[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2020D48034, datum: 2020-11-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Overeenkomst tot beƫindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie; Brussel, 5 mei 2020 (2020D48033)

Preview document (šŸ”— origineel)


Overeenkomst tot beƫindiging van bilaterale investeringsverdragen
tussen de lidstaten van de Europese Unie; Brussel, 5 mei 2020 (Trb.
2020, 52) 

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMENE INLEIDING 

De onderhavige overeenkomst betreft een plurilateraal verdrag tussen
lidstaten van de Europese Unie dat alle bilaterale investeringsverdragen
tussen hen op een eenduidige manier, en onder dezelfde voorwaarden,
beƫindigt. Hiermee vervalt het recht van investeerders om onder een van
deze verdragen een arbitrageprocedure te starten tegen vermeende
onrechtmatige overheidsmaatregelen door een Europese lidstaat. Voor het
Koninkrijk der Nederlanden gaat het om de bilaterale
investeringsverdragen tussen het Koninkrijk en Bulgarije, Estland,
Hongarije, Kroatiƫ, Letland, Litouwen, Malta, Roemeniƫ, Tsjechiƫ,
Sloveniƫ en Slowakije.

I.1 Aanleiding

De aanleiding voor het beƫindigen van alle investeringsverdragen tussen
lidstaten van de Europese Unie is te vinden in de uitspraak van het Hof
van Justitie van de Europese Unie van 6 maart 2018 in de zaak C-284/16
(het Achmea-arrest). Deze zaak betreft een verzoek van het Duitse
Bundesgerichtshof aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om een
prejudiciƫle beslissing in het kader van een procedure tussen de
Slowaakse Republiek en Achmea BV. De zaak gaat over de verenigbaarheid
met het Unierecht van de arbitrageregeling in het investeringsverdrag
tussen het Koninkrijk en Slowakije.

In zijn uitspraak oordeelt het Hof van Justitie van de Europese Unie dat
een arbitrageregeling zoals opgenomen in het investeringsverdrag tussen
het Koninkrijk en Slowakije in strijd is met het Unierecht. Het Hof komt
tot het oordeel dat investeringsverdragen tussen lidstaten van de
Europese Unie in strijd zijn met het Unierecht, omdat de onder deze
investeringsverdragen ingestelde arbitragetribunalen het Unierecht
kunnen uitleggen of toepassen. Omdat zulke arbitragetribunalen geen
prejudiciƫle vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie
kunnen voorleggen, bestaat het risico dat afbreuk wordt gedaan aan de
uitsluitende bevoegdheid van het Hof om bindende uitleg te geven aan het
Unierecht en daarmee aan de autonome werking van het Unierecht.

 

De uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie raakt niet
enkel het investeringsverdrag tussen het Koninkrijk en Slowakije maar
heeft tot gevolg dat alle bilaterale investeringsverdragen tussen de
EU-lidstaten beƫindigd moeten worden. Op Europees niveau is besloten om
de bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese
Unie via ƩƩn plurilaterale overeenkomst te beƫindigen. De Nederlandse
regering staat omwille van duidelijkheid, snelheid en efficiƫntie
achter deze keuze. Door ondertekening, ratificatie en implementatie van
deze overeenkomst voorkomt het Koninkrijk een inbreukprocedure wegens
het niet nakomen van het gehoorgeven aan een uitspraak van het Hof van
Justitie van de Europese Unie. 

I.2 Investeringsverdragen 

Een investeringsverdrag zoals de bilaterale investeringsverdragen tussen
het Koninkrijk en Bulgarije, Estland, Hongarije, Kroatiƫ, Letland,
Litouwen, Malta, Roemeniƫ, Tsjechiƫ, Sloveniƫ en Slowakije, legt
materiƫle standaarden vast voor gevestigde investeringen en bevat
afspraken over de behandeling van investeringen. Hierbij gaat het om
basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun
investeringen, zoals die ook in het Nederlandse recht zijn vastgelegd.
Een investeringsverdrag legt onder andere het principe van eerlijke en
billijke en non-discriminatoire behandeling vast en stelt dat partijen
zich dienen te onthouden van directe en indirecte onteigening of
nationalisering van een investering, tenzij dit in het algemeen belang
is, met inachtneming van een eerlijke rechtsgang, niet-discriminerend is
en geschiedt tegen betaling van snelle, adequate en doeltreffende
schadeloosstelling. Indien een overheid deze principes schendt biedt een
investeringsverdrag investeerders de mogelijkheid om een
arbitrageprocedure te starten tegen de overheid die de vermeende
onrechtmatige maatregel genomen heeft. Vervolgens oordeelt een
arbitragepanel over de rechtmatigheid van de overheidsmaatregel en de
eventueel uit te keren schadevergoeding.  

I.3 Aard van de overeenkomst

Het betreft een intergouvernementele overeenkomst tussen lidstaten van
de Europese Unie dat niet gebaseerd is op een rechtsgrondslag uit de
EU-verdragen. 

I.4 Verloop van de onderhandelingen 

De overeenkomst die nu voorligt is het resultaat van intensieve
onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van EU-lidstaten in een ad
hoc werkgroep, opgericht ten behoeve van de beƫindiging van de
investeringsverdragen tussen EU-lidstaten. Een merendeel van de
EU-lidstaten heeft op 24 oktober 2019 aangegeven in te kunnen stemmen
met de tekst van de overeenkomst. Hieronder vallen in ieder geval die
EU-lidstaten met wie het Koninkrijk der Nederlanden een bilateraal
investeringsverdrag heeft gesloten. Een kleine minderheid van de
EU-lidstaten heeft aangegeven geen partij te willen worden bij de
overeenkomst.

De onderhandelingen duurden langer dan verwacht. Ten behoeve van het
creƫren van rechtszekerheid voor arbitragetribunalen en investeerders
hebben lidstaten van de Europese Unie daarom op 15 januari 2019 een
verklaring over de juridische gevolgen van het Achmea-arrest
ondertekend. In de verklaring geven de ondertekenende EU-lidstaten aan
welke gevolgen zij verbinden aan de uitspraak van het Hof van Justitie
van de Europese Unie. Ten eerste geven de lidstaten aan dat ze als
gevolg van de uitspraak de intra-EU investeringsverdragen zullen
beƫindigen. Ten tweede verklaren deze EU-lidstaten de arbitrale
vonnissen die reeds voor 6 maart 2018 tenuitvoergelegd zijn niet te
zullen betwisten. Ten derde verklaren de lidstaten om, overeenkomstig
artikel 19, lid 1, VEU, effectieve juridische bescherming te bieden
tegen maatregelen van de staat die onderwerp zijn van lopende intra-EU
investeringsarbitrage zaken. Bovendien wordt in de verklaring nogmaals
benadrukt dat lidstaten onder Unierecht verplicht zijn om te verzekeren
dat hun gerechten en tribunalen voldoen aan de vereisten van effectieve
juridische bescherming. 

De discussies in de ad hoc werkgroep betroffen voornamelijk drie
hoofdonderwerpen; (i) de gevolgen van de uitspraak van het Hof van
Justitie van de Europese Unie in het Achmea-arrest voor de intra-EU
toepassing van het arbitragemechanisme van het Verdrag inzake het
Energiehandvest, (ii) de gevolgen van de uitspraak voor reeds afgeronde
arbitragezaken op grond van een bilateraal investeringsverdrag tussen
twee EU-lidstaten en (iii) de gevolgen voor arbitragezaken die reeds
aanhangig waren bij een arbitragetribunaal op grond van een bilateraal
investeringsverdrag tussen twee EU-lidstaten. 

Omwille van een spoedige beƫindiging van de investeringsverdragen
tussen EU-lidstaten is ten aanzien van de intra-EU toepassing van het
Verdrag inzake het Energiehandvest in de onderhavige overeenkomst
besloten dat de Europese Unie en haar lidstaten zich op een later moment
over deze aangelegenheid buigen. 

Over de gevolgen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de
Europese Unie voor de reeds afgeronde arbitragezaken zijn uitvoerige
discussies gevoerd. De Europese Commissie en de EU-lidstaten
concludeerden dat de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese
Unie ten gevolge heeft dat de grondslag van het arbitragemechanisme in
een bilateraal investeringsverdrag tussen twee EU-lidstaten niet meer
geldig is vanaf de datum waarop de laatste van beide EU-lidstaten lid
werd van de Europese Unie. Dientengevolge missen reeds beƫindigde
arbitragezaken hun grondslag. Een aantal lidstaten was van mening dat
deze beƫindigde arbitragezaken daarom heropend zouden moeten worden.
Een andere groep EU-lidstaten, waaronder het Koninkrijk, achtte het
heropenen van zaken echter in strijd met het beginsel van
gerechtvaardigd vertrouwen. Dit heeft ertoe geleid dat er in de tekst
van de onderhavige overeenkomst een artikel is opgenomen waarin
uitgesloten wordt dat reeds beƫindigde arbitrageprocedures heropend
kunnen worden. 

Tot slot is uitvoerig gediscussieerd over de gevolgen voor aanhangige
arbitrageprocedures. Een aantal lidstaten stelde zich op het standpunt
dat investeerders met aanhangige procedures geen nieuwe
rechtsmogelijkheden mochten krijgen die andere investeerders zonder
aanhangige procedures niet zouden krijgen, in verband met het
non-discriminatiebeginsel. Een aantal andere lidstaten, waaronder het
Koninkrijk, was van mening dat in het belang van de rechtszekerheid van
investeerders met aanhangige arbitrageprocedures een alternatieve
oplossing gevonden diende te worden. Dit heeft geresulteerd in de
mogelijkheid voor investeerders met een aanhangige arbitrageprocedure op
het moment van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese
Unie in het Achmea-arrest, om de aanhangige procedure minnelijk te
schikken (artikel 9 van de overeenkomst) of voort te zetten voor de
nationale rechter (artikel 10 van de overeenkomst), ook al zijn de
nationale termijnen voor het instellen van een vordering verstreken. 

I.5 Beoordeling van de overeenkomst

De regering staat positief ten opzichte van het onderhandelingsresultaat
in de overeenkomst ter beƫindiging van de investeringsverdragen tussen
EU-lidstaten. De overeenkomst voldoet aan de inzet van het Koninkrijk om
de bilaterale investeringsverdragen tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en andere EU-lidstaten op een ordentelijke manier te
beƫindigen. De overeenkomst beƫindigt de bilaterale
investeringsverdragen tussen EU-lidstaten onder dezelfde voorwaarden.
Dit resulteert in verhoogde rechtszekerheid. 

De inhoud van de overeenkomst komt overeen met de inzet van het
Koninkrijk op behoud van rechtszekerheid voor investeerders met lopende
en afgeronde arbitragezaken. De partijen bij de overeenkomst komen
immers overeen dat reeds beƫindigde arbitrageprocedures niet heropend
zullen worden. Voor investeerders met lopende arbitragezaken is
bovendien de mogelijkheid gecreƫerd om een gestructureerde dialoog te
starten of de zaak voor een nationale rechter te brengen, ook in het
geval wanneer de zaak normaliter verjaard zou zijn. Daarnaast
herbevestigt de preambule van de overeenkomst de rechten van
investeerders onder Europees recht en de verplichting van EU-lidstaten
om rechtsbescherming van investeerders op grond van het Europees recht
te verzekeren. 

De plurilaterale overeenkomst geniet de voorkeur boven bilaterale
beƫindiging van de investeringsverdragen vanwege de verhoogde
rechtszekerheid. Bovendien boden de plurilaterale onderhandelingen het
Koninkrijk een sterkere onderhandelingspositie dan bij bilaterale
beƫindiging, aangezien het Koninkrijk nu met gelijkgezinde EU-lidstaten
dezelfde positie naar voren kon brengen. Daarnaast zorgt beƫindiging
via de onderhavige plurilaterale overeenkomst er ook voor dat het
Koninkrijk op een zo snel en efficiƫnt mogelijke manier de door het Hof
geconstateerde onverenigbaarheid met het Unierecht kan opheffen.

Nu investeringsbescherming via arbitrageprocedures niet meer mogelijk
is, dienen investeerders effectieve rechterlijke investeringsbescherming
te verkrijgen in de lidstaat van hun investering.  Voor beslechting van
een geschil met een lidstaat zullen zij zich moeten wenden tot de
nationale rechter. Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof van
Justitie van de Europese Unie moet op grond van de binnen de EU gedeelde
waarden ervan worden uitgegaan dat de door het recht van de Unie erkende
grondrechten in acht worden genomen en moet in beginsel worden vertrouwd
op de effectiviteit van de geboden rechtsbescherming. De preambule van
de onderhavige overeenkomst herinnert daarom aan de verplichting voor
lidstaten om, op grond van artikel 19, eerste lid, tweede alinea VEU, te
zorgen voor de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming
op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren.

Zoals de Europese Commissie heeft aangegeven in de mededeling die zij na
het Achmea-arrest heeft uitgebracht, gelden er verschillende materiƫle
en procedurele normen voor de behandeling van grensoverschrijdende
investeringen in de EU. Uit de mededeling blijkt dat EU-wetgeving elke
vorm van investering omvat en beschermt, met name op het gebied van
kapitaalverkeer en vestiging. Het EU-recht beschermt de toegang tot de
markt, operaties op de markt en terugtrekking uit de markt. Tevens
beschermt EU-recht investeerders tegen ongerechtvaardigde beperkingen en
bestaat er een volwaardig systeem van rechtsmiddelen op EU- en
lidstaatniveau. 

Tenslotte beschikt de Unie in breder verband over verschillende
mechanismes om de rechtstatelijke waarden, waaronder de
onafhankelijkheid van de rechtspraak, te bevorderen en de naleving ervan
te verzekeren, zoals het instrument van de inbreukprocedure, de artikel
7-procedure en inmiddels ook een jaarlijkse EU-toetsingscyclus voor de
rechtsstaat. Vanwege het belang van effectieve rechtsmiddelen en
effectieve rechtsbescherming in de Unie, zet de regering zich, in
gezamenlijkheid met andere EU-lidstaten, in voor de adequate inzet van
dit EU-instrumentarium. 

Met het oog op het belang van een hoogstaand investeringsklimaat binnen
de EU beoordeelt de Europese Commissie momenteel (nogmaals) het huidige
systeem van investeringsbescherming en investeringsfacilitatie binnen de
Europese Unie. Onderdeel hiervan is een publieke consultatie die liep
tot 8 september 2020 waarbij belanghebbenden hun visie konden geven over
de sterke en zwakke punten van het intra-EU investeringssysteem, evenals
mogelijke ideeƫn en opties om het te verbeteren. Tegelijkertijd met de
publieke consultatie heeft de Commissie ook een zogenaamd inception
impact assessment gepubliceerd waarin wordt aangekondigd dat de
Commissie een initiatief zal uitwerken dat gepaard kan gaan met
wetgevende en niet-wetgevende voorstellen. 

I.6 Koninkrijkspositie 

Het Koninkrijk is van mening dat de uitspraak van het Hof van Justitie
van de Europese Unie in het Achmea-arrest het Koninkrijk enkel verplicht
om de investeringsverdragen met EU-lidstaten te beƫindigen voor het
Europese deel van het Koninkrijk en niet voor Aruba, CuraƧao en Sint
Maarten, aangezien deze landen de status hebben van Landen en Gebieden
Overzee (LGO). 

Negen van de elf bilaterale investeringsverdragen die gelden tussen het
Koninkrijk en EU-lidstaten, en waarop de onderhavige plurilaterale
overeenkomst betrekking heeft, gelden echter ook voor Aruba, CuraƧao en
Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint
Eustatius en Saba). Het Koninkrijk heeft ingezet op een uitzondering van
toepassing van de onderhavige overeenkomst voor Aruba, CuraƧao en Sint
Maarten. De wederpartijen van de investeringsverdragen van het
Koninkrijk zijn hier echter niet mee akkoord gegaan en vereisen dat de
investeringsverdragen voor het gehele koninkrijk beƫindigd worden. De
wederpartijen stellen zich op het standpunt dat het hen vrij staat de
bilaterale investeringsverdragen unilateraal voor het gehele Koninkrijk
op te zeggen. De bilaterale investeringsverdragen tussen het Koninkrijk
en Bulgarije, Estland, Hongarije, Kroatiƫ, Letland, Litouwen, Malta,
Roemeniƫ, Tsjechiƫ, Sloveniƫ en Slowakije bieden inderdaad dit recht.


De regering acht het, bovenstaande in acht nemend, wenselijk om de
plurilaterale overeenkomst namens het gehele Koninkrijk te ondertekenen
en ratificeren. De inzet om de Caribische landen uit te zonderen van
toepassing van de onderhavige overeenkomst wordt ook middels bilaterale
beƫindiging van de verschillende investeringsverdragen niet haalbaar
geacht vanwege het recht van de wederpartij tot unilaterale
beƫindiging. De goedkeuring wordt gevraagd voor het gehele Koninkrijk.

Het Koninkrijk heeft bij ondertekening een verklaring afgelegd waarmee
verduidelijkt wordt dat de uitspraak van het Hof van Justitie van de
Europese Unie in het Achmea-arrest niet van toepassing is op de
investeringsverdragen ten behoeve van Aruba, CuraƧao en Sint Maarten
gezien hun LGO-status en dat het besluit van het Koninkrijk om de
investeringsverdragen tevens voor de Caribische landen te beƫindigen
derhalve niet is genomen vanwege de uitspraak van het EU-Hof in de
Achmea-zaak.  

De door het Koninkrijk afgelegde verklaring beoogt geen rechtsgevolg te
hebben voor wat betreft de toepassing van de overeenkomst en is dan ook
geen voorbehoud. De verklaring kan gekarakteriseerd worden als een
interpretatieve verklaring bij de alinea in de preambule die verwijst
naar het Achmea-arrest en de te trekken ā€˜nodige consequentiesā€™ als
genoemd in die alinea. De verklaring is enkel bedoeld om te
verduidelijken dat het besluit van het Koninkrijk om de
investeringsverdragen tevens voor de Caribische landen te beƫindigen
niet is genomen vanwege de uitspraak van het EU-Hof in de Achmea-zaak,
maar gelegen is in de diplomatieke posities van de wederpartijen van de
investeringsverdragen van het Koninkrijk.

De beƫindiging van bilaterale investeringsverdragen voor het gehele
Koninkrijk betekent voor investeerders in de Caribisch delen van het
Koninkrijk dat zij zich voor de beslechting van een geschil met een
lidstaat, op grond van het beƫindigingsverdrag, zullen moeten wenden
tot de nationale rechter in de lidstaat waar de investering is gedaan.
Zij kunnen rechtsbescherming ontlenen aan het nationale recht van die
betreffende lidstaat. Voor zover het lopende arbitrageprocedures betreft
kunnen zij daarbij beroep doen op de overgangsmaatregelen zoals voorzien
in artikel 9 (gestructureerde dialoog) en artikel 10 (toegang tot de
nationale rechter) van de onderhavige overeenkomst.

I.7 Een ieder verbindende bepalingen

De onderhavige overeenkomst heeft betrekking op alle, op bilaterale
investeringsverdragen binnen de EU gebaseerde arbitrageprocedures tussen
investeerder en staat uit hoofde van enigerlei arbitrageverdrag of reeks
arbitrageregels. Delen van de overeenkomst zien daarmee ook op de
betrekkingen tussen staten en natuurlijke personen of rechtspersonen.
Naar het oordeel van de regering zouden de artikelen 5, 6, 7, 8, 9 en 10
van de overeenkomst kunnen worden aangemerkt als een ieder verbindende
bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan
andere rechtssubjecten dan de verdragsluitende partijen rechten of
bevoegdheden toekennen of plichten opleggen. Aan deze artikelen zou door
de rechter rechtstreekse werking toegekend kunnen worden, omdat daarin
onvoorwaardelijk en nauwkeurig wordt aangegeven welke gevolgen de
overeenkomst heeft voor beƫindigde, dan wel aanhangige en nieuwe
arbitrageprocedures (artikelen 6, 7 en 8) en mogelijk in te leiden
schikkingsprocedures (artikel 9). Tevens wordt bepaald onder welke
voorwaarden een investeerder toegang tot de nationale rechter heeft
(artikel 10).

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

De overeenkomst bestaat uit achttien artikelen, verdeeld over vier
afdelingen die hier allen kort toegelicht zullen worden. Ook de drie
bijlagen zullen kort besproken worden. 

Preambule 

In de preambule onderstrepen de partijen het belang van de EU-verdragen,
de algemene beginselen van het Unierecht en de regels van internationaal
gewoonterecht.

Tegelijkertijd bevestigen de partijen hun verplichting om hun rechtsorde
in overeenstemming te brengen met het Unierecht en daartoe de nodige
consequenties te trekken uit het Unierecht zoals dat geĆÆnterpreteerd is
door de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.   

De partijen erkennen dat arbitrageclausules tussen investeerders en
staten in bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de
Europese Unie onverenigbaar zijn met de EU-verdragen en dus geen
toepassing kunnen vinden.

De partijen benadrukken dat investeerders die een van de fundamentele
vrijheden, zoals de vrijheid van vestiging of de vrijheid van kapitaal,
uitoefenen binnen de werkingssfeer van het Unierecht handelen en
daardoor de bescherming genieten die wordt geboden door dit recht.  

Afdeling 1: Definities (artikel 1)

In artikel 1 vindt men een uiteenzetting van een aantal definities die
gebruikt worden in de onderhavige overeenkomst, zoals ā€˜bilateraal
investeringsverdragā€™, ā€˜arbitrageproceduresā€™ en
ā€˜horizonclausulesā€™ (een bepaling die gedurende een afgesproken
periode de bescherming van investeringen verlengt nadat het verdrag
waarin deze bepaling is opgenomen is beƫindigd).

Drie definities die extra aandacht verdienen zijn de definities omtrent
beƫindigde, aanhangige en nieuwe arbitrageprocedures. Het is van belang
om een arbitrageprocedure in een van deze drie categorieƫn in te kunnen
delen aangezien de afspraken die gemaakt zijn in de overeenkomst per
categorie verschillen. Als ijkpunt wordt 6 maart 2018 in acht genomen.
Dit is de datum waarop het Hof van Justitie van de Europese Unie
uitspraak deed in de Achmea-zaak. 

Een beĆ«indigde arbitrageprocedure betreft een procedure die vĆ³Ć³r 6
maart 2018 is geĆ«indigd met een schikkingsovereenkomst of waar vĆ³Ć³r 6
maart 2018 een definitieve uitspraak is gedaan waaraan uitvoering is
gegeven en waartegen geen bezwaar is aangetekend. Ook een procedure
waarin een uitspraak is gedaan die voor de datum van inwerkingtreding
van de overeenkomst is geseponeerd of vernietigd geldt als een
beƫindigde arbitrageprocedure. 

Een aanhangige of lopende procedure is een procedure die vĆ³Ć³r 6 maart
2018 is gestart, maar die nog niet kan worden aangemerkt als beƫindigd.
Dit is, bijvoorbeeld, het geval als de partijen nog niet tot een
schikkingsovereenkomst zijn gekomen, als er nog geen definitieve
uitspraak is gedaan, als een definitieve uitspraak nog niet ten uitvoer
is gelegd of als er bezwaar is gemaakt tegen een definitieve uitspraak. 


Een nieuwe arbitrageprocedure is een procedure die op of na 6 maart 2018
is gestart op basis van een van de investeringsverdragen opgenomen in
Bijlage A en B. 

Afdeling 2: Bepalingen betreffende de beƫindiging van bilaterale
investeringsverdragen (artikel 2 tot en met 4)

In artikel 2 en artikel 3 spreken de partijen af dat alle bilaterale
investeringsverdragen in Bijlage A, alsmede de horizonclausules van de
bilaterale investeringsverdragen in Bijlagen A en B, zullen worden
beƫindigd middels de procedure vastgelegd in deze overeenkomst.  

In het eerste lid van artikel 4 bevestigen de partijen dat de
arbitrageclausules die zijn opgenomen in bilaterale
investeringsverdragen tussen EU-lidstaten in strijd zijn met de
EU-verdragen en geen toepassing kunnen vinden. Als gevolg dient een
arbitrageclausule in een bilateraal investeringsverdrag niet langer als
rechtsgrondslag vanaf het moment dat de laatste van de twee partijen bij
dat bilaterale investeringsverdrag lid werd van de Europese Unie.  

Het tweede lid van artikel 4 stelt dat het van kracht worden van de
beƫindiging van de bilaterale investeringsverdragen in Bijlage A en van
de vervalbepalingen van de bilaterale investeringsverdragen in Bijlage B
samenhangt met het in werking treden van deze overeenkomst tussen de
verschillende partijen, in overeenstemming met artikel 16. 

Afdeling 3: Bepalingen betreffende vorderingen op grond van bilaterale
investeringsverdragen (artikel 5 tot en met 10)

Artikel 5 stelt dat arbitrageclausules in bilaterale
investeringsverdragen niet als rechtsgrondslag kunnen dienen voor nieuwe
arbitrageprocedures (die op of na 6 maart 2018 zijn gestart). 

In artikel 6 wordt vastgelegd dat beƫindigde arbitrageprocedures niet
heropend zullen worden, onverminderd artikel 4. Daarnaast stelt dit
artikel dat de overeenkomst geen afbreuk doet aan de mogelijkheid om een
lopende zaak (die dus vĆ³Ć³r 6 maart 2018 is gestart) in der minne te
schikken.  

Artikel 7 bepaalt dat partijen bij de onderhavige overeenkomst die
partijen zijn bij een bilateraal investeringsverdrag op grond waarvan
een arbitrageprocedure is gestart, verplicht zijn om, in onderlinge
samenwerking, arbitragepanels te informeren over de gevolgen van de
uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het
Achmea-arrest. De partijen dienen hierbij gebruik te maken van de
verklaring in Bijlage C. Partijen bij de onderhavige overeenkomst die
partij zijn in een gerechtelijke procedure over een arbitrale uitspraak
die gedaan is op grond van een bilateraal investeringsverdrag, worden
ook geacht om aan de bevoegde nationale rechter te vragen om de
arbitrale uitspraak te seponeren, te vernietigen, niet te erkennen, of
niet ten uitvoer te leggen.   

Artikel 8 stelt dat artikelen 9 en 10 voorzien in twee
overgangsmaatregelen voor lopende arbitrageprocedures en bepaalt in
welke gevallen die overgangsmaatregelen van toepassing zijn. Deze
maatregelen betreffen de mogelijkheid tot een gestructureerde dialoog
(artikel 9) en de mogelijkheid tot toegang tot de nationale rechter
(artikel 10). De investeerder kan gebruik maken van deze
overgangsmaatregelen indien de bevoegde nationale rechter zich nog niet
over de zaak gebogen heeft. Daarnaast bepaalt het artikel dat de
partijen bij een lopende arbitrageprocedure ook op een andere wijze tot
een oplossing voor het geschil kunnen komen, mits deze oplossing in
overeenstemming is met het Unierecht. 

In artikel 9 wordt de mogelijkheid tot een gestructureerde dialoog voor
lopende arbitrageprocedures uiteengezet. De investeerder kan de
betrokken partij verzoeken een gestructureerde dialoog, die de vorm zal
hebben van een schikkingsprocedure, in te leiden. Voorwaarde hierbij is
dat de lopende arbitrageprocedure is opgeschort en dat, in geval van een
reeds gedane uitspraak in die procedure, de investeerder toezegt deze
uitspraak niet ten uitvoer te zullen laten leggen. Het is ook mogelijk
voor de betrokken partij om de investeerder te verzoeken om een
schikkingsprocedure in te leiden. 

De schikkingsprocedure dient binnen zes maanden na de beƫindiging van
het bilaterale investeringsverdrag op grond waarvan de lopende
arbitrageprocedure is gestart te worden ingeleid. Een
schikkingsprocedure kan slechts worden ingeleid indien er is vastgesteld
dat de staatsmaatregel die wordt bestreden in de lopende
arbitrageprocedure het Unierecht schendt of wanneer er sprake is van een
mogelijke schending van het Unierecht. Een onpartijdige facilitator, die
wordt aangewezen in onderlinge overeenstemming tussen de investeerder en
de betrokken partij bij de onderhavige overeenkomst, zal toezicht
uitoefenen op de schikkingsprocedure met als doel om buiten gerecht en
arbitrage om tot een schikking te komen. Beide partijen krijgen, op
meerdere momenten binnen de schikkingsprocedure, de mogelijkheid om
schriftelijke opmerkingen en schikkingsvoorstellen in te dienen. Indien
partijen niet in een eerder stadium tot een schikking komen zal de
facilitator, op basis van de schikkingsvoorstellen die zijn ingediend
door de partijen, uiteindelijk een definitief schikkingsvoorstel doen.
Binnen een maand dienen beiden partijen te beslissen of ze het
definitieve voorstel aanvaarden.    

Artikel 10 beschrijft de mogelijkheid voor investeerders om zich te
wenden tot de nationale rechter. Dit artikel creƫert de mogelijkheid om
ook toegang te verkrijgen tot de nationale rechter wanneer de nationale
termijnen voor het instellen van een vordering al zijn verstreken. De
voorwaarden voor de gang naar de nationale rechter zijn gelijk aan de
voorwaarden voor het inleiden van de schikkingsprocedure in artikel 9,
namelijk dat de lopende arbitrageprocedure is opgeschort en dat, in
geval van een reeds gedane uitspraak in die procedure, de investeerder
toezegt deze uitspraak niet ten uitvoer te zullen laten leggen. Het
artikel specificeert de termijnen van het recht op toegang tot de
nationale rechtsmiddelen. Daarnaast stelt het artikel dat de bepalingen
van beƫindigde bilaterale investeringsverdragen geen deel uit zullen
maken van het toepasselijke recht in procedures bij een nationale
rechter. 

Afdeling 4: Slotbepalingen (artikel 11 tot en met 18) 

Artikel 11 verschaft informatie over de depositaris van de overeenkomst
en diens taken. Artikel 12 stelt dat de drie bijlagen van de
overeenkomst een integraal onderdeel van de overeenkomst vormen. Artikel
13 bepaalt dat er geen enkel voorbehoud mag worden gemaakt bij deze
overeenkomst. 

In artikel 14 spreken de partijen bij de onderhavige overeenkomst af dat
geschillen tussen hen betreffende de uitlegging of toepassing van de
overeenkomst, in dien mogelijk, in der minne dienen te worden geschikt.
Indien dit niet binnen een termijn van 90 dagen gebeurd is, wordt het
geschil aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorgelegd op
verzoek van een van de partijen bij het geschil, overeenkomstig artikel
273 VWEU. 

Artikel 15 maakt duidelijk dat de overeenkomst moet worden bekrachtigd,
goedgekeurd of aanvaard. 

In artikel 16 wordt vastgelegd dat de overeenkomst 30 kalenderdagen na
de datum waarop de depositaris de tweede akte van bekrachtiging,
goedkeuring of aanvaarding heeft ontvangen in werking treedt. Dit
betekent echter niet dat de overeenkomst vanaf dat moment ook direct in
werking treedt voor alle partijen bij de overeenkomst. Voor iedere
partij die de overeenkomst heeft bekrachtigd, goedgekeurd of aanvaard
treedt de overeenkomst 30 kalenderdagen na ontvangst van de akte in
werking. Dat betekent dat de bilaterale investeringsverdragen kunnen
worden beƫindigd tussen die EU-lidstaten voor wie de onderhavige
plurilaterale beƫindigingsovereenkomst in werking is getreden (zie
artikel 4). Daarnaast stelt dit artikel dat een partij bij de
onderhavige overeenkomst die partij is bij een lopende
arbitrageprocedure de andere partij bij dit geschil moet informeren over
het feit dat de partij de overeenkomst heeft bekrachtigd, goedgekeurd of
aanvaard en wat de gevolgen hiervan zijn.  

Artikel 17 biedt de partijen de mogelijkheid om de overeenkomst
voorlopig toe te passen. Het Koninkrijk zal van deze mogelijkheid geen
gebruik maken. Artikel 18 stelt dat alle vertalingen van de overeenkomst
authentieke teksten zijn. 

Bijlage A 

Bijlage A bevat een lijst van alle bilaterale investeringsverdragen die
door deze overeenkomst worden beƫindigd. Voor het Koninkrijk gaat het
om de bilaterale investeringsverdragen tussen het Koninkrijk en
Bulgarije, Estland, Hongarije, Kroatiƫ, Letland, Litouwen, Malta,
Roemeniƫ, Tsjechiƫ, Sloveniƫ en Slowakije. 

Bijlage B 

Bijlage B bevat een lijst van alle bilaterale investeringsverdragen die
al zijn beƫindigd en waar een horizonclausule van kracht kan zijn. Het
beƫindigde verdrag tussen het Koninkrijk en Polen staat op deze lijst. 

Bijlage C 

Bijlage C bevat de verklaring waarnaar verwezen wordt in artikel 7. De
Partijen bij de onderhavige overeenkomst zijn gehouden deze verklaring,
die arbitragepanels informeert over de gevolgen van het Achmea-arrest,
in te dienen bij een arbitragepanel indien zij partij zijn bij een
lopende arbitrageprocedure. 

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

	

 In deze toelichtende nota wordt de term investeringsverdrag gebruikt.
Andere gangbare termen voor een dergelijk verdrag zijn
investeringsakkoord of investeringsbeschermingsovereenkomst.  

 Het investeringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Polen
is per 2 februari 2019 beƫindigd. Nota Verbale kenmerk
MINBUZA-2019.73190. 

 Zie   HYPERLINK
"http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf;jsessionid=F0FC37AC0
0D38B0657B31A7DE8E89503?text=&docid=199968&pageIndex=0&doclang=NL&mode=l
st&dir=&occ=first&part=1&cid=9199861" 
http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf;jsessionid=F0FC37AC00
D38B0657B31A7DE8E89503?text=&docid=199968&pageIndex=0&doclang=NL&mode=ls
t&dir=&occ=first&part=1&cid=9199861  

 De op 29 april 1991 te Praag tot stand gekomen Overeenkomst inzake de
bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Tsjechische en Slowaakse Federatieve
Republiek (Trb 1991, 94).

 Zie Kamerbrief van 26 april 2018 (BZDOC-612403933-73).

 Ibid. 

 Verklaring van de lidstaten van de Europese Unie van 15 januari 2019
over de juridische gevolgen van de Achmea zaak en over
investeringsbescherming, gepubliceerd op 17 januari 2019. 

Zie   HYPERLINK
"https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/business_economy_euro/bankin
g_and_finance/documents/190117-bilateral-investment-treaties_en.pdf" 
https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/business_economy_euro/banking
_and_finance/documents/190117-bilateral-investment-treaties_en.pdf 
(verklaring is enkel beschikbaar in het Engels en Frans). 

 Zaak C-216/18 PPU LM, ECLI:EU:C:2018:586, punten 35 en 36.

 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over
de bescherming van investeringen binnen de EU van 19 juli 2018,
COM(2018) 547 final.  

 Zie   HYPERLINK
"https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/ALL/?uri=PI_COM:Ares(2020)27
16046" 
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/ALL/?uri=PI_COM:Ares(2020)271
6046 

 Het investeringsverdrag met Malta geldt enkel voor Europees Nederland.
Het investeringsverdrag met Hongarije geldt enkel voor Europees
Nederland en Aruba. 

 PAGE   \* MERGEFORMAT 1