[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over Intensivering armoede- en schuldenaanpak

Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2020D50325, datum: 2020-12-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-24515-574).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 24515 -574 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting.

Onderdeel van zaak 2020Z23948:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 574 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 december 2020

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 28 september 2020 over Intensivering armoede- en schuldenaanpak (Kamerstuk 24 515, nr. 569).

De vragen en opmerkingen zijn op 27 oktober 2020 aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 4 december 2020 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Rog

Adjunct-griffier van de commissie,
Verouden

Inleiding

Het belang om de armoede- en schuldenproblematiek aan te pakken is vanwege de financiële gevolgen van de coronacrisis groot. Naar verwachting komen meer mensen in armoede terecht en krijgen meer mensen met (problematische) schulden te maken. De acties en maatregelen die ik heb aangekondigd in mijn brief van 28 september1 zijn daarom urgent. Alle betrokken partijen zijn hiermee voortvarend aan de slag gegaan.

Uw Kamer volgt de ontwikkelingen met veel interesse, zo leid ik af uit de vragen van de leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks, de PvdA, de ChristenUnie en de SGP in het verslag van het schriftelijk overleg inzake de intensivering van de armoede- en schuldenaanpak. Hierbij bied ik uw Kamer de antwoorden aan.

In de gesprekken die ik voer met de ambassadeurs van de campagne «Kom jij eruit?» hoor ik wat het betekent om geldzorgen te hebben. Hun zorgen raken mij. Er heerst een taboe op het praten over schulden, terwijl dat juist de eerste stap is naar een oplossing. Door erover te praten en hulp te zoeken kunnen ernstige financiële problemen worden voorkomen. Veel maatregelen die voortvloeien uit de deze zomer gehouden rondetafels richten zich daarom in het bijzonder op preventie. Zo zijn er maatregelen in gang gezet om bestaande en nieuwe groepen met armoede- en/of schuldenproblematiek – zoals jongeren, zelfstandig ondernemers en flexwerkers – op meer plaatsen en via meer kanalen zo vroeg mogelijk te vinden, te bereiken en te informeren. Het kabinet subsidieert hiervoor onder meer de uitbreiding van de Nederlandse Schuldhulproute, waardoor in meer gemeenten mensen op een laagdrempelige manier passende, lokale hulp kunnen vinden.

De volgende stap is dat mensen die ondersteuning of voorzieningen zoeken snel en effectief geholpen worden, passend bij hun situatie. Het opschalen van Collectief Schuldregelen, het Schuldenknooppunt, aflospauzes en het opzetten van een Waarborgfonds dragen daaraan bij. Met de maatregelen kunnen sneller en efficiënter oplossingen worden gevonden voor de problematische schulden van mensen. Het kabinet is nauw betrokken bij de uitwerking van de maatregelen en biedt ondersteuning met extra subsidies.

De verwachting is eveneens dat het aantal gezinnen in armoede zal toenemen. Het kabinet wil het aantal kinderen dat opgroeit in armoede terugdringen. Daarom zijn er extra middelen vrijgemaakt voor de intensivering van het kindgebonden budget. Diverse extra maatregelen richten zich daarnaast op het bereiken van meer kinderen in armoede door de verbinding met scholen, de (jeugd)gezondheidszorg en het sociaal domein te versterken. Het kabinet werkt bij de totstandkoming van de maatregelen nauw samen met ervaringsdeskundigen onder meer vanuit de Stichting Sterk uit Armoede.

Tijdens het begrotingsdebat op 17 november jl. (Handelingen II 2020/20, nr. 25, debat over de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2021) heeft het lid Bruins (CU) het «Offensief tegen armoede en schulden – 14 concrete voorstellen van ChristenUnie en PvdA» aan de Minister en mij overhandigd en om een reactie gevraagd. Die doe ik uw Kamer hierbij toekomen (zie bijlage)2. Ik maak van de gelegenheid gebruik uw Kamer tevens te informeren over de stand van zaken van een aantal moties en toezeggingen op het terrein van armoede en schulden (zie bijlage)3.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Bewindspersoon

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks, de PvdA, de ChristenUnie en de SGP naar aanleiding van mijn brief van 28 september 2020 over de intensivering van de armoede- en schuldenaanpak.

De eerste vragen die ik beantwoord gaan in op de inzet van de extra middelen en het monitoren daarvan. Daarna zal ik de vragen van de leden van genoemde fracties beantwoorden en daarbij de indeling van genoemde brief aanhouden: preventie, passende ondersteuning en versterking gemeenten. De vragen (en antwoorden) over eenzelfde onderwerp zijn bij elkaar gezet.

1. Inzet en Middelen

De leden van de PvdA-fractie vragen welke impact de besteding van de extra middelen voor de intensivering van de armoede en schuldenaanpak zal hebben op het aantal mensen dat in armoede leeft. Zij vragen of het kabinet bereid is een reductiedoelstelling te koppelen aan het armoedebeleid en meer te investeren in het bestrijden van armoede, bijvoorbeeld om de gevolgen voor kinderen te beperken, zodat elk kind kan meedoen.

Het kabinet is in overleg met het CBS over de mogelijkheden om vanaf 2021 meerdere keren per jaar een actueel beeld van de cijfermatige ontwikkelingen op verschillende indicatoren te geven, waaronder op het gebied van armoede en schulden. Tevens zullen de uit de rondetafels voortgevloeide trajecten in 2021 gemonitord en in 2022 geëvalueerd worden. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de effecten ervan op de doelgroep.

De inzet van het kabinetsbeleid is erop gericht om armoedeproblematiek zo veel mogelijk te voorkomen en tegen te gaan. Daarbij heeft het kabinet speciale aandacht voor kinderen. Het kabinet heeft vier ambities kinderarmoede. Eén van de ambities is erop gericht om ervoor te zorgen dat elk kind kan meedoen en het kabinet stelt hiervoor sinds 2017 ook extra financiële middelen beschikbaar. Ook heeft het kabinet een kwantitatieve streefwaarde geformuleerd voor het terugdringen van het aantal kinderen in armoede met als inzet een afname van het aantal kinderen in armoede van 9,2 procent in 2015 naar 4,6 procent in 2030.

In 2021 zal het kabinet voor het eerst rapporteren over de voortgang van de ambities kinderarmoede. Ook zal het kabinet in 2021 de evaluatie naar ondersteuning door gemeenten en organisaties aan kinderen in armoede aan uw Kamer aanbieden.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe het bedrag van € 146 miljoen zich verhoudt tot de verwachte uitgaven en hoe dit wordt gemonitord. Ook vragen de leden hoe de Staatssecretaris de komende periode de armoede- en schuldenproblematiek gaat volgen.

Bij het bepalen van de hoogte van het bedrag dat extra beschikbaar is gesteld voor de aanpak van schulden en armoede heeft het kabinet onder meer rekening gehouden met de verwachtingen die in diverse rapporten4 zijn uitgesproken over de toename van de armoede- en schuldenproblematiek. Ook is rekening gehouden met de verwachte toename van het aantal mensen in de bijstand, die ook effect zal hebben op de armoede- en schuldenproblematiek. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op het terrein van schulden en armoede de komende periode nauwlettend volgen (onder meer op basis van gegevens van partijen als CBS en SCP) en overlegt hierover periodiek met relevante partijen, zoals VNG en Divosa. Daarnaast zullen de uit de rondetafels voortgevloeide trajecten in 2021 gemonitord en in 2022 geëvalueerd worden. Hierbij zal tevens aandacht worden besteed aan de effecten ervan op de doelgroep.

In antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie of in de rondetafelgesprekken ook is gesproken met vertegenwoordigers van de voedselbanken kan ik melden dat Voedselbanken Nederland heeft deelgenomen aan de rondetafel over het vinden en bereiken van nieuwe doelgroepen. Ik heb uw kamer onlangs geïnformeerd over de extra ondersteuning van het kabinet aan Voedselbanken Nederland (Kamerstuk 35 420, nr. 187)

De leden van de D66-fractie vragen waarom gekozen is voor intensivering van het kindgebonden budget met € 150 miljoen, of het effect hiervan overeenkomt met de schatting uit Kansrijk Armoedebeleid, en waarom niet is gekozen voor andere maatregelen uit Kansrijk Armoedebeleid.

In augustus 2020 kon bij de integrale besluitvorming over inkomsten en uitgaven maximaal € 150 miljoen worden vrijgemaakt voor de intensivering van het kindgebonden budget voor gezinnen met drie of meer kinderen. Het voorstel past bij de ambities op de reductie van kinderarmoede en bij de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid in het licht van de coronacrisis. De maatregel wijkt af van Beleidsoptie K1a uit Kansrijk Armoedebeleid. Beleidsoptie K1a verhoogt het bedrag van het kindgebonden budget vanaf het derde kind en verder tot de hoogte van het bedrag van het tweede kind (€ 1.022 per jaar). Met 150 miljoen kan volgens ramingen van het Ministerie van SZW een dergelijke verhoging niet worden gerealiseerd. Het effect zal daarom niet volledig overeenkomen met het effect zoals berekend in Kansrijk Armoedebeleid. Desalniettemin behelst de maatregel (een verhoging vanaf het derde kind met € 919 per kind op jaarbasis) een forse verhoging van de inkomensondersteuning van gezinnen met drie of meer kinderen, en draagt het derhalve bij aan het verminderen van het aantal kinderen in armoede. Er is voor de maatregel gekozen omdat uit Kansrijk Armoedebeleid (zie tabel 4.1, kolom armoede in personen binnen groep) blijkt dat de maatregel relatief effectief is in het verminderen van het aantal kinderen in armoede. Verhoging van de kinderbijslag of het verzilverbaar maken van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) hebben met eenzelfde budgettair beslag een kleiner effect.

2. Bestaande en nieuwe groepen in beeld

Preventie

De leden van de VVD-fractie en de SGP-fractie hebben vragen gesteld over de inzet van preventie bij de aanpak van armoede en schulden.

Aan de rondetafels zijn maatregelen afgesproken om bestaande en nieuwe groepen met armoede- en/of schuldenproblematiek op meer plaatsen en via meer kanalen zo vroeg mogelijk te vinden, te bereiken en te informeren. Door die maatregelen vinden mensen met geldzorgen sneller hun weg naar ondersteuning en worden zij snel geïnformeerd over passende vormen van hulp die voor hen beschikbaar zijn. Financiële problemen worden daardoor eerder gesignaleerd en meteen aangepakt. Dat voorkomt dat geldzorgen tot armoede of problematische schulden leiden.

In die context noem ik de uitbreiding van de Nederlandse Schuldhulproute (NSR), waar mensen op een laagdrempelige manier passende, lokale hulp kunnen vinden. Om te ondersteunen dat zelfstandig ondernemers en flexwerkers die met inkomensterugval hebben te maken naar passende ondersteuning worden verwezen ontwikkelt Nibud een gesprekshandreiking voor professionals zonder achtergrond in schuldhulp. Daarnaast bieden de campagnes «Sam& voor alle kinderen» (voorzieningen voor kinderen in armoede) en «Kom jij eruit?» (ondersteuning voor mensen met financiële problemen) een ingang voor mensen die hulp en/of voorzieningen zoeken omdat ze geldzorgen hebben. De focus van de campagne ligt dit najaar expliciet op het bereiken van nieuwe groepen zoals jongeren en ZZP’ers. Ik investeer dit jaar nog extra om mensen met financiële problemen op meer manieren te bereiken, bijvoorbeeld via huisartsen.

De leden van de GroenLinks-fractie en de SGP-fractie hebben opmerkingen bij het steun- en herstelpakket, waarin geld is uitgetrokken voor de intensivering van de armoede- en schuldenaanpak. De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat het kabinet weinig doet om armoede en schulden daadwerkelijk te voorkomen en zijn van mening dat het daarvoor nodig is grote inkomensteruggang bij huishoudens te voorkomen. Deze leden vragen het kabinet om een reactie. De leden van de SGP-fractie achten het verstandig dat het kabinet het steun- en herstelpakket geld voor intensivering van de armoede- en schuldenaanpak heeft uitgetrokken, maar constateren ook dat het land nu in een gedeeltelijke lockdown zit en vraagt om mijn reactie op de huidige stand van zaken.

Er is een diverse groep huishoudens die door de contactbeperkende maatregelen te maken heeft met een onvoorzienbare, onvermijdelijke en plotselinge terugval in het (huishoudens)inkomen. Zij kunnen daardoor in problemen komen met de betaling van noodzakelijke kosten, waaronder woonlasten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om zelfstandigen die hun opdrachten momenteel zien teruglopen, flexwerkers die minder worden opgeroepen of inkomsten mislopen omdat ze in quarantaine moeten, of huishoudens waar een deel van het huishoudinkomen gedeeltelijk is weggevallen. Het bestaande sociale stelsel en de steunpakketten bieden voor deze problemen niet altijd soelaas. Het Rijk en gemeenten voelen zich maatschappelijk verantwoordelijk voor deze groepen werkenden met financiële zorgen die nu tussen de wal en het schip (dreigen te) vallen.

Ook de sociale partners en uw Kamer vragen aandacht voor deze huishoudens en roepen allen op tot het ondersteunen van kwetsbare groepen binnen onze samenleving. Met VNG en Divosa wordt momenteel gekeken hoe deze groep door gemeenten kan worden bereikt. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd in de brief over de herijking van het steun- en herstelpakket.

Mensen met geldzorgen bereiken

De leden van de VVD-fractie delen de zorgen van het kabinet over de risico’s bij zelfstandigen en flexwerkers en hebben een aantal vragen gesteld over het bereiken en betrekken van deze groepen bij de intensivering van de armoede- en schuldenaanpak.

Ik deel de opvatting van de leden van de VVD dat het belangrijk is om de doelgroep, de mensen om wie het gaat te betrekken. Dat gebeurt op verschillende manieren. Zo komen er in onze campagne «Kom jij eruit?» schuldenambassadeurs aan het woord uit de verschillende doelgroepen, zoals (voormalig) ondernemers en jongeren. Bij de ontwikkeling van de campagne is ook gekeken hoe mensen uit verschillende doelgroepen het beste benaderd en aangesproken kunnen worden en welk handelingsperspectief hen geboden kan worden. De afspraken en acties moeten voorzien in een bepaalde behoefte van de doelgroep zelf of van de uitvoeringspraktijk. Daarnaast heb ik recent subsidie verleend aan de Stichting Sterk uit Armoede om een tijdelijke impuls te geven aan de inzet van ervaringsdeskundigheid in de beleidsontwikkeling, implementatie en uitvoering op het terrein van armoede en schulden. Ervaringsdeskundigen zullen ingezet worden bij de uitwerking en implementatie van diverse trajecten die voortkomen uit de rondetafels. Bij de uitwerking van de verschillende maatregelen, waaronder een plan voor ondernemers van de VNG, zal de doelgroep zelf ook betrokken worden.

De gesprekken aan de rondetafels hebben geleid tot veel concrete afspraken en acties. Om slagvaardig sturing te geven aan het geheel en om de voortgang van de maatregelen te bewaken is een compacte stuurgroep ingesteld, waar onder meer de VNG, de NVVK en Sam& deel van uitmaken. Binnen de stuurgroep, waaraan de VNG, Divosa, de NVVK, SAM&, de Alliantie van Vrijwilligers, Sociaal Werk Nederland en Hogeschool van Amsterdam deelnemen, is afgesproken om andere partijen te betrekken en uit te nodigen wanneer dat nodig is.

Preventie en jongeren

De leden van de VVD-fractie menen dat via scholen kan worden ingezet op preventie van armoede en vragen of het kabinet deze mening deelt. De leden van de CDA-fractie vragen met name aandacht voor de kwetsbare positie waarin studerende jongeren (mbo/hbo/universiteit) zich bevinden.

De wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening die per 1 januari 2021 in werking zal treden is hierin belangrijk: de gemeente biedt op basis van signalen van betalingsachterstanden op vaste lasten zoals de woonlasten en de zorgverzekering vroegtijdig schuldhulpverlening aan.

Steeds meer gemeenten zetten daarnaast in op schuldhulpverlening specifiek gericht op jongeren. Denk aan de Jongeren Perspectief Fondsen die als bewezen effectieve methode door SchuldenlabNL landelijk wordt uitgerold onder gemeenten. Veel gemeenten bieden ook lichtere hulp aan, zoals budgetcoaching en cursussen om jongeren te helpen voordat grote problemen ontstaan.

Ik zet daarnaast in op voorlichting en het vergroten van de financiële vaardigheden van jongeren. Ik doe dat onder andere samen met de Minister van OCW. Zo wordt bijna twintig procent van de voorlichtingsactiviteiten van het Nibud gefinancierd door het Ministerie van SZW en BKR. Het Nibud heeft speciaal voor jongeren bijvoorbeeld de GeldChecker ontwikkeld. De landelijk vastgelegde onderwijsinhoud voor het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs wordt momenteel geactualiseerd.

De afgelopen jaren hebben docenten, schoolleiders en experts een voorstel uitgewerkt voor bouwstenen voor een nieuw curriculum. Hierin komen financiële vaardigheden in drie leergebieden voor: Mens en Maatschappij, Digitale geletterdheid en Rekenen en Wiskunde. Een wetenschappelijke curriculumcommissie brengt voor het einde van het jaar een advies uit aan de Minister van OCW over de herziening van het curriculum. Genoemde bouwstenen ten aanzien van financiële vaardigheden op de drie leergebieden zijn daarbij het uitgangspunt. Vanaf 2022 proberen pilotscholen in twee schooljaren het nieuwe curriculum uit. Op basis van de evaluatie hiervan wordt het nieuwe curriculum vervolgens landelijk geïmplementeerd.

Wijzer in Geldzaken stelt daarnaast op www.geldlessen.nl een breed aanbod aan lesmateriaal beschikbaar voor geldlessen voor het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo. Wijzer in geldzaken werkte deze zomer samen met docenten MBO Burgerschap en aanbieders van geldlessen voor het mbo om het onderwijs hierbij beter te faciliteren.

Kom jij eruit?

Tot slot noem ik graag de campagne «Kom jij eruit?». De focus van de campagne ligt dit najaar expliciet op het bereiken van nieuwe groepen zoals jongeren en zzp’ers.

De leden van de SGP-fractie schrijven dat het taboe op het bespreken van geldzorgen, armoede of schulden ertoe leidt dat financiële problemen pas laat onderkend worden. Deze leden vragen welke rol een eventueel vervolg op de campagne «Kom jij eruit?» kan vervullen in het doorbreken van het taboe en het stimuleren van preventief omzien naar elkaar.

Ik onderschrijf de constatering van de leden van de SGP-fractie dat er een taboe heerst op het bespreken van financiële problemen en mensen er te lang mee blijven rondlopen. Dat taboe wil ik doorbreken, onder meer door een koepelcampagne op het terrein van armoede en schulden, die in februari volgend jaar van start moet gaan. In de campagne worden mensen met geldzorgen opgeroepen snel om hulp te vragen. De campagne biedt laagdrempelige toegang tot verschillende soorten ondersteuning, zodat mensen weten hoe ze schulden kunnen voorkomen (preventie), er niet te lang mee rondlopen (taboe doorbreken) en om hulp vragen (handelingsperspectief).

3. Passende ondersteuning

Waarborgfonds

De leden van de VVD-fractie vragen of het waarborgfonds ingezet kan worden om schuldhulpverlening te voorkomen.

Het is de bedoeling om met de vormgeving van een waarborgfonds sneller en efficiënter een oplossing te vinden voor de problematische schulden van mensen. Saneringskredieten zijn een bewezen effectief instrument in de praktijk van de schuldhulpverlening, zowel voor schuldenaar, schuldhulpverlening en schuldeiser. Toch wordt door partijen nog onvoldoende gebruik van saneringskredieten gemaakt. Ervaren financiële risico’s van het niet (gedeeltelijk) terugbetalen van saneringskredieten of onbekendheid met het instrument zijn redenen om daarvan geen gebruik te maken. Een waarborgfonds dekt de financiële risico’s van het niet (meer) kunnen aflossen van saneringskredieten af. Met deze invulling van een waarborgfonds wordt een beroep op schuldhulpverlening niet voorkomen, maar wordt de hulpverlening effectiever gemaakt.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de saneringskredieten, die een waarborgfonds beoogt te stimuleren, worden ingezet.

Saneringskredieten worden nu aangeboden door gemeentelijke kredietbanken. Het voornemen van de NVVK, die de kredietbanken vertegenwoordigt, is de dienstverlening naar heel Nederland op te schalen. Bij de uitwerking van een waarborgfonds wordt verkend op welke wijze het fonds breed ingezet kan worden, dus niet alleen beperkt tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. Hierover vinden gesprekken plaats, waaraan ook Schuldhulpmaatje en SchuldenlabNL deelnemen.

In antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie over lessen uit pilots met saneringskredieten, kan ik toelichten dat saneringskredieten rust geven aan cliënten met schulden, omdat zij nog maar met één schuldeiser te maken hebben, namelijk de kredietbank. Verder kunnen saneringskredieten perspectief bieden aan doelgroepen, zoals jongeren, voor wie een schuldregeling niet altijd haalbaar is. Een saneringskrediet creëert wel een financieel risico voor de kredietbank en de gemeentelijke eigenaar. Weliswaar een klein risico, omdat de omvang van een saneringskrediet gemiddeld € 2.500 is en 97% van de cliënten succesvol aflost5, maar blijkbaar groot genoeg om de landelijke aanbieding van saneringskredieten te belemmeren. Een waarborgfonds zou dat op kunnen lossen.

De leden van de PvdA-fractie en ChristenUnie-fractie vragen naar de uitwerking van het waarborgfonds.

Ik kan bevestigen dat ook het kabinet het waarborgfonds ziet als een middel om saneringskredieten breed toegankelijk te maken, ook voor doelgroepen waarvoor een schuldregeling of saneringskrediet nu niet altijd haalbaar is.

Ik ben hierover in gesprek met de NVVK, kredietbanken, vrijwilligersorganisaties en SchuldenlabNL. Het draagvlak voor een waarborgfonds is groot. De NVVK pleit al geruime tijd voor een dergelijk fonds. Een waarborgfonds om de financiële risico’s af te dekken van cliënten die saneringskredieten niet kunnen aflossen, is derhalve kansrijk. Naar verwachting kan een waarborgfonds de toegang in heel Nederland tot saneringskredieten mogelijk maken voor mensen met problematische schulden. Momenteel wordt met urgentie een projectplan voorbereid, dat naar verwachting leidt tot instelling van een waarborgfonds in de eerste helft van 2021.

Schuldenknooppunt en Collectief Schuldregelen

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie op welke wijze de cliënt de gegevensuitwisseling via het Schuldenknooppunt kan inzien, heeft Stichting Schuldenknooppunt mij de volgende toelichting gegeven: de cliënt kan aan de schuldhulpverlener vragen welke berichten over hem zijn uitgewisseld via het Schuldenknooppunt. Op het Schuldenknooppunt zelf blijft geen informatie van de schuldenaar achter. Nadat een versleuteld bericht met gegevens is afgeleverd bij de ontvangende partij, wordt het bericht van het Schuldenknooppunt verwijderd. Het Schuldenknooppunt fungeert als digitaal doorgeefluik van berichten tussen schuldhulpverleners en schuldeisers.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze er rekening wordt gehouden met de positie van mkb’ers/kleine schuldeisers als sprake is van schuldsanering of collectief schuldregelen.

Kleine schuldeisers zoals mkb’ers kunnen – evenals andere schuldeisers – daarbij nooit zonder tussenkomst van een rechter gedwongen worden om mee te werken. Een kleine schuldeiser kan immers ook tot een problematische debiteur worden, dus dat vergt een goede belangenafweging die per geval verschilt. Collectief Schuldregelen is gebaseerd op convenanten tussen schuldeisers en schuldhulpverleners. De convenanten bieden een helder afsprakenkader, waardoor sneller een minnelijke oplossing gevonden kan worden voor de schulden. Omdat een kleinere schuldeiser minder klanten heeft, is een landelijk convenant vaak niet aantrekkelijk. Als een kleine schuldeiser geen convenant heeft ondertekend, is hij ook niet gehouden aan afspraken. Bij collectief schuldregelen worden ook lokale afspraken gemaakt. Dat is voor regionaal actieve ondernemers een alternatief. Daarnaast wordt aan landelijke convenanten met gerechtsdeurwaarders en incassobureaus gewerkt, die ook voor kleinere schuldeisers relevant kunnen zijn als zij de incasso uit handen geven aan een van deze partijen.

Ik blijf in gesprek met het mkb om te zorgen dat we voldoende rekening blijven houden met de positie van kleine schuldeisers en waar mogelijk meer te doen.

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel gevallen van succesvol Collectief Schuldregelen Nederland ondertussen kent.

Op dit moment zijn 81 gemeenten, waaronder de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden (zeven gemeenten) en de 67 gemeenten die aangesloten zijn bij de Kredietbank Nederland, het Collectief Schuldregelen aan het opzetten of geven daar al uitvoering aan. Zo’n 30 gemeenten voeren Collectief Schuldregelen uit, de overige gemeenten zitten in de opstartfase. De intensiveringsmiddelen worden onder andere ingezet om de verdere uitrol van het Collectief Schuldregelen te versnellen en om meer gemeenten en schuldeisers aan te laten sluiten.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeveel gevallen het niet kwam tot een collectieve schuldregeling waar daar wel een poging toe gedaan is. Er is geen centrale registratie van wat gemeenten op het gebied van Collectief Schuldregelen op casusniveau bereiken. Schuldeisers waarmee een convenant is afgesloten gaan in ieder geval mee met het voorstel voor een schuldregeling.

De leden van de D66-fractie vragen hoe vaak het niet tot een collectieve schuldregeling komt, omdat één of meer schuldeisers niet of laat reageren. Specifiek voor schuldeisers die deelnemen aan collectief schuldregelen zijn geen cijfers beschikbaar. Uitgaande van het doel en de opzet van Collectief Schuldregelen verwacht ik dat niet of laat reageren vrijwel niet voor zal komen. Er zijn wel recente algemene cijfers over medewerking van schuldeisers, die laten het volgende beeld zien: 23% geeft niet tijdig de saldo-opgave door en reageert niet tijdig op het voorstel. Daarvan reageert 2% helemaal niet op het verzoek het saldo door te geven en 4% reageert niet op het voorstel voor de schuldregeling.6

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe Collectief Schuldregelen en het Schuldenknooppunt worden opgeschaald en hoe schuldeisers worden gestimuleerd mee te doen.

Voor beide vormen van dienstverlening heeft de NVVK, met subsidie van het Ministerie van SZW en in samenwerking met SchuldenlabNL en de VNG, projectteams geformeerd die in het hele land actief zijn. Bij Collectief Schuldregelen worden schuldeisers gevraagd op gestandaardiseerde wijze lijsten van klanten af te handelen in plaats van een geïndividualiseerde beoordeling per klant. Ze worden ook gevraagd vooraf akkoord te gaan met aangeboden schuldregelingen. Het Schuldenknooppunt is zo ingericht dat het de werkwijze van Collectief Schuldregelen volledig digitaal ondersteunt. Door de procesversnelling van Collectief Schuldregelen te combineren met het digitale berichtenverkeer van het Schuldenknooppunt wordt grote meerwaarde in het administratieve proces van schuldeisers gecreëerd. Veel schuldeisers zijn daarom geïnteresseerd in die combinatie. Via communicatie vanuit zowel Collectief Schuldregelen als het Schuldenknooppunt worden nog veel meer schuldeisers op de voordelen geattendeerd en gestimuleerd om aan te sluiten.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de uitbreiding van de Nederlandse Schuldhulproute (NSR).

Ik heb aan de Nederlandse Schuldhulproute een subsidie toegekend voor het project «Opschalen en verbreden van de Nederlandse Schuldhulproute» voor een projectperiode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2021. De subsidie maakt het mogelijk om de NSR snel op te schalen en te verbreden, méér gemeenten op de NSR aan te sluiten en de NSR- bewegwijzering vanuit burgerperspectief volledig te maken en te actualiseren. Met de subsidie wordt de financiële drempel voor deelname aan de NSR voor gemeenten grotendeels weggenomen doordat de gevraagde financiële bijdrage aan gemeenten blijvend verlaagd kan worden door toenemende schaalgrootte.

Armoede – kinderen in armoede

De leden van de D66-fractie lezen dat een van de uitkomsten van de rondetafel «Samen sterker voor kinderen in armoede» is dat de betrokken partijen nog meer werken vanuit het belang van het kind. Kan de Staatssecretaris toelichten wat dit betekent en hoe hij hier uitvoering aan gaat geven?

Deelnemende partijen aan de rondetafel gaven aan dat de aansluiting tussen hulpvraag en ondersteuning beter kan, maar dat zij hierin soms belemmeringen ervaren door interne werkwijzen en regelgeving. Partijen hebben gezamenlijk de wil uitgesproken om in de toekomst elkaar beter te vinden en te werken vanuit het belang van het kind.

De komende periode wordt concreet invulling gegeven aan het traject dat voortvloeit uit de rondetafel «Samen sterker voor kinderen in armoede». Met een uitbreiding van de bestaande aanpak van kinderarmoede op scholen zullen meer scholen en daarnaast ook gemeenten en de jeugdgezondheidszorg middels een handreiking en ondersteuningstraject worden ondersteund in het signaleren van en ondersteunen bij armoede onder kinderen. Met de aanpak wordt tevens ingezet op het verstevigen van het netwerk van scholen, gemeenten, de jeugdgezondheid en andere maatschappelijke organisaties voor een beter gefundeerde en integrale aanpak van armoede.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de Staatssecretaris in kaart gaat brengen in hoeverre de ingezette activiteiten zullen bijdragen aan het helpen van een grotere groep kinderen in armoede.

De uit de rondetafels voortgevloeide trajecten zullen in 2021 gemonitord en in 2022 geëvalueerd worden. Hierbij zal tevens aandacht worden besteed aan de effecten ervan op de doelgroep.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de armoedecijfers zich zullen ontwikkelen tot aan 2035.

In de bijlage bij mijn brief over de intensivering van de armoede- en schuldenaanpak wordt toegelicht dat het CPB in «Kansrijk Armoedebeleid» de effectiviteit van verschillende maatregelen om de armoede te reduceren zo veel mogelijk kwantificeert. Het technische basispad vormt het referentiepunt waartegen de effectiviteit van maatregelen wordt beoordeeld. Het basispad geeft geen voorspelling van de ontwikkeling van armoede. Voor een dergelijke voorspelling, of voor een voorspelling tot 2035 zou een economische voorspelling voor de lange termijn nodig zijn, met daarin bijvoorbeeld de ontwikkeling van de werkgelegenheid, loonontwikkeling en het prijsniveau. Een dergelijke voorspelling kan niet langer dan een á twee jaar van tevoren gegeven worden. Zo komt het CPB jaarlijks in maart voor het eerst met economische ramingen voor het daaropvolgende jaar; het Centraal Economisch Plan uit maart 2020 bevat voor het eerst cijfers over 2021. Het is daarom niet mogelijk om een voorspelling te geven van de ontwikkeling van de armoedecijfers tot 2035.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen gesteld over de hoogte van de middelen om kinderen in armoede te helpen. Zij vragen waarom het kabinet er niet voor heeft gekozen om de middelen (al dan niet eenmalig of tijdelijk) te verhogen.

De vraag is ook aan de orde geweest tijdens de begrotingsbehandeling van SZW. Dat heeft geleid tot het gewijzigde amendement Renkema c.s. (Kamerstuk 35 570 XV, nr. 22) waarin wordt verzocht om de landelijke subsidie aan de vier armoedepartijen verenigd onder SAM& eenmalig (in 2021) met € 2 miljoen te verhogen. Het kabinet heeft het amendement oordeel Kamer gelaten.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een update van de situatie bij de voedselbanken.

Op 16 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd7 over de stand van zaken bij de voedselbanken. Door een verwachte toename van het beroep op de voedselbanken vanwege de coronacrisis en minder aanvoer van voedsel vanuit de supermarkten, voorzien de voedselbanken problemen. Gezien de uitzonderlijke situatie is het kabinet bereid om de minimale 2% van de voor Nederland beschikbare ESF+ middelen die ten behoeve moeten komen van de meeste behoeftigendoelgroep aan te spreken voor ondersteuning van de voedselbanken. Ook mag Voedselbanken Nederland (VBNL) een eerder toegekende noodsubsidie van € 4 miljoen breder inzetten. Het kabinet gaat de komende tijd samen met VBNL en andere relevante partijen de problematiek nader in kaart brengen en haalbare oplossingsrichtingen verkennen. Ik zal uw Kamer begin 2021 informeren over de uitkomsten van de verkenning.

Schuldenrust

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer een wettelijk recht op een aflospauze wordt ingevoerd.

In de brief over de voortgang van de Brede Schuldenaanpak is uw Kamer geïnformeerd over aflospauzes.8 Een aflospauze is mogelijk, maar wordt in de praktijk weinig gevraagd en weinig gegeven. Schuldhulpverleners reserveren geld van hun cliënten om schuldeisers te betalen. Als er iets meer is gereserveerd, kan dat gebruikt worden voor een pauze. Schuldeisers verlenen meestal uitstel als er een probleem is. Cliënten willen vaak bij de start van de hulpverlening uitstel om de stress te verminderen. Er is geen bestaande wet- en regelgeving die aflospauzes belemmert. Nieuwe regelgeving die een recht op een aflospauze creëert, zou de flexibiliteit om voor de cliënt de best passende oplossing te vinden, kunnen beperken. Het is wel goed de mogelijkheid van een aflospauze meer onder de aandacht te brengen. Concrete voorbeelden van de toepassing van een aflospauze zijn de noodstopprocedure van het CJIB en de pauzeknop uit de pilot van de gemeente Amsterdam.

De leden van de PvdA-fractie hebben vragen gesteld over de pilot van de gemeente Amsterdam met een schuldenpauze. De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP hebben vragen gesteld over het breder toepassen van de noodstopprocedure van het CJIB.

Het doel van de pilot van de gemeente Amsterdam is in de praktijk uit te vinden welke werkwijze en afspraken met schuldeisers het beste werken om schuldenrust te bewerkstelligen. Als dat lukt, is de pilot voor de gemeente geslaagd. De gemeente is voornemens de pauzeknop vervolgens breed te gaan toepassen.

Het Ministerie van SZW heeft de NVVK een subsidie verstrekt om te verkennen welke afspraken op landelijk niveau met private en overheidsschuldeisers kunnen worden gemaakt om schuldenrust te bereiken. De NVVK is gestart met een analyse van de bestaande methodes om te beoordelen of ze effectiever kunnen worden ingezet. De NVVK betrekt bij haar verkenning de ervaringen uit de pilot van de gemeente Amsterdam en van het CJIB met de noodstopprocedure. Op basis van de verkenning wordt begin 2021 besloten in welke vorm schuldenrust optimaal kan worden gerealiseerd. Onderdeel van de subsidieverlening aan de NVVK is de implementatie van een uniforme werkwijze die moet leiden tot schuldenrust, bijvoorbeeld via een NVVK-convenant. De pilot in Amsterdam en het project van de NVVK vullen elkaar aan en zijn noodzakelijke stappen voordat een uniforme werkwijze breed toegepast kan worden. Het streven is dat vanaf het voorjaar van 2021 landelijke afspraken over het bereiken van schuldenrust worden geïmplementeerd.

Intussen kunnen schuldenaren een beroep doen op de bestaande mogelijkheden voor uitstel van betaling. Het is belangrijk dat schuldenaren en schuldhulpverleners weten welke mogelijkheden er zijn. Daarom zet het Ministerie van SZW er met de gemeente Amsterdam en NVVK op in om dit jaar een toegankelijk overzicht beschikbaar te maken van de bestaande mogelijkheden bij de zes grootste overheidsschuldeisers: Belastingdienst, UWV, SVB, CJIB, DUO en CAK.

In antwoord op de vraag van de leden van ChristenUnie-fractie over de antwoorden op het schriftelijk overleg over vermogensnormen voor kwijtschelding van lokale heffingen kan ik meedelen dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer op 3 november jl. de antwoorden heeft doen toekomen.9

Wet schuldsanering natuurlijke personen

De leden van de D66-fractie vragen naar de uitvoering van de motie van het lid Jetten c.s.10

De motie verzoekt de regering met een voorstel te komen om de toegang tot de Wet schuldsanering natuurlijk personen te vereenvoudigen en te verkennen hoe de duur beperkt kan worden tot bijvoorbeeld anderhalf jaar. In antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie meld ik dat uw Kamer hier separaat over is geïnformeerd.11

In antwoord op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie naar de uitvoering van de motie van het lid Bruins12 kan ik melden dat uw Kamer hierover separaat is geïnformeerd.13 In de geïntensiveerde aanpak zijn ook middelen gereserveerd voor de samenwerking tussen gemeenten en diverse stakeholders zoals Bureau Wsnp (Raad voor Rechtsbijstand), om de verschillende instrumenten die de Wsnp biedt beter onder de aandacht te brengen.

De leden van de SGP-fractie vragen hoeveel mensen gebruik maken van de Wsnp. In reactie daarop kan ik melden dat het aantal is gedaald van 14.727 in 2011 naar 4.623 in 2019. Omdat de schuldenproblematiek niet evenredig is afgenomen, en er nog steeds een maatschappelijke behoefte blijkt aan een saneringstraject via de rechter, baart de afname zorgen. Uit de opeenvolgende monitoronderzoeken blijkt ook dat de Wsnp goed functioneert, dus een middel is dat we moeten blijven inzetten in de strijd tegen de schuldenproblematiek. Daarom is een aantal acties in gang gezet om de aansluiting tussen het minnelijk schuldhulpverleningstraject en de wettelijk schuldsanering en de toegang tot de wettelijke schuldsanering te verbeteren. Uw Kamer is hierover separaat geïnformeerd.14

Rol van zorgverleners en scholen

De leden van de SGP-fractie vragen naar de rol van zorgverleners of scholen bij het doorverwijzen naar de juiste hulp.

Geldzorgen en gezondheid/zorgverlening hangen met elkaar samen. Door geldzorgen eerder te signaleren en patiënten te verwijzen kunnen huisartsen, maar ook andere zorgprofessionals, bijdragen aan het terugdringen van situaties van aanhoudende stress vanwege financiële problemen. De gezondheidsbeleving van de patiënt kan erdoor verbeteren en het vermindert de druk op de zorg, omdat onnodige herhaal bezoeken en doorverwijzingen worden voorkomen. Om die reden werken Rijk, gemeenten en partijen in de zorg samen aan verschillende acties, zoals een vervolg op het interventiepakket «geldzorgen in de spreekkamer» van de Hogeschool Utrecht en Zorggroep Almere, het verspreiden en stimuleren van goede voorbeelden (zoals Krachtige Basiszorg15), een kennisaanbod «Eerste Hulp Bij Administratie» voor Wmo-hulpverleners.

Ook scholen spelen een rol bij het doorverwijzen naar de juiste hulp. Op dit moment wordt er door Divosa, in samenwerking met partijen als het Jeugd Educatiefonds en het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid gewerkt aan het projectplan voor het traject dat voortkomt uit de rondetafel «Samen sterker voor kinderen in armoede». Het traject richt zich op het komen tot een goede uitrusting voor professionals in de uitvoering, beleid en bestuur in het onderwijs, jeugdzorg en het gemeentelijke sociaal domein die te maken krijgen met kinderen die opgroeien in armoede. Middels een handreiking en een ondersteuningstraject leren zij armoede bij kinderen tijdig en laagdrempelig te signaleren en vervolgens te handelen, zodat meer kinderen vroegtijdig de juiste ondersteuning krijgen.

Multiproblematiek

De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op de constatering van het Instituut voor Publieke Waarden (IPW) dat multiproblematiek de samenleving jaarlijks € 10 miljard kost.16

De schatting van IPW maakt duidelijk dat het om een enorm groot bedrag gaat. Inwoners met een stapeling van problemen blijven daarmee vaak lang rondlopen. Professionals zitten soms ook met de handen in het haar, als de complexiteit een oplossing in de weg staat. De kosten lopen op en onnodig menselijk leed is het gevolg. Dat moet anders en dat kan ook anders als we erin slagen om inwoners eerder en beter op weg te helpen. Dat is van groot belang om onnodige escalatie te voorkomen. Daarom werkt het kabinet zowel aan verbeteringen binnen het systeem als aan aanpassingen van het huidige systeem. Ik noem het opschalen van de IPW-doorbraakmethode naar 10.000 professionals in 45 gemeenten, waarmee recentelijk is gestart. De methode richt zich op het beter mogelijk maken van maatwerk voor iedere sociaal professional; onder andere door het gebruik van een app en online leeromgeving, die helpen bij de onderbouwing van keuzes en het opstellen van een maatschappelijke rekensom.

Ik noem het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek, onderdeel van het Programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens, dat het kabinet momenteel inricht. Het loket is er voor gestagneerde complexe en urgente sociale problematiek van inwoners. Het loket staat open voor professionals die alles in het werk hebben gesteld wat je naar redelijkheid mag verwachten, maar niet verder komen. Met daaraan gekoppeld, als ultimum remedium, een Landelijk Escalatie Team. Naast het helpen oplossen is het loket ook bedoeld om de feedbackloop van uitvoering naar beleid stevig en zo breed mogelijk in te bedden en het systeemleren, over domeinen heen, te bevorderen. En zonder volledig te kunnen zijn, noem ik nog graag de overbruggingsprocedure, waar het kabinet aan werkt. Met behulp van die procedure wordt het mogelijk gemaakt om toch vast de noodzakelijke ondersteuning of zorg te bieden, ook al is nog onzeker wie de kosten moet dragen. Eerst helpen en dan uitzoeken wie betaalt. Met onder andere die interventies wil het Rijk gemeenten faciliteren bij de uitvoering.

De leden van de SGP-fractie vragen de mogelijkheden om de vicieuze cirkel van «geen woonadres, geen uitkering, geen werk» te doorbreken.

Er doen zich af en toe situaties voor waarbij inwoners zich bevinden op een rotonde zonder afslag. Die situaties dienen doorbroken te kunnen worden.

Er is dikwijls wel meer mogelijk dan in eerste instantie wordt gedacht. Zo is er een mogelijkheid, onder voorwaarden, om het ontbreken van een woonadres op te vangen door inschrijving op een zogenaamd «briefadres». Dat is een adres waar de overheid iemand zonder woonadres kan bereiken en op basis waarvan bijvoorbeeld een zorgverzekering en een uitkering kan worden geregeld.

Desondanks komt het vaker voor dat inwoners vastlopen in een vergelijkbare vicieuze cirkel. Ondanks de ruimte die wet- en regelgeving nu biedt en de vele hardheidsclausules, onderzoek ik momenteel de mogelijkheden om in dat soort situaties expliciete (extra) juridische ruimte te regelen om impasses te doorbreken. Binnen afzienbare termijn zal daarnaast verkend worden of de overbruggingsprocedure ook ingezet kan worden op andere terreinen dan zorg, zoals wonen, zodat inwoners de ondersteuning (bijvoorbeeld woonruimte) krijgen, ook al is nog niet aan alle andere voorwaarden voldaan.

Thuissituatie studenten

De leden van de CDA-fractie vragen of voldoende rekening gehouden wordt met de thuissituatie van studenten. Tevens vragen zij of wordt overwogen om studerende jongeren tegemoet te komen in het betalen van hun collegegeld.

Sinds het begin van de coronacrisis hebben onderwijsinstellingen zich enorm ingespannen om het onderwijs door te laten gaan. Dat gebeurde aan het begin natuurlijk vooral online, maar na versoepelingen per 15 juni en met de ingang van het nieuwe studiejaar ook weer gedeeltelijk fysiek. De onderwijsinstellingen bepalen zelf welke onderdelen fysiek plaatsvinden en welke delen online. Daarbij houden de onderwijsinstellingen zelf ook rekening met kwetsbare studenten. Bovendien leren ook zij iedere dag nog hoe het onderwijs nog beter vorm gegeven kan worden in de huidige situatie.

Onderwijsinstellingen maken niet minder kosten nu een deel van het onderwijs nog online plaatsvindt. Zij zetten alle zeilen bij om het onderwijs zo goed mogelijk door te laten gaan – fysiek of digitaal. Daarom en omdat het onderwijs doorgaat, is korting op het collegegeld niet aan de orde. Dat de kwaliteit van het onderwijs op peil blijft, vindt het kabinet ook cruciaal. De onderwijsinstellingen, de Onderwijsinspectie, de NVAO en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap nemen daarin elk de eigen verantwoordelijkheid. Aanvullend spreekt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook intensief en regelmatig met (vertegenwoordigers van) studenten en instellingen om na te gaan wat nodig is om kwaliteit te blijven bieden en studievertraging zo veel mogelijk te voorkomen.

4. Uitvoeringsorganisaties versterken

Gesprekshandleiding Nibud

De leden van de VVD-fractie en van de SGP-fractie stellen een aantal vragen over gesprekshandreiking voor professionals zonder achtergrond in schuldhulp die het Nibud ontwikkelt.

Het streven is dat begin 2021 de handreiking wordt opgeleverd. De verspreiding van de handreiking zal gebeuren via diverse kanalen en (branche)organisaties. Door uiteindelijke gebruikers van de handreiking intensief te betrekken bij de totstandkoming, wordt de bruikbaarheid van de handreiking zo groot mogelijk. Een begeleidingsgroep (met de vertegenwoordigers van gebruikers) zal hier een belangrijke rol in spelen. In samenspraak met hen wordt bepaald aan welke voorwaarden de handreiking moet voldoen. Het Nibud zal voorzien in een gebruikerstest. Dat is ook de beste weg naar een zo goed mogelijk gebruik door de professionals.

De doelgroep van de te ontwikkelen handreiking zijn in ieder geval de professionals voor wie financiële hulpverlening niet direct tot hun takenpakket behoort. Daarbij zal de handreiking zich eerst richten op het domein werk en inkomen. Belangrijkste doelgroepen voor de handreiking zijn dan onder andere werkgevers (leidinggevenden), uitzendbedrijven (intercedenten) en adviseurs bij de Kamer van Koophandel. Gedurende het ontwikkelen van de handreiking zal gekeken worden of ook andere domeinen zoals zorg en onderwijs baat kunnen hebben bij de handreiking.

5. Rapporten

Kansrijk Armoedebeleid

In reactie op het rapport «Kansrijk Armoedebeleid» vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris bereid is om waar nodig extra onderzoek uit te voeren.

Het rapport geeft een overzicht van diverse maatregelen die mogelijk zijn ter versterking van de positie van het kind en het tegengaan van uitsluiting als gevolg van armoede.

De effecten van de verschillende interventies zijn op langere termijn zichtbaar en worden gemonitord. Het Ministerie van OCW heeft twee meerjarige onderzoeken die gericht zijn op de extra inzet op de voorschoolse educatie (maatregel K7) bij gemeenten en kinderopvanginstanties. Hierover heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de Kamer op 19 mei jl. geïnformeerd.17 De effecten van de maatregelen op de kwaliteit van de voorschoolse educatie worden ook onderzocht en hierin wordt specifiek gekeken naar de inzet op taal-, lees- en rekenvaardigheid onder peuters. Daarnaast worden die vaardigheden doorlopend gemonitord onder andere in internationale onderzoeken (PISA van de OESO), maar ook via inspectieonderzoek.

Bij VWS loopt er een onderzoek naar het begrippenkader rond het thema mentale gezondheid dat aansluit op interventies gericht op de geestelijke gezondheid en gedrag van kinderen (K10).

Tevens vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris kan aangeven of en op welke wijze hij deze aanbevelingen (K7-K10) overneemt?

De maatregelen uit het rapport om de armoede onder de kinderen tegen te gaan zijn in lijn met de beleidsdoelstellingen van het kabinet en specifiek de Ministeries van OCW, SZW en VWS. De doelstellingen zijn verwerkt in diverse programma’s waarin samengewerkt wordt met gemeenten, scholen, jeugdgezondheidszorg, kennisinstituten en andere betrokken organisaties en daar werkzame professionals.

Daarnaast werken genoemde ministeries gezamenlijk aan het interdepartementale programma Tel mee met Taal dat gericht is op het tegengaan van laaggeletterdheid bij ouders en kinderen en is aanvullend op de inspanningen van het Ministerie van OCW op de versterking van de leesvaardigheid van kinderen.

Zoals aangegeven in de kabinetsreactie ziet het kabinet het rapport «Kansrijk armoedebeleid» als waardevolle input voor de verkiezingsprogramma’s en de kabinetsformatie. Een volgend kabinet zal bezien welk (aanvullend) beleid voor kinderen nodig is en welke maatregelen passend zijn, gezien de door het rapport geschetste opbrengsten van investeringen in voorschoolse educatie, het onderwijs, de kinderopvang, de jeugdgezondheidszorg en ook geboortezorg.

Rapport «Tussentijdse evaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede. Juni 2020»

De leden van de D66-fractie vragen naar de inzet van de extra middelen, dat door een groeiend aantal gemeenten wordt ingezet voor kinderarmoedebeleid.

In de bijlage met de uitkomsten van de extra tussenevaluatie Bestuurlijke Afspraken Kinderarmoede is opgenomen dat in 2019 87% van de gemeenten de extra middelen in ieder geval deels heeft ingezet voor kinderarmoedebeleid. Het is niet bekend welk deel van die gemeenten de middelen in het geheel heeft besteed aan kinderarmoedebeleid. Van alle gemeenten heeft 13% de middelen niet ingezet voor kinderarmoedebeleid.

Gemeenten hebben in 2019 goede stappen gezet in de realisatie van de bestuurlijke afspraken, gericht op het bevorderen van de maatschappelijke participatie van kinderen uit gezinnen die het financieel minder breed hebben. Het is een positieve ontwikkeling dat steeds meer gemeenten de middelen inzetten voor kinderarmoedebeleid, maar verbetering blijft mogelijk. Het bereiken van kinderen in armoede is belangrijk en het kabinet zet hier dan ook met verschillende acties op in, onder meer via het ondersteuningstraject van Divosa en door de inzet van de partijen verenigd in SAM&.

Ook de leden van de ChristenUnie-fractie hebben een aantal vragen gesteld over de tweede tussenevaluatie Bestuurlijke Afspraken Kinderarmoede.

Gemeenten hebben in 2019 goede stappen gezet in de realisatie van de bestuurlijke afspraken, gericht op het bevorderen van de maatschappelijke participatie van kinderen uit gezinnen die het financieel minder breed hebben. Het is een positieve ontwikkeling dat steeds meer gemeenten de middelen inzetten voor kinderarmoedebeleid, maar verbetering blijft mogelijk.

Het bereiken van kinderen in armoede is belangrijk en het kabinet zet hier dan ook met verschillende acties op in. Uit het rapport blijkt dat voor verschillende gemeenten zowel het identificeren als het vinden van kinderen en gezinnen in armoede een verbeterpunt is.

Zoals in de reactie aangegeven ga ik met de VNG en Divosa in gesprek over de wijze waarop gemeenten nog verder ondersteund kunnen worden in het vergroten van het bereik. Ook ga ik met VNG en Divosa in gesprek over de uitvoering van de motie van het lid Van Beukering-Huijbregts c.s. over een handreiking voor gemeenten met betrekking tot de beschikbare instrumenten voor het bestrijden van kinderarmoede.18

Tevens werk ik met het CBS in afstemming met gemeenten aan de totstandkoming van een dashboard kinderarmoede. Het dashboard moet gemeenten helpen meer zicht te krijgen op de doelgroep; men die zij nog niet kennen vanuit de bijstand.

In het begin van 2021 zal een evaluatie volgen van de ondersteuning aan kinderen in armoede door gemeenten en de vier armoedepartijen verenigd binnen SAM&. Onderdeel van de opdracht is een evaluatie van de rol van de subsidie aan de vier armoedepartijen in relatie tot het gemeentelijke en rijksbeleid en hun meerwaarde hierin.

Beleidsstandpunt onderzoek «Schuldenproblematiek in beeld 2015–2018» & Beleidsstandpunt rapport Inspectie SZW «op weg naar financiële redzaamheid»

De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris er voor gaat zorgen dat mensen die nu toegang tot de schuldhulpverlening krijgen in beeld blijven om terugval te voorkomen.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, waaronder ook nazorg valt. Gemeenten hebben de vrijheid om nazorg vorm te geven, passend bij de lokale behoeften.

Genoemde leden vragen hoe de Staatssecretaris verklaart dat het percentage huishoudens met problematische schulden waarvan bekend is dat zij deelnemen aan schuldhulpverlening relatief laag is.

Een verklaring is dat huishoudens gemiddeld drie à vier jaar wachten voordat zij zich melden bij de schuldhulpverlening. Daardoor kan het zijn dat inwoners wel al problematische schulden hebben, maar nog niet de stap naar hulp hebben gezet. De maatregelen van het kabinet zijn er daarom op gericht om burgers te stimuleren niet te lang met hun problemen rond te blijven lopen, maar tijdig hulp te zoeken.

Een andere verklaring ligt in het gegeven dat feiten en cijfers over schuldhulpverlening zowel voor gemeenten als landelijk onvoldoende beschikbaar zijn, en de beschikbare gegevens vaak niet actueel en vergelijkbaar zijn.

Een knelpunt daarbij is het ontbreken van eenduidige indicatoren. De recente wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ten behoeve van de uitwisseling van persoonsgegevens regelt onder meer dat bij de toelating tot of weigering van schuldhulpverlening een beschikking wordt afgegeven. Hiermee is als neveneffect een eenduidige indicator ontstaan. Ik wil toe naar een registratie, waarbij op ieder moment inzicht bestaat in het aantal mensen dat schuldhulp krijgt en waarbij die indicator (anoniem) gekoppeld wordt aan kenmerken voor statistische analyse, zoals inkomensinformatie en demografische kenmerken.

Bij vroegsignalering van schulden krijgen mensen met problematische schulden een hulpaanbod op basis van signalen van verhuurders, zorgverzekeraars en energie- en drinkwaterbedrijven. Dat gaat vooraf aan de toegang tot schuldhulpverlening. Monitoring van vroegsignalering heeft daarom andere indicatoren nodig, zoals het aantal meldingen en het aandeel mensen dat het hulpaanbod accepteert. Onder leiding van een aantal gemeenten is een monitoringsysteem voor vroegsignalering ontwikkeld, dat inmiddels door 65 gemeenten wordt gebruikt. Ik wil naar een structurele monitoring van vroegsignalering, ook om goede data te hebben voor de evaluatie van de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (die met ingang van 1 januari 2021 in werking treedt).

De verbeterde registratie van schuldhulpverlening gaat de komende tijd zijn beslag krijgen. Naast het CBS hebben Divosa, de NVVK en BKR een belangrijke rol. Zij monitoren schuldhulpverlening al en hebben de ambitie de monitoring te verbeteren. De noodzaak is versterkt door de coronacrisis die naar verwachting gaat leiden tot een toename van het aantal mensen met problematische schulden.

Kwaliteit van de dienstverlening

De leden van de VVD-fractie vragen of er signalen worden ontvangen waaruit blijkt dat niet in alle gemeenten de uitvoerders van het Bbz19 en de schuldhulpverlening elkaar tijdig vinden.

Het kabinet ontvangt met enige regelmaat nog signalen dat de dienstverlening voor ondernemers met schulden nog niet in alle gemeenten optimaal georganiseerd is. Schuldhulpverlening aan ondernemers is daarom een van de centrale thema’s van het programma Schouders Eronder in 2020.20 Ze trekken hierbij op met PPO Nederland.21 Op dit moment is SZW in overleg met de VNG over een plan om gemeenten te activeren en ondersteunen om betere dienstverlening voor ondernemers in te richten. Communicatie is een centraal onderdeel van het plan. De verwachting is dat de VNG 1 januari 2021 daarmee aan de slag kan gaan.

Leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet zich wil inzetten voor een «warme overdracht» als vrouwen in de noodopvang en in een schuldhulptraject verhuizen naar een andere gemeente.

Gemeenten hebben een centrale rol in het organiseren van integrale schuldhulpverlening. Sinds 2012 is schuldhulpverlening een taak van de gemeente met de invoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). De Wgs richt zich op inwoners van de gemeente. Dat betekent dat gemeenten vanuit een zeer smalle interpretatie van de Wgs mensen zouden kunnen weigeren als zij (nog) niet ingeschreven staan. In de praktijk zien we dat diverse gemeenten met mensen die verhuizen, hier soepel mee omgaan. Op 1 januari 2021 treedt de wijziging Wgs inwerking, waarin expliciet is opgenomen dat gemeenten op verzoek gegevens verstrekken over eerder gebruik van schuldhulpverlening door de inwoner. In bijzondere omstandigheden kan een gemeente, zo nodig in overleg met een andere gemeente, ook schuldhulpverlening aan een persoon geven als die geen inwoner is. Voor de toepassing van de wet wordt de persoon gelijkgesteld met een inwoner. Hiermee zet het kabinet zich in om de «warme overdracht» ook vanuit de regelgeving te ondersteunen en mogelijke belemmeringen weg te nemen.

De leden van de VVD-fractie stellen vragen over de inzet van ervaringsdeskundigen bij de intensivering van de armoede en schuldenaanpak.

De potentiële waarde van de inzet van ervaringsdeskundigen is bij verschillende rondetafels aan de orde geweest. Het kabinet is van mening dat de inzet van ervaringsdeskundigen bij kan dragen aan een versterking van het armoede- en schuldenbeleid. In mijn brief over de intensivering van de armoede- en schuldenaanpak heb ik ook aangegeven dat het kabinet de werelden van professionals en de doelgroep beter wil verbinden door het stimuleren van de inzet van ervaringsdeskundigen.

Het Ministerie van SZW heeft recent, mede in het licht van de motie Krol c.s. (24 515, nr. 549) en de motie Renkema (35 570 XV, nr. 38), subsidie verstrekt aan de Stichting Sterk uit Armoede om een tijdelijke impuls te geven aan de inzet van ervaringsdeskundigheid in de beleidsontwikkeling, implementatie en uitvoering op het terrein van armoede en schulden. Ervaringsdeskundigen zullen zoals eerder aangegeven ingezet worden bij de uitwerking en implementatie van diverse trajecten die voortkomen uit de rondetafels.

De leden van de D66-fractie merken op dat het beroep op armoede- en schuldenvoorzieningen zal toenemen als gevolg van de coronacrisis. Deze leden vragen in dit verband naar de kwaliteit en toegankelijkheid van de voorzieningen.

Feiten en cijfers over schulden, schuldhulpverlening en armoede zijn noodzakelijk om te kunnen sturen op effectiviteit en doelmatigheid van beleid. Het Rijk werkt aan een adequate informatievoorziening op genoemde terreinen. Op basis van die informatie kunnen gemeenten sturen op de kwaliteit en toegankelijkheid van de voorzieningen.

Afgelopen zomer heeft het CBS het rapport «Schuldenproblematiek in beeld: Huishoudens met geregistreerde problematische schulden 2015–2018» gepubliceerd in opdracht van het Ministerie van SZW. Het onderzoek brengt de omvang, achtergronden en de ontwikkeling van de schuldenproblematiek in Nederland op representatieve wijze in beeld. Door middel van een dashboard heeft het CBS de schuldenproblematiek op gemeentelijk niveau inzichtelijk gemaakt.

Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is de urgentie om de ontwikkelingen van de schuldenproblematiek nauwgezet te volgen groot. Momenteel verkent het CBS daarom de mogelijkheid om een indicatie van het aantal huishoudens met problematische schulden ten tijde van de coronacrisis in beeld te brengen.

Zowel voor gemeenten als landelijk zijn op dit moment onvoldoende gegevens over schuldhulpverlening beschikbaar en de beschikbare gegevens zijn vaak niet actueel en vergelijkbaar. Een knelpunt daarbij is het ontbreken van eenduidige indicatoren. De recente wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ten behoeve van de uitwisseling van persoonsgegevens regelt onder meer dat bij de toelating tot of weigering van schuldhulpverlening een beschikking wordt afgegeven. Hiermee is als neveneffect een eenduidige indicator ontstaan. Ik wil toe naar een registratie, waarbij op ieder moment inzicht bestaat in het aantal mensen dat schuldhulp krijgt en waarbij die indicator (anoniem) gekoppeld wordt aan kenmerken voor statistische analyse, zoals inkomensinformatie en demografische kenmerken. De verbeterde registratie van schuldhulpverlening gaat de komende tijd zijn beslag krijgen. Naast het CBS hebben Divosa, de NVVK en BKR een belangrijke rol. Zij monitoren schuldhulpverlening al en hebben de ambitie de monitoring te verbeteren.

Tot slot is het kabinet in overleg met het CBS over het vanaf 2021 vier keer per jaar geven van een actueel beeld van de stand van zaken op verschillende indicatoren, waaronder op het gebied van armoede en schulden. Daarnaast zullen de uit de rondetafels voortgevloeide trajecten in 2021 gemonitord en in 2022 geëvalueerd worden. Hierbij zal tevens aandacht worden besteed aan de effecten ervan op de doelgroep.


  1. Kamerstuk 24 515, nr. 569↩︎

  2. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎

  3. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎

  4. Onder meer «Verwachte gevolgen van corona voor werk, scholing en armoede» van SCP en het rapport van de Tijdelijke werkgroep Sociale Impact↩︎

  5. NVVK Factsheet Saneringskredieten & Sociale Kredietbanken Nederland↩︎

  6. Medewerking schuldeisers minnelijke trajecten, Bureau Bartels, Amersfoort, 5 juni 2020.↩︎

  7. Kamerstuk 35 420, nr. 187↩︎

  8. Kamerstuk 24 515, nr. 533↩︎

  9. Kamerstuk 32 315, nr. 15↩︎

  10. Kamerstuk 35 570, nr. 21↩︎

  11. Kamerstuk 24 515, nr. 572↩︎

  12. Kamerstuk 24 515, nr. 544↩︎

  13. Kamerstuk, 24 515, nr. 572↩︎

  14. Kamerstuk 24 515, nr. 572↩︎

  15. https://krachtigebasiszorg.nl/↩︎

  16. De Monitor, 16 oktober 2020, «Multi-probleemhuishoudens kosten ons naar schatting jaarlijks tien miljard», https://demonitor.kro-ncrv.nl/artikelen/multi-probleemhuishoudens-kosten-ons-naar-schatting-jaarlijks-tien-miljard↩︎

  17. Kamerstuk 27 020, nr. 108↩︎

  18. Kamerstuk 35 570 XV, nr. 59↩︎

  19. Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen↩︎

  20. https://www.schouderseronder.nl/↩︎

  21. PPO Nederland is het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties, uitvoerders van het Bbz↩︎