Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Ontwerpbesluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet (Kamerstuk 33118-172)
Omgevingsrecht
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2021D00498, datum: 2021-01-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2021D00498).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: C.J.M. Roovers, griffier
Onderdeel van zaak 2020Z25269:
- Indiener: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2021-01-05 14:00: Ontwerpbesluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2021-01-12 15:15: Regeling van Werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-01-14 11:30: Procedurevergadering commissie voor Binnenlandse Zaken (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2021-02-25 11:00: VSO Ontwerpbesluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet (33118-174) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2023-06-08 15:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2021D00498 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dd. 17 december 2020 inzake het bij de Kamer voorgehangen Ontwerpbesluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet (Kamerstuk 33 118, nr. 172).
De voorzitter van de commissie,
Ziengs
De griffier van de commissie,
Roovers
Ontwerpbesluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet (TK33118-172)
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit (koninklijk besluit) waarmee de inwerkingtreding van de Omgevingswet met ingang van 1 januari 2022 wordt vastgesteld. Deze leden achten het een goede zaak dat die datum nu definitief is bepaald. Dat biedt de bestuurlijke partners en de uitvoeringspraktijk houvast. In de toelichting staat dat de precieze uitwerking van de inwerkingtredingsvolgorde van de verschillende andere onderdelen van het stelsel in een technisch besluit nader wordt geregeld. Wat is het karakter van dit technisch besluit? Is dat ook een koninklijk besluit, waarvan het ontwerp wordt voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering goed de vinger aan de pols te houden bij het DSO-LV. Voor deze leden is ook belangrijk dat er goede financiële afspraken met de medeoverheden zijn gemaakt en dat wordt geborgd dat de Omgevingswet decentrale overheden niet meer hoeft te kosten dan dat het hen oplevert.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze leden zijn verheugd dat de Omgevingswet op 1 januari 2022 ingevoerd kan worden.
De leden van de D66-fractie hebben nog een aantal vragen over de stand van zaken van het DSO. Deze leden waren verheugd te lezen dat dat Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) eind 2020 zou worden afgerond en dan gereed is voor inwerkingtreding zodat alle overheden ermee kunnen oefenen. Is deze planning voor afronding van het DSO inderdaad gehaald en hebben nu alle overheden toegang om hiermee te kunnen oefenen? Kan de Minister aangeven hoeveel en wanneer overheden starten met het oefenen? De leden van de D66-fractie herinneren zich dat er een inwerkingtredings-monitor beschikbaar is. Wordt hierin zichtbaar welke overheden reeds oefenen/geoefend hebben met de DSO-LV?
De leden van de D66-fractie ontvangen graag meer inzicht in de volgorde van inwerkingstreding. Wat zijn hiervan de uitgangspunten en de tijdslijn?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het voorgenomen besluit om de Omgevingswet per 1 januari 2022 inwerking te laten treden. Deze leden hebben hier zorgen over en vragen bij.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben inhoudelijk bezwaren tegen de invoering van de Omgevingswet. Deze leden hebben echter ook zorgen over het proces om tot invoering over te gaan. Zo hebben deze leden in het recente notaoverleg aangegeven dat zij van mening zijn dat pas van invoering sprake kan zijn als zeker is dat het nieuwe wettelijk stelsel in een dusdanige staat verkeert dat overheden, burgers en bedrijven daadwerkelijk met het nieuwe stelsel aan de slag kunnen. Op dit moment is die zekerheid er nog niet. Toch kiest de Minister ervoor om over te gaan tot inwerkingtreding. De Minister draagt als argument hiervoor aan dat de medeoverheden duidelijkheid wensen over de inwerkingtredingsdatum. In de toelichting wordt echter niet ingegaan op de vragen wat er nog precies moet gebeuren om tot een ordentelijke inwerkingtreding over te gaan. De aan het woord zijnde leden willen daarom graag een nader gespecificeerd overzicht ontvangen van de huidige implementatie situatie en een heldere tijdlijn ontvangen van alle stappen die in de komende periode nog gezet moeten worden om tot inwerkingtreding over te kunnen gaan.
Een grote zorg die de leden van de fractie van GroenLinks hebben is de zorg over het Digitaal stelsel (DSO). Dit DSO is cruciaal voor een goede inwerkingtreding. Hoe staat het op dit moment met de implementatie van het DSO? Kan de Minister een schematisch overzicht geven (per onderdeel van het DSO) van de stappen die nog gezet moeten worden en die nog afgerond moeten worden alvorens het DSO werkend is en gebruikt kan worden? Kan de Minister hier ook een tijdlijn aan koppelen en kan zij toezeggen dat de Kamer over het verloop van de verdere implementatie van het DSO periodiek geïnformeerd wordt? Acht de Minister, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks, het uitgesloten dat er in het komende jaar nog vertragingen of problemen bij het DSO naar voren komen die opnieuw uitstel tot van de invoeringsdatum zouden kunnen leiden? Kan deze verwachting worden onderbouwd? Kan de Minister specifiek ingaan op hoe het staat met de koppeling van de verschillende onderdelen van het DSO aan elkaar en aan andere relevante systemen? Kan de Minister verzekeren dat alle potentiële problemen rondom de koppeling van onderdelen van het DSO en andere relevante systemen in beeld zijn en dat er bijvoorbeeld geen problemen ontstaan met de vergunningverlening of het doorzetten van meldingen naar het juiste bestuursorgaan omdat de systemen nog niet goed op elkaar aangesloten zijn? Zo ja, waar baseert zij deze verwachting op?
Een ander punt van zorg van de leden van de fractie van GroenLinks betreft de financiën. Decentrale overheden uiten regelmatig hun zorgen over een gebrek aan financiën. De Minister schrijft in de toelichting dat er goede afspraken zijn gemaakt. Kan dit nauwkeurig worden toegelicht? Hoeveel geld wordt er extra aan de medeoverheden gegeven voor de Omgevingswet? Kan de Minister hierbij aangeven of de verschillende medeoverheden het eens zijn met de budgettaire middelen die nog nodig zijn en die zij nog zullen ontvangen? Is de Minister er zeker van dat de nu geoormerkte middelen voldoende zijn om de verdere implementatie en invoering op een goede wijze te kunnen laten geschieden? Kan de Minister ook een overzicht geven hoeveel geld er tot nu toe is uitgegeven aan de invoering van de Omgevingswet door het Rijk, door de provincies, door de gemeenten en door de waterschappen? Kan in dit overzicht ook worden opgenomen hoeveel budget er voor de verschillende overheden nog nodig is om tot definitieve inwerkingtreding over te gaan en hoeveel hiervan afkomstig is van het Rijk en hoeveel zij zelf moeten halen uit hun eigen middelen?
Eerder is ook uitgebreid gesproken over het belang van participatie. De leden van de fractie van GroenLinks vernemen graag wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot de benodigde participatieverordeningen die decentrale overheden moeten opstellen? Wat is de uiterste datum waarop deze verordeningen inwerking moeten zijn getreden? Heeft de Minister zicht op het feit of alle decentrale overheden een dergelijke verordening tijdig hebben opgesteld zodat bij de start van de Omgevingswet alle verordeningen gereed zijn en inwerking zijn getreden?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben zoals uit voorgaande opmerkingen en vragen naar voren komt nog grote zorgen over de haalbaarheid van de datum van inwerkingtreding. Zij vernemen daarom graag een antwoord op de vraag of de Minister een zogenaamd plan B heeft klaarliggen als na de inwerkingtredingsdatum toch blijkt dat essentiële onderdelen in de uitvoering van de Omgevingswet (zoals bijvoorbeeld het DSO) niet goed werken? Hoe moeten overheden, burgers en bedrijven handelen als blijkt dat het nieuwe stelsel niet goed blijkt te werken? Graag vernemen deze leden hier een uitgebreide reactie op.
Tot slot hebben de leden van de fractie van GroenLinks behoefte om te leren van ervaringen uit het buitenland met hoe een wet als de Omgevingswet daar werkt. Op 4 december 2020 stond in de Volkskrant (pagina 26) een stuk over de evaluatie van de Nieuw-Zeelandse Omgevingswet. Kan de Minister ingaan op de ervaringen die in Nieuw-Zeeland de afgelopen jaren zijn opgedaan met een grote overkoepelende wet voor de fysieke leefomgeving? Kan zij daarbij specifiek ingaan op de conclusie die een staatscommissie aldaar heeft getrokken om juist weer af te stappen van een alles omvattende «megawet» en weer terug te keren naar sectorale wetten? Graag daarbij ook een expliciete reactie op de conclusies van onderzoeker Kistenkas van de Wageningen Universiteit en de auteur van het opinieartikel: (1. Dat sectorale toetsing aan harde milieunormen beter is dan een integrale afweging, waarbij het gevaar bestaat dat zwakke waarden als biodiversiteit, lucht- of waterkwaliteit worden uitgeruild of voor de kortere termijn als minder relevant worden beschouwd; 2. Juist minder gemeentelijke decentralisatie voor de ruimtelijke ordening en meer rijksregie; 3. Dat «duurzaamheid» een leidend rechtsbeginsel zou moeten zijn, waaraan alle overige normen ondergeschikt zouden moeten zijn). Welke ervaringen uit de Nieuw-Zeelandse praktijk acht de Minister zinvol om te betrekken bij de invoering van de Omgevingswet in ons land? De aan het woord zijnde leden zijn ook benieuwd of de Nederlandse overheid contact heeft gehad met de Nieuw-Zeelandse overheid om zo informatie en ervaringen uit te wisselen?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn zeer ontstemd over de gang van zaken rondom de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Tegen beter weten in wordt door de Minister en een meerderheid van de Tweede Kamer het grootste wetgevingstraject sinds 1848 doorgedrukt. De Partij voor de Dieren vindt het schandalig dat de al zeer magere bescherming voor natuur, milieu, gezondheid, dieren, klimaat en de biodiversiteit verder opzij geschoven wordt.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het ook zorgwekkend hoe de regering en een meerderheid van de Kamer de aanhoudende waarschuwingen blijven negeren dat de inwerkingtreding, zowel procedureel als inhoudelijk, mis gaat. Daarnaast verwonderen zij zich over hoe men halsstarrig vast houdt aan het gedachtegoed van grofweg 10 jaar geleden toen deze wet bedacht werd. Zij verwonderen zich over hoe haast bewust voorbij lijkt te worden gegaan aan de vooruitgang in het (politieke) denken.
De Partij voor de Dieren vond deze wet bij aanvang al een slecht idee maar zag ook dat het destijds paste bij het politieke gedachtegoed van andere partijen. Daarmee viel nog enigszins begrip op te brengen voor het feit dat die partijen besloten om voor dit wetsvoorstel te kiezen.
Bijna 10 jaar later hebben, bij vrijwel alle partijen, zich politieke ideeën ontwikkeld die juist het tegenovergestelde zijn van de ideeën in de Omgevingswet. Deze leden vragen de Minister daarop te reflecteren. Zo is in de afgelopen jaren pijnlijk duidelijk geworden dat je niet tegelijk de leefomgeving kunt beschermen en benutten (het fundament van deze wet). Het PAS-debacle in het stikstofdossier maakte dat pijnlijk duidelijk. Maar ook het jaar na jaar niet halen van bijvoorbeeld lucht- en waterkwaliteitsdoelen terwijl economische activiteiten verder gefaciliteerd worden maakt dat duidelijk. En in de afgelopen jaren zijn steeds meer partijen gaan erkennen en uitdragen dat de overheid wel degelijk een sturende rol heeft en/of zou moeten hebben. Steeds vaker wordt erkend dat de burger niet altijd op zichzelf aangewezen moet zijn. Dat de overheid er voor de burger moet zijn. Steeds vaker wordt erkend dat de overheid de burger moet beschermen. Steeds vaker wordt erkend dat er rijks regie nodig is. Het zijn precies deze punten waar de Omgevingswet nog het achterhaalde gedachtegoed belichaamt en in de wet vast legt. Met deze wet trekt de overheid zich verder terug als sturende partij in het omgevingsbeleid. Met deze wet wordt de burger meer op zichzelf aangewezen. Met deze wet en de verschillende lokale normen wordt de bescherming verzwakt en gaat de regie verder gedecentraliseerd worden.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de Minister en de overige volksvertegenwoordigers zich nogmaals te herbezinnen op deze wet. Is het voor de Minister denkbaar dat een grofweg 10 jaar oud idee inmiddels achterhaald kan zijn?
En ziet de Minister ook dat ander soortgelijk beleid zoals de participatie-wet, de decentralisatie van het natuurbeleid, de decentralisatie van de jeugdzorg allemaal niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd? Welke lessen heeft de Minister daarvan geleerd?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de Minister om te reageren op het artikel in De Volkskrant van 3 december 2020 genaamd: «Door het invoeren van één milieuwet zullen waarden als natuur en biodiversiteit als eerste sneuvelen».1 Deelt de Minister de stelling van de auteur zoals verwoord in de titel? Zo nee, waarom niet? Wat leert de Minister van de gang van zaken in Nieuw-Zeeland waar men na 25 jaar Omgevingswet concludeerde dat zo’n Omgevingswet «the worst piece of legislation» was? Deelt zij de conclusie van het staatsonderzoek aldaar dat sectorale milieuwetten met harde normen beter zijn dan integrale afwegingen? Deelt zij de conclusie dat een nationale milieuminister veel meer verplichtende sturing zou moeten geven? Deelt zij de conclusie dat duurzaamheid het leidende principe moet zijn? Kan zij aangeven in hoeverre naar haar mening de huidige Omgevingswet in lijn is met deze kritiekpunten?
Naar de mening van de Partij voor de Dieren staat de Minister namelijk op het punt een wet in te voeren die op vele, maar zeker alle bovengenoemde punten, fundamenteel verkeerd is.
Tot slot vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren de Minister te reageren op alle andere signalen dat het mis gaat. Zoals de zorgen over de kosten bij de gemeenten of de kritiek van het BIT op de ICT-infrastructuur. Kan de Minister bevestigen dat het BIT is opgericht als gevolg van de commissie Elias en als doel heeft om ICT-projecten bij de overheid te behoeden voor grote «flops»? Kan de Minister dan aangeven waarom zij nu en de afgelopen jaren zo weinig heeft gedaan met de kritiek van het BIT?
Voor de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren is het overduidelijk. De Omgevingswet moet niet inwerking treden. Dagblad Trouw verwoorde het op 13 november 2020 uitstekend: «Langzaam zakt de Omgevingswet weg in het moeras».
Voor de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren kan dat niet snel genoeg gaan.
https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/opinie-door-het-invoeren-van-een-milieuwet-zullen-waarden-als-natuur-en-biodiversiteit-als-eerste-sneuvelen~bc9fb1f0/↩︎