mensen gesproken. Dat
gebeurt natuurlijk bij het maken van die evaluaties, maar u weet dat ik
zelf ook het land inga. Dat heb ik meteen na het eerste jaar gezegd: dat
ga ik nu doen, ik ga het land in. Ik heb in allerlei landsdelen
gesprekken georganiseerd die niet even een uurtje maar bijna een hele
dag duurden, waarin we met allerlei betrokkenen, ook leerlingen, spraken
over de ervaringen met en belevingen bij passend onderwijs. Die
bijeenkomsten, dat kon toen nog. Het is echt wel bijzonder om dat zo te
moeten zeggen.
Daarnaast hebben we de evaluatie zo ingevuld dat we alle veldpartijen —
dat zijn er meer dan twintig — er heel actief bij betrokken hebben. Ik
heb een aantal brieven gezien die u gekregen heeft. Daaruit blijkt dat
men er heel veel waardering voor heeft dat men zo actief en intensief
betrokken is geweest. Zelfs de afronding van de evaluatie heb ik in een
heel groot bestuurlijk overleg gedaan. Dat kon toen nog net voordat er
weer zwaardere maatregelen kwamen. We hebben toen gezegd: dat moeten we
nog even fysiek doen, met gepaste afstand, enzovoorts, enzovoorts. Dat
vond in hotel Babylon hier bij het station plaats. Daarbij was iedereen
aanwezig en hebben we de puntjes op de i gezet met betrekking tot
conclusies die getrokken konden worden. Ik heb hen toen ook meegenomen
in wat ik in uw richting zou gaan communiceren.
Daarnaast is er nog input geweest, vorige week zelfs nog, van het
College voor de Rechten van de Mens over inclusief onderwijs. Dat kon
gelukkig nog digitaal. Ook die bevindingen hebben we meegenomen. U weet
wat de Onderwijsraad heeft gedaan. Kortom, er is door heel veel mensen
vanuit theorie en wetenschap maar vooral ook vanuit de praktijk
meegedacht en gezocht naar goede vervolgstappen, omdat we terugkijkend
met elkaar ook wel tot de conclusie zijn gekomen dat het echt nog niet
overal gaat zoals we dat hadden bedoeld en zoals we dat ook graag zouden
willen en dat het belangrijk is om daar ook lessen uit te trekken.
Er zijn verschillen. Die hebben te maken met de positie vanwaaruit je
spreekt en de verantwoordelijkheden die je hebt. Ondanks die verschillen
constateer ik dat de neuzen in zekere zin allemaal dezelfde kant op
staan. Iedereen wil het beste onderwijs voor de kinderen en als het
nodig is ook de goede zorg daarbij om dat mogelijk te maken. Niemand
vindt het fijn als kinderen langs de kant komen te staan. Niemand vindt
het fijn als kinderen soms zelfs helemaal van onderwijs verstoken
blijven. Het gaat dus ook om een enorme passie. Ik vond het mooi in de
bijdrage van de andere jarige in ons midden dat zij aangaf dat mensen
soms zelfs persoonlijke ervaringen hebben. Ik vind dat die emotie er mag
zijn en dat die een plek mag hebben, want het gaat wel even over iets.
Ik kan me eigenlijk geen mooier onderwerp bedenken om op je verjaardag
over te spreken. Ik geloof dat een van u dat zei. Dit is een onderwerp
waar ons aller hart enorm voor klopt, niemand uitgezonderd, hier maar
ook buiten dit gebouw. Laten we daar ook niet aan twijfelen bij elkaar,
ook niet als we soms misschien wat verschil van mening hebben over wat
nou de goede oplossing is of over wat er binnen bepaalde beperkingen,
ook bestuurlijk, mogelijk is. Weet dat het steeds mijn inzet is geweest,
ook in de afgelopen jaren, om toe te werken naar die evaluatie.
Het klopt dat een aantal van u de afgelopen jaren verschillende
voorstellen hebben gedaan. Ik ben daar ook helder over geweest: ja, er
moet iets veranderen. Maar er is ook niets zo ergerlijk voor het
onderwijs als dat tijdens de wedstrijd de spelregels worden veranderd.
Ik zeg het maar even in heel beeldende taal. Wat de een als een goede
oplossing zag en soms met heel veel stelligheid inbracht — en dat mag —
vond de ander soms weer geen goede oplossing. Daarom was het zo
belangrijk dat we dat op een ordentelijke wijze deden en dat we de
evaluatie met elkaar zo zouden ingaan als we ons dat met elkaar hadden
voorgenomen. Alle inbrengen die u de afgelopen jaren heeft geleverd, heb
ik daarin een plekje gegeven. Dat waren er overigens geen vier, zeg ik
tegen meneer Kwint. Het kabinet zit er drie jaar en we zijn na ruim een
jaar dit proces ingegaan. Ik vind het wel heel fijn als ik merk dat een
aantal van u dat ook gewoon herkend heeft. Zie dat ook als een erkenning
van dat we proberen dit met elkaar goed te doen en proberen de
vervolgstappen te zetten.
We hebben de afgelopen jaren — en dan stop ik met mijn korte inleiding —
ook geprobeerd om te veranderen wat we al konden. De heer Kwint gaf een
beetje het beeld dat de afgelopen jaren alles helemaal stil heeft
gelegen en dat er helemaal niets veranderd is. U weet dat onderwijs en
zorg — ik kom daar nog apart op terug — een kwestie is van een
mammoettanker keren. U weet dat dat niet eenvoudig is. U weet dat ikzelf
als Kamerlid jarenlang met deze onderwerpen bezig ben geweest. In deze
periode hebben we daar voor het eerst echt stappen in gezet. Zijn we er?
Nee. Moet er nog heel veel gebeuren? Ja. Maar er is wel een enorm goed
begin gemaakt, juist als het gaat om het bij elkaar brengen van die
verschillende systemen, in het belang van de kinderen. Die zitten
helemaal niet te wachten op systeemdiscussies. Die willen dat er wat
verandert in de praktijk en met hun ouders en docenten.
We hebben rond EMB stappen gezet. We hebben ook al in de bureaucratie
kunnen snoeien als het gaat om die tlv's, die we niet voor een korte
periode maar voor de hele schoolloopbaan willen organiseren. We zijn
steviger aan de gang gegaan met de zorgplicht. Had dat eerder gekund?
Ja, inderdaad. Maar we zijn het wel gaan doen in deze periode en daar
zien we de eerste vruchten van. We hebben de thuiszittersproblematiek.
Die cijfers zijn best pijnlijk. We hebben ze stevig op de kaart gezet en
ik ben ervan overtuigd dat er, juist omdat we dat gedaan hebben, veel
meer boven tafel is gekomen dan anders zou zijn gebeurd. Het is best een
pijnlijke waarheid die toen op tafel kwam te liggen, maar het is wel
waar we mee aan het werk moeten. Daar zal ik straks op terugkomen.
We hebben ook beseft dat de mensen in de klassen — niet alleen de
docenten en hun ondersteuners, maar ook de schoolleiders en alle anderen
— zich de afgelopen jaren met volle inzet hiermee hebben beziggehouden.
Ze hebben het zwaar, inderdaad ook vanwege het lerarentekort. Ze hebben
het zwaar omdat in een heel aantal situaties de klassengrootte het
gemiddelde ver overstijgt. Niet overal, want u weet wat de gemiddelde
klassengrootte is. Dan komt er ook nog een keer corona dwars doorheen.
Dat heeft dit proces enorm vertraagd en daar baal ik ontzettend van.
Maar iedereen baalt van corona. Anders hadden we driekwart jaar eerder
al met elkaar kunnen spreken en hadden we nu al verder kunnen zijn met
de uitwerking. Desondanks staan we toch hier en gaan we wat mij betreft
stevig aan de slag met de vervolgstappen. We gaan ook niet wachten tot
alles in wet- en regelgeving is geregeld. Een aantal dingen moet wel in
wet- en regelgeving worden geregeld, maar je hoeft echt niet te gaan
wachten tot iets een wet is als je in de praktijk al gewoon een aantal
doelen kunt realiseren die je gesteld hebt. Ook daar hebben we ruimte
voor gecreëerd, maar daar kom ik in de blokjes nog een keer apart op
terug.
De evaluatie is het tweede blok. U heeft alle rapporten gezien. Ik ga ze
ook niet samenvatten. We hebben dat overigens wel netjes voor u gedaan
in het beleidsdocument. Ik ben onder de indruk van de systematische
wijze waarop we in de afgelopen jaren passend onderwijs zijn blijven
volgen en ook van hoe die evaluatierapporten uiteindelijk zijn
opgesteld. Maar u heeft ook gezien — ik zei het net al bij mijn
inleidende woorden — dat we niet alleen maar hebben gewacht op dat
papier. Al die gesprekken die gevoerd zijn, horen ook bij de
evaluatie.
De heer Van Meenen vroeg heel concreet of de ouders er nadrukkelijk bij
betrokken zijn. Ja, de ouders zijn daar zeer intensief bij betrokken,
ook degenen die de ouders vertegenwoordigen. Het klopt dat er rapporten
zijn die al wat gedateerder zijn, maar de ouders zijn in de afgelopen
periode bij alle stappen die we gezet hebben, heel intensief betrokken.
Dat geldt ook voor hun eigen onderzoeken, want daar hebben ze veel van.
Bij hen komen vooral de dingen binnen die niet goed gaan. Het is heel
goed voor ons om dat ook op die manier mee te krijgen. Als het namelijk
grosso modo wel goed gaat, is het soms heel verleidelijk om je daar een
beetje achter te verschuilen. We hebben dat niet gedaan. Er is dus
ruimte geboden om al die inbrengen te leveren en die zijn dan ook heel
intensief betrokken bij de rapporten die we nu hebben opgesteld.
Ik begrijp heel erg goed dat er nu mensen zijn die zich niet in alles
herkennen. Het zou natuurlijk fantastisch zijn als je een eindevaluatie
had waarvan iedereen zegt: ja, zo hebben wij het ervaren. Maar je eigen
persoonlijke ervaringen zijn toch altijd bepalend voor hoe je naar iets
kijkt. Als je een negatieve ervaring hebt — neem even het voorbeeld dat
ik vanochtend in De Telegraaf las — dan is het logisch dat dat
beïnvloedt hoe je breder naar zo'n onderwerp kijkt, hoe erg het ook is
dat dat gebeurt. Andersom gebeurt ook. Er zijn ook mensen — die heb ik
ook gehoord de afgelopen periode, met name in mijn regiotour — die
vragen waarom er zo negatief wordt gedaan over passend onderwijs. "We
doen het toch zo goed? Het gaat hartstikke goed bij ons, wat is dat nou
voor negatief gedoe? Laat die mensen er eens even anders naar kijken!"
Tegen hen heb ik gezegd: hartstikke fijn dat het bij jullie goed gaat —
ik wil trouwens wel even meekijken of het echt zo is en vaak was dat ook
zo — maar respecteer nou gewoon dat er ook mensen zijn die vervelende
ervaringen hebben en laten we ons er met elkaar voor inzetten dat wat
goed is, ook goed blijft gaan. Dat is namelijk ook geen
vanzelfsprekendheid. Het staat en valt namelijk vaak met de mensen. En
laten we daarnaast niet accepteren wat níét goed is en laten we ons
maximaal inspannen — binnen de mogelijkheden die we hebben, want daar
zitten echt beperkingen aan, zoals straks ook uit de beantwoording van
concrete vragen zal blijken — om de situatie ten goede te doen keren,
zodat ieder kind gelukkig kan zijn en zich kan ontwikkelen zoals we dat
ieder kind gunnen. We hebben ook echt de plicht om ons daarvoor in te
zetten.
De heer Van Meenen (D66):
Heel goed dat ouders en ouderorganisaties betrokken zijn. Ik neem aan
dat ik ervan uit mag gaan — dat hoor ik graag van de minister — dat dat
ook bijvoorbeeld bij de inrichting van die oudersteunpunten zal blijven
gebeuren. Ik had ook nog een vraag gesteld — ik weet niet of de minister
daar nog aan toekomt — over de ogenschijnlijke discrepantie tussen wat
aan de ene kant de onderzoekers constateren — dan heb ik het echt niet
alleen over ouders, maar ook over bijvoorbeeld leraren — en aan de
andere kant wat wij uit de praktijk horen. Ik zal hier nu niet allerlei
voorbeelden geven, maar daar lijkt een opvallend verschil tussen te
zijn. Kan de minister daar een bespiegeling aan wijden? Hebben we op de
goede manier geëvalueerd?
Minister Slob:
Twee dingen. Eén, wij gaan door op de wijze waarop ouders en ook al die
veldpartijen betrokken zijn geweest bij het toegroeien naar dit moment.
Daar gaan we gewoon mee door. Ook bij alle uitwerkingen, ook bij het
punt dat u noemt en waar ik straks in een blokje nog apart op terugkom,
gaan wij op deze manier werken. U weet dat dat helemaal in mijn systeem
zit. Ik hoop dat de mensen die in een volgende kabinetsperiode
verantwoordelijkheid gaan dragen, wie dat ook mogen zijn, op dezelfde
manier zullen blijven werken. Ik denk namelijk echt dat dat uiteindelijk
het langste en ook het beste werkt. Het werkt beter dan wanneer je
top-down vanaf papier mensen platwalst met "dit is het en zo gaan we het
doen". Dat is in ieder geval niet mijn werkwijze geweest in deze
afgelopen jaren. Soms maak je het daar ook wat lastig mee, want het is
echt een enorme klus geweest, maar heel veel respect voor al degenen die
zich ervoor hebben ingespannen om daar een succes van te maken.
Dan de discrepantie tussen wat er in de praktijk speelt en wat uit de
papieren blijkt. Als ik naar de evaluaties kijk, zie ik kritische
kanttekeningen. Ik vind het op zich niet zo heel erg vreemd dat in de
praktijk met name wat niet goed gaat heel stevig doorklinkt. Dat moet
ook, want je wilt dat het beter gaat. U weet hoe dat vaak in de praktijk
gaat: dingen die goed gaan, accepteren we sneller als een
vanzelfsprekendheid; daar hoeven we ook niet zo veel woorden aan te
wijden. Als het niet goed gaat, zeker als mensen een aantal keren hun
hoofd hebben gestoten en er een stukje bitterheid in sluipt — dat is ook
iets wat we met elkaar kunnen constateren — komt dat soms met heel veel
kracht naar ons toe. Ik probeer iedereen recht te doen. Ik probeer dus
ook de mensen die vervelende ervaringen hebben gehad — die zijn soms
verzameld; denk bijvoorbeeld aan Ouders & Onderwijs, dat daar echt
rapporten van heeft gemaakt en ons daarvan in kennis heeft gesteld — op
te pakken en mee te nemen in de keuzes die we nu gaan maken.
De heer Van Meenen (D66):
Nog even over de discrepantie. Het is goed om te horen dat ouders en ook
anderen betrokken blijven; dat is heel mooi. Maar er lijkt een
discrepantie te zijn. Onderzoekers constateren dat het aantal leerlingen
met een zorgbehoefte in de klas niet is toegenomen, terwijl de mensen in
het veld — er is eigenlijk maar één geluid — zeggen dat dat wel is
gebeurd. Hoe kijkt de minister daarnaar? Vraagt dat nog om nader
onderzoek of kunnen we er gewoon op vertrouwen dat mensen in de scholen
dat beter kunnen zien dan onderzoekers? Ik vind die uitkomst echt heel
verrassend.
Minister Slob:
Dat raakt aan wat ik als laatste bij deze evaluatie wilde zeggen en wat
ik proefde bij alle inbrengen. Voordat passend onderwijs startte, zaten
we in een systeem waarin we het heel strak van bovenaf geregeld hadden.
Door de labeling wist je precies welke leerlingen zorg of extra zorg
nodig hadden. We wisten ook het gewicht daarvan. Ze konden die zorg
krijgen als ze eerst door die hele bureaucratische mallemolen heen waren
gegaan van alle indicaties die moesten plaatsvinden. Niemand wilde terug
naar die tijd. Van de tijd van Weer Samen Naar School en de
leerlinggebonden financiering hebben we gezegd: dat gaan we ineenvoegen.
We zijn toen in een passendonderwijssysteem — dat klinkt heel ruig —
terechtgekomen, een passendonderwijsopzet, waarin we heel veel vrijheid
hebben gelaten. Het bijzondere is — daar worstelen we allemaal mee —
dat, als we nu terugkijken, we niet terug willen naar die hele strakke
tijd. Daarin was alles vastgelegd en was er sprake van een enorme
bureaucratie. Heel veel kinderen die misschien niet geïndiceerd waren
maar wel extra zorg verdienden en nodig hadden, vielen er dan buiten.
Daar willen we niet naar terug.
Als we nu terugkijken zeggen we: ja … De heer Kwint heeft echt een hele
goede vraag gesteld. Hij zei: je kunt niet eens goed vergelijken of het
uiteindelijk wel passend is geweest. Nee, want we hebben het heel open
gelaten. We hebben heel veel ruimte gelaten aan de scholen en de
samenwerkingsverbanden. Dat hebben we gedaan vanuit dat prachtige
adagium — de jarige mevrouw Westerveld herhaalde dat — dat we
professionals de ruimte moeten geven. Maar dat leidt tot een andere
spanning. Aan de andere kant kan je, omdat er zo veel verschillen zijn,
niet goed volgen wat wel werkt en wat niet. Daar komt nog bij dat wat
voor de een werkt, misschien niet voor de ander werkt. Maar die
leerlingen kunnen bij wijze van spreken wel in dezelfde klas zitten.
Degene die zegt dat het niet werkt, heeft gelijk. Maar degene die zegt
dat het wel werkt, heeft dat ook. Het is maatwerk. Dan wordt het
lastiger om precies te kunnen vaststellen welke leerlingen extra zorg
nodig hebben, ook omdat we het niet meer helemaal met een schaartje
geknipt hebben, zo van: dit is lichte zorg en dat is zware zorg. Dan
gaat het allemaal door elkaar heen lopen en dan raak je het zicht een
beetje kwijt. Daar moeten we echt wat aan gaan doen.
Maar we moeten ook oppassen — daar heb ik mee geworsteld — dat we niet
weer in de spagaat vallen dat we alles van boven gaan vastleggen, want
dan komen we aan de professionele ruimte van de mensen op scholen die
echt weten wat goed is. Dat is de spagaat waarin we zitten. Als we die
erkennen, denk ik dat we daar met enige ontspannenheid verdere stappen
in kunnen zetten. Maar het is wel lastig. Ik merk het bij u allemaal.
Zelfs in uw bijdrages zitten in dat opzicht tegenstellingen: aan de ene
kant wordt er gevraagd om professionele ruimte en aan de andere kant om
strakkere regels. Beide kunnen samengaan, denk ik, als we het in een
goede balans doen.
De heer Bisschop (SGP):
Ik wil op dit punt graag nog even doorvragen. Ik ben met de minister
eens dat het uiterst waardevol is om die professionele ruimte te
honoreren. Wij constateren ook dat dit tot verschillende uitkomsten
leidt. Daar hoeven we niet van wakker te liggen. Maar ik lig er wel
wakker van als ik tijdens een werkbezoek op een school van docenten voor
de klas klachten hoor over het functioneren van een samenwerkingsverband
in verband met bijvoorbeeld de doorlooptijd van een aanvraag. Dan denk
ik: ja, inderdaad, die professionele ruimte is van belang, maar laten
wij ook leren van best practices. Als we constateren dat de overheid wel
erg sterk een soort eeltlaag gaat worden, dan wil ik dat wel graag weten
om me te bezinnen op wat we kunnen gaan doen. Vandaar zo'n benchmark
tussen de verschillende samenwerkingsverbanden. Daar zou ik graag een
motie voor in willen dienen, tenzij er een ruimhartige toezegging komt
van de minister.
Minister Slob:
Ik heb de afgelopen keren meegemaakt dat er ondanks ruimhartige
toezeggingen toch moties kwamen.
De heer Bisschop (SGP):
Dat doen wij niet. Ik werk samen met de heer Kwint — u gelooft het
niet.
Minister Slob:
Dat is altijd mooi. Dat geloof ik zeker, want ik weet dat er zelfs
initiatiefwetten zijn ingediend door SGP en SP, dus die samenwerking
kennen we al wat langer. Maar laat ik die vraag maar meenemen, want het
heeft ook met die bureaucratie te maken. Ik ben echt stevig bezig
geweest met mijn ambtenaren om te kijken wat wij aan regels kunnen
schrappen. Met de tlv's zijn we aan het werk. Je hoeft ze niet meer
ieder jaar opnieuw aan te vragen. Ze gelden de hele
schoolloopbaanperiode. Daar kun je een enorme slag mee slaan.
Uiteindelijk was onze conclusie dat het aantal regels vanuit de
rijksoverheid helemaal niet zo extreem groot is, juist omdat we zo veel
ruimte hebben gelaten.
Waar zit het "probleem"? Dan zet ik "probleem" tussen aanhalingstekens,
want het zijn keuzes die gemaakt zijn. Juist omdat we zo veel ruimte
hebben geboden aan de scholen en de samenwerkingsverbanden, zie je dat
men per samenwerkingsverband — het zijn er trouwens al stukken minder
dan in de tijd ervoor, maar het zijn er nog steeds veel — eigen regels
is gaan maken. Sommige doen dat heel soepel, zodat het niet een
bureaucratische last is, maar sommige maken het heel ingewikkeld. Om bij
wijze van spreken maar een klein beetje extra zwaardere hulp aan te
vragen, moet je door een woud van papieren. Daar worden ze helemaal gek
van. Ik ga niet met de vinger wijzen wie er schuldig aan is. Ik wil dat
het aangepakt wordt. Ik heb afgesproken dat we tot de zomervakantie met
de bezem erdoorheen gaan. Dat doen we in ieder geval tot maart. Daarna
is er misschien nog een kleine uitwerking. Ik ga met de
samenwerkingsverbanden om tafel zitten. Dan houden we nog steeds wat
professionele ruimte voor ze, maar het is echt heel ergerlijk als het
daarop vastzit. Ze hebben het zelf in de hand, maar het zijn dezelfde
mensen die bij mij ook klagen dat er zo veel regels zijn. Daar moeten we
even doorheen breken. Het zal allemaal met goede bedoelingen zijn
gebeurd, maar het zou heel erg helpen.
Het helpt ook als we veel duidelijker zijn. Daarom ga ik met een
programma van eisen werken. Dat is natuurlijk allemaal weer bestuurlijk
jargon, maar kijkt u even in bijlage 2 die u heeft gekregen bij het
visiedocument. Heel overzichtelijk. Heel helder. Ik ga veel duidelijker
maken wat de verantwoordelijkheid is van de school en wat van het
samenwerkingsverband. U ziet het, als u het langsloopt. Alle onderwerpen
komen terug. Die duidelijkheid was er op dit moment nog niet. Dus alles
liep door elkaar heen. Die duidelijkheid gaan we dus geven.
En ik geef de inspectie meer ruimte. Ik wil dat vanuit een positieve
houding benaderen, zeg ik tegen de heer Heerema. De inspectie gaat zelf
ook meer ruimte creëren om daar strakker op toe te zien, zoals ze dat nu
al bij de zorgplicht doen: als scholen er niet goed mee omgaan, worden
ze daar strak op aangesproken. Zo willen we dat doen met de hele
precieze verantwoordelijkheden die ze hebben. Dan kunnen we volgens mij
ook sneller ingrijpen als het niet goed gaat, het door elkaar heen loopt
en men zich niet aan de verantwoordelijkheden houdt. Ik hoop dat mijn
ambtsopvolger, wie dat ook moge zijn, dat ene legendarische moment
bespaard zal blijven dat ik heb meegemaakt: dat iemand klaagt over een
samenwerkingsverband, maar zelf in het bestuur bleek te zitten! Het was
een surrealistische, kafka-achtige ervaring die ik nog steeds niet
helemaal verwerkt heb. Maar dat is echt gebeurd en daar moeten we vanaf.
Daar hoort ook bij dat duidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is.
Dan kun je jezelf en je collega's daarop aanspreken en dan kunnen wij
hen erop aanspreken als we zien dat het niet goed gaat.
De voorzitter:
Heeft de heer Bisschop nog een korte reactie?
De heer Bisschop (SGP):
Ik heb een korte vervolgvraag. Ik heb die bijlage natuurlijk ook gezien.
Dat is een prachtige aanzet, maar wat je wilt, is leren van de praktijk.
Daarom zou een benchmark goed zijn. Misschien hoef je niet eens alle
samenwerkingsverbanden te nemen, maar bijvoorbeeld de heel goed
functionerende samenwerkingsverbanden met een hoog
tevredenheidspercentage en de samenwerkingsverbanden waar het blijkbaar
stroever loopt. Vraag het aan docenten en je weet waar je aan toe bent.
Ik denk dat dat een heel goede handreiking zou kunnen zijn om tot
invulling van die uitwerking van de spreiding van verantwoordelijkheden
te komen.
Minister Slob:
Daar ben ik het mee eens. Ik dacht: ik stop nu met de beantwoording,
want dan kunt u nog een beetje aan de slag met een motie en dergelijke.
Die gun ik u ook van harte.
De heer Bisschop (SGP):
Ik zal die ter ondersteuning van u indienen.
Minister Slob:
Maar dat gebeurt natuurlijk nu ook al. Er zijn al uitwisselingen. Kijk
ook even naar het document dat u onder andere van de PO-Raad heeft gehad
over inclusief onderwijs en over wat voor mooie initiatieven er in het
land zijn. Daar staan tien mooie voorbeelden in. Je kunt echt genieten
als je leest hoe mensen daar met zo veel inzet mee bezig zijn. Kortom,
een benchmark en leren van anderen.
Dat brengt mij bij mijn laatste opmerking over de evaluatie. Daarom zijn
die samenwerkingsverbanden ook nuttig, maar niet alleen daarom, want dat
zou wel een heel magere onderbouwing zijn. Ik heb inderdaad nagedacht
over de vraag of een situatie zonder samenwerkingsverbanden zou kunnen.
De heer Kwint en ook mevrouw Westerveld vroegen daar concreet naar. Dat
was twee jaar geleden op het ministerie, of misschien zelfs tweeënhalf
jaar geleden. Ik zag de ambtenaren een beetje wit wegtrekken, maar ik
zei: ik wil het ook beproefd hebben. Ik vind dat je echt out of the box
moet denken op het moment dat je dingen niet goed vindt gaan. Ik ben
uiteindelijk niet tot de conclusie gekomen dat we dat moeten doen.
Waarom niet? Grote schoolbesturen gaan het misschien nog wel redden,
maar voor kleinere wordt het echt ingewikkelder. Juist door die
samenwerkingsverbanden en de wettelijke opdrachten die ze hebben, waar
we nog een tandje bij doen met betrekking tot de zorgplicht voor
kinderen — daar kom ik straks nog even op terug — hebben we ervoor
gezorgd dat er ook echt samenwerking is in de regio en dat ze elkaar
opzoeken. Dat moet verder versterkt worden. Dat geldt voor de
verschillende schoolbesturen, maar ook de gemeente hoort daar
nadrukkelijk bij. We weten dat het nog steeds een crime is om dat
allemaal bij elkaar te krijgen, maar als je het samenwerkende verband
daar wegtrekt, weet ik niet of we over een paar jaar zeggen: dat is een
geweldig idee geweest. Ik denk het niet.
We hebben het uiteraard ook besproken met alle betrokkenen. Eigenlijk
zegt iedereen: ga die hele structuurdiscussie nou weer niet helemaal op
zijn kop gooien, want dat heeft enorme gevolgen. Afgelopen zaterdag was
er bij EenVandaag een prachtig voorbeeld van een samenwerking met het
passend onderwijs. Het ging om de school van Daisy Mertens uit Helmond.
In die uitzending zat ook Wim Ludeke van LECSO. U kent hem. Dat is een
fantastische kerel die zo veel goed werk doet met zijn mensen. Hij is
betrokken bij alles wat we doen. Hij zei ook: het heeft tijd nodig. Wij
vinden het al heel lang duren dat we nu zes jaar bezig zijn, maar dit
zijn wel hele ingrijpende dingen. Langzaam maar zeker beginnen er op
onderdelen goede bewegingen plaats te vinden, maar als je dat abrupt
gaat doorbreken met het weghalen van een belangrijk element in de
structuur, loop je het risico dat de rest gaat instorten. Daar hebben we
niet voor gekozen, maar dat laat onverlet dat we rond die
samenwerkingsverbanden wel het een en ander hebben gedaan. Daar kom ik
in een volgend blok nog even apart op terug.
Voorzitter. Dan de ouders en leerlingen ...
De voorzitter:
De heer Kwint heeft nog een vraag over het vorige punt.
De heer Kwint (SP):
Als de minister zegt dat hij daar straks nog uitgebreider op terugkomt,
dan vind ik dat ook prima. Mocht dat het geval zijn, dan heeft hij nu
alvast wat gratis denktijd meegekregen. Ik snap best dat er uiteindelijk
gekozen is voor een structuur waarin je regionaal mensen aan tafel
krijgt die met elkaar in gesprek gaan. Ook ik heb me geprobeerd voor te
stellen hoe het is als je dat helemaal niet meer hebt. Dat is best
lastig voorstelbaar, maar ik denk dat het kan. Dat snap ik. Mijn
voornaamste punt van zorg is dat het in de huidige structuur primair de
onderwijsbestuurders zijn die daar zitten voor hun school. Dat bedoel ik
niet negatief, want het is ook in hun belang om voor hun school een
goede uitkomst te genereren. Maar het kan soms niet in het belang van
het schoolbestuur zijn dat een bepaalde leerling op een bepaalde school
terechtkomt, terwijl dat soms wel in het belang van de leerling of de
ouder is. Dat snap ik. Ik verwijt het niet eens de schoolbestuurder,
want die is primair verantwoordelijk voor zijn eigen instelling en voor
hoe goed het daar gaat. Mijn vraag is dan wel hoe je ervoor zorg kunt
dragen dat het belang van een passende plek voor kind en ouder aan die
tafel zwaar genoeg doorklinkt en dat er niet alleen maar dossiermappen
worden uitgewisseld in de zin van: doe mij die en die maar. Ik doe nu
geen recht aan de ingewikkelde afwegingen, maar ik hoop dat de minister
snapt wat ik bedoel.
Minister Slob:
Ik kreeg wat denktijd. Ik kom er uiteraard op terug in het kader van hoe
het geregeld is met de governance en het toezicht. Daar hebben we eerder
over gesproken deze kabinetsperiode, maar ik snap de vragen die daar nu
bij deze evaluatie ook over zijn. Dus dank alvast voor de voorzet die u
daarvoor geeft.
Dan de ouders en de leerlingen. Ik begin even bij de ouders. Ik heb net
al in de richting van de heer Van Meenen aangegeven dat we de ouders
blijven betrekken bij alle uitwerkingen. Dat geldt ook voor het
steunpunt. Het is belangrijk dat ze daar ook een stem in hebben. Wel is
het belangrijk dat we dat aan het samenwerkingsverband blijven koppelen.
Die hebben nu al de wettelijke opdracht om dat op deze manier te doen,
maar we hebben gezien dat het onvoldoende heeft gewerkt. We willen dus
ook dat dat goed en onafhankelijk wordt ingericht. De ouders krijgen
daar ook een stem in. Als je het alleen aan de ouders zou overdragen, is
het weer de onafhankelijkheid aan de andere kant waar je met elkaar over
kunt twisten. Dat willen we echt voorkomen. Laten de partijen proberen
om dat samen op een goede manier in te richten. Daar wordt op toegezien.
Op het moment dat ze daar niet uitkomen, zullen we bezien wat we in die
samenwerkingsverbanden moeten doen. Maar ze worden actief betrokken bij
de keuzes die gemaakt worden, en hebben daar dus ook nadrukkelijk een
stem in. Daarover geen enkele twijfel. Zo gaan we het uitwerken, en ik
zal u uiteraard rapporteren hoe dat uiteindelijk in de verschillende
samenwerkingsverbanden gerealiseerd gaat worden.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Inderdaad een belangrijk punt, want zoals ik al aangaf: ook daar zien we
de kansenongelijkheid toenemen als een ouder vastloopt en de weg niet
vindt. Het is heel belangrijk dat de onafhankelijkheid daarin is
geborgd. Ik heb nog twee aanvullende vragen daarover. Ziet de minister
daarin ook een rol weggelegd voor ervaringsdeskundigheid? Bijvoorbeeld
Balans is nu bezig met een pilot, gefinancierd door ZonMw, waarin juist
die buddy's met hun ervaringsdeskundigheid een belangrijke rol spelen.
Is de minister ook bereid om ouderorganisaties hierin te faciliteren?
Want daar is natuurlijk nog wel wat onbalans. De minister zegt: scholen
én ouders moeten daarbij een rol spelen. Maar krijgen zij daar dan ook
wel de middelen voor?
Minister Slob:
Sowieso wordt de landelijke ouderorganisatie door ons gefaciliteerd.
Daar hebben we in deze kabinetsperiode ook nog een keer apart met elkaar
over gesproken. Dat continueer ik uiteraard. Daarnaast is het natuurlijk
belangrijk dat je, op het moment dat je een informatie- en steunpunt
inricht, alle ondersteuning die daaromheen zit ook in beeld hebt. Ik zei
net: ouders en leerlingen worden daar actief bij betrokken, zodat het
optimaal aan hun behoeftes voldoet. Dat is belangrijk, want wij doen het
voor hen. Dus dat moet niet over hun hoofden heen gaan. Daar is nog veel
meer over te zeggen dan alleen de voorbeelden die u noemt, want ook de
onderwijszorgconsulenten moeten snel beschikbaar zijn. Dat wordt ook
gefinancierd. Er zijn nog veel meer mooie initiatieven die gebruikt
kunnen worden. In het land zijn ook heel veel goede voorbeelden, good
practices, van waar het wel loopt. Bezien moet worden hoe die benut
kunnen worden en eraan kunnen bijdragen dat het in die gebieden waar het
niet goed gaat, wel goed gaat lopen. Het is niet dat wij op voorhand al
allerlei geld hiervoor ter beschikking hebben gesteld. De
samenwerkingsverbanden hebben ook zelf middelen, want het is ook een van
hun taken om hier inhoud aan te geven. Dus ik zou zeggen: laat het op
die plek nu ook eerst gebeuren. We gaan dat volgen. Ouders hebben een
beslissende stem en mogen meepraten, want het gaat om hen en hun
kinderen. Dan kunnen we uiteindelijk de conclusie trekken of dit wel of
niet voldoet. Nogmaals, dat volgen we en indien nodig zal ik dan kijken
of er meer nodig is. Maar dat wil ik nu eerst gewoon laten realiseren.
Het is gewoon een verplichting om dit in ieder samenwerkingsverband van
de grond te krijgen.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Met die verplichting ben ik heel erg blij, maar die onafhankelijkheid
vind ik nog wel een heel belangrijk punt. Want een van de problemen is
nu juist dat ouders die uiteindelijk hulp nodig hebben, op een gegeven
moment, helaas, heel vaak tegenover school en samenwerkingsverband komen
te staan. Als van het samenwerkingsverband wordt verwacht dat deze actie
wordt gefinancierd, krijg je daar mogelijk toch scheefgroei. Ik wil niet
zeggen dat dat altijd zo is, maar er is natuurlijk wel het risico dat
wie betaalt, bepaalt. Daar zit dus wel mijn zorg. Kan de minister zich
er iets bij voorstellen dat ik toch zeg: kijk nou uit dat wat betreft
die onafhankelijkheid de balans niet de verkeerde kant op valt?
Minister Slob:
Ik kan mij bij bijna alles wat u zegt, iets voorstellen, omdat u spreekt
vanuit uw hart en vanuit wat u in de praktijk ziet. Maar laten we het nu
eerst gewoon op deze wijze organiseren. Ze moeten er dus mee aan de
slag. Als ouderorganisaties en leerlingen merken dat het niet voldoet,
zullen ze dat met kracht laten weten. Zij hebben daar dus een duidelijke
stem in. Het moet voldoen aan de behoeftes die zij hebben. Er is al een
wettelijke opdracht voor samenwerkingsverbanden om dit te doen. Dat is
onvoldoende uit de verf gekomen en nu willen we het op deze manier gaan
doen. Ik hou dat in de gaten, want dat moet ook gewoon in de komende
maanden gerealiseerd gaan worden. Indien nodig zal ik ook niet schromen
om dan nog wat steviger die kant uit te gaan, maar ik wil nu even vanuit
het vertrouwen werken, en vanuit het vloerkleed dat we letterlijk hebben
uitgelegd voor de ouders en de leerlingen om daar actief bij betrokken
te zijn. En dat was in het verleden natuurlijk niet het geval. Toen ging
het te veel over hen heen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Slob:
Voorzitter. De zorgplicht raakt hier natuurlijk ook aan. Daar hebben we
al een keer eerder over gesproken. U weet dat ik er echt ergernis over
heb gehad — ik heb dat zelfs ook een keer met u gedeeld — dat ouders
voordat er formeel sprake was van een zorgplicht worden weggestuurd. De
teller gaat pas lopen als er een aanmelding van een leerling is, maar
daar zit nog een hele wereld voor. Je gaat namelijk eerst op zoek. Ik
heb weleens gezegd dat die ouders dan eigenlijk in het voorportaal van
een school staan waar het licht niet brandt. Wij zien dan niet goed wat
daar gebeurt. Het gebeurt wel dat het licht aangaat en dat de deur
opengaat en dat ze naar binnen kunnen, maar het gebeurt ook dat ouders
afdruipen in het donker en wij daar geen zicht op hebben. Gebeurt dat
veel? Het is heel moeilijk om dat te zeggen. Ik denk dat het op heel
veel plekken goed gaat, maar er zijn echt te veel situaties waarin
gewoon tegen ouders werd gezegd: "Weet u, natuurlijk snappen we dat u
bij ons aanklopt. Dank u wel, dat waarderen we. Maar uw kind wordt hier
niet gelukkig hoor. U kunt misschien beter …" Dan gaat het op die
manier. En het zou kunnen dat dat terecht is, maar het zou ook kunnen
dat het niet terecht is. Ik wil dus dat het licht aangaat. Ik wil al in
het voortraject zien wat er gebeurt. Ik wil ook dat er ruimte is om te
melden wat er gebeurt.
En als de conclusie is dat een school onvoldoende in huis heeft om te
voorzien in de specifieke vragen waar een kind mee te maken heeft, maar
die school in zijn samenwerkingsverband een andere school kent die beter
geschikt is, wil ik dat er een harde verplichting is dat men daarvoor
zorgt. Dat was dacht ik de vraag van de heer Van Meenen. Ja, dat is dan
in het samenwerkingsverband en misschien erbuiten, maar liever niet
natuurlijk, want dan kom je ook geografisch op grotere afstand van huis
en school te zitten. Het kan even wat tijd kosten om een goede plek te
vinden, maar we laten het niet gebeuren dat ouders van het kastje naar
de muur worden gestuurd. Daar wil ik nu echt veel strakker op ingrijpen
en dat doe ik dus met de voorstellen zoals ik die bij u heb neergelegd.
Dat betekent, en dat is dus ook een aanscherping bij het
samenwerkingsverband, dat we de samenwerkingsverbanden daar ook veel
strakker op zullen gaan bevragen en beoordelen.
Over het hoorrecht zijn niet veel vragen meer gesteld; ik denk dat wij
het allemaal met elkaar eens zijn. Het vloeit ook voort uit
internationale verdragen. Het was een grote wens van LAKS en zelfs van
het voorvorige bestuur. Toen ik naar de uitgang werd begeleid nadat ik
afscheid van ze had genomen, werd mij nog in mijn oor gefluisterd: en
regel nu wel het hoorrecht. Ik heb gezegd dat ik dat mee zou nemen bij
de evaluatie. Dat heb ik dus ook gedaan. Gaan we het ook borgen? Het
wettelijk borgen duurt nog even — dat weet u — maar wij gaan gewoon
regelen, ook met de samenwerkingsverbanden en de scholen, dat ze daar zo
snel als mogelijk ook praktisch inhoud aan geven, voor zover ze dat nog
niet doen, zonder dat er al sec sprake is van een wettelijke
verplichting.
Over het leerrecht kunnen we heel lang praten. In het regeerakkoord
stond dat we onderzoek zouden doen. Dat heb ik gedaan, en ik heb meer
gedaan. Ik ben verder gegaan, want ik wilde niet alleen maar onderzoek
doen. Dat zijn vaak hele algemene opdrachten in regeerakkoorden. Dat
wordt vaak ook geaccepteerd door degene die het inbrengt, omdat hij dan
weet dat er een verdere stap gezet kan worden. Zo gaat dat; daar hoeven
we hier ook niet schimmig over te doen. We hebben niet afgesproken dat
we het zouden gaan doen. Maar ik zeg er gelijk bij dat de heer Van
Meenen mij ervan heeft overtuigd dat we meer moeten doen. Dat mag de
heer Van Meenen als een compliment zien. Hij heeft mij vandaag ook een
compliment gemaakt. Ik ben dat nog een beetje aan het verwerken, maar
dank u wel daarvoor. Ja, dat gebeurt me niet dagelijks. Waarom zouden we
meer moeten doen? Het recht op leren staat niet eens ergens in de wet.
Dat is best gek. We hebben wel een leerplicht, maar een recht om te
mogen leren staat niet in de wet. Op het moment dat het allemaal niet zo
goed gaat en je extra ondersteuning nodig hebt, moet je soms maar
afwachten of je die krijgt. Ook dat zou je meer in rechten kunnen
gieten. U kiest er niet voor de leerplicht helemaal weg te doen. Dat zou
een revolutie zijn, want dan zouden we teruggaan naar leerlinggebonden
financiering voor alle leerlingen en ik geloof niet dat we daar gelukkig
van worden. Dat doet u dus niet.
Ik denk dat we met wat ik heb voorgesteld en met wat u nu in een wet
hebt gegoten ongeveer hetzelfde willen. Ik heb die wet overigens nog
niet gezien, maar hij schijnt er te wezen en zelfs op de site te staan.
Ik kom niet dagelijks op de D66-site, dus dat zal ik nog bekijken. Er
zijn dagen dat ik dat wel doe hoor, maar ik heb wel even wat anders aan
mijn hoofd gehad de afgelopen dagen. Volgens mij willen we eigenlijk
bijna helemaal hetzelfde, met één verschil, namelijk dat u de
jeugdartsen in een heel nadrukkelijke rol plaatst.
Daar heb ik twee kanttekeningen bij, een mijn eigen kant uit en een uw
kant uit. Alleen een jeugdarts een doorslaggevende stem geven is ook
kwetsbaar. We waren juist bezig om — dat heb ik helemaal in het traject
gezet — het onderwijskundig perspectief mee te laten wegen bij de vraag
wanneer er een vrijstelling wordt gegeven. Dat onderwijskundig
perspectief wil ik niet kwijtraken. Dat zou echt een enorme verarming
zijn, want we hebben gemerkt dat er snel vrijstellingen onder 5a
afgegeven werden omdat men alleen maar vanuit medisch perspectief —-
lichamelijk of geestelijk, soms in combinatie — naar een kind keek, en
niet vanuit onderwijskundig perspectief, waarbij soms nog best wel veel
kon. Daardoor zijn er te veel kinderen soms zomaar langs de kant komen
te staan, wat niet goed is.
De tweede kanttekening is in mijn richting. Ik had er niet aan gedacht
de jeugdarts ook ergens een plek te geven in onze plannen. Ik heb even
gewacht op wat u ervan vond en wat we ermee zouden kunnen, want zo hoort
dat, en ik ben bereid om te bekijken of die daar op de een of andere
manier een plek in zou kunnen krijgen. Ik snap namelijk wel dat het een
heel specifieke expertise is als het gaat om kinderen, die ook
meegewogen kan worden als er keuzes worden gemaakt. Of je ze dan een
doorslaggevend recht moet geven, is een vraag die dan nog beantwoord
moet worden, maar volgens mij zitten we redelijk op één spoor. Ik heb
dit overigens niet allemaal heel lang laten liggen. Ik heb dit opgepakt
en ben zelfs verder gegaan dan we afgesproken hadden. Ik ben dus bereid
dit verder in procedure te zetten. Dat is het wat betreft het
leerrecht.
De voorzitter:
Ik begrijp dat de heer Van Meenen hier graag op wil reageren, maar voor
ik hem het woord geef, wil ik even van de minister weten of hij hiermee
aan het einde is gekomen van het deel over leerlingen en ouders.
Minister Slob:
Van leerrecht.
De voorzitter:
Nou, goed, meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Natuurlijk heeft niemand de wet die ik heb ingediend, uitvoerig kunnen
bestuderen, maar ik ben het helemaal met de minister eens dat het
onderwijskundig perspectief er moet blijven. Het interessante van de
jeugdarts is dat die ook echt een bevoegdheid heeft namens de GGD en de
gemeente om een aanwijzing te geven waar dat nodig is. Maar ik stel voor
dat we goed kijken wat er staat. Ik begrijp wat de minister zegt. En het
is altijd goed om iets vaker op de D66-site te kijken; ik zal een
seintje geven als dat de moeite waard is. Ik ben het overigens met de
minister eens dat hij — in tegenstelling tot wat je weleens hier en daar
leest — meer gedaan heeft dan van hem verwacht mocht worden op basis van
het regeerakkoord. Laat ik dat ook nog eens even gezegd hebben hier. Wat
mij betreft kunnen we het hier even bij laten en gaan we heel goed
bekijken hoe dit verder kan, want over het doel zijn we het volledig
eens. Maar de wet wordt niet ingetrokken; zeker niet.
De voorzitter:
Dan gaan we verder met leerlingen en ouders.
Minister Slob:
Voorzitter. Het punt waar de heer Heerema de hele periode aandacht voor
heeft gevraagd is hoogbegaafden. Daar prijs ik hem ook in. Als we kijken
naar waar echt wat extra's nodig is, lopen we inderdaad het risico dat
we deze groep over het hoofd zien. Ook voor deze groep geldt natuurlijk
dat voor hen een goede plek gevonden moet worden. We weten ook dat onder
de kinderen die soms uitvallen en thuis komen te zitten, al dan niet met
vrijstellingen onder 5a, want er kan soms sprake zijn van een
meervoudige problematiek, soms hoogbegaafden zitten. U weet dat we daar
in deze kabinetsperiode, mede door uw voortdurend inhoudelijk aandringen
om daarmee bezig te zijn, ook richting de scholen en
samenwerkingsverbanden werk van gemaakt hebben. Daarvoor is meer geld
beschikbaar gekomen. In een vorige kabinetsperiode was daarvoor ook al
extra geld beschikbaar gesteld — ik dacht in 2015 — maar dat is in de
lumpsum opgegaan, en dan weet je nooit helemaal of daarmee het juiste
doel bereikt is. Voor het geld dat wij in deze kabinetsperiode extra
beschikbaar hebben gesteld, hebben wij mooie regelingen gemaakt. Daar is
ook heel erg veel beroep op gedaan. Daardoor konden er aanvullend weer
extra dingen gebeuren.
We zijn tegen ergernis aangelopen over het feit dat dan soms ook nog om
eigen bijdrages werd gevraagd. U heeft bij de begrotingsbehandeling
gevraagd hoe het zit met al die rugnummers die ik heb doorgegeven. Daar
vraagt u altijd om. Ik heb toen gezegd dat ik dit nog even zou nagaan.
Is daar wat mee gebeurd? Ja, daar is zeker wat mee gebeurd. We hebben de
inspectie opdracht gegeven om ook op deze scholen na te gaan wat nu de
stand van zaken is. We hebben gezien dat men bij een groot aantal
scholen echt in beweging is gekomen, omdat men doorhad dat dit niet de
bedoeling was: dat kunnen we op deze manier niet doen. Er zijn ook
scholen geweest die strakker zijn aangesproken, omdat zij bij het omgaan
met dit onderwerp nog niet in de goede groef zaten. Want ook deze
kinderen hebben gewoon recht op die ondersteuning en, als dat nodig is,
ook op financiële middelen. En het kan dan niet zo zijn dat dit allemaal
uit de portemonnee van de ouders moet komen. Dat hebben we nu zelfs
wettelijk geregeld; een van de mooie dingen uit deze kabinetsperiode.
Het was een coproductie van bijna de hele Kamer en de bewindspersoon op
initiatief van de SP en GroenLinks.
Ik ben bereid om ook met de onderwerpen die u noemt — wat kan er nog
meer? — aan de slag te gaan, want, inderdaad, we zijn er nooit. Ook nu
kan al het een en ander door de samenwerking met het vervolgonderwijs,
maar dat wordt niet altijd gedaan. Dat moeten we dus ook bevorderen:
laat het zien; geef de mensen mee wat de goede voorbeelden zijn. Ik ben
bereid om daar nog meer energie in te steken dan we al gedaan hebben. Ik
was de heer Bruins ook wel dankbaar voor zijn interventie in uw
richting, want ook hier is er altijd weer een beetje een spagaat: ga je
deze kinderen nou helemaal apart zetten, of doe je dat niet? In de
afgelopen kabinetsperiode heb ik heel veel scholen bezocht en daar heb
ik verschillende dingen gezien. Ik heb gezien dat ze in de klas zaten en
ik heb gezien dat ze niet in de klas zaten en dat scholen een
gezamenlijke klas hadden van hoogbegaafden. Ik zag dat aan beide voor-
en nadelen zaten; laat ik het zo zeggen. Als iemand met zo'n heel
specifieke onderwijsvraag — laat ik het zo formuleren — in een klas zit
met allerlei andere kinderen, dan is het ook voor de leerkrachten best
lastig om die helemaal tot zijn recht te laten komen. Zet je ze,
andersom, helemaal apart, dan heeft dat ook echt wel nadelen, want in de
samenleving zullen zij ook altijd met allerlei soorten mensen
geconfronteerd worden, en dan is het heel goed dat ze al gewoon op
school hebben geleerd om daarmee om te gaan. Maar je wilt ook maximaal
de ruimte geven aan het onderwijsperspectief en de mogelijkheden die zij
hebben. Het is dus altijd weer zoeken naar een goede balans. Soms zijn
er tussenoplossingen zoals deels in de klas en deels buiten de klas.
Soms doen ze ook andere dingen dan eigenlijk conform het jaar waarin ze
zitten voor hen op dat moment nodig zou zijn.
Ik zet wel écht een streep bij het gelijk onverkort de deur openzetten
naar particulier onderwijs. Ik heb daar ooit met de heer Rog een heel
mooi debat over gehad. Ik heb daar zelfs nog advies over aangevraagd.
Dat weet u. Je loopt dan echt een risico en dat risico is dat die deur,
omdat hij wagenwijd openstaat, nooit dicht zal gaan. Onverkort zal dan
misschien wel de reflex zijn: laat ze dan daar maar heen gaan; het wordt
toch wel betaald. Dat is ook makkelijker, hè? Dat staat nog even los van
de vraag hoe je dat allemaal financieel moet gaan regelen, want daar
hangen ook andere prijskaartjes aan. Wat wel mogelijk is, is dat
reguliere scholen bij het particulier onderwijs iets inkopen wat onder
hun verantwoordelijkheid gebeurt, om de leerling voor wie dat geschikt
is op die wijze te bedienen. Dat heeft u ook in de onderwijszorgbrief
kunnen lezen als het gaat om de proeftuin en de experimenten. Op de
vraag waarom dat laatste wat langer duurt, kom ik straks nog wel even
terug. Dus we gaan de deur wat openzetten, maar willen dat wel doen
vanuit de verantwoordelijkheid die het regulier onderwijs voor deze
leerlingen draagt. Op het moment dat we dat loslaten, gaat het niet
goed. Dan gaan we de Rubicon over. Dat moeten we volgens mij niet doen
met elkaar gezien wat er dan overal in het land gaat gebeuren. Dan ga je
dat straks ook bij andere onderwerpen zien. Want zoals de heer Kwint al
zei: ook bij kinderen in het speciaal onderwijs is er ergens misschien
wel een particulier initiatief veel beter. Wij willen echt de verbinding
met het regulier onderwijs houden, ook omdat we dan vanuit onze
verantwoordelijkheid als rijksoverheid goed in de gaten kunnen houden
wat er gebeurt, en we allerlei wettelijke vereisten en verplichtingen
onverkort laten gelden voor de scholen en leerlingen als het gaat om de
rechten die ze hebben. Zo kunnen we ook een beetje een balans vinden.
Als het echt nodig is kan het, maar niet als regel om het onverkort te
doen. Zo hebben we het ingestoken. Ik ben bereid om op veel onderdelen
met u mee te bewegen, ook op dit onderdeel, maar niet om zo ver te gaan
dat we de deuren helemaal openzetten. Dat lijkt me echt niet
verantwoord. Ik kan die verantwoordelijkheid in ieder geval niet nemen
op die manier. Misschien is dat voor u ook wel een brug te ver.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dank voor deze beantwoording. Ik ben blij dat de minister op de
onderdelen die ik aangegeven heb een beweging wil maken. Dan komen we er
volgens mij wel uit. Ik heb twee moties klaarliggen, die ik straks wel
zal indienen, om te kijken of we daar inderdaad hetzelfde over denken.
De minister heeft in zijn inleiding letterlijk gezegd: kinderen zitten
niet te wachten op systeemdiscussies. Ergens heb ik toch ook het gevoel
dat het altijd een optie zou moeten zijn om de deur open te houden voor
particulier onderwijs voor kinderen voor wie dat echt een uitkomst zou
kunnen zijn om toch nog iets van het leven te kunnen maken. We zouden
niet in de systeemdiscussie moeten blijven hangen. Ik heb het idee —
maar misschien heb ik dat verkeerd geïnterpreteerd — dat de minister die
deur toch echt een stuk dichter houdt dan ik. Volgens mij moet er ergens
ruimte zijn. Op het moment dat het echt niet anders kan, zouden we die
koers moeten kiezen.
Minister Slob:
Maar ik heb in feite ook gezegd dat die ruimte er is, maar wel onder
verantwoordelijkheid van de school waar deze leerling staat
ingeschreven. Er is gewoon een verplichting voor scholen om hun
zorgplicht ook voor deze leerlingen handen en voeten te geven. Ik wil
niet dat het ze eigenlijk gemakkelijk gemaakt gaat worden. Dan denk ik
even heel negatief, want ik weet dat die mensen zich met ziel en
zaligheid ook voor deze kinderen inzetten. Maar stel dat men in een
situatie eigenlijk zijn verantwoordelijkheid niet goed neemt en men de
leerling snel naar de deur kan duwen. Men is er dan, zeg maar, vanaf en
denkt: dan kunnen wij lekker doorgaan op de manier waarop we het willen.
Dat moeten we voorkomen. Dat is geen systeemdiscussie. Dat is een
discussie over waar verantwoordelijkheden liggen, hoe wij willen dat die
ingevuld worden en wanneer we accepteren dat het echt niet kan en anders
moet. Dat wil ik niet te snel doen, want die verantwoordelijkheid drukt
ook op hen zwaar.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
In deze brief met maatregelen gaat de minister allerlei zaken verbeteren
in het passend onderwijs, het leerrecht, het hoorrecht en de positie van
scholen en ouders. Ik kan mij heel goed voorstellen dat er in het hele
systeem van afspraken die je aanscherpt een afwegingsmoment is om te
kijken of een kind beter in het reguliere onderwijs past of op een
particuliere school. Dat is niet een enkelvoudige beslissing van een
school die zegt: ik duw je naar de deur, want het is makkelijker voor
ons als jij in een ander type onderwijs zit. Waarom zeg ik dit? Dat doe
ik omdat het inkopen van particulier onderwijs door een reguliere
onderwijsinstelling helaas lang niet altijd het positieve effect heeft
dat wij hopen. Het systeem zit het volgens mij vervolgens in de weg. Op
papier is geregeld dat het kan. Op papier hebben we geregeld dat het
reguliere onderwijs particulier onderwijs kan inkopen. Maar het effect
is dat een kind nog steeds op een school zit waar het niet tot zijn
recht komt, met docenten die eigenlijk niet weten hoe ze er goed mee
moeten omgaan. Ik zou er echt voor willen pleiten om hier gezamenlijk
iets aan te doen. Als we dit stapje kunnen maken, zijn we echt een heel
goede stap op weg.
Minister Slob:
Ik heb al een vervolgstap gezet, die ik niet gezet heb toen ik nog in de
discussie met meneer Rog zat. Toen heb ik het advies gevolgd dat ik
kreeg — ik moet even nadenken of dat van de Onderwijsraad was; ja,
volgens mij wel — om het niet te doen. Ik stond echt op het punt om die
ruimte te gaan creëren, ook als een tijdelijke oplossing. Dan wilde ik
tegen de scholen kunnen zeggen: u heeft een jaar om te zorgen dat u het
op orde heeft en dan komt de leerling weer terug. We hadden toen volgens
mij ook een concrete casus naar aanleiding van een televisieprogramma.
Ik heb er zelfs mondelinge vragen over gehad. Volgens mij waren dat mijn
eerste mondelinge vragen van deze kabinetsperiode. Dat is dus alweer
even geleden. Het speelt dus echt al een tijdje. Dat advies heeft toen
bij mij wel indruk gemaakt. Ik dacht: ja, ze hebben gelijk. Maar als je
daar dan gelijk in gaat capituleren, is iedere druk weg om wat te
veranderen in je school. Die druk houden we er dus nu ook maximaal op,
met dit verschil: dat ik, als het echt nodig is, wel ruimte wil laten
voor sommige leerlingen om daar gebruik van te maken. Maar een leerling
moet dan niet van een school worden afgeduwd. Het moet dan onder de
verantwoordelijkheid van de school gebeuren. Nou, dat is misschien nog
even een verschilpunt tussen ons, maar ik ben hier echt verder in
gekomen, door alle gesprekken die ik gevoerd heb en mede op aandringen
van u. Daar ga ik dus nog eens een keer heel stevig naar kijken.
Voorzitter. Dan de proeftuinen en experimenten, ook vanuit de
onderwijszorg en de arrangementen die er gaan komen. Qua proeftuinen
lopen er voor een deel al een heel aantal mogelijkheden om gewoon
onconventioneel, zou ik haast zeggen, samenwerkingen aan te gaan en te
proberen om onderwijs en zorg op een goede manier bij elkaar te brengen.
Daar gaan we ook onverkort mee door. Qua experimenten kost het altijd
echt even tijd om dat gewoon in de hele regelgeving goed te organiseren.
Ik had er achteraf wel spijt van dat ik 2023-2024 had opgeschreven, want
als het eerder kan, doen we het ook eerder. Dat had ik erbij moeten
zetten. Als het ons dus lukt om dat sneller te regelen, dan gaan we dat
ook gewoon doen. We willen ruimte creëren voor initiatieven die op
allerlei manieren overal ontstaan, om die een plekje te geven in de
aanpak die we hebben om onderwijs en zorg met elkaar te verbinden.
Soms gaat het er dan om — ik kom er straks apart op terug — om
thuiszitters weer op school te krijgen of in ieder geval weer onderwijs
te laten krijgen. Dat hoeft niet eens altijd op school te zijn. U weet
dat er heel veel ruimte is, ook juist als het gaat om wat we in het
kader van die onderwijszorgarrangementen willen doen. Daar willen we ook
Samen naar School-klassen bij laten aansluiten. Dat nemen we dus echt
serieus. Kijk, eigenlijk wil Samen naar School ook als een zelfstandige
schoolsoort worden gezien. Maar u moet begrijpen — we hebben het dan
over pro, vmbo, havo, vwo — dat je een initiatief niet zomaar ineens tot
een zelfstandige schoolsoort kunt bombarderen. Dat zeg ik met alle
respect voor wat de mensen daar doen, want ik ben daar ook van onder de
indruk. Ik vind het echt goed wat ze daar doen. Er is afgelopen week
weer met ze gesproken, maar dat wil niet zeggen dat er daarvoor geen
contact met ze was. Maar ook in de aanloop naar dit debat hebben we nog
weer even een keer zaken op een rijtje gezet. Wij willen hen echt een
plek geven. Ik snap dat zij niet direct aan scholen verbonden willen
worden, al is dat altijd een mogelijkheid. Dat doen we ook met heel veel
andere initiatieven. We zijn dus aan het kijken hoe wij hen in die
proeftuinen kunnen meenemen. Wat mij betreft is dit ook gewoon echt de
moeite waard om er met elkaar in verder te gaan.
Ik zal u uiteraard ook op de hoogte houden van hoe de gesprekken daarin
verder zullen gaan lopen. Zij zijn integraal onderdeel van wat wij
voorhebben qua het verbinden van onderwijs en zorg en qua het zoeken
naar een andere invulling dan alleen maar standaard vijf dagen in de
week, als de scholen open zijn, naar een school gaan. Want wij beseffen
ook dat dat niet voor alle leerlingen is weggelegd. Het is dus echt even
zoeken naar een goede inkadering. Dat is wel heel bestuurlijk. Dat geef
ik toe, maar dat horen we toch echt te doen, ook om recht te doen aan
wat er sowieso al in de scholen gebeurt. Maar we proberen dit initiatief
ook recht te doen. Ik denk dat we daar echt wel uit kunnen gaan komen.
Daar heb ik in ieder geval wel goede verwachtingen bij.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik hoop ook dat de minister daaruit komt. Dat is natuurlijk ook de vraag
van de Kamer. Vooropgesteld, deze minister heeft echt wel het hart op de
goede plek zitten. Ik weet dat hij ook vindt dat deze kinderen voldoende
ondersteuning moeten krijgen. Ik vind het ook mooi dat de minister hier
nog een keer toegeeft dat het inderdaad kinderen zijn die vaak niet hele
dagen naar school kunnen zoals veel andere kinderen en dat ze daarom op
een andere manier behandeld moeten worden dan andere kinderen, die onder
de reguliere leerplicht vallen. Maar dan nog krijg ik als wij met deze
initiatiefnemers spreken — ik heb regelmatig contact met hen — niet de
indruk dat er hele grote stappen worden gezet. Ik hoor van een aantal
van hen, vanuit verschillende plekken, terug dat ze het gevoel hebben
dat ze zich zo moeten aanpassen dat ze binnen de bestaande wet- en
regelgeving passen. Dat is precies het probleem, want veel van deze
kinderen vállen niet precies binnen de huidige wetgeving. Ik wil de
minister dus vragen om daar nog even op te reageren.
Minister Slob:
Maar daarom is het juist zo mooi dat we kijken of we eruit kunnen komen
met de proeftuinen en straks ook met de experimenteerruimte, waar nu
natuurlijk ook al het een en ander mee mogelijk is. Dat zijn we echt
stevig aan het verbreden, juist voor die situaties die niet helemaal
passen in de mal van de manier waarop we het nu georganiseerd hebben.
Dat is de insteek. Dat is de intentie van mij en ook van degenen die
namens mij met hen de gesprekken voeren. Ik beloof u dat ik zal proberen
om dit kalenderjaar — ik weet niet of het nog dit kalenderjaar lukt,
maar dan misschien aan het begin van het nieuwe kalenderjaar — de
uitkomsten van die gesprekken met u te delen: wat hebben ze opgeleverd
en wat gaat alle extra ruimte die we nu realiseren, concreet voor hen
betekenen? Dan heeft u altijd nog een mogelijkheid om, als u dat wilt,
te interveniëren als het niet afdoende is. Maar de intentie is echt om
maximaal te kijken wat we hier kunnen doen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat is fijn om te horen en ik heb ook alle vertrouwen in de proeftuinen,
maar de vraag is natuurlijk wel wat er in de tussentijd gaat gebeuren.
Ik geef even een heel concreet voorbeeld. Afgelopen week ... Nee, dat
was niet afgelopen week, maar iets eerder. Ik heb in ieder geval een
berichtje gekregen van een kind dat was uitgevallen en dat eigenlijk
direct aan de slag zou kunnen bij een van de initiatieven die kinderen
ondersteunen op weg naar onderwijs, maar de vraag was weer: wie gaat dat
betalen? Dan krijg je weer dat doorverwijscircus, waar ik de minister
eerder op wees. Dit soort initiatieven willen die kinderen heel graag
helpen. We weten ook allemaal dat het voor zo'n kind heel schadelijk kan
zijn om weer maanden te moeten wachten tot de financiering geregeld is.
Dan is mijn vraag aan de minister: hoe zorgen we nou dat ook voordat die
experimenten starten, dit soort initiatieven ondersteuning krijgen en
kunnen voortbestaan? Wij willen niet dat ze verdwijnen en dat deze
kinderen uiteindelijk thuiszitten zonder begeleiding, terwijl het dus
wel kan.
Minister Slob:
Dat laatste willen we natuurlijk nooit. We willen dat er zo snel
mogelijk, ook voor kinderen, weer perspectief is als dat op een bepaald
moment even lijkt te ontbreken. Maar toch even vanuit een wat grotere
verantwoordelijkheid: waarschijnlijk zit daar ook nog een school bij,
waar dit kind ingeschreven staat — die kans is heel erg groot — en waar
het dus niet goed gaat. Het is belangrijk dat we proberen om dan ook
even te kijken naar de situatie daar: in hoeverre kan je daar misschien
verbeteringen doorvoeren? Want in plaats van onverkort voor iedere
situatie waarin er in een school iets niet goed gaat, direct als eerste
antwoord te hebben om een andere plek buiten de school te zoeken — dat
kan gebeuren en dat moet soms ook, en dan moet je dat ook echt doen — is
het goed om ook even breed te kijken of er binnen de school nog
mogelijkheden zijn om het een en ander te realiseren. Dat wordt soms wel
ingewikkeld, want we weten dat er in de persoonlijke verhoudingen,
tussen ouders en de school en dergelijke, vaak het een en ander is
stukgegaan wat niet zomaar te repareren valt en het moet ook niet langer
duren dan nodig is. Maar de conclusie kan inderdaad zijn: deze school
kan het gewoon niet waarmaken, dus het is belangrijk dat er op een
andere plek ruimte komt. Dan zou dit initiatief, als we daar afspraken
over hebben gemaakt, daarbij kunnen horen. Ik ben het helemaal met u
eens dat het dan ook niet langer moet duren dan nodig is.
De voorzitter:
De heer Kwint. Pardon, heeft u nog een aanvullende vraag, mevrouw
Westerveld?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, juist over dit voorbeeld, want wie gaat dit dan nu betalen? Dit kind
is niet het enige; er zijn er heel veel. Wie gaat er dan nu garant voor
staan dat die tussentijdse begeleiding geregeld wordt, ook als een kind
niet meer op school zit, maar is uitgeschreven?
Minister Slob:
Als het uitgeschreven is, komen we natuurlijk in een heel andere
situatie terecht. Daar kom ik zo even apart op terug, als ik het heb
over de thuiszitters.
Als een kind ingeschreven is, dan staat de school waar het kind is
ingeschreven nog steeds onvoorwaardelijk aan de lat om te zorgen dat er
oplossingen komen. Het ingewikkelde is dat men daar niet uit komt en dat
er om die reden op een andere plek initiatieven ontstaan waarvan mensen
denken: dat zouden we graag willen. Dat is ook de discussie die ik met
de heer Kwint heb gehad over de Grote Brander. U moet het mij niet euvel
duiden dat ik dan redeneer vanuit de verantwoordelijkheid van een school
om daarvoor te zorgen. Op het moment dat het buiten de zorgplicht van
een school valt en er officieel zelfs geen sprake is van onderwijs, met
alles wat daarbij hoort aan wetgeving en toezicht, wordt het een
vraagstuk waarvoor we met elkaar een oplossing moeten zien te vinden. Om
die reden hebben we altijd gezegd: andere initiatieven zijn mogelijk,
maar wel onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van een
school. Alleen het ingewikkelde is dat dat niet overal tot stand komt.
En daar zitten we nu ook in met deze vragen rond de proeftuinen, rond
experimenten die we willen gaan creëren, om te kijken of we daar op een
goede manier uit komen zonder dat het zo'n formele lading krijgt. Want
het lijkt ontzettend hard, dat je zegt: het klopt niet, want er is geen
verbinding met een school, dus kind en ouders, zoek het maar uit! Dat is
natuurlijk helemaal niet wat we willen. Maar we moeten het wel op een
goede manier organiseren. Dat is ook een verantwoordelijkheid die we met
elkaar hebben. En ik wil een beetje uit die spagaat. Dus ik wil ook dat
we sneller kunnen gaan schakelen, met maar één doel. Dat is er
uiteindelijk voor zorgen dat er ook voor deze kinderen een plek komt
waar iedereen tot zijn recht kan komen. Dat is het doel dat we
natuurlijk hebben.
De heer Kwint (SP):
Ik snap best — en dat heb ik bij de Grote Brander ook gezegd — dat de
minister hecht aan het systeem beschouwen vanuit het onderwijs. Dat is
zijn werk. Over hoeveel van die aanpakken hebben we het gehad? Linawijs,
de ZON-aanpak, Acato, de Grote Brander, de Samen naar School-klassen en
er zijn er nog wel wat meer. En dan zegt de minister: maar wacht even,
er is nog een school betrokken; het is de verantwoordelijkheid van de
school. De school zegt: wij komen er al tijden niet meer uit met de
ouders, dus het kind zit nu thuis. En vervolgens is er een plek waar een
kind terechtkan, en dan mag dat én niet van de minister én niet van de
school, omdat dat niet past binnen het huidige systeem. Dan maakt het
mij niet zo heel veel uit of we het nou proeftuinen, probeerruimtes,
experimenten, onderwijslaboratoria en verzin het allemaal maar noemen.
Dan wil ik gewoon dat er op een snelle manier gewerkt wordt, zodat z'n
kind weer iets leert. Ik heb een vraag over die initiatieven. Ik moet
even kijken: in 2023 waren het de proeftuinen en daarvoor was er het
experiment. Of was het andersom? Maar in ieder geval: wat is de ruimte
die dit soort onderwijszorginitiatieven op korte termijn gaan
krijgen?
Minister Slob:
Ik ga nog even terug naar de verbinding die er met een school moet zijn.
Dat heeft natuurlijk ook te maken met eisen die wij aan onderwijs
stellen. Wij hebben allerlei wettelijke vereisten, ook als het gaat om
wat leerlingen moeten kennen en kunnen. We kunnen een school, het
bevoegd gezag van een school, daar ook op aanspreken. Op het moment dat
een leerling op een plek terechtkomt die niet een school is, vervallen
voor ons alle mogelijkheden om daar goed op toe te zien. Dan zal er best
hele goede zorg zijn, er kunnen mensen rondlopen die ook een
onderwijsbevoegdheid hebben — dat was bij de Grote Brander het geval;
daar liep in ieder geval één persoon rond die een onderwijsbevoegdheid
had, maar zo iemand kan ook weer vertrekken — maar je hebt geen enkele
mogelijkheid om daar op een goede manier toezicht op uit te oefenen. Die
mogelijkheid heb je immers niet.
Dit is een hele formele discussie die heel ongemakkelijk aanvoelt, want
je denkt: ja maar, we zitten hierover te praten; ondertussen is er een
kind en daar zoeken we gewoon een goede plek voor. Daarom is het ook
fijn als het gewoon wel lukt om die verbindingen te maken. Dat gebeurt
op heel veel plekken. We zitten echter met een probleem als dat niet
lukt. Bij Weer Samen naar School-klassen is er geen sprake van een
eigenstandige schoolsoort maar is wel sprake van een eigen
onderwijsprogramma dat gegeven kan worden. Het is eigenlijk haast
dezelfde discussie als die over de hoogbegaafden. Als het ons lukt om
leerlingen daar een plekje te laten krijgen en er ook verbindingen met
scholen gemaakt kunnen worden, als er volop ruimte is om deze mooie
concepten tot hun recht te laten komen, als samenwerkingsverbanden dit
als onderdeel van bijvoorbeeld hun ondersteuningsplan kunnen opnemen,
zodat er gebruik van gemaakt kan worden, zodat het ingezet kan worden
wanneer dat nodig is, dan biedt dat volgens mij echt kansen om dit
integraal onderdeel te laten zijn van een hele brede aanpak. Daar hoef
ik zelfs niet eens de wet voor te wijzigen. Dat kunnen we in die
proeftuinen ook allemaal uitproberen. Dan hebben ze een volwaardige plek
in dat geheel en kan actief worden bekeken wat wel of niet mogelijk is.
Mochten we er dan nog tegen aanlopen dat wet- en regelgeving bepaalde
zaken verhinderen, dan kunnen we zo doorlopen in de
experimenteerregeling. Want het is wettelijk geborgd waar we
uitzonderingen kunnen maken als het gaat om verplichtingen van wet- en
regelgeving. We hebben dus allerlei mogelijkheden om dit de ruimte te
geven. Daar wil ik actief naar kijken. Ik gaf net in de richting van
mevrouw Westerveld aan dat ik de Kamer zal informeren over de uitkomsten
van die gesprekken.
De heer Kwint (SP):
Ik geloof best dat die wettelijke ruimte uiteindelijk meer mogelijk gaat
maken dan nu het geval is, maar kunnen we er dan in ieder geval voor
zorgen, op het moment dat echt wordt begonnen met het toestaan van
experimenten en proeftuinen, dat we beginnen met de initiatieven die
zich de afgelopen jaren al bewezen hebben? Het gaat erom dat we
teruggaan naar de initiatieven waarvan het ministerie de afgelopen jaren
heeft moeten zeggen: we waarderen het dat jullie af en toe iets aan
iemand proberen te leren, maar het valt buiten het onderwijs. Die moeten
we als eerste benaderen en zeggen: jongens, als jullie willen, doe dan
mee aan dit experiment, want wij zien heel veel potentie in wat jullie
aan het doen zijn.
Minister Slob:
We hebben de deuren van de tuin haast opengezet. Er is gewoon ruimte en
dit initiatief zal er onverkort bij horen, omdat we de grote waarde zien
van wat daar gebeurt. We hebben veel respect en waardering voor de
mensen die zich daar onverkort voor inzetten. Laten we proberen om daar
verder in te komen.
Dat geldt ook voor de thuiszitters. Daar hebben we de afgelopen periode
veel over gesproken. We delen volgens mij breed de ergernis en ook wel
een beetje de frustratie. Een van de doelen van passend onderwijs was
dat er geen thuiszitters meer zouden zijn. We zien dat ze er nog steeds
zijn. De schijnwerpers zijn er goed op gezet. Dat heeft trouwens ook een
voordeel, want ik denk dat we meer weten dan in de jaren ervoor. Het is
niet altijd kennis waar je vrolijk van wordt. De inzet is om wat betreft
de thuiszitters onverkort ervoor te zorgen dat we de weg terug gaan
inzetten. Daarover ging de motie van de heer Beertema, die ik vanaf deze
plek beterschap toewens. In de afgelopen maanden, nadat de motie was
ingediend en aangenomen — en er waren meer moties — hebben we daarover
gesprekken gevoerd met alle betrokkenen bij dit onderwerp. Daar horen
ook de leerlingen en de thuiszitters zelf bij. Ik ben ook bij een van
die gesprekken geweest. We zijn nu bezig met een aanpak waarbij we het
niet meer als een apart vraagstuk behandelen. U heeft dat kunnen lezen
in de onderwijszorgbrief. We proberen veel meer om integraal, allereerst
in de school zelf, de randvoorwaarden te creëren om ervoor te zorgen dat
er minder snel sprake zal zijn van uitval. Daarnaast is de inzet erop
gericht om de huidige thuiszitters weer in een traject te krijgen
waarbij ze, als het maar even kan, weer verbinding gaan maken met
scholen. Als dat niet of maar gedeeltelijk lukt, willen we op andere
manieren ervoor zorgen dat ook deze leerlingen weer de weg terug vinden,
of in ieder geval weer verbinding krijgen met wat onderwijs is. Daarover
gaat de motie van mevrouw Van den Hul en mevrouw Westerveld, waar ik mee
aan de slag ben gegaan. U weet dat ik dat ook al van plan was. Ik heb
dat verder als een aanmoediging gezien.
Ik denk dat het heel goed is om hier te zeggen dat de coronatijd dit
vraagstuk extra onder onze aandacht heeft gebracht, maar ook onder die
van de thuiszitters en hun ouders aan de andere kant. Zij hebben gezien
wat voor mogelijkheden er kwamen toen alle leerlingen thuis kwamen te
zitten. Sommigen kwamen toen letterlijk in persoon met: dat zouden wij
graag op deze manier ook wel willen. Het heeft ook weer wat ruimte
geboden om soms gesprekken aan te gaan, waar het — ook door de moeite
die mensen hebben meegemaakt — voor hen soms heel lastig was om nog dat
soort gesprekken te voeren. Daar heb ik trouwens begrip voor. Ik heb de
afgelopen jaren veel met thuiszitters en ouders gesproken. Dan komt er
heel veel pijn op tafel. Dan is het ook het beste dat je eerst even
zwijgt en luistert en niet direct in het defensief schiet, in de trant
van: er zal ook bij u wel wat aan de hand zijn geweest, of wat dan ook.
Dat heeft geen enkele zin. Het is gewoon ernstig dat deze situaties
ontstaan.
We accepteren nu ook niet meer dat we pas over thuiszitters gaan praten
als er sprake is van een langdurig verzuim van drie maanden of meer,
omdat we ook weten dat juist in die periode ervoor soms al de kansen
benut moeten worden, juist om te voorkomen dat iemand langdurig
thuiszitter wordt. Daarom is de combinatie van verzuimbeleid in scholen
met de aanpak van thuiszitters belangrijk. Wij gaan daarom inzetten op
de huidige thuiszitters en we proberen, met de ruimte die er nu komt om
af te wijken van wet- en regelgeving op het gebied van onderwijstijd en
dat soort dingen, hun weer de weg naar school te wijzen, in ieder geval
deels. Misschien lukt het niet helemaal en zal het voor een groot deel
thuis moeten. Op die manier willen wij voor hen arrangementen op maat
bedenken en afspreken. Daar beginnen we gewoon nu al mee. We zijn er
zelfs ook in de gesprekken al mee gestart om dat op te pakken. Die 20
miljoen die vanuit de prestatiebox beschikbaar is gesteld voor
verzuimbeleid: de helft van de thuiszittende leerlingen heeft nog een
verbinding met de school. Daar zal dat geld voor ingezet worden, maar
ook om preventief dingen te kunnen doen. We gaan dus op allerlei
manieren — de scholen hebben daar zelf ook wat geld voor — proberen die
verbindingen te maken. Ik hoop oprecht dat het ons echt gaat lukken om
die cijfers naar beneden te drukken. Echt tevreden zijn we natuurlijk
pas als kinderen niet meer thuis komen te zitten en als er ook voor hen
een goede plek gevonden is. Het liefst zien we ze weer naar school gaan,
zodat ze ook weer met hun leeftijdsgenoten kunnen optrekken en dat hele
sociale gebeuren. Als dat niet helemaal kan, moet het maar in combinatie
met andere vormen van onderwijs.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb in de brief gelezen dat de minister het mogelijk wil maken voor
thuiszitters om meer afstandsonderwijs in te zetten. Dat is een goede
stap. Maar toch vraag ik mij af hoe dat dan in de uitvoering
uiteindelijk terecht gaat komen. Want het in een klas neerzetten van een
camera zorgt er niet voor dat deze groep kinderen direct onderwijs gaat
volgen. De minister gaf het zelf ook al aan. Hij heeft gesproken met
thuiszitters en daarbij kwam heel veel pijn op tafel. Het gaat hier
helaas niet om die reguliere leerling, die met een camera in de klas
thuis onderwijs gaat volgen. Mijn vraag is hoe de minister gaat proberen
dit vorm te geven. Worden docenten erop getraind hoe ze
afstandsonderwijs moeten geven? En wie wordt daar eigenlijk
eindverantwoordelijk voor? Is dat dan de school of het
samenwerkingsverband? Hoe kunnen wij over een jaar over twee jaar
zeggen: we hebben het geprobeerd met afstandsonderwijs; dit is goed
gegaan, maar dat is niet goed gegaan? En hoe komen we erachter waardoor
dat komt?
Minister Slob:
Dat beeld dat er dan camera's in de klas staan en dat er thuis een
leerling meekijkt, zou misschien in sommige situaties kunnen en ook
passend zijn. Ik weet wel dat de heer Kwint er een beetje jeuk van
krijgt als hij het woord "camera" hoort. Daar hebben we ook een keer een
discussie over gehad. Het zou in een enkele situatie kunnen, maar het
zou ook kunnen dat er heel andere vormen gekozen moeten worden. Dat
hangt er echt vanaf. Juist bij deze kinderen is maatwerk nodig. Dat
weten we ook gewoon. Daar moeten goede onderwijszorgarrangementen voor
gemaakt gaan worden en goede verbindingen gelegd worden.
Ik acht het echt onmogelijk om hier al te gaan profeteren dat dit
probleem over een jaar gehalveerd is of wat dan ook. Dat is natuurlijk
wel de inzet. Ik snapte ook het ongenoegen van de heer Beertema, die
zei: het moet nog deze kabinetsperiode gehalveerd zijn. Ja, was het maar
zo eenvoudig! Als het met een vingerknip had gekund, dan had ik dat
natuurlijk gedaan, maar zo werkt het niet. Maar we gaan echt proberen om
daar maatwerk in te leveren en ik hoop dat dat gaat lukken. Er zullen
altijd situaties blijven bestaan — mevrouw de voorzitter, ik zie dat u
door wilt en ik snap uw ongeduld; sorry dat ik dit toch nog even moet
zeggen, maar dit is wel een heel aangelegen onderwerp — waarin het heel
moeilijk is om goede afspraken te maken met de ouders en ook met de
leerlingen zelf. Maar het eerste waar we naartoe moeten, is dat er weer
vertrouwen groeit. Er is zo veel wantrouwen gekomen en zo veel
bitterheid! We moeten er ruimte voor bieden dat dat er is, maar ook wel
kijken of we in het belang van deze kinderen weer verbinding kunnen
maken.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dan hoor ik het zo dat er nog onderzocht moet worden hoe het het beste
werkbaar zou kunnen worden. Dan is mijn interruptie bedoeld om over te
brengen dat ik daar zorgen over heb en dat ik hoop dat daar een goede
lijn uit voortkomt. Wel blijft mijn vraag overeind wie hier dan
verantwoordelijk voor is. Is de school dan verantwoordelijk voor het
afstandsonderwijs? Of is het samenwerkingsverband dat, omdat het om
thuiszitters gaat?
Minister Slob:
Primair is altijd de school verantwoordelijk, zeker als een leerling
ingeschreven is. Als een leerling niet ingeschreven is, is het zoeken.
Dan hopen we natuurlijk dat er een inschrijving gaat plaatsvinden, want
dat helpt ook, om weer vanuit die verantwoordelijkheid te redeneren. Het
begint altijd bij de school en een samenwerkingsverband is juist bedoeld
om scholen te ondersteunen, ook financieel, als zij hele moeilijke en
zware vraagstukken hebben. Maar die nemen niet de verantwoordelijkheid
over van een school.
De heer Kwint (SP):
Complimenten aan de minister voor het realistische beeld dat hij schetst
en dat hij niet de fout van zijn voorganger maakt, namelijk met heel
veel branie verkondigen "we gaan naar nul toe". Ik denk dat je daarmee
je eigen teleurstelling en daarmee ook de teleurstelling van ouders en
kinderen organiseert. Eerder dit jaar, in het voorjaar — het voelt
alweer heel lang geleden — heb ik samen met GroenLinks, PvdA en D66
voorgesteld om in overleg te gaan met de regio's om al die dossiers van
de thuiszitters een keer door te nemen. Ik kan me voorstellen dat er een
kleine kink in de kabel is gekomen, want het was volgens mij een maand
voor corona. Ik ben wel benieuwd of dat gebeurd is, wat daarmee gebeurd
is en wat het opgeleverd heeft. Betekent het dat we bij het bekijken van
de dossiers casussen tegenkwamen waarvan we dachten: daar kunnen we
eigenlijk meer mee dan we dachten?
Minister Slob:
In die regio's is inderdaad heel wat gebeurd. Sowieso waren er regio's
waarin hele goede voorbeelden te zien waren. We hebben ook gezien dat
het korte verzuim enorm is teruggedrongen, dat leerlingen minder snel
uitvallen. Kortom, de samenwerking tussen gemeenten, scholen en
jeugdzorg — die hoort daar ook bij — heeft vruchten opgeleverd als het
gaat om proberen het te voorkomen. Het ingewikkelde wordt om verbinding
te maken met kinderen die thuis zijn komen te zitten, soms al meerjarig,
om vertrouwen te krijgen dat er een connectie gemaakt kan worden en om
mogelijkheden te doen ontstaan om een kind weer naar school te laten
gaan en met zijn leeftijdsgenoten te laten optrekken. Ik heb geen
concrete cijfers. Ik zal kijken of ik er in de tweede termijn of op een
ander moment data aan kan hangen.
Het zijn inderdaad moeilijke gesprekken. Met corona zijn gesprekken
sowieso al wat ingewikkelder geworden. Je merkt het ook bij de doorbraak
die we willen forceren. U heeft de afgelopen dagen misschien wel langs
zien komen dat mensen nu denken dat we ouders het recht willen ontzeggen
om bezwaar en beroep aan te tekenen als er een uitkomst is. We pogen
oprecht om een einde te maken aan het rondschuiven van kinderen en het
gegeven dat niemand een besluit neemt en iedereen zich achter de ander
verschuilt. Die doorzettingsmacht moet er dus komen. Dat heeft de
voormalige Kinderombudsman ons ook indringend geadviseerd. We hadden
twee systemen: school en jeugdzorg. Die schuiven we ineen. Daar hebben
we een wetsvoorstel voor gemaakt. Maar dan zie je direct het wantrouwen.
Wat we hier nu doen, is waar we met elkaar van zeiden: dat moet
gebeuren; daar moet een keer een klap op gegeven worden. Dan willen we
natuurlijk helemaal niet dat ouders opeens rechteloos zijn als zij het
niet met die klap eens zijn. Zij houden gewoon de mogelijkheid van
bezwaar en beroep. Zelfs het allerhoogste en -zwaarste middel, namelijk
naar de rechter gaan, kan ook altijd nog. Je hoopt daar natuurlijk niet
op.
We willen ook dat een uitspraak van de klachtencommissie geen advies
meer is, maar een zware uitspraak. Dat is echt niet bedoeld om mensen
monddood te maken, maar juist om een keer door te pakken. Anders blijft
het hangen als het te vaag en te algemeen is. Hier zie je dus direct de
moeite bij dit onderwerp. Ik respecteer het volkomen. Die klappen neem
ik in ontvangst als mensen zich in mijn richting heel hard uiten, omdat
ik de pijn en frustratie daarachter gewoon erken en herken. Maar we
moeten wel proberen om er een keer uit te komen. Ik hoop echt dat we
volgende stappen kunnen zetten met de voorstellen die ik nu doe. We
zullen er waarschijnlijk nog niet zijn en het zal misschien ook nog heel
veel moeten groeien, ook wat betreft de voorbeelden die er gaan komen,
maar dit is wel wat ik op dat punt wil gaan doen.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld heeft ook nog een vraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, over de prestatieboxregeling. De minister constateert eigenlijk dat
er onvoldoende voortuitgang is geboekt als het gaat over thuiszitters.
Die twee keer 20 miljoen gaat in de lumpsum om te besteden aan
verzuimbeleid. Dat vind ik heel lastig met elkaar te rijmen. Misschien
heeft de helft van de leerlingen nog wel een binding met de school, maar
dat betekent dat de andere helft die niet heeft. Dat zijn de
thuiszitters voor wie er nu geen oplossing is. Ik wil de minister vragen
waarom hij dit niet wil labelen, zoals wij in een motie die ik inmiddels
heb aangehouden, hebben gevraagd. Waarom kan dit geld niet gelabeld
worden, zodat het naar de echte thuiszitters gaat en zij hier baat bij
hebben?
Minister Slob:
Dit labelen we met de verantwoordelijkheid die scholen hebben voor
leerlingen die bij hen zijn ingeschreven. Dat doen wij ten eerste om te
voorkomen dat ze uitvallen. Ik heb net aangegeven hoe cruciaal het is
dat daar schoolbeleid op wordt gemaakt. We waren niet tevreden over wat
we gezien hebben in de prestatieboxevaluaties. Daarom labelen we het nu
ook, om daar onverkort zicht op te blijven houden. Het tweede is dat een
deel van het geld ook ingezet kan worden voor de thuiszitters. Als het
gaat om het andere deel: ik heb u aangegeven dat we ermee aan het werk
gaan. Mocht dat financieel consequenties hebben, dan zal ik die onder
ogen zien. Sowieso ontstaan er op het moment dat er weer een verbinding
wordt gemaakt ook weer financieel consequenties. Daar lopen we niet voor
weg. Het is dus niet zo dat ik hier een spelletje speel met geld en dat
weg wil houden. Dit onderwerp pakken we breed op met de school en met de
verantwoordelijkheden die de school heeft. Maar als we het geld daar weg
gaan halen of alleen maar in de thuiszitters stoppen, lopen we het
risico dat het hele preventiebeleid weer schade gaat oplopen. Dat willen
we ook niet. Het is dus ook hier even zoeken naar een weg, ook in
financiële zin. Maar de doelstellingen staan onverkort scherp op papier.
Die gaan we ook uitvoeren. Daar zijn we zelfs al mee begonnen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik begrijp wel wat de minister hier zegt, maar ik constateer ook dat
verschillende ouderorganisaties er niet gerust op zijn dat dit geld op
de goede plek terechtkomt. Hetzelfde geldt voor de bonden. We hebben
deze discussie ook gehad bij de Onderwijsbegroting. Toen zei de
minister: ja, maar zij zitten aan tafel en de medezeggenschap praat mee.
Dat snap ik wel, maar juist de ouders van kinderen die thuiszitten
zitten niet in de medezeggenschapsraad, want die kinderen zitten thuis.
Dat is hier natuurlijk wel het grote dilemma. Dit is de groep die het
het hardst nodig heeft. Tot nu hebben we niet gezien dat het geld echt
op de goede plek terechtkomt. Daarom begrijp ik niet waarom dit bedrag
niet op een andere manier wordt besteed, zoals de vakbonden en ook
Ouders & Onderwijs vragen.
Minister Slob:
Dat wantrouwen en die zorgen herken ik wel door de situatie waarin we
met elkaar zijn terechtgekomen. Wij zullen er dus ook echt op moeten
toezien. Dat is de reden dat ik het ook nu niet in de lumpsum heb
gestopt, maar apart gelabeld heb: om er goed zicht op te blijven houden.
Als we dit geld inzetten voor dat preventieve beleid dat gevoerd moet
worden en daarnaast voor dat deel van de leerlingen dat thuiszit, maar
wel ingeschreven staat, dan doen we volgens mij wat nodig is op beide
fronten. Dan blijft daar ook geld voor beschikbaar. Stel dat we zeggen
dat het alleen maar ingezet mag worden voor de thuiszitters. Dat zullen
dat voor de scholen alleen de thuiszitters zijn die onder hun
verantwoordelijkheid vallen, maar dan valt dat eerste stukje weer weg,
dat ook zo cruciaal is. Ik gaf u net heel uitgebreid aan dat wij ook de
verantwoordelijkheid voelen voor die kinderen die niet ingeschreven
staan. Als je met hen ook dergelijke verbintenissen aangaat, zal daar
ook financieel het een en ander uit voortvloeien. Dat zullen we onder
ogen moeten zien en ook moeten zien te adresseren waar dat nodig is.
Maar dat zal ook even in de komende tijd moeten blijken, als we dit
verder uitwerken.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb een groeiende sympathie voor de motie van GroenLinks, maar ik wil
even weten hoe we het precies dan zouden kunnen doen. We willen allemaal
dat er meer aandacht is voor thuiszitters. Daar zijn in het verleden al
moties over aangenomen. De heer Kwint had het er net weer over. Dat
samenwerkingsverband gaat de verantwoordelijkheid krijgen, ook voor die
thuiszittende kinderen. Hoe zou je het zo kunnen doen dat zij ook echt
de middelen inzetten voor die kinderen die nú thuiszitten? Ik voorzie,
als je dat niet doet, namelijk dat de middelen dan vooral toch worden
ingezet ter preventie van thuiszitten. Dat is een breed begrip. Ik zou
toch aan de minister willen vragen of hij iets meer kan meedenken met de
geest van de motie-Westerveld.
Minister Slob:
U hoort mijn hersenen op volle toeren werken. We moeten oppassen dat we
geen tegenstellingen maken die er niet zijn, maar het is wel zoeken naar
een weg. Als we het geld uit de prestatieboxmiddelen nu echt anders in
gaan zetten of onverkort maar op één plek mogen inzetten, is dat een
versmalling die ook weer schade gaat veroorzaken. Ik zie aan de andere
kant ook dat u zorgen heeft of er dan wel voldoende aandacht voor is.
Kunnen we het procedureel zo afdoen dat ik hier nog even over nadenk en
u schriftelijk meedeel op welke wijze ik wil proberen in die spagaat een
weg te vinden die recht doet aan een verantwoordelijkheid hebben, waar
ze ook geld voor nodig hebben, en waarbij er aan de andere kant een
concrete inzet komt voor deze kinderen, waar, als dat nodig is, ook geld
voor beschikbaar wordt gesteld? Want dat is uw angst natuurlijk: dat we
het nu allemaal wel mooi verwoorden, maar dat er straks in de praktijk
niks gaat gebeuren.
De voorzitter:
Er komt een uitwerking of een brief.
De heer Van Meenen (D66):
Dat lijkt me heel goed. Misschien kan de minister dan de gedachte
meenemen dat het echt tijd wordt dat aan die kinderen ... Ik wacht heel
even.
Minister Slob:
Ik luister.
De heer Van Meenen (D66):
Het wordt echt tijd dat we een keer aandacht gaan besteden aan de
kinderen die nu thuiszitten. We moeten nu niet in een soort
algemeenheden wegdrijven en zeggen: als het beleid maar oké is. Nee, het
gaat echt om wat die kinderen in de afgelopen tijd tekort zijn gekomen.
Laten we zorgen dat daar middelen voor ondersteuning terecht gaan
komen.
Minister Slob:
We gaan kijken of we u daar nog dit kalenderjaar verder over kunnen
rapporteren. Ook in de afgelopen jaren hebben we ons natuurlijk volledig
ingezet, maar we zien dat we er nog niet zijn en dat er echt meer moet
gebeuren. Het is ook mijn hoofdinsteek vanuit die 25 punten om daaraan
een bijdrage te realiseren.
De voorzitter:
De heer Rog heeft ook nog een vraag op dit punt.
De heer Rog (CDA):
De minister geeft aan dat hij hierop terugkomt. Ik heb inmiddels een
motie in voorbereiding die een beetje lijkt op wat Kwint en zijn
collega's hebben gedaan. Ik heb er in 2018, naar aanleiding van Marc
Dullaert, voor gepleit dat eigenlijk iedere thuiszitter een Marc
Dullaert verdient, die het kind onder de arm neemt en niet loslaat
totdat er een plek is gevonden binnen het onderwijs, bij voorkeur op een
school en anders op een andere manier. Ik zou heel graag willen dat de
minister daar ook mijn pleidooi bij betrekt dat ik net heb gehouden voor
de experts: de orthopedagogen en de onderwijskundigen. Zij laten zo'n
kind niet los totdat er een oplossing is. Het is voor mij een van dé
grote pijnpunten van het passend onderwijs dat die
thuiszittersproblematiek niet opgelost is. We zien in het verleden dat
als iemand zo'n kind onder de arm neemt, er heel vaak wel degelijk een
oplossing gevonden kan worden. Als de minister dat doet, dan voorkomt
hij dat ik daar een motie over hoef in te dienen.
Minister Slob:
Dat sluit gewoon aan bij de zorgplicht die er is. Je moet je daarvoor
sterk maken. Je moet alles doen wat er in je mogelijkheden ligt en
iedereen inzetten om dat te voorkomen. De situatie waar we nu over
spreken, is dat het bij een x-aantal kinderen uiteindelijk fout gegaan
is. Ieder kind dat dit overkomt, is er een te veel. Daar zit ontzettend
veel leed achter. We willen juist proberen om de weg terug weer in te
zetten of om te kijken of er geschikte arrangementen op maat mogelijk
zijn voor kinderen, om er zo voor te zorgen dat ze tot hun recht komen
als dat misschien niet volledig op een school kan. Daar is alles op
gericht en dat drijft mij ook om daarmee verder te gaan, want je doet
het voor de kinderen.
Voorzitter. Dan ...
De voorzitter:
Mag ik u heel even vragen hoever u bent?
Minister Slob:
Ik heb nog één punt als het gaat over ouders en leerlingen: Veilig
Thuis. Ik dacht dat met name mevrouw Van den Hul daarnaar gevraagd
heeft. U weet dat er een situatie is geweest met boze ouders. Die heb ik
ook aan tafel gehad. Mede naar aanleiding daarvan zijn ik en mijn
ambtenaren heel intensief in gesprek gegaan over wat er nu gebeurt, want
het was best heel heftig. Door een conflict met school kwam men in een
situatie terecht waarin er eigenlijk werd getwijfeld of men wel goed met
zijn kind omging, om het maar even heel neutraal te formuleren. Daar
schuilt een wereld van leed achter. U hebt gezien wat ik daarover
geschreven heb. Ik vind dat dat niet moet gebeuren. Dat is echt heel
schadelijk. Maar ik heb er ook een beetje buikpijn van, in die zin dat
ik ook niet wil dat er straks opeens situaties boven tafel komen waarin
er te laat gereageerd is op het moment dat er echt wat aan de hand was.
Het is dus echt zoeken naar een goed evenwicht. Als er conflicten met
school zijn, moet je ouders niet gelijk in een verdachtenbankje plaatsen
en, om het maar even cru te zeggen, Veilig Thuis erop afsturen. Maar je
moet ook met elkaar proberen te voorkomen dat we straks situaties
krijgen waarin kinderen iets heel ergs hebben meegemaakt en langer in
een onveilige situatie hebben gezeten, omdat we dachten dat er een
geschil met de school was en we geen melding hebben gedaan. Daar moeten
we onze weg in zien te vinden. We doen een maximaal beroep op alle
professionals om daar hun verantwoordelijkheid in te nemen. Dat is wat
ik hier voorstel. Ik hoop oprecht dat het goed gaat, want het is best
wel spannend.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik snap dat helemaal en ben daar blij mee. Ik zei al in mijn
spreektekst: een heleboel ouders waren heel erg geraakt door deze
paragraaf in de brief van de minister. Dat heeft echt een golf van
opluchting veroorzaakt. Er is sinds een aantal jaren een meldcode. Die
geldt ook op scholen. Kan de minister iets zeggen over hoe dat nu
eigenlijk gaat in het onderwijs? Want ik spreek nog best weleens leraren
die ... Laten we het er sowieso met elkaar over eens zijn dat het
natuurlijk ingewikkeld is. Vermoedens van dingen die niet horen achter
de voordeur zijn altijd ingewikkeld om te bewijzen. Maar hoe denkt de
minister dat het nu gaat met die meldcode? Kan hij daar iets over
zeggen?
Minister Slob:
We hebben gewoon de afspraak gemaakt dat we duidelijkheid willen wanneer
er wel of niet gemeld moet worden. Alleen, we merken nu dat daar soms
een stukje vervuiling in optreedt, omdat er ook situaties doorheen
glippen, waarbij uiteindelijk blijkt dat het om een hele andere situatie
gaat en er gewoon een meningsverschil tussen school en de ouders is. Dat
betekent dus dat we daarover het gesprek moeten aangaan, ook met degenen
die de docenten en de scholen vertegenwoordigen. Dat zal ik ook doen en
laten doen. Daar moet men echt scherp op blijven en alle voelsprieten
moeten uit met betrekking tot situaties die echt ernstig zijn. Maar we
moeten ook voorkomen dat ouders ten onrechte in het beklaagdenbankje
komen, want ik ben er erg van geschrokken hoezeer de schade daarvan
doordreunt. Als je dat uit hun eigen mond hoort, komt dat nog veel
indringender over dan wanneer je dat op papier leest. Ook dat willen we
dus voorkomen.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Het is heel goed dat de minister dit verder oppakt. Ik denk dat het heel
belangrijk is dat er genoeg aandacht voor is, ook in opleidingen en
nascholingstrajecten, zodat leraren weten wat ze moeten doen. We weten
ook dat in elke klas gemiddeld één kind te maken heeft met geweld achter
de voordeur. Die meldcode is er dus niet voor niks. Tegelijkertijd weten
we dat er helaas "vervuiling", zoals de minister dat noemt, op die lijn
kwam. Dus ik hoop dat de minister inderdaad aan beide kanten van het
spectrum de vinger aan de pols houdt. Ik hoop ook dat hij ons hier
specifiek over kan informeren. Dan heb ik nog een heel specifiek
verzoek. In januari heb ik een debat aangevraagd met de verantwoordelijk
bewindspersoon over de aanpak van huiselijk geweld. Zou de minister ons
voor dat debat kunnen informeren over hoe het specifiek gaat met de
inzet van de meldcode in het onderwijs en de voortgang van de gesprekken
hierover?
Minister Slob:
Het punt is wel dat de meldcode volgend jaar wordt geëvalueerd. Dat
staat in de planning. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik dat net kreeg
aangereikt van mijn ambtenaren. Dat had ik ook niet tussen mijn oren
zitten. We gaan even na of dat in het eerste deel van volgend jaar is of
later. Het is natuurlijk wel fijn als u dan gewoon ook de evaluatie
bespreekt, maar ik weet niet of dat gaat matchen met het ingeplande
debat. Ik heb wel begrepen dat het tegenwoordig wat lastiger is en
langer duurt om debatten in te plannen, dus dat zou kunnen helpen. Laten
we dan wel de officiële evaluatie doen. Daar zijn inderdaad meerdere
partijen bij betrokken. JenV is daar nadrukkelijk ook bij betrokken. Dat
geldt overigens ook voor de afspraken die over de thuiszitters zijn
gemaakt. Daar was natuurlijk niet onverkort alleen mijn voorganger bij
betrokken. Daar waren alle organisaties in het veld bij betrokken én een
aantal ministeries, VNG en noem maar op. Inderdaad heb ik dat document
met die handtekeningen vaak in handen gehad. Op zo'n momentje denk je:
het was hartstikke goed bedoeld maar het is er niet helemaal uit
gekomen.
De voorzitter:
Op het punt van de leerlingen en de ouders is er nog een vraag. Maar ik
hoop dat jullie doorhebben wat ik doe, namelijk jullie de mogelijkheid
geven veel interrupties te plegen, zodat al de vragen die zijn gesteld
op die manier aan de orde komen. Dus ik hoop niet dat de minister straks
per Kamerlid nog een keer alles gaat herhalen wat hij nu eigenlijk al
heeft behandeld. Mooi! Mevrouw Westerveld, jarig jobje.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat lijkt me wel een paar extra interrupties waard, voorzitter. Ik heb
nog een vraag op dit punt. Ik begrijp heel goed wat de minister zegt en
ik sluit me ook aan bij de woorden van mevrouw Van den Hul. Aan de ene
kant weten we dat er heel veel kinderen te maken krijgen met
mishandeling en wordt het vaak niet genoeg gezien. Aan de andere kant
weten we dat er kinderen zijn die gewoon niet naar school kunnen, om
welke reden dan ook, of kinderen met een handicap, waarbij er veel
onbegrip is bij de buitenwereld en er een melding bij Veilig Thuis wordt
gedaan. Dat leidt in die gezinnen ook tot heel veel angst en onveilige
situaties. Want je zult het maar meemaken dat er geen sprake is van
geweld of zo maar er wel een Veilig Thuismelding komt en je bang moet
zijn dat je kind uit huis wordt gehaald. En dan zegt de minister: we
vragen het maximale van professionals en we gaan in gesprek. Ik vind dat
nog erg weinig als we zien welke grote problemen er nu zijn. Dit soort
meldingen kunnen in sommige situaties, als een kind bijvoorbeeld een
handicap heeft of wegens autisme niet naar school kan, echt heel erg
naar zijn voor een gezin. Ik zou de minister willen vragen wat hij nog
meer kan doen om te voorkomen dat dit gebeurt.
Minister Slob:
Ik heb net volgens mij een stuk erkenning gegeven voor het feit dat er
op dit punt dingen echt fout zijn gegaan en dat dat enorm ingrijpende
consequenties heeft voor betrokkenen. Ik heb daarnaast ook erkend dat
we, als we dit echt niet meer willen, wel moeten opletten dat deze
situaties dan ook echt afgegrensd zijn ten opzichte van situaties waarin
we wel willen dat er melding wordt gedaan. Want als nu de boodschap is
"niet meer melden" zou dat ook heel ernstig zijn. We moeten degenen die
die meldingen doen — het komt vanuit de scholen — nu dus niet ineens
allemaal in het beklaagdenbankje zetten alsof ze alles fout gedaan
hebben. We moeten ook met hen die gesprekken hebben, eigenlijk zoals dat
met mij ook gebeurd is, en duidelijk maken dat het echt even een kwestie
is van goed opletten en zorgvuldig zijn bij de meldingen die je doet.
Daar zit soms ook wel de overweging achter van: melden maar, want niet
melden is erger. Maar dat is niet helemaal waar, want melden als er
eigenlijk geen melding had moeten plaatsvinden veroorzaakt ook enorm
veel schade. Dat betekent dat we met betrokkenen in gesprek moeten gaan,
en dat kan ook heel mooi bij de evaluatie van de meldcode: hoe ga je dat
nou in de praktijk toepassen? Dan ga je bijvoorbeeld de casussen delen
waarin het verkeerd gegaan is. Misschien herkennen mensen daar dan iets
in: oef, dat had ik ook over het hoofd gezien. Het zal echt op die
manier moeten. Mensen zullen zich dit heel intrinsiek eigen moeten
maken. Daar zetten we op in. Daar gaan we het gesprek over aan. We gaan
ook zorgen dat daar in de scholen over gesproken gaat worden. Dat is
echt belangrijk, ook omdat we hebben gezien wat het kan doen als het
echt niet goed gaat.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik denk dat een van de zaken die niet goed zijn gegaan, is dat er wel
een meldcode was maar mensen niet op alle zorg- en onderwijsopleidingen
leerden hoe ze mishandeling konden herkennen. Als mensen niet weten hoe
ze iets moet herkennen, kun je je ook afvragen in hoeverre alle
meldingen correct zijn. Maar de minister schrijft in zijn brief ook dat
hij wil voorkomen dat er Veilig Thuismeldingen komen bij geschillen over
passend onderwijs. Ik zit nog met de hoe-vraag. Hoe wil de minister dit
dan gaan voorkomen? En zou hij ons daar wat meer concrete informatie
over kunnen geven?
Minister Slob:
U geeft terecht aan dat men het goed moet kunnen herkennen. Daar moeten
we scholen ook bij helpen, zodat dat met de nodige fijngevoeligheid en
precisie gebeurt. Dat is ontzettend belangrijk. Op het moment dat we
kunnen voorkomen dat er ook meldingen worden gedaan van situaties die
hier helemaal niet bij horen, met alle schade van dien, voorkomen we
uiteraard ook dat er daarna weer allerlei juridische situaties ontstaan
in het kader van bezwaar en beroep, die ook heel heftig zijn voor
betrokkenen. Het is dus echt heel belangrijk dat die goede ondersteuning
er gaat komen en dat mensen die scherpte ook gaan krijgen. Dat is
overigens wel machtig ingewikkeld. Een aantal van u weet heel goed hoe
dit in de praktijk werkt. Ik heb u weleens verteld — dat is een wat
andere situatie — dat ik zelf als docent echt heel veel oog voor mijn
leerlingen had, maar dat ik toch geconfronteerd werd met leerlingen die
gepest werden. Dan baalde je zo ontzettend dat je het niet gezien had.
En dat was in de tijd dat we nog geen sociale media hadden, hè. Het
gebeurde bij wijze van spreken onder je ogen. Je dacht dat je scherp was
maar je zag het niet. Dat geldt met dit soort dingen ook. Ook ik heb
hele ernstige situaties meegemaakt met leerlingen waarin uiteindelijk
bleek dat er echt heel veel aan de hand was, ook thuis, waarbij ik voor
mijn gevoel gefaald had omdat ik er veel te laat achter kwam. Dus zelfs
al heb je alles ook intrinsiek op scherp staan, het blijft ingewikkeld.
Maar dat is wel wat we van elkaar mogen vragen. Die verantwoordelijkheid
moet ook zwaar drukken op ieders schouders. Het gaat hier om kinderen.
Het gaat om heel jonge levens die iets meemaken wat zo ernstig is dat ze
dat vaak een heel leven met zich mee moeten dragen. Dat moeten we zien
te voorkomen, maar het is niet met een schaartje te knippen. Ook dat is
ingewikkeld. Dat moeten we oprecht erkennen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Eens, maar heb dan ook oog voor die andere kant. Er zijn ouders die echt
op zoek zijn naar een passende plek voor hun kind, maar die is er niet.
Dan houden ouders het kind thuis omdat het echt niet naar school kan en
dan krijgen ze te maken met drang. Dat is ook een kant die we moeten
zien. Daar vraag ik naar. Bij wie kunnen deze ouders terecht? Zij voelen
zich soms vermalen tussen allerlei instanties en zijn soms echt bang
voor verregaande consequenties, terwijl ze alleen maar een passende plek
willen voor hun kind.
Minister Slob:
Kijk dan naar mijn voorstellen. Daarin ziet u dat we op een aantal
onderdelen echt proberen hen ter wille te zijn. Dat proberen we met een
vaste plek, zodat ze niet zoekende zijn naar waar ze terechtkunnen. Dat
proberen we ook met de ondersteuning die daarbij hoort. Kortom, ook op
die manier proberen we met mogelijkheden, los van onverkort vijf dagen
naar school, andere arrangementen te krijgen. Ook daar proberen we in
mee te bewegen. Het vraagt van de ouders natuurlijk ook iets in de
richting van de school, want ook daar ontstaan natuurlijk weleens
conflicten waarin van de ouders mag worden gevraagd om in de richting
van de school enige redelijkheid te betrachten met betrekking tot wat ze
daar allemaal kunnen, zeker op korte termijn. Dat zijn dingen die soms
kunnen escaleren en dat is heel vervelend, want als iets gaat escaleren,
kom je vaak niet meer in een normale stand waarin je in alle
redelijkheid nog afspraken kunt maken. Ook dat moeten we proberen te
doorbreken met elkaar. Dan kan het helpen dat we meer mogelijkheden
bieden om deze ouders ter wille te zijn, naast ook meer
handelingsmogelijkheden voor scholen.
Voorzitter, dan ga ik naar de leraren en de basisnorm. De heer Kwint
diende anderhalf jaar geleden die motie in. U weet dat ik toen gezegd
heb dat ik ermee aan het werk wilde gaan en dat ik het zou meenemen bij
de evaluatie. Dat had te maken met het werken in een bepaalde
volgordelijkheid. U weet dat die evaluatie echt vertraagd is door
corona. Dat gebruik ik niet om achter weg te duiken, want ik ben enorm
onder de indruk van wat er ondanks corona allemaal nog gebeurd is. Ik
had zelf ook verder willen zijn.
Ik zeg u in alle openheid dat het enthousiasme in het onderwijs voor
zo'n norm wel echt verdeeld is. Waarom? Er zijn ook leraren die enige
zorgen hebben en die heb ik zelf ook een tijd gehad. Als je zo'n norm
gaat formuleren en als die concreter wordt dan die nu is, is er wel
enige zorg dat scholen die erboven zitten zich toch ook naar die norm
gaan richten. Die norm moet wel echt concreter en daar wordt door alle
betrokkenen hard aan gewerkt zoals u kunt zien in bijlage 1. We gaan
echt proberen om hem bij de ingang van het nieuwe cursusjaar rond te
hebben. Daar is alle inzet op gericht; wind, weder en corona dienende.
We moeten alleen wel even hardop uitspreken dat het niet de bedoeling is
dat iedereen zich naar die norm gaat richten, want als je meer kunt
leveren en meer mogelijkheden hebt — dat kan soms — ga er dan
alsjeblieft niet een onsje vanaf doen. Dat is echt wel een risico.
De andere kant is dat we heel goed snappen dat het voor leerkrachten
helpt als ze enig zicht hebben op wat er van hen gevraagd wordt. Dat is
misschien wel een beetje de balans tussen ons vorige systeem en wat we
nu hebben gehad in de afgelopen jaren. Op die manier krijgen de leraren
iets meer guidance met betrekking tot wat ze daadwerkelijk moeten doen.
We zien namelijk dat de druk op leerkrachten die al groot was in de tijd
van de rugzakjes, nu helemaal groot is doordat we het veel opener hebben
gemaakt. Leraren kunnen het gevoel hebben dat ze falen, want er gebeurt
zo veel om hen heen en ze lijken zo veel te moeten doen. Ook in dat
opzicht willen we hun graag een stuk duidelijkheid geven. Dat is dus een
hele belangrijke.
Er wordt dus hard aan gewerkt om dit te realiseren. Ik heb de wissel
voor mezelf omgezet. We gaan dit gewoon doen. Ik hoop dat degenen die
die zorgen hebben over waarop iedereen zich gaat richten — dat zit
vooral ook bij de bestuurders — zich realiseren dat ze een grote
verantwoordelijkheid hebben als dat over een school gaat waar ze meer
kunnen leveren. Het biedt ook mogelijkheden, zeg ik u in alle politieke
eerlijkheid. Als er meer geld zou komen voor wat we passend onderwijs
noemen, kun je natuurlijk ook met de basisnorm aan de slag, want meer
middelen betekent dat je meer kan vragen en mag vragen. Dus je kunt ook
in opwaartse zin aan die norm werken. Andersom kan het natuurlijk ook,
als er minder geld beschikbaar zou zijn. Ik herhaal trouwens nog één
keer met heel veel nadruk dat passend onderwijs niet met het oog op
bezuiniging is ingevoerd. Dat doe ik met name tegenover de heer Kwint,
die dat toch nog weer zo verwoordde. Het bedrag van 300 miljoen, dat wel
werd voorgesteld door het kabinet dat met de plannen kwam — in alle
openheid zeg ik u dat dat ook de reden was waarom ik als Kamerlid heb
tegengestemd — is later gerepareerd door een aantal fracties in de Kamer
die de kabinetsplannen ook financieel konden bijsturen. Daar hoorden D66
en de SGP overigens ook bij.
De heer Kwint (SP):
Even ter correctie: ik heb niet gezegd dat het een bezuiniging was. Ik
zei dat de doelstelling budgetbeheersing gehaald is. Dat is wel iets
anders. Bij de invoering stond inderdaad eerst een bezuiniging van een
paar honderd miljoen gepland, maar die is geschrapt. De doelstelling om
het budget dat naar zorgleerlingen ging onder controle te houden, is
gewoon blijven staan en die is wel degelijk gehaald. Ik had die woorden
heel bewust gekozen, omdat het weliswaar niet letterlijk een bezuiniging
is, maar ik me wel kan voorstellen dat het door een hele hoop mensen zo
wordt ervaren. Maar dat is niet mijn punt. Dat ging namelijk over de
basisondersteuning. Eerlijk gezegd, heb ik er best wel begrip voor dat
een hele hoop dingen door corona langer hebben geduurd; er was wel even
wat anders te doen. Feit is wel dat deze motie al werd aangenomen
driekwart jaar voordat het eerste coronageval in Nederland werd
geconstateerd. Zeker toen de evaluatie werd vertraagd, leefde ik in de
veronderstelling dat wij op het moment dat wij de evaluatie zouden
bespreken, nu dus, ook het voorstel voor een basisondersteuning zouden
bespreken. Als ik dat verkeerd heb begrepen, dan heb ik anderhalf jaar
lang in een schijnwerkelijkheid geleefd.
Minister Slob:
Toen die motie werd aangenomen, heb ik gezegd dat ik die zou meenemen
bij de evaluatie. Het is inderdaad onze doelstelling geweest om te
proberen daar gewoon al helemaal mee klaar te zijn. Dat is niet gelukt.
Dat had met twee dingen te maken: alle coronabeperkingen hebben gewoon
vertraging opgeleverd, maar het is ook nog heel ingewikkeld om het echt
zo te doen dat we ermee uit de voeten kunnen en het ook duidelijk is. U
heeft, denk ik, de bijlage goed gelezen. Is het een wat vagere norm, dan
blijft diezelfde onzekerheid bestaan. Nou, daar hebben we gewoon echt
nog even iets meer tijd voor nodig. En daar zit ook nog achter dat ik de
partijen hier echt bij wil betrekken, dus ook de docenten die daarmee
moeten gaan werken. Ik kan het wel weer op papier laten doen. We hadden
dat zo bij een bureau neer kunnen leggen; zij schrijven een rekening
uit, en die kunnen we misschien nog wel betalen ook, en dan ligt er wat.
Maar dan is het weer over de hoofden heen, en dat willen we niet. Het
was fijn geweest als het er had gelegen, maar dat is niet gelukt. Ik
probeer het rond te hebben met ingang van het nieuwe cursusjaar, dus
voor de zomer. Maar wat mij betreft, is het pas rond als het ook echt
rond is. Dus geen vage dingen. Dan kun je beter even langer wachten.
Anders ga je alleen maar schade veroorzaken.
De heer Kwint (SP):
Dat ben ik met de minister eens, net als dat ik het met hem eens ben dat
er een absoluut minimum moet zijn. Dat kan niet vaak genoeg benadrukt
worden. Dit is de bodem waarop je door gaat bouwen. Het is niet het
niveau waar een school die er al wat beter voor staat, naartoe terug
gaat werken. Ik deel de zorgen van de minister. Dit moet iets zijn waar
docenten in de dagelijkse praktijk mee uit de voeten kunnen. Dit moet
iets zijn waar de ouders zich op kunnen beroepen. Zou het een idee zijn
om, als dit af is, te bekijken of we het draagvlak onder docenten
daarvoor op een bepaalde manier in kaart kunnen brengen of kunnen
onderzoeken? Ik weet dat het riskant is om mijn eigen voorstel aan
docenten voor te leggen, want voor hetzelfde geld schieten ze dat af,
maar in dit geval durf ik dat wel aan. Ik denk ook dat het een
noodzakelijke voorwaarde is om hier een succes van te maken.
Minister Slob:
We kennen de heer Kwint als een man met lef, dus het verbaast mij
helemaal niet dat hij dat durft. Zij zijn betrokken bij de uiteindelijke
formulering van deze norm. Uiteraard betrekken we daarbij zeker ook de
vertegenwoordigers van de docenten. Dat gebeurt breed; dat weet u. Het
zijn niet alleen maar de sociale partners. U weet dat ik daar ook het
Lerarencollectief bij betrek. Overigens hebben wij van het
Lerarencollectief een heel mooie input gekregen over de manier waarop
passend onderwijs in de praktijk werd beleefd. Dat proberen we ook
serieus mee te nemen bij de uitwerkingen.
Voorzitter. Dan …
De voorzitter:
Toch nog een vraag van de heer Van Meenen, heel kort.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb even zitten aarzelen, omdat ik het ook niet groter wil maken dan
het is, maar vanochtend stond in de krant iets over een rapport van het
Sociaal en Cultureel Planbureau over decentralisaties in het algemeen.
Er zijn eigenlijk heel veel zorgen. De doelstellingen worden nauwelijks
gehaald. Er zijn grote uitvoeringsproblemen et cetera. Het lost
eigenlijk nooit op wat je beoogde op te lossen. Ik vroeg me af er voor
het passend onderwijs lessen te trekken zijn uit die bredere verkenning,
want in feite is het passend onderwijs, gezien vanuit het vorige
systeem, ook een decentralisatie.
Minister Slob:
Dat is, zoals ik net aangaf, de spagaat waar we met elkaar een beetje in
zitten. We willen niet dat alles centraal en helemaal dichtgeregeld is,
zoals we in de Weer Samen Naar School- en LGF-tijd hebben gehad. We
willen ook niet dat de vrijblijvendheid, die er echt wel te veel geweest
is, blijft voortbestaan. We moeten dus zoeken naar een goede balans, met
duidelijke normen. Dit is er een voorbeeld van dat we veel duidelijker
normeren. De norm is het wat. Als het gaat om het hoe moeten we ruimte
laten voor de professionaliteit van scholen en leerkrachten om er
invulling aan te geven. Dat is dus zoeken naar een goede balans, ook in
de lijn van het rapport dat ooit is opgesteld over hoe we naar scholen
moeten kijken en hun professionaliteit moeten waarderen.
De heer Van Meenen (D66):
Zou het dan niet verstandig zijn dat we, in plaats van dat we om de
zoveel jaar evalueren, een soort permanente aanwezigheid, alertheid en
deskundigheid hebben die toeziet op de uitvoering? Dat zou bijvoorbeeld
de inspectie kunnen zijn. Maar een bezwaar, heb ik al die jaren
gevonden, bij de inspectie is dat zij nooit ingaat op individuele
gevallen. Het heeft heel veel ouders en kinderen in de weg gezeten dat
ze zich daar nooit toe konden wenden. Hoe kijkt de minister
daarnaar?
Minister Slob:
We moeten natuurlijk ook recht doen aan de verantwoordelijkheden die de
inspectie heeft. Er moet inderdaad enige terughoudendheid zijn om je met
iedere individuele situatie bezig te houden. Dat laat onverlet dat
individuele situaties kunnen aangeven dat er in het systeem of
structureel dingen niet goed gaan. Dan heeft een inspectie wel een
nadrukkelijke taak. Maar even los daarvan: de inspectie is nu al
begonnen om veel strakker rond passend onderwijs verder expertise op te
bouwen en in te zetten. Daar wordt ook meer menskracht voor beschikbaar
gesteld. Men is daar al mee begonnen rond de zorgplicht. Dat vind ik
echt heel positief, want dat helpt. U kunt ervan op aan dat, met
inachtneming van de beperkingen die er soms zijn als het gaat om
allerlei individuele casussen, de inspectie de uitwerking van wat we
hier nu met elkaar aan het bedenken zijn veel nadrukkelijker zal gaan
volgen dan in de afgelopen periode het geval was, omdat men er nu een
speciale taak en eenheid voor heeft. Ik zie de wenkbrauwen van de heer
Heerema een beetje fronsen. Ik denk ook aan wat hij in eerste termijn
zei, maar ik ben ervan overtuigd dat we even het vertrouwen moeten geven
om die taak in te vullen. Er zitten echt professionals, met een goed
hart voor onderwijs, leerlingen en wat daar speelt. Dat zal ook
betekenen dat we veel meer rapportages gaan krijgen, veel strakker dan
nu. Het duurt nu soms heel lange periodes en het wordt dan lastiger om
bij te sturen. In combinatie met alle andere ogen die hierop gericht
zijn, zou een en ander kunnen helpen om de goede dingen te doen.
Er hoort ook — ik ga gelijk verder, voorzitter — bij dat we de docenten
ook echt niet alleen in woorden eigenaarschap geven over dit onderwerp,
maar ook in de praktijk. Ze hebben gezegd dat ze het dan nodig hebben
dat ze strakker weten wat er van hen gevraagd wordt. Daarom zijn we met
de uitwerking begonnen. Ik wil ook dat zij veel meer inzage krijgen in
de aanvullende financiële middelen voor zwaardere ondersteuning die
beschikbaar zijn voor hun school en samenwerkingsverband boven op de
lichte ondersteuning die uit de lumpsum moet worden betaald. U weet dat
daar in heel Nederland, in het hele funderend onderwijs, een kleine 3
miljard euro in wordt gestoken. Dat is echt heel veel geld. We willen
dat ze daar meer zicht op krijgen. We willen ook dat ze inspraak
krijgen, ook over de besteding van die middelen. Dat heeft u ook kunnen
lezen. Ook dat is belangrijk. We willen dat ze ook veel beter weten wat
nou eigenlijk de visie van hun school is als het gaat om
ondersteuningsplannen die gemaakt worden, en dat ze instemmingsrecht
krijgen op de begroting. U weet dat we daar ook mee bezig zijn; door
corona is dat helaas ook wat blijven liggen, maar het wordt verder
onverkort opgepakt. Dat betekent dat we ze maximaal willen helpen om hun
positie te pakken, zonder hun rol ook weer zwaarder te maken als het
gaat om de belasting die daaruit voort komt vloeien. Ik heb in het begin
al iets gezegd over alle administratieve rompslomp die op ze afkomt. Als
wij het taxeren, komt die vooral voort uit de wijze waarop
samenwerkingsverbanden dat hebben ingericht. We willen zorgen dat we
daar de bezem doorheen kunnen halen. We willen hen kunnen ontlasten,
want dat drukt zwaar op ze. Ik hoop oprecht dat hun positie dan ook
beter en sterker wordt, en dat dat hen echt gaat helpen.
Door een aantal van u is ook de vraag gesteld — ik heb gezien dat daar
ook landelijk actie voor wordt gevoerd — of kleinere klassen hierbij
zouden kunnen helpen. In de schriftelijke beantwoording op de vragen bij
de begroting heb ik ook op allerlei manieren duidelijk gemaakt wat daar
allemaal mogelijk is en wat de prijskaartjes zijn als je daarin verdere
stappen wilt zetten. Er zijn natuurlijk altijd mogelijkheden om, ook
wettelijk, bepaalde getalsmatige normen te verbinden aan klassen. Daar
zit dan wel weer de andere kant aan dat de professionele ruimte van
scholen om het op hun manier in te richten en het anders te doen,
daarmee wordt ingekort. Het is dus ook een afweging of je dat wil. Er
zijn scholen waar men in helemaal niet meer in klassen denkt. Er zijn
scholen waar men wel klassen heeft, maar waar maar 21 leerlingen in
zitten. Er zijn ook scholen waar het er 25 zijn, maar dan staat er ook
nog een onderwijsassistent naast. U verwees ook naar de volgende
kabinetsperiode, maar dit is ook echt wel iets dat je echt even goed
moet afwegen: in hoeverre help je daar de scholen mee? Of maak je het de
scholen misschien zelfs lastiger om hun werk goed te doen? Maar die
discussie hoeven we hier op dit moment niet te voeren, denk ik.
U weet dat ik de leerkracht meer inspraak wil geven in de keuzes die in
de school worden gemaakt met betrekking tot de klassengrootte. Dat heb
ik u al wel eerder toegezegd. Dat zijn we nu ook gewoon in de wetgeving
aan het regelen, ook vanuit de medezeggenschapsraad. Ik zal niet
kinderachtig doen door te zeggen dat de gemiddelde klassengrootte al is
gedaald in de afgelopen periode. Dat klopt, maar we weten ook dat er
veel klassen zijn die daar nog ver boven uitstijgen. De docenten
herkennen zich dus ook helemaal niet in dat gemiddelde, maar het is wel
de werkelijkheid dat dat aan het teruglopen is. Die trend is onverkort
in deze kabinetsperiode doorgezet. Kleinere klassen kunnen dus zeker
helpen, maar pas op met dat het als dé oplossing voor alle vragen rondom
passend onderwijs wordt gezien. Maar dat is volgens mij niet de insteek
waarmee u dat naar voren hebt gebracht.
Voorzitter. Dan het vso en de positie van de leerkrachten daar. Dat is
ook een discussie die we vaker hebben gevoerd. U weet dat het historisch
zo gegroeid is. Dat is allemaal te herkennen. Dan doel ik op hoe het vso
uiteindelijk in de cao van het primair onderwijs terecht is gekomen. Het
is aan de sociale partners om daar verandering in aan te brengen, ook
omdat we dat bij hen hebben neergelegd. We kunnen daar hooguit wat
woorden aan geven, maar zij moeten het oppakken. U weet dat ik ook al
een keer heb uitgesproken dat in de toekomst een "cao funderend
onderwijs" best een wenkend perspectief is, ook met het hele loongebouw
daarbij ingericht. Het is ook weer aan de sociale partners om die
stappen uiteindelijk te zetten. Wat wij hebben gedaan, is structureel
extra geld beschikbaar stellen voor die vso-docenten die de
diplomagerichte leerlingen onder hun hoede hebben. Er zijn immers
verschillende soorten ingericht bij het vso, zoals u weet. Daar zijn nu
inmiddels afspraken over gemaakt. Die zullen dus meer geld gaan krijgen.
U weet ook dat de docenten in het vso altijd wel in hogere schalen
zitten dan de docenten die in het primaire onderwijs werken. Ze krijgen
dus ook altijd meer uitbetaald, maar daar komt nu ook nog weer extra
geld bij, vanuit die 16,5 miljoen. Dat komt uit dat ooit afgesloten
convenant dat binnen drie dagen weer op de grond lag maar daarna toch
weer is opgetild en op deze manier is uitgewerkt. Maar goed, ook dat is
misschien weer iets om de komende tijd verder over te spreken. Daarin
horen de sociale partners ook hun rol te pakken.
Voorzitter. Dan de docenten en mentoren bij de ondersteuning van de
studenten in het mbo, want dat mocht ook bij deze vergadering aan de
orde komen. Mijn collega zit er niet bij, want dan zou ze voor maar één
vraag gekomen zijn en dat zou wel een grote belasting zijn met alle uren
die we hier zitten, maar ik heb van haar begrepen dat ze bezig is met
een verbeteragenda passend onderwijs voor het mbo. Dit is de tweede lijn
waar dat bij hoort en dit is daar onderdeel van. De betrokkenheid van
docenten en mentoren bij de ondersteuning van studenten wordt daarin dus
meegenomen. Dat wat betreft die vraag.
Dan de ondersteuning van docenten in opleiding bij passend onderwijs. In
het basisdocument en volgens mij ook in mijn brief heeft u kunnen lezen
dat we, toen het passend onderwijs werd ingesteld, in gesprek zijn
gegaan met de lerarenopleidingen — wij gaan niet over hun curriculum;
dat heb ik vorige week nog verteld — met het verzoek om hier in hun
opleidingen rekening mee te houden. Daar zijn zij mee aan de slag
gegaan. De eerste studenten die nu van de lerarenopleidingen af komen,
hebben daar in de opleiding dus mee te maken gehad. Zoals u weet, is er
ook een speciale master gekomen om studenten op te leiden voor het
bieden van zorg aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Ook
daar is aan gewerkt. We zien wel dat de manier waarop de
lerarenopleidingen dat gedaan hebben, verschillend is. Sommige hebben
het echt geïntegreerd in hun curriculum, andere hebben het ingezet als
een keuzevak of als een extra vak dat je verplicht moest volgen. We
blijven gesprekken met ze voeren om te zorgen dat het verder door gaat
werken, omdat we ervan overtuigd zijn dat als de leerkrachten in
opleiding dit goed meekrijgen in hun opleiding, dat gewoon helpt op het
moment dat ze hun eerste stappen in de klas zetten als volledig bevoegd
docent, en dat ze dan ook veel sneller de goede dingen kunnen doen dan
wanneer ze daar heel weinig van hebben meegekregen. Dat geldt ook voor
stages. Zorgen dat hier ook in de stages meer aandacht voor is, is wat
ons betreft heel belangrijk.
Dan het speciaal onderwijs. Het is nooit een doelstelling van passend
onderwijs geweest dat er geen speciaal onderwijs meer zou bestaan.
Sommigen denken dat, maar dat is een misvatting. We hebben altijd
gezegd: regulier waar het kan, maar speciaal waar dat moet. We hebben
heel lang gezien dat de leerlingenaantallen in het speciaal onderwijs
naar beneden gingen. De laatste tijd zien we die weer toenemen. U heeft
in de evaluaties kunnen zien dat daar verschillende oorzaken voor zijn.
We weten dat de grootste toename die van jonge leerlingen is. Het is dus
niet zo dat er dan in de scholen iets misgaat; het kan ook hiermee te
maken hebben. Er gaan ook wel kinderen na een paar jaar naar het
speciaal onderwijs. Het kan soms heel schadelijk zijn als zij te lang in
het regulier onderwijs blijven. Maar het is vooral een aanwas van jonge
leerlingen. Er komen dus meer leerlingen met vaak ook een meervoudige
problematiek in het speciaal onderwijs.
Is er overal sprake van wachtlijsten? Mede op basis van wat u mij daar
vanuit de Kamer over hebt meegegeven, zijn wij op onderzoek uitgegaan.
We hebben gezien dat dat eigenlijk wel ... "Meevalt" klinkt misschien
wat gek; ik moet even opletten hoe ik het formuleer. We zien dat het met
name in Amsterdam en Rotterdam wat speelt en dat de inzet daar is om die
wachtlijsten te voorkomen. Het is niet zo dat er onverkort overal in het
land wachtlijsten voor het speciaal onderwijs zijn. Er zijn soms wel
vaste aanmeldmomenten. Als dat vaste aanmeldmoment er nog niet is, sta
je natuurlijk even in de wacht, maar dat is iets anders dan een
wachtlijst.
We blijven dat volgen, want we willen onverkort vasthouden aan de ruimte
die er is voor leerlingen om naar het speciaal onderwijs te gaan. Dat er
nog speciaal onderwijs is, sluit ook aan bij het internationale
Gehandicaptenverdrag. Het was overigens ook de uitkomst van alle
gesprekken die we gevoerd hebben met de mensen die zich heel erg
inzetten voor leerlingen met een beperking en voor inclusiever
onderwijs. Zij zeiden: laat die mogelijkheid altijd bestaan, want
sommige leerlingen worden echt veel gelukkiger van die plek en komen
beter tot hun recht op die plek dan dat je hun dat bij wijze van spreken
onmogelijk maakt en hen allemaal in het regulier onderwijs wilt
plaatsen.
De voorzitter:
Allereerst mevrouw Van den Hul met een vraag.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik heb een korte vraag. De minister heeft het over de wachtlijsten in
het speciaal onderwijs. Hij heeft het een paar paragrafen hiervoor over
de Lerarenagenda in het speciaal onderwijs. We weten dat het
lerarentekort in het speciaal onderwijs en in het voortgezet speciaal
onderwijs op sommige scholen hoger is dan elders. En we weten ook dat er
hele grote verschillen zijn tussen bijvoorbeeld wachtlijsten. Ik
suggereerde in mijn spreektekst: zou het niet zinvol zijn om daartoe een
dashboard in te richten, zodat het landelijke overzicht beter
wordt?
Minister Slob:
Wij hebben op basis van de signalen die wij kregen, met de PO-Raad en
LECSO gezegd: dan moeten de ogen even nog verder open om te kijken waar
dat het geval is. De mogelijkheid om de signalen op die manier te geven,
blijft natuurlijk onverkort van kracht. Ik laat even in het midden of
dat een officieel en formeel dashboard moet worden. Ik kom in tweede
termijn even terug op de vraag of we echt zo ver moeten gaan, maar het
is niet zo dat we met een keer rondgekeken te hebben, denken dat we er
zijn.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Nee, die indruk wilde ik ook zeker niet wekken. Ik spreek veel ouders
die hier juist tegen aanlopen. En die lopen er ook tegen aan dat het
voor een ouder heel ondoorzichtig is waar je wel meteen door kan en waar
je heel erg lang op een wachtlijst moet staan. Zeker als we het hebben
over het versterken van de positie van de ouders en het verstevigen van
de informatievoorziening en de transparantie, kan ik mij zo voorstellen
dat het best nuttig zou zijn om dat publiek toegankelijk te maken, zodat
ouders, en kinderen natuurlijk helemaal, weten waar ze aan toe
zijn.
Minister Slob:
Voorzitter. Ik kom daar in tweede termijn even op terug. Want als ik nu
antwoorden ga geven, ga ik het misschien weer kleiner maken. En dat is
helemaal niet de bedoeling. We moeten kijken wat hier mogelijk is.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb twee verduidelijkende vragen. Ten eerste, klopt het dat er
voldoende plekken zijn voor speciaal onderwijs, maar dat het ongelijk
verdeeld is over het land? Ten tweede, er zijn vaste aanmeldmomenten.
Dat zijn blijkbaar keuzes van scholen. Ze kunnen kiezen voor vaste
aanmeldmomenten. Kunnen wij dan als Kamer ook zeggen: dat lijkt ons
bijzonder onverstandig; zorg er maar voor dat kinderen gewoon gedurende
het hele jaar kunnen instromen?
Minister Slob:
U weet dat de Kamer altijd alles kan zeggen wat zij wil. Er past mij
zelfs enige terughoudendheid om daar al te veel over te zeggen, want dat
is gewoon het recht dat u heeft. Het is op zich niet zo heel erg vreemd
dat je daar gewoon vaste momenten voor hebt. Dat geldt ook voor de
instroom van leerlingen in het reguliere onderwijs. Dat is op heel veel
plekken zo geregeld. Er zijn scholen waar je bij wijze van spreken een
dag na je vierde verjaardag naartoe kunt, maar er zijn ook scholen waar
je dan even moet wachten tot bijvoorbeeld de eerste of de vijftiende van
de maand. Er zijn scholen die het op die manier georganiseerd hebben. Ik
denk dat als wij ons daarmee zouden gaan bemoeien, we wel heel erg ver
gaan. Als ouders even in de wacht staan, kan dat door ouders worden
ervaren als dat er een wachtlijst is. Het zou kunnen dat daar een
misvatting zit. Maar dat kan ik niet meteen overzien, want dat zal per
situatie verschillend zijn. Het brede onderzoek heeft opgeleverd dat er
niet echt veel plekken zijn waar sprake is van lange wachtlijsten. En
als die er zijn, dan bevinden die zich met name in de twee grote steden
die ik net ook genoemd heb.
Voorzitter. Ik wil nog iets zeggen over de leraren en hun betrokkenheid
bij de middelen. De heer Rog vroeg daar ook naar. Ik heb net al
aangegeven op welke wijze ze erbij betrokken worden. Is dat helemaal
onverkort à la de werkdrukmiddelen? Niet helemaal, omdat we ook wel
werken via die plannen die gemaakt moeten worden. Dat is dus wel een
iets andere systematiek. Maar dat we hun betrokkenheid willen vergroten,
dat is wat ons betreft onverkort van kracht.
De voorzitter:
De heer Kwint heeft nog een vraag.
De heer Kwint (SP):
Mijn schuld; ik dacht dat de minister nog niet klaar was met zijn blokje
speciaal onderwijs, maar nu ging hij toch door naar een ander
punt.
Ik heb ook gezegd: probeer dat speciaal onderwijs ook meer te integreren
in dat hele onderwijs. Dat gaat dan ook om het vormgeven van
speciaalonderwijsklassen binnen het basisonderwijs. De heer Bisschop had
het daar al over en ik heb eerder al aandacht gevraagd voor de problemen
die er met de financiering zijn. Maar ik wil het eigenlijk ook breder:
dat je de expertise van die docenten ook gewoon op een reguliere school
inzet. Ik wil dat zo'n school niet alleen een plek is waar leerlingen
speciaal onderwijs krijgen, maar dat het soms ook een plek is waar even
samen met een leerling gekeken wordt wat de best passende plek zou zijn.
Ik wil dat het een plek is waar zo'n docent af en toe eens kan
bijspringen in het reguliere onderwijs. Ik geloof dat er al een heleboel
kan, maar ik wil dat die muren die vaak tussen die verschillende soorten
van onderwijs staan, gewoon zo laag mogelijk gemaakt worden.
Minister Slob:
Dit is exact wat wij willen in het kader van toewerken naar inclusief,
inclusiever, onderwijs. Dat willen we niet in één model gieten, want zo
ziet de werkelijkheid er niet uit. Ik gaf sowieso al aan dat speciaal
onderwijs wat ons betreft altijd mag blijven bestaan. Maar het gaat om
de integratie van regulier onderwijs en speciaal onderwijs. Ik noem ook
het gebruikmaken van de kennis en expertise die daar zitten. Daar zit
inderdaad een ander soort docent. Die is in ieder geval veel meer
getraind in het omgaan met beperkingen en in het ervoor zorgen dat daar
goede zorg en goed onderwijs tegenover staan dan soms in het reguliere
onderwijs het geval is. Zij kunnen heel veel betekenen voor hun
collega's in het reguliere onderwijs.
De komende vijftien jaar willen wij het volgende gaan doen. Je hebt er
echt een lange adem voor nodig, zoals de heer Wim Ludeke afgelopen
maandag bij EenVandaag zei. Gaan we die weg nu met elkaar inzetten? Daar
moet een routekaart voor komen, zeg ik tegen de heer Van Meenen, die
daar heel expliciet naar vroeg. Die hopen we in de eerste helft van
volgend jaar af te hebben. Dat moet precies gebeuren, om te voorkomen
dat er weer teleurstellingen gaan komen doordat we allerlei dingen gaan
beloven en op ons nemen die we niet kunnen waarmaken. Daar zijn alle
partijen bij betrokken. Ik nam u net even mee naar dat moment in hotel
Babylon waar we met elkaar die keuzes gingen maken. Het was een besloten
bijeenkomst, maar ik denk dat de mensen het me niet kwalijk nemen al ik
het hier even zeg. Zij waren echt geroerd en geraakt door het feit dat
we nu deze stappen gaan zetten. Het zijn mensen die altijd opkomen voor
kinderen met beperkingen. Zij zagen dat echt als een historisch moment.
Waarom? Omdat het inderdaad voor het eerst is dat we dat nu gewoon
uitspreken met elkaar en dat we die weg verder opgaan.
Is er dan helemaal niks gebeurd in de afgelopen jaren? Nee. Kijk naar de
tien voorbeelden die via dat rapport naar u toe zijn gegaan. Er was al
veel mogelijk, maar we willen dat nu onverkort breed gaan inzetten. Dat
kan dus ook betekenen: in een reguliere school een klas met speciaal
onderwijs. Het kan zijn dat een kind gedeeltelijk in het speciaal
onderwijs zit, maar ook gedeeltelijk in het regulier onderwijs en
misschien zelfs op twee plekken onderwijs gaat ontvangen. Dan moet er
wel één verantwoordelijk voor zijn. Dat is organisatorisch, en dat gaan
we ook allemaal regelen. We willen op die manier proberen recht te doen
aan kinderen. We willen recht doen aan de oprechte intentie die we
hebben met elkaar om kinderen, ook als ze beperkingen hebben — want wie
heeft er geen beperkingen in het leven? — zo veel mogelijk met hun
leeftijdsgenoten te laten optrekken en onderwijs te laten krijgen. Daar
gaan we knetterhard aan werken. Zo hebben we met elkaar een hele mooie
stip aan de horizon gezet, waar we op gaan inzetten.
De heer Kwint (SP):
Dat denk ik ook: een mooie stip aan de horizon. En dan komt er ook nog
een routekaart op weg naar die stip aan de horizon. Dan weet je dat je
al een heel eind bent. Maar zonder gekheid: ik ben het heel erg eens met
wat de minister zegt over de meerwaarde die het speciaal onderwijs
daarin kan hebben. Ik ben wel op zoek naar wat er de komende tijd
concreter van te merken valt. De minister schetst een traject van nu tot
over vijftien jaar. Dan zijn we allemaal een stukje ouder; laat ik het
zo zeggen. Ik snap dat dingen niet zomaar geregeld zijn, maar er is ook
wel wat voor nodig om het mogelijk te maken dat een leraar even bij een
andere school binnen kan stappen. Dat vereist best veel. Wat kunnen we
daarvóór doen om ervoor te zorgen dat de expertise die de docenten
hebben nu al wordt geïntegreerd in wat dat passend onderwijs gaat worden
in de toekomst? Ik ben bang dat we, als we gaan wachten tot alle wetten
zijn aangepast ...
Minister Slob:
Dat gaan we niet doen. Dat gaan we echt niet doen. Kijk ook even naar
wat ik daarover op papier heb gezet in het beleidsdocument. Daar staan
redelijke uitwerkingen. Die wetten maken duurt twee jaar, maar er is nu
al experimenteerruimte. De tien voorbeelden die u heeft gekregen, vallen
al onder die experimenteerruimte. Die kunnen we maximaal inzetten. Dat
betekent dat je kunt afwijken van regels die gelden voor zowel de
reguliere scholen als voor het speciaal onderwijs. We kunnen door die
muren heen breken om die verbindingen te gaan maken. Je ziet nu al dat
onder de vlag van één schoolbestuur die verschillende schoolsoorten er
zijn. Daar vinden die kruisbestuiving, het samen optrekken en het van
elkaar leren al veel meer plaats dan toen alles nog afzonderlijk was
georganiseerd. We hoeven dus niet te wachten tot de wetten zijn
aangepast.
Voorzitter. Dan maak ik het overstapje naar — we waren er al mee bezig —
de scholen …
De voorzitter:
Excuus. Het nadeel van deze coronaopstelling is dat je soms de collega's
niet ziet. De heer Bisschop had ook nog een vraag.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, het is pijnlijk om te constateren dat u mij over het hoofd
ziet, maar ik zal dat manmoedig proberen te dragen. Even dit puntje
afwerkend: ik heb een vraag gesteld over de randvoorwaarden met
betrekking tot huisvesting. Wil je dit werkelijk vormgeven, dan moet dat
vanaf het begin of eigenlijk al daarvoor in de planvorming worden
betrokken. Misschien kan de minister dat gelijk even meenemen, dan hoef
ik daar straks niet meer op terug te komen.
Minister Slob:
Huisvesting is altijd een vraagstuk, zeker als het om de doelen gaat die
wij met elkaar beogen. U weet ook uit de informatie die ik de Kamer
verstrekt heb over de afspraken die we inzake ventilatie en dergelijke
hebben gemaakt, dat er op dit moment ook een interdepartementaal
beleidsonderzoek naar de onderwijshuisvesting loopt. Dat zal ook
aandacht besteden aan dit vraagstuk, rond inclusief onderwijs. Dat is er
expliciet in opgenomen. Dat betekent dat ook de vraag wat we in de
toekomst rond onderwijshuisvesting gaan doen, als onderdeel daarvan zal
moeten worden meegenomen. Maar ook moet worden bekeken wat de
mogelijkheden en soms ook de onmogelijkheden zijn als je uitgaat van de
bestaande huisvesting van scholen. En dan zie je natuurlijk best veel
verschillen. Maar dat onderzoek loopt op dit moment en zal begin 2021
naar ons toe komen, zeg ik uit mijn hoofd. U weet dat huisvesting
gedecentraliseerd is en dat gemeentes daar ook een rol in vervullen. Die
zullen daar dan ook bij betrokken moeten worden.
De heer Bisschop (SGP):
Een vervolgvraag. Het is prima om daar inzicht in te krijgen. Ik snap
ook de complicaties, maar wordt daar dan ook naar gekeken met de bril op
van meer richting samenwerking gaan en van het parallel laten lopen van
regulier en speciaal onderwijs?
Minister Slob:
De toegankelijkheid van onderwijshuisvesting én inclusief onderwijs zijn
expliciet onderdeel van dat ibo, zoals we dat met een afkorting noemen.
Ik denk dat het antwoord dus volmondig ja is.
Voorzitter. Over de reserves hebben we bij de begrotingsbehandeling al
stevig met elkaar gesproken. U weet wat ik daarmee wil. U weet ook dat
ik tegen de samenwerkingsverbanden heb gezegd dat wij uiterlijk 1
januari de plannen willen zien, hoe zij het geld dat er nu nog is, gaan
inzetten voor de doelen die ervoor zijn. Ik heb ietwat ruimte gelaten
voor reserves omdat sommige samenwerkingsverbanden echt mensen in dienst
hebben genomen, die nu vanuit het samenwerkingsverband worden ingezet in
de scholen. Dan moet je wel enig geld op de plank hebben liggen in
verband met hoe je arbeidsrechtelijk met mensen moet omgaan en voor
dingen die eventueel kunnen gebeuren. Maar dat rechtvaardigt niet de
bedragen die op dit moment bij het merendeel van de
samenwerkingsverbanden aanwezig zijn.
Ik weet dat mijn woorden best heel veel hebben losgemaakt in het veld,
om het maar even zo te noemen. Ik vind het jammer dat dat nu pas
gebeurt, want we hebben daar al veel eerder woorden aan gegeven. Het is
juridisch nog best ingewikkeld om dat geld op een goede manier terug te
krijgen en weer terug te zetten. De heer Rog vroeg het heel duidelijk:
wat doen we als er geld wordt weggehaald, wat we mogelijk ook wat
generiek moeten doen? Dat gaat gewoon weer terug voor de doelen als er
goede plannen zijn. We willen namelijk dat het wordt ingezet, heel sec,
voor de ondersteuning van leerlingen. Daar is dat geld voor bedoeld. Dus
als dat geld weer teruggaat, dan moet het er weer zijn als er goede
plannen liggen om leerlingen te ondersteunen. Daar zullen wij ons voor
inzetten. Ik houd u uiteraard op de hoogte van de wijze waarop we
daarmee de komende tijd verdergaan.
Ik weet niet of de motie van de heer Van Meenen in dezen opeens iets
anders wil. Volgens mij willen we hetzelfde. We willen dat het geld dat
er nu ligt, wordt ingezet, en als het niet wordt ingezet, dat het terug
wordt gehaald en uiteindelijk weer beschikbaar komt voor de
ondersteuning van leerlingen. Dus ik weet niet of ik een motie nodig heb
om dat te doen. Dit is gewoon wat ik ga doen en wat ik al ingezet heb.
Uiteraard zal ik u informeren als de uitkomsten er zijn. Ik hoop dat men
nu goede plannen maakt en het geld inzet waarvoor het bedoeld is.
Voorzitter. Dan toezicht en governance. U weet dat ik vanuit het
regeerakkoord bezig ben geweest om te kijken of er meer
onafhankelijkheid kon komen in het toezicht en de wijze waarop men het
in de samenwerkingsverbanden bestuurlijk georganiseerd had. Men heeft
sec een verantwoordelijkheid. Het is echt niet zo dat men daar maar één
doel heeft, namelijk de eigen toko beschermen. Dat zien we ook niet
overal in de praktijk terug, al heb ik net wel het voorbeeld gegeven van
de klagende bestuurder die zelf in het bestuur zat. Je vraagt je dan
echt af waar men in vredesnaam mee bezig is. Maar het algehele beeld is
niet dat het overal op die wijze gebeurt. Toen hebben we dat met elkaar
besproken. Ik dacht dat dat ruim een jaar geleden was. Wat betreft de
onafhankelijk voorzitter en de wijze waarop men het vanuit de
besturenraden zelf heeft voorgesteld, heeft u als Kamer de conclusie
getrokken dat het op deze wijze kon. Ik vind het wel zo fair om ze dan
ook de kans te geven — men is het nu aan het organiseren; dat zie je op
allerlei plekken gebeuren — om het op deze wijze verder vorm en inhoud
te geven. U heeft de uitkomst vanuit het regeerakkoord met betrekking
tot het toezicht destijds zelf geaccordeerd. Daar heb ik mij bij
neergelegd. Ik denk dat het dan wel fair is om ze de kans te geven om
dat op die manier te doen.
Voorzitter. Dan het pro. U weet dat dat mijn hart heeft. U weet dat ik
heel blij ben met hoe we met de diplomering — dat geldt trouwens ook
voor het vso — om kunnen gaan. Het is een zelfstandige schoolsoort.
Alleen — ik heb het net ook genoemd in het rijtje — de discussie over de
directe bekostiging ben ik nog met ze aan het voeren. Die discussie
loopt. We hebben afspraken gemaakt dat we daarover verder met elkaar in
gesprek gaan. Twee dingen daarover. Allereerst als het gaat om wat daar
allemaal aan vastzit met betrekking tot de keuzes die je maakt. Op het
moment dat we hun die directe bekostiging gaan geven, zijn er nog een
aantal andere schoolsoorten — denk aan het vso en aan wat er rond EMB
gebeurt — waar mogelijk dezelfde discussie gaat ontstaan. Je zou kunnen
zeggen: dat maakt ons niet uit; het kan ook op die manier. Maar je moet
dan wel even opletten dat je breed recht doet aan anderen die in een
gelijksoortige situatie zitten. Dat vraagt om een bestuurlijke
afweging.
Het tweede is dat we even moeten opletten. Stel dat we de conclusie
trekken dat we niet het kind met het badwater weg moeten gooien. Kijk
hoe het op dit moment gaat via samenwerkingsverbanden en de toewijzing
van leerlingen. Dan zie je dat er ruimer ruimte wordt gecreëerd voor
leerlingen om naar het praktijkonderwijs te gaan dan conform de tlv's
nodig is. Waarom doet men dat? Omdat men niet alleen maar vanaf papier
kijkt of het formeel past; men kijkt ook heel goed naar het kind. Dan
komen er soms ook kinderen terecht van wie je zegt: die zouden daar
eigenlijk niet moeten horen, maar we voelen met elkaar aan — dat is de
keuze die gemaakt is — dat het voor hen een hele fijne en veilige plek
is. Als je die weg afsnijdt van de ruimte die er is en nu wordt benut om
vanuit de toewijzing dergelijke leerlingen daarnaartoe te laten gaan,
loop je het risico dat een deel van de leerlingen daar niet meer gaat
komen. Dat is echt een risico. Dan kun je zeggen: je kunt de normen weer
gaan verruimen. Maar dan krijg je weer een andere discussie. Er zit dus
echt wel het een en ander aan vast. Ze hoeven zich absoluut geen zorgen
te maken over hoe wij hen zien. Wij zien hen als zelfstandige
schoolsoort. Maar we moeten de discussie over directe bekostiging even
heel serieus en goed voeren. We moeten niet zomaar wild besluiten daarin
gaan nemen. Daar heb ik afspraken met hen over gemaakt. We proberen de
komende maanden tot een afronding daarvan te komen. Dat wat betreft het
pro. Ik denk dat dat een zorgvuldige manier is die recht doet aan wat er
in de scholen gebeurt.
De voorzitter:
De vraag die de heer Van Meenen via mij stelt is of die er dan ligt voor
de formatie.
Minister Slob:
Zeker. Ik sluit zelfs niet uit dat we er in de missionaire tijd van dit
kabinet al over kunnen spreken, als de agenda dat toelaat en u het ook
een onderwerp vindt om over te spreken. Mijn ambtenaren horen het liefst
dat ik zeg dat het er voor de kabinetsformatie ligt, maar als het er
ligt, ligt het er, en liefst zo snel mogelijk. Dat heeft ook te maken
met het afronden van de gesprekken.
Voorzitter, ik kijk even naar de vragen zoals ze hier liggen. Volgens
mij heb ik de meeste vragen beantwoord.
De voorzitter:
Dan gaan we even inventariseren.
Minister Slob:
Als er nog eentje op de zeef is blijven liggen, dan hoor ik dat graag.
Dan neem ik die in tweede termijn mee of ik beantwoord die nu nog.
De voorzitter:
Ik kijk rond. Allereerst meneer Van Meenen: zijn er onbeantwoorde
vragen?
De heer Van Meenen (D66):
Misschien ligt het aan mij — met excuses dan op voorhand — maar ik heb
nog een vraag gesteld over het LBVSO en de beweging Van vso naar gvo. De
vraag is om met deze partijen in gesprek te gaan. Ik heb ook gevraagd
wat de minister daarvan vindt. Ik heb er zelf mijn eigen kwalificatie
over gegeven. Ik ben er blij mee. Ik zou eigenlijk het liefst van de
minister een brief zien naar aanleiding van gesprekken die hij met deze
beide initiatieven gevoerd heeft, om gewoon een keer een beeld te
krijgen van hoe zij aankijken tegen de stand van zaken in het voortgezet
speciaal onderwijs en waar het heen moet. Ik denk dat dit ons zal helpen
en dat het overigens gemist is in de evaluatie van passend onderwijs,
maar dat even terzijde.
Minister Slob:
U weet dat we met LBVSO in gesprek zijn om te kijken op welke manier we
kunnen borgen dat zij integraal onderdeel worden van de gesprekken die
gevoerd worden over de onderwerpen. Daar zijn nog geen conclusies uit
getrokken. Desondanks is er al bijna een soort hotline ontstaan tussen
niet de laagste ambtenaren, in schaal, en degene die de grootste
voortrekker van deze vertegenwoordiging is. Maar diezelfde hotline heeft
u volgens mij ook. Als u zich midden in de nacht verveelt, kunt u gewoon
de discussie aangaan.
De heer Van Meenen (D66):
Sterker nog, die hotline loopt hier gewoon door. Deze Elijah heeft het
hele debat gevolgd en ondertussen nog even een 8,7 voor een toets Duits
gehaald! Dat mag wel even gezegd worden.
Minister Slob:
Zo kennen we 'm ook weer. Van harte gefeliciteerd, Elijah, als je nu ook
meekijkt. We willen natuurlijk iets afspreken wat ook op lange termijn
houdbaar is en ook in rede ligt van de wijze waarop we deze groep
meenemen. Met die andere groep is nog niet gesproken. Dat moet nog
gebeuren. Dat zal ook zeker gebeuren. Ik zeg u toe dat ik u schriftelijk
zal rapporteren over de voortgang daarvan. Ik hoop dat u begrijpt dat
wij zoeken naar een reële balans tussen de wensen en de mogelijkheden
met betrekking tot deze vertegenwoordiging en de invloed op de keuzes
die gemaakt moeten worden, maar die leggen we altijd in alle
transparantie aan u voor. Daar bent u dan ook vaak zelfs lijfelijk
bij.
De voorzitter:
Anderen nog? Ik kijk even rond. Mevrouw Westerveld, en de heer Bisschop
ook.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Over onderwijs en jeugdzorginstellingen heb ik een aantal vragen
gesteld. Ik heb ook specifiek een vraag gesteld over de Monnikskap. Ik
kan me voorstellen dat dat misschien te specifiek is voor de minister om
nu op in te gaan, maar dat is een van de concrete voorbeelden die ik
noemde waar ik zorgen heb over hun voortbestaan als we op deze weg
doorgaan. Kan de minister daar nog op ingaan, en op de vragen over
residentieel onderwijs?
Minister Slob:
Over dat laatste hebben we natuurlijk veel discussie gehad met
betrekking tot de voorbeelden die in de afgelopen periode redelijk
stevig op ons bordje hebben gelegen. Ik heb u recent samen met VWS —
want dat heeft daar ook een grote verantwoordelijkheid voor —
gerapporteerd over de laatste stand van zaken en ook wel over de
ergernis die er bij ons is geweest. Het leek voor elkaar te zijn, maar
het was toch nog niet voor alle leerlingen voor elkaar. Dat is op dit
moment wel geregeld. Er is inmiddels een plek georganiseerd, ook als het
gaat om onderwijs. We hebben het dan over Pluryn, om het even heel
concreet uit te spreken. U heeft ook in de onderwijs-zorgbrief kunnen
lezen dat wij voortdurend in gesprek zijn met VWS als er rondom de
residentiële zorg bij hen veranderingen plaatsvinden. Er is nu meer
openheid aan het komen. Dat vinden we heel mooi, maar de onderwijskant
moet dan ook geborgd zijn. Deze leerlingen moeten niet opeens in een
situatie terechtkomen die we met elkaar niet acceptabel vinden, zoals we
bij Pluryn zagen. U heeft gezien dat ik daarover redelijk stevige
woorden heb gesproken, ook richting de verantwoordelijken bij die
organisatie. Op dat andere voorbeeld kom ik in de tweede termijn terug,
want dat heb ik nu even niet paraat.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan wil ik het graag nog even over de jeugdhulp hebben. Ik heb dit een
heel aantal keren aangekaart bij deze minister en bij zijn collega van
VWS, omdat ik telkens hoor van jongeren die te maken krijgen met
jeugdhulp dat het onderwijs vaak niet op orde en niet passend is. In
gesloten jeugdzorginstellingen is er vaak geen onderwijs op niveau,
bijvoorbeeld voor kinderen die havo- of vwo-examen willen doen. Er is in
2018 met Kamerbrede steun een motie aangenomen die zegt: inventariseer
dat nou eens, maak dat op orde en stuur dat naar de Kamer. We kregen
recent te horen: er is een beleidsinventarisatie, we gaan daar nog een
herbezinning op doen en die komt in het voorjaar van 2021. Dan denk ik:
dan zijn we weer drie jaar verder, terwijl hier volgens mij een heel
groot probleem ligt. Tenminste, ik krijg die signalen, maar we hebben
hier nog nooit een overzicht van gekregen. Stuur dat nou alstublieft
naar de Kamer toe, zo vraag ik de minister, en laten we er nou echt voor
zorgen dat dat op orde is. Want juist kinderen die in de gesloten
jeugdzorg zitten, hebben dat nodig. Die hebben perspectief en onderwijs
nodig. Dat is voor hen heel belangrijk, zodat ze, als ze dadelijk weer
uit die jeugdzorginstanties komen, weer echt mee kunnen doen met de
samenleving.
Minister Slob:
Eens. Ik wil me er niet achter verschuilen, maar u weet dat er bij VWS
andere beleidskeuzes zijn gemaakt met betrekking tot die geslotenheid.
Er zou meer openheid gaan komen. Dat heeft weer gevolgen gehad voor de
wijze waarop het onderwijs in die gesloten instellingen was
georganiseerd. Dat staat nog even los van het feit dat daar ook
discussie over was, in de zin van: voldoet dat altijd in alle situaties?
Dat betekende dat er in een aantal heel concrete situaties op een paar
plekken in het land wel stappen gezet werden naar openheid, maar dat het
onderwijs daar niet op een goede manier in werd meegenomen. Dat heb ik
ook heel vervelend gevonden. Daar heb ik goede afspraken over gemaakt
met VWS. Dat willen we echt niet meer, want op deze wijze loop je het
risico dat noodzakelijk onderwijs niet goed georganiseerd is of dat je
de bestaande scholen en samenwerkingsverbanden, met name in de regio's
waar deze leerlingen verblijven, op een manier belast, ook in financiële
zin, die ze niet helemaal kunnen waarmaken. Daar zijn we dus mee aan de
slag gegaan. Denk bijvoorbeeld even aan wat in de Gelderse Vallei
gebeurd is. Dat was een van de voorbeelden waarin we hiertegen
aanliepen. Dat heeft onverkort onze aandacht. We zullen dus weer even
moeten schakelen, ook met betrekking tot de inventarisatie van de nieuwe
situatie die is ontstaan doordat er meer openheid is gekomen. Ik beloof
u dat ik u zal informeren over de voortgang daarvan. Ik ga zelfs
proberen om dat nog in dit kalenderjaar te doen. Dan heeft u het
complete beeld, ook met betrekking tot de casussen waar we individueel
over gesproken hebben, waar Pluryn er een van is.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Maar dan zou ik die beleidsinventarisatie wel heel graag willen hebben.
Die is er gekomen omdat de Kamer breed een motie heeft ingediend.
Vervolgens ligt die er, maar hebben we die nog niet gezien. Ik vind het
fijn als de minister ons wil informeren over de voortgang, maar ik zou
heel graag weten hoe het nou zit met het onderwijs in
jeugdzorginstellingen. Ik hoor vanuit jongeren zelf allemaal verhalen
dat het niet klopt, maar hier hebben we eigenlijk nog geen formele
inventarisatie gekregen.
Minister Slob:
Ik ga u maximaal bedienen met wat er in huis is. We zullen u daar zo
snel mogelijk over informeren. Mevrouw Westerveld heeft zowel de andere
portefeuille als deze. Dat is het ingewikkelde hiervan.
De heer Bruins vroeg: moet dat niet meer integraal worden opgepakt? Dat
is in deze situatie niet het geval. Ik merk dat het soms ingewikkeld is,
maar dat heeft te maken met zorg aan de ene kant en onderwijs aan de
andere kant. Dat zijn soms gescheiden trajecten met soms ook
verschillende uitgangspunten. En dan hebben we het nog niet eens over de
structuren, die heel erg verschillend zijn. De een is meer gericht op
het collectief en de ander meer op het individu. Laat ik het voorzichtig
formuleren: het is een behoorlijke opgave om dat goed bij elkaar te
krijgen. Daar hebben we oprecht stappen in gezet, ook gelet op wat er in
de afgelopen jaren gebeurd is, maar we zijn er nog lang niet. Dit is
daar misschien wel een schrijnend voorbeeld van.
De voorzitter:
Meneer Bisschop had ook nog een vraag.
De heer Bisschop (SGP):
Twee zelfs. Het kan zijn dat de beantwoording daarvan min of meer
impliciet al heeft plaatsgevonden, maar dan is me dat eventjes ontgaan.
Samenwerkingsverbanden lopen soms aan tegen de schotten tussen de
financiering van jeugdzorg, zorg en onderwijs, wat het bemoeilijkt om
een effectief samenwerkingsprogramma aan te kunnen bieden. Maar als er
wat meer ruimte, experimenteerruimte, komt, zouden gemeenten een
bijdrage kunnen leveren ten behoeve van de betrokken leerlingen. Nu
realiseren ze soms hele dure eigen voorzieningen die niet of te weinig
met onderwijs te maken hebben. Mijn vraag aan de minister: gaat de
minister zich er hard voor maken dat gemeenten op dat punt medefinancier
kunnen worden van een plan van aanpak?
Minister Slob:
We zijn sowieso bezig om ervoor te zorgen dat onderwijsgeld ook echt
voor onderwijs wordt ingezet en niet voor zorg. U weet dat we daar
eerder over hebben gesproken, omdat het niet helemaal — om het wat
onderkoeld te zeggen — in balans was. Daar zijn we dus mee bezig. Zie
ook de laatste brief die ik mede namens de nu verantwoordelijk
staatssecretaris van VWS heb gestuurd. Daarnaast zijn we bezig om die
verbindingen tussen gemeenten, scholen en samenwerkingsverbanden verder
te versterken, ook ten aanzien van de doorzettingsmacht die
georganiseerd wordt. Het is uiteraard fijn als men de initiatieven niet
los van elkaar laat bestaan, maar probeert ze zo veel mogelijk te
integreren. Daar is wat ruimte voor in gemeentes. Ik weet niet precies
waar de grens ligt en of u een concrete situatie heeft waar dat
stukgelopen is. Dat hoor ik dan graag, want dan kan ik met frisse blik
bezien of dat iets betreft wat men zichzelf opgelegd heeft of dat dat
voortkomt uit onze wet- en regelgeving. Dat kan ik op afstand natuurlijk
niet gelijk overzien.
De heer Bisschop (SGP):
In de casus waar ik in ieder geval aan denk, heeft dat ook concreet met
keuzes van de betrokken gemeente te maken. Die casus zal ik doorgeleiden
en dan wordt het ook wat concreter. Een tweede punt was de hoogte van de
reserves. In de beleidsnotitie staat dat er voor januari 2021 een plan
van aanpak moet komen en dat de middelen in 2021 besteed moeten worden.
Mijn vraag was of dat niet leidt tot het risico dat het gewoon niet
optimaal besteed wordt. Letterlijk staat daar: die plannen moeten ze —
de samenwerkingsverbanden — volgend jaar uitvoeren. Het kan best zijn
dat het wenselijker is dat het een paar jaar langer loopt.
Minister Slob:
Dan gaan we de begrotingsdiscussie helemaal overdoen. Dat geld is gewoon
bestemd voor zorg aan leerlingen. Het is gewoon niet uit te leggen dat
er bij zoveel samenwerkingsverbanden, soms al heel lang, geld op de
plank blijft liggen. Dus maak plannen die ervoor zorgen dat dat geld ook
ingezet wordt. Dat hoeft niet op 31 december klaar te zijn, maar die
plannen moeten wel klaar zijn. Er moet gewoon volgend jaar aan gewerkt
gaan worden. Er wordt gekeken of dat valide plannen zijn. Heb je het
geld volgend jaar niet nodig, dan zetten we het volgend jaar op een
andere plek in, want dat geld was al bedoeld om veel eerder in te
zetten. We snappen wel dat als je wat menskracht in dienst hebt — dat
zijn niet veel mensen als het om die samenwerkingsverbanden gaat, maar
stel dat je bijvoorbeeld ook ondersteuners in dienst hebt — je dan even
iets meer buffer moet hebben voor arbeidsrechtelijke situaties die zich
kunnen voordoen, omdat men ook eigenrisicodrager en dergelijke is. Maar
dat is het dan ook gewoon. Punt. Gewoon inzetten dus. Er wordt naar
gekeken of het ook echt voor de ondersteuning is. Als we zien dat ze het
allemaal gaan inzetten omdat ze dat geld bij zich willen houden maar het
geen doel dient, dan zal dat plan ook afgekeurd worden. Sorry dat we er
zo strak in zijn, maar we praten hier al anderhalf jaar over en bij de
begroting heb ik ook gezegd: het is nu wel een keer genoeg.
De voorzitter:
Volgens mij zijn alle vragen zeer zorgvuldig beantwoord door de
minister. Dan zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van
de kant van het kabinet. Wij schorsen voor tien minuten, en gaan dan met
hernieuwde energie door naar de tweede termijn.
De vergadering wordt van 16.25 uur tot 16.36 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij gaan door met het notaoverleg Passend onderwijs. We zijn toegekomen
aan de tweede termijn van de kant van de Kamer en ik geef het woord aan
de heer Van Meenen van D66.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik dank de minister van harte voor zijn uitgebreide
beantwoording maar ook voor zijn toezeggingen, bijvoorbeeld die over Van
vso naar gvo en over LBVSO, maar ook voor de toezeggingen over de
routekaart inclusief onderwijs.
Ik heb nog één punt over de rapporten van het Sociaal en Cultureel
Planbureau. Ook passend onderwijs is een decentralisatie, net zoals
bijvoorbeeld de lumpsum. Het Sociaal en Cultureel Planbureau constateert
eigenlijk dat dat nooit oplevert wat je ervan verwacht. Ten slotte is
het zo, en dat merken we vandaag heel erg, dat zo'n decentralisatie ons
niet van enige verantwoordelijkheid ontslaat. We hebben het even gehad
over de rol van de inspectie in individuele gevallen. De minister heeft
daar iets over gezegd. Ik zou hem willen vragen of hij de Kamer nog een
brief zou willen sturen waarin hij aangeeft hoe hij nu precies aankijkt
tegen die rol van de inspectie in individuele gevallen. Daar hoeven we
nu geen uitgebreid debat over te voeren, maar ik zou daar graag meer
over horen zodat wij daar ook iets van kunnen vinden.
Ten slotte, voorzitter. Ik heb geen moties. Ik heb wel een aantal moties
van collega's meegetekend. Wel zal ik graag mijn aangehouden motie over
het naar nul brengen van de reserves van het samenwerkingsverband in
stemming brengen. En ik had wel een wet, de wet op het leerrecht. Dat
lijkt me relevant. Ik hoop dat we daar in de nabije toekomst met elkaar
over kunnen spreken, want niets is belangrijker dan dat we elk kind in
Nederland het recht geven om zich te ontwikkelen, om te groeien en om te
leren. Dat hebben we hier met elkaar geconstateerd.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Van den Hul, PvdA.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. Ook ik dank de minister voor de beantwoording in de
eerste termijn. En dank dat hij op zijn verjaardag meer tijd met ons
heeft doorgebracht dan met zijn naasten; dat vermoed ik zomaar. Dat is
een hele eer. Datzelfde geldt natuurlijk ook voor mevrouw Westerveld.
Fijn dat we op jullie feestje mochten komen.
Helaas is het voor heel veel kinderen en hun ouders nog steeds geen
feestje. Wat dat betreft sluit ik me aan bij de woorden van de heer Van
Meenen van zonet. Ik zou echt willen dat wij niet meer spreken over
kinderen als "thuiszitters" of "cliënten". Ik wil dat elk kind een
leerling is, want dat verdient elk kind.
Voorzitter. Ik heb drie moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister de governance van de
samenwerkingsverbanden verder wil verbeteren met in elke raad van
toezicht minimaal één onafhankelijk lid van buiten;
van oordeel dat één onafhankelijk lid naast de betrokken schoolbesturen
onvoldoende is om daadwerkelijk onafhankelijk toezicht te
waarborgen;
verzoekt de regering om onafhankelijk toezicht op samenwerkingsverbanden
te realiseren door onafhankelijke personen, met een zwaarwegende stem
voor ouders en leraren in de invulling van het toezicht,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Westerveld. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 373 (31497).
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dan mijn tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van oordeel dat de beroepspraktijkvorming (stages) een belangrijke
component vormt van opleidingen in het mbo;
overwegende dat passend onderwijs in het mbo vereist dat mbo-studenten
die behoefte hebben aan extra ondersteuning bij hun opleiding ook
tijdens hun beroepspraktijkvorming zeker moeten kunnen zijn van
basisondersteuning;
verzoekt de regering om te waarborgen dat mbo-instellingen deze
mbo-studenten ook tijdens de stages ten minste basisondersteuning
bieden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Kwint. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 374 (31497).
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Tot slot, voorzitter. We hadden het over de steunpunten vanuit de
samenwerkingsverbanden. De minister zegt dat hij niet van plan is om
ouderorganisaties daar meer in te faciliteren, maar dat doet hij voor de
sectorraden wel, zo zien wij in punt 24. Die krijgen wel extra subsidie
voor het Steunpunt Passend Onderwijs. Om die balans recht te trekken,
omdat wij geloven dat wie betaalt, bepaalt, dien ik de volgende motie
in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister verplicht wil stellen dat elk
samenwerkingsverband, met leerlingen en ouders, een onafhankelijk ouder-
en jeugdinformatiepunt inricht;
overwegende dat onafhankelijkheid van het steunpunt dat de minister in
ieder samenwerkingsverband wil verplichten, essentieel is voor de
betrokkenheid van ouders bij de ondersteuning van hun kind;
verzoekt de regering om ervaringsdeskundige ouders en landelijke en
regionale ouderorganisaties bij de organisatie en invulling te betrekken
en hiervoor te faciliteren en deze steunpunten op het niveau van een
samenwerkingsverband te laten aansluiten op bestaande (regionale)
initiatieven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Westerveld en
Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Zij krijgt nr. 375 (31497).
Dank. Dan de heer Kwint van de SP.
De heer Kwint (SP):
Dank. Dank ook aan de minister voor zijn uitgebreide antwoorden. Ik denk
dat in de Kamer breed gedeeld wordt dat wat hier voorligt een
verbetering is ten opzichte van wat we de afgelopen jaren gehad hebben.
Of het op tijd is? Daar heb ik in de eerste termijn al voldoende over
gezegd. Of het genoeg is gaan we de komende jaren zien.
Ik had een aantal moties in voorbereiding, maar ik vind ook dat dat niet
hoeft als de minister zegt dat hij ergens mee aan de slag gaat. Wanneer
het gaat om de expertise-uitwisseling met het speciaal onderwijs en de
nieuwe rol die daarin komt, horen we dat graag. Ik ben wel blij dat de
minister expliciet de meerwaarde van die tak van sport benoemd heeft,
ook in relatie tot het inclusiever onderwijs, aangezien sommige mensen
in het speciaal onderwijs nog weleens het idee hadden dat dat zou
betekenen dat hun scholen helemaal zouden gaan verdwijnen.
Blijft er dan niks meer te wensen over? Jawel, meer dan zat. Een paar
dingen heb ik in een motie samengevat. Eentje ben ik onmiddellijk bereid
in te trekken als ik de minister verkeerd begrepen heb, maar ergens
tussen de proeftuinen en experimenten ben ik dusdanig het zicht
kwijtgeraakt dat ik niet weet of deze motie overbodig is. Ik hoop
natuurlijk van wel.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er reeds lange tijd een politieke wens bestaat om
initiatieven voor thuiszitters, waar men poogt zorg en onderwijs te
combineren, beter mogelijk te maken;
constaterende dat het kabinet pas in 2023 wil beginnen met een
experiment om te kijken wat er gebeurt wanneer bepaalde wet- en
regelgeving niet van toepassing wordt verklaard;
verzoekt de regering niet nog drie jaar hiermee te wachten en zo snel
als mogelijk dit experiment te laten starten en hierbij zo veel mogelijk
aan te sluiten bij reeds bestaande initiatieven die nu in de knel
zitten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Westerveld. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 376 (31497).
De heer Kwint (SP):
De tweede motie gaat over de wachtlijsten in het speciaal onderwijs. Het
is goed dat het nu een keer uitgevraagd wordt, maar het lijkt mij
verstandig om dat te blijven doen en op zoek te gaan naar mogelijkheden
om die weg te werken. Heel specifiek over de aanmeldmomenten: ik zit
daar niet tot in detail in. Ik kan niet inschatten hoe scholen dat doen.
Maar zeker voor speciaal onderwijs en als het over de doorstroom vanuit
het reguliere onderwijs gaat, zou het misschien wel verstandig zijn om
in gesprek te gaan, zodat het niet bijvoorbeeld maar twee momenten per
jaar zijn. De deur moet niet onnodig lang dicht blijven, terwijl het
nodig is voor een leerling. Maar goed, om dat te weten, moet je wel
eerst de informatie hebben.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er naar schatting 250 leerlingen op een wachtlijst
staan voor het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal
onderwijs en deze leerlingen daardoor niet het onderwijs krijgen dat zij
nodig hebben;
tevens constaterende dat de regering de wachtlijsten in het speciaal
basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs niet monitort en
er dus geen betrouwbare cijfers hierover bestaan;
verzoekt de regering per direct de wachtlijsten in het speciaal
basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs te gaan monitoren
en deze cijfers te delen met de Kamer;
verzoekt de regering tevens in overleg met samenwerkingsverbanden en
schoolbesturen oplossingen te zoeken voor leerlingen die op een
wachtlijst staan, zodat zij zo snel als mogelijk naar school kunnen, en
in de toekomst wachtlijsten te voorkomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Van den Hul. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 377 (31497).
De heer Kwint (SP):
Dan heb ik nog één vraag, namelijk hoe het zit met het wegwerken van de
bureaucratie als docenten hulp aanvragen. De minister heeft gezegd dat
hij sneller toekenning van hulp wil en dus lange doorlooptermijnen wil
voorkomen. Wat mij niet helemaal duidelijk werd uit zijn beantwoording
is of dat nu ook een stap is richting de directe toekenning, dus eerst
het toekennen van hulp en daarna controleren, of dat hij het in algemene
zin gewoon sneller wil gaan doen. Mij is nog niet helemaal duidelijk hoe
dat eruit gaat zien.
De voorzitter:
De heer Heerema heeft nog een vraag over uw laatste motie, als ik het
goed begrijp.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dat klopt, voorzitter. Ik hoorde de heer Kwint heel duidelijk zeggen dat
hij die instroommomenten in het jaar eigenlijk graag behandeld wil zien
door de minister in samenwerking met. Maar als ik dan luister naar de
tekst van zijn motie, dan geeft hij heel duidelijk aan dat het gaat om
wachtlijsten. De minister heeft in zijn termijn aangegeven dat er een
verschil is met wachtlijsten die ervaren worden op het moment dat er
instroommomenten zijn. Ik ben even op zoek naar wat de heer Kwint
bedoelt. Gaat het erom dat twee instroommomenten — in november en maart;
ik zeg maar wat — te weinig zijn en dat het vaker moet? Of bedoelt de
heer Kwint dat we ervoor moeten zorgen dat kinderen die door zouden
moeten stromen naar het speciaal onderwijs gewoon op elk gewenst moment
die doorstroom zouden moeten kunnen maken als er plek is? Zo begrijp ik
zijn motie in ieder geval niet.
De heer Kwint (SP):
De motie richt zich specifiek op plekken waar wel een wachtlijst
bestaat. Daar moet een oplossing voor komen. Daarnaast denk ik dat het,
juist vanwege het specifieke karakter van het speciaal onderwijs, goed
zou zijn om niet vast te houden aan een of twee instroommomenten in het
jaar. Maar omdat ik simpelweg niet weet in hoeverre dat gebeurt en of
dat gebeurt, zou ik het wat gek vinden om nu het speciaal onderwijs de
opdracht te geven om met een bepaald aantal instroommomenten te gaan
werken. Ik weet namelijk niet of dat gebeurt. Daarnaast kan ik me ook
voorstellen dat een school best voor ingewikkelde uitdagingen gesteld
wordt als er op elk moment van het schooljaar één, twee, drie of vier
leerlingen bij kunnen komen, zeker in de kleine klassen in het speciaal
onderwijs. Ik spreek dus de hoop uit dat daar flexibel mee omgegaan
wordt, waardoor kinderen niet onnodig thuis komen te zitten. De motie
richt zich specifiek op kinderen die nu op een wachtlijst staan. Ik vind
dat we daar echt een speciale verantwoordelijkheid voor hebben, maar ik
kan simpelweg niet zeggen of ze vaker of minder vaak aanmeldmomenten
moeten hebben, omdat ik niet in algemene zin kan zeggen hoe vaak die
momenten er zijn; dat weet ik niet.
De voorzitter:
De heer Heerema, aan u het woord.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter, dank. Dank voor de uitgebreide beantwoording in eerste
termijn en de positieve insteek die de minister heeft gekozen bij de
input die wij als Kamer hebben geleverd op de brief met maatregelen die
hij heeft gestuurd.
Ik sluit me wel aan bij de heer Van Meenen als hij opmerkingen maakt
over de inspectie en haar precieze positie. Ik maak me daar ook zorgen
over, zeker als de minister in eerste termijn aangeeft dat er dikke
stapels rapporten onze kant op kunnen komen als het gaat om de
inspectie, die blijkbaar met individuele leerlingen en ouders afspraken
maakt. Zo heb ik het althans begrepen. Ik heb gehoord: er komen dikke
stapels rapporten. Dat lijkt mij niet de bedoeling. Volgens mij moeten
we, misschien in bredere zin, kijken wat de onderwijsinspectie wel en
niet zou moeten doen in dat grijze gebied waarin ze eigenlijk altijd
opereert. Laat ze dat misschien maar niet meer doen en meer op de
uitersten van het spectrum focussen. Misschien hebben we daar echt winst
mee te pakken.
Voorzitter. Twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het van belang is voor hoogbegaafde leerlingen dat er
maatwerk geleverd dient te worden binnen het curriculum, zodat ook deze
leerlingen uitgedaagd blijven worden binnen het onderwijs;
constaterende dat SLO verschillende acties heeft ingezet om meer
uitdaging te bieden aan hoogbegaafde leerlingen;
verzoekt de regering om scenario's uit te werken voor ophoging van de
landelijke basisnorm, onder meer met betrekking tot de ondersteuning van
hoogbegaafde leerlingen, en de Kamer daarover voor het voorjaarsreces te
informeren;
verzoekt de regering eveneens het kenniscentrum begaafdheid de opdracht
te geven onderzoek te doen waarom het samenwerkingsverbanden en scholen
nog onvoldoende lukt om onderwijsmiddelen ter ondersteuning aan
hoogbegaafde leerlingen goed in zetten en het kenniscentrum de opdracht
te geven om scholen meerjarig te ondersteunen in het efficiënt en
effectiever inzetten van de beschikbare middelen zodat hier een goed
aanbod tot stand komt voor hoogbegaafde leerlingen, zonder dat hiervoor
een bijdrage van ouders wordt gevraagd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rudmer Heerema, Van Meenen en
Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Zij krijgt nr. 378 (31497).
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Mijn laatste motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er momenteel een zaak bij het College voor de Rechten
van de Mens ligt waarin beoordeeld dient te worden of "hoogbegaafdheid"
een handicap is of niet, puur en alleen met als doel om voortaan ook
hoogbegaafde leerlingen de mogelijkheid te geven om gebruik te maken van
passend onderwijs via de financiële mogelijkheden van
samenwerkingsverbanden;
van mening dat hoogbegaafde kinderen niet gehandicapt zijn, maar juist
unieke creatieve kinderen die bijzondere uitdaging en aandacht nodig
hebben;
van mening dat hoogbegaafde kinderen ook zonder de beoordeling
"handicap" recht hebben op de juiste ondersteuning en zo passend
mogelijk onderwijs;
verzoekt de regering om de ondersteuning bij hoogbegaafdheid te borgen
in de landelijke basisnorm en zo te borgen dat iedere school voor
hoogbegaafde leerlingen een ondersteuningsaanbod heeft, zonder dat
daarvoor extra kosten in rekening worden gebracht of andere drempels
voor worden opgeworpen, waarbij bijvoorbeeld particulier onderwijs
uiteindelijk ook de best passende plek kan zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rudmer Heerema, Van Meenen en
Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Zij krijgt nr. 379 (31497).
Dank. De heer Bisschop, SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Allereerst dank aan de minister voor de
beantwoording. Ik had een drietal moties. Daarvan laat ik er één vallen.
De eerste die ik wel indien betreft een soort benchmark, maar dat is
eigenlijk niet de goede term, met het oog op het niveau van de
basisondersteuning.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voor de ambitie om het niveau van basisondersteuning
in alle samenwerkingsverbanden van belang is om meer zicht te hebben op
de prestaties van samenwerkingsverbanden;
verzoekt de regering een vergelijking op te stellen van het niveau van
basisondersteuning van de samenwerkingsverbanden, de verdeling en de
bereikbaarheid van specialistische voorzieningen in
samenwerkingsverbanden en de doorlooptijd als het gaat om extra
ondersteuningsaanvragen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop en Kwint. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 380 (31497).
De heer Bisschop (SGP):
Ik teken daar maar even bij aan dat het ons hier niet gaat om een
uitvoerig, grondig onderzoek van alle samenwerkingsverbanden — dat zou
een echte benchmark worden — maar ik kan mij voorstellen dat er een
aantal indicatoren worden gebruikt. Ik kan me voorstellen dat je een
paar samenwerkingsverbanden pakt met een heel laag aantal thuiszitters
en een paar met een heel hoog aantal thuiszitters. Dan kijk je naar het
percentage overhead en dat soort dingen. Op die manier kun je dus zien
wat werkt en wat blijkbaar minder goed werkt, althans het zou inzicht
kunnen geven.
De tweede motie betreft het grensverkeer tussen
samenwerkingsverbanden.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regels voor verrekening van budgetten voor
grensverkeer tussen samenwerkingsverbanden in de praktijk nog steeds tot
onrechtvaardige situaties leiden die de inzet op passend onderwijs onder
druk zetten, waarbij onderling overleg vanwege tegenstrijdige belangen
tot onvoldoende resultaat leidt;
verzoekt de regering in de verbeteraanpak te bezien in welke situaties
de verrekening bij grensverkeer tot onrechtvaardige situaties leidt en
te zoeken naar concrete oplossingen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 381 (31497).
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. De derde motie betrof de ontschotting van budgetten, zeker
waar de gemeente een verantwoordelijkheid heeft als het gaat over zorg,
maar in afwachting van dat wat de minister heeft toegezegd, dienen we
deze motie, in ieder geval voorlopig, niet in.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Westerveld, GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de minister voor zijn antwoorden.
Ik ben blij dat er stappen worden gezet. Ik denk nog wel dat het
allemaal een tandje harder kan, ook omdat we natuurlijk echt te maken
hebben met kinderen die nu thuiszitten en nu graag onderwijs willen
volgen. Ik heb daar zo een paar moties over.
Ik wil nog even aan de minister vragen wanneer zijn brief komt over de
middelen van de prestatiebox, ook in verband met de motie hierover die
wij hebben aangehouden.
Dan de moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat ook kinderen met een onderwijsachterstand of handicap
recht zouden moeten hebben op onderwijs en Samen naar Schoolklassen
bijdragen aan dit doel;
constaterende dat in februari 2020 de motie-Westerveld/Kwint is
aangenomen waarin wordt gevraagd om erkenning van Samen naar
Schoolklassen om deze initiatieven te ondersteunen;
constaterende dat uitvoering op zich laat wachten, terwijl nu kinderen
thuis zitten;
verzoekt de regering om direct werk te maken van de ondersteuning van
Samen naar Schoolklassen door ruimte te scheppen via
experimenteerbepalingen met het doel dat deze initiatieven zich verder
kunnen ontwikkelen met voldoende innovatie- en onderwijsgelden, en
worden gefaciliteerd en ondersteund;
verzoekt de regering tevens de Kamer voor 1 januari te infomeren over
hoe dit geregeld gaat worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Kwint. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 382 (31497).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister in zijn verbetervoorstellen stelt dat er
geen Veilig Thuismelding moet worden gedaan bij een geschil over passend
onderwijs;
constaterende dat de minister niet aangeeft hoe hij dat gaat doen;
overwegende dat dit soort dwang- en drangtrajecten en Veilig
Thuismeldingen tot trauma's kunnen leiden bij ouders en kinderen;
verzoekt de minister de Kamer te informeren met welk concreet voorstel
hij gaat komen om dit soort Veilig Thuismeldingen bij geschillen over
passend onderwijs te voorkomen, met daarbij een tijdsplan qua
implementatie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Van den Hul. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 383 (31497).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er grote verschillen zijn in effectiviteit en
kwaliteit van samenwerkingsverbanden;
overwegende dat ook andere vormen van samenwerking zonder een extra
bestuurslaag denkbaar zijn;
verzoekt de regering om dit te onderzoeken en hierbij in te gaan op
alternatieve vormen van regionale samenwerking,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Kwint en Van den
Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Zij krijgt nr. 384 (31497).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan nog eentje over jeugdzorg.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in 2018 al een motie Kamerbreed is aangenomen waarin
de regering wordt gevraagd om passend onderwijs te regelen voor jongeren
die verblijven in jeugdzorginstellingen;
constaterende dat de minister eerst een beleidsinventarisatie wilde doen
en deze nu gedaan is;
constaterende dat de minister nu schrijft eerst een herbezinning te
willen doen op het stelsel voordat hij concreet acties onderneemt voor
passend residentieel onderwijs;
overwegende dat het kinderen in instellingen intussen al jaren ontbreekt
aan passend onderwijs;
verzoekt de regering om niet eerst te wachten op een herbezinning, maar
met een concreet actieplan te komen om kinderen die op dit moment geen
passend residentieel onderwijs krijgen te helpen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 385 (31497).
De heer Rog.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Volgens mij is dit een belangrijk moment in het
hele traject rond passend onderwijs. De minister heeft 25
verbetervoorstellen gedaan. Dank daarvoor. Dank ook voor dit debat. Heel
veel ideeën, ook vanuit mijn fractie, en heel veel nieuwe punten van
mijn partij en van andere partijen. Die neemt de minister mee, dus daar
wil ik hem voor bedanken.
Ik ga geen motie indienen met het verzoek ervoor te zorgen dat de
reserves behouden blijven voor het passend onderwijs, want dat heeft de
minister toegezegd. Ik ga ook geen motie indienen over de toezegging dat
ieder kind dat thuiszit, een warme arm verdient van een specialist die
kijkt wat mogelijk is voor het kind, vanuit onderwijskundig en
pedagogisch of orthopedagogisch gezichtspunt. De minister komt daarop
terug met een brief, dus dat is goed.
Ik heb een drietal moties om het beleid nog iets aan te scherpen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het speciaal onderwijs en het regulier onderwijs nu
twee apart van elkaar opererende schoolsoorten zijn en er weinig hybride
tussenvormen mogelijk zijn vanwege de schotten tussen beide
schoolsoorten;
overwegende dat, alhoewel sommige kinderen het beste tot hun recht komen
in het speciaal onderwijs en andere kinderen in het regulier onderwijs
met extra ondersteuning, meer mogelijkheden tot samenwerking niet alleen
goed kunnen zijn voor de kinderen, maar ook voor leraren, omdat zij dan
van elkaar kunnen leren;
verzoekt het kabinet om meer samenwerking tussen het speciaal onderwijs
en het regulier onderwijs te stimuleren en daartoe knelpunten weg te
halen, zodat meer hybride vormen van samenwerking kunnen ontstaan tussen
speciaal en regulier onderwijs, zoals klassen voor kinderen uit het
speciaal onderwijs binnen het reguliere onderwijs, en de Kamer hierover
voor 1 april 2021 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Van Meenen. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 386 (31497).
Tot slot is het woord aan de heer Bruins.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter, mag ik nog twee moties indienen?
De voorzitter:
O, excuses. Het woord is weer aan de heer Rog, excuses.
De heer Rog (CDA):
Dank u, voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het van belang is dat de middelen voor passend
onderwijs zo veel mogelijk terechtkomen bij de leerlingen die
ondersteuning nodig hebben;
overwegende dat de minister goede maatregelen treft om leraren te
faciliteren en meer inspraak te geven bij de besteding van de
middelen;
verzoekt het kabinet te monitoren dat het geld voor ondersteuning ook
daadwerkelijk doeltreffend wordt besteed aan de ondersteuning van
leerlingen en leraren en dat de leraren hier, net als bij de
werkdrukmiddelen, voldoende inspraak op hebben,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rog, Bruins en Van Meenen. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 387 (31497).
De heer Rog (CDA):
Bijna klaar, voorzitter.
De voorzitter:
Nog één motie.
De heer Rog (CDA):
Ja, de laatste.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit de eindevaluatie passend onderwijs blijkt dat het
van belang is om een duidelijke definitie van de doelgroep voor passend
onderwijs te hebben, gekoppeld aan goede monitoring van de doeltreffende
en efficiënte besteding van de middelen;
overwegende dat het daarnaast van belang is om voor passend onderwijs
duidelijk omschreven doelen op te stellen met daarbij zicht op wat de
langetermijnontwikkeling is;
verzoekt het kabinet om, samen met het onderwijsveld en andere betrokken
organisaties, te komen met een definitie van de doelgroep van passend
onderwijs, de te behalen doelen en de langetermijnontwikkeling, en
daaropvolgend te starten met de ontwikkeling van een monitor om te zien
of de besteding van de middelen doeltreffend en efficiënt is;
verzoekt het kabinet tevens de Kamer daarover te informeren voor 1 april
aanstaande, zodat dit kan worden meegenomen in de
kabinetsformatie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Van Meenen. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 388 (31497).
Dank. Tot slot is het woord aan de heer Bruins van de
ChristenUnie.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Dit was een langverwacht debat. Mijn bijdrage in eerste
termijn ben ik begonnen met verwachtingen. Passend onderwijs is begonnen
onder een verwachtingenmanagement dat beloftes heeft gedaan die gewoon
niet waargemaakt kunnen worden. Ik wil dit moment eigenlijk gebruiken om
weer even aan verwachtingenmanagement te doen. Want er ligt een hele
ambitieuze agenda met 25 verbetervoorstellen, maar als we volgend jaar
terugkijken, zullen we zien dat dit grote en belangrijke stappen zijn,
maar dat niet alles zal zijn opgelost. Want een heleboel kan de overheid
niet oplossen met alleen maar regels of geld. Heel veel zal ook moeten
gebeuren doordat wij als politiek vertrouwen durven neer te leggen in de
samenleving. Passend onderwijs heeft het nodig dat ouders en leraren
schouder aan schouder staan, dat ouders en leraren onderling
verwachtingen uitspreken, dat we werken aan weerbare leraren, dat
leraren de ruimte krijgen, dat geld — 20 miljard per jaar voor p.o. en
vo samen — echt bij de klas terechtkomt, dat er professioneel
leiderschap is op scholen, dat er bestuurders zijn met lef, die echt de
ruimte durven te nemen die de overheid hun biedt. Er gebeurt zo
ontzettend veel in de samenleving en het zijn toch de leraren die het
iedere dag weer doen. Wat wel kan, is dat de overheid echt gaat nadenken
over een verdere ontschotting van VWS, Onderwijs en SZW. Ik denk dat er
bij een komende kabinetsformatie echt een belangrijke stap moet worden
gezet als het gaat om de toekomst van onze jongeren en de jeugd.
Wat we in ieder geval ook kunnen doen, is vanuit de politiek nadenken
over het mensbeeld dat we schetsen vanuit deze Kamer. We moeten kinderen
niet in hokjes indelen, maar erkennen dat ze allemaal uniek en
wonderlijk geschapen zijn. En als iemand dat weet, dan is dat wel de
leraar in de klas die iedere dag die kinderen in de ogen kijkt. Daar
gebeurt het uiteindelijk. Daar wil ik ook graag vandaag erkenning aan
geven.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk naar de minister. Hij zegt mij dat hij op zestien
moties wacht. Dan wachten we daar met z'n allen op. Als die er zijn,
gaan wij luisteren naar het oordeel van de minister over de
moties.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik geef de minister het woord.
Minister Slob:
Voorzitter. Het is 16 november en het bleken inderdaad zestien moties te
zijn. Dat is helemaal in lijn met deze datum en met de vreugde die bij
deze datum hoort.
Er waren drie vragen uit de eerste termijn blijven liggen, waar ik nu
even op terugkom. De eerste is de vraag van mevrouw Van den Hul over de
wachtlijsten en het dashboard. Daarover is een motie ingediend. Mijn
antwoord was nog niet helemaal gegeven, maar ik kom er straks bij de
motie apart op terug. Ik ben bereid om met de sector te bezien hoe we
dit op de beste manier inzichtelijk kunnen maken, zonder dat we via een
andere ingang nieuwe administratieve lasten invoeren, want we zijn juist
aan het snoeien in administratieve lasten. Het gaat erom dat het voor
hen werkbaar is. Het zou fijn zijn als we dat snel met elkaar helder
hebben. Ik ga dus op een of andere manier inzichtelijk maken wat er op
dit moment rond wachtlijsten speelt, zodat het voor iedereen te volgen
is. Inderdaad is er dan nog wat discussie over de vraag wat nou sec een
wachtlijst is en wat niet. Ook dat nemen we mee in het gesprek dat ik
heb. Ik kom er straks bij de motie nog op terug.
Ik moet nog één ding herstellen uit de eerste termijn. Ik dacht dat de
wet over de meldcode geëvalueerd zou worden, maar die evaluatie ligt er
inmiddels. Dat was dus al gebeurd, in het afgelopen jaar. We hebben de
afgelopen maanden natuurlijk zo veel meegemaakt, dat het even aan onze
aandacht is ontgaan. Het is ons niet ontgaan dat het gebeurd was, maar
ik heb het nu scherp. We kijken specifiek, ook op basis van wat wij nu
met elkaar besproken hebben, of een en ander in lijn is met de
uitkomsten van de evaluatie. Ik noem daarbij ook de plannen die we
hebben rond Veilig Thuis en wat we wel of niet gemeld willen hebben. We
zijn ook bezig om ervoor te zorgen dat de meldcode op een zorgvuldige
wijze in het onderwijs wordt gehanteerd. Daar is een motie over
ingediend door mevrouw Westerveld, dus daar kom ik zo meteen bij de
moties apart op terug. Dit was dus een kleine aanpassing van mijn
beantwoording in eerste termijn.
Mevrouw Westerveld heeft in de eerste termijn gevraagd naar de
Monnikskap. Dat zien wij als een mooie specialistische voorziening
binnen het Dominicus College, waar leerlingen die chronisch ziek zijn
binnen een reguliere vo-school onderwijs kunnen volgen. Dat is een goed
voorbeeld van inclusief onderwijs, dat de komende jaren in de bestaande
systematiek moet worden ondergebracht. Het is ook een voorbeeld dat het
samenwerkingsverband in de regio kan gebruiken om inclusief onderwijs
verder gestalte te geven. Dus dit zijn de mooie voorbeelden die we heel
graag verder willen verspreiden en waarvan we hopen dat die op andere
plekken navolging krijgen. Dat helpt deze chronisch zieke kinderen, die
al zo veel meemaken, natuurlijk enorm. Dus ik ben daar positief
over.
De heer Van Meenen heeft in zijn tweede termijn een vraag gesteld over
de rol van de inspectie in individuele gevallen. Ik zal u een en ander
schriftelijk doen toekomen. Ik herinner u eraan hoe dat bij het VMBO
Maastricht is gebeurd. Daar hadden wij dezelfde situatie: is er wel
voldoende gereageerd op meldingen? Daar zat ook achter dat er niet op
iedere individuele situatie wordt gereageerd. Dat is overigens ook wel
te begrijpen gezien de werkwijze van de inspectie. Soms moet men het
gewoon melden bij de school en dan zijn er ook mogelijkheden om het
hogerop te zoeken. We hebben toen wel gezegd: als meldingen over
bepaalde onderwerpen vaak terugkomen, is dat een signaal dat serieus
genomen moet worden. Ik zal het op papier zetten. Laten we die discussie
nu niet uitgebreid gaan voeren. U krijgt daar apart een schriftelijke
reactie op, zoals u ook vroeg.
De heer Van Meenen (D66):
Veel dank voor die toezegging. Is het ook mogelijk om in die brief in te
gaan op de rol van de inspectie in een situatie waarin een uitschrijving
van een leerling plaatsvindt zonder dat de ouders daarvoor toestemming
hebben gegeven? Dergelijke voorbeelden zijn er natuurlijk ook. Daarvan
zegt de inspectie zelf "dat kan niet", maar toch gebeurt het. Is het
mogelijk dat de minister ingaat op hoe hij dat in de toekomst
ziet?
Minister Slob:
Wij maken er even een notitie van dat u dat er ook graag bij wilt
hebben. Even heel duidelijk daarover: dat kan inderdaad niet, maar het
punt is wel dat kinderen soms op twee plekken zijn aangemeld. Dan wordt
het ingewikkelder. De school waar het kind vertrokken is, ziet dan het
feit dat het kind afscheid heeft genomen. Dan wordt het uitgeschreven.
Maar het kan niet zo zijn dat kinderen zonder toestemming van de ouders
zomaar uitgeschreven worden, als ze niet ergens anders alweer staan
ingeschreven.
De heer Van Meenen (D66):
Mijn zorgen gaan vooral uit naar de kinderen die nergens ingeschreven
staan, zoals u zult begrijpen.
Minister Slob:
Zeker. Dat nemen we daarbij mee. Daar maken wij nu een notitie van.
Mocht dat straks ontbreken als wij bij u terugkomen, dan herinnert die
notitie ons eraan.
Dan de brief over … Ik moet even kijken waar ik mijn aantekening nu heb
van de tweede termijn. Daar kom ik zo even op terug. Mevrouw Westerveld
vroeg om een brief over de thuiszitters en de prestatiebox en waar die
wel of niet … Dat gaan we ook zo snel mogelijk doen. Dat proberen we
voor de kerst bij u te hebben. En de kerst is al heel snel, hoor.
Misschien kan het volgende week al, maar er ligt zo veel op ons bordje
dat we ook even reëel moeten zijn.
De voorzitter:
Een cliffhanger.
Minister Slob:
Dan de moties. De motie-Van den Hul/Westerveld op stuk nr. 373 over de
governance. Daar zijn afspraken over gemaakt. Die hebben hier ook in de
Kamer voorgelegen en daar hebben de Kamerleden zich over uitgesproken.
Ik vind dat we ook in dat opzicht fair moeten omgaan met gemaakte
afspraken, ook met de raden. Die zijn ze nu aan het uitvoeren, dus ik
ontraad deze motie.
De motie-Van den Hul/Kwint op stuk nr. 374 over de mbo-instellingen, de
mbo-studenten en de stages in de basisondersteuning kan ik oordeel Kamer
geven.
De motie-Van den Hul c.s. op stuk nr. 375 luistert wel even nauw. Met
name staat in het verzoek het woord "faciliteren". Ik heb aangegeven dat
er natuurlijk op een of andere manier moet worden gefaciliteerd en ik
wil nu even niets uitsluiten, dus ook niet dat de facilitering eventueel
via de samenwerkingsverbanden zou plaatsvinden. Als het breed gezien mag
worden en we dat even kunnen openhouden, ook afgaande op de gesprekken
die nog gevoerd moeten worden op al die plekken waar men nu een ouder-
en jeugdinformatiepunt moet inrichten, dan kan ik die motie oordeel
Kamer geven. Als men er niet uit komt — dat heb ik u ook gezegd — dan
gaan wij daar nader naar kijken, want er moet wel iets komen waar ouders
en ook leerlingen zich senang bij voelen en waarmee zij ook bediend
worden. Ik geef haar dus oordeel Kamer.
De voorzitter:
Ik zie mevrouw Van den Hul instemmend knikken. Langs deze lijnen
dus.
Minister Slob:
Dan de motie-Kwint/Westerveld op stuk nr. 376. Ik had zelf ook al
aangegeven dat het niet de bedoeling is om zo lang te wachten als het
ook sneller kan. Als het dus sneller kan, zullen we dat ook doen. Ik ben
jarig vandaag, dus oordeel Kamer.
De motie-Kwint/Van den Hul op stuk nr. 377. Ik dacht dat die motie van
mevrouw Westerveld was, maar ze is van de heer Kwint, samen met mevrouw
Van den Hul. Die gaat over het registreren en inzichtelijk maken van de
wachtlijsten. Ik weet hoe het vaak gaat als ik moties oordeel Kamer
geef. Dan wordt zo'n motie daarna toch iets anders uitgevoerd dan de
indiener dacht, waarop er met een motie wordt gezwaaid. Ik wil enige
ruimte hebben om hierop maatwerk te leveren, ook in relatie tot het
antwoord dat ik net aan mevrouw Van den Hul gaf. Ik wil niet dat we via
de ene deur regels aan het uitrijden zijn, terwijl er via een andere
deur weer administratieve lasten bij komen. We gaan dus kijken en ik wil
ook dat het inzichtelijk wordt. Ik wil uiteraard ook dat die leerlingen
zo snel mogelijk op een plekje terechtkomen. In dat opzicht wil ik die
motie oordeel Kamer geven. Laat dan het veld zelf ook even meedenken en
meespreken over de wijze waarop we het gaan invullen. We moeten dat niet
top-down doen. Dan kan ik haar oordeel Kamer geven.
De heer Kwint (SP):
Dat is prima. Het gaat mij erom dat wij als Kamer graag zicht houden op
de omvang van het probleem.
Minister Slob:
Zeker.
De heer Kwint (SP):
Of dat nou linksom of rechtsom bij ons terechtkomt … Het liefst zo ver
mogelijk linksom natuurlijk.
Minister Slob:
Misschien kan het ook door het midden. Dat is ook altijd een hele
veilige weg. Maar goed, oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 378 van de heren Heerema, Van Meenen en Rog kan ik
oordeel Kamer geven. Mooi dat die nog even dat kenniscentrum noemt. Dat
we een specifiek kenniscentrum voor hoogbegaafdheid gaan krijgen, is ook
nog een van de vruchten van deze periode. Dat kan dan direct met een
hele mooie, gerichte opdracht aan het werk gaan. Oordeel Kamer.
Dan de motie op stuk nr. 379 van de heren Heerema, Van Meenen en Rog.
Daarover hebben we discussie gehad. Ik heb aangegeven dat ik ruimte wil
geven, bijvoorbeeld voor particulier onderwijs, maar dan wel onder de
verantwoordelijkheid van de school vanwaaruit deze leerling de extra
ondersteuning en mogelijkheden gaat krijgen. Als ik de motie zo mag
interpreteren, geef ik die oordeel Kamer. Maar ik moet de motie met
kracht ontraden als u zegt: ik wil niet dat het onder de
verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag gebeurt; ik wil dat men zo de
deur openzet naar het particulier onderwijs. Dan gebeurt er namelijk
iets wat volgens mij niet verstandig is. Maar dat hebben we, denk ik, al
in woorden gewisseld. Is het dus de eerste uitleg of de tweede?
De voorzitter:
Dat gaan we horen. De heer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dan moet ik de minister toch teleurstellen. Ik heb aangegeven dat
onderwijs inkopen bij particulier onderwijs lang niet altijd werkt. In
mijn optiek moet er, als er echt niks anders mogelijk is, aan het eind
van het traject een mogelijkheid voor zijn. Een kind kan een plezierige
jeugd hebben en plezierig onderwijs volgen op het particulier onderwijs.
Het is dus de tweede interpretatie.
De voorzitter:
Dan wordt de motie op stuk nr. 379 ontraden.
De heer Van Meenen (D66):
Even voor de goede orde, voorzitter. Ik had de motie gelezen als de
eerste uitleg van de minister. Ik sta er wel onder, maar dan wil ik
eronder vandaan, want ik wil ook niet een soort open deur. Ik wil dat,
als het niet anders kan, de school particulier onderwijs kan inhuren,
maar dat moet altijd onder auspiciën van de school. Als dat niet de
uitleg is, ben ik weg. Althans, dan is mijn naam onder de motie
weg.
De voorzitter:
Even niet iedereen tegelijk. De heer Van Meenen wenst zijn naam onder
deze motie vandaan te halen.
Minister Slob:
Ik vind het echt jammer dat het nu zo gaat. Ik wil maximaal meebewegen.
Ik begrijp wat de heer Heerema inbrengt, maar hij moet echt de
consequenties overzien van de deur zo openzetten, ook als het gaat om
wat dat in financieel opzicht gaat betekenen. Dat gaat namelijk weer af
van de ondersteuning op andere plekken, want het macrobudget zal niet
opeens anders worden. Er zit echt heel veel aan vast. Kijk naar hoe we
de deur nu open hebben gezet. Dat is echt nieuw. Dat haalt u maximaal
binnen met uw terechte vraag om verder te gaan dan wat binnen het
regulier onderwijs geboden kan worden. We zouden ook kunnen afspreken om
het eerst te laten beproeven en te kijken hoe het in de praktijk gaat.
Dan kan er altijd nog een volgende stap gemaakt worden, als we dat wijs
achten.
De voorzitter:
Het oordeel is: ontraden. De minister doet u nog een handreiking, meneer
Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
We hebben in de eerste termijn al gesproken over hoeveel actoren er
straks actief zijn met de maatregelen die de minister in de brief heeft
aangegeven. Het kan niet zomaar even een zelfstandig besluit van een
school zijn om te zeggen: dit is een moeilijke leerling; ga maar naar
het particulier onderwijs. Ik vertrouw op de situatie waarin docenten,
een samenwerkingsverband en ouders samen tot de conclusie kunnen komen
dat er niks anders mogelijk is. Dan is het particulier onderwijs de
enige optie die nog overblijft. Ik ga erover nadenken, maar dit is — dat
wil ik voor de Handelingen meegeven — hoe ik denk over wat de rol van
particulier onderwijs zou kunnen zijn, namelijk zo optimaal mogelijk
voor een hoogbegaafd kind. We hebben het hier over kinderen van 7, 8 of
9 jaar die academisch onderwijs moeten volgen.
Minister Slob:
Zeker. Ik weet het. Maar ik denk ook aan het feit dat u terecht aandacht
heeft gevraagd voor hele schrijnende situaties waarin scholen niet
leverden wat ze moesten leveren. Als je daar de deur op deze manier voor
openzet, weet ik niet of de afweging die u net schetste zo gemaakt
wordt. Die wordt volgens mij in mijn eerste uitleg wel gemaakt. Op het
moment dat je echt al het perspectief biedt van de open deur, om het
toch maar even in die termen te zeggen, dan vrees ik dat we de druk die
wij nu op ze uitoefenen — dat is helaas nodig; nogmaals, niet bij
iedereen, maar op de enkele school waar het gebeurt — om echt te leveren
waar men ook geld voor heeft gekregen en voor de zorgplicht die ze
hebben voor deze leerlingen, wegnemen. Dat zou echt een verlies
zijn.
De voorzitter:
De heer Heerema, tot slot.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Tot slot. Ik zal deze wisseling even afwegen en kijken of ik het op een
betere manier kan opschrijven. Misschien dat de heer Van Meenen er dan
ook weer onder kan.
De heer Van Meenen (D66):
Het zou mij ook een lief ding waard zijn als dat gebeurt, want het is
echt belangrijk.
De voorzitter:
Dat gaan we …
Minister Slob:
U kunt zich ook aansluiten bij mijn uitleg. Dan is die oordeel
Kamer.
De heer Van Meenen (D66):
Dat zou ik eigenlijk nog het liefst doen, maar dat is dan aan de heer
Heerema.
De voorzitter:
Ik ben blij dat u allemaal door elkaar heen praat. De heer Heerema heeft
net aangegeven dat hij na gaat denken over het antwoord van de minister.
Dan zien we wel wat de heer Heerema met de motie doet.
Minister Slob:
Ik ga er snel doorheen.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 380.
Minister Slob:
De moties op de stukken nrs. 380 en 381 van de heer Bisschop kan ik
oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 380 is oordeel Kamer.
Minister Slob:
De motie-Bisschop op stuk nr. 381 ook. Achter die motie zit denk ik ook
de casus-Gelderse Vallei. Daar liepen we ook wel tegen aan. Het was een
beetje een gelijksoortige casus. Dus: oordeel Kamer.
In de motie-Westerveld/Kwint op stuk nr. 382 kom ik een nieuw woord
tegen, "infomeren", maar dat zal ongetwijfeld een tikfoutje zijn. Ik
vond 'm wel leuk eigenlijk. Misschien is het u opgevallen dat ik het
vorige week steeds over "camaliteiten" had in plaats van over
"calamiteiten". Je hebt weleens van die momenten dat je letters door
elkaar heen hutselt. Ik wil met het concept aan de slag. Geen twijfel
daarover. Ik wil het eerst in de proeftuinen oppakken, want wij kunnen
niet direct met die experimenteerbepaling aan de slag. Die gaan namelijk
voortvloeien uit de proeftuinen. Als ik de motie zo mag verstaan dat we
dit initiatief serieus nemen, dat wij ons maximaal gaan inspannen om ze
een plek te geven — om te beginnen in de proeftuinen, maar die gaan
uitlopen op de experimenteerregelingen die we ervoor gaan maken — dan
kan ik haar oordeel Kamer geven. Ik heb net tegen de heer Kwint gezegd
dat dat echt niet zo lang hoeft te duren. Als het sneller kan, doen we
het gewoon sneller. Maar dan doen we het wel in die volgordelijkheid. We
nemen het initiatief serieus, omdat we in de praktijk zien dat het
toegevoegde waarde kan hebben, maar dan pakken we hem wel op in de
volgordelijkheid zoals ik die ook samen met mijn collega van VWS heb
bedacht, om via de proeftuinen en via de experimenteerregeling hier
verder in te komen.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld.
Minister Slob:
Als ik de motie zo mag verstaan: oordeel Kamer.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld.
Minister Slob:
Als u zegt dat de experimenteerregel er heel snel moet komen — dat kan
sowieso al niet — dan moet ik haar ontraden. Anders gaat het echt
allemaal dwars door elkaar heen lopen. Dan gaan we ook initiatieven
verschillend beoordelen. Dan krijgt deze opeens een hele andere
behandeling. Ook dat zou niet correct zijn naar andere mooie
initiatieven in het land.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Hier spelen volgens mij twee dingen, namelijk dat wij tot nu toe van de
initiatiefnemers de indruk krijgen dat wat de Kamer vroeg in haar
eerdere motie, nogal wat vertraging oploopt. Wij zouden willen dat de
minister dat oppakt. Er ligt ook een vraag om te zorgen dat de
initiatiefnemers via de experimenteerregeling kunnen experimenteren,
zodat onder andere de Samen naar School-klassen echt een plekje krijgen.
Ik kan me voorstellen dat wij dat "voor 1 januari" eruit halen, als de
minister zegt dat het niet kan samengaan met de experimenteerregeling,
maar dan zou ik de minister willen vragen om op korte termijn verder te
praten met deze initiatiefnemers, omdat we volgens mij allemaal
hetzelfde hierin staan.
Minister Slob:
Maar even voor de duidelijkheid, ook gewoon hoe het in de tijd gaat: we
beginnen met de proeftuinen. Daar gaan we de ervaring opdoen, ook met
betrekking tot regelingen waar we nu tegen aanlopen. Die moeten we nu
even buitenspel zetten met de experimenteerregel, want dan kun je
afwijken van bestaande wet- en regelgeving. Dat kost gewoon even tijd.
Dat hoeft hopelijk niet zo veel tijd te kosten als ik in alle
eerlijkheid in de brief heb opgeschreven. Dat zou kunnen, want vaak ben
je er wel een jaartje of twee mee bezig. Maar daar gaan we niet op
wachten, want we beginnen met die proeftuinen en dan gaan we in één
beweging door met de experimenteerregeling. Ik wil ze al vanaf het begin
erbij hebben. Nog even in de richting van deze initiatieven: zij moeten
ook beseffen hoe wij dingen organiseren en hoe wij tussen verschillende
initiatieven een stukje gelijkheid willen betrachten. Stel dat zij
onverkort alleen maar willen dat wij bij wijze van spreken een vinkje
zetten achter alles wat ze willen. Zo werkt het natuurlijk niet. In die
gesprekken zitten we met elkaar, maar daar gaan we gewoon uit komen. Ze
hoeven niet te twijfelen aan onze waardering voor wat ze doen.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, gaat u mee met de lezing van de minister en krijgt
ze oordeel Kamer?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja.
De voorzitter:
Oké. Dan gaan we naar nr. 383. Nr. 382 krijgt oordeel Kamer.
Minister Slob:
Dan de motie-Westerveld/Van den Hul op stuk nr. 383. Die kan ik ook
oordeel Kamer geven, in lijn met wat ik net heb gezegd in de richting
van mevrouw Van den Hul. Dat nemen we mee in de uitwerking van de
verbeteraanpak, ook naar aanleiding van de evaluatie die dus al op de
plank ligt. Ik heb daar nog één opmerking bij. "Constaterende dat de
minister niet vertelt hoe hij dat gaat doen" is iets te kort door de
bocht als je kijkt naar het antwoord dat ik heb gegeven. Ik heb wel in
hoofdlijnen aangegeven wat we gaan doen. Om even heel eerlijk te zijn
rond zo'n onderwerp: uiteindelijk komt het erop aan dat mensen het zich
intrinsiek eigen maken, dat ze het oppakken en dat ze als individu, als
docent of schoolleider, de sensitiviteit en het doorzettingsvermogen
hebben die nodig zijn om het toe te gaan passen. Wat wij in Den Haag ook
op papier zetten en hoeveel trainingen we ook geven, het moet
uiteindelijk bij die personen gebeuren. Dan moet je op een bepaald
moment ook loslaten en vertrouwen hebben in mensen. Daar gaan we
natuurlijk mee aan het werk.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik snap wat de minister zegt. Wij gaan de formulering nog even wat
aanpassen.
De voorzitter:
Dan nr. 384.
Minister Slob:
Nou, laat maar staan. Ik kan het wel hebben, maar ik wil wel dat mij
recht wordt gedaan. Vandaar dat ik deze opmerking toch even
maakte.
De voorzitter:
Nr. 384.
Minister Slob:
De motie-Westerveld c.s. op stuk nr. 384 ontraad ik. Ik vind het eerlijk
gezegd ook een beetje jammer dat deze motie nu nog komt. We hebben nu
het evaluatiedebat. We hebben met elkaar geconstateerd wat onze
vervolgstappen zijn. U geeft nog een x-aantal aanscherpingen aan, die ik
kan volgen. Dat ziet u aan de beoordeling van de moties. Maar als je nu
nog boven de markt laat hangen dat we dit weer anders gaan doen, ook met
de samenwerkingsverbanden, dan zet je eigenlijk weer enorme stappen
terug. Daar ga ik geen energie in steken. Ik vind dat echt zonde.
De voorzitter:
Ik heb het idee dat mevrouw Westerveld iets anders heeft bedoeld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb het idee dat we hier misschien een beetje in kringetjes praten.
Voor de helderheid: wij hebben een aantal keer gevraagd om bij de
evaluatie wat beter te kijken naar het doel van de
samenwerkingsverbanden. Die motie is toen niet aangenomen. Vandaar de
grote kras door de tweede constatering. Dat is niet gebeurd. Vorige week
hebben we een gesprek gehad over de hele evaluatie. Een aantal leden van
deze commissie, waaronder ik — maar ik heb de heer Van Meenen, mevrouw
Van den Hul en de heer Kwint er ook over gehoord — vraagt zich af of dit
echt wel de meest ideale manier is. Dat weten we gewoon niet, want het
is niet onderzocht. Daarom staat het op deze manier in deze motie, want
ik weet het in ieder geval niet.
Minister Slob:
Ik heb in mijn eerste termijn duidelijk gemaakt dat dit wel op tafel
heeft gelegen. Hier is vrij breed over gesproken, ook met alle
veldpartijen waar wij zo intensief mee hebben opgetrokken. Ik heb u de
conclusie ook meegegeven, namelijk dat mensen hier niet hun energie in
willen steken. Die willen ze wel steken in het ervoor zorgen dat er
verbeteringen zijn op het vlak waar de samenwerkingsverbanden in relatie
tot de schoolbesturen functioneren. Het hele programma van eisen is daar
ook uit voortgekomen. We hebben het helemaal inzichtelijk gemaakt en dat
hebben we ook heel overzichtelijk gedaan, zodat iedereen weet waar hij
op aan te spreken is. Je kunt je niet meer achter de ander verschuilen
en zeggen: ik weet het niet. Daar is dus heel veel duidelijkheid in
gekomen. We gaan daar ook het een en ander aan doen in het toezicht. In
plaats van weer in die hele structuurdiscussie te belanden, was de
conclusie: laten we onze energie op een andere plek inzetten, namelijk
in de verbetering van de posities van de actoren, van de leerlingen, van
de ouders en van de bestuurders. Dat hebben we gedaan. Zo is het en
daarom ontraad ik deze motie. Maar nu heb ik wel even scherper waarom er
iets doorgestreept is. Dit was dus een oude motie. Ik had haar alweer
verdrongen.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, tot slot.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dit was inderdaad een oudere vraag. De minister zegt nu: dit heeft al op
tafel gelegen. Dit is voor mij de eerste keer dat ik het hoor. We hebben
het er een aantal keren in Kamerdebatten over gehad, maar voor mij is
het in ieder geval de eerste keer dat ik hoor dat de minister concreet
heeft gesproken, ook met veldpartijen, over de vraag of we het anders
kunnen organiseren. Ik krijg daar wel andere geluiden over dan de
minister. In de Kamer speelt die discussie al wel langer. Ik ben ook
regelmatig op bezoek geweest bij samenwerkingsverbanden, ook met andere
partijen, en daar hoor ik wel dat er nog steeds vraagtekens worden
gezet, niet bij alle individuele samenwerkingsverbanden — want het gaat
heel goed op sommige plekken — maar wel als het erom gaat of het niet op
een andere manier beter geregeld kan worden. Maar ik heb de minister
gehoord en ga nog even met andere collega's overleggen over wat we
hiermee gaan doen.
Minister Slob:
Dat er met de veldpartijen gesproken is, wil niet zeggen dat er
uitgebreide notities hebben gelegen in de zin van "dit zijn de
voordelen, dit zijn de nadelen: steekt u uw hand maar op". Maar de
algehele consensus was wel: waar gaan we onze energie in steken? Waar
gaan we met elkaar werken aan verbeteringen? Dat was niet direct gelegen
in de structuren, maar veel meer in het versterken van de posities van
de verschillende actoren. Ik ontraad de motie.
De voorzitter:
En mevrouw Westerveld heeft aangegeven daar nog even naar te
kijken.
Minister Slob:
Ik wil mevrouw Westerveld vragen haar motie op stuk nr. 385 nog even aan
te houden. Ik heb u net toegezegd dat ik u zal informeren over wat die
inventarisatie heeft opgeleverd. Dat zal ik proberen nog voor de kerst
te doen. Daarna kunt u dat beoordelen en aan de hand daarvan kunnen wij
met elkaar het gesprek aangaan over hoe wij dan verdergaan.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, bent u bereid om 'm aan te houden?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, als wij voor de kerst inderdaad geïnformeerd worden, dan is dat
prima.
Minister Slob:
Dat is onze inzet. Ja, dat gaan we doen.
De voorzitter:
Dat is de bedoeling.
Op verzoek van mevrouw Westerveld stel ik voor haar motie (31497, nr.
385) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Slob:
De motie-Rog/Van Meenen op stuk nr. 386 is ook onderdeel van de wijze
waarop we naar inclusiever onderwijs willen gaan toewerken. Ook weer in
verband met mijn verjaardag geef ik deze oordeel Kamer. Dit hoort daar
ook dan bij.
De motie op stuk nr. 387 geef ik ook oordeel Kamer. De heer Rog noemde
in zijn toelichting ook nog even de werkdrukmiddelen. U weet dat daar
een iets andere systematiek voor geldt, maar u zei "in de geest van". We
willen inderdaad de betrokkenheid van docenten versterken en het is goed
om dat ook te volgen.
Aan de motie op stuk nr. 388 kan ik ook oordeel Kamer geven, met één
opmerking daarbij. De discussie over doelgroepen is eigenlijk ook om het
te versmallen. Wat wij willen is dat iedere leerling die een extra
zorgbehoefte heeft en extra zorg nodig heeft, die ook gewoon gaat
krijgen. Dus wij willen niet zomaar al van bepaalde categorieën uitgaan
en bij wijze van spreken zeggen: hoogbegaafden, laat die maar zitten.
Nee, iedereen die een ondersteuningsvraag heeft, moet ook kunnen rekenen
op een ondersteuning waar dat mogelijk is, in de school of daaromheen.
We hebben natuurlijk onze doelen ook wel geformuleerd, maar ik denk dat
het inderdaad goed is om ook nog een keer heel helder op een rijtje te
zetten wat de uitkomsten zijn van dit debat met betrekking tot datgene
wat we voorgesteld hebben, zodat bij de start van deze nieuwe periode
voor iedereen helder is waar we mee bezig zijn. Dan is de
winstwaarschuwing van de heer Bruins ook op zijn plaats, want we hebben
in de afgelopen jaren natuurlijk geleerd: pas op dat je de verwachtingen
niet zo hoog opklopt dat je direct al je eigen teleurstelling
organiseert. Maar de andere kant is dat we ook niet zomaar met het
minimale genoegen moeten nemen. Dus we stropen de mouwen op, en we gaan
hard aan de slag in het belang van de kinderen, in het belang van de
ouders, de leerkrachten en al die anderen die hierbij betrokken zijn. Ik
dank u hartelijk voor het mooie debat dat we daarover hebben kunnen
voeren op deze mooie dag.
De voorzitter:
Er zijn drie vragen. Eerst de heer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb even het debatje tussen de minister en mij laten bezinken. De
minister heeft aangegeven dat we dit even kunnen proberen met zijn
eerste uitleg, en dan later kunnen kijken of het alsnog nodig is om
aanscherpingen te doen. Zo interpreteer ik het. Als we het op die manier
kunnen doen en we meegaan met de eerste uitleg van de minister, namelijk
inkoop van particulier onderwijs binnen het reguliere onderwijs, dan ga
ik mee. Dan kan de motie dus oordeel Kamer krijgen en dan kan meneer Van
Meenen er weer onder. Het is toch uw verjaardag; het is één groot
feest.
De heer Van Meenen (D66):
Het lijkt míjn verjaardag wel!
De voorzitter:
Even voor de Handelingen: het gaat om de motie op stuk nr. 379 van de
heer Heerema en de heer Beertema, en nu dus ook weer van de heer Van
Meenen. Die motie krijgt oordeel Kamer met de uitleg zoals de minister
die gegeven heeft.
Minister Slob:
Even voor de helderheid: op het moment dat je wel de deur open zou gaan
zetten, vraagt dat natuurlijk een afzonderlijk, eigenstandig
beslismoment. Maar met de uitleg zoals ik die heb gegeven van de motie
gaan we aan het werk. En ik dank u hartelijk voor het feit dat een
uitwisseling van ideeën en gedachtes uiteindelijk ook tot veranderingen
kan leiden. Zo hoort het ook in de politiek, ook al zie je het niet
altijd gebeuren.
De voorzitter:
Ja. De heer Van Meenen heeft nog een vraag, en dan de heer Kwint.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, die vraag gaat over de motie-Westerveld c.s. op stuk nr. 384, over
het onderzoek naar alternatieve vormen. Zou het zo kunnen zijn, zo vraag
ik aan de minister, dat je deze motie ziet in het kader van de
routekaart naar inclusief onderwijs? Als je probeert om je een
voorstelling te maken van hoe dat er dan uitziet en of dat
samenwerkingsverbanden nog nodig maakt, zou je wellicht het een met het
ander kunnen combineren. Ik probeer het maar, om hier partijen bij
elkaar te brengen. En zo niet, dan is het ook duidelijk, maar wellicht
is dat toch een optie.
Minister Slob:
Ik dank de heer Van Meenen voor zijn bemiddelende rol, maar ik denk dat
het belangrijk is dat we gewoon even heel helder zijn. We blijven nu
gewoon vanuit samenwerkingsverbanden werken, met de aanpassingen die
daarbij horen met betrekking tot rollen en noem alles maar op; ik ga dat
nu niet meer herhalen. Dan kun je natuurlijk niet uitsluiten dat we in
de loop van de jaren weer tot inzichten komen die er mogelijk toe leiden
dat we dit anders gaan doen. Maar ik vind het geen goed idee om nu weer
allerlei onderzoeken te gaan doen en te gaan kijken of het anders
georganiseerd kan worden. Dit heeft ook al zo ontzettend veel energie en
werk gekost. Ik zou diezelfde energie nu willen inzetten voor de
uitwerking van dingen en niet voor het weer opnieuw uitzoeken van
dingen. Anders gaat het daar ook weer van af. Daarom blijf ik de motie
ontraden.
De voorzitter:
Ja. Ik kijk nog even naar de leden of er nog interrupties zijn. Nee? Dan
zijn we hiermee aan het einde gekomen van dit debat over passend
onderwijs. Over de moties zal volgende week dinsdag worden gestemd. De
toezeggingen die de minister heeft gedaan zullen schriftelijk worden
afgestemd met het ministerie en worden rondgestuurd. Rest mij de
minister te danken voor zijn komst naar de Kamer en hem nog een mooie
verjaardag toe te wensen. Datzelfde geldt voor mevrouw Westerveld. Ik
dank onze collega's van de stenografische dienst en de bode voor het
goede werk.
Sluiting 17.42 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 38 (2020-2021) van 16 november 2020 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |