Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de Overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie; Brussel, 5 mei 2020
Overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie; Brussel, 5 mei 2020
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2021D00482, datum: 2021-01-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2021D00482).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (PVV)
- Mede ondertekenaar: E.A.M. Meijers, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2020Z22662:
- Indiener: S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2021-2024)
- 2020-12-01 16:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-12-03 13:45: Procedurevergadering (via videoverbinding) (Procedurevergadering), algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2012-2021)
- 2021-01-05 14:00: Overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie (Inbreng schriftelijk overleg), algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2012-2021)
- 2021-05-12 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2021D00482 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de Overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie; Brussel, 5 mei 2020 (Kamerstuk 35 649 (R2150)).
De voorzitter van de commissie,
De Roon
De adjunct-griffier van de commissie,
Meijers
Inhoudsopgave | blz. | |
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
Inbreng leden van de VVD-fractie | 2 | |
Inbreng leden van de CDA-fractie | 3 | |
Inbreng leden van de SP-fractie | 5 | |
II | Antwoord/Reactie van de Minister | 6 |
III | Volledige agenda | 6 |
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de Overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 6 maart 2018 inzake de verenigbaarheid van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de EU (intra-EU-BITs) met het Unierecht de aanleiding heeft gevormd voor het beëindigen van deze investeringsverdragen. Kan de Minister toelichten of deze interpretatie van dit arrest door iedere lidstaat onderschreven wordt?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom Finland, Ierland, Oostenrijk en Zweden geen partij zijn geworden bij het beëindigingsverdrag? Zijn er bilaterale verdragen die door de beslissing geen partij te zijn bij het investeringsverdrag blijven bestaan? Zijn deze verdragen nog rechtsgeldig? Hoe groot acht de regering de kans dat de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen een of meerdere van deze landen zal starten?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat in de verklaring van 17 januari 2019 in onderdeel 5 is opgenomen dat bilaterale opzeggingen buiten het plurilaterale opzeggingsverdrag ook mogelijk zijn, en vragen welke investeringsverdragen worden opgezegd op grond van een bilateraal opzeggingsverdrag?
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat Nederlandse investeerders, ondanks het Achmea-arrest, onder omstandigheden nog steeds bescherming aan intra-EU-BITs kunnen ontlenen? Zo ja, dan willen zij verder weten of de Overeenkomst de rechtsbescherming doet vervallen? Is het juist dat met de beëindiging van de werking van de horizonclausules beoogd wordt deze rechtsbescherming zo snel mogelijk te laten vervallen? Klopt het dat die beëindiging veel sneller intreedt dan beoogd met de meeste BITs (te weten 15 jaar ná beëindiging van het BIT)? Zo nee, als de BITs geen bescherming meer bieden, waarom moeten zij dan beëindigd worden?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister inzichtelijk kan maken hoeveel zaken ingevolge een intra-EU-BIT in de afgelopen jaren door Nederlandse partijen aanhangig zijn gemaakt dan wel waarbij Nederlandse partijen betrokken zijn (geweest). Daarnaast vragen zij of de Minister inzichtelijk kan maken welke zaken op dit moment aanhangig zijn en welke impact de Overeenkomst hierop heeft. Worden partijen in lopende zaken bijvoorbeeld belemmerd in hun beroepsmogelijkheden als gevolg van de Overeenkomst?
De leden van de VVD-fractie vragen eveneens of de Minister een overzicht kan geven van het totale aantal Nederlandse investeringen en de daarmee gemoeide bedragen die worden geraakt door de Overeenkomst?
De leden van de VVD-fractie merken op dat nog weinig duidelijk is over de eventuele gevolgen van de onderhavige overeenkomst op de investeringsbereidheid tussen Europese landen. Kan de Minister toelichten of hier enig onderzoek naar gedaan is? Welke impact heeft de overeenkomst op de investeringsbescherming van reeds onder het oude regime van intra-EU-BITs gedane investeringen, te meer daar nu in de op 15 januari 2019 ondertekende verklaring hier geen voorzieningen voor getroffen lijken te zijn? Hoe verhoudt het wegvallen van investeringsbescherming voor dergelijke investeringen zich tot het uitgangspunt van rechtszekerheid en het vertrouwen dat ondernemers mogen hebben in de bescherming die verdragen hen bieden, zeker als daar door middel van een horizonbepaling een extra zekerheid is ingebouwd? Is er of wordt er in Europees verband gesproken over het waarborgen van de rechtszekerheid in deze gevallen? Zo nee, bent u bereid om dit punt in Europees verband wederom aan te dragen en te pleiten voor aandacht voor de uitwerking van de overgangsregelingen? Klopt het dat door de beëindiging van de investeringsverdragen Nederlandse ondernemers in sommige Europese landen nu minder mogelijkheden hebben om hun recht te halen dan bedrijven uit derde landen die een investeringsverdrag met het desbetreffende EU-land hebben? Hoe verhoudt zich dit met het streven naar een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat de status van de besprekingen voor een vervangend mechanisme voor intra-EU-BITs is, zoals ook aangegeven is in de overwegingen bij de Overeenkomst? Kan de Minister aangeven wat de overweging is geweest om nog voordat dit vervangende mechanisme tot stand is gekomen al over te gaan tot beëindiging van de intra-EU-BITs?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Overeenkomst een intentie bevat om te kijken naar het verstevigen en verbeteren van de onafhankelijke overheidsrechtspraak in de deelnemende landen. Kan de Minister toelichten op welke wijze de inzet voor een «adequate inzet van het EU-instrumentarium» voor het waarborgen van deze onafhankelijkheid in de komende jaren vorm krijgt?
Inbreng leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie steunen het kabinet in haar voornemen om het plurilateraal verdrag tussen lidstaten van de Europese Unie te ondertekenen dat alle bilaterale investeringsverdragen tussen hen op een eenduidige manier, en onder dezelfde voorwaarden, beëindigd. Deze leden hebben enkele vragen ter verduidelijking van de implicaties van dit verdrag.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om nog een keer duidelijk uiteen te zetten waarom het huidige stelsel van verdragen niet goed meer is en het nieuwe wel. Tevens vragen deze leden de Minister of er specifieke uitzonderingen en/of bijzonderheden te benoemen zijn met betrekking tot dit nieuwe verdrag.
In het verdrag worden de rechten van investeerders onder Europees recht en de verplichting van EU-lidstaten om rechtsbescherming van investeerders op grond van het Europees recht te verzekeren vastgelegd. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of deze overeenkomst niet eveneens als Europees rechtelijk gezien moet worden. Hoe verhoudt dit plurilateraal verdrag zich tot het Unierecht?
Het Achmea-arrest toonde aan dat investeringsverdragen tussen lidstaten van de Europese Unie in strijd zijn met het Unierecht. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister door welk mechanisme de investeringsbescherming wordt vervangen. Tevens vragen deze leden de Minister hoe de ontwikkeling van het multilaterale investeringsbeschermingshof zoals opgezet wordt door de EU zich tot het beëindigen van deze investeringsbedragen verhoudt. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre dit arrest ook gevolgen kan hebben voor investeringsverdragen met derde landen waar eveneens sprake is van een ander internationaal overkoepelend rechtssysteem. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of deze casus breder van toepassing is op andere internationale investeringsovereenkomsten, bijvoorbeeld op multinationals die in verschillende landen opereren en onder verschillende rechtssystemen werken.
Het betreft een intergouvernementele overeenkomst tussen lidstaten van de Europese Unie die niet gebaseerd is op een rechtsgrondslag uit de EU-verdragen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit te verduidelijken ten opzichte van de overweging dat om deze verdragen op te zeggen mogelijke afbreuk gedaan zou worden aan de autonome werking van het Unierecht.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of er financiële consequenties verbonden zijn aan deze wijziging. Tevens vragen deze leden of er nog zaken liepen onder de verdragen en wanneer dat het geval is, welke gevolgen het heeft voor deze zaken.
Een kleine minderheid van de EU-lidstaten heeft aangegeven geen partij te willen worden bij de overeenkomst. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke landen dat zijn, wat hun beweegredenen zijn en welke consequenties dat heeft voor Nederland. Tevens vragen deze leden of alle landen waar Nederland de investeringsverdragen mee opzegt deel gaan nemen aan dit opzeggingsverdrag.
In het plurilateraal verdrag wordt bepaald onder welke voorwaarden een investeerder toegang tot de nationale rechter heeft. De Raad van State spreekt in breder verband zijn zorgen uit omtrent de naleving van de rechtsstatelijke waarden, zoals de onafhankelijkheid van de rechtspraak, waaronder in Polen, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Malta. Investeringsgeschillen komen onder de nieuwe situatie dus voor de betreffende nationale rechters. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe de rechtsbescherming van Nederlandse investeerders bij die rechtbanken in die landen waar de EU vragen stelt bij de rechtsstatelijkheidsontwikkelingen gegarandeerd kan blijven worden, waarbij de verwijzing in de preambule dat lidstaten wordt verplicht deze rechtsbescherming te bieden op grond van de EU verdragen immers niet nageleefd lijkt te worden. Tevens vragen deze leden in deze context hoe deze nieuwe situatie dan beter is ten opzichte van de oude situatie.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe de investeringsgeschillenbeslechting is georganiseerd met de Europese, maar niet EU-landen zoals Zwitserland en Noorwegen en hoe dit zich verhoudt tot deze nieuwe rechtsgrond.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister de rechtsgang te stimuleren in het geval van een geschil en aan te geven welke vormen van beroep er zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de gevolgen zijn wanneer men het niet eens is met uitspraken bij de nationale rechter. Is er dan de mogelijkheid om naar het Europees Hof van Justitie te stappen?
Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister een tijdpad te geven van de goedkeuring van dit plurilateraal verdrag en op welke manier de Kamer wordt geïnformeerd over eventuele problemen die voortkomen uit deze nieuwe situatie.
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom er nu pas een akkoord gesloten is om de bilaterale investeringsverdragen binnen de EU te beëindigen, terwijl het al sinds 6 maart 2018 duidelijk was dat dit moest gebeuren. Hoe komt het dat de onderhandelingen zo lang duurden? Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om deze verdragen al in 2018 op te zeggen?
Daarnaast vragen zij zich af waarom pas na het Achmea-arrest is begonnen met de onderhandelingen om de deze verdragen te beëindigen. Was de regering zich er voor die tijd niet van bewust dat deze in strijd waren met het Europees recht?
De leden van de SP-fractie lezen dat, mede op aandringen van Nederland, in het akkoord is opgenomen dat arbitrageprocedures die reeds zijn beëindigd niet heropend kunnen worden. Zij vinden dit opmerkelijk, aangezien het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft vastgesteld dat de verdragen waarbinnen deze procedures plaatsvonden in strijd waren met het Europees recht. Wegen de belangen van investeerders hierbij voor de Minister zwaarder dan het gebrek aan juridische grondslag van deze procedures?
Daarnaast vragen zij zich af wat de gevolgen van deze beslissing zijn. Hebben reeds beëindigde arbitrageprocedures die zijn gevoerd terwijl beide landen al lid waren van de EU en de arbitragemechanismes dus geen grondslag hadden bijvoorbeeld geresulteerd in hoge schadevergoedingen aan investeerders of beleidsveranderingen? Zou een afhandeling van deze kwesties onder het Unierecht tot andere resultaten kunnen hebben geleid?
Deelt de Minister de mening van de leden van de SP-fractie dat landen alsnog naar het Europees Hof zouden moeten kunnen stappen, wanneer zij vermoeden dat een procedure onder Europees recht een ander resultaat zou hebben opgeleverd dan de arbitrageprocedure die nu is gevolgd? Is de Minister het met hen eens dat landen op deze manier onterecht uitgekeerde schadevergoedingen aan investeerders zouden moeten kunnen terugvorderen?
Hoeveel arbitrageprocedures zijn er met resultaat beëindigd op basis van een investeringsverdrag tussen Nederland en een andere EU-lidstaat?
II. Antwoord/Reactie van de Minister
III. Volledige agenda
Overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie; Brussel, 5 mei 2020.35 649-(R2150) – Verdrag d.d. 25-11-2020, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok