Nationaal Groeifonds (ongecorrigeerd stenogram)
Stenogram
Nummer: 2020D51640, datum: 2020-12-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2020-12-02 18:00: Nationaal Groeifonds (Notaoverleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Nationaal Groeifonds
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat en de vaste commissie voor Financiën hebben op 2 december 2020 overleg gevoerd met de heer Hoekstra, minister van Financiën, en de heer Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat, over:
de brief van de minister van Economische Zaken en Klimaat d.d. 30 oktober 2020 inzake planning eerste ronde Nationaal Groeifonds (35570-XIX, nr. 20);
de brief van de minister van Financiën d.d. 7 september 2020 inzake instellingsbesluit commissie Nationaal Groeifonds (35300, nr. 84);
de brief van de minister van Financiën d.d. 7 september 2020 inzake nationaal Groeifonds (35300, nr. 83);
de brief van de minister van Financiën d.d. 1 december 2020 inzake toelichting op een aantal punten betreffende het Nationaal Groeifonds (NGF) (2020Z23322);
de brief van de minister van Economische Zaken en Klimaat d.d. 1 december 2020 inzake reactie op brief van FNV, CNV en VCP over het Nationaal Groeifonds (35570-XIX, nr. 19).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en
Klimaat,
Renkema
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
Tielen
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en
Klimaat,
Nava
Voorzitter: Graus
Griffier: Van Tilburg
Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Alkaya, Bruins, Graus, Van der Lee, Nijboer, Van Otterloo, Van Raan, Slootweg, Sneller, Stoffer en Wiersma,
en de heer Hoekstra, minister van Financiën, en de heer Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat.
Aanvang 18.04 uur.
De voorzitter:
Ik open het notaoverleg inzake Nationaal Groeifonds van de vaste
Kamercommissie Economische Zaken en Klimaat. Ik heet van harte welkom de
mensen die ons volgen of beluisteren via het digitale kanaal, beide
bewindspersonen en hun gevolg en ook alle Kamerleden hier aanwezig. We
hebben drie uur. Ik stel voor een spreektijd van vijf minuten per
fractie en twee interrupties per fractie. Ik geef graag als eerste het
woord aan de heer Van der Lee van GroenLinks.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. We gaan over een belangwekkend onderwerp
spreken, dat niet zo'n gelukkige start had. Daar wil ik toch nog even op
terugblikken. Dit idee waar we over spreken is vijf kwartalen geleden in
de publiciteit gelanceerd en kwam kort aan bod in de
Miljoenennotastukken ruim een jaar geleden bij Prinsjesdag. We hebben
een groeistrategie gehad. Dat was bijna een jaar geleden. In de winter
was dat. Die hebben we volgens mij ook in december besproken. Die had
zes pijlers. Toen heb ik al wel de kritiek geuit dat ik vond dat de link
met het investeringsfonds wat mager was bij drie van de zes pijlers. Dat
is voor een deel hersteld, zeker als het gaat om de
energie-infrastructuur. Het is natuurlijk teruggekomen bij de
Prinsjesdagstukken van dit voorjaar. Bij de APB heeft mijn
fractievoorzitter samen met de fractievoorzitter van de ChristenUnie een
belangwekkende motie ingediend. Ik ben heel blij om te zien dat op al
die vier punten stappen zijn gezet. Ik noem ze even snel: interne
CO2-beprijzing, een generatietoets, een rol voor jongeren en,
heel belangrijk, dat er een instellingswet gaat komen. Deze belangrijke
stappen maken het voor mijn fractie mogelijk om dit initiatief met
enthousiasme te gaan steunen.
Daarbij is het ook goed om te benadrukken dat we het bij de
begrotingsbehandelingen ook nog hebben gehad over wat je in de
tussentijd doet, voordat er een instellingswet komt. Daarvoor hebben we
uiteindelijk een amendement ingediend om te garanderen dat iedere
uitgave tot die tijd via een suppletoire begroting gaat lopen, zodat de
Kamer in finale instantie kan beslissen of ze het goed vindt dat
middelen aan dat geselecteerde project, dat aan alle criteria voldoet en
alle hordes heeft genomen, daadwerkelijk besteed moet worden. Dat vind
ik goede stappen.
Ik heb nog een paar vragen. Richting de instellingswet lijkt het me goed
om duidelijk te maken hoe je in toekomst omgaat met de commissie die
gaat beoordelen. Zijn de leden nu voor vijf jaar benoemd? Hoe ga je om
met tussentijdse wisselingen? Als dat aan de orde is, zou ik het ook wel
toejuichen als er nog meer mensen met transitiekennis in die commissie
terecht zouden komen. Ik zou ook willen suggereren om in de korte
tussenliggende tijd tot de instellingswet ook al te bekijken hoe het
stelsel werkt, met name welk type projecten binnenkomt en in hoeverre
die voldoen aan de criteria. Want we hebben ook een hoorzitting gehad,
op mijn initiatief, waarbij er best wel veel zorgen waren bij een aantal
insprekers dat er allerlei voorstellen zullen worden ingediend die
eigenlijk het opplussen of bijplussen zijn van al bestaande reguliere
uitgaven. Er staat wel vijf keer in de brief dat dat niet de bedoeling
is, dat het niet regulier moet zijn en dat het tijdelijk moet zijn. Ik
ben benieuwd hoe zich dat in de praktijk vertaalt aan ingediende
voorstellen. Het gaat hier om een additioneel, nieuw initiatief, om
publieke investeringen. Het gaat niet om publieke middelen die in
private partijen gestopt worden, maar om publieke investeringen die
bijdragen aan ons toekomstig verdienvermogen en, in mijn ogen, door die
interne CO2-beprijzing ook aan het realiseren van belangrijke
andere stappen, transities die nodig zijn voor de aanpak van
klimaatverandering. Ik denk dus ook aan de energietransitie, de
industrietransitie. Waterstof als backbone-infrastructuur zou een
interessant project zijn.
In dat verband heb ik nog een specifieke vraag aan beide bewindslieden.
In een soortgelijke sessie hebben wij gesproken over de oprichting van
Invest-NL. In het begin van Invest-NL zou de focus komen te liggen op de
energietransitie. Daar heb ik ook een motie over ingediend, die is
aangenomen. In de praktijk lijkt daar niet zoveel van terecht te komen.
Ik ben benieuwd wat daar de analyse van is. Komt dat omdat ons
overheidsbeleid nog te weinig zekerheid biedt, nog te onduidelijk is,
omdat commerciële partijen er nog niet op in willen stappen, of zijn er
andere redenen? Hoe zien zij een eventuele match tussen projecten die
gefinancierd worden vanuit het nieuwe fonds en mogelijke
medefinanciering vanuit Invest-NL? Ik weet ook dat er wel wat zorgen
zijn bij Invest-NL dat ze er misschien een nieuwe concurrent bij hebben
gekregen. Dat lijkt mij totaal onterecht, want dit gaat om publieke
investeringen en niet om risicodragend kapitaal van private partijen.
Dat neemt niet weg dat er misschien een zekere synergie kan ontstaan.
Dat hangt ook weer af van het type projecten en de mate waarin daar
andere partijen ook met eigen risicodragend kapitaal misschien aan
zouden willen bijdragen. Daarover verneem ik ook graag de visie van de
bewindslieden.
Dan sluit ik hierbij mijn betoog binnen de vijf minuten af. Dank u wel,
voorzitter.
De voorzitter:
Inderdaad netjes binnen de tijd. Dank daarvoor. Er is een interruptie
van de heer Van Raan, Partij voor de Dieren.
De heer Van Raan (PvdD):
Als ik het betoog van de heer Van der Lee goed beluister, dan is een van
de zaken waardoor ze nu positiever ten opzichte van het fonds staan, met
name dat de oprichting nu gaat via zo'n instellingswet. Ik proef ook wel
een beetje dat de heer Van der Lee heel graag op de vier blauwe ogen van
de oprichters wil vertrouwen, want het is nog steeds zo, volgens mij,
maar misschien kan de heer …
De voorzitter:
En uw vraag is? Want de vragen moeten kort en puntig zijn.
De heer Van Raan (PvdD):
Ja, dat gaat niet lukken, voorzitter, ben ik bang, met dit belangrijke
onderwerp. Volgens mij is met die instellingswet nog steeds niet van
tevoren bekend welke projecten je wel of niet goedkeurt. Dat is één. Hoe
kijkt de heer Van der Lee daar tegenaan? En twee, ook bij die
instellingswet moet het fonds directe uitgaven doen, zonder dat het
parlement … Heb ik dat verkeerd begrepen of kan hij dat
toelichten?
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Dat heeft u inderdaad verkeerd begrepen. De instellingswet gaat de
doelstelling, de criteria regelen en, denk ik, ook de manier waarop de
uitgaven uiteindelijk bij een project terechtkomen, al dan niet direct
via een begroting. Maar er ligt nu ook een amendement dat oordeel Kamer
krijgt van het kabinet. Dat amendement regelt dat iedere uitgave op een
specifiek project via een suppletoire begroting moet lopen, op een van
de bestaande begrotingen. Dat wil zeggen dat de Kamer moet beslissen of
ze akkoord gaat met die suppletoire begroting en haar budgetrecht
gebruikt. Als de Kamer groen licht geeft, kan dat project doorgaan. Als
de Kamer bij nader inzien vindt dat het niet voldoet aan de criteria of
de wens van de Kamer, dan kan ze nee zeggen.
Het eerste deel van uw vraag gaat over vooraf. Dat lijkt me nou niet wat
je wil: dat de Tweede Kamer vooraf gaat bepalen welke projecten
gefinancierd gaan worden. Ik acht het heel relevant dat we voorkomen dat
we de fouten herhalen die met het FES, het Fonds Economische
Structuurversterking zijn gemaakt. Er zit ook een analyse bij dat daar
te veel sprake was van belangenverstrengeling, overigens vooral bij de
ministeries, die zowel in de rol zaten van het indienen van projecten
alsook in die van het beoordelen ervan. Dan krijg je versnippering en
verbreding en loopt het helemaal weg. Ik denk dat de Kamer nu, zowel aan
de voorkant als het gaat om doelstelling en criteria een interne
CO2-prijs heeft afgedwongen en richting geeft, alsook
achteraf bij ieder project de bevoegdheid krijgt om een go of een no-go
te geven. Dat is een aanzienlijke versterking ten opzichte van het
oorspronkelijke voorstel.
De voorzitter:
Meneer Van Raan. Ik zei het ook niet persoonlijk tegen u, maar we moeten
echt kort en puntig gaan vragen en antwoorden, want anders halen we het
niet binnen de drie uur die u als commissie zelf overeen bent gekomen.
Daar kunt u mij niet op pakken. De heer Van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank voor deze toelichting van de heer Van
der Lee. Ik vraag mij nog even af hoe hij leest dat directe uitgaven
mogelijk worden gemaakt over de volle breedte van het NGF. Ziet hij die
dan ook onder de controle vallen die via die suppletoire begrotingen
wordt uitgeoefend? Hoe leest hij dat?
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ik ga niet herhalen wat ik net zei. Bij iedere uitgave speelt de Kamer
uiteindelijk de definitieve rol. Daarnaast is het zo — dat staat ook in
de stukken — dat, wil je die driedeling veranderen … Het zijn drie
pilaren en wil je daartussen een verschuiving aanbrengen, dan zal men
nog een specifiek voorstel tot aanpassing daarop moeten doen. Maar de
belangrijkste waarborg vind ik dat wij als Kamer, als we het echt geen
goed idee vinden, met elkaar kunnen zeggen: dit gaat toch niet door. Dat
vind ik zeker winst ten opzichte van wat er lag.
De voorzitter:
Er is nog een interruptie van de heer Stoffer van de mannenbroeders, de
SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Ik heb het betoog van de heer Van der Lee van GroenLinks gehoord. Dat
geeft dit beeld. Hij zegt: wij hebben allemaal projecten, die gaan een
poort door en lopen verder enzovoort, tot uiteindelijk, helemaal aan het
eind, de Tweede Kamer nog kan zeggen dat ze het toch eigenlijk niks
vindt. Dat kun je natuurlijk heel abstract laten zijn, maar ik heb de
krant gelezen en ik zie dat er voor zo'n 10 miljard aan ov-projecten is
ingediend vanuit allerlei gemeenten in Nederland. Zijn dat dan projecten
waarvan de heer Van der Lee zou zeggen "als die erdoor komen, dan doe ik
het niet", of zijn dat projecten waarvan hij zegt "nou, dan sta ik te
juichen; die laat ik vooral wel door"?
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ik ga niet individuele projecten bespreken. Ik heb al veel grotere
bedragen dan die 10 miljard aan projecten zien langskomen. Ik ben ook
benieuwd hoe het de bewindslieden is vergaan de afgelopen maanden, want
er wordt van alle kanten in Nederland druk gelobbyd. Ik zie dat daar
hele interessante projecten bij zijn, maar ik zie ook projecten waar
reguliere financieringsbronnen voor bestaan. Dat geldt ook voor het
terrein van infrastructuur. Tegelijkertijd moet je dan wel heel goed
kijken naar het project. Er zijn ook typen projecten — ik noem de
lightrailprojecten — die niet automatisch uit het bestaande
Infrastructuurfonds worden gefinancierd. Je moet dus heel goed kijken of
een project voldoet aan de criteria. Je moet kijken: is het niet
regulier? Is er geen bestaande financieringsbron? Voegt het op de lange
termijn echt wat toe aan ons verdienvermogen? Heeft het een
CO2-prijs, een uiteindelijk kosten-batensaldo, dat positief
is voor de maatschappij? Er zijn nog een aantal andere criteria; ik ga
ze niet noemen. Eerst oordeelt het kabinet. Dat heeft een
poortwachtersfunctie. Dan gaat het naar die commissie. Die beoordeelt,
maar niet in haar eentje, want allerlei planbureaus gaan zitten rekenen
aan de effecten van dat rapport. Dan gaat het met een zwaarwegend advies
naar het kabinet. Het kabinet moet zelfstandig beslissen of we het gaan
doen. Dan zenden ze een suppletoire begroting naar de Kamer, en dan
hebben wij een finaal oordeel. Dan heb je toch heel wat hordes en kun je
echt wel zorgen dat de kwaliteit van die projecten voldoende op orde is.
Dat is tenminste mijn hoop.
De heer Stoffer (SGP):
Ik begrijp dat de heer Van der Lee niet op individuele projecten in wil
gaan. Daar had ik het ook niet over, want als ik die hele range zo zie,
dan valt wat ik nu langs zie komen allemaal binnen die 10 miljard. De
projecten waar we het over hebben zijn allemaal vrij traditionele
infrastructuur, dingen die nu ook kunnen. Daar is misschien geen
financieringsbron voor, maar die kunnen al prima. Is de indruk van de
heer Van der Lee dat dit projecten zijn die überhaupt door die
toegangspoort kunnen komen, als hij zo die criteria leest? En stel dat
dat nu zo is, dat het gaat om dat soort traditionele infrastructuur die
er overal ter wereld al is, zoals lightrail, metro en tram. Zijn dat
dingen waarvan de heer Van der Lee zegt "dat zou erin kunnen vallen" of
niet? Dan heb ik het niet over een individueel project; ik heb het over
deze soort, deze categorie van projecten: bestaande techniek.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ik denk dat het niet terecht is om bij voorbaat al het stempel van
bestaande technieken op deze projecten te drukken. Bij sommige dingen
die ik heb gezien gaat het in ieder geval ook om vernieuwende vormen van
mobiliteit. Ik ga hier dus geen categorisch antwoord op geven. Ik ken de
projectvoorstellen niet. Het is ook niet aan mij om die op allerlei
criteria te beoordelen. Daar zijn hele deskundige rekenmeesters voor en
een beoordelingscommissie. Ik zie wel waarmee ze komen. Maar ik vind wel
— dat geef ik de heer Stoffer zeker mee — dat het wel echt iets
bijzonders moet zijn, en dat het echt moet bijdragen aan toegevoegde
waarde voor de generaties na ons en niet een budgettair gat van dit
moment moet opvullen. Daar is het niet voor bedoeld. Daar moeten we met
elkaar ook strikt op zijn.
Tegelijkertijd vind ik dat zo'n fonds cruciaal en noodzakelijk is op dit
moment in de tijd. Wij staan in Nederland voor grote opgaven en enorme
transities. We hebben een gigantische leenpositie. We hebben een
behoorlijke buffer, ook al bijt corona daar een deel van weg. We kunnen
nu heel goedkoop investeren in belangrijke transities die bijdragen aan
de oplossing van grote maatschappelijke noden, maar die ook ons
toekomstige verdienvermogen voor de generaties na ons veilig kunnen
stellen. Er zijn nu zoveel waarborgen; laten we het gewoon proberen. En
het mooie is: de instellingswet duurt ook nog even. We kunnen op dat
moment al goed kijken hoe het ervoor staat, welke projecten gehonoreerd
zijn en of we dat wat vinden. Dan hebben we een nieuw afwegingsmoment
met elkaar.
De voorzitter:
Er is nog een interruptie van de heer Sneller van D66.
De heer Sneller (D66):
De heer Van der Lee zegt terecht hoeveel waarborgen er aan de voorkant
zitten, aan de toegangspoort, en hoeveel stappen er in het proces
zitten, met alle rekenmeesters. Kan hij een type argument geven waarvan
hij vindt dat de Kamer dat helemaal aan het eind van het proces kan
gebruiken om te zeggen: nee, dit project doen we niet?
De voorzitter:
Dit was een korte en puntige vraag. Dank u wel.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Dat vraagt wel heel veel van mijn fantasie. Dan moet ik me in ieder van
ons inleven, en onze politieke overtuigingen verschillen nogal.
Argumenten worden altijd gevonden. Of ze houtsnijden, is vers twee. Ik
denk op zich wel dat er discussies mogelijk zijn over projecten die een
goedkeurend stempel hebben gekregen. Maar ik wil niet graag verzanden in
casuïstiek over wat daar de redenen voor zijn. Laat ik niet flauw zijn.
Neem de vraag hoe zo'n interne CO2-prijs uitpakt,
bijvoorbeeld bij waterstof. Je zult in het begin flink moeten investeren
om de daarvoor noodzakelijke infrastructuur te creëren. Je gaat in het
begin dus dingen doen die ook uitstootverhogend zijn, met het
langetermijnperspectief dat het tot reductie leidt. Maar het hangt wel
af van de vormgeving van het project of dat gaat lukken en in welk
tempo. Daar kun je weer discussie over hebben. Vertrouw je de
berekeningen die zijn gedaan of wil je een hele andere kant op? Ik heb
net bijvoorbeeld een hoorzitting gehad over kernenergie; misschien zie
je helemaal niets in waterstof en wil je vol voor kernenergie gaan. Dan
kun je ook een argumentatie opbouwen waarom je een waterstofproject niet
wilt. Dat kan allemaal. Maar goed, laten we daar nu niet op
vooruitlopen.
De heer Sneller (D66):
Maar de heer Van der Lee zegt dus eigenlijk: alle waarborgen en alles
wat het PBL en het CPB zo meteen hebben doorgerekend met die
langetermijn-MKBA en die efficiënte CO2-prijs, maken
uiteindelijk niet uit. De Kamer kan bij de suppletoire begrotingen
gewoon altijd nee zeggen, en er is geen enkele garantie die daaraan
ontleend kan worden vanuit de toegangspoort of de toekenning door het
kabinet.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Daar heeft u helemaal gelijk in, en zo hoort het ook in een democratie.
De Kamer hoort het budgetrecht te hebben. Als het over 20 miljard gaat,
en over de besteding van projecten daarvan, die minimaal 30 miljoen
zijn, dan is het logisch en terecht dat een Kamer daarover het laatste
woord heeft. Dan moeten we elkaar gewoon overtuigen. Op zich moeten we
enig vertrouwen hebben in het hele proces, met al die waarborgen. Ik ben
van nature een optimist, dus ik begin er optimistisch aan en dan zien we
gaandeweg wel met elkaar of het levert wat beloofd wordt.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan nu luisteren naar de inbreng, namens de Partij voor
de Dieren, van het lid Van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
Voorzitter. "Ik ben van nature een optimist, we beginnen er gewoon aan
en dan zien we wel." Dat is waarschijnlijk de oorzaak waardoor
GroenLinks het biomassafabeltje is ingerommeld, maar daar gaat het nu
niet over. Ik kan me daar nu wel wat bij voorstellen.
Voorzitter. Het Groeifonds. Het gaat eigenlijk al fout bij de titel.
Want het is de groeidoctrine van het abnormale oude denken wat ervan
afdruipt. Volgens deze ministers moeten we dus eerst het verdienvermogen
vergroten, en pas daarna de klimaatcrisis beteugelen. Volgens ons is dat
toch echt een cruciale denkfout. Want juist als gevolg van dat
economisch najagen van groei hebben we alle planetaire grenzen
ruimschoots overschreden. Daar zijn de beide ministers het ook over
eens, met de Partij voor de Dieren. Op een uitgeputte aarde is helemaal
geen verdienmodel. Als Nederland in dit tempo blijkt doormodderen en
–sukkelen, dan zullen de kosten van de escalerende klimaatcrisis
bovendien vele malen hoger zijn dan wanneer we nu onze uitstoot zo snel
mogelijk terugdringen. Je verwacht dus ook dat dat expliciet het doel
van het fonds is: terugdringen van de uitstoot. Maar dat is het niet. In
de brief die gisteren naar de Kamer is gestuurd, lezen we wel wat
frases, zoals een efficiënte CO2-prijs en MKBA's, maar zo
lossen we de klimaatcrisis niet op. Waar zijn de harde doelstellingen
van het fonds, vraag ik de ministers. Hoeveel megaton gaan we met dit
fonds reduceren, vraag ik aan beide ministers. Wat ons betreft kan die
20 miljard binnen de rijksbegroting voor de klimaatopgaven worden
ingezet. De Partij voor de Dieren bepleit dat de hele begroting
eigenlijk in het teken moet staan van de aanpak van de klimaat- en
biodiversiteitscrisis.
Voorzitter. Maar het is nog niet te laat om aanvullende voorwaarden te
stellen aan het fonds. Hoe gaan de ministers een aantal aangenomen
moties van de Partij voor de Dieren, maar ook van andere partijen,
gebruiken om voorwaarden te stellen aan dit fonds? Ik noem een aantal
van onze moties: geen fossiele lock-in, het naar voren halen van
duurzame investeringen, het versnellen van klimaatacties, snelheid als
criterium bij het beoordelen van voorstellen doorvoeren et cetera. Hoe
gaat dit fonds dan de brede welvaart dienen? Zijn de ministers bereid om
harde waarborgen in te bouwen die hierop toezien, bijvoorbeeld door de
brede welvaartsindicatoren binnen het toetsingskader te brengen? Hoe
kunnen de ministers uitsluiten dat geld binnen dit fonds uiteindelijk
toch zijn weg zal vinden naar de fossiele industrie? Er zijn genoeg
duurzame initiatieven te vinden, dus dit is eigenlijk het probleem niet,
het probleem zit hem veel meer in het meestribbelen van de fossiele
industrie of het meestribbelen van de bio-industrie of het meestribbelen
van de biomassa-industrie, de luchtvaart en ik kan nog wel even
doorgaan. De klimaat- en biodiversiteitscrisis is zo ernstig dat elke
volgende euro die wordt uitgegeven eigenlijk een positief effect moet
hebben op het klimaat en de biodiversiteit. Hoe is dat geborgd in dat
fonds? Want het kan wel. Een echt groen fonds zal bovendien meer banen
opleveren dan wat de oude economie te bieden had.
Dat brengt mij op Raad voor de Toekomst. Dat klinkt natuurlijk goed,
maar tot nu toe zijn alle klimaatplannen van dit kabinet vooral verraad
aan de toekomst. Ik zie geen enkel bewijs dat het geld uit dit fonds
verstandig zal worden uitgegeven. Dat brengt me op de volgende vragen.
Kunnen we als politiek straks nog vooraf iets zeggen over de specifieke
projecten waar dit geld aan wordt uitgegeven? Dat lijkt ons de juiste
volgorde.
Het kabinet schuift het beoordelen van de plannen grotendeels af op de
polder. Zijn de ministers het met ons eens dat dit een taak van de
politiek moet zijn? Er wordt een onafhankelijke commissie opgetuigd
waarin iedereen zo haar belangen heeft. Die weet op dit moment trouwens
meer dan de Kamer. Kunnen de ministers de Kamer zo snel mogelijk
informeren over de projecten die nu al op tafel liggen? Of ligt er nog
helemaal niks? En kunnen zij uitsluiten dat de Rekenkamer achteraf zal
concluderen dat de uitgaven uit dit fonds onrechtmatig waren? Voor zover
wij kunnen zien, is het nog steeds niet uitgesloten dat het budgetrecht
niet geschonden wordt. Graag een reactie hierop.
Voorzitter. In plaats van meer te groeien, zullen diverse sectoren juist
moeten krimpen: luchtvaart, fossiele industrie, bio-industrie. Om dit
kabinet tegemoet te komen, heeft de Partij voor de Dieren daarvoor
natuurlijk al eerder plannen genoemd: krimp van de veestapel, 650
miljoen dieren per jaar, 26 miljard euro om dat af te bouwen. Hoe worden
dat soort onhoudbare situaties die we hebben met de vee-industrie, de
stikstofcrisis, nou meegenomen in dit fonds?
Voorzitter. Ik rond af. Investeringen in het openbaar vervoer zien we
natuurlijk zeker zitten. Dat is ook die politieke afweging waar ik het
al over had. Maar waarom krijgt dat niet gewoon vorm in de begroting van
IenW, in plaats van daar miljarden te verspillen aan asfalt en
luchtvaart? Zonet zat ik in een debat over de vliegtaks, uitgekleed door
dit kabinet.
De voorzitter:
U bent door uw tijd heen, meneer Van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
Dan ga ik afronden. Dat is het oude abnormaal, waar dit fonds afstand
van zou moeten nemen. Daar kunnen we niet naar terug.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Raan. Gaan we nu luisteren naar de heer Stoffer
namens de mannenbroeders van de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ik begin met Kodak. Dat waande zich ijzersterk met zijn
analoge camera's. Maar toen een van zijn ingenieurs de eerste digitale
camera ontwierp, wilde de directie daar geen geld in steken. In 2012
ging het fotografiebedrijf aan die houding ten onder. Je moet
vooruitdenken en ook vooruitinvesteren, niet alleen als bedrijf, maar
ook als land. Die houding proef ik bij het kabinet en bij deze
bewindslieden. Uitstekend. Alleen de manier waarop zorgt bij de SGP wel
voor vraagtekens. Want als we ons zo in de schulden steken, moet er wel
een heel, heel goed fonds tegenover staan. Net in een interruptie kwam
het al even aan de orde: verschillende grote steden hebben al voor 10
miljard euro aan ov-plannen ingediend, en ik las ook dat de minister van
Infra en Water denkt: hé, daar kan ik mijn begrotingsfonds mee
opplussen. Maar dat zijn niet de innovatieve investeringen die de SGP
voor ogen heeft. Want voor dit soort dingen hebben we ons inziens het
Mobiliteitsfonds. Als daar een tekort aan investeringsruimte is, moet
het ook daar opgelost worden. Mijn vraag is: gaan de bewindslieden deze
plannen bij de toegangspoort tegenhouden? Ik ontvang ook graag voor de
stemmingen een complete lijst met plannen voor de eerste tranche, zodat
we inzicht hebben in wat er nu richting die poort gaat. Zit daar
überhaupt iets bij wat voldoet?
Voorzitter. De politiek moet inderdaad op afstand staan. Maar de
voorstellen die we nu kennen en waaraan ik zojuist refereerde, zijn
zaken waar de politiek gewoon zelf over gaat via bestaande begrotingen.
Ik hoor graag van de ministers of zij daar ook zo over denken.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Nijboer, PvdA.
De heer Nijboer (PvdA):
De heer Stoffer heeft best een strakke, logische redeneerlijn. Aan de
andere kant ziet hij denk ik toch ook wel in dat, als je veel huizen
wilt bouwen, wat de SGP ook wil, er wel openbaar vervoer naar toe nodig
is en dat daar ook fors in geïnvesteerd moet worden. Is hij dan niet van
mening dat dat ook uit dat fonds moet komen? Of zegt u echt: dat is
weggegooid geld? Terwijl dat een van de hardst nodige investeringen in
Nederland is.
De heer Stoffer (SGP):
Ik vind het geen weggegooid geld, maar ik vind niet dat het uit dit
fonds moet, maar gewoon via het Mobiliteitsfonds. Daar moet dan meer
geld in, om te zorgen dat we de reguliere dingen oppakken. Dit fonds
moet wat ons betreft echt innovatieve zaken financieren, die zorgen voor
meer groei, maar ook voor een plus in de komende 10, 20, 30 jaar, zodat
onze jonge mensen die nu kinderen zijn daar straks werk aan hebben,
zowel binnen de Nederlandse grenzen als daarna daarbuiten. Ik vind dat
we dit soort dingen zoals de heer Nijboer nu aankaart, zeker op moeten
pakken, maar gewoon via het Mobiliteitsfonds, en daar moet meer geld
in.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw beantwoording. U kunt uw betoog vervolgen.
De heer Stoffer (SGP):
Mag ik verder, voorzitter?
De voorzitter:
U mag verder.
De heer Stoffer (SGP):
Ik vraag me ook af wat de toegevoegde waarde van dit Groeifonds is ten
opzichte van het Toekomstfonds op de EZK-begroting. Wat gaat nu mis bij
het Toekomstfonds dat dit fonds extra nodig is? Dat er zo veel
voorstellen oppoppen die mijns inziens niet in het fonds horen, zegt wel
wat over de afkadering. Blijkbaar bestaat de indruk bij de indieners dat
zulke voorstellen toch kans maken. Als ik dan de voorstellen uit
Amsterdam en andere grote steden langs de criteria leg, dan denk ik: met
een wat ruime interpretatie kunnen die voorstellen misschien best wel
langs de toegangspoort komen. Willen de ministers de voorwaarden nog
veel scherper stellen, zodat initiatiefnemers zich wel tien keer
bedenken voordat ze met de voorstellen zoals die nu in de krant staan
komen?
Voorzitter. De grote steden zetten hun veren uit. Andere regio's houden
zich stiller, wellicht omdat ze minder slagkracht hebben. Mijn vraag is
hoe we voorkomen dat de grote steden hun voorsprong straks nog verder
uitbouwen. Zou een fors deel van het geld niet echt naar de regio
moeten?
Het kabinet wil een objectieve en politiek onafhankelijke beoordeling
van projectvoorstellen, maar mijn ervaring is dat je met dezelfde MKBA
vaak verschillende kanten op kunt. Aannames zijn voor discussie vatbaar.
Zeker als het gaat om investeringen in kennis is de uiteindelijke output
hoogst onzeker. Mijn vraag is hoe objectief en politiek onafhankelijk de
commissie kan blijven. Ook daarop graag een reactie.
Voorzitter. Ik mis een proactieve investeringsagenda die niet alleen
afhankelijk is van de in te dienen wensenlijstjes. Bestaande rapporten
zijn namelijk al best duidelijk over datgene waarin geïnvesteerd moet
worden voor productiviteitsgroei op langere termijn. Denk dan
bijvoorbeeld aan defensie, veiligheid en zorg. Ik pleit voor een
strategische analyse vooraf, bijvoorbeeld door het CPB en de
beoordelingscommissie, en het opstellen en juridisch vastleggen van een
duidelijk investeringskader op basis daarvan. We moeten voorkomen dat
aan tig losstaande projecten geld verstrekt wordt, terwijl inbedding en
samenhang ontbreekt. Mijn vraag is hoe de bewindslieden ervoor gaan
zorgen dat deze projecten als tandwielen op elkaar ingrijpen en de boel
echt duurzaam in beweging gaan zetten.
Voorzitter. Dan de instellingswet. Heel goed dat die er komt. De SGP
heeft daar ook om gevraagd. Mijn vraag is wel waarom dat twee jaar moet
duren. Dan is volgens mij al bijna de helft van het fonds verplicht. Wij
vinden daarom dan ook dat de instellingswet in ieder geval voor de
verkiezingen naar de Kamer moet komen, zodat de behandeling voor komende
zomer kan worden afgerond. Mijn vraag is of het kabinet daartoe bereid
is.
Voorzitter. De SGP stelt daarnaast een tweetrapsraket voor. Zet het
komende halfjaar zeg 2 miljard euro weg op de manier die nu wordt
voorgesteld. Dan kan het parlement kijken of daar uitkomt wat is
voorgespiegeld en of we zo met het fonds willen doorgaan. Die evaluatie
moet worden meegenomen bij de behandeling van de instellingswet, die wat
ons betreft op dat moment moet lopen. Gebruik dit ook om een toegespitst
investeringskader in de instellingswet mee te nemen. Mijn vraag is hoe
de bewindslieden tegen deze tweetrapsraket aankijken. Hoe voorkomen zij
dat wij moeten stemmen voor een black box waarop wij — in ieder geval
ik, als eenvoudig parlementariër — nu onvoldoende grip op hebben?
Voorzitter. Tot slot nog een heel simpele vraag. Zijn de bewindslieden
bereid om het jaarlijkse schriftelijk verslag van de commissie naar de
Tweede Kamer te sturen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng namens de SGP, meneer Stoffer. Er is nog een
interruptie. Meneer Wiersma, u mag het woord voeren om een interruptie
te plegen. U hoeft niet zo angstig te zijn.
De heer Wiersma (VVD):
Ik zit wat achteraan. Ik moest even contact maken, maar dat is gelukt.
Ik heb een korte vraag. We delen het hoofddoel, namelijk een structurele
bbp-groei voor toekomstige generaties en een plusje in de komende jaren.
Daar zijn we het over eens. U heeft het over scherpere voorwaarden en
een investeringskader dat duidelijker zou moeten zijn. Als we de knip
van de heer Stoffer volgen, ben ik benieuwd welke scherpere voorwaarden
we zouden moeten toevoegen aan de eerste 2 miljard die je nu wel zou
kunnen uitgeven, wil hij daar blij van worden.
De heer Stoffer (SGP):
Ik noem een van de dingen die ik bij de criteria zie. Bij criterium 5
staat: "Het voorstel is additioneel aan bestaande of geplande publieke
investeringen en valt niet binnen een bestaande regeling van de
overheid." Het gaat dan niet om al bestaande of geplande
begrotingsuitgaven. Het gaat om projecten die niet innovatief, maar ook
niet gepland zijn. Ik zei het zojuist al: de voorstellen die je nu uit
grote gemeenten ziet komen, zouden er denk ik doorheen moeten kunnen
komen, als je het een beetje ruim interpreteert. In mijn beleving moet
het dat nou juist niet zijn. Dat zijn prima investeringen, maar niet
voor dit fonds. Ze moeten gewoon uit het Mobiliteitsfonds komen. Hier
moeten echt vernieuwende dingen uit komen: vernieuwende technieken en
infrastructuur, of een exportproduct dat je naar buiten brengt. Het gaat
niet alleen om een aantal potentiële woonwijken die je ontsloten hebt.
Dat is mooi en dat zal best een beetje goed zijn voor het bbp, maar dat
moet je volgens mij op de normale manier doen. Dat is niet bedoeld om
Nederland echt te laten groeien. Dat is gewoon traditionele groei. Hier
gaat het juist om innovatieve groei.
De heer Wiersma (VVD):
Ook dat deel ik. Met de projecten die alle steden en regio's hebben
ingediend is een veelvoud van 2 miljard aangevraagd. Misschien zou je
die wel tien keer willen uitgeven. Daar moet sowieso scherp in gekozen
worden. Daarom nogmaals precies die vraag: hoe krijg je scherp wat
innovatieve projecten zijn? We lopen er ook tegenaan dat het kabinet
zegt: we moeten bij innovatie soms misschien naar kwalitatieve criteria
kijken, omdat het best lastig is om dat in kwantitatieve zin scherp te
maken. We willen dat allebei. Als u daar een soort gouden formule voor
heeft, ben ik wel benieuwd welke dat is en welk criterium we daarvoor
zouden kunnen gebruiken. Ik denk dat we daar allemaal naar zoeken.
De heer Stoffer (SGP):
Dat is juist het lastige. Als Kamerlid moet ik zes ministeries
bestrijken, en dat met anderhalve man en een paardenkop. Ik denk altijd
in beelden en ik kijk daarbij vooruit. Dan denk ik: vroeger hadden we
bijvoorbeeld de Deltawerken. Nederland heeft daarmee voor zichzelf hele
goede dingen gedaan. Dit hadden we nergens. De Deltawerken waren nodig
voor onze veiligheid. Tegelijkertijd waren ze een expertproduct waar we
nu, jaren later, nog steeds ons geld mee verdienen. Ik denk dat dat
soort zaken hierin terecht moeten komen.
Daarmee heb ik natuurlijk een heel groot project te pakken. Je kunt vast
ook kleinere objecten pakken. Ik kan nog wel iets anders uit mijn eigen
beelden pakken. Kijk bijvoorbeeld naar Ruimte voor de Rivier. Ik weet
niet of de heer Wiersma Nijmegen kent. Bij Nijmegen zijn de meest mooie
dingen gebeurd rond Ruimte voor de Rivier: ruimtelijke ontwikkeling,
gekoppeld aan waterveiligheid. De hele wereld komt daarnaar kijken. Ik
weet niet of iedereen dat door heeft. Dat is een exportproduct waar we
in de komende jaren weer veel geld mee verdienen. Wat mij betreft komen
dat soort dingen hieruit, en niet een traditionele tramlijn of
spoorlijn. Ik kan nog wel een ander voorbeeld noemen: hyperloops.
Misschien gaat dat iets te ver, maar ik denk aan dat soort dingen. Dat
zou hier wat mij betreft in moeten.
Ik wil dingen uitsluiten die dat niveau niet halen. Als je het eng
bekijkt, kunnen die met deze criteria uitgesloten worden. Als je het
ruim bekijkt, kan daarmee van alles doorgaan. Ik wil het scherp stellen.
Eén is dat je de criteria met woorden aanvult, maar twee is om hier met
elkaar deze uitspraak te doen. Als wij dit als parlement met elkaar
delen, door te zeggen dat projecten echt het niveau van dat soort
innovatieve dingen moeten hebben, dan is het volgens mij een piece of
cake. Dan weten we met elkaar wat dit moet gaan worden. Ik hoop dat ik
de heer Wiersma en andere collega's daarmee van een stukje inhoud heb
bediend.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
Om in de lijn van Kodak te blijven, dat niet op tijd de bakens verzette:
zou hier in de ogen van de heer Stoffer ook de huidige manier van
veehouderij onder kunnen vallen, met 650 miljoen dieren? Hij had net een
prachtig voorbeeld van de ruimte voor rivieren. Het ruimtelijk beslag
van de huidige intensieve veehouderij is in Nederland enorm. Een krimp
van de veestapel, is dat nou zo'n voorbeeld?
De heer Stoffer (SGP):
Ik kijk naar de drie terreinen kennisontwikkeling, research and
development — of innovatie — en infrastructuur. Ik zit niet direct te
denken aan een krimp van de veestapel. Dat is voor mij politiek ook geen
ding. Ik kan me wel voorstellen dat onze topuniversiteit in Wageningen
in bepaalde dingen op die eerste twee terreinen — kennisontwikkeling en
research and development — nóg innovatiever kan zijn dan we nu al zijn.
Wat dat betreft zijn we in Wageningen echt top of the world. Ik kan me
voorstellen dat daar dingen uitkomen. Het is niet dat ik zo concreet
denk: we gaan de veestapel veel kleiner maken. Het gaat voor mij dan om
het verdienmodel van onze agrariërs. Daar sta ik dan voor. Dat is ons
politieke verschil. Innovatieve dingen, ook op dat terrein, zouden denk
ik best in die eerste twee elementen terecht kunnen komen.
De voorzitter:
Uw laatste interruptie in de eerste termijn, meneer Van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
Dat is natuurlijk de tragiek. Wageningen brengt de uitstoot per dier
naar beneden. Het totaal dat Wageningen op zijn innovatieve manier
uitknobbelt, is verantwoordelijk voor de grootschalige destructie van
zo'n beetje alles waar ook de heer Stoffer voor staat. Dat is nou juist
een voorbeeld van hoe het níét moet. Als je dat niet erkent of niet
ziet, hebben we inderdaad een heel andere discussie, ben ik bang.
De heer Stoffer (SGP):
De heer Van Raan is een zeer gewaarde collega. Hij is in zijn insteek
altijd heel principieel. Dat mag. We kijken hier anders tegenaan. Ik
denk dat we daar met een wat andere blik naar kijken. 20 miljard is heel
veel, maar uiteindelijk is het ook weer niet het eind van de wereld. Je
kunt er niet alles mee doen. Ik denk dat je eerste stappen kunt zetten
waar de heer Van Raan en ik blij mee zouden kunnen zijn. Dat moet je
niet hier aan tafel doen. Ik denk, met alle respect, daar wij samen daar
niet op toegesneden zijn. Ik in ieder geval niet. Onze topwetenschappers
op de universiteiten kunnen dingen voor elkaar krijgen waarvan misschien
zelfs de Partij voor de Dieren en de SGP samen nog wel blij kunnen
worden.
De voorzitter:
We gaan luisteren naar de inbreng van 50PLUS, en naar de geachte
afgevaardigde Van Otterloo.
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Dank u wel, voorzitter. In mijn eerste bijdrage in de commissie
Financiën in juni 2019, over de Voorjaarsnota, heb ik als een van de
weinigen al het idee opgeworpen om iets te doen met de lage rentestand:
kunnen we niet kijken of we als overheid nu kunnen investeren in de
toekomst van Nederland, dankzij de lage rentestand? Nu ligt hier het
Groeifonds. Dat is een manier. Niet om het even, maar zoals ik ernaar
kijk moeten wij ons als Tweede Kamer er goed van bewust zijn dat er
meerdere mogelijkheden zijn om er via de begroting of via zo'n fonds
voor te zorgen dat we het brede maatschappelijke welzijn kunnen
verhogen, door uitgaven nu te doen. Het bbp is dan voor ons misschien
een iets te smalle maatstaf om dat aan af te meten.
Uitgaven die noodzakelijk zijn of uitgaven voor meer traditionele zaken
in de infrastructuur kunnen wat ons betreft net zo makkelijk uit de
begroting komen. Tegelijkertijd maken we ons overigens zorgen over de
kwaliteit van de planning bij de overheid, ook gezien de berichten van
dit weekend over hoe het met de Afsluitdijk gaat en de waardering van
een aantal partijen van de kwaliteit van de overheid, om het maar even
neutraal te zeggen. Wij hebben daar een aantal zorgen over.
Als het erom gaat een aantal dingen voor de toekomst te ontwikkelen, is
de vraag wat al gewoon hoort bij het ontwikkelen van Nederland, of bij
het normale proces om ervoor te zorgen dat er groei is in het brede
maatschappelijke welzijn. Wat hebben we nu echt nodig bij deze zaken? Ik
sluit me aan bij een aantal collega's die al gevraagd hebben om het iets
nauwkeuriger te maken.
Het gaat hier heel sterk over de toekomst. Wij hebben de motie over
intergenerationaliteit ondersteund, maar niet met de uitleg dat het
vooral om jongeren gaat. Als Jeroen Dijsselbloem de voorzitter van het
geheel wordt: hij heeft natuurlijk een treurig trackrecord als het gaat
om allerlei bezuinigingen die met name ouderen treffen. Met zijn
voorstellen over de lage rekenrente zorgde hij er de laatste keer voor
dat de toekomst van de pensioenen nog zwarter wordt. Dan denk ik: als er
toekomst is in het zuur, dan moet je Jeroen Dijsselbloem erbij halen.
Een uitstekende voorzitter voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid, maar
hiervoor?
Het lijkt net of er twee sloten op de deur zitten en vervolgens andere
generaties worden buitengesloten. Ik kan u verzekeren dat oudere
generaties wensen hebben over de manier waarop de samenleving moet
worden nagelaten aan hun kinderen en kleinkinderen. Zij hebben een
redelijke hoeveelheid ervaring met wat wel en niet werkt. Daarom zouden
ze niet moeten worden buitengesloten. Dat betekent niet dat ik tegen een
jongereplatform ben; integendeel. Maar het kan niet zo eenzijdig
zijn.
Ik heb nog wel de vraag waar het gaat schuren met particuliere
investeringen. Er gaat een aantal investeringen in onze infrastructuur
over tafel, zoals waterbeheer bij rivieren of dijken. De vraag is waar
de beide bewindslieden denken dat vooral toekomst in zit, in de sfeer
van infrastructuur die hier niet op de normale manier aan de orde zou
kunnen komen. Dat is natuurlijk de vraag. Nogmaals, het maakt ons niet
uit of het geld uit het Groeifonds komt of uit de reguliere begroting.
Geld lenen is niet het probleem. Het probleem is het vinden van de goede
projecten. Alle projecten die voorbijkomen, hebben eigenlijk te maken
met de gewone ontwikkeling van Nederland. Ik ben er dan niet helemaal
gerust op dat dit op de goede manier gaat. Het moet niet zo zijn dat een
hyperloop wordt gehonoreerd omdat het een hyperloop is, en geen normale
tram. Het gaat er meer om wat noodzakelijk is voor de verkeersbewegingen
in Nederland.
De voorzitter:
Uw tijd zit erop, meneer Van Otterloo. Kunt u afronden?
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Dat zegt het alarm van mijn telefoon ook. Voorzitter, afsluitend. Ik zou
graag iets meer toegelicht hebben waar die overheidsinvesteringen het
verschil in zullen maken.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Otterloo. We gaan luisteren naar de inbreng van
de heer Nijboer namens de PvdA.
De heer Nijboer (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb het Wopke-Wiebes-fonds destijds een oud
recept voor de oude economie genoemd, en best veel kritiek geuit op het
toen voorliggende voorstel. Dat was namelijk alleen gericht op
economische groei en niet op brede welvaart. Het zette de politiek
eigenlijk buitenspel en beschreef een technische exercitie van een
groepje mensen die dan moesten zeggen waar de groei vandaan zou komen,
terwijl 20 miljard aan publieke uitgaven bij uitstek politiek zijn.
Zelfs al zou je alles aan onderwijs willen besteden, dan is er nog
altijd de politieke afweging wat dan naar het mbo, het basisonderwijs of
de wetenschap gaat. Dat zijn bij uitstek politieke overwegingen. Vandaar
dat ik belangrijk vond en vind dat het budgetrecht bij de Kamer blijft
en dat je geen vrijbrief moet geven door maar gewoon te zeggen: als die
20 miljard maar naar groei gaat, komt het wel goed.
De brief van gisteren was best technisch van aard. Er komt een
instellingswet en dat duurt even, en in de tussentijd komt dit in
begrotingen terecht. Als ik het goed heb begrepen, en dat vraag ik het
kabinet, wordt het proces nu gevolgd. Er komen allemaal projecten. Een
commissie gaat een advies geven. Dat moet positief zijn. Het kabinet
stemt daar al dan niet mee in. Daarna heeft de Kamer het laatste woord,
in alle gevallen. Daar gaat het bij het budgetrecht natuurlijk om. De
Kamer kan het dan ook zien als drie keer een spoor is gefinancierd. Ik
ben daar trouwens een groot voorstander van. Daarover verschil ik van
mening met de heer Stoffer, want ik denk dat we spoorwegen nodig hebben.
Maar als er drie keer een spoor is gefinancierd, kan het onderwijs een
keer aan de beurt zijn. Het kan niet zo zijn dat de 20 miljard alleen
maar daarnaartoe gaat. Er hoort een zeker evenwicht te zijn, want het is
publiek geld dat ergens naartoe moet.
Uiteindelijk kun je het ook gewoon in begrotingen zetten. Dat ben ik wel
met de heer Stoffer eens. We gaan geen dingen financieren die niet ook
via een begroting gefinancierd hadden kunnen worden. Dit is dus een
vehikel om dat te kunnen doen. Ik hecht daar erg aan en ik vraag het
kabinet daar een helder antwoord op.
Een ander punt is wat nou eigenlijk precies het bereik of doel van dit
Groeifonds was.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Slootweg.
De heer Slootweg (CDA):
Als het antwoord positief is, is de heer Nijboer dan van zins om hiermee
in te stemmen? Is hij dan positief over deze vormgeving van het
fonds?
De heer Nijboer (PvdA):
Soms weet ik dat bij een debat van tevoren, soms achteraf. Ik laat het
van dit debat afhangen. Het was voor mij prohibitief als het budgetrecht
van de Kamer werd geschonden. Dan had ik sowieso tegengestemd. Dat heb
ik ook gezegd. Dat is nu aangepast. Dat was nodig om voor te kúnnen
zijn.
Ik kom nu nog met een heel belangwekkende inbreng. Dat is niet helemaal
een grap. Als die wordt overgenomen, kom ik wat dichter bij voorstemmen.
Die inbreng gaat over het bereik. Wat zijn de grote problemen van deze
tijd? De duurzame economie is al ingebracht. Dat is duidelijk. Dat wordt
beprijsd in de waardering. Het past ook bij de brede welvaart, dus dat
steun ik.
Er zijn twee thema's die ik belangwekkend vind. Ik denk dat je niet over
brede welvaart kunt spreken als je niet investeert in onderwijs. Er zijn
geen structurele extra middelen voor onderwijs uitgetrokken, maar er zal
wat mij betreft op een of andere manier sprake moeten zijn van
investeringsprojecten in onderwijs. Dat kan natuurlijk onder het
kenniskopje. Dat is de eerste vraag.
De tweede ligt mij na aan het hart, ook als woordvoerder
volkshuisvesting. De woningnood is een van de grootste problemen van
deze tijd. Dat vindt het CDA overigens ook, zeg ik in de richting van de
heer Slootweg. Als je 20 miljard klaarzet, moet je daar wat aan doen en
moet je investeren om dat op te lossen. Dat weet het kabinet, want met
GroenLinks hebben we bij de woonbegroting 450 miljoen incidenteel
geregeld. Dat zijn investeringsmiddelen. Daarmee kun je incidenteel heel
belangrijke dingen voor de brede welvaart doen. Ik snap best dat je daar
kritisch naar moet kijken en dat je die gebruikt voor innovatieve
bouwprojecten, en niet alleen maar voor lopende dingen, maar voor ons is
cruciaal dat dit daaruit kan gebeuren.
Dan meer een politieke waarneming. Die is niet per se doorslaggevend
voor het stemgedrag van de PvdA, maar het is wel een waarneming. Drie
maanden voor de verkiezingen 20 miljard apart zetten, is natuurlijk een
vreemde figuur. We hoeven niet naïef te zijn: als dit wordt aangenomen —
en daar ziet het naar uit — ligt er bij de formatie 20 miljard op tafel.
Partijen gaan daarover spreken. Je kunt dan wetten aannemen tot je een
ons weegt, maar dat gaat gebeuren. We hoeven onszelf niet voor de gek te
houden over wat precies de waarde is van datgene waar straks ja tegen
wordt gezegd. Dit gaat onderdeel vormen van die besprekingen. De PvdA is
een groot voorstander van meer publieke investeringen. Dat die voor de
formatietafel veilig worden gesteld, lijkt mij verstandig. Ik denk dat
evident is dat het gesprek over waar het geld naartoe gaat en wat de
verdeling wordt in maart gewoon weer op tafel ligt. Ik denk ook dat dat
verstandig is. Dat is een politieke afweging.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw beantwoording. We moeten echt naar kortere vragen en
antwoorden toe. Anders gaan we het niet halen.
De heer Nijboer (PvdA):
Dit was mijn hele inbreng, voorzitter. Ik ben u van dienst.
De voorzitter:
Dan ben ik heel dankbaar. U heeft geluk gehad. We zijn coulant geweest.
Ik dacht dat u nog steeds aan het antwoorden was, omdat u iedere keer
naar meneer Slootweg bleef kijken.
De heer Nijboer (PvdA):
Nee, dit was mijn hele termijn.
De voorzitter:
Dat heeft u dan mooi in elkaar laten overgaan. We gaan luisteren naar de
inbreng van de Socialistische Partij. Meneer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Dank u wel, voorzitter. Economische groei is voor de SP geen doel op
zich. Economische groei is wel nodig, naast herverdeling van de immense
materiële welvaart die er in ons land en in de wereld is. Wij moeten
eerlijk delen, maar we moeten ook eerlijk en duurzaam groeien om onze
collectieve voorzieningen te kunnen betalen en iedereen een menswaardige
toekomst te kunnen bieden. Wij steunen daarom het voornemen om te
investeren in de economie van de toekomst. In de kern is het fonds dan
ook een trendbreuk. Het is een afrekening met het neoliberale beleid van
de afgelopen jaren, en een afrekening met de gecastreerde overheid en
het blinde vertrouwen in de vrije markt. Het is hoopgevend dat de
aanhangers van die ideologie nu het failliet daarvan toegeven en de
ondernemende overheid omarmen.
Voorzitter. Al tijdens de Financiële Beschouwingen heb ik aangegeven dat
mijn fractie veel moeite heeft met de manier waarop dit fonds door het
kabinet wordt vormgegeven. Daar zijn al verschillende punten over
gemaakt. Er is namelijk nog steeds geen aparte instellingswet
gepresenteerd. Daardoor kwam er ongekend harde kritiek van de Tweede
Kamer en de Algemene Rekenkamer, maar ook van de Raad van State. Het
parlement leek simpelweg niet gerespecteerd te worden. Ik heb daarom
samen met de heer Nijboer een motie ingediend. Daarin roep ik het
kabinet op om alsnog een afzonderlijke instellingswet aan het parlement
te presenteren, zodat het doel en de evaluatiemogelijkheid wettelijk
worden vastgesteld, en zodat de criteria op basis waarvan we de werking
van dit fonds straks kunnen controleren duidelijker wettelijk zijn
vastgelegd. Die motie heb ik op verzoek van de minister aangehouden. Nu
lees ik gelukkig dat het kabinet de hevige kritiek serieus heeft genomen
en aan ons een instellingswet toezegt. Ik heb daarover drie
vragen.
Wat is het definitieve oordeel van het kabinet bij mijn motie? Die zal
ik volgende week alsnog in stemming brengen.
Mijn tweede vraag is wat het kabinet zelf nog aan de instellingswet gaat
doen, aangezien het nog maar drie maanden missionair is. Ik ga ervan uit
dat deze klus niet geheel aan een volgend kabinet wordt overgelaten,
maar dat er voorwerk wordt gedaan.
Ten derde: deelt het kabinet de mening dat voor dit fonds en de
instellingswet geen sectorale afbakening gewenst is, en dat ook
eenmalige investeringen in de publieke sector een kans moeten maken?
Investeringen moeten de doelen van dit fonds onderschrijven en bijdragen
aan die doelen, maar vindt het kabinet ook dat er geen sectorale
afbakening moet zijn? Theoretisch kunnen het dus ook de zorg, de
woningbouw of andere publieke sectoren zijn.
Voorzitter. Ik vind het gek dat ondertussen al investeringsvoorstellen
in behandeling zijn genomen, zonder dat er een brede uitvraag is gedaan.
Het kan toch niet zo zijn dat er via via, bijvoorbeeld via lobbyclubs,
voorstellen op het bureau van het kabinet komen die al in behandeling
worden genomen, terwijl wij hier pas vandaag over spreken? Daarom wil ik
precies weten, als er geen brede uitvraag is gedaan, hoe en via welke
weg die voorstellen op het bureau van het kabinet zijn beland.
Voorzitter. Als de regering 20 miljard uitgeeft op kosten van de
belastingbetaler, mag er geen enkele twijfel zijn over de zuiverheid van
het beoordelingsproces. De Tweede Kamer moet dan ook in staat gesteld
worden dit te controleren. Anders is het draagvlak zo weer weg.
Tot slot. Wat het draagvlak ook niet bevordert, is dat de werknemers en
de vakbonden niet betrokken zijn. De arbeidsproductiviteit moet stijgen.
Ja, dat leidt tot economische groei. Maar dat moet dan wel op een
eerlijke manier gebeuren, en niet op een manier waarbij de vruchten
terechtkomen bij een kleine elite van managers en aandeelhouders,
terwijl de gewone mensen alsmaar harder moeten werken en steeds meer
onzekerheid krijgen. Het moet op een manier waarbij mensen op de
werkvloer bijvoorbeeld minder werkdruk ervaren, en waarbij er niet
alleen maar geïnvesteerd wordt in technisch kapitaal of technologie,
maar ook in menselijk kapitaal.
Als langetermijnwelzijn het doel van het Groeifonds is, is het
onbegrijpelijk dat de belangen van werknemers niet vertegenwoordigd
zijn. Het kabinet zegt dat sociale partners aangemoedigd worden om bij
te dragen aan de investeringsvoorstellen, maar dat is niet genoeg.
Daarom is mijn vraag of het kabinet bereid is om de mensen op de
werkvloer een plek te geven in de organisatie van het Groeifonds. Is het
bereid om daarover na te denken en in gesprek te gaan met de
vakbonden?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Alkaya. Dan gaan we naar meneer Slootweg namens het
CDA.
De heer Slootweg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Het Nationaal Groeifonds leeft in onze
samenleving. In de aanloop naar dit notaoverleg kreeg ik, alsof ik zelf
onderdeel uitmaakte van de adviescommissie, tal van initiatieven
aangereikt; uit provincies, grote steden, van specifieke sectoren of
rondom kansrijke technologieën als waterstof en kwantumtechnologie. Ik
heb deze suggesties en adviezen eigenlijk altijd maar doorverwezen naar
de vakdepartementen, maar ik merkte soms dat mensen echt op zoek waren.
Kunnen de ministers uitleggen hoe dit traject precies verlopen is, en
hoe mensen hun voorstellen kunnen indienen? Ik vind het toch wel een
rare figuur dat men ten slotte bij mij aankomt, terwijl de heer Van der
Lee zo duidelijk heeft uitgelegd wanneer ik een keer aan de beurt kom.
Ik denk dan dat er veel gemiste kansen en misschien wel veel gemiste
hordes zijn.
Voorzitter. Gister ontvingen we van het kabinet een brief met een
toelichting op een aantal punten uit het Nationaal Groeifonds. Zo wordt
er een begrotingsfonds opgericht en komt er een instellingswet onder het
Nationaal Groeifonds. Dat lijkt het CDA de juiste weg. Echter, dat doen
we nu. Hoe voorkomen we dat we op de lange termijn de
langetermijndoelstelling van het fonds volledig uit het oog verliezen?
Hoe wordt dat geborgd? Er lijkt hier een spanning te zijn tussen het
budgetrecht van het parlement enerzijds en de inhoudelijke beoordeling
door de commissie en het kabinet anderzijds. Zou u daar een reactie op
kunnen geven?
Voorzitter. Nederland heeft eerder een fonds gekend om mee te
investeren. Dat is al eerder genoemd: het Fonds Economische
Structuurversterking. Een groot probleem toen was dat gewone
investeringsprojecten via dat fonds gingen lopen, en dat de begrotingen
van vakdepartementen investeringen overbrachten naar het fonds. Hoe
voorkomen we dat in de toekomst? Op welke wijze wordt erop gestuurd dat
vakdepartementen voldoende investeringen verrichten via de eigen
begrotingen?
Voorzitter. De vakbonden pleiten voor een sterkere budgettaire scheiding
tussen de uitgaven aan scholen, research and development en
infrastructuur. Als ik zie wat voor plannen voor met name infrastructuur
er deze dagen op tafel worden gelegd, deel ik de zorgen achter hun
pleidooi. Ze willen ook betrokkenheid, zo lees ik hun brief. Waarom
kiest het kabinet wel voor een generatietoets en een Raad voor de
Toekomst, maar is er bijvoorbeeld geen draagvlaktoets en een rol voor de
Stichting van de Arbeid, die, om maar even de brief te citeren, toch ook
als aanjager van kansrijke domeinen en thema's zou kunnen worden
gebruikt?
Voorzitter. Dan de maatschappelijke kosten-batenanalyse, de MKBA-toets.
In antwoorden op vragen geven de ministers aan dat de algemene leidraad
voor de MKBA van het CPB en het Planbureau voor de Leefomgeving moet
worden gebruikt. Maar klopt het dat het voor de MKBA-toets uitmaakt of
je in een dichtbevolkt gebied woont of niet? Met andere woorden, stel
dat er een plan is voor een lightrailverbinding tussen Groningen en
Leeuwarden, en tussen Den Haag en Amsterdam. Valt de uitkomst dan eerder
positief uit voor Den Haag en Amsterdam, vanwege de hogere
bevolkingsconcentratie?
Het gaat vaak niet alleen om de omvang van de winst, maar ook om waar
die winst neervalt. Klopt het dat een MKBA-saldo niets zegt over wie de
lasten draagt en wie de baten heeft? Is het juist dat de werkgroep
Kosten van de MKBA heeft geadviseerd om over verdelingseffecten niet te
rapporteren? Wat betekent het voor de regionale verdeling dat de
maatschappelijke kosten van CO2-uitstoot meegenomen moeten
worden bij de beoordeling van de voorstellen? Ik heb daarvoor een
kaartje meegebracht. Dat maakt misschien onze zorgen duidelijk. Je ziet
daarop dat de CO2-belasting vooral in het westen neervalt. De
werkgelegenheidsproblemen zitten nou net op een plekje dat heel erg
blauw is. Voor ons is van belang dat het onderdeel
CO2-beprijzing niet gaat betekenen dat er weinig projecten in
bijvoorbeeld Noord-Nederland terechtkomen.
Voorzitter. Wij vinden dat een groeifonds nationaal moet zijn, of niet
moet zijn. Hieromtrent heb ik een aantal vragen, waarbij ik mij bewust
ben van de dunne draad tussen draagvlak enerzijds en de scherpe keuzes
anderzijds. Op welke wijze wordt geborgd dat bij kennisontwikkeling,
innovatie en onderzoek het Nationaal Groeifonds niet alleen een speeltje
wordt voor projecten die vooral ten goede komen aan mensen die
wetenschappelijk zijn opgeleid, maar ook aan mensen met een
mbo-opleiding? Hoe wordt voorkomen dat projecten die worden geselecteerd
vooral buitenlandse kenniswerkers moeten aantrekken, terwijl mensen met
een mbo-opleiding daarvan niet direct profiteren?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng, meneer Slootweg. Er is nog een interruptie
van meneer Sneller, D66.
De heer Sneller (D66):
Een verduidelijkende vraag over de twee vergelijkende plaatjes. De
efficiënte CO2-prijs maakt projecten die veel CO2
uitstoten — die staan dus in het plaatje van de CO2-uitstoot
linksonder — extra duur. Hoe meer je de langetermijneffecten laat
meewegen, hoe meer extra het gaat kosten. Dan komen de projecten in die
gebieden toch juist minder snel in aanmerking voor een bijdrage uit het
Groeifonds? Die blauwe gebieden uit het andere plaatje zouden toch
eerder in aanmerking moeten komen?
De heer Slootweg (CDA):
De zin in de brief waar ik een beetje op kauwde, was: "Dit betekent dus
ook dat de kosten van meer CO2-uitstoot of juist de baten van
minder CO2-uitstoot als die optreden door een ingediend
beleidsvoorstel bij het Groeifonds. We vragen de commissie dit
uitgangpunt expliciet te omarmen". Het zit 'm juist in dat tweede deel:
"de baten van minder CO2-uitstoot als die optreden". Gaat dat
dan betekenen dat er echt een bias zit in het model om vooral deze
projecten uit te voeren? Uit het andere plaatje blijkt dat vooral de
werkgelegenheid een probleem is. Dan zou het toch jammer zijn als er
vooraf in het model zoiets zit? Misschien interpreteer ik de zin
verkeerd. Daarom vraag ik dit aan het kabinet om dit juist te kunnen
proeven.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan naar de inbreng luisteren van de heer Wiersma namens
de VVD.
De heer Wiersma (VVD):
Voorzitter, dank. Afgelopen september werd het Groeifonds officieel
gelanceerd en hopelijk na vandaag ook echt officieel geboren. Na een
hoop praten, gaan we het dan nu ook doen. Er is een groot contrast met
het moment dat het vorig jaar werd aangekondigd, maar ook toen we dit
jaar het debat hadden over de groeistrategie. Ons land stond er toen
heel goed voor. We stonden op een alltime high. De economie groeide, de
werkloosheid was niet eerder zo laag en de toekomst zag er rooskleurig
uit. Kijk nu: de economie heeft forse klappen gekregen en de ontslagen
en faillissementen zien we elke dag oplopen. Het laat maar zien hoe
belangrijk het is dat Nederland er toen juist zo goed voor stond en dat
we daardoor in staat zijn om zo massaal inkomenssteun te bieden aan
Nederlanders. Dat willen we niet alleen nu kunnen doen, maar dat willen
we ook in de toekomst kunnen blijven doen. Daarom is dit fonds zo
belangrijk.
De gedachte achter dit fonds wordt door de coronacrisis alleen maar
extra onderstreept. Het zou goed zijn dat partijen van links tot rechts
er samen de schouders onder zetten. Ik hoor gelukkig van een aantal
partijen hoopvolle signalen.
Of het nu gaat om zorg, een goede oude dag, of beter onderwijs: linksom
of rechtsom weet iedereen dat we dat eerst met elkaar moeten verdienen,
voordat we het kunnen uitgeven. Het voeren van filosofische discussies
over het nut van groei zijn misschien het laatste wat we nu zouden
moeten doen. We hebben geen andere keuze dan de groei en vooruitgang met
zijn allen te omarmen. Wij zijn met zijn allen die economie. Laten we
dit moment dan ook aangrijpen om een tandje bij te zetten met dit soort
investeringen: met zo'n Groeifonds.
Maar dat niet alleen. We hebben eerder ook al gezegd dat het verder gaat
dan alleen een fonds van 4 miljard en de komende vijf jaar 20 miljard.
Het gaat ook over de vraag wat we doen met de begroting van ruim 300
miljard, dus de groeistrategie. Ik vraag het kabinet hoe het staat met
die strategie. Een aantal keren is al beloofd om daarop terug te komen.
Wanneer kunnen we dat verwachten? Het is minstens zo belangrijk voor het
realiseren van mooie en duurzame economische groei.
We hebben eerder ook gevraagd of we bij elk wetsvoorstel kunnen kijken
wat de bijdrage is aan het structurele verdienvermogen. Het kabinet
heeft eerder op moties positief geoordeeld hierover en zou hierop
terugkomen. Ik ben benieuwd wanneer we dat kunnen verwachten.
Dan een aantal vragen en zorgen. Wie zich in de Kamer bezighoudt met dit
Groeifonds, die mag enige populariteit genieten. De heer Slootweg merkte
dat terecht op. Het is misschien goed voor je ego en leuk voor een
politicus, maar niet goed voor Nederland. Twee dingen zijn voor de VVD
belangrijk. Het eerste is onafhankelijkheid: dat er een goede, kundige
analyse ligt, waarop goede besluiten door een onafhankelijke commissie
op genomen kunnen worden. Het tweede is dat het gebaseerd is op een
duidelijke, primaire, bijdrage aan het structureel verdienvermogen, aan
het bbp. Economische groei is het grote doel. De rest is daaraan
ondergeschikt. Ik snap dat we ook kijken naar de positieve netto
maatschappelijke baten, die het kabinet terecht noemt, en ook dat het
altijd moet passen binnen het kabinetsbeleid. Het moet er niet mee op
gespannen voet staan. Maar laten we het daar maar even op houden en geen
wegen afsluiten, waardoor we die economische groei misschien juist
blokkeren. Is het kabinet dat met ons eens?
Twee voorbeelden. Stel dat we willen investeren in onze
datasoevereiniteit en in ons investeringsklimaat en we zien dat we
daarbij grote hubs nodig hebben voor dataopslag, misschien wel om onze
veiligheid te garanderen en om gegevens van mensen te bewaren. Dat
levert dan misschien veel werkgelegenheid op. Het verbetert misschien
wel onze concurrentiepositie. Het helpt misschien wel heel veel
bedrijven en ondernemers in Nederland. Het moet dan niet zo zijn dat we
dat in de wielen gereden zien worden door een eenzijdige focus op het
besparen van CO2. Klopt het dat dit soort projecten nog
steeds mogelijk blijven?
Het andere voorbeeld gaat over wegen. We horen veel regio's over
belangrijke infrastructurele projecten voor woningbouw. Hoe borgen we
dat die infraprojecten echt doorgang kunnen vinden en dat we met dit
fonds ook echt wegen zouden kunnen aanleggen? We zien de
CO2-beprijzing, maar we weten dat dit bij kennisontwikkeling
en innovatie een heel ander punt is dan bij infrastructuur. Het mag niet
zo zijn dat alles dan maar naar kennis en innovatie gaat.
De voorzitter:
Kunt u afronden alstublieft?
De heer Wiersma (VVD):
Ja. Hoe borgt het kabinet dit?
Tot slot mijn laatste punt, voorzitter. Ik ben benieuwd hoe het kabinet
borgt dat we uiteindelijk bijdragen aan de grote doelen in Nederland. Ik
weet dat u Limburg leuk vindt, voorzitter. Ik dan daarover één voorbeeld
noemen. In Limburg heb je Chemelot en de chemische industrie. Zij hebben
een prachtig project waarmee ze de chemische industrie verduurzamen en
ondertussen nieuwe opleidingen starten en nieuwe innovaties toepassen.
Hoe zorgen we ervoor dat we dat soort doelen oppakken en terugredeneren
wat we daarvoor nodig hebben, in plaats van een hele grote grabbelton
aan projecten vooraf te kiezen die uiteindelijk niet aan het grotere
doel bijdragen?
Voorzitter, dank.
De voorzitter:
Meneer Wiersma, er is nog een interruptie van de heer Van der Lee namens
GroenLinks.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Op één zin sloeg ik een beetje aan, namelijk dat we geen wegen moeten
afsluiten. Dat klinkt heel mooi, maar dat betekent dat we
verdienmodellen overeind moeten houden die geen toekomst hebben.
Althans, dat zou het kunnen betekenen. Ik denk niet dat er sprake is van
een eenzijdige focus op CO2-reductie, maar het is evident dat
sommige verdienmodellen geen plek meer hebben in de wereld van morgen.
Ik hoop dat ik de VVD zo moet beluisteren dat ze met publieke middelen
geen verdienmodellen overeind wil houden waar vriend en vijand, ook
investeerders, van zeggen dat ze echt tot het verleden behoren. Ik hoop
dat ik de heer Wiersma zo mag begrijpen. Zie trouwens de opening van Het
Financieele Dagblad van vanochtend, dat aangeeft dat beleggers afscheid
nemen van fossiel en naar hernieuwbaar gaan.
De heer Wiersma (VVD):
Ik ben een man van de toekomst, dus ja: ik zou graag alle mooie
toekomstige verdienmodellen zo snel mogelijk aanjagen. Tegelijkertijd
zien we dat wij soms snel willen, maar dat het niet altijd even snel
gaat. Dat weet GroenLinks als geen ander. GroenLinks wil dit al 40 jaar.
Zo snel gaat het soms niet, helaas misschien. We zullen dus realistisch
moeten zijn in de manier waarop we belangrijke voorzieningen als goede
zorg en onderwijs blijven betalen. We kunnen heel grote idealen en mooie
vergezichten hebben, waarop we nu al proberen voort te bouwen en voor te
sorteren. Dat is mooi, maar laat dat niet ten koste gaan van economische
groei. Laten we daar dus de balans in zoeken. Misschien verschillen we
van mening over het hoofddoel van dit fonds. Dat is en blijft primair
structurele bbp-groei, en daar zijn we blij om. Dat criterium moet je
hebben. Dat is belangrijk om uiteindelijk te weten dat de economie er
echt op vooruitgaat.
De voorzitter:
Dan gaan we luisteren naar de inbreng van meneer Bruins namens de
ChristenUnie.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. De vierwielaandrijving, bluetooth, wifi, de
brandslang, de continu variabele transmissie van Van Doorne; zomaar even
een paar prachtige Nederlandse uitvindingen. Als we over 25 jaar
terugkijken naar dit debat, hoop ik dat we zomaar een rijtje met tien
andere grote uitvindingen kunnen opnoemen die vanavond zijn begonnen en
die de wereld veranderden. Dan heeft dit Groeifonds succes gehad.
Ik vind het goed dat we hier twee ministers hebben die met lef en met
een droom naar de Kamer komen en zeggen: wij willen investeren in de
toekomst van Nederland. Dat vergt politieke moed. Ik vind het mooi dat
we hier nu zitten, vijf kwartalen na het eerste idee, en het
daadwerkelijk gaan doen. Ik ben tevreden met de uitwerking die we in een
aantal brieven hebben gezien, zoals de uitwerking van de
motie-Klaver/Segers en de motie-Segers/Jetten. Het is ook goed dat de
jonge generatie hierbij wordt betrokken, want het gaat over hun
toekomst. Het is goed dat ook bestaande prestigieuze clubs zoals AcTI en
STT worden betrokken. Mijn oproep aan het kabinet is om het niveau
ultrahoog te zetten. Set an example, zoals ze het in Engels zeggen. Zet
een voorbeeld dat laat zien dat je niet zomaar in dit fonds komt, maar
dat dit gaat om de aller-, allerbeste ideeën die in ons land leven.
Beter dat het geld niet op komt dan dat het opgaat aan middelmatige
ideeën.
Voorzitter. We worden overspoeld met lobbybrieven. Wat mij betreft is
het de bedoeling dat dit een fonds wordt dat niet lobbygevoelig is.
Mensen in het land moeten gaan zien dat lobbyen niet werkt, maar dat het
gaat om kwaliteit. Natuurlijk moet wel de politiek betrokken zijn. Die
moet aan het begin betrokken zijn bij de ingangspoort, die moet het
kader stellen, die moet de randvoorwaarden vooraf helder maken. Aan het
eind is daar het budgetrecht en moet duidelijk zijn hoeveel geld er
daadwerkelijk uitgegeven wordt, maar daartussen zit een beoordeling die
gaat over kwaliteit en niet over hobby's van politici. Politici moeten
in de tussenfase even op hun handen zitten.
Wat betreft de randvoorwaarden aan het begin hebben we bij de eerste
ronde de groeibrief gezien met de groeistrategie. Mijn vraag aan de
ministers is: wat wordt in het ritme precies het proces van de
omkadering, van de randvoorwaarden? Komt een kabinet ieder jaar met een
groeibrief en een groeistrategie of is dat voor ieder kabinet eens in de
vier jaar? Hoe gaat het ritme eruitzien van de politieke afkadering en
omkadering vooraf als het gaat om de groeistrategie?
Dan over de indiening van voorstellen. Hoe wordt voorkomen dat er een
bias bij de ingang bestaat doordat er in de eerste ronde niet breed is
opgevraagd, maar eigenlijk een smallere indiening was? Hoe wordt bias
vanaf de tweede ronde voorkomen aan de ingang? Hoe wordt met name de
invloed van ministeries daar voorkomen, die altijd de neiging hebben om
te zeggen "doe maar iets wat beter bij me past en niet iets wat niet bij
me past"? Hoe gaan de ministers bekendmaken dat iedereen voorstellen kan
indienen, zonder een politieke bias vooraf?
Dan nog een vraag over de verhouding tot het Infrastructuurfonds. We
hebben een Infrastructuurfonds, dus waarom zou je infrastructuur uit het
Groeifonds betalen? Daar moet dus een reden voor zijn. Wat is het
verschil tussen infrastructuur in het Groeifonds en gewone
infrastructuur uit het Infrastructuurfonds? Als het alleen maar dat
laatste is, kan je ook gewoon het politieke besluit nemen dat het
Infrastructuurfonds groter moet worden. Wat is het verschil tussen die
twee en hoe kunnen we dat herkennen?
Ik sluit af met het feit dat dit fonds soms het Wopke-Wiebes-fonds wordt
genoemd. Dat gebeurde vanavond ook één keer. We weten dat het een
politieke gewoonte is om een goed idee eigenlijk in diskrediet te
brengen door net te doen alsof het een hobby is van een paar politici.
Dat is dit niet. Dit gaat over de toekomst van Nederland. Daarom wil ik
ook zeggen: wanneer het nog een keer het Wopke-Wiebes-fonds wordt
genoemd, laat het u dan aanleunen en laat het een geuzennaam zijn; over
25 jaar kijken we terug wie de visie had.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bruins. Er is een interruptie van de heer
Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Mijn vraag gaat over het middelste deel, namelijk het
beoordelingsproces, waarvan de heer Bruins zegt dat er vooral kwaliteit
in moet zitten. Het moet gaan over de merites van het voorstel en niet
zozeer over andere zaken. Is de heer Bruins het met mij eens dat
kwaliteit ook betekent dat je verschillende invalshoeken hebt? In dit
geval betekent dit dat werknemers daar ook zeggenschap over hebben omdat
zij juist op de werkvloer dag in, dag uit zien hoe de
arbeidsproductiviteit omhoog kan en hoe het werk slimmer gedaan kan
worden.
De heer Bruins (ChristenUnie):
De heer Alkaya spreekt eigenlijk over sociale innovatie. Sociale
innovatie is heel erg belangrijk in het proces van innovatie. Wanneer
techniek voortschrijdt, moeten ook werknemers zich op een andere manier
organiseren. De rol van de mensen die aan de knoppen draaien, is heel
erg belangrijk. Wat mij betreft kunnen alle aspecten meewegen. Waar het
wat mij betreft om gaat, is dat de politiek aan de ingang kan definiëren
welke aspecten moeten meetellen. Dat gaat om wat we verstaan onder
kwaliteit. Zo is er een motie aangenomen die zegt: laat CO2
op een bepaalde manier meetellen in dit proces. Dat is het moment dat de
politiek nog meepraat, namelijk de definitie van wat wij verstaan onder
kwaliteit en wat goed is voor Nederland. Dan hebben we dat gedefinieerd
en gaat die poort dicht en de brievenbus open. Dan komen de plannen. Dan
moet er beoordeeld worden, even zonder politieke inmenging en politieke
lobby. Daar komt een resultaat uit en daarna komen wij weer aan zet. Dus
aan het begin heel duidelijk definiëren, aan het eind een besluit nemen,
en daartussen even op de handen zitten.
De heer Alkaya (SP):
Daartussen hoeft de politiek niet in dat proces betrokken te zijn. Er
kunnen wel andere mensen bij betrokken zijn die nu vooral aan de knoppen
zullen zitten, zoals het voornemen is. Daar heb ik het specifiek over:
de werknemers, de vakbonden. Op dit moment zegt het kabinet: de
beoordelingscommissie kan elke vorm van expertise inwinnen en kan dus
ook de vakbonden consulteren. Is dat niet te vrijblijvend? Zou dat niet
een wat meer structurele vorm moeten krijgen? Er hoeft niet per se
iemand van de vakbond in de commissie te zitten. Dat is één vorm. Maar
in ieder geval een wat structurelere manier dan nu is voorzien, zodat
het aan de commissieleden is of ze de expertise van de vakbonden erbij
betrekken of niet. Zullen we het kabinet samen vragen om daar een wat
meer structurele vorm aan te geven als het gaat om kwaliteit?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik ben blij dat de heer Alkaya en ik elkaar vinden in de gedachte dat ze
niet in de commissie hoeven te zitten. Als je dit goed organiseert,
maakt het in feite niet uit wie er in de commissie zit. Als dat iets zou
uitmaken, zouden belangen een doorslaggevende rol hebben en niet de
kwaliteitsbeoordeling. Het inhuren van expertise zou ik in eerste
instantie bij de commissie willen leggen. De kwaliteitscriteria die je
vooraf stelt, bepalen welk type expertise nodig is, niet waar die
vandaan komt. Maar als vakbonden expertise hebben die nodig is om de
kwaliteit te beoordelen, horen vakbonden mee te praten. Niet omdat het
vakbonden zijn, maar omdat ze expertise hebben.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Stoffer van de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Ik hoor de heer Bruins toch enige zorg uitspreken: stel nu eens dat er
uit de eerste tranche iets komt waar je niet zo blij mee bent of wat
niet compleet uit het hele land is ingediend, waar niet de beste
voorstellen in zitten. Hij ging door naar de tweede tranche: stel dat
het daar ook nog gebeurt. Die zorg deel ik heel erg. Hij zegt: Wopke of
Wiebes hoeft niet per se; laat het u aanleunen. Ik zal eerlijk zeggen:
ik zou vertrouwen in dit fonds hebben als ik wist dat in de komende
periode deze ministers nog op deze posten zouden zitten. Stel nu eens
dat daar mensen zouden zitten die wat minder strak naar het bbp en
dergelijke kijken. Dan komt er van mij toch enige zorg. Stel dat er
tramlijnen in Amsterdam of Den Haag uit gefinancierd worden. Dan denk
ik: dat moet 'm niet worden. Welke mogelijkheden ziet de heer Bruins om
ergens iets hards te hebben en te voorkomen dat we voorkomen dat het
dadelijk toch, net als die fondsen vroeger, wegloopt van goede
bedoelingen naar slechte uitvoering? De zorg die hij uitspreekt, heb ik
ook. Ik zit te zoeken hoe we borgen dat we dat voorkomen. Ziet de heer
Bruins mogelijkheden om dat te borgen, zodat we inderdaad over 25 jaar
trots kunnen zijn op dit fonds?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Wanneer dit institutioneel geborgd wordt en de manier waarop de
governance wordt ingericht, goed wordt beschreven en statutair wordt
vastgelegd, dan kun je dat borgen. Maar ik denk dat de politieke
dynamiek zo zal zijn dat, wanneer er opnieuw een fonds wordt gestart
waarbij niet de allerbeste projecten winnen maar die projecten die de
beste lobby richting de politiek hebben, dit fonds binnen drie jaar dood
is. En dan is het mislukt. De enige manier om dit langdurig vol te
houden, is om alleen maar te gaan voor de allerhoogste kwaliteit en de
allerbeste plannen en die op een nette, geborgde, onafhankelijke manier
te beoordelen. Dan zal dit fonds een lang leven beschoren zijn. Anders
krijgen we het debacle 2010-2011, toen we nog FES-innovatieprogramma's
hadden. Toen werd plotseling het hele FES wegbezuinigd, omdat men zag
dat het een politiek proces was geworden. Dat mag dit fonds niet
overkomen. Als er manieren zijn om dat goed te borgen, hoor ik die graag
van de ministers of van meneer Stoffer. We moeten er als politiek voor
zorgen dat dit fonds lang kan bestaan en vrij blijft van prikkels die er
niet in horen te zitten.
De voorzitter:
Meneer Stoffer, uw laatste interruptie in deze ronde.
De heer Stoffer (SGP):
Ja, voorzitter. Dan zoeken we hetzelfde. Ik dacht dat meneer Bruins die
oplossing al voorhanden had, zodat het echt top of the bill wordt, het
fonds van de toekomst wordt. Ik heb zelf wel een idee: die
instellingswet, die nu over twee jaar staat, veel meer naar voren
trekken en misschien een harde financiële grens binnen die 20 miljard
stellen. Dus op de huidige manier totdat die instellingswet er komt in
plaats van dat die instellingswet er over twee jaar komt. Als het
misschien een beetje langer duurt om die te behandelen of bij de
formatie alles weer op de schop gaat, loopt het maar zo uit de vingers.
Dan zijn we halverwege het fonds, als je niet uitkijkt, voordat we met
die wet komen. Zou het een idee zijn om die wet naar voren te halen en
een harde financiële grens te stellen: eerst tot dit moment, dan
evalueren en dan de wet eerst helemaal door de Eerste en Tweede Kamer
laten gaan zodat die van kracht is? Zou dat een richting zijn of denkt
de heer Bruins aan andere zaken? Wat dat betreft zoek ik echt naar hoe
we dat fonds maken. Ik hoor graag of de heer Bruins iets in mijn
voorstel ziet of dat hij nog betere ideeën heeft. Of moeten we wachten
tot het kabinet met goede ideeën komt?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Als het gaat om het borgen van de beoordeling die leidt tot hele hoge
kwaliteit, heb ik alleen ervaring in wetenschapsbeoordeling en
innovatiebeoordeling. Ik heb geen ervaring in het beoordelen van de
beste infrastructuur. Ik weet niet hoe je dat doet, dus daar kan ik geen
ideeën voor aanleveren. Daar heb ik gewoon geen ervaring mee. U noemt
het naar voren halen van de heleboel. Wat mij betreft moet die
instellingswet er gewoon komen. Laat hem zo snel mogelijk komen. Dat
hoeft niet lang te duren, maar het oprichten van een entiteit heeft wel
een bepaalde natuurlijke tijd nodig. Zoals ik de brief heb gelezen, is
dat de tijd die wordt gevraagd. Het is niet zo dat de ministers nu meer
tijd willen nemen dan per se nodig is. Ik ben het ermee eens dat dit er
snel moet komen en dat het goed geborgd moet worden.
Op dit moment wil ik niet vooraf een limiet of grens stellen. Ik wil wel
heel kritisch kijken naar wat er uit die eerste ronde komt. Ik wil daar
echt zien dat er alleen geld is voor de excellente plannen. Dan geef ik
ook mijn vertrouwen aan een volgende ronde. Idealiter gebeurt dit dan
onder de instellingswet in plaats van onder deze constructie, maar het
heeft wel zijn natuurlijke tempo nodig, voordat je zoiets qua governance
grondig hebt ingericht.
De voorzitter:
Meneer Stoffer, u hebt helaas geen interrupties meer. U kunt deze wel
bewaren voor de tweede termijn.
De heer Stoffer (SGP):
Geen halve meer, voorzitter? U bent altijd zo soepel.
De voorzitter:
Dat weet ik wel, maar meneer Van Raan vroeg het net ook al. Die heb ik
ook moeten weigeren en dan is het niet sportief. We hebben helaas geen
tijd om jullie beiden nog een kans te geven.
De heer Nijboer (PvdA):
Op financieel-economisch terrein ben ik het bijna altijd eens met de
heer Bruins, maar misschien is hier toch sprake van een politiek
verschil. De PvdA houdt van visies en de ChristenUnie houdt misschien
iets meer van visioenen, dan mij lief is. Ik vind dat de heer Bruins het
wel heel groot maakt. Hij zei: dit gaat echt leiden tot verschuivingen
in de wereld. Dan denk ik: het is 20 miljard. Dat is substantieel geld.
Maar van de andere kant is het over zeven jaar verspreid één keer de
begroting van Infrastructuur en Defensie bij elkaar opgeteld of een
derde procent bbp. Het gaat echt wel wat doen, maar om nou te denken dat
dit de hele wereld gaat veranderen, lijkt me wat ver gaan. Is de heer
Bruins dat met me eens of heeft hij een ander wereldbeeld van deze 20
miljard dan ik heb?
De voorzitter:
Ik heb het "kort en puntig" maar bijna opgegeven.
De heer Bruins (ChristenUnie):
De microscoop, wifi, bluethooth en het wiskundige algoritme van
professor Bram Nauta, dat in iedere iPhone op deze wereld zit, hebben
onze samenleving daadwerkelijk ten diepste veranderd. Dat is niet een
visioen. Een visioen is iets bovennatuurlijks of bovenzinnelijks. Ik heb
de visie dat hetgeen ons daadwerkelijk vooruit zal helpen, innovatie is.
Dat is wat ons in de toekomst verdienvermogen zal geven. We zullen meer
geld verdienen aan het maken van heel slimme producten en minder aan
dingen die je wat minder kunt aanraken. Uiteindelijk zal in de
eenentwintigste eeuw de productie van slimme producten die je kunt
exporteren, ons land welvarend houden. We hebben een sterk en welvarend
land nodig, als we ook een sociaal land willen zijn, waar we kwetsbare
mensen het goede kunnen geven. Daar vinden de heer Nijboer en ik
elkaar.
Ik hoop dat dit fonds gaat investeren in gebieden waar we nu de
producten nog niet kunnen zien. Ik zou niet willen dat we bij een hoog
technology readiness level gaan investeren en dat er over twee jaar
producten uit komen. Maar als we geheel nieuwe vakgebieden kunnen
ontsluiten, waarvan we weten dat we de top in de wereld zijn … We weten
dat we de nummer een, twee of drie van de wereld zijn op het gebied van
nanotechnologie, kwantumtechnologie, fotonica, water en
kringlooplandbouw. Als we daarin investeren, dan heb je over twintig of
dertig jaar nieuwe producten die uit Nederland voortkomen. Daar komt
nieuwe bedrijvigheid uit voort. Dat is voor mij een visie en zeker niet
een visioen.
De voorzitter:
De heer Nijboer. Dat is niet meer nodig. Dan nog een interruptie van de
heer Slootweg en daarna van de heer Van der Lee.
De heer Slootweg (CDA):
Als ik zo hoor wat de heer Bruins neerzet, dan denk ik: hebben we wel
tien mensen in een adviescommissie nodig? Maar dat terzijde. Ik vind dat
het in de bijdrage van de heer Bruins — dit is ook een beetje een
reactie op de heer Alkaya — allemaal wel heel erg wetenschappelijk en
hoog is. Waar komt de mbo-medewerker terug in het verhaal van de heer
Bruins?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Wat een mooie vraag. Dank u wel, meneer Slootweg. Het bedrijf met de
meeste werknemers in Nederland is volgens mij ASML in Veldhoven. De
toeleverketen van ASML is nog eens tien tot twintig keer zo groot.
Daarin zitten allemaal OEM'ers, original equipment manufacturers,
hightechbedrijven, kleine bedrijven en grote bedrijven. Honderdduizenden
mensen leveren onderdelen aan, zodat ze die in de fabriek in Veldhoven
allemaal in elkaar kunnen sleutelen. Als je een groot hightechbedrijf in
je land hebt, zit daar een keten van bedrijven onder. Daar werken
allemaal geweldige mbo-vakmensen met gouden handjes, die met hun hoofd,
hart en handen werken. Dat zijn de mensen waar ons land op drijft. Dat
zijn de mensen die we moeten opleiden. Dat zijn de vakken waar we onze
jeugd voor moeten enthousiasmeren. We hebben 50.000 mbo-technici tekort.
Laten we op de een of andere manier — mocht dit Groeifonds eraan
bijdragen, heel graag — deze mensen opleiden, werven en enthousiasmeren.
We hebben een enorme cultuurverandering nodig: we zijn niet meer een
land van koopmannen en dominees, maar van techneuten. We kunnen weer
echt spullen maken en exporteren. Dus ja, ons land drijft op mbo'ers.
Fijn dat ik dat op deze manier mag bevestigen.
De heer Slootweg (CDA):
Is de heer Bruins het dan met me eens dat het logisch zou zijn dat je
dat meeneemt in de weging over het effect daarop?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dat vind ik een hele mooie om dat de volgende keer in het kader vooraf
mee te geven. Mijn persoonlijke passie ligt daar. Als ik in de positie
ben om dit mee te geven als omkadering vooraf, dan zou mijn passie daar
zeker in liggen. Ik mag ervan uitgaan dat dit soort
werkgelegenheidseffecten in allerlei doorrekeningen en MKBA's — allerlei
planbureaus kunnen dat berekenen — worden meegenomen. Maar als we dat
nog sterker moeten benadrukken, mag dat van mij zeker.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Van der Lee.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ja, kort, omdat ik mij in vergaande mate kan vinden in de woorden van de
heer Bruins. Is hij het met mij eens dat het goed zou zijn, ook richting
de instellingswet, als op z'n minst per pijler een van de projecten die
geselecteerd worden, gerealiseerd of toegekend wordt? Als alleen maar op
infrastructuur wordt toegekend, hoeven we er dan niet van uit te gaan
dat dat alles zal worden. Ik bedoel dat projecten zowel op
kennisontwikkeling als R&D/innovatie als infrastructuur toegekend
worden. We moeten in ieder geval een open mind hebben om ze op alle drie
de pijlers te bekijken.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik zou niet vooraf willen vastleggen dat iedere pijler gevuld moet zijn
met ten minste één project. Het lijkt me ondenkbaar dat er geen
wetenschappelijke of technologische projecten zijn van voldoende hoog
niveau. Dat zal vast wel gevuld worden, de Nederlandse wetenschap en
technologie kennende. Als ik zie wat voor lobbybrieven er allemaal in
mijn inbox zijn gekomen, weet ik niet of alle infrastructuurprojecten
nou van zo'n hoog niveau zijn. Het kan best zijn dat de
infrastructuurprojecten niet de drempel van kwaliteit halen, dat het nul
is en dat we zeggen: daar hebben we nou het Infrastructuurfonds voor.
Vandaar mijn vraag aan de ministers: wat is het verschil tussen
infrastructuur in dit Groeifonds en ons gewone al enorm grote maar
blijkbaar te kleine Infrastructuurfonds? Ik zou willen dat dit
Groeifonds in de pijler infrastructuur komt met iets wat met reden in
dit Groeifonds zit, wat dus over 25 à 30 jaar gaat bijdragen aan ons
verdienvermogen. Ik heb het over iets wat past in de visie, in de
groeistrategie, en wat geen visioen is, zoals de hyperloop, die twee
keer langskwam.
De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Maar ik zou het in die zin dus niet vooraf willen vastleggen.
De voorzitter:
Dan gaan we tot slot in de eerste termijn van de Kamer luisteren naar
meneer Sneller namens D66.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Kom hier maar eens overheen als simpele woordvoerder
Financiën. Ik had de lat iets lager gelegd. Ik telde mijn zegeningen al
dat er zo'n consensus is over het feit dat door de dalende publieke
investeringen de afgelopen decennia, de afnemende productiviteitsgroei
en de lage rente er zo'n noodzaak is voor een ambitieuze
investeringsagenda, waar het Groeifonds een mooie bouwsteen voor kan
zijn.
Er werd al aangehaald hoeveel enthousiasme er is. De cynici zeggen
uiteraard: kijk, er is gratis geld en iedereen komt daarop af om daar
een greep uit te doen. Maar de optimist zegt: kijk eens wat een onbenut
investeringspotentieel er in Nederland is, met allemaal mooie projecten.
Ik vroeg me af in welke categorie de ministers zitten. Ik denk in ieder
geval dat dit een mooi begin kan zijn, maar dat er nog veel meer moet
gebeuren.
Er werd al verwezen naar de groeistrategie. Onder anderen mijn collega
Kees Verhoeven heeft gezegd dat innovatie niet in een vacuüm tot stand
komt. Daarom is het ecosysteemdenken, dat ook in de groeistrategie zit,
ook zo mooi. Er is een motie van hem en collega Wiersma aangenomen om te
onderzoeken hoe die ecosystemen beter kunnen functioneren. Het is een
motie die niet per se in het Groeifonds hoeft te landen, maar waarvan ik
wel graag hoor hoe de minister met de uitwerking aan de slag gaat om een
zogenaamd Dutch Academic Impact Fund op te richten.
Collega Van Raan had het al even over de brede welvaart. Ik dank de
beide ministers voor de uitwerking van de motie om te kijken hoe je de
leidraad over de maatschappelijke kosten-batenanalyse, die een
belangrijke bouwsteen vooraf is en die we meegeven aan de
beoordelingscommissie, meer in het licht van de brede welvaart kunt
zetten. Die evaluatie laat zien dat onder andere de lange termijn beter
kan worden ingeprijsd. Onder andere de CO2-prijzen komen dan
meer naar voren, maar ook de schaarste van uitputbare bronnen,
bijvoorbeeld de natuur en de biodiversiteit. Er komt ook naar voren hoe
je de verdelingseffecten en de minder makkelijk te kwantificeren posten
beter in beeld kan brengen. Dat zijn allemaal elementen om te zorgen dat
het nog beter past bij de ambities van het kabinet, bijvoorbeeld op het
gebied van het klimaat, waar de dingen toch al binnen moesten passen. Ik
hoor graag op welke termijn we hier meer van kunnen verwachten.
Helemaal aan het begin van dit debat had ik al even een interruptiedebat
met de heer Van der Lee, omdat ik denk dat het belangrijk is dat we de
verwachtingen vooraf helder hebben. Wat gaat de Kamer aan het eind van
dat traject nog doen? En wat wordt bij de toekenningsfase door het
kabinet meegewogen? Het is natuurlijk balanceren tussen enerzijds het op
afstand zetten bij technici en anderzijds het borgen van het budgetrecht
en de democratische legitimatie die vanuit de Kamer en het kabinet
moeten komen. Ik denk dat er een groot verschil is. Aan de ene kant heb
je de innovatiekant. We hadden het daar bij de Algemene Financiële
Beschouwingen ook over. NWO kent ook heel veel subsidies toe van boven
de 30 miljoen, waarbij we als Kamer ons budgetrecht niet aan de
achterkant gaan invullen door per project goedkeuring te verlenen.
Tegelijkertijd zien we allemaal dat er ook hele grote ruimtelijke
ingrepen worden gedaan. Een hyperloop vraagt waarschijnlijk om nogal wat
bestemmingsplanwijzigingen. Waar zit nou die toets? Op welk
abstractieniveau wordt bekeken of iets binnen het kabinetsbeleid past?
Wordt er van de Kamer verwacht dat we aan de achterkant ergens ja tegen
zeggen, ook als daar decentrale overheden bij betrokken zijn? De
Lelylijn is in de afgelopen week ook een keer langsgekomen. Er zijn
nogal wat medeoverheden die daaraan mee moeten werken. Wij kunnen wel ja
of nee zeggen, maar hoe gaat dat dan in zijn werk? En waarin wijkt dat
dan precies af van het MIRT-traject, dat we nu hebben en dat parallel
loopt aan het Mobiliteitsfonds, dat anderen ook al noemden? Hoe gaat dat
in zijn werk? De vraag is ook wat een zwaarwegende reden zou kunnen zijn
voor het kabinet om af te wijken van iets wat wordt voorgesteld.
Een van de kenmerken die steeds wordt benadrukt, in ieder geval vanuit
de kant van Financiën, is dat het incidentele uitgaven zijn. Ik denk dat
dat terecht is voor de opzet van het fonds. Tegelijkertijd weten we dat
veel ov-lijnen een structurele dekking nodig hebben en dat alle
infrastructuur ook onderhoud nodig heeft. Dus hoe zit het met die
structurele dekking? Moet die in het plan zitten of is dat iets wat de
vakminister moet leveren? Of is dat iets waarin de decentrale overheden
moeten voorzien? Om teleurstellingen aan de achterkant van het proces te
voorkomen zou ik daar graag wat meer helderheid over willen
hebben.
Verder sluit ik me helemaal aan bij wat collega Van der Lee heeft gezegd
over de instellingswet en de suppletoire begroting. Ik denk dat dat een
hele goede manier is. Ik weet niet of het tijdpad van de heer Stoffer
haalbaar is, maar het is wel goed om daar vaart mee te blijven maken,
want anders worden die twee jaar zomaar nog meer jaar.
Voorzitter. Ten slotte de communicatie. Aan de ene kant staat er in de
memorie van toelichting dat de goedgekeurde investeringsplannen elk jaar
bij de Staat van de Economie worden gepresenteerd. Tegelijkertijd wordt
er in de brief die we gisteren kregen, gezegd: we laten de communicatie
over welke projecten ontvangen zijn, over aan de commissie. Worden
dingen één keer per jaar bij de Staat van de Economie aangekondigd of
zou dat elke maand kunnen gebeuren, als iets is afgerond qua
traject?
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Er zijn geen interrupties. Alvorens ik ga
schorsen, geef ik aan dat de tweede termijn echt maximaal anderhalve
minuut gaat duren. Kies desnoods de beste moties uit, want meer tijd is
er niet. We gaan schorsen tot 19.50 uur. We proberen om misschien een
paar minuten eerder te beginnen. Het kan eerder volgens de minister van
Financiën, maar de minister van Economische Zaken heeft iets langer
nodig. Dan kunt u even rustig sanitair relaxen of iets anders doen. We
zien elkaar uiterlijk om 19.50 uur terug. Dank u wel.
De vergadering wordt van 19.37 uur tot 19.50 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder met het notaoverleg van de vaste Kamercommissie voor
Economische Zaken en Klimaat over het Nationaal Groeifonds. En ik geef
als eerste het woord aan de minister van Economische Zaken en Klimaat.
Daarna zal de minister van Financiën het woord krijgen. Ik stel voor om
het bij twee interrupties te houden. Anders gaan we het qua tijd niet
redden. Er moeten nog een paar leden arriveren, maar we moeten
doorgaan.
Minister Wiebes:
Is het niet hoffelijk om nog één minuut te wachten?
De voorzitter:
We moeten echt starten vanwege de tijd.
Minister Wiebes:
Voorzitter. Ik was verheugd dat de leden hier ieder op de eigen manier
de noodzaak van dit soort publieke investeringen onderschrijven. In
zekere zin had dit een politiek heel ongemakkelijk debat kunnen zijn.
Het gaat hier namelijk niet om deze generatie, het gaat om volgende
generaties. En, laten we eerlijk zijn, dat is ook een beetje de
achilleshiel van de politiek. Het komt ten goede aan mensen die deels
nog niet mogen stemmen, zeker niet straks, die nog niet tot de
achterbannen van de aanwezigen horen en die niet naar dit debat kijken.
Om die mensen gaat het. En dat zijn anderen dan wij. De verleiding is er
natuurlijk altijd om de eigen achterban te willen bedienen, de eigen
belangen. Dat doet u in de retoriek hier niet. Het zijn wel mensen die
onze staatsschuld erven. Er lijkt hier enige overeenstemming te bestaan
dat dit ze het recht geeft om het bijbehorende duurzame verdienvermogen
te erven. We zullen het zien in dit debat, maar het betekent dat in de
besturing van het fonds niet de belangen van vandaag moeten spreken,
maar de kennis over morgen. Dat betekent ook dat het niet gaat om meer
van hetzelfde, maar eerder met iets nieuws. Dat zijn de gevleugelde
kreten wat mij betreft.
Sommigen draaiden het om, maar het vertrekpunt is de analyse die het
kabinet heeft gemaakt in het kader van de groeistrategie. Daar bleken
met name twee dingen uit. Ten eerste: de manier waarop Nederland zijn
welvaart vergaart, is op termijn gewoon niet meer houdbaar. Als onze
kinderen dat erven, erven ze een verouderd verdienmodel. Ik kan me op
dit punt best bij de heer Van Raan aansluiten: een uitgeputte aarde is
geen verdienmodel. Dat laten we niet aan onze kinderen na. De moleculen
vliegen ons om de oren. We zijn niet circulair bezig. Het vreet ruimte.
En het is niet altijd zo innovatief dat we daar ook de
productiviteitsstijging aan kunnen ontlenen die straks nodig is. Dat is
het eerste punt.
Het tweede punt dat die analyse liet zien is dat het verdienvermogen,
als we niks doen, nauwelijks voldoende is om de autonome groei van al
die waardevolle collectieve arrangementen te dekken, want er is
vergrijzing en er zal expansie van zorgkosten zijn. Wat je verder aan
ambities hebt, of het nou zit in een mooier Nederland, meer defensie,
meer veiligheid of wat dan ook, we houden het nog maar net bij en voor
de huishoudens blijft er niks extra's over. Die zien dus niks terug van
de welvaartsgroei als we niks doen met dat verouderde
verdienmodel.
Er zijn dus omvangrijke ingrepen nodig om te voorkomen dat de volgende
generatie opgescheept zit met dat achterhaalde en ontoereikende
verdienmodel, waardoor zij er in smalle, maar zeker ook in brede
welvaart op achteruit zal gaan. Dat vergt dat wij gewoon weer innovatief
worden. De heersende academische doctrine is dat daar een grotere
publieke rol bij gerechtvaardigd is. Alle nieuwe inzichten zeggen dat.
Jarenlang hebben we gehoopt dat anderen het zouden doen — de bedrijven,
de dit, de dat — maar nee, het vergt ook een overheidsrol. Dat is waarom
wij dit initiatief begonnen zijn.
Wat dat precieze model is waar we straks ons geld mee verdienen, weten
we natuurlijk niet. En dat maakt het ook ongemakkelijk. Iedereen vraagt
"waar wordt het nou precies aan besteed?" maar als we dat precies
wisten, hadden we dit fonds niet nodig. Dan ging het allemaal in de
reguliere begroting, dan wisten we dat, dan gingen we dat plannen en
doen, en dan waren we eruit.
Maar we weten sommige dingen wel. We weten dat de voortbrenging van onze
fysieke producten en de opwekking van onze energie op een heel andere
manier zal moeten. Sterker nog, ook de dragers daarvan worden anders. De
infrastructuur wordt anders. Nou ja, wórdt anders, die wordt alleen maar
anders als we die zelf anders maken, want het gaat niet vanzelf. Dat
weten we.
We weten ook dat ons welvaartmodel in de toekomst nog meer gericht zal
zijn op kennis. Kennis betekent onderwijs, innovatie, een leven lang
leren en dingen kunnen die de rest van de wereld niet of nauwelijks kan.
Daar hebben wij altijd al onze welvaart aan ontleend, maar dat zal nog
sterker worden. We weten dat er onherroepelijk ook nog fysieke
hoogwaardige productie in Nederland zal zijn. Dat is een hoge toevoegde
waarde, want ons land is uitstekend gepositioneerd voor de duurzame
productie van energie-intensieve industrie, maar ook voor allerlei zeer
kennisintensieve producten. Sterker nog: daar waar meer automatisering
is, is uitbesteding aan lagelonenlanden minder zinvol, maar is nabijheid
van kennis zinvoller. Daarom zit ASML niet in Taiwan. Dus reshoring is
ook een mogelijke natuurlijke beweging, aangezien wij hier eerder dan
anderen die kennis hebben.
Wij weten ook dat dat hoge niveau van welvaart en welzijn alleen maar
mogelijk is als iedereen die wil werken, dat ook kan, en niet
tegengehouden wordt door nukkige stelsels die tegenwerken en barrières
opwerpen. Meewerken wordt niet verplicht, het is geen werkkamp, maar
iedereen die wil werken, moet dat ook kunnen. En iedereen weet dat dit
land alleen maar sterk blijft als wij sterke instituties hebben, goede
planbureaus, stevige rechtszekerheid et cetera. Dit betekent dus dat wij
gehouden zijn om voor de volgende generaties — helaas niet voor onszelf
— die publieke investeringen te doen, en al die andere dingen die
hierlangs zijn gekomen. Natuurlijk is het ook nog nodig om te blijven
strijden tegen oneerlijke concurrentie, staatsgevaarlijke overnames,
cybercriminaliteit en pandemieën. Defensief, maar ook offensief zullen
overheden meer moeten investeren.
De groeistrategie gaat voor de helft over kennis, op allerlei manieren,
maar die gaat ook over infrastructuur in brede zin. Het kan gaan om
infrastructuur op het terrein van data, of op het terrein van allerlei
vormen van energie. Het kan ook gaan om innovatieve infrastructuur in
termen van mobiliteit. Dat is waar de groeistrategie zich op
richt.
De heer Nijboer vraagt of daar ook onderwijs onder valt. Onderwijs valt
daar uitdrukkelijk ook onder. Wij hebben jarenlang onze welvaart onder
andere ontleend aan het feit dat we helemaal bovenaan de ladder stonden
op het vlak van de onderwijskwaliteit. Wij waren het land dat in
absolute zin bovenaan stond, waar ook de verschillen klein waren; de
vloer was heel hoog in Nederland. Wij zijn dat aan het verliezen en wij
zullen dus stapsprongen moeten maken. Onderwijs zit daar dus
uitdrukkelijk in.
Ik heb ook waterstof horen langskomen. Ook dat hoort er uiteraard bij.
Wij weten dat het zonder dat het helaas niet zal gaan. Het gaat om vele
innovaties. De heer Bruins heeft de wedstrijd gewonnen wat betreft het
noemen van het grootste aantal innovatieve technieken die mogelijkerwijs
kansrijk zijn. Wij denken althans dat die kansrijk zijn, maar misschien
denken de experts straks iets anders en dan komt er iets anders uit.
Maar die dingen horen er allemaal bij.
De heer Wiersma vraagt of dat een eenzijdige focus op CO2
betekent. Nee — hij heeft de stukken gelezen — er is een eenzijdige
focus op het verstandige verdienmodel van straks. Niet verouderd, maar
nieuw, vooroplopend, vooruitlopend, productief en naar de eisen van die
tijd. En dat is duurzamer dan nu.
De heer Wiersma noemde een prachtig project — Chemelot — en vraagt of
wij niet via backcasting dat project mogelijk moeten maken. Ik zou het
anders willen doen. Het doel zetten wij voorop. Als dit het project is
dat eruit komt, dan wint dat project. En als er een nog beter project
is, zeg ik tegen de heer Wiersma, dan moet hij blij zijn dat het een
ander project wordt. Want het doel staat voorop. Dat is wat wij willen.
Wat dat betreft moeten wij los denken en bereid zijn om nieuwe inzichten
te aanvaarden. Wij botsen soms tegen een muur, omdat ons
lievelingsproject het niet wordt, maar daarna moeten wij verliefd kunnen
worden op iets wat het wél wordt, omdat wij zien dat dat beter is. Dat
is wat wij willen.
Hoort woningbouw daarbij? Woningbouw is een groot belang. Als wij de
woningbouw niet op orde krijgen, zullen wij naar mijn mening een
serieuze dip in de welvaart krijgen. Maar ik denk dat de woningbouw niet
uit dit fonds hoeft te worden bekostigd. Wij moeten beleid hebben om
woningbouw te doen. Het kan er natuurlijk aan bijdragen, want we kunnen
allerlei innovatieve bouwtechnieken zich zien ontwikkelen. Er kunnen
allerlei vormen van innovatieve infrastructuur ontwikkeld worden die
juist het bouwen mogelijk maken op locaties waar dat nu nog niet kan. Ik
wil het dus niet afserveren. Ik denk dat er primair een grote taak ligt,
maar dat is regulier beleid. Laat ik het zo zeggen: als er voldoende
woningen in dit land afhankelijk zouden zijn van een fonds van
incidentele investeringen zoals dit, zou ik dat armzalig vinden. Maar ik
erken dat het kan bijdragen aan woningbouw.
Nog even scherp, want soms ging het … Voorzitter, ik geloof dat de heer
Nijboer iets wil zeggen.
De voorzitter:
Ik weet niet of de heer Nijboer op tijd binnen is gekomen, maar er zijn
maar twee interrupties mogelijk, omdat we anders met de tijd in de knel
komen. Meneer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
De redenering van de minister is wel een beetje omarmen en afserveren
tegelijkertijd in dezelfde zin. Hij zegt dat het "armzalig is als het
daar van afhankelijk zou zijn" terwijl het een van de grootste problemen
van deze tijd is. Je kunt ook redeneren dat je eigenlijk alles nodig
hebt om aan die woningbouwopgave te voldoen. Je kunt daar innovatieve
bouwtechnieken voor aanwenden, maar we hebben het ook over
ov-infrastructuur; die hoort daar expliciet bij. Je kunt geen grote
woonwijk aanleggen zonder nieuwe spoor-, tram- of wat voor soort
openbaarvervoerverbinding je ook maar hebt. Dus het is precies wat ik
zeg, ik vind het afserveren en omarmen tegelijk en ik wil wel graag dat
het omarmd wordt.
Minister Wiebes:
Ik doe het inderdaad een beetje beide, want het zou ook wel erg generiek
zijn. Kijk, woningen bouwen uit een staatsfonds is denk ik niet wat de
heer Nijboer bedoelt. Hij zal het met mij eens zijn dat dat in de regel
het ontsluiten van woningbouw een reguliere taak is: wij dienen te
bouwen in dit land en wij dienen wijken te ontsluiten. Maar ik zeg wel
dat als er vernieuwende vormen van mobiliteitsverschaffing zijn die
bijdragen aan woningbouw, dat weer wel zou kunnen. Als wij echter
reguliere taken aan dit fonds overlaten, dan durf ik te zeggen dat we
alleen maar afgaan op verschraling, want dan zit het niet regulier in
ons beleid. Dat mag niet en daarvoor moeten we oppassen. We krijgen
anders de situatie dat we hopen dat de commissie positief oordeelt over
een fonds, omdat anders een bepaald deel van de stad niet meer ontsloten
is en dat moeten we niet hebben. Het ontsluiten van woningen hoort dus
bij woningbouw, maar ik erken dat innovatieve vormen van mobiliteit daar
stevig aan kunnen bijdragen.
Even ter verduidelijking. Ik lees soms dat er nog altijd een soort
frictie bestaat of het geld nou naar publieke of private doelen gaat.
Het gaat natuurlijk naar publieke belangen. Dit betekent niet dat wij er
bedrijven mee spekken, het betekent wel dat bedrijven op basis daarvan
nieuwe producten kunnen ontwikkelen, diensten kunnen ontwikkelen, mensen
in dienst kunnen nemen et cetera. Maar het is iets anders dan Invest-NL,
want dat is een manier om revolverend te financieren met eigen en vreemd
vermogen om uiteindelijk privaat rendement mogelijk te maken en daarmee
werkgelegenheid en innovatie uit te lokken. Dat is heel iets anders dan
wanneer wij in een publiek belang investeren, niet in de zin dat het
revolverend is, maar wij geven daar wel geld aan uit in de verwachting
dat het daarna voor duurzame, vernieuwende economische activiteit zal
zorgen, niet alleen werkgelegenheid, maar ook productiviteitsverbetering
op een manier die in de nieuwe wereld past. Dat is wat we doen. Het is
echt iets anders. Er werd gevraagd of het elkaar kan aanvullen.
Natuurlijk kan het elkaar aanvullen, want als wij eenmaal een geweldig
kennisblok aanbrengen en ineens van een bepaald type kunstmatige
intelligentie heel veel weten, gaan allerlei partijen bedrijfjes
beginnen en die kunnen wellicht ook bij Invest-NL terecht. Stel, iemand
weet een heel intelligente manier voor het aansturen van de
energie-infrastructuur en dat zou dan best in het portfolio van
Invest-NL kunnen passen. Een belangrijk punt voor het CDA, denk ik, is
de regionale component. Ik denk dat het CDA troost kan vinden in de zin
dat de commissie ook een spreiding van investeringen in de verschillende
regio's door de tijd kan laten meewegen. Waarom staat dat daar? Omdat
dat bij een goede inhoudelijke weging ook aan de orde is. De
absorptiecapaciteit van elke regio is ook maar beperkt, en als je alles
op elkaar stapelt dan komt er van al die projecten minder terecht. Dus
alleen daarom is een regionale spreiding al verstandig. Nu heeft hij
twee kaartjes naast elkaar gehouden en gezegd: hé, de
werkgelegenheidsverliezen liggen hier, en de CO2-uitstoot staat daar.
Zijn suggestie is dat als we in dat deel van het land heel veel CO2
kunnen besparen, dat dan automatisch wind mee is voor het project, maar
dat de wind tegen in het noorden van het land daarmee niet wordt
voorzien. Maar dan ga ik hem voorspiegelen dat het probleem dat we in
die rode vlek in de Randstad hebben, namelijk die CO2-uitstoot, in
belangrijke mate ook in het noorden wordt opgelost, want daar zal heel
veel groene waterstof vandaan moeten komen. Het noorden blijft, maar dan
op een hele andere manier dan nu, de energieprovincie van Nederland. Die
moet helpen zorgen dat we bij de gebruikers al die CO2 niet meer
uitstoten en we op een andere manier in onze energiebehoefte gaan
voorzien. Dus het is niet zo dat wij CO2 per se gaan besparen waar we
het uitstoten. Het nieuwe energiesysteem, waar het noorden nu zeer
overtuigend op afkoerst, zal waarschijnlijk onze redding moeten worden.
Dat is wat ik denk. Dat is dus niet aan elkaar gekoppeld. Ik zie zijn
punt en ik denk dat we daar nou juist met dit fonds een oplossing voor
kunnen vinden.
Voorzitter. Er zijn allerlei specifieke vragen waar ik nu doorheen loop
aan de hand van wat ik in mijn aantekeningen heb staan. Per woordvoerder
wil ik daar doorheen lopen.
De voorzitter:
Dan stel ik voor dat de diverse woordvoerders aan het einde kunnen
interrumperen.
Minister Wiebes:
Ik begin bij degene die begon. Dat was de heer Van der Lee. Hij vraagt
hoe die commissie nou loopt. De werking van die commissie is vastgelegd
in dat instellingsbesluit. Als een lid de commissie verlaat, kunnen de
fondsbeheerders — er zitten er hier twee — een nieuwe lid aanwijzen.
Maar we moeten even zien hoe we de huidige oplossing nou precies gaan
vertalen in dat instellingsbesluit. Er zijn nog allerlei varianten
mogelijk; daar moeten we even naar gaan kijken. Verschillende leden hier
aan tafel zetten flink druk op die instellingswet, dus dat zullen we
heel snel moeten doen. Gelukkig heb ik een collega die heel snel kan
nadenken en die gaat daarbij helpen.
Ik ben wel erg gevoelig voor de suggestie om de commissie, ook in de
komende jaren, te voorzien van mensen die specifiek kennis hebben op het
terrein van transities. Het is geen expertcommissie. Het is een
commissie die zeer uitvoerig gebruikmaakt van diepgaande experts, die op
allerlei terreinen input kunnen leveren, maar het is inderdaad een goed
idee om het begrip van hoe een transitie verloopt, wat de impact daarvan
is op de samenleving en hoe dat leunt op nieuwe technieken, in de gaten
te blijven houden. Dat neem ik dus even mee als suggestie. Dat is
buitengewoon belangrijk. Een van de zes pijlers van de groeibrief was
transitiemanagement; ik ben het hier dus erg mee eens. Ik ga dat in de
gaten houden bij de toekomstige manoeuvres ten aanzien van deze
commissie. Ik onderken de additionaliteit die nodig is. Daar zijn veel
vragen over gesteld.
Dan de vraag over Invest-NL. Er komt eerdaags een soort eerste
jaarverslag van Invest-NL. Ik wilde eigenlijk aan de hand daarvan — dat
doen we ook samen — een schets geven tot waar Invest-NL is gekomen, waar
dat aan lag, en wat de vooruitzichten en de perspectieven zijn. Daarbij
spelen twee dingen een rol. Het is natuurlijk een organisatie in
ontwikkeling geweest. De meeste investmentbanks krijgen daar jaren voor,
maar zij moesten het wel heel snel doen. Daarbij dienden zich natuurlijk
ook een paar coronabehoeftige investeringen aan. Dat heeft dus het een
en ander aan tijd gevraagd. Maar ik zal zorgen dat ik bij dat
jaarverslag een bijsluiter lever. Dan kunnen we dat volgen en kan de
Kamer de regering daarop afrekenen en de regering weer Invest-NL.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Dank voor die toezeggingen. Mag ik dan nog één suggestie doen? Als u
toch gaat kijken naar wat Invest-NL tot op dit moment heeft gedaan, kunt
u dan ook analyseren waarom bepaalde investeringen nog niet van de grond
zijn gekomen? Een zorg die ik heb bij écht innovatieve projecten die
gefinancierd gaan worden uit het groeifonds, is dat een businesscase
echt afhankelijk kan zijn van de mate waarin wet- en regelgeving nog
wordt aangepast omdat écht innovatieve dingen soms botsen met bestaande
regelgeving. Stel dat de commissie een zwaarwegend advies geeft en
oordeelt "dit moeten we gaan doen, maar het gaat pas echt vliegen als de
overheid naast geld ook x, y en z regelt". Krijgen we dat dan ook te
horen? Is dat ook iets wat in de toekomst naar de Kamer komt? Denkt de
overheid dat ze een additionele verantwoordelijkheid moet pakken om zo'n
kansrijk project voor nieuwe verdienmodellen daadwerkelijk te
realiseren?
Minister Wiebes:
In de geest van het Klimaatakkoord weten we natuurlijk dat er zeer veel
regelgeving weggegooid moet worden. Hele pakketten met wetgeving gaan
door de Kamer om dingen af te schaffen die we vroeger belangrijk vonden
maar nu hinderlijk, en andersom. Ik denk dat het antwoord hierop dus ja
moet zijn. Laat ik dan ook toezeggen dat ik dit ook op het bordje van
die commissie leg. Ze moeten zich niet te beperkt voelen. Ze mogen ook
een streng woord in de richting van de regering spreken en zeggen: als
jullie dit echt willen — we hebben een kansrijk project — dan moeten er
wel drie dingen veranderen. Het zou me eerlijk gezegd verbazen als we
niets hoeven veranderen als we echt vernieuwend werken. Dat zou gek
zijn.
De heer Van Raan zegt: eerst verdienvermogen en daarna pas brede
welvaart. Ook hier ga ik proberen het met de heer Van Raan eens te zijn.
Ik denk dat ook de heer Van Raan ziet dat als wij met z'n allen meer
welvaart produceren, het op zich wenselijk is dat huishoudens daar iets
van terugzien, op een duurzame manier. Ik denk niet dat we
noodzakelijkerwijs allemaal motorboten moeten kopen. De wereld verandert
en wij veranderen mee. Met het feit dat van de productiviteitsstijging
ook iets terechtkomt bij de huishoudens en de werkenden, is de heer Van
Raan het wellicht niet oneens. Maar geen mens zal zeggen ... Dat is ook
logisch, want als wij een staatsschuld aangaan, dan moeten we de
volgende generatie ook confronteren met het verdienvermogen dat nodig is
om die staatsschuld weer af te lossen. Daar zal hij het dus niet mee
eens zijn. Maar ik ben het niet oneens met hem dat wij knettergek zouden
zijn als wij niet de bredewelvaartseffecten zouden meewegen. Dan wordt
het bbp-getalletje hoger, maar worden we allemaal ongelukkiger. Dat
slaat nergens op. Dat zijn we met elkaar eens, er is geen mens in deze
zaal die beredeneerd kan zeggen dat dit onzin is.
Ik denk dat de heer Van Raan en ik moeten behoren tot de groep ... De
heer Wiersma heb ik niet horen zeggen dat het belangrijk is om mensen
ongelukkiger te maken. Ik heb de heer Wiersma gehoord als een man van de
toekomst. Ja! Ja, dat heb ik gehoord en daar geloof ik in, want ik ken
hem. De heer Van Raan heeft zich in zijn verhaal ... Ik wil er geen
wedstrijd van maken, maar de heer Wiersma heeft zich bijna nog meer een
man van de toekomst getoond dan de heer Van Raan. Ik wil hem ook aan
boord halen als man van de toekomst. Ja, we willen de volgende generatie
laten meeprofiteren van wat we opbouwen. We willen niet dat we
ongelukkiger maar gelukkiger worden. Mag ik die smalle- en
bredewelvaartsvraag zo beantwoorden?
En hoeveel ton CO2? Ik heb geen idee. We gaan het zien, maar
de sommetjes gaan hun werk doen, want we wegen het allemaal mee. Dat is
de schoonheid van deze maatschappelijke waardeanalyse.
Hoe voorkomen we dat het geld terechtkomt bij de fossiele industrie? Als
de fossiele industrie straks met innovatieve energieprojecten zou komen
die verduurzamen, dan zou ik hartstikke blij zijn als het naar de
industrie gaat. Het gaat om het doel en niet om wie het krijgt. Het
moeten publieke belangen zijn. We zijn geen bedrijven aan het spekken.
Het gaat naar publieke belangen, daar gaat het heen.
Een aantal vragen doet mijn collega.
De voorzitter:
Dat was het blokje Van Raan.
Minister Wiebes:
Ja. Hij heeft nog een vraag gesteld over onrechtmatig uitgegeven geld.
Het onrechtmatig uitgeven van geld is in het kabinet een taak van meneer
Hoekstra. Rechtmatig trouwens ook; de man heeft een hele brede
portefeuille.
Dan de heer Stoffer.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
Gingen we nou aan het einde van alle ...
De voorzitter:
Nee, aan het einde van het blokje. U heeft twee interrupties in totaal,
dus u mag desnoods nog een keer interrumperen bij de andere minister. U
heeft twee interrupties en daarvan mag u er eentje inzetten, als u
wil.
De heer Van Raan (PvdD):
U vertelde net dat het kon als minister Wiebes ons allemaal behandeld
had.
De voorzitter:
Het blokje Van Raan zit er nu op, dus bent u nu aan de beurt.
De heer Van Raan (PvdD):
Goed, dank u wel. Zoals gebruikelijk hang ik aan de lippen van de
minister. Bij nader inzien is die beeldspraak misschien niet gepast,
maar laten we het dan hebben over het bootje van Wiebes. We worden
uitgenodigd om aan boord te gaan. Ik zie dat we inderdaad voor een groot
deel zijn analyse delen. Gelukkig deelt hij voor een groot deel onze
conclusie. Dat is mooi, denk ik. Op een lege aarde heb je geen
verdienmodel. Nog even refereren aan de heer Wiersma van de VVD, die
zijn betoog begon met "all-time high". Dat ging eigenlijk alleen over de
economie, terwijl "all-time high" gaat over de warmste zomer. Het is nog
nooit zo slecht gegaan met het klimaat. Daar hoor ik de VVD dan niet
over. Mijn vraag is eigenlijk de volgende. Houdt de minister eigenlijk
niet eerder een enorm pleidooi voor fundamenteel onderzoek, waarvan we
inderdaad niet weten wat de uitkomst is — dat kunnen we ook niet weten —
dan een pleidooi voor, toch deels, die bedrijfsinnovatie die ons tot nu
toe helemaal niet geholpen heeft? Want dat hoor ik de minister eigenlijk
zeggen.
Minister Wiebes:
Ik sluit het ene niet uit, en het andere ook niet. Nogmaals, voorop
staat het doel. Voor sommige van die doelen moet het onderzoek meer
fundamenteel zijn dan voor andere dingen, maar dat wisselt per gebied.
Dus ik heb dat niet uitgesloten. Dat geloof ik niet. Ja,
bedrijfsinnovatie; ik heb het over vernieuwing, over innovatie, over
publieke belangen. Dat staat los van wat een specifiek bedrijf doet.
Uiteindelijk moet het landen in dingen die wij voor elkaar doen of voor
elkaar maken, die wij kunnen, maar ik zou het zo smal niet willen zien.
Maar goed, over het eerste punt: het was een ingewikkelde zin, maar
volgens mij zegt de heer Van Raan dat we het in deze zaal over deze twee
uitgangspunten eens zijn en hij en ik ook.
De voorzitter:
Dank u wel. Het blokje Stoffer.
Minister Wiebes:
Het blokje Stoffer. De heer Stoffer heeft zijn afgrijzen uitgesproken
over sommige projecten die nu in de media rondgaan. Hij mag zich overal
over uitlaten, maar ik doe dat niet. Waarom doe ik dat niet? Omdat ik
wil dat leden van het kabinet met hun vingers hiervan afblijven.
De heer Stoffer (SGP):
Een procedurele opmerking. Ik wil even rechtzetten dat ik niet het
afgrijzen heb uitgesproken over deze projecten. Ik wil dat deze
projecten niet in het fonds terechtkomen, maar ik vind het uitstekende
projecten.
Minister Wiebes:
Herstel, klopt. Ik ben ongenuanceerd. De heer Stoffer heeft ze in de
arena geplaatst van de reguliere uitgaven die uit de reguliere begroting
moeten komen. Toch is dat een beoordeling die ik hier niet wil doen,
omdat ik vind dat het kabinet van de beoordeling moet afblijven. We
hebben een procedure gemaakt, waar ik niet aan wil komen. Ik hoef die
projecten dus ook niet onder ogen te krijgen. Ik wil er geen opvattingen
over hebben. Dan gaat het allemaal een eigen leven leiden. Ik wil dat we
dat zo objectief mogelijk, zo zakelijk mogelijk door experts laten
beoordelen. Uiteindelijk bekijkt een commissie die in den brede. Het is
een volledig politiek onafhankelijk besluit. Voor je het weet, wordt
iets een CDA-project of een VVD-project. Dat gaat niet. Zo gaat het niet
werken. Het moet van iedereen zijn. Het is voor de samenleving. Dus of
die projecten door de toegangspoort komen wordt op een zakelijke manier
ambtelijk beoordeeld op basis van objectieve criteria. We gaan zien wat
eruit komt. Dat proces is één dag geleden gestart. Dus ik weet ook niet
wat eruit komt. Ik heb ook de projecten niet bekeken. Ik wil het oordeel
niet vellen. Maar ik ben met de heer Stoffer eens dat het belangrijk is
om dat onderscheid wel ergens in het proces te maken. Het moet
additioneel zijn. Mijn stelling is de hele tijd: het gaat niet om meer
van hetzelfde, het gaat om eerder met iets nieuws. Dat is de kortste
manier waarop ik het kan zeggen. Daar moet het om gaan. Wij weten
allemaal dat er vele reguliere taken zijn die in de reguliere begroting
thuishoren en in het reguliere beleid. Woningbouw is regulier beleid en
infrastructuur gemiddeld genomen ook. Dat zal mevrouw Van Nieuwenhuizen
ook vinden. Ook die vindt infrastructuur aanleggen in een land gemiddeld
genomen regulier beleid, namelijk háár beleid. Zij doet dat. Ik vind dat
zij dat ook moet doen.
Dan het verschil met het Toekomstfonds. Het Toekomstfonds was
revolverend, was puur innovatiegericht en kent geen structurele voeding.
Het is een ander ding. Dit wordt structureel gevoed, is eigenlijk heel
anders van opzet.
De heer Stoffer vroeg om voorwaardenaanscherping. Hij noemde iets
interessants waar ik wel over na wil denken, en in de loop naar die
instellingswet moeten we dat misschien ook doen. Hij zegt bijvoorbeeld:
moeten we niet wat preciezer zijn over wat "additionaliteit" betekent?
Nou is dat niet wiskundig af te bakenen, maar ik vind dat wel een
aandachtspunt. We moeten wel helder kunnen uitleggen — het blijft enige
schimmigheid houden — wat "additioneel" is. Wat had je gedaan als dit
fonds er niet was geweest? Dat is de vraag. Die situatie doet zich nu
voor. Ik ben wel met hem eens dat we steeds moeten kijken of dat
voldoende helder is. Want als dat gaat schuiven, dan hebben we eigenlijk
een soort tweede reguliere begroting. Dat is zijn angst. Op zich deel ik
die vrees. Laten we kijken in het verloop of die definitie aanscherping
behoeft.
Over de objectiviteit en politieke onafhankelijkheid van de commissie
heb ik mij zojuist ferm uitgelaten.
Hij vraagt ook of er een strategische analyse nodig is met het oog op
het investeringskader, maar ik denk dat hij de zaak daar een beetje
omdraait. Het is niet zo dat we nu een groeifonds hebben en nu eens even
diep moeten nadenken waar we dat aan gaan besteden. Het ging andersom.
We hadden een groeistrategie en we wisten wat de zes belangrijkste
pijlers waren om dit land duurzaam te laten groeien. Op basis daarvan
zagen we dat drie van die zes — u kunt het ook vier noemen — ook
incidentele investeringen behoeven die op dit moment op geen enkele
manier toe te schrijven zijn aan de reguliere begroting. Daar hebben we
ons op gericht. Daar komen die pijlers uit. Die zijn wel omschreven. Hoe
vaak dat wordt herijkt, is ook aan de politiek. Ik ga niet over mijn
opvolgers. Maar dit kwam uit de analyse van de groeistrategie en dit is
waar dit kabinet op inzet.
Over de instellingswet zal Hoekstra straks wijze woorden zeggen.
De heer Van Otterloo ...
De voorzitter:
Maar we gaan eerst even naar het blokje Stoffer. Dit was het blokje
Stoffer. Ik weet niet of hij nog interrupties heeft. Nee? Prima, dan
gaan we naar het volgende blokje.
Minister Wiebes:
De heer Van Otterloo zegt: waar gaat dit nou schuren met particuliere
investeringen? Ik denk dat ik dat zonet heb uitgelegd. Ergens zou het
verkeerd zijn als dit niet juist particuliere investeringen zou
uitlokken, maar het concurreert er niet mee, uitdrukkelijk niet. Als wij
straks nieuwe kennisgebieden hebben ontsloten, wordt het aantrekkelijk
om daar ook particuliere investeringen tegenaan te zetten, maar die zijn
juist mogelijk geworden door de publieke uitgaven.
Over het proces van indiening — de vraag van de heer Nijboer — gaat
Hoekstra straks iets zeggen. En over de thema's onderwijs en woningen
heb ik, omdat ik het belangrijk vond, meteen al in de inleiding iets
gezegd.
Dan de heer Alkaya. Zijn partij heeft mij regelmatig uitgemaakt voor een
neoliberaal, maar nu krijg ik ook nog op mijn donder, word ik
zwartgemaakt als iemand die daar afstand van zou nemen. Als ik tussen
deze twee aantijgingen mag kiezen, kies ik voor de eerste en bedank ik
voor de tweede. Nee, ik dank hem voor zijn betoog. De wettelijke
vastlegging van de evaluatie kan Hoekstra op zich nemen.
De voorzitter:
Met Hoekstra wordt iedere keer de minister van Financiën bedoeld, zeg ik
ook voor de mensen thuis.
Minister Wiebes:
De minister van Financiën, zeker.
Zijn wij bereid om mensen op de werkvloer een plek te geven in het
Groeifonds? Wij zijn van zins om mensen op de werkvloer een plek te
geven op de werkvloer, want daar is het voor bedoeld, ook om
werkgelegenheid aan te jagen en de productiviteit te verhogen. Laat ik
even een scherpe lijn trekken; daar is de heer Alkaya het misschien wel
mee eens. Ten eerste moet de generatie na ons op de werkvloer centraal
staan. Niet wij maar de generatie hierna staat centraal. Het moet dus
niet een belangenclub worden. Er zijn allemaal belangen. Er zijn
belangen van ouderen. Er zijn belangen van mensen die pensioenpremie
betalen. Er zijn belangen van belastingbetalers. Er zijn belangen van
vakbonden. Er zijn belangen van X, Y en Z. Maar het gaat niet om
belangen; het gaat om doelen van een generatie die hier nu nog niet haar
belang uit, die er nog niet zit. Die is er nog niet. Wij moeten dus niet
een belangenafweging maken. Het moet niet een polder zijn. Wij moeten
hier met elkaar op een democratische manier komen tot doelen,
instrumenten en een budget, die drie dingen bij elkaar brengend om die
generatie, die haar eigen belangen nog niet behartigt, te helpen.
Als wij daar een belangenclub van maken, dan weet ieder van ons aan
tafel een belang te noemen dat in zijn achterban prominent is. Dan gaan
al die belangen aan tafel en dan wordt het polderen, maar dan komt er
niet uit wat we willen voor die volgende generatie. Want dan is het
enige belang dat niet aan tafel zit de generatie voor wie het bedoeld
is. Ik zou dat dus niet willen doen. Ik zou de kennis aan tafel willen
brengen, ook als het om die volgende generatie gaat en die jongeren. Het
zijn niet per se de jongeren zelf, want dan worden het weer belangen.
Het gaat om kennis van een volgende generatie. Die kennis hebben we
nodig, maar die heeft ook de werkvloer nodig: kennis waar
werkgelegenheid uit voortkomt, kennis waar hoogwaardige werkgelegenheid
uit voortkomt en kennis van hoe productiviteit tot stand komt. Op die
manier wil ik de werkvloer daarin vertegenwoordigd maken. Dat is
eigenlijk ook een beetje een antwoord aan de heer Slootweg.
De voorzitter:
Maar we gaan eerst naar meneer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Het is misschien moeilijk te geloven, maar ik begrijp dit. Ik begrijp
dat het niet een club moet worden waarin belangen botsen en waar,
gegeven die belangen, geen optimaal resultaat uit komt. Ik begrijp dat
het gaat over vernieuwingen die in de toekomst hun vruchten moeten
afwerpen. Tegelijkertijd is het van belang om sociale innovatie, die ook
tot productiviteitsgroei kan leiden, niet uit te sluiten. Anders krijg
je immers een beperkt beeld. Dan krijg je alleen technologische
innovatie en infrastructuurprojecten. Juist zaken die kunnen leiden tot
productiviteitsgroei door verbetering van het werkproces, worden dan
uitgesloten. Mijn vraag aan de minister van Economische Zaken is daarom
wie dat perspectief het beste kan vertegenwoordigen. In mijn beeld is
dat alsnog de vakbond, niet vanwege zijn rol als
belangenvertegenwoordiger van de huidige werknemers, maar wel met het
oog op de toekomst en met het oog op sociale innovatie. Als de minister
van Economische Zaken zegt "nee, die persoon kan dat beter" of "dat
hebben we op deze manier geregeld", laat ik me graag overtuigen, maar ik
ben daar nog niet van overtuigd.
Minister Wiebes:
Dat is een goede vraag. We komen ergens. Deze vraag bevalt me. Ik wil
nog iets verder gaan dan wat hier op tafel ligt. Er bestaat nu het idee
dat er technologische innovaties zijn en dat er sociale innovaties zijn.
Ik denk dat de technologische innovaties van vandaag hand in hand moeten
gaan met sociale innovatie. Neem kunstmatige intelligentie; ik kijk nu
naar meneer Bruins, die daar een groot voorstander van is maar die
ogenblikkelijk zal beamen dat het allemaal vrij zinloos is als we alleen
technisch aan de gang gaan en niet begrijpen hoe de mens daarop
aanhaakt, wat hij eraan heeft en hoe hij erop reageert. We zien dat
bijvoorbeeld ook bij de energietransitie. Dat is ook een sociale
innovatie. Doen we daar genoeg aan? Vast niet; ik laat me daar graag nog
over inspireren, maar het gaat hand in hand. De nieuwe manier van
innoveren en wetenschap bedrijven is juist dat je dat samen doet. Ik zou
dus zeggen dat de meest succesvolle projectvoorstellen die voorstellen
zullen zijn waarin dat hand in hand gaat. Dan moeten de alfa's en de
bèta's elkaar verstaan. Daar heb ik de laatste jaren van mijn loopbaan
trouwens ook veel over geleerd. Het kan uiteindelijk; het lukt. Daar zit
het 'm in. Dat betekent dat degenen die daar verstand van hebben,
bijvoorbeeld vakbonden — maar er zijn er meer — mee moeten doen aan het
ontwikkelen van voorstellen. Ze moeten niet op de achterbank gaan
zitten, maar op de voorstoel. Ze moeten mede-indienen, ze moeten samen
met de slimmerds die Bruins allemaal kent, proberen er één voorstel van
te maken, dat daarmee kansrijker is dan de andere voorstellen. Ik zou
hier aan weerszijden van de zaal dus graag een samenwerkingsverband
zien. Zo zou ik het zien en dat is hoe het moet.
De voorzitter:
Het blokje Slootweg.
Minister Wiebes:
Uit het blokje Slootweg komt één vraag, de vraag over het budgetrecht,
bij de minister van Financiën terecht. Ook de discussie van zojuist was
volgens mij geheel gericht op het punt van de heer Slootweg.
Dan kom ik bij de heer Wiersma, de man van de toekomst. Hij zei terecht:
"We hadden een groeistrategie, maar waar blijft het vervolg? Want dat
was mij beloofd." Daar heeft hij gelijk in. De planning is Q1. Ik geef
eerlijk toe dat de planning Q4 was, maar dat hebben we niet gehaald. Het
wordt Q1. Ik ben het ook met hem eens dat we geen wegen moeten
afsluiten. Dat houdt ook verband met dat eerdere punt: passen we de
regelgeving wel op tijd aan, schieten we onszelf niet in de voet en zijn
we niet ouderwets bezig? In die zin lopen de zorgen over de voorstellen
in deze zaal dus erg parallel. De vraag of infrastructuur nog steeds
mogelijk is, is een vraag voor open doel. Ja, uiteraard, want het is een
van de pijlers. Nederland is altijd een land geweest dat zijn brood
deels heeft verdiend dankzij een buitengewoon goede infrastructuur. Die
infrastructuur ziet er in de toekomst weer anders uit, maar we zullen
dat blijven doen.
De voorzitter:
Er is nog een interruptie van de heer Slootweg namens het CDA.
De heer Slootweg (CDA):
Ik wist niet dat mijn blokje zo snel voorbijging. Ja, het ging over
budgetrecht, maar ik denk dat er ook een vraag was over iets wat ik goed
wil begrijpen. Ik kan de heer Wiebes helemaal volgen als hij aangeeft
dat het iets voor de toekomst is. Ik denk overigens dat een deel van de
aanwezigen — dat geldt misschien niet voor mij — hier later ook vruchten
van mag plukken. Ik begrijp niet dat je met een Raad van de Toekomst een
generatietoets doet. Ik denk dat het effect pas positief is als je ook
naar draagvlak kijkt. Je kunt daar ook de sociale partners bij
betrekken, want ik denk dat zij ook naar de toekomst kijken. De
pensioenfondsen zijn bijvoorbeeld een van de belangrijke sociale
verworvenheden, waardoor je ziet dat zij ook kijken naar het
verdienvermogen van Nederland op de lange termijn. Dus waarom wel een
jongerenraad? Waarom is de rol van de sociale partners er zo een van "ga
maar projecten indienen"?
Minister Wiebes:
Nee, er komt geen jongerenraad. Er komt een Raad van de Toekomst. Daar
zitten mensen in die verstand hebben van de toekomst. Dat zouden sociale
partners kunnen zijn. Je kunt zeggen dat dit in belangrijke mate is
gericht op mijn kinderen, maar ik zou mijn kinderen niet aanbevelen voor
de Raad van de Toekomst. Zij denken aan het nu van nu en dan gaat het
weer verkeerd. We hebben dus mensen nodig die verstandig nadenken over
wat mijn kinderen over twintig jaar nodig hebben. Dat kunnen heel goed
sociale partners zijn. Je wilt daar allerlei invalshoeken bij elkaar
brengen. Je wil op een verstandige manier inspireren met betrekking tot
wat er straks nodig is. Wij zitten allemaal vast in een kolom en denken
misschien niet vrij genoeg na over wat mijn kinderen over twintig jaar
nodig hebben. Maar ik zou het ook niet per se aan mijn kinderen
toevertrouwen. Het gaat dus niet over een jongerenraad of belangen, maar
over kennis. De sociale partners sluit ik daar niet bij uit, want die
kunnen heel goed kennis aandragen over wat er voor de generatie van
straks nodig is.
Vindt de heer Slootweg dit een bevredigend antwoord?
De voorzitter:
Meneer Slootweg, het is wel uw laatste interruptie.
De heer Slootweg (CDA):
Ik realiseer me dat dit mijn laatste interruptie is. "Voor de Raad van
de Toekomst zullen relevante en representatieve jongerenorganisaties
worden geselecteerd naar voorbeeld van het SER-jongerenplatform". Dan
staat er verder: "Specifieke expertise, zoals jongeren van Young STT en
Jonge Innovators van AcTI". Ik zie dit niet direct als een uitnodiging
naar bijvoorbeeld de bonden om er ook naar te kijken. Net had ik er ook
een klein debatje over met de heer Bruins. Voor mij blijft het heel erg
op highbrowkennis zitten. Wat betekent dit voor jongeren met een
mbo-opleiding? Die wil ik hier eigenlijk ook gewoon in hebben.
Minister Wiebes:
Ik denk dat de formulering waar de heer Slootweg het over heeft
inderdaad aanscherping nodig heeft. Dit dient niet te gebeuren in de
richting van: deze belangenorganisatie of die belangenorganisatie hoort
erin. Het moet gaan om kennis van de toekomst. Ik dank de heer Slootweg
voor zijn opmerking. Ik denk dat de tekst die er nu ligt misschien te
veel suggereert dat het gaat om belangengroepen. Het gaat om kennis van
die volgende generatie. Daar is uitdrukkelijk ook kennis voor nodig van
wat er straks voor mbo'ers nodig is qua opleiding, positie op de
arbeidsmarkt en de technologieën waar zij mee moeten werken, waar ze aan
moeten wennen en waar ze in moeten worden opgeleid. Ik wil aan hen
toezeggen dat ik nog eens naar de tekst kijk die richt op die kennis. Ik
wil daar niet van tevoren al meteen een belangengroep in schrijven, maar
ik erken wel dat die kennis daarover en van die partijen daarin wellicht
gewenst is. Met andere woorden: het is een goed punt. Ik zeg deze nadere
blik op de tekst toe. De heer Slootweg haalt een goed punt aan.
De voorzitter:
Bent u ook klaar met de man van de toekomst?
Minister Wiebes:
Ik ben nooit klaar met de man van de toekomst, maar voor dit debat
wel.
De voorzitter:
De man van de kunstmatige intelligentie.
Minister Wiebes:
De man van de toekomst heeft een vraag in het heden.
De heer Wiersma (VVD):
Ik zou niet alle sociale partners de Raad van de Toekomst toevertrouwen.
Ik ken ze van binnenuit, dus dat is geen belang, maar kennis. Maar mijn
vraag is een andere, die gaat over infrastructuur. Ik hoor wat de
minister zegt. Natuurlijk is het een apart blokje. Het staat er niet
voor niks, daar staan ook investeringen in, indien gewenst en mogelijk.
Tegelijkertijd kan de minister misschien mijn angst wegnemen. Innovatie
en kennis hebben meestal een iets andere CO2-uitstoot dan
infrastructuur. Als dat met elkaar kan kannibaliseren, kun je heel snel
klaar zijn. Dan kun je zeggen: nou ja, dan kijken we alleen naar kennis
en innovatie. Hoe voorkomen wij dat wij dit gaan doen? Gaan wij dan
bijvoorbeeld binnen infrastructuur benchmarken op CO2? Hoe
voorkom je nu dat dit kannibaliseert en dat zo meteen altijd zaken op
het vlak van kennis en innovatie winnen van zaken op het vlak van
infrastructuur? Hoe zorgen wij ervoor dat er altijd sprake blijft van
een goede verdeling?
Minister Wiebes:
We gaan niet ranken, we gaan rekenen. Door alle positieve
maatschappelijke effecten te monetariseren en alle negatieve
maatschappelijke effecten te monetariseren, komt er een som uit. Je
drukt alles uit in één maatstaf — in dit geval kiezen wij voor geld,
maar wij hadden ook gelukspunten kunnen nemen. Het blijft ingewikkeld,
maar het is een goede poging om de negatieve effecten ook mee te nemen
en niet eenzijdig te rekenen. De heer Wiersma zal onderkennen dat je,
als je een deel van de effecten weglaat en een ander deel wel meeneemt,
dan een vrij incomplete afweging maakt. Overigens wijs ik hem erop dat
de meeste infrastructuren die wij nu zullen willen aanleggen,
infrastructuren zullen zijn waarvan wij verwachten dat die een positief
klimaateffect hebben. Dat is te verwachten. Je bent er sneller, of je
rijdt korter, of je rijdt zuiniger, of je rijdt met een heel andere
modaliteit. Wij mogen aannemen dat de infraprojecten die wij aanleggen,
niet ogenblikkelijk zullen zorgen voor enorme CO2-uitstoot.
Mocht dat wel zo zijn, dan is het goed dat wij de negatieve effecten
meenemen en de positieve effecten ook. Positieve effecten van de
infrastructuur zijn er vele, of het nu gaat om energie-infrastructuur,
data-infrastructuur of mobiliteitsinfrastructuur.
De heer Wiersma (VVD):
Van mij mogen we onder elke snelweg een hyperloop aanleggen. Als wij dat
hebben geregeld, zullen wij daar zeker heel veel dagelijkse
vrachtwagenritten en CO2-uitstoot mee besparen, maar zo snel
en zo mooi zal het niet zijn. Wij zullen niet aan de realiteit ontkomen
dat er bijvoorbeeld bij grote woningbouwprojecten ook wegen nodig zijn.
Soms zullen dat additionele investeringen zijn, die misschien binnen
deze context passen. Ik ben blij dat de minister zegt dat dit ook heel
goed zou kunnen uit dit fonds. Hij zegt: dat sluiten we niet uit, dat
veranderen we niet, we hebben niet voor niets dat blokje infrastructuur.
Dus ik ben blij met die geruststelling. Het zou zonde zijn als wij
alleen maar zeggen dat het per definitie alleen maar innovatieve nieuwe
projecten kunnen zijn. Het gaat er natuurlijk ook om wat wij in een
beetje haalbare periode kunnen realiseren.
Minister Wiebes:
Ik wil niet van tevoren een hele categorie afserveren die juist een van
de pijlers is. Ik wil de heer Wiersma trouwens ook geruststellen op een
punt waarmee hij tijdens de begrotingsbehandeling kwam. Toen maakte hij
zich er zorgen over of het wel echt additioneel was. Hij zal ook
onderkennen dat wij sommige heel nuttige dingen in dit land juist moeten
toeschrijven aan de reguliere begroting. Dat was zijn zorg de vorige
keer. Daar heb ik hem toen over gerustgesteld. Ik krabbel op dat punt nu
ook niet terug. Ik blijf hem daarover geruststellen. Dingen die
overduidelijk horen bij de reguliere begroting, horen bij de reguliere
begroting. Waar dan de grens ligt? Tja … Wij zijn nu begonnen aan een
indeling van projecten die wij nog niet kennen en waarvan wij het
voorstel nog niet op tafel hebben, dus dat wordt een onmogelijke
exercitie tussen de heer Wiersma en mij. Maar ik denk dat wij het eens
zijn over de uitgangspunten.
De voorzitter:
Even iets van huishoudelijke aard. Wij gaan gigantisch uitlopen, dus ik
moet even de leden en ook de beide ministers raadplegen of het een
probleem is als we een paar minuten uitlopen. Ik weet immers niet hoe
ieders verplichtingen liggen vanavond.
Minister Wiebes:
Voorzitter, ik ben geheel in de handen van de Kamer.
De voorzitter:
Ik stel vast dat ook de minister van Financiën akkoord is, evenals de
Kamerleden, dus we gaan een paar minuten uitlopen. Meneer de minister,
het woord is weer aan u.
Minister Wiebes:
Ik ga proberen voort te maken. Een heleboel vragen heb ik al
beantwoord.
De vraag over de eventuele bias van de departementen in het proces wordt
door de minister van Financiën beantwoord.
Over de verhouding tot het infrafonds hebben we al een paar keer
gesproken. Die is denk ik wel helder. Regulier is regulier.
Ik dank voor de waarschuwing over de naamgeving van het fonds. Wij
moeten dit inderdaad niet het Wopke-Wiebes-fonds noemen. Wij zijn het er
wel over eens dat het met een W moet beginnen, maar dat is dan de W van
welvaart.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Een opmerking over de afkadering van het infrafonds. De minister geeft
eigenlijk een negatieve definitie: het moet niet regulier zijn. Hoe zou
hij het positief willen definiëren?
Minister Wiebes:
Het moet iets zijn wat we bij welke reguliere begroting dan ook nooit
gedaan zouden hebben. We moeten onderkennen dat het buitengewoon nuttig
is voor de generatie van over twintig jaar. Maar de heer Stoffer heeft
gezegd dat dit misschien nog wel aanscherping verdient. Ik plaats de
heer Bruins nu ook in dat rijtje van mensen die denken dat dit misschien
nog wel aanscherping nodig heeft. Dat nemen we bij het maken van die
instellingswet nog even terug om daar nog wat aan te werken, want ik heb
al twee fans van aanscherping en ik heb nog geen leden die daartegen
protesteren.
De voorzitter:
Het blokje Sneller.
Minister Wiebes:
Ja. Ik heb het al gehad over de vraag of we ieder jaar een nieuwe
groeistrategie moeten hebben. De heer Sneller vraagt in welke categorie
wij zitten. Zitten wij nou in de categorie van mensen die zeggen "wat
een hoop onzin is er" of "wat een hoop onbenut potentieel"? Wij gaan ons
niet over projecten uitspreken, maar wij zitten in elk geval allebei in
de categorie "wat is het toch een enorme noodzaak om nu publiek te
investeren in de volgende generatie". Daar zitten we in. We hebben het
vertrouwen dat er voldoende manieren zijn om dat te doen. We weten niet
precies welke, maar we voelen op onze klompen aan dat er een heleboel te
doen is op het terrein van kennis en infrastructuur en dat daar meer
goede voorstellen, echt goede voorstellen, zullen komen dan waar het
budget toe reikt. Tot die categorie behoren we.
Tegelijkertijd zeg ik dat wij geen aparte methodiek gaan ontwikkelen
voor de maatschappelijke kosten- en batenafweging in dit project. Wij
sluiten aan bij de methodiek. Die wordt regelmatig aangevuld vanuit het
CPB. Steeds worden nieuwe inzichten verwerkt in hoe wij omgaan met
maatschappelijke kosten en baten en wij werken steeds naar de laatste
kennis. Althans, dat is ons verzoek aan de commissie. Dat doen we onder
andere bij de beprijzing waarop in de brief werd ingegaan.
De uiteindelijke toets van het kabinet moet eigenlijk een hele zeldzame
worden. Het is het kabinet niet toegestaan om projecten die zijn
afgewezen, op de lijst te zetten. Andersom is dat wel toegestaan, maar
daar moet dan ook een hele bijzondere reden voor zijn. Daar heb ik geen
speciale toets voor in gedachte. Het is niet als het MIRT. Het moet
uitdrukkelijk op een evidente manier ingaan tegen het regeringsbeleid.
Ik kan het niet zo goed bedenken. Daarom heb ik het ook niet
geformaliseerd. Dat is in feite ook aan opvolgers, want ik ben niet van
plan om dingen tegen te houden.
De vraag over de structurele dekking zal de minister van Financiën
beantwoorden. Daarmee ben ik door de aan mij gestelde vragen heen.
De voorzitter:
Meneer Sneller, geen vragen meer?
Minister Wiebes:
U lokt het uit, voorzitter.
De heer Sneller (D66):
Ja, dat ook. Ik had met betrekking tot de infrastructuurprojecten
gevraagd wanneer de ruimtelijkeordeningsaspecten precies komen. De
minister zegt nu dat hij aan het eind eigenlijk geen enkele manier ziet
waarop die zwaarwegende reden van toepassing is. Dan zit hij dus aan de
voorkant of hij ligt bij de Kamer.
Minister Wiebes:
De projectflow, de reis die een projectvoorstel doormaakt, ligt op het
terrein van de minister van Financiën. Tenminste, die ligt op ieders
terrein, maar we hebben het een beetje verdeeld.
De voorzitter:
Dan gaan we nu luisteren naar de minister van Financiën. Aan u het
woord.
Minister Hoekstra:
Voorzitter, dank. Veel dank ook aan de leden voor de cerebrale, open
manier waarop het debat vandaag plaatsvindt, maar überhaupt ook de
langere gedachtewisseling over dit onderwerp. Dat is zeer plezierig. Je
moet je altijd hoeden voor te veel enthousiasme, maar mijn indruk is dat
er bij de verschillende fracties enthousiasme, hier en daar ontluikend
enthousiasme, is over dit onderwerp.
Ik zat al met enige onrust naar de klok te kijken. Het goede nieuws is
dat minister Wiebes het gros van de vragen heeft beantwoord, maar ik zal
proberen ergens tussen de korte en de korte korte versie uit te
komen.
Minister Wiebes heeft uitgebreid stilgestaan bij het belang van
toekomstig verdienvermogen. Het is goed om nog een paar dingen te zeggen
over de budgettaire keuzes waar verschillende leden ook opmerkingen over
hebben gemaakt. Ik kom zo meteen uiteraard nog op het bredere
budgetrecht en de instellingswet. Voor de komende vijf jaar gaat het om
20 miljard. Dat is dezelfde ordegrootte als de 100 miljard die we
aanvankelijk van plan waren voor een periode van 20 à 30 jaar; dat zal
iedereen gezien hebben. Is dat veel of is dat weinig? Het gaat
natuurlijk over heel veel geld. Het gaat bovendien om geld dat niet wij,
maar de belastingbetaler heeft verdiend. Tegelijkertijd heeft de heer
Nijboer ook gelijk: als je dat afzet tegen de rijksbegroting kom je op
1,33% per jaar. Wij denken wel dat het volstrekt gerechtvaardigd is om
zo'n specifiek stuk, mits je het verstandig weet uit te geven, echt
expliciet aan de toekomstige welvaart tegemoet te laten komen.
Waarom hebben we nou die knip gemaakt tussen die 20 versus die eerdere
100? Nou, het bedrag per jaar is grosso modo hetzelfde, maar we hebben
wel gemeend dat juist in deze periode van grote onzekerheid, ook op
financieel-economisch terrein, het leggen van een dermate groot beslag
in één keer op de toekomst wel kan, maar dat het misschien toch ook
redelijk is om ons in de nadagen van dit kabinet en deze Kamer te
richten op de komende vijf jaar, waarbij we onszelf committeren aan dit
bedrag, maar veel van de projecten natuurlijk een langere periode zullen
beslaan. De gedachte achter het fonds is nou juist — nogmaals, ook ik ga
heel terughoudend zijn in het noemen van projecten — dat investeringen
in bijvoorbeeld biotechnologie of artificial intelligence langjarig
worden gecommitteerd, waarbij misschien wel gedacht kan worden aan een
periode van tien à twintig jaar. Zo zien we dat voor ons.
Het volgende punt, ook door meerdere leden aangeraakt, is dat het fonds
wel op enige afstand van de politiek moet worden geplaatst waar het gaat
om de directe bemoeienis. Tegelijkertijd wil je het budgetrecht ten
volle handhaven. Ik kom zo meteen nog op de instellingswet, omdat we
daar nog meer op gaan doen. De heer Van Raan vroeg nog hoe je voorkomt
dat die commissie een speelbal wordt. Nou ja, omdat je die commissie
heel duidelijke criteria meegeeft. Je begint namelijk met een
toegangspoort. Ik denk dat de heer Wiebes al helder uiteen heeft gezet
dat die commissie zelf expertise heeft, maar ook expertise in de volle
breedte kan inroepen, waarbij ook het Planbureau en ook andere
planbureaus ter beschikking staan. Men kan dan in volstrekte
objectiviteit tot een oordeel komen, waarna dat oordeel aan het kabinet
wordt voorgelegd, waarbij mijn inschatting is dat, als zij nee zeggen en
wij toch zouden besluiten het te doen — een zeer onwaarschijnlijke
variant — zij daar relatief weinig clementie mee zullen hebben, want zij
zullen zich afvragen waar men daar dan eigenlijk voor zit. De logica
daarachter is dat er dus wel iets heel bijzonders moet gebeuren zou je
zo'n advies niet willen overnemen. Maar overigens borgen we dan nog het
oordeel van de Kamer helemaal aan het eind van de rit. En — Wiebes heeft
net over de commissie gesproken — we hebben natuurlijk wel heel
zorgvuldig gekeken hoe we uitkomen op een groep mensen met een zeer
brede ervaring en een zeer brede expertise. Ik heb niet voor niets
eerder al eens gezegd dat ik denk dat dat een achttienkaraats gezelschap
is, als je kijkt naar wat ze meebrengen en de mogelijkheden die ze
hebben om bredere informatie op te halen. Dat is geen garantie, maar ik
denk dat het wel een belangrijke loot is aan de stam van succes.
De heer Van Raan vroeg nog of ik kan uitsluiten dat de Rekenkamer het
fonds onrechtmatig verklaart. Nee, dat kan ik niet. Ik kan wel zeggen —
ik kom zo meteen op de instellingswet — dat we een van de kritiekpunten
van de Rekenkamer ten volle ondervangen. Maar de Rekenkamer is een
onafhankelijk Hoog College van Staat, en ik kan als eenvoudige dienaar
van de Kroon niet voorschrijven wat zij wel of niet onrechtmatig
verklaren.
Dan de instellingwet. De gedachte over hoe het aanvankelijk was en hoe
je het toch ook nog beter zou moeten doen, is natuurlijk veelvuldig
gearticuleerd door de heer Stoffer, de heer Nijboer, de heer Alkaya naar
aanleiding van zijn motie, de heer Van der Lee en zijn fractiegenoot
Bart Snels, en de heer Klaver overigens ook. De heer Van Otterloo heeft
er eerder naar verwezen. Ik denk dat zij allen de behoefte van het
kabinet en volgens mij breder in de Kamer hebben gezien om snelheid te
maken. Maar ze hebben ook aangegeven dat het verstandig is om dit echt
zorgvuldig en stevig juridisch te verankeren. Dat is precies waar het
kabinet aan tegemoet wil komen; zie de brief van eerder deze week. Ik
denk dat we, met de formule die we nu kiezen, de combinatie van snelheid
en zorgvuldigheid ten volle weten te maken. Het is nog belangrijk om te
markeren waarom we denken dat deze route, met die combinatie, echt beter
is dan wachten op de instellingswet. Minister Wiebes en ik zijn heel
blij dat Invest-NL er is, maar we weten ook, zeker diegenen die hier wat
langer zitten, hoelang het geduurd heeft voordat de discussie verwerd
tot een wetsvoorstel en het wetsvoorstel uiteindelijk de eindstreep
haalde in de Eerste Kamer. Daar zijn gewoon jaren mee voorbijgegaan. En
als ik iets heb geproefd, ook in de Kamers steeds, was het dat men het
wel zorgvuldig wilde, maar dat het ook jammer zou zijn als het pas 2024
werd. Ik denk dat we hiermee ten volle tegemoetkomen aan de opmerkingen
van Stoffer, Nijboer, Alkaya, Van der Lee, Van Otterloo en vele anderen,
en ook aan die van hun fractiegenoten. Ik denk dat we hiermee een hele
stevige stap zetten naar zorgvuldigheid naast snelheid.
Dan vroegen de heren Stoffer en Alkaya of ik die instellingwet wel voor
de verkiezingen vast naar de Kamer zou kunnen sturen. Wij gaan ons
maximaal inspannen en wij hebben ons al voor de eerste openbare
discussies met de Kamer gerealiseerd dat dit weleens een hele reële
mogelijkheid zou zijn. Wij hebben dus ook aan onze ambtenaren gevraagd
of zij zich hierin kunnen gaan verdiepen. Zij hebben overigens vaker
instellingswetten geschreven en er wordt nu als een haas aan gewerkt.
Maar de Kamer zal vervolgens vragen: is die instellingswet dan voldoende
kwalitatief hoogstaand en voldoende zorgvuldig? We gaan er dus mee door
en we gaan het echt proberen af te ronden in de demissionaire periode
van dit kabinet. Maar ik heb de Raad van State ook niet aan een touwtje,
en dat is staatsrechtelijk maar goed ook. De Raad van State heeft
termijnen die men wil benutten ten aanzien van het advies. We gaan het
dus zo snel mogelijk doen, maar ik zou niet durven toezeggen dat dat in
de korte tijd die ons nog rest tot 17 maart allemaal geregeld is. Ik
hoop dat we het wetsvoorstel voor de zomer in uw Kamer kunnen
hebben.
De heer Alkaya vroeg ook nog naar evaluatiemogelijkheden. Daar stond al
het een en ander over in de eerdere brief. In de instellingswet zullen
we ook een evaluatiebepaling meenemen. Ik denk dat we elkaar op dit
onderwerp relatief makkelijk kunnen vinden, gegeven de eerdere
gedachtewisselingen die ik hierover met de heer Alkaya en ook met
anderen gehad heb. Maar zou het zo zijn dat de SP-fractie of een andere
fractie denkt "dat willen wij anders", dan staat daar natuurlijk het
recht van amendement op open.
Dan vroeg de heer Alkaya — ik zou bijna willen zeggen "ten overvloede" —
naar wat ik net heb gezegd en ook nog naar zijn motie. Die motie was
overigens ook van de heer Nijboer, en het zou goed kunnen dat er ook nog
anderen onder hebben gestaan; ik heb dat hier niet direct paraat. Zijn
motie leek natuurlijk erg op de uitlatingen van de heer Klaver en
anderen. De suggesties hebben we meegenomen. De preciezen zouden dan
misschien zeggen dat de motie daarmee overbodig is geworden, maar ik wil
de motie royaal omarmen en haar oordeel Kamer geven.
Voorzitter. De heer Slootweg vroeg hoe we een parlementaire enquête
voorkomen. Het ligt op geen enkele manier in mijn macht om dat te
voorkomen, noch ten aanzien van het onderwerp noch ten aanzien van het
moment. Het zal ook op een moment spelen dat ik hoogstwaarschijnlijk
niet meer in deze rol verkeer. Het woord zegt het al: het is een
parlementaire enquête. Ik begreep zijn vraag echter als dat we echt heel
erg goed op de langetermijndoelstelling moeten letten. Dat was
natuurlijk ook het punt van Stoffer en veel anderen.
Dit vond ik, eerlijk gezegd, echt de winst van het debat van vandaag. Ik
heb fracties die op allerlei onderwerpen, en misschien ook wel op dit
onderwerp, hele verschillende opvattingen hebben, toch het enorme belang
horen benadrukken van dat het parlementair allemaal netjes moet worden
gedaan, maar ook van dat op de lange termijn en op afstand het beste
idee moet winnen. Dat moet, zelfs als dat teleurstelling genereert bij
mensen die verder buitengewoon lief zijn en die je soms zelfs tegenkomt
in je eigen partij. Ik denk dat we dat niet alleen in het ontwerp
verankerd hebben, maar dat het ook nog een keer verankerd is in dit
debat en daarmee in de wetgeschiedenis.
Ik heb zó veel leden zó veel dingen horen zeggen waarvan ik dacht: daar
kunnen wij als kabinet helemaal mee uit de voeten. Deze mensen zijn
allemaal onmiddellijk na dit politieke leven benoembaar in die
beoordelings- en adviescommissie. Maar daar ga ik dan niet meer
over.
Voorzitter. Dan de directe uitgaven en het fonds. De heer Nijboer maar
ook anderen vroegen daarnaar. Ze vroegen volgens mij gewoon nog een keer
voor de zekerheid of ze de brief zo kunnen lezen dat tot het moment dat
de instellingswet er is, een project naar de Kamer komt via een
suppletoir, en dat ze er dan dus van kunnen vinden wat ze ook anders van
een suppletoire begroting kunnen vinden. Het antwoord is twee keer
ja.
De heer Van Otterloo vroeg nog wat de toegevoegde waarde is van het
fonds tegenover reguliere begrotingen. Dat is een hele terechte vraag.
Ik denk dat de waarde is dat we met elkaar — ik proef dat dat ook breder
is dan het kabinet — proberen te markeren dat het echt over andere
onderwerpen gaat dan bij de reguliere begroting. Je wilt het ook
onttrekken aan de zwaartekracht. Je neemt alle mogelijkheden van het
parlement volledig in acht, maar je wilt het toch onttrekken aan de
normale zwaartekracht van politieke koehandel. En dat is altijd een
balans. Dat zie je ook hier in het debat. De ene fractie zal het ook
anders wegen dan de andere. De heer Nijboer verwees al naar de volgende
formatie. Maar ik denk toch dat het ontzettend belangrijk is om die
afstand te houden en te markeren dat het anders is.
Als minister van Financiën weet ik hoe de gesprekken met collega's in
het kabinet lopen. Ik weet hoe die politieke uitruil loopt. Alle leden
kunnen in de voorjaarsnota altijd haarfijn nalezen hoe het laatste
stukje van de worst tussen coalitiepartijen verdeeld wordt. Dan lees je
terug over de combinatie van de RUPS — dat gaat over de uittredende
prostituees, zoals de heer Van Otterloo weet —, kunstmatige inseminatie,
stroomstootwapens en de hasjhonden. Ik zeg het nu even vrij beeldend,
maar dat wordt dan aan het einde van het liedje allemaal op een hoop
gegooid. Daar heb ik verder geen enkel ... Daar kan ik volledig vrede
mee hebben; laat ik het zo formuleren. Maar de doelstelling en ook de
grootte van het geld zijn hier echt van een andere orde. Met de
instellingswet en met alle waarborgen waarmee we die omkleden, is het
verstandig om te kiezen voor een ander vehikel en daarmee niet voor de
reguliere begroting.
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Even een vraag op dit punt. Uiteindelijk komt er toch de zwaartekracht
van de suppletoire begroting aan te pas ...
Minister Hoekstra:
Zeker.
De heer Van Otterloo (50PLUS):
... om het hier te laten passeren? Het hele proces is minder onderhevig
aan de zwaartekracht in het wheelen en dealen, maar uiteindelijk is hier
de besluitvorming.
Minister Hoekstra:
Waar ik, minister Wiebes en het hele kabinet natuurlijk nooit een
misverstand over willen laten bestaan, is dat in een parlementaire
democratie het parlement altijd het laatste woord heeft. Als onze
gezamenlijke opvolgers hier over twee of tien of twintig jaar besluiten
om het volstrekt anders te doen — dat kan gelden ten aanzien van het
fonds, maar het kan net zo goed gelden ten aanzien van de begroting van
Defensie of welke ander onderwerp dan ook — en men heeft daarvoor een
meerderheid in de twee Kamers der Staten-Generaal, dan kan men dat
wijzigen. Tenzij het de Grondwet betreft; dan heeft men een
tweederdemeerderheid in beide Kamers nodig. Maar dat is ons lot. Als men
dat weet te wijzigen, dan doet het er niet zoveel toe wat wij er in 2020
van vonden. Tegelijkertijd hebben we met elkaar willen markeren dat we
een uiterste poging willen doen om dit anders te bejegenen. Die balans
proberen we met elkaar zo verstandig mogelijk te leggen.
De heer Slootweg vroeg nog naar de vakdepartementen. Ook hiervoor geldt
weer dat die vakdepartementen natuurlijk bepaalde doelstellingen hebben
en dat ze daarvoor investeren op allerlei terreinen. Maar de heer Wiebes
heeft net toegelicht dat het Groeifonds er echt is om, naast de
bestaande investeringen, te investeren in het verdienvermogen op de
lange termijn.
Dan waren er nog veel vragen in de categorie "hoe nu verder". Ik heb er
net al iets over gezegd. Minister Wiebes en ik danken de leden van uw
Kamer ook zeer voor het kritisch meedenken en het aanscherpen van de
governance.
Eerst het traject. Wij zitten hier vandaag met elkaar. Mocht dat
allemaal goed gaan, dan is de Eerste Kamer aan zet. Zou die zich ook
kunnen verenigen met dit voorstel, dan kunnen de eerste voorstellen zo
begin januari richting die zogenaamde beoordelingscommissie. Dan krijg
je een traject waarin men beoordeelt en dan kan er op een gegeven moment
tot investeringen worden besloten. Om indieners de tijd te geven om
voorstellen te vervolmaken, hebben we daarnaast afgesproken om in deze
periode niet een soort tussentijdse berichten gaan geven. We denken dat
dat niet behulpzaam is. Nogmaals, de commissie is straks onafhankelijk.
De voorstellen worden doorgeleid. De voorstellen moeten voldoen aan de
toetsingscriteria, maar de commissie zal oordelen. Wij zullen, als
fondsenbeheerders, de Kamer uiteraard op de hoogte houden. Ja, dat
vraagt zelfdiscipline, net zoals het hele traject zelfdiscipline vraagt.
Eerlijk gezegd vond ik de formulering van de heer Wiebes heel mooi. Ik
heb zelf weleens gezegd tegen mensen die met allerlei projecten onder
hun arm kwamen aanzetten: houd in het leven ook rekening met
teleurstelling. Volgens mij heeft Wiebes daar net van gemaakt: wees blij
dat een nog mooier project heeft gewonnen. Ik moet dit nog wel oefenen
op de mensen die bij mij aan de deur komen, maar die geef ik dan gewoon
het nummer van het ministerie van Economische Zaken.
Voorzitter. Ik denk dat ik de vraag van de heer Van Raan en de heer
Bruins over de eerste ronde heb beantwoord.
Kan ik informeren over de projecten die nu al op tafel liggen? Nee, daar
zijn we echt nog niet. We vinden dat we het netjes moeten doen naar de
Staten-Generaal. We hebben daar juist toe aangemoedigd. We hebben in de
Kamer wel uitgevraagd of mensen willen nadenken over projecten, maar we
gaan niet zaken naar de beoordelingscommissie sturen voordat we een fiat
hebben van de Eerste Kamer. De Eerste Kamer kennende zou dat haar in
grote mate ergeren. Dat zou zij toch als een potentieel onomkeerbare
stap kunnen kwalificeren. Dat is in het woordenboek van de Eerste Kamer
iets om het kabinet vervolgens enorm op te kapittelen, en dat begrijp ik
ook.
Dan noemt u groeibriljanten zonder sterke lobby. Volgens mij heeft de
heer Wiebes dat overtuigend besproken.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
U telt het als een interruptie, maar ik heb een verduidelijkende vraag.
Is dat hetzelfde?
De voorzitter:
Ja, vanavond wel.
De heer Van Raan (PvdD):
Vanavond wel. Dan bewaar ik hem nog even.
De heer Alkaya (SP):
Ik heb wel een interruptie, namelijk op dit punt. In de brief die wij
deze week hebben gekregen, staat: "Het kabinet heeft daarom het
selectieproces voor enkele goede investeringsvoorstellen al in gang
gezet. Omwille van de tijd is voor deze eerste ronde geen brede uitvraag
gedaan". Mijn vraag is: als er geen brede uitvraag is gedaan, hoe komen
die projecten dan op tafel bij de fondsbeheerders, bij de ministers? Is
er al een lobby in gang gezet, zoals bij ons allemaal? Heeft dit toch
tot enig succes geleid? Dat zou mij onwenselijk lijken. Kan de minister
het proces schetsen hoe deze eerste voorstellen er dan toch nu al
doorheen zijn gekomen?
Minister Hoekstra:
Projecten zijn überhaupt nog nergens doorheen gekomen. Zowel minister
Wiebes als ik hebben op eerdere vragen aangegeven dat als consortia of
partijen het idee hebben dat ze een idee hebben dat voldoet aan de
criteria … Reken maar dat allerlei mensen in het land met
bovengemiddelde aandacht de brief over de groeistrategie, maar ook over
het fonds hebben gelezen. Er zijn mensen die daarop wilden acteren en
met plannen zijn gekomen.
Ik vind het verstandig — daarbij werd ik ook aangemoedigd door de Kamer
— dat de meest betrokken ministers, namelijk het ministerie van EZK in
zijn andere capaciteit, het ministerie van OCW en het ministerie van
Infrastructuur, aan de mensen in hun eigen veld een toelichting hebben
gegeven op hoe dit werkt en wat de criteria zijn, zo van: zou de Kamer
dit allemaal goedvinden? Sommigen zijn daarmee aan de slag gegaan. Ik
denk dat dit netjes en fair verloopt. Wordt dit vervolgens allemaal
gehonoreerd? Dat is denk ik bijna per definitie onwaarschijnlijk, maar
dat is dan straks aan de commissie. De commissie zal dat zo meteen in
alle scherpte beoordelen. Ik wil dus echt benadrukken dat van lobby,
zoals de heer Alkaya en ik dat woord begrijpen, geen sprake is.
Heel veel mensen vinden dat overigens ingewikkeld. De heer Wiersma zei
daar net ook iets over. Mensen zijn gewend om te lobbyen bij Kamerleden,
mensen op de ministeries en bij leden van het kabinet. Ik denk dat het
wel een heel zuiver, maar niet een erg meebewegend antwoord is als we
dan elke keer terugverwijzen naar hetzelfde proces. Toch moet dat en
moeten we dat ook blijven doen.
De voorzitter:
Heeft de minister nog lang nodig?
Minister Hoekstra:
Nee, voorzitter, ik ben bijna klaar. Ik denk dat ik verreweg het meeste
heb gehad.
De heer Sneller vroeg nog naar de structurele dekking. Dat is natuurlijk
altijd een vraag naar mijn hart. Ik weet niet of het teleurstellend is,
maar van de eerste tranche, dus dit stuk, hebben we gezegd dat we bereid
zijn om daar saldoruimte voor op te offeren. We zijn bereid om het op
die manier te financieren. Dat is precies de reden waarom we met elkaar
moeten vinden dat de lat zo hoog ligt. Het is niet gratis. Ja, we kunnen
buitengewoon goedkoop lenen, maar ook dat geld moet een keer worden
terugbetaald. Zelfs als je zou vinden dat je meer zou kunnen lenen, komt
ook aan een groter potje uiteindelijk een keer een eind.
Ik vind het dus wel verdedigbaar dat we het doen, maar zoals bij elke
uitgave die we doen namens de bevolking, met geld van de bevolking, ligt
de lat voor het goed kunnen verantwoorden wel echt heel hoog.
De heer Sneller (D66):
Dat is geen antwoord op de vraag die ik heb gesteld. Dit is waarom
incidentele uitgaven kunnen worden gedaan. Ik hoef de minister niet uit
te leggen wat het verschil is tussen incidenteel en structureel. Sommige
infrastructuurprojecten hebben een levenstijd die veel langer is dan de
vijf jaar waar we nu geld voor uittrekken. Als er structurele
exploitatielasten of onderhoudskosten zijn, waar moeten die vandaan
komen? Dat was mijn vraag.
Minister Hoekstra:
Dat had ik zo niet begrepen. Ik denk dat je die moet meenemen in het
project. Dan ben ik terug bij het antwoord dat ik net gaf. Je
committeert het geld ergens in deze vijf jaar, maar het is zeer wel
denkbaar dat zo'n project 20 of 30 jaar in beslag neemt. Meneer Sneller
vroeg: "We hebben een waterstofinfrastructuur gecreëerd, die in 2060 nog
onderhoudslasten heeft. Hoe wil de minister dat organiseren?" Ik moet
daar eerlijk gezegd het antwoord op schuldig blijven als het heel ver in
de toekomst ligt. Dit komt ook doordat het eigenlijk niet zo relevant
is. Daar gaat te zijner tijd iemand iets van vinden. Dat zal ook maar
een fractie van het traject zijn.
De vakministers en onze experts bij de ministeries hebben ons er wel op
gewezen dat als je alleen maar een ding opzet zonder rekening te houden
met operationele kosten, je jezelf rijk rekent. Het moet wel ergens van
worden betaald. Het ligt dus voor de hand om dat in belangrijke mate —
dat hoeft niet per se tot op de laatste euro — hierin mee te
nemen.
Voorzitter, u wilde naar een afronding. Ik ga dat doen. De heer Sneller
vroeg nog naar een aankondiging van de Staat van de Economie. Komend
voorjaar wordt het oordeel van de commissie over de voorstellen
openbaar. In de structurele situatie zal er bij de Staat van de Economie
worden gecommuniceerd over het fonds. Het kan wel zo zijn dat er vaker
aanleiding is voor aankondigingen uit het fonds.
De heer Van Otterloo vroeg nog naar de lage rente. Hij markeerde dat hij
een van de eersten was die daar voor de zomer — zelfs nog voordat ik
daarover heb zitten kakelen in een televisieprogramma — een opmerking
over heeft gemaakt in de Kamer. Dat staat mij nog helder voor de geest,
ook omdat wij toen al maanden op het ministerie bezig waren om daar
allerlei projecties van op een rijtje te zetten.
Voorzitter. Volgens mij ben ik dan bijna op het einde. Het mbo-punt van
de heer Slootweg is door de minister van Economische Zaken opgelost. De
heer Bruins vroeg nog naar de januskop van de koopman en de dominee,
want hij wilde er eigenlijk graag de techneut aan toevoegen. Ik had me
niet direct geprepareerd op een vraag uit zijn kringen om de dominee dan
maar wat meer naar de achtergrond te verplaatsen. Ik geef een wat
filosofisch antwoord. Ik speel af en toe verstoppertje in de tuin van de
heer Boerhaave. Dat bedoel ik letterlijk. De heer Boerhaave was een van
de grootste wetenschappers van zijn tijd, halverwege de zeventiende
eeuw. Zijn vader was dominee. Daar had hij veel van meegekregen. Je ziet
daar — dat zie je denk ik heel vaak — dat de wetenschap en de kennis- en
technologieontwikkeling een motor zijn. Voorbeelden uit die tijd zijn de
brandslang en de straatverlichting. Vaak wordt die motor door de dominee
beleden, maar vervolgens door de koopman over de wereld verkocht.
Volgens mij gaat dat in dit land allemaal moeiteloos hand in hand.
De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording. Er is nog een interruptie van de heer
Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Ik snap nu waarom ik minister Hoekstra zo sympathiek vind, want ik ben
geboren in het Boerhaaveziekenhuis. Dat zal het zijn.
Maar goed, dit terzijde. Nu de interruptie. Minister Hoekstra begon zijn
termijn met de woorden: ik bespeur steeds meer enthousiasme. Ik dacht:
dat is goed om even in perspectief te zetten. Dat klopt bij mij voor een
deel, maar ik zet dit wel even in het perspectief van de drietrapsraket
die minister Wiebes neerzette: doelen, instrumenten en budget. Ik ben
heel enthousiast over het doel, dat toekomstig verdienvermogen. Ik ben
niet zo enthousiast over het budget, maar ik zeg daar altijd bij: voor
goede plannen, voor goede investeringen, is altijd geld. Dat is het
probleem niet.
Mijn vraag gaat over het instrument. Het gaat hierbij om de volgende
vraag: is dat instrument goed genoeg om die doelen te bereiken en is het
dat budget waard? In de afgelopen week was ik een beetje teleurgesteld,
toen ik al die projecten in de krant voorbij zag komen. Dat heb ik
daarstraks niet laten blijken. Het waren projecten waarvan ik dacht:
tja, daar gaan we het doel niet mee bereiken. Het waren goede projecten,
maar daar gaan we het doel niet mee bereiken. Dan denk je: is dat
instrument scherp genoeg? Dat moet je eerst uitproberen. Dat gaan we de
komende tijd doen en dat zien we dan het komende jaar gebeuren. Die
eerste tranche projecten moet je er eerst doorheen hebben …
De voorzitter:
Kunt u trechteren naar de vraag, alstublieft? Want de chauffeurs zitten
klaar en de motoren van de dienstauto's zijn al gestart.
De heer Stoffer (SGP):
Ik heb van parlementslid Graus geleerd dat je het echt goed moet
inleiden voordat je de vraag stelt. Maar die eerste tranche komt er dus
aan. Stel nu dat dit prima projecten zijn, in mijn ogen, maar geen
projecten voor het Groeifonds; waar zit dan mijn rem? Waar zit dan voor
die tweede tranche en verder mijn tegenstem? Nu zal de minister zeggen:
dat is de instellingswet. Ik heb gehoord dat er inspanning wordt
gepleegd om die voor de zomer te kunnen doen. Daar ga ik nog van uit,
maar we zitten hier natuurlijk niet voor de goede bedoelingen. We zitten
hier om te kijken waar die rem zit in het geval dat het fout gaat. Ik
zeg niet dat het fout moet gaan, maar we hebben het vanavond over "stel
dat het fout gaat". Stel dat die instellingswet door al die
omstandigheden naar achteren loopt; waar zit dan mijn rem voor die
tweede tranche? Is er nog iets anders dan die instellingswet? Daar wil
ik echt graag nog een goed antwoord op.
De voorzitter:
De rem zit meestal tussen het gaspedaal en de koppeling.
De heer Stoffer (SGP):
Ik heb een automaat, voorzitter.
Minister Hoekstra:
Ik meende breed enthousiasme te bespeuren, maar het schaap het verst van
de kudde mis je het meest, dat is altijd zo. Ik wil ook een poging doen
om dat enthousiasme zo breed mogelijk te laten ontstaan. Ik wil de heer
Stoffer geruststellen, juist in een situatie die mogelijk hypothetisch
is, maar die misschien toch zou kunnen ontstaan. Eén. Het is niet zo dat
het totale bedrag van die 20 miljard het eerste kwartaal van 2021 even
zal worden stukgeslagen. Verre van. Het gaat namelijk om vijf jaar met 4
miljard per jaar, zeg ik aanvullend.
Twee. De heer Stoffer heeft gelijk: hij heeft zelf die instellingswet
waar hij over kan stemmen en waar hij ook tegen zou kunnen stemmen, als
hij zich er niet mee kan verenigen. Ik hoop zeer van niet. Drie. Tot het
moment dat die instellingwet er is, heeft hij — daar heeft hij zelf ook
mede de inspiratie voor aangeleverd — bij elke suppletoire begroting de
gelegenheid om te zeggen "dit ding bevalt mij toch niet". Mijn
inschatting is dat, hoe vaker hij zal denken dat hij dingen tegenkomt
waarvan de suppletoire begroting hem toch niet bevalt, dat hem dat
negatief zal inspireren ten aanzien van de instellingswet.
Ik ga dat natuurlijk allemaal proberen te voorkomen. Ik denk ook dat
juist die suppletoire begrotingen de weg zullen plaveien voor een
soepele behandeling van die instellingswet. Die gaan namelijk laten zien
dat het doel, waarvan wij hier allemaal zeggen dat we er zo aan hechten,
naar voren komt bij elk van die voorstellen. Maar daar heeft de heer
Stoffer dus echt een dubbele noodrem.
De voorzitter:
Meneer Stoffer, op dit punt de laatste.
De heer Stoffer (SGP):
Mijn tweede interruptie, voorzitter, dan ben ik erdoorheen. Stel nu dat
die instellingswet toch naar achteren loopt. Daar ga ik niet van uit,
hoor, maar ik zit hier even te kijken waar ik zit als het niet goed
gaat. Dan heb ik dus bij iedere suppletoire begroting de mogelijkheid om
te remmen en als die wet er niet is, volgend jaar opnieuw, want met de
begroting geven we voor het komende jaar 4 miljard vrij. Als ik het goed
gelezen heb, hebben we het volgend jaar over weer 4 miljard. Die dubbele
rem zit er dan natuurlijk weer opnieuw in die suppletoire begroting. We
hebben dus ieder jaar de begroting en dan nog de suppletoire begroting
en ook nog de instellingswet. Dus eigenlijk hebben we zelfs een
driedubbele rem, als ik het goed begrijp.
Minister Hoekstra:
Ja, met natuurlijk één precisering, namelijk dat de logica geldt die
altijd geldt in het parlement, namelijk die van de meerderheid. Remmen
terwijl een Kamermeerderheid ervoor is, levert uiteindelijk geen
verandering op in de uitkomst. Maar als de heer Stoffer en zijn fractie
zich daar niet mee kunnen verenigen, kunnen zij gewoon tegenstemmen.
Maar nogmaals, ik hoop zeer dat dit theoretisch zal blijken te
zijn.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Nog even terug naar het puntje onderhoud waar de minister van Financiën
voorzichtig probeerde te antwoorden en ook zei: we zijn er misschien nog
niet helemaal uit. Nederland is notoir slecht in geld uitgeven aan
onderhoud. Onze riolen zijn een eeuw oud. Onze bruggen en viaducten zijn
40, 50 jaar oud. We trekken weinig uit voor onderhoud, terwijl we wel
heel veel artefacten hebben om te onderhouden. We zien in het
Infrastructuurfonds dat het geld voor spoor eigenlijk bijna helemaal
naar onderhoud gaat, zodat er geen geld meer is voor nieuw spoor. Nu
hebben we het hier over een fonds dat geen structurele dekking voor
structureel onderhoud zou moeten geven, zou mijn idee zijn. Ik snap wel
dat een deel van het onderhoud na de bouw nog wel een paar jaar uit het
fonds zou kunnen, maar het structurele onderhoud van onze infrastructuur
hoort wat mij betreft toch echt thuis binnen de reguliere begroting van
de overheden.
Minister Hoekstra:
Zeker. Waarbij ik wel vind dat je daar per keer in redelijkheid naar
moet kunnen kijken. Neem bijvoorbeeld de gasleiding die er in Nederland
ligt. Er wordt natuurlijk gekeken naar het onderhoud dat daarvoor nodig
is, maar sommige leidingen liggen daar voor decennia. Dat zou ook best
eens zo kunnen zijn bij nieuwe stukjes infrastructuur. Ik ben het zeer
met de heer Bruins eens dat het echt een beetje onzinnig wordt om te
doen alsof je alleen maar zou winnen als je tot in lengte van jaren ook
het geld voor het onderhoud erbij zou krijgen. Sterker nog, als je niet
bereid bent om daar, bijvoorbeeld als beleidsministerie, ook enige
kosten voor te dragen op de lange termijn, dan is het je kennelijk
onvoldoende waard.
De andere kant is dat als je — vergeef me de beeldspraak, maar u kwam er
net zelf mee — een gloednieuwe auto neerzet en vervolgens zegt "ik maak
geen cent over voor benzine", en als er dan verder ook niemand is die
geld heeft voor benzine, dat ding niet zal gaan rijden. Dus ik ben het
met de heer Sneller eens dat je vervolgens ook moet zorgen dat dat ding
in beweging komt. Ik denk dat het daar ergens tussen zit. Maar
ongetwijfeld zal dit onderwerp bij de bespreking van de projecten die
door de commissie zullen worden bekeken, bevoeld en betast, vast nog wel
een keer terugkomen in het debat hier.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik heb zomaar het gevoel dat het goed zou kunnen zijn om bij de
instelling van dit fonds en het netjes formeel inrichten van dit fonds
dit aspect formeel netjes te definiëren, zodat plannen en de indieners
van plannen weten wat er van hen verwacht wordt en de overheid ook de
juiste verwachting wekt.
Minister Hoekstra:
Zeer mee eens. Die suggestie ga ik ook nadrukkelijk meenemen. Nogmaals —
laat ik dat nog een keer benadrukken — ik ben het echt met de heer
Bruins eens dat je wel die auto wilt laten rijden, maar dat je je niet
voor decennia gaat committeren aan verplichtingen. Dan maak je ook het
geld op aan dingen die nu juist heel erg bij de reguliere begroting
horen.
De voorzitter:
Nog een laatste interruptie van de heer Van der Lee.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
In een andere carrière heb ik veel van de wereld gezien. Wat mij betreft
valt het wel mee qua gebrek aan investeringen in onderhoud in de
Nederlandse infrastructuur. Dus ik maak me daar wat minder zorgen over.
De enige vraag die ik nog heb, is of de minister met mij wil uitspreken
dat wij ook geconfronteerd zullen worden met de op zich voorspelbare
verrassing dat niet ieder project een succes zal worden. Wij beginnen
met elkaar aan iets waarvan wij weten dat er ook dingen misgaan. Wij
zouden nu dan ook met elkaar moeten uitspreken dat wij dat accepteren en
niet onmiddellijk om een parlementaire enquête zullen vragen als een van
de projecten misgaat. Dat is aan de Kamer, maar het hangt ook af van de
manier waarop de regering communiceert over dit fonds. Niet
overpromised, omdat je in de praktijk toch gaat underdeliveren op een of
meer van die projecten. Het lijkt mij wenselijk om dat nog even te
benadrukken.
Minister Hoekstra:
Veel dank voor deze vraag. Dat is precies hoe ik erin zit. Dat de heer
Van der Lee niet morgen over dit onderwerp een parlementaire enquête
begint, spreekt mij ook aan. Even om het heel precies te maken; ik neem
een iets langere aanloop, want ik denk dat het toch belangrijk is om dit
ook nog een keer in de context van dit debat gezegd te hebben. Waar zijn
de economische experts — wij hebben er vele tientallen over de hele
wereld geraadpleegd — het over eens? Die zijn het eens over het
volgende. Als je iets wilt doen op het gebied van verdienvermogen voor
de toekomstige generatie, dan kom je eigenlijk altijd uit in het domein
van kennisontwikkeling, het domein van innovatie, research and
development en het domein van infrastructuur. Dat is overigens omgeven
met alle piketpalen en belangrijke onderdelen op het gebied van
duurzaamheid enzovoorts die wij uitentreuren met elkaar hebben
doorgenomen. Maar dat is waar je moet zitten als je wat wilt doen.
Vervolgens zeggen zij: beste bewindspersonen, beste ministeries, jullie
komen een dilemma tegen. Infrastructurele projecten zijn over het
algemeen relatief makkelijk doorrekenbaar, geven een relatief goede
voorspelling. Je hebt een relatief grote zekerheid — de ene keer is die
groter, de andere keer is die kleiner — dat het sommetje min of meer
uitkomt zoals je denkt. Dat is, beste ministers, heel anders bij in
ieder geval subonderdelen van innovatie. Daar zul je af en toe een
volstrekt winnend lootje kiezen. Dan gaat iets in termen van
maatschappelijk rendement misschien honderd keer over de kop. Maar je
zal ook af en toe miskleunen. Je hebt de stamina nodig, de Kamer heeft
de stamina nodig, de Nederlandse politiek heeft de stamina nodig om dat
te kunnen accepteren.
Daarom ben ik het ook zo eens met wat de heer van der Lee zegt, dat we
een keer een investering zullen tegenkomen, of het nu is in
biotechnologie of in kunstmatige intelligentie, waarvan je zegt dat die
niet heeft gebracht wat wij dachten, en misschien wel twee of drie keer
achter elkaar. Daarom zeggen wij dat wij ook op projectniveau evalueren.
De commissie heeft daarin een heel belangrijke rol. En je hebt het
vermogen nodig om af en toe ook te zeggen: wij zijn hiermee gewoon de
verkeerde weg ingeslagen, wij stoppen ermee. En op andere momenten zul
je misschien zeggen: de risico's zijn misschien aanwezig, maar we gaan
toch door. Nogmaals, je zult af en toe de absolute winnaar trekken. Dat
zal met name het geval zijn in het bakje innovatie, helemaal niet in het
bakje infra, denk ik, waarbij het bakje kennisontwikkeling een
tussencategorie is. Dat is onderdeel van de logica. Daarvan hebben wij
hebben wij gemeend te moeten zeggen dat wij op een verstandige manier,
met mitigering, bereid moeten zijn om dat risico te nemen.
Dit was een wat langer antwoord, maar ik denk dat het echt belangrijk
is, want dit is een cruciaal onderdeel van het commitment dat wij met
elkaar aangaan.
De voorzitter:
Er is nog een nabrander van de heer Van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
Nabrander? Het is gewoon een interruptie. Nog even over die
beoordelingscommissie. Het valt op dat daarin vooral wetenschap en
bedrijfsleven vertegenwoordigd zijn. Je zou verwachten dat er ook mensen
uit de culturele sector of grote denkers bij zouden zitten. Dat is
echter niet het geval. Ik heb een vraag over de besluitvorming binnen de
beoordelingscommissie. De heer Wiebes was daar heel duidelijk over. Hij
zei dat het geen poldermodel moest zijn. Dan is mijn vraag aan de heer
Hoekstra: wat moet het wél zijn in dat besluitvormingsproces?
Minister Hoekstra:
Dan zou ik bijna moeten proberen de hele gedachtewisseling van vanavond
en ook veel van de brieven samen te vatten. Wat de commissie moet doen,
is het volgende. Zij krijgt objectieve criteria mee. Zij beoordeelt
vervolgens een project. Daarbij staan het Centraal Planbureau maar ook
eventueel andere planbureaus haar ten dienste. Daarbij staat ook de
mogelijkheid open om sectorspecifieke expertise — want de commissie
bestaat echt niet uit allemaal mensen met diepe kennis van bijvoorbeeld
nanotechnologie — in te roepen. Uiteindelijk zullen zij tot het oordeel
moeten komen of een project, alles afwegend, publiek geld waard is of
niet. Daarbij geldt — daarom was ik ook zo blij met de interventie van
de heer Van der Lee — dat in het ene type project meer risico ingebakken
zit, waardoor je ook meer risico moet nemen, dan in het andere. Dat is
hoe het zou moeten.
Ik kan nu de heer Van Raan al toezeggen, zeker zolang Wiebes en ik er
zitten, dat als die commissie adviseert dat wij iets niet moeten doen,
hij dan niet zal meemaken dat het kabinet dan in de rebound gaat en
zegt: doe het eigenlijk toch maar, want het komt ons als politiek zo
lastig uit. Dan is het design kapot en dan kun je er beter niet aan
beginnen.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de tweede termijn van de Kamer. Ik stel echt voor om
dat liefst binnen één minuut te doen. Ik hoop dat jullie staccato met de
moties kunnen beginnen. Als eerste geef ik het woord aan de heer Van der
Lee.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb geen moties. Ik dank de bewindslieden, niet alleen
voor de beantwoording van vanavond, maar ook voor vijf kwartalen van
dialoog die ertoe hebben geleid dat dit project mogelijk een winner
wordt, in die zin dat het een ruime Kamermeerderheid krijgt en dat het
er beter op is geworden. Wij hebben de lat ook hoger gelegd.
Ik dank de bewindslieden ook voor de toezegging die is gedaan om toch
eens te kijken of er op een aantal punten nog iets kan worden
aangescherpt dat zijn beslag gaat krijgen in de instellingswet, en dat
er ook over wordt nagedacht of er in de wet- en regelgeving nog
aanvullend iets nodig is om bepaalde projecten tot een succes te
maken.
Tot slot merk ik op, zoals ik zojuist ook zei bij de interventie, dat
wij accepteren dat er dingen zullen gaan mislukken. Dat is ook de enige
manier om echt aan iets nieuws te beginnen.
De voorzitter:
De heer Van Raan, Partij voor de Dieren.
De heer Van Raan (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Een minuut gaat niet lukken, maar ik ga wel heel
snel moties voorlezen. Dank voor de beantwoording.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering te borgen dat financieringsaanvragen onder het
Nationaal Groeifonds, voordat ze worden gehonoreerd of afgewezen, worden
voorgelegd aan het parlement, inclusief het ingevulde toetsingskader en
eventueel ander materiaal dat inzicht biedt in de afweging die is
gemaakt door de beoordelingsadviescommissie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Stoffer. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 7 (35570-XIX).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering in de begrotingsstukken behorende bij het Nationaal
Groeifonds een overzicht op te nemen waarin alle projectaanvragen staan,
ook de aanvragen die zijn afgewezen, inclusief de redenen voor het
honoreren dan wel afwijzen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Stoffer. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8 (35570-XIX).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering concrete broeikasgasreductiedoelstellingen op te
nemen in het toetsingskader van het Nationaal Groeifonds,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (35570-XIX).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering de Monitor Brede Welvaart op te nemen in het
toetsingskader van het Nationaal Groeifonds,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (35570-XIX).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering te borgen dat projecten uit het Nationaal
Groeifonds niet elders op de wereld een negatief effect op het klimaat
of de biodiversiteit veroorzaken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (35570-XIX).
De heer Van Raan (PvdD):
Dat is de brede welvaart, zeg ik tegen de heer Wiebes.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering uit te sluiten dat via het Nationaal Groeifonds
geld wordt uitgegeven aan de fossiele industrie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12 (35570-XIX).
De heer Van Raan (PvdD):
Had ik nog tijd over? Nee? Helaas, dank u wel.
De voorzitter:
Ik ga naar meneer Stoffer van de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ik heb twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering voornemens is een instellingswet voor een
begrotingsfonds voor het Nationaal Groeifonds op te stellen;
constaterende dat de regering stelt dat het wetstraject dat daaruit
voortvloeit circa twee jaar in beslag neemt;
constaterende dat het fonds een looptijd heeft van vijf jaar, waardoor
de instellingswet in dat geval slechts voor ongeveer de helft van de
looptijd van het fonds in werking is;
van mening dat de instellingswet zo snel mogelijk behandeld moet worden,
teneinde een juiste juridische verankering te bewerkstelligen;
van mening dat een duidelijk investeringskader met criteria en doelen
gericht op duurzame productiviteitsgroei en het verbeteren van het
verdienvermogen voor de volgende generatie(s) nodig is;
verzoekt de regering in de instellingswet voor een begrotingsfonds voor
het Nationaal Groeifonds een duidelijk investeringskader op te nemen en
het wetsvoorstel voor de zomer van 2021 naar de Kamer te sturen, met het
oog op een spoedige behandeling;
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 13 (35570-XIX).
De heer Stoffer (SGP):
Dan de volgende, voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering voornemens is om in 2021 voor maximaal 4
miljard euro aan verplichtingen aan te gaan in het kader van het
Nationaal Groeifonds;
van mening dat de Kamer tussentijds inzicht moet krijgen in de door de
Commissie en het kabinet goedgekeurde projectvoorstellen ten behoeve van
een tussentijds wegingsmoment;
verzoekt de regering na het aangaan van verplichtingen in de eerste
tranche het aangaan van eventuele extra verplichtingen af te laten
hangen van het aannemen van de instellingswet door de Kamer;
verzoekt de regering tevens in de eerste fase de uitwerking van de
honorering van de projectvoorstellen te delen met de Kamer, zodat de
Kamer dit kan betrekken bij de behandeling van de relevante suppletoire
begrotingen, het evaluatiemoment van het Groeifonds en bij de
behandeling van de instellingswet voor het fonds;
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 14 (35570-XIX).
Meneer Van Otterloo.
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Dank u wel, voorzitter. Om het gemiddelde van de moties per deelnemer
naar beneden te brengen heb ik geen motie. Maar ik wil nog wel een
algemene opmerking maken. Even voor de helderheid, ook in de richting
van de minister van Financiën: ik heb me indertijd overigens ook al
beroepen op een aantal gezaghebbende economen. Ik heb dus nooit gedacht
dat ik door de bliksem getroffen was en het licht had gezien. Het gaat
om het verhaal dat dit een groeifonds is met heel specifieke onderdelen.
Wij zullen de rest van de begroting en de vraag hoe groot het
begrotingstekort moet zijn, toetsen aan de vraag in hoeverre er
investeringen mogelijk zijn die de brede maatschappelijke welvaarttoets
doorstaan en die bijdragen aan het verdienvermogen van Nederland. Dat
hoeft niet alleen te gaan via het Groeifonds. Dan zou het Groeifonds
zichzelf in de weg zitten, want wij zullen dat voor de hele begroting
moeten doen. Met die positieve houding staan wij tegenover het
Groeifonds, zeker na alle verbeteringen die er in de brief zitten die
wij gisteren hebben ontvangen.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Nijboer, PvdA.
De heer Nijboer (PvdA):
Dank u wel, voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de investeringen in onderwijs misschien wel de
belangrijkste zijn voor onze toekomstige welvaart;
verzoekt het kabinet eraan bij te dragen dat een substantieel deel van
de aanvragen voor het Groeifonds zien op investeringen in het
onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Nijboer. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 15 (35570-XIX).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de woningnood een van de belangrijkste belemmeringen
vormt voor de huidige en toekomstige welvaart;
verzoekt het kabinet het mogelijk te maken dat innovatie in de bouw en
de bouw van woningbouwprojecten uit het Groeifonds worden
ondersteund,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Nijboer. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 16 (35570-XIX).
De heer Nijboer (PvdA):
Een van de meest principiële punten die zijn ondervangen, naast de brede
welvaart, is het budgetrecht van de Kamer, want hoe je het wendt of
keert, 20 miljard uitgeven is altijd een politieke keuze. Ik vind het
goed dat daaraan tegemoet is gekomen. Ik denk wel — het is nu zo'n drie
maanden voor de verkiezingen — dat ook deze afweging linksom of rechtsom
op de formatietafel voorbij zal komen. Dan zullen we dan wel weer zien.
Drie maanden voor de verkiezingen geld beleggen in een apart,
afgezonderd fonds: ik moet zien of het helemaal de eindstreep haalt.
Maar daar zijn de verkiezingen voor.
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nijboer. Meneer Alkaya, Socialistische Partij.
De heer Alkaya (SP):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de ministers voor de beantwoording van
onze vragen. Het is hoopgevend om bij iedereen de vanzelfsprekendheid te
zien van een rol voor de ondernemende overheid in de economie van de
toekomst. Dat was namelijk lang helemaal niet vanzelfsprekend. Wij
hebben constant tegen de stroom in moeten zwemmen.
Als ik dan zeg dat de volgende stap om de sociale innovatie te
bevorderen de erkenning en de emancipatie van werknemers is, zeg ik dat
niet als rooie rakker, wat ik ook ben, maar als cum laude afgestudeerde
innovatiemanager in Delft bij een multinational als Ahold. Ik ben ervan
overtuigd. Alleen maar een beroep doen op vakbonden om voorstellen in te
dienen, is niet voldoende. Zij moeten ook structureel betrokken worden
bij het proces. Bij bedrijven levert dat het beste resultaat op, maar
ook bij overheden. Vandaar de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om de rol van de vertegenwoordigers van werknemers
in het beoordelingsproces van investeringsvoorstellen structureel te
verankeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Alkaya. Naar mij blijkt, wordt de
indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 17 (35570-XIX).
De heer Alkaya (SP):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Alkaya. Meneer Slootweg, CDA.
De heer Slootweg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil beide ministers danken voor hun
antwoorden. Ik wil minister Wiebes danken voor zijn antwoord, zijn
toezegging rond het mbo. Als we naar een Nationaal Groeifonds gaan — dan
leg ik toch even de nadruk op het woordje "Nationaal" — zal dit ook in
de toekomst betekenen dat we mensen hebben met een hogere opleiding, met
een middelbare opleiding en soms ook met een lagere opleiding. Zij
moeten allemaal kunnen profiteren van de opbrengsten van het
Groeifonds.
Ik ben minister Wiebes ook dankbaar voor een ander punt, over de regio.
Hij geeft aan dat de knelpunten in het Westen misschien opgelost kunnen
worden door groene transitietechnologie, die wellicht in een andere
regio al een plek heeft. Toch heb ik nog één vraag waar ik niet echt een
duidelijk antwoord op heb gekregen, namelijk: hoe werkt die MKBA-toets?
Ik heb geen zin om al die modellen uit te werken, maar ik heb het
simpele voorbeeld genoemd van een lightrail tussen Groningen en
Leeuwarden, en tussen Den Haag en Amsterdam. Is het dan zo dat zo'n
verbinding tussen Den Haag en Amsterdam binnen dat model per definitie
altijd de voorkeur heeft of een voordeel heeft ten opzichte van
Leeuwarden en Groningen? Ik hoop dat die vraag beantwoord kan
worden.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Slootweg. Dan gaan we naar meneer Wiersma, VVD.
De heer Wiersma (VVD):
Voorzitter, dank. Ik dank het kabinet voor alle inspanningen, en vooral
voor alle motivatie en energie om er ook nog in deze periode een succes
van te maken. Dat is denk ik heel belangrijk voor toekomstige generaties
maar ook voor een volgend kabinet, om in die schoenen te kunnen stappen.
Dus dank.
Dank ook voor de toezegging over die groeistrategie. Die was al
toegezegd in Q2, voor de zomer. Daarna werd het toegezegd voor het
najaar. Nu wordt het toegezegd voor januari. Ik snap overigens dat er
heel veel activiteiten naast zijn geweest, met corona. Ik heb daar heel
veel begrip voor. Maar ik hoop wel heel erg dat het in Q1 wel lukt, want
het zou heel mooi zijn als een volgend kabinet kan doorbouwen en niet
opnieuw iets moet uitvinden of er überhaupt niet meer over nadenkt, want
dat zou heel zonde zijn.
Voorzitter. Dank voor de bevestiging van het belang van infrastructuur.
Het is mooi dat die balans erin zit en erin blijft. Ik wens ons allen
veel groei toe, overigens ook aan de diverse samenstelling van deze
zaal.
De voorzitter:
De heer Bruins namens de ChristenUnie.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de ministers voor de beantwoording. Ik
heb geen moties. Ik markeer graag dat het me bij de verdere inrichting
van dit fonds goed lijkt om specifieker en duidelijker te zijn over de
afkadering tussen Groeifonds en Infrastructuurfonds en over hoe om te
gaan met de definiëring van onderhoud. Ik heb de indruk dat beide
boodschappen zijn overgekomen, dus ik kan het hierbij laten. Ik zie geen
geknik. Ja, er wordt geknikt. Dan is een verdere bevestiging in tweede
termijn niet nodig.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bruins. De heer Sneller namens D66.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Dank voor de beantwoording. Ik zou zeggen: laten we
beginnen.
De voorzitter:
Bedankt. Ik weet niet welke minister als eerste wil antwoorden. De
moties duurden even. Dank aan onze trouwe Kamerbode, want die rent zich
een ongeluk in z'n eentje. Het duurt dus even, want we moeten even
wachten tot de moties bij de ministers en de Kamerleden zijn.
De vergadering wordt van 21.39 uur tot 21.55 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister van Economische Zaken en Klimaat over
de moties. Daarna geef ik het woord aan de minister van Financiën.
Minister Wiebes:
Voorzitter. We hebben de moties verdeeld. Ik begin bij de motie op stuk
nr. 9. In lijn met mijn beantwoording in de richting van de heer Van
Raan, die de motie heeft ingediend, moet ik de motie ontraden. Ik heb
net uitgelegd waarom.
Het verzoek in de motie op stuk nr. 10 vind ik een logische gedachte van
de heer Van Raan. Deze gaat over de Monitor Brede Welvaart. Hij bedoelt
dat de MKBA moet worden uitgevoerd in de breedte van de Monitor Brede
Welvaart, zoals deze door het CBS wordt gedaan. Ik heb daarnaar
geïnformeerd. Het is in die diepgang onuitvoerbaar. Het moet uitvoerbaar
zijn, dus noodgedwongen sluit ik aan bij de reguliere, actuele kaders
voor een MKBA. Die wordt ook steeds geactualiseerd. Ik ga dat niet voor
dit doel uitbreiden, want dat is niet uitvoerbaar. Het CBS heeft er een
jaar werk aan om één zo'n ding op te stellen. Als je dat voor ieder
project moet doen, dan wordt het onuitvoerbaar. Ik moet hem
ontraden.
De heer Van Raan (PvdD):
Dat verbaast me enigszins, omdat we met de Kamer een heel groot project
hebben. Het is een belangrijk project, een zoekproject, over het
bredewelvaartsbegrip. Er zijn moties over aangenomen om dat te betrekken
bij de miljoenennota, bij de besluitvorming en bij wetgeving, en dan
zouden we het hier niet kunnen doen. Dat verbaast me een beetje.
Minister Wiebes:
Het CBS heeft er behoorlijk wat werk aan om dat één keer per jaar op te
leveren. Als je dat voor ieder project moet doen, is dat helaas
onhaalbaar. Ik vind de gedachte logisch, maar in de uitvoering loopt het
spaak. Dat heb ik me helaas moeten laten adviseren.
De motie op stuk nr. 11 verzoekt te borgen dat de projecten niet ergens
op de wereld een negatief effect veroorzaken en de motie op stuk nr. 12
verzoekt uit te sluiten dat ergens geld van het Groeifonds wordt
uitgegeven aan de fossiele industrie. Ik moet beide ontraden. We werken
met een weging. De weging moet positief zijn. Het gaat er bovendien niet
om aan wie geld wordt uitgegeven. Het gaat altijd om het publieke
belang. Het gaat dus om de vraag voor welk publiek belang, voor welk
doel, geld wordt uitgegeven. Dus de motie op stuk nr. 11 en de motie op
stuk nr. 12 moet ik daarmee ontraden.
Dan kom ik op de motie op stuk nr. 15 en de motie op stuk nr. 16. Ik wil
toch een kleine dialoog met de heer Nijboer voeren. Ik heb net over de
motie op stuk nr. 15 beaamd dat de hele pilaar kennis, waaronder
onderwijs en zelfs funderend onderwijs en de vernieuwing daarvan, in
aanmerking zou kunnen komen als er goede voorstellen zijn. Maar hier
staat dat wij er dan voor zouden moeten zorgen dat een substantieel deel
— ik weet niet wat dat is — van de aanvragen zien op die investering.
Dat heb ik niet in de hand. Ik ben ontvankelijk voor alternatieve
teksten. Mijn bedoelingen zijn heel scherp. Het antwoord is: ja, zijn
wens zit in een van de pijlers, maar zoals het hier geformuleerd is,
vind ik het te onhelder. Ik weet zeker dat de heer Nijboer met deze
ingrediënten in staat is om een motie te formuleren die oordeel Kamer
kan krijgen, want ik heb hem net het recept verschaft en ik heb hem
zelfs een toezegging gedaan.
De heer Nijboer (PvdA):
Daar ben ik toe bereid. Ik dacht dat ik het juist goed had geformuleerd,
omdat het vaak via de ministers wordt ingediend. We horen minister Van
Nieuwenhuizen voortdurend zeggen: deze projecten geleid ik door naar de
commissie. Als ik dat verkeerd heb begrepen, vind ik het prima om het
anders te formuleren. Ik heb het juist niet op de uitkomsten
geformuleerd, want dat gaat via de commissie.
Minister Wiebes:
Ook niet op de uitkomst, maar ik kan ermee akkoord gaan als het langs de
lijn wordt geformuleerd dat zij in principe in aanmerking komen voor de
beoordeling, want het zit in de pijlers.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 15 wordt dus gewijzigd?
Minister Wiebes:
Dat laat ik natuurlijk aan de heer Nijboer. Daar ga ik niet over. Maar
ik denk dat de volgende tekst al gauw raak zou kunnen zijn.
Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 16. Daar heb ik ook een probleem
mee, want de zin is op allerlei manieren te lezen. Ik heb tegen de heer
Nijboer gezegd dat er geen woningen worden gebouwd uit het fonds. Uit
het fonds worden dus ook geen woningbouwprojecten ondersteund. Zo kan ik
hem lezen. Er is een innovatiepijler. Ik ga niet van tevoren zeggen dat
een bepaald terrein, bijvoorbeeld bouwinnovatie, wordt
uitgesloten.
Maar zoals het hier staat, zou het de entree kunnen zijn voor het
publiek financieren van woningen. Dat is niet wat ik bedoel. Ik denk ook
dat dit niet de bedoeling is van de heer Nijboer. Ik kan me voorstellen
dat de oproep zou kunnen zijn dat specifieke innovatie voor de bouw niet
wordt uitgesloten bij de pijler innovatie. Dat zou ook mijn advies aan
hem zijn, maar deze motie suggereert allerlei andere dingen. Daar lezen
wij ook allerlei andere dingen in. Daardoor raken mensen in verwarring.
Die moet ik dus in deze vorm ontraden, maar ook hier ben ik ontvankelijk
voor allerlei tekstsuggesties van de heer Nijboer.
De voorzitter:
De laatste is ontraden. Meneer Wiersma heeft vast een vraag over de
motie op stuk nr. 15.
De heer Wiersma (VVD):
De motie op stuk nr. 15 is op de huidige manier toch ontraden?
Minister Wiebes:
Ja, in de huidige vorm. Ik ben er zeker van dat de heer Nijboer in zijn
tweede ronde misschien met andere teksten komt. Dat zeg ik ook over de
motie op stuk nr. 16, maar ook hier heb ik de sleutels aan de heer
Nijboer gegeven. Bij de motie op stuk nr. 17 …
De voorzitter:
Meneer Nijboer, kort alstublieft.
De heer Nijboer (PvdA):
We komen er wel uit bij de beide moties. "Innovatie in de bouw niet
uitsluiten", dat zou ook wel heel bijzonder zijn. Ik vind dat een motie
dan ook weer niks waard is, want het kabinet zou geen knip voor de neus
waard zijn als het dat zou doen. Het was natuurlijk ook bedoeld om de
grote ontsluiting mogelijk te maken, waar we het in het debat over
hebben gehad en wat de minister heeft omarmd. Ik kom met gewijzigde
voorstellen. Ik moet nog even kijken of het kabinet een apart briefje
voor appreciatie geeft.
De voorzitter:
Dank u wel. De volgende motie, meneer de minister.
Minister Wiebes:
Ik ga proberen snel te reageren op de suggesties van de heer Nijboer. De
heer Alkaya loopt op twee manieren een beetje weg van mijn insteek. Hij
verzoekt om de rol van vertegenwoordigers te verankeren, maar het gaat
erom dat kennis van aspecten van werk in aanmerking zou kunnen komen om
er op de een of andere manier bij te worden betrokken, bijvoorbeeld in
de Raad voor de Toekomst. Het gaat om kennis en om meer dan alleen maar
technische innovatie. Maar het kan ook in samenhang met sociale
innovatie. Hier staat eigenlijk gewoon dat de werknemers hun belangen
moeten vertegenwoordigen in de beoordeling van voorstellen. Dat is nou
precies waar ik nadrukkelijk afstand van heb genomen. Om die reden moet
ik de motie ontraden.
De heer Alkaya (SP):
Dat snap ik, maar de duiding van de minister klopt niet. Ik zeg: de
vertegenwoordiging van de werknemers. Dat doe ik, omdat ik heb betoogd
dat zij de meeste inzicht en kennis hebben over de toekomst van werk en
niet omdat zij de belangen van de huidige werknemers vertegenwoordigen.
De toelichting klopt niet, maar ik vermoed dat we alsnog niet tot elkaar
komen. Het is toch belangrijk om dat gezegd te hebben.
Minister Wiebes:
Laat ik mij dan even baseren op de tekst zoals deze er ligt en op de
toelichting die ik net heb gegeven. Daarlangs moet ik de motie ontraden.
Ik kan niet in de toekomst kijken.
De voorzitter:
Dank u wel. De minister van Financiën.
Minister Hoekstra:
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de leden voor de gemaakte opmerkingen in
de tweede termijn.
De motie van de heer Alkaya en de heer Nijboer, die nog even ter sprake
kwam, had ik al van een oordeel voorzien. Maar voor de volledigheid
herhaal ik dat ik de motie oordeel Kamer geef. Dit betreft de oude motie
die opnieuw wordt ingediend en die helemaal in de geest is van mijn
opmerking in mijn eerste termijn ten aanzien van de
instellingswet.
Dan ben ik bij de eerste motie van de heer Van Raan. Dit is de motie op
stuk nr. 7. Deze motie moet ik ontraden, omdat in het proces echt wat
anders wordt gevraagd dan wat het kabinet voorziet als logisch, namelijk
dat financieringsaanvragen moeten worden voorgelegd aan het parlement,
voordat ze worden gehonoreerd of afgewezen. Dan haal je juist precies
het ontwerp waar enthousiasme voor leek te bestaan, volledig overhoop.
Dat zou ik niet willen doen, dus die motie moet ik ontraden.
De heer Van Raan (PvdD):
Wellicht kan ik de minister overhalen door de woorden "voor dat" weg te
halen. Het gaat er juist om dat je wil weten hoe dat proces is
verlopen.
Minister Hoekstra:
Dan snap ik niet precies wat …
De heer Van Raan (PvdD):
Het heeft er ook mee te maken dat je inzicht wil krijgen in hoe die
afweging is gemaakt. Daar gaat overigens ook de motie op stuk nr. 8
over.
Minister Hoekstra:
Ik weet niet precies wat er blijft drijven van dit scheepje als we dit
stukje weghalen. Laat ik dan een appreciatie op de motie op stuk nr. 8
geven. Die moet ik in de huidige vorm overigens ook ontraden. Maar ik
ben wel tot het volgende bereid. Er staat nu: "verzoekt de regering om
in de begrotingsstukken een overzicht op te nemen van" enzovoorts. Wat
volgens mij een goede modus zou kunnen zijn, is dat we voorafgaand aan
het jaarlijkse debat — bijvoorbeeld over de Dag van de groei, waar het
ongetwijfeld over projectvoorstellen zal gaan — schriftelijk toelichten
welke projecten zijn ingediend, hoe die zijn beoordeeld, enzovoorts.
Daar zouden we het in kunnen meenemen. Dus die transparantie, die in de
geest is van deze motie, wil ik echt betrachten, maar ik kan het niet
meenemen in de begrotingsstukken. We kunnen het oplossen door de tekst
aan te passen. Ik kan ook deze royale toezegging aan het lijstje van de
heer Van Raan toevoegen en de motie as such ontraden. Ik weet niet wat
hem liever is.
De heer Van Raan (PvdD):
Voor de tweede motie lijkt me dat een heel fijne toezegging; dank
daarvoor. De minister zei "en-en-en". Je wilt ook inzicht hebben in de
afgewezen projecten. Zitten die daar dan ook bij?
Minister Hoekstra:
Volgens mij wil het kabinet verantwoording afleggen over de projecten.
Iets van het waarom zullen we uiteraard met de Kamer delen.
Tegelijkertijd vind ik dat het raadkameren van de commissie, om het zo
te zeggen, aan de commissie moet zijn. Dat moet in beslotenheid
plaatsvinden. Uiteindelijk komen zij met een oordeel. Dat oordeel zullen
ze ongetwijfeld motiveren, maar in de kern zal het erop neerkomen dat
een bepaald project niet voldoet aan de toetsingscriteria. In hoeverre
er dan ruimte is om dan nog eens uitgebreid te gaan second-guessen
vanuit het parlement richting de bewindspersonen, is echt de vraag. Maar
het verzoek van de heer Van Raan om een overzicht te krijgen en daarover
een debat te voeren, vind ik op zichzelf valide. Met een volgens mij
royale en ruiterlijke toezegging ontraad ik beide moties. De heer Van
Raan ken ik als iemand die veel meer belang hecht aan de materiële
werkelijkheid dan aan de formele werkelijkheid, dus hij kan daar prima
mee leven.
De heer Van Raan (PvdD):
Daar ga ik de hele nacht over dromen. Dat betekent dat ik de tweede
motie intrek.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Van Raan/Stoffer (35570-XIX, nr. 8) is ingetrokken,
maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Minister Hoekstra:
Het was bedoeld als een groot compliment en niet als een vileine
opmerking.
Voorzitter. Ik heb nog twee moties van de heer Stoffer. De eerste motie,
op stuk nr. 13, zou ik oordeel Kamer willen geven.
In de tweede motie, op stuk nr. 14, worden twee verzoeken belegd. Met
het tweede verzoek zou ik me helemaal kunnen verenigen, maar in het
eerste verzoek lijkt een clausulering te zitten, als zou het nog niet
aangenomen zijn. Als het helemaal niet aangenomen is, ben je natuurlijk
uitgespeeld. Dan gaan het hele ding van tafel. Zolang de instellingswet
nog niet is aangenomen, lijkt er sprake te zijn van een opschortende
werking. Voor het kabinet is dat een stap te ver. Ik zou ook denken dat
de waarborgen ... De heer Stoffer had daarnet een heel goede formulering
voor wat eigenlijk drie typen waarborgen waren. Dat zou hopelijk genoeg
moeten zijn. Als we de derde alinea met "af te laten hangen van" zouden
kunnen schrappen of dat "af te laten hangen van" kunnen wegnemen, dan
kunnen we op oordeel Kamer landen.
De voorzitter:
Meneer Stoffer, handjeklap?
De heer Stoffer (SGP):
Nou, ik ben altijd wel van de principiële lijn, voorzitter. Dat weet u.
Maar ik ga wel even kijken hoe we hier de komende dagen toe komen. Ik
denk dat ik wel in die lijn meevoel. Volgens mij past het ook bij de
laatste interruptie die we zojuist hadden. Ik denk dus dat we daar uit
zouden moeten kunnen komen.
Minister Hoekstra:
Het is ook echt op basis van het debat. Het was ook mijn idee. Het gaat
puur om het punt van die opschortende werking. Volgens mij is dat niet
wat de heer Stoffer beoogt. Hij wil gewoon zijn handen vrij hebben om te
kunnen oordelen. Ik denk dat wij er met de drie ankers die hij heeft
neergelegd helemaal uit kunnen komen. Ik zou hem willen vragen om de
motie in deze vorm aan te houden. Als hij de motie in deze vorm indient,
moet ik haar ontraden. Ik denk dat we echt dicht bij een oplossing zijn
en op oordeel Kamer kunnen landen.
De heer Stoffer (SGP):
Ik ga hetzelfde doen als de heer Nijboer: even kijken of ik tot een
goede formulering kom en dan kan die vast mee in de brief waarin ook een
beoordeling van de moties wordt gegeven. Dan denk ik dat we een eind
kunnen komen.
Minister Hoekstra:
Daarmee heb ik de moties die mij waren toebedeeld volgens mij van een
antwoord voorzien.
De voorzitter:
Beide ministers bedankt voor de beantwoording en de appreciatie van de
moties. Ik heb drie toezeggingen. Misschien kunnen de ministers even
meeluisteren. Er zijn drie toezeggingen gedaan.
In de brief over het jaarverslag Invest-NL zal de minister de Kamer informeren over de inzichten en de lessen geleerd van de investeringen in Invest-NL.
De minister zal de instellingswet voor de zomer aan de Kamer doen toekomen.
De minister gaat bezien of de invulling van het begrip "additionaliteit" aangepast kan worden in de instellingswet.
Ik hoor minister Wiebes "aangescherpt" zeggen. Dat gaan we bij dezen
veranderen. Meneer Van Raan?
De heer Van Raan (PvdD):
Ik mis nog een toezegging. Ik hoorde de minister net een geweldige,
royale toezegging doen. Misschien is het aardig om die nog even te
noemen. Misschien moet u haar nog even herhalen.
Minister Hoekstra:
Ik heb geen idee waar het over ging, maar het was royaal en
ruiterlijk.
De voorzitter:
Dank u wel. We moeten er nu echt een einde aan gaan breien.
De heer Van Raan (PvdD):
Nee, hohohohohoho. Het is goed geprobeerd, maar ...
Minister Hoekstra:
Die toezegging staat vanzelfsprekend. Heel specifiek: wat ik de heer Van
Raan heb toegezegd, is dat voorafgaand aan het debat dat vermoedelijk
volgt op de Dag van de groei, er een overzicht naar de Kamer komt van de
projecten die zijn aangenomen of afgewezen, met daarbij een korte
motivatie.
De voorzitter:
Dit wordt door de griffier genoteerd. Geen zorgen, alles is onder
controle.
De heer Van Raan (PvdD):
Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Slootweg.
De heer Slootweg (CDA):
Ik had over de MKBA een vraag gesteld. Het is nu al erg laat.
Minister Wiebes:
Ik ga de vraag beantwoorden. Excuses, ik heb de vraag nu twee keer niet
beantwoord; het wordt te gek! De heer Slootweg heeft recht op een
antwoord. Hij maakt zich zorgen dat een bepaalde spoorlijn in een gebied
waar veel mensen wonen meer reizigers trekt en dus meer voordelen biedt
voor hetzelfde bedrag, terwijl ergens in de regio verder weg,
bijvoorbeeld in het Noorden, minder reizigers zijn en dus ook minder
voordelen voor hetzelfde bedrag. Er zijn twee belangrijke relativeringen
waardoor het in veel gevallen andersom is. Ten eerste liggen in het
drukke gebied al veel meer spoorlijnen en is de aanvullende waarde van
een extra verbinding daardoor veel beperkter. Tussen Amsterdam en
Rotterdam rijdt een trein in ik geloof 38 minuten. Daar kun je nog wat
vanaf doen, maar dat tikt toch minder aan dan in andere delen van het
land. Ten tweede zijn de aanlegkosten in een druk gebied natuurlijk veel
hoger. Het is dus totaal niet evident dat dit zo is. Ik zou daar ook
niet op rekenen. Laten we er ook geen wetmatigheid van maken. Volgens
mij moeten wij met een open mind voorstellen beoordelen, wel met het
begrip "additionaliteit" in gedachten. Maar ik zie er geen wetmatigheid
in die op die manier zou werken.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik dank altijd allereerst de mensen die ons thuis hebben
gevolgd via het digitale kanaal. De ministers heb ik al bedankt. Zeker
ook de collega's van de minister bedank ik, net als de Kamerleden. Ik
wil deze avond speciale dank uitbrengen aan onze Kamerbode, want hij
heeft zich in zijn eentje rot gerend met alle moties. Ik dank ook de
mensen van de Dienst Verslag en Redactie. Ik wens iedereen een behouden
thuiskomst en een gezegende avond. Heb elkander lief. Ik sluit dit
notaoverleg.
Sluiting 22.12 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 60 (2020-2021) van 2 december 2020 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |