Het wetgevingsoverleg Jeugd van 23 november 2020.
Schriftelijke vragen
Nummer: 2020D49292, datum: 2020-12-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kv-tk-2020Z23327).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Wörsdörfer, Tweede Kamerlid (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2020Z23327:
- Gericht aan: P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Indiener: M. Wörsdörfer, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 | Vragen gesteld door de leden der Kamer |
2020Z23327
Vragen van het lid Wörsdörfer (VVD) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het wetgevingsoverleg Jeugd van 23 november 2020. (ingezonden 1 december 2020).
Vraag 1
Herinnert u zich mijn vraag tijdens het Wetgevingsoverleg Jeugd van maandag 23 november over de signalen dat het coronavirus wordt aangegrepen om omgangsregelingen te fnuiken?
Vraag 2
Herkent u deze signalen? Zo nee, bent u bereid uw oor te luister te leggen bij belanghebbenden om dit te toetsen? Zo ja, bent u dan met mij van mening dat dat zeer onwenselijk is en zelfs schadelijk kan zijn, voor zowel kind als ouder die de omgang geweigerd ziet? Van hoeveel signalen bent u op de hoogte?
Vraag 3
Deelt u de mening dat het coronavirus geen reden mag zijn dat ouders en kinderen elkaar niet meer kunnen zien tenzij iemand daadwerkelijk corona heeft? Zo niet, kunt u dan de situaties schetsen waarin het coronavirus ervoor kan zorgen dat ouders en kinderen elkaar niet zien?
Vraag 4
Op welke wijze worden de richtlijnen over omgang tijdens corona van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) uitgedragen onder zorgverleners, jeugdbeschermers en ook politie? Verdient dit extra inspanningen?
Vraag 5
Bent u bereid te bezien of er nog andere kanalen ingezet zouden moeten worden om de genoemde NJi-richtlijnen onder de aandacht te brengen?
Vraag 6
Welke mogelijkheden heeft een ouder die de omgangsregeling op oneigenlijke gronden beperkt ziet om deze toch af te dwingen?