[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op de motie van het lid Groothuizen c.s. over onderzoek om Polen voor het Europese Hof van Justitie te dagen (Kamerstuk 35570-VI-58)

Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Brief regering

Nummer: 2021D04274, datum: 2021-02-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-02-2264).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 02-2264 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken .

Onderdeel van zaak 2021Z01938:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 2264 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 februari 2021

Graag informeer ik Uw Kamer, mede naar aanleiding van het besprokene tijdens het Algemeen Overleg Rechtsstatelijke Ontwikkelingen in de Europese Unie van 27 januari jl., over de uitvoering van de motie van het lid Groothuizen c.s. (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 58) van 26 november jl. Deze motie verzoekt de regering te onderzoeken en de nodige voorbereidingen te treffen om, bij voorkeur in samenwerking met gelijkgezinde lidstaten, Polen voor het Hof van Justitie van de EU te dagen voor het niet-nakomen van een verplichting die krachtens de verdragen op Polen rust, en de Kamer hierover uiterlijk 1 februari 2021 te informeren.

Het kabinet deelt de zorgen die de motie noemt ten aanzien van het doorgaan van tuchtzaken tegen Poolse rechters door de Tuchtkamer van het Hooggerechtshof in Polen. Het kabinet verwelkomt dan ook het feit dat de Europese Commissie op 3 december jl. aanvullende actie ondernam en het doorgaan van de tuchtzaken toevoegde aan de lopende inbreukzaak tegen de zgn. muilkorfwet. Op 27 januari jl. liet de Commissie weten dat het Poolse antwoord op de ingebrekestelling van 3 december jl. de zorgen niet adresseert. Zij stuurde daarom een «met redenen omkleed advies1» aan de Poolse regering. Dat is de laatste stap in de administratieve fase van een inbreukzaak voordat de Commissie de stap naar het Hof kan zetten. De Poolse regering heeft één maand om hierop te reageren.

De motie ziet op de mogelijkheden van lidstaten om onder artikel 259 VWEU zelf – in plaats van de Commissie – een inbreukzaak tegen een lidstaat te starten. Deze bepaling komt in beeld als de Commissie in een bepaalde zaak niet of niet naar wens optreedt. Nu de Commissie passende aanvullende actie heeft ondernomen, is de inzet van artikel 259 VWEU in deze zaak op dit moment dus niet aan de orde.

Nederland is conform het verzoek van de Kamer wel het overleg aangegaan met gelijkgezinde lidstaten om gezamenlijk de risico’s en kansen te verkennen ten aanzien van mogelijke inzet van artikel 259 VWEU. In dit ambtelijk overleg bleek dat er bij gelijkgezinde lidstaten geen animo bestaat om de optie van de statenklacht op dit moment serieus te overwegen. Hiervoor werd een aantal redenen genoemd.

Ten eerste werd het risico onderkend van het ondermijnen van de centrale rol van de Commissie als hoedster van de verdragen, indien lidstaten een inbreukprocedure initiëren. Juist op het terrein van de rechtsstaat, een onderwerp van algemeen belang voor alle lidstaten, is die centrale en onafhankelijke rol cruciaal. Daarom intervenieert Nederland ook waar passend aan de zijde van de Commissie in Hofzaken op het terrein van de rechtsstaat.

Ten tweede werd benadrukt dat individuele lidstaten niet de noodzakelijke expertise en capaciteit hebben die de Commissie wel heeft om zich grondig in de justitiële systemen van andere lidstaten te verdiepen.

Ten slotte werd in het overleg naar voren gebracht dat inzet van artikel 259 VWEU tegen een andere lidstaat een politiek dermate zwaar en zelden gebruikt instrument is, dat het de bilaterale dialoog met de betrokken lidstaat over de rechtsstaat waarschijnlijk ernstig zal verstoren, zo niet onmogelijk zal maken. Mogelijke inzet van artikel 259 VWEU zou dan ook echt een laatste redmiddel moeten zijn wanneer alle andere instrumenten gefaald hebben. Dat is nu niet aan de orde, zeker ook in het licht van de nieuwe actie die de Commissie heeft ondernomen ten aanzien van de Poolse Tuchtkamer.

In het overleg met gelijkgezinde lidstaten is afgesproken in gesprek te blijven om een stevige inzet ten aanzien van de rechtsstaat in de EU onderling te coördineren, en de Commissie scherp te houden om haar rol als hoedster van de verdragen adequaat en consequent te blijven vervullen. Indien de Commissie later dit jaar besluit om de zaak voor het Hof te brengen, zal Nederland in dit licht met een positieve grondhouding deelname aan de Hofzaak overwegen, in afstemming met gelijkgezinde lidstaten.

De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok


  1. https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/ip_21_224↩︎