Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen 3 februari 2021
Raad voor Concurrentievermogen
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2021D03846, datum: 2021-02-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-30-519).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit GL kamerlid)
- Mede ondertekenaar: R.D. Reinders, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-519 Raad voor Concurrentievermogen.
Onderdeel van zaak 2021Z01705:
- Indiener: M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-02-02 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-02-09 16:30: Procedurevergadering (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-02-19 12:00: Raad voor Concurrentievermogen d.d. 25-26 februari 2021 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 519 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 februari 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen 3 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 518), het verslag ministeriële videoconferentie over onderzoek en innovatie 27 november 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 516), het verslag Raad voor Concurrentievermogen 19 en 20 november 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 516), het verslag van de videoconferentie informele Raad voor Consumentenbescherming op 7 december, de antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda EU ministeriële videoconferentie over onderzoek en innovatie op 27 november 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 514) en de antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda videoconferentie informele Raad voor Consumentenbescherming van 7 december 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 515).
De vragen en opmerkingen zijn op 22 januari 2021 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 28 januari 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Renkema
De adjunct-griffier van de commissie,
Reinders
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen / Onderzoek
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen/onderzoek en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het debat zal gaan over het bevorderen van onderzoekcarrières in zowel publieke als private instellingen. Kan de Minister een beeld schetsen van de verhouding onderzoekcarrières in publieke versus private instellingen? Hoe is dit verschil te verklaren?
Uit cijfers van het Rathenau Instituut blijkt dat in 2019 72% van het R&D-personeel in de bedrijvensector werkt (116.000 fte), 22% in het hoger onderwijs (35.000 fte) en 6% in een researchinstelling (9.000 fte).1 Dit komt grofweg overeen met de totale onderzoeksfinanciering in Nederland, die voor ongeveer een derde uit publieke financiering bestaat en twee derde privaat. Het debat in de aankomende Raad gaat vooral over de mogelijkheden tot meer publiek-private samenwerking op het gebied van carrières van jonge onderzoekers. Nederland scoort hier ten opzichte van andere landen relatief hoog: volgens de Global Competitive Index scoorde Nederland in 2019 op de 5e plaats 2 als het gaat om samenwerking tussen universiteiten en industrie.3
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie het belang van vaardigheden onderstreept. Heeft de Commissie een bepaald beeld bij deze vaardigheden? Zo ja, welke? Welke vaardigheden vindt de Minister van belang? Kan de Minister hierbij ook ingaan op het incorporeren van ondernemerschapsvaardigheden in onderzoekcarrières?
Op 1 juli 2020 heeft de Europese Commissie de Skills agenda gepresenteerd. Dit vijfjarenplan moet bijdragen aan een duurzaam, veerkrachtig, sociaal en competitief Europa. Het begrip «vaardigheden» zoals binnen de EU maar ook binnen de OESO wordt gehanteerd heeft een heel brede betekenis. In essentie gaat het om het geheel aan competenties dat bij de beroepsbevolking aanwezig is. Indien dit aanbod niet aansluit bij behoeften in de arbeidsmarkt, die soms snel veranderen bijvoorbeeld in relatie tot digitalisering, ontstaan tekorten en knelpunten in sectoren of beroepsgroepen. Adequaat vaardighedenbeleid op EU en nationaal niveau moet dit voorkomen. Het kabinet is eerder uitgebreider ingegaan op het nationale beleid en de kabinetsinzet naar aanleiding van de Skills agenda.4 Een van de acties die de Commissie specifiek heeft voorgesteld was gericht op het definiëren van de kernvaardigheden die wetenschappers nodig hebben om de mondiale uitdagingen aan te gaan. Hierbij gaat het onder andere om digitale vaardigheden (bijvoorbeeld ten behoeve van open science) en ondernemerschapsvaardigheden, welke ook voor Nederland en het anders erkennen en waarderen van meer diverse carrièrepaden van onderzoekers van groot belang zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen dat sterke onderzoeks- en innovatie-ecosystemen een grote rol spelen in de uitwisseling van kennis en ervaring tussen publieke en private partijen. De leden vragen aan de Minister naar de internationale best practice ecosystemen en vragen hoe en wat Nederland daarvan kan leren en implementeren.
In oktober hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de kabinetsstrategie Versterken van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen5 met u gedeeld. Voor deze strategie heeft Dialogic een achtergrondstudie uitgevoerd naar onderzoeks- en innovatie-ecosystemen in Nederland. In deze studie heeft Dialogic onder andere ook drie internationale casestudies uitgevoerd: het windenergie-op-zee ecosysteem in Duitsland, het Medicon ecosysteem op het gebied van Lifescience and Health in Zweden/Denemarken en het AI supercluster-ecosysteem in Montreal, Canada. Dialogic is terughoudend met de term best practice omdat ieder ecosysteem een unieke geschiedenis en ontwikkeling kent. De drie internationale casestudies bieden echter waardevolle lessen. Bij het windenergie-op-zee-ecosysteem in Duitsland is duidelijk sprake van overheidsregie om via marktcreatie onderzoek en innovatie (O&I) te stimuleren. Deze les is geïntegreerd in uitdaging vier in de kabinetsstrategie ecosystemen: het betrekken van gebruikers bij O&I en marktcreatie. Het Medicon ecosysteem in Zweden/Denemarken betreft niet alleen samenwerking tussen deze twee landen maar ook, mede met behulp van Europese onderzoeksfaciliteiten, met andere landen. Het belang hiervan is onder andere erkend in uitdaging negen van de ecosysteemstrategie: verbindingen tussen ecosystemen. In het AI-ecosysteem in Canada is veel aandacht voor het stimuleren van het absorptievermogen van kennis en innovaties in de maatschappij waaronder het brede mkb. Dit is onderdeel van uitdaging vijf in de kabinetsstrategie ecosystemen: vaardigheden en absorptiecapaciteit in het mkb. De kabinetsstrategie beschrijft voor iedere uitdaging niet alleen de achtergrond maar ook de oplossingsrichtingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen / Onderzoek
De leden van de CDA-fractie lezen dat voorafgaand aan de Raad wordt gesproken over Horizon Europe en tijdens de Raad over onderzoekscarrières. Deze leden steunen de Nederlandse inzet voor deze Raad, onder andere voor het breder erkennen en waarderen van onderzoekers.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister schrijft «Nederland blijft [zich] inspannen om excellentie en impact als leidende criteria te behouden in het onderzoeks- en innovatiebeleid en financieringsmogelijkheden». Is haar indruk dat dit nu in voldoende en in de juiste mate gebeurt? Indien niet, waar ziet de Minister punten voor verbetering? Vindt zij dat de toegang tot financieringsmogelijkheden goed geborgd is? Waar blijkt dit uit?
Ja, mijn indruk is dat dit nu voldoende en in de juiste mate gebeurt. Echter met het oog op het krachtenveld, waarbij de Centraal- en Oost-Europese landen die over het algemeen minder goed meekomen pleiten voor geografische criteria, is het van belang dat Nederland deze boodschap blijft uitdragen.
Nederland presteert onverminderd goed onder het lopende kaderprogramma voor O&I, Horizon 2020, met een retourpercentage van 7,6%. Gezien de gelijkwaardige opzet van Horizon Europe wordt verwacht dat Nederland ook weer goed zal deelnemen in de programmaperiode 2021–2027.6 Ter voorbereiding op de openstellingen («calls») onder Horizon Europe worden belanghebbenden in het voorjaar via online evenementen geïnformeerd over financieringsmogelijkheden die Horizon Europe biedt. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) blijft een belangrijke rol vervullen bij het vergroten van de deelname van Nederlandse belanghebbenden aan Europese onderzoek- en innovatieprogramma’s waaronder Horizon Europe.
De leden van de CDA-fractie delen de visie van de Minister dat «onderzoek, innovatie en innovatief ondernemerschap floreren in goed aaneengesloten ecosystemen». Is de Minister in dat kader bekend met de achtergrondstudie Onderzoeks- en innovatie-ecosystemen in Nederland van Dialogic? Welke lessen trekt zij uit dit rapport? Hoe zouden in haar ogen de aanbevelingen ten aanzien van de ecosystemenstrategie kunnen worden gebruikt om te toetsen of nieuw beleid, wet- en regelgeving en instrumenten tegemoet komen aan de versterking van specifieke ecosystemen?
Ja, de achtergrondstudie van Dialogic is bekend, zie hiervoor het antwoord op de vraag van de VVD. De lessen uit deze studie zijn verwerkt in de kabinetsstrategie Versterken van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen7. Daarnaast ziet het kabinet het als taak om onderzoeks- en innovatie-ecosystemen verder te versterken. Het is hierbij van belang dat ecosystemen het juiste instrumentarium voor handen hebben, zowel ten behoeve van de brede kennisbasis als gerichte investeringen. Ook in gesprekken met regionale overheden en publieke instellingen komt het belang van versterking van ecosystemen aan bod. Op dit moment onderzoekt het kabinet of het bestaande instrumentarium afdoende is en op welke wijze de aanbevelingen en handvatten uit de strategie verder kunnen worden verankerd in beleid. Het kabinet brengt deze opdracht ook graag onder de aandacht van zijn opvolgers.
Verslag ministeriële videoconferentie over onderzoek en innovatie 27 november 2020
De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van de ministeriële videoconferentie dat «een groot deel van de lidstaten terughoudend was bij een additionele ambitie van 1,25% van publieke investeringen in onderzoek en innovatie (O&I), met name in tijden van economische crisis». Kan de Minister aangeven hoe juist de private investeringen in onderzoek en innovatie zouden kunnen worden verhoogd, bijvoorbeeld door samen te werken met industrie en bedrijfsleven zoals door een aantal lidstaten is ingebracht?
Hechte samenwerking van universiteiten en onderzoeksinstellingen met de industrie en bedrijven kan inderdaad bijdragen aan het verhogen van de private investeringen in O&I. In Nederland komt deze samenwerking op veel plaatsen al goed tot stand. Deze samenwerking vormt dan ook één van de uitgangspunten van het nationale Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid. Daarbij geldt dat privaat commitment en investeringen aansluiten bij de maatschappelijke opgaven en missies. Ook in het Europese onderzoeks- en innovatiebeleid, met name binnen Horizon Europe, ligt een sterk accent op publiek-private samenwerking (o.a. partnerschappen). Wat betreft mogelijkheden om private investeringen te verhogen zijn nationaal diverse beleidsopties in beeld. Voor de beleidsopties uit de Brede Maatschappelijke Heroverweging is in kaart gebracht of ze bij kunnen dragen aan de ambitie van 2,5 procent R&D-uitgaven in Nederland.8 Voor een aantal van deze beleidsopties geldt dat uitgaven door de overheid ook uitgaven van het bedrijfsleven uitlokken, zeker daar waar onderzoeks- en innovatie ecosystemen versterkt worden. Dit multiplier effect is belangrijk om het totale percentage R&D uitgaven te verhogen. Dat geldt ook voor investeringen in de brede kennisbasis, zoals in onderzoeksinfrastructuur, talent of ongebonden onderzoek omdat dat bijdraagt aan een florerend innovatief ecosysteem en daarmee direct en indirect talenten en bedrijven aantrekt en investeringen genereert.
Verslag Raad voor Concurrentievermogen 19 en 20 november 2020
De leden van de CDA-fractie brengen in herinnering dat de Europese Commissie in voorjaar 2021 een update van de Europese industriestrategie presenteert, waarin de effecten van de coronacrisis zijn meegenomen. Wanneer kan de Kamer deze geüpdatete industriestrategie precies verwachten, en wat weet de Staatssecretaris reeds over de inhoud van deze update?
De Commissie is voornemens in het eerste of tweede kwartaal de update van de EU industriestrategie te publiceren. De update zal met name ingaan op hoe het industriebeleid kan helpen bij een snel herstel, hoe waardeketens weerbaarder gemaakt kunnen worden en welke afhankelijkheden gereduceerd zouden moeten worden. Het Portugese voorzitterschap is voornemens hier tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 27 mei 2021 een beleidsdebat over te houden. U zult over mijn inzet tijdens die Raad worden geïnformeerd via de geannoteerde agenda die zal worden opgesteld.
De leden van de CDA-fractie steunen voorts het pleidooi voor versterking van het concurrentievermogen van de Europese industrie via groene transities, het verminderen van ongewenste afhankelijkheid van derde landen, en het borgen van de toegang tot essentiële ruwe materialen. In het verslag van deze Raad schrijft de Staatssecretaris dat «meerdere lidstaten opriepen tot een herziening van de staatssteunregels en de aanbestedingsregels, om zo meer hulp te kunnen bieden aan bedrijven die willen verduurzamen». Welk standpunt heeft Nederland hier ingenomen?
Ik heb aangegeven dat er meerdere instrumenten zijn waarmee duurzame ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Europese industrie gestimuleerd kan worden. Ook heb ik benoemd dat een update van de Europese regelgeving nodig is om de groene transitie adequaat te kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld door het verzekeren van hoge milieustandaarden en het toestaan van staatssteun voor innovatieve duurzame technologieën. Dit is nodig voor het opschalen van deze technologieën en het creëren van de benodigde infrastructuur en daarmee voor het halen van de klimaatdoelen. Daarnaast letten we bij de herziening van deze regelgeving erop dat het gelijk speelveld op de interne markt geborgd blijft.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de «call-to-action» voor het meer beschikbaar maken van financiering voor Europese innovatieve groeibedrijven. Zij juichen dit toe. Deze leden lezen dat de Staatssecretaris in lijn met deze call-to-action een programma voor start- en scale-ups heeft aangekondigd, waarvoor Nederland € 500 miljoen beschikbaar stelt. Wordt de Kamer nog nader over dit programma geïnformeerd? Hoe zal dit programma eruit gaan zien, en op welke manier(en) zullen Nederlandse innovatieve groeibedrijven hier toegang toe kunnen krijgen?
Het kabinet heeft inderdaad, samen met Invest-NL, een pakket aan maatregelen voor start- en scale-ups en het groei-mkb aangekondigd. De Kamer wordt hier dit voorjaar nader over geïnformeerd. Deze maatregelen zullen zijn gericht op de ondersteuning van kennisintensieve start- en scale-ups om de technologische kennis en internationale concurrentiepositie voor Nederland te beschermen via een fonds voor deeptech bedrijven. Ook zal een verkenning worden uitgevoerd naar hoe het ondersteunen van alternatieve financiers kan worden vormgegeven om zo mogelijk het bestaande financieringsaanbod in Nederland te verbreden. Onderdeel van dit pakket is tevens het Dutch Future Fund waarin het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het European Investment Fund (EIF) en Invest-NL momenteel al samenwerken om samen met private investeerders te voorzien in de financieringsbehoefte van scale-ups.
De leden van de CDA-fractie vragen welke wetgevende dan wel niet-wetgevende voorstellen van de Europese Commissie naar aanleiding van de aangenomen raadsconclusies over intellectueel eigendom te verwachten zijn en op welke termijn.
De Commissie heeft alle oproepen tot actie in de aangenomen raadsconclusies over intellectueel eigendom (IE) in het IE-Actieplan benoemd. Het eerste voorstel over handhaving is al gedaan. Voorstellen over aanvullende beschermingscertificaten, modellen, niet-agrarische geografische aanduidingen en standaard essentiële octrooien bevinden zich nog in de voorbereidende fase, waardoor niet met zekerheid kan worden gezegd of er een wetgevende of niet-wetgevend voorstel uit voortvloeit.
• Handhaving van intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot online platforms: via de Digital Services Act (DSA) (2020/0361) van 15 december 2020 zijn wetgevende regels aangekondigd die voor meer duidelijkheid over en een actualisering van de verantwoordelijkheden van online-platforms op dit gebied moet zorgen. Het BNC fiche DSA zal nog voor het verkiezingsreces naar uw Kamer worden gestuurd.
• Aanvullende beschermingscertificaten: het evaluatierapport is op 24 november 2020 verschenen. In het eerste kwartaal van 2021 wordt de impact assessment gepubliceerd. Een wetgevend voorstel wordt niet voor de tweede helft van 2021 verwacht.
• Modellen: Het evaluatierapport en de impact assessment zijn op 24 november 2020 verschenen. In het tweede kwartaal 2021 wordt de publieke consultatie gelanceerd. Een wetgevend voorstel wordt niet voor 2022 verwacht.
• Niet-agrarische geografische aanduidingen: op 24 november 2020 is de impact assessment verschenen. In het tweede kwartaal van 2021 wordt de publieke consultatie gelanceerd. Een wetgevend voorstel wordt niet voor 2022 verwacht.
• Standaard essentiële octrooien: op 24 november 2020 is de pilotstudie over essentialiteitscontroles door derden verschenen. In het eerste kwartaal van 2021 wordt de impact assessment gepubliceerd. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal de Commissie al dan niet een voorstel doen.
Tijdens deze Raad zijn voor de industrie raadsconclusies opgesteld, zo lezen deze leden. Nederland heeft hier input voor geleverd, waarover de Staatssecretaris schrijft dat deze «grotendeels» is overgenomen. Kan de Staatssecretaris aangeven welke Nederlandse input niet is overgenomen?
Het speerpunt van de inzet tijdens de onderhandelingen was strategische autonomie, waar het kabinet heeft ingezet om dichtbij het compromis van de Europese Raad van 2 oktober te blijven: «Achieving strategic autonomy while preserving an open economy is a key objective of the Union». Het kabinet vindt het van belang dat strategische autonomie niet tot protectionisme gaat leiden wat ten koste zal gaan van een open economie die van belang is om internationaal concurrerend te zijn en te blijven. Ook is ingezet om als aankomende stap eerst strategische afhankelijkheden in kaart te brengen, een analyse te maken van de onderliggende problemen en deze vervolgens op gepaste wijze te reduceren. Het kabinet wilde niet vooruitlopen op de herziening van het mededingingsraamwerk. Daarnaast heeft het kabinet ingezet om op te roepen tot een gestroomlijnder en transparanter proces rondom Important Projects of Common European Interest (IPCEIs) en te zorgen dat deze initiatieven selectief worden ingezet daar waar het nodig is om maatschappelijke uitdagingen op te lossen en er sprake is van marktfalen. De inzet van het kabinet hierop is niet altijd in letterlijke bewoording overgenomen, maar het kabinet heeft zich kunnen vinden in de uiteindelijke compromistekst. Een punt dat kabinet uit de tekst wilde halen was het punt omtrent key performance indicators in paragraaf 31 van de raadsconclusies9. In het verleden heeft dit geleid tot lastig te definiëren indicatoren en definities, wat ten koste ging van de toegevoegde waarden. Enkele lidstaten wilden dit echter graag in de Raadsconclusies houden en het Duitse voorzitterschap is hierin uiteindelijk meegegaan. Voor Nederland was dit geen prioriteitspunt. Tijdens de onderhandelingen is gekozen om te focussen op andere, eerder genoemde, prioriteiten en daarom is er niet hard tegenin gegaan.
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat er ook raadsconclusies zijn vastgesteld over aanbesteden, in het bijzonder over efficiënter aanbesteden, duurzaam aanbesteden en aanbesteden in internationaal verband. De Staatssecretaris schrijft verder: «Op Nederlands initiatief is in de tekst een oproep aan de Europese Commissie opgenomen om de meerwaarde van de toepassing van aanbestedingsregels in sectoren waarin een grensoverschrijdend belang vermoedelijk ontbreekt, zoals het sociaal domein, nogmaals kritisch te bestuderen en te rapporteren over de resultaten en eventuele aanpassingen van het wettelijk kader. Ook vraagt de tekst aandacht voor de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot overheidsaanbestedingen.» Wat is het vervolg van deze raadsconclusies? Verwacht de Staatssecretaris dat deze, eenmaal aangenomen, zullen leiden tot voorstellen van de Europese Commissie?
Raadsconclusies vormen een politiek standpunt van de Raad waarin verzoeken aan de Europese Commissie opgenomen kunnen zijn. De Raadsconclusies over aanbesteden zijn eind vorig jaar aangenomen.10 Ze bevatten onder meer een verzoek aan de Commissie om de economische gevolgen van de toepassing van de aanbestedingsregels te evalueren in sectoren waar wellicht geen grensoverschrijdend belang bestaat (zoals jeugd- en ouderenzorg). Concreet is het verzoek aan de Commissie om verslag uit te brengen over de resultaten van deze evaluatie en over eventuele noodzakelijke aanpassingen aan het rechtskader. Ook vragen de Raadsconclusies de Commissie in diverse gevallen rekening te houden met het mkb, zoals bij de evaluatie van de drempelwaarden voor Europese aanbestedingen. Het is op dit moment nog onbekend hoe de Commissie invulling gaat geven aan deze en andere verzoeken. Ik zal dit nauwlettend volgen en de Commissie hier zo nodig naar vragen.
De leden van de CDA-fractie valt ten aanzien van het thema ruimtevaart op dat strategische autonomie een belangrijk discussiepunt was. Welke positie heeft Nederland in dit debat? Wat vindt de Staatssecretaris van de opvatting van Eurocommissaris Breton dat ondersteuning van de ruimtevaartindustrie, ook op nationaal niveau, noodzakelijk is, onder andere om als Europa «op onafhankelijke wijze klimaat en luchtkwaliteit te kunnen monitoren en autonome toegang tot de ruimte te behouden»? Hoe staat zij in dit kader tegenover een Nationaal Ruimtevaartprogramma voor Nederland, waarnaar de leden als eens eerder hebben gevraagd?
Nederland ondersteunt een autonome en betaalbare toegang van Europa tot, en gebruik van, de ruimte. Niet alleen vormt ruimtevaart een essentieel onderdeel van onze hoogwaardige kenniseconomie, satellieten voor plaats- en tijdbepaling behoren tot onze vitale infrastructuur. Toegang tot de ruimte is een ook onmisbare schakel in onze nationale veiligheid. Dat maakt investeren in de veiligheid, continuïteit, functionaliteit en het internationale juridische kader van de Europese ruimtevaart onontkoombaar.
Tegen deze achtergrond behoort Nederland tot de oprichters van het Europees Ruimtevaartagentschap (ESA) en investeert Nederland via ESA in Europese ruimtevaartinfrastructuur (waaronder ESTEC) en ruimtevaartprogramma’s. Daartoe behoort ook het Aardobservatieprogramma van ESA en de EU, waaraan Nederland met TROPOMI een toonaangevende bijdrage leverde. Een ander voorbeeld is de Nederlandse bijdrage via ESA aan de ESA-lanceerbasis in Kourou (Frans-Guyana) en de ontwikkelingsprogramma’s voor de Ariane 6 en VEGA-C draagraketten. Voor Nederland mogen investeringen in strategische autonomie de ontwikkeling van een open Europese economie echter niet in de weg staan.
De Nota Ruimtevaartbeleid 201911 kan worden gezien als het nationale ruimtevaartprogramma van Nederland. De inschrijving in ESA-programma’s is een instrument om de ambities in dit programma te realiseren, ook al worden ook nationale instrumenten gebruikt, zoals aanbestedingsprocedures en subsidie-instrumenten. Per project of programma wordt het meest geschikte instrument gekozen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland terughoudend wil zijn met betrekking tot sectorspecifieke maatregelen voor de ruimtevaartsector op Europees niveau en erop vertrouwt dat de sector zich kan herstellen «door de voortvarende uitvoering van de Europese Unie en European Space Agency (ESA) ruimtevaartprogramma’s, die veelal een lange looptijd hebben». Nederland loopt echter achter met investeringen in ruimtevaart: met een bruto nationaal productaandeel van 4,64% in ESA draagt Nederland «slechts» voor 2,2% bij aan het ESA-budget. Uit het onderzoek van Dialogic (naar aanleiding van de motie van het lid Amhaouch c.s. over scenario's om de Nederlandse ruimtevaartambities beter vorm te geven, Kamerstuk 24 446, nr. 67) komt bovendien een aantal knelpunten naar voren: onvoldoende ondersteuning vanuit de overheid, het huidige investeringsklimaat, een gebrek aan mogelijkheden om mee te doen in (inter)nationale programma’s, en de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel. Hoe rijmt de Staatssecretaris de conclusies van Dialogic met haar standpunt dat sectorspecifieke maatregelen niet nodig zijn en de sector zich min of meer vanzelf zal herstellen?
De door ruimtevaartondernemingen ervaren knelpunten uit het onderzoek van Dialogic hebben niet zozeer betrekking op de gevolgen van de huidige crisis. Ruimtevaartbedrijven hebben veel last van wereldwijde reisbeperkingen en (tijdelijke) sluitingen van lanceerinrichtingen. Daarnaast valt de vraag naar satellietcommunicatie uit sommige commerciële sectoren (zoals de lucht- en cruisevaart) voor een groot deel weg. Daarom maken ruimtevaartbedrijven gebruik van maatregelen uit het crisis- en herstelpakket, zoals de NOW-regeling. Het kabinet volgt de situatie van de ruimtevaartbedrijven nauwlettend.
De gepercipieerde knelpunten voor ruimtevaartbedrijven uit het onderzoek van Dialogic zijn herkenbaar en gelden slechts ten dele specifiek voor de ruimtevaartsector. In de verschillende onderdelen van het bedrijvenbeleid worden de generieke knelpunten in het Nederlandse ondernemingsklimaat aangepakt. Het kabinet zet zich bijvoorbeeld op verschillende manieren in om de toegang van technische geschoold personeel tot de arbeidsmarkt te vergroten. Aangezien deze tekorten sector-overstijgend zijn, is de inzet generiek van aard. De inzet is gericht op het opleiden, omscholen en aantrekken van technisch opgeleid personeel en blijft onverminderd van belang.
De beperkte (financiële) ondersteuning kan wel als een specifiek knelpunt voor de ruimtevaart worden gezien. Het is juist dat Nederland in verhouding tot andere lidstaten relatief weinig in optionele ESA-programma’s heeft ingeschreven, waardoor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen een concurrentienadeel kunnen hebben. Binnen de huidige budgettaire kaders blijft dit een aandachtspunt, dat door een volgend kabinet opnieuw kan worden beoordeeld.
Dit neemt niet weg dat Nederlandse partijen mogelijk meer middelen kunnen halen uit EU-programma’s. Het Netherlands Space Office (NSO) zet hier met RVO.nl extra stappen om partijen te ondersteunen bij het indienen van projectvoorstellen. Daarnaast heeft het kabinet € 255 miljoen vrijgemaakt in 2021 als cofinanciering voor EU-projecten, inclusief Horizon Europe en het European Defense Fund, die relevant zijn voor de ruimtevaartsector.
Verslag van de videoconferentie informele Raad voor Consumentenbescherming op 7 december
De leden van de CDA-fractie kunnen zich goed vinden in het pleidooi voor meer aandacht voor de rol en verantwoordelijkheden van platforms en dat consumenten online en offline dezelfde bescherming moet kunnen genieten. «Veel lidstaten benadrukten met mij dat goede samenwerking tussen lidstaten, Commissie en derde landen belangrijk is bij effectieve consumentenbescherming.» Aldus de Staatssecretaris. Hoe wordt op dit moment met derde landen samengewerkt, en met welke landen, en hoe zou dit kunnen worden verbeterd?
Om mondiale effectieve consumentenbescherming te realiseren is het belangrijk dat verschillende partijen worden bereikt met onze boodschap. Het verschilt per partij wat de meest effectieve manier is om deze boodschap over te dragen. In de eerste plaats zijn er bilaterale gesprekken met derde landen, zowel vanuit beleid als vanuit toezicht. Zo heb ik naar aanleiding van de motie van de leden Aartsen en Van Haga (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 28) een gesprek gevoerd met AliBaba om hen te verzoeken om voor hun producten de veiligheidseisen te hanteren zoals die in Nederland gelden.
In Europees verband wordt ook op verschillende manieren met derde landen samengewerkt. Consumentenbescherming krijgt bijvoorbeeld in toenemende mate aandacht bij het uitonderhandelen van handelsverdragen tussen de EU en derde landen. Ook heeft de Commissie in haar nieuwe Consumentenagenda aangekondigd in 2021 een actieplan op te willen stellen met China, dat zich richt op samenwerking bij productveiligheid van online verkochte producten. Tegelijk wordt op het vlak van toezicht in Europees verband de samenwerking versterkt. Sinds januari 2020 is de herziene Europese verordening van toepassing die de samenwerking tussen consumententoezichthouders versterkt en hen extra onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden toekent. De Commissie richt zich niet alleen op wetgeving en gaat ook het gesprek aan met de platforms zelf, waar de Product Safety Pledge een van de resultaten van is. Grote platforms uit derde landen, zoals Wish.com, AliExpress, Amazon en eBay hebben deze Pledge ondertekend.
Tot slot worden met derde landen verschillende afspraken ontwikkeld die zich richten op de bescherming van consumenten. Bijvoorbeeld binnen de WTO, waarbij 86 leden onderhandelen in het kader van het Joint Statement Initiative on e-commerce over nieuwe afspraken die moeten zorgen voor een hoog niveau van consumentenbescherming bij digitale handel.
https://www.rathenau.nl/nl/wetenschap-cijfers/wetenschappers/rd-personeel-nederland/rd-personeel-en-onderzoekers-nederland.↩︎
Top 5: 1. Israël, 2. Zwitserland, 3. Finland, 4. Verenigde Staten en 5. Nederland.↩︎
https://www.rathenau.nl/nl/wetenschap-cijfers/werking-van-de-wetenschap/samenwerking/samenwerking-rd.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 2906.↩︎
Kamerstuk 33 009, nr. 96.↩︎
Kamerstuk 21 501–30, nr. 514.↩︎
Kamerstuk 33 009, nr. 96.↩︎
Kamerstuk 33 009, nr. 95.↩︎
https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-13004–2020-INIT/en/pdf.↩︎
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=OJ:C:2020:412I:FULL&from=NL.↩︎
Kamerstuk 24 446, nr. 64.↩︎