[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Informele Raad voor Concurrentievermogen 22 maart 2021 (Kamerstuk 21501-30-525)

Raad voor Concurrentievermogen

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2021D10552, datum: 2021-03-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-30-527).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-527 Raad voor Concurrentievermogen.

Onderdeel van zaak 2021Z04760:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 527 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 maart 2021

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over:

– De geannoteerde agenda Informele Raad voor Concurrentievermogen 22 maart 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 525),

– Het verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen 25 en 26 februari 2021 en

– Het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de informele videoconferentie Toerismeraad 1 maart 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 523)

De vragen en opmerkingen zijn op 16 maart 2021 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 19 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Renkema

Adjunct-griffier van de commissie,
Reinders

Vragen en antwoorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Geannoteerde agenda Informele Raad voor Concurrentievermogen 22 maart 2021

De leden van de VVD-fractie lezen dat het witboek over het algemeen positief is ontvangen door de lidstaten. Deze leden lezen ook dat de lidstaten verschillen van mening over de oplossingsrichtingen die de Europese Commissie voorstelt. Waarin verschillen de meningen? Welke oplossingsrichting krijgt steun van de meeste staten?

De meeste lidstaten delen de probleemanalyse van de Commissie en de conclusie dat aanvullende wetgeving nodig is. Over het algemeen is er steun voor de voorgestelde modules 1 en 21. De meeste terughoudendheid bij lidstaten is zichtbaar rond module 3, een specifiek aanbestedingsinstrument. Lidstaten verschillen van mening over de precieze uitwerking van een toekomstig instrument, bijvoorbeeld als het gaat om de rolverdeling tussen de Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten. De kanttekeningen die lidstaten maken bij de uitwerking van de toekomstige instrumenten, komen grotendeels overeen met de zorgen van het kabinet zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie2. Zo bestaat behoefte aan duidelijkheid over de interactie van een nieuw instrument met bestaande regelgeving, zoals het Foreign Direct Investment screeningsinstrument, aanbestedingsregelgeving voor abnormaal lage inschrijvingen, en het International Procurement Instrument (IPI). Tot slot noemen lidstaten, net als het kabinet, de administratieve lasten voor aanbestedende diensten binnen module 3 als aandachtspunt. De Commissie heeft de consultaties over een toekomstig instrument inmiddels afgerond en zal naar verwachting nog in de eerste helft van 2021 een wetgevend voorstel presenteren.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris graag in het definitieve wetsvoorstel terugziet dat overheidssteun niet altijd de vorm van subsidies hoeft aan te nemen. Hoe is het krachtenveld in de Raad voor dit standpunt?

Het witboek Buitenlandse Subsidies is nog niet eerder in de Raad besproken. Er is dan ook niet met zekerheid te zeggen hoe andere lidstaten aankijken tegen dit punt. Mocht daar na de informele Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van 22 maart meer duidelijkheid over zijn, dan zal ik uw Kamer daarover via het verslag informeren.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de appreciatie van de Staatssecretaris is ten aanzien van het digitale kompas. Deze leden hebben de vier hoofdpunten van het digitale kompas gelezen. Zij vragen hoe de Staatssecretaris kijkt naar de balans tussen digitale soevereiniteit en de digitale open markt.

Het kabinet verwelkomt de mededeling en de ambitie om wereldwijd meer Europees digitaal leiderschap te tonen en ziet hierin een coördinerende rol voor de Commissie. Daarbij is het van belang flexibiliteit te behouden bij het bepalen van de voorgestelde doelstellingen om te kunnen inspelen op de snelheid van digitale ontwikkelingen. Ook steunt het kabinet versterking van de digitale soevereiniteit van Europa, zolang dit gepaard gaat met het behoud van een open economie en internationale samenwerking. Uw Kamer zal middels een BNC-fiche binnen zes weken worden geïnformeerd over de kabinetspositie over het digitale kompas.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Geannoteerde agenda Informele Raad voor Concurrentievermogen 22 maart 2021

De leden van de CDA-fractie lezen dat tijdens deze Raad een beleidsdebat over «strategische autonomie in een open economie» zal plaatsvinden. Deze leden vinden dit een belangrijk onderwerp. Zij zijn bekend met het witboek buitenlandse subsidies van de Europese Commissie, over het tegengaan van de verstorende effecten van subsidies en andere vormen van overheidsondersteuning door derde landen op de interne markt.

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen 25 en 26 februari 2021

De leden van de CDA-fractie lezen in de antwoorden van de Staatssecretaris dat «nog niet met zekerheid gezegd kan worden of, en in hoeverre, instrumenten die voortvloeien uit het op handen zijnde witboek inzake buitenlandse subsidies deel kunnen uitmaken van de oplossing voor het «legal gap issue» van de maritieme maakindustrie», ofwel het ontbreken van een anti-dumping instrument om de sector te beschermen tegen oneerlijke concurrentie uit met name China. Deze leden zien dat er weliswaar gesprekken zijn opgestart en vooronderzoeken lopen, maar maken zich zorgen of een oplossing wel op tijd komt nu een wetgevend voorstel al in de eerste helft van 2021 wordt verwacht. In hoeverre deelt de Staatssecretaris de zorg dat wanneer er pas tijdens het wetgevingsproces gekeken gaat worden of een sectorspecifiek instrument zinvol is, dit mogelijk te laat is? Is de Staatssecretaris zich ervan bewust dat de Europese Commissie voornemens is om alléén een generiek anti-subsidie instrument onder module-1 aan te nemen, zonder daarbij rekening te houden met de specifieke eigenschappen van schepen en dat dit dus feitelijk zal betekenen dat dit generieke instrument niet van toepassing zal zijn op de maritieme maakindustrie? Is de Staatssecretaris bereid om de Europese Commissie er alsnog vóór publicatie van het wetgevingsvoorstel op te wijzen dat in module-1 rekening moet worden gehouden met de specifieke eigenschappen van schepen? Zo niet, kan de Staatssecretaris een tijdlijn schetsen met alle momenten wanneer beïnvloeding van het wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie nog mogelijk is? Ziet de Staatssecretaris ook de kwetsbaarheid van de civiele scheepsbouwsector, die niet wordt beschouwd als vitale infrastructuur, niet onder het FDI-mechanisme valt, en dus kwetsbaar is voor overnames uit derde landen?

Een gelijk speelveld op de interne markt is voor alle sectoren van groot belang. Het kabinet pleit dan ook voor een instrument dat op alle sectoren van toepassing is. Wel deelt het kabinet de zorgen ten aanzien van de maritieme maakindustrie, zowel ten aanzien van de civiele onderdelen als daarbuiten. Het kabinet heeft de Commissie bij de uitwerking van de wetsvoorstellen die voortvloeien uit het witboek inzake buitenlandse subsidies reeds gewezen op het belang van de bescherming van een aantal specifieke sectoren, waaronder de maritieme maakindustrie. Momenteel worden de verschillende modules in het witboek buitenlandse subsidies door de Commissie verder uitgewerkt. Het kabinet kan niet vooruitlopen op de mate waarin een toekomstig instrument een oplossing kan bieden voor de complexe en multidisciplinaire problematiek in de maritieme sector. Het kabinet is op de hoogte van de kwetsbaarheid van de civiele scheepvaartsector en heeft daar aandacht voor. Er worden meerdere gesprekken gevoerd, zowel binnen het Rijk als ook met andere lidstaten en de Europese Commissie, om de haalbaarheid van enkele oplossingen te verkennen. Het betreft dan in het bijzonder het handelsdefensief instrumentarium van de Europese Unie en aanpassing van reeds bestaande, maar nooit in werking getreden, wetgeving inzake de oneerlijke beprijzing van schepen.

Artikel Financieel Dagblad over de baggersector

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of zij bekend is met het bericht «Baggeraars verweren zich tegen oprukkende Chinezen».3 Wat is haar reactie op dit bericht? Verwacht de Staatssecretaris dat het Commissie-wetgevingsvoorstel, volgend uit het witboek buitenlandse subsidies, handvatten gaat bieden om prijsdumping tegen te gaan, een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie in de baggersector te bevorderen, en wederkerigheid af te dwingen?

Het kabinet heeft kennisgenomen van dit bericht. Hierbij geldt allereerst dat Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten geen inschrijvingen hoeven toe te laten uit landen die niet zijn aangesloten bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement, GPA) onder de WTO, zoals China.

Daarnaast onderstreept het kabinet andermaal het belang van op handen zijnde nieuwe instrumenten die worden voorgesteld in het witboek buitenlandse subsidies. Het doel van het witboek buitenlandse subsidies is het borgen van een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie op de Europese interne markt. De zogenoemde «module 1» van het witboek stelt een instrument voor dat ziet op alle vormen van verstoring door subsidies uit derde landen, in alle marktsituaties. Het kabinet dringt bij de Europese Commissie aan op een brede reikwijdte, waar ook indirecte subsidies onder vallen. Het kabinet denkt daarbij onder meer aan overheidssteun op inputfactoren als grondstoffen of halffabricaten, of overwinsten door een ongereguleerde dominante machtspositie in een derde land. Ook het onderdeel dat zich richt op aanbestedingen (module 3) is in dit kader zeer relevant. Module 3 voorziet in een mogelijkheid om partijen (ongeacht herkomst) bij aanbestedingen uit te sluiten als er sprake is van marktverstorende overheidssteun uit derde landen.

Een ander belangrijk instrument betreft het International Procurement Instrument (IPI). Het IPI-voorstel heeft als doel om een handelspolitiek signaal af te geven en om wederkerigheid af te dwingen in de toegang tot overheidsopdrachten voor EU-bedrijven in derde landen die aan de EU geen vergelijkbare markttoegang verlenen. Het kabinet pakt, conform de motie van het lid Weverling (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2124), een voortrekkersrol op dit dossier.

De leden van de CDA-fractie lezen dat tijdens het beleidsdebat ook zal worden gesproken over strategische afhankelijkheden in waardeketens en ecosystemen. Deelt de Staatssecretaris de mening dat reshoring en diversificatie van het aanbod ook onderdeel van deze discussie behoren te zijn, onder andere om Nederland minder afhankelijk te maken van import uit derde landen buiten de Europese Unie (EU), zodat in tijden van crisis en schaarste aan (een deel van) onze eigen vraag kan worden voldaan?

Het kabinet streeft in de eerste plaats naar een weerbare economie, waarin de overheid in staat is de publieke belangen te borgen. Eventuele risico’s voor de borging van deze publieke belangen, waaronder risico’s op het gebied van onwenselijke afhankelijkheden in strategische ecosystemen en waardeketens, dienen middels de juiste, zo proportioneel mogelijke instrumenten te worden ondervangen. Ook diversificatie, of bij ernstige risico’s reshoring, zouden tot de opties kunnen behoren, net als vele andere mogelijkheden die tot de beschikking van de overheid staan. Bijvoorbeeld het aanleggen van strategische voorraden, onderzoek naar alternatieve leveranciers of vervangende onderdelen of het sluiten van handelsverdragen zijn voorbeelden van opties om risico’s voor de borging van publieke belangen te ondervangen.

De leden van de CDA-fractie stellen dat voor bedrijven in de Nederlandse maakindustrie transparante productieketens van belang kunnen zijn, bijvoorbeeld om knelpunten real time te signaleren en snel op te lossen, met welk inzicht bedrijven deze ketens zo kunnen inrichten dat zij minder afhankelijk zijn van één land of één leverancier en dus weerbaarder zijn.

Vindt de Staatssecretaris het nuttig om inzichtelijk te maken voor welke vitale industrieën volledige of gedeeltelijke afhankelijkheid van derde landen onwenselijk is, wat niet-vitale productieketens zijn en welke schakels daarbinnen naar Nederland zouden kunnen worden gehaald, en met het bedrijfsleven te kijken hoe productieketens transparanter kunnen worden gemaakt?

Inzicht in de eigen keten is voor ieder productiebedrijf van belang. Het is voor belanghebbenden, zoals ondernemers, belangrijk goed te weten hoe een productieketen eruit ziet en waar deze potentieel kwetsbaar kan zijn. Dit inzicht kan leiden tot bijstellingen, bijvoorbeeld om de effecten van een pandemie te mitigeren, een kernramp die productie in industrieën stillegt (Fukushima 2011), of grote vraagverschuivingen, zoals op dit moment plaatsvinden bij autofabrieken (waarbij zelfs productielijnen stil worden gelegd omdat zij deze essentiële halfgeleiders niet tijdig geleverd kunnen krijgen). Zoiets kan ook op een kleinschaliger niveau plaatsvinden, bijvoorbeeld wanneer je als toeleverancier besluit voorrang te geven aan een andere afnemer, omdat deze afnemer een grote(re) order heeft geplaatst.

Een ondernemer kan diverse acties ondernemen. Zo kunnen, niet uitputtend, mogelijk dichterbij alternatieve toeleveranciers worden gezocht; extra voorraden worden aangelegd; en kan gezamenlijk met andere bedrijven worden besloten producten zelf te gaan produceren. Al deze besluiten vragen om zorgvuldige afwegingen tussen kosten en baten. Dit zijn strategische beslissingen die het bedrijfsleven zelf moeten maken. De overheid heeft geen directe rol in de bedrijfsvoering van private bedrijven.

Wel ondersteunt het kabinet het bedrijfsleven bij het signaleren en onderzoeken van bredere trends, uitdagingen en kan het daartoe ook ideeën ter vergroting van de weerbaarheid aandragen. Dit heeft bijvoorbeeld plaatsgevonden op het terrein van «reshoring». In de brief «visie op de maakindustrie» (Kamerstuk 29 826, nr. 124) en in een SER-briefadvies4 is geconstateerd dat het terughalen van productie naar Nederland nadat deze eerder naar een buitenland is verplaatst, weinig realistisch lijkt.

Ten behoeve van een beter inzicht in de afhankelijkheid van derde landen heeft Nederland samen met de andere lidstaten de Europese Commissie opgeroepen om onwenselijke afhankelijkheden te identificeren, in het bijzonder in de meest sensitieve industriële ecosystemen zoals gezondheidszorg en daartoe maatregelen voor te stellen die deze afhankelijkheden zullen verminderen.

Specifiek voor de markt van geneesmiddelen en medische producten steunt het kabinet in principe het voorstel van de Europese Commissie om sterkere wettelijke verplichtingen in te voeren voor leveringszekerheid van producten en meer transparantie over voorraden, tekorten en het op de markt brengen van geneesmiddelen (Kamerstuk 22 112, nr. 3022).

Zodra de Europese Commissie rapporteert over strategische afhankelijkheden zal de Kamer hierover via de geëigende kanalen geïnformeerd worden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat een discussie over strategische autonomie vanzelfsprekend moet gaan over het versterken van de interne markt, een gelijk speelveld en strategische afhankelijkheden in waardeketens, maar dat ook anders aspecten hierbij een rol spelen, bijvoorbeeld de veerkracht/weerbaarheid van industriële ecosystemen en technologisch leiderschap en innovatie. Komen deze onderwerpen naar verwachting ook aan de orde in de Raad en hoe ziet het krachtenveld in de Raad eruit?

Afhankelijk van de inbreng van lidstaten kunnen deze onderwerpen naar voren komen tijdens de bespreking. Voor Nederland zijn onderwerpen als technologisch leiderschap en innovaties van groot belang. Het kabinet pleit hier zelf in ieder geval voor. Het is vooralsnog echter lastig in te schatten hoe het krachtenveld eruit ziet. In het verslag van de informele Raad zal ik een beschrijving van het krachtenveld op basis van de bespreking tijdens de Raad geven.

De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van de EU Mededeling 2030 Digital Compass: the European way for the Digital Decade, de digitale ambities van de EU voor 2030 of de Staatssecretaris bekend is met de analyse van Europese Rekenkamer (ERK) over de aanpak van zwakke digitale vaardigheden en de conclusie dat grotere inspanningen nodig zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij tegenover de digitale ambities en het Europese digitale kompas staat? Hoe denken andere lidstaten hierover?

Het rapport van de Europese Rekenkamer is het kabinet bekend. In de kern komt de analyse erop neer dat ondanks een toenemend optreden van de Europese Unie in de afgelopen 10 jaar de digitale vaardigheden binnen de EU niet significant zijn verbeterd. Om dit te verbeteren beveelt de Rekenkamer onder meer aan om duidelijkere financieringsbronnen aan te wijzen. In reactie hierop kan het kabinet bevestigen dat de Europese statistieken (zoals onder meer Digital Economy and Society Index (DESI)) inderdaad aangeven dat er nog veel valt te verbeteren aan het gemiddelde niveau van digitale vaardigheden van de Europese burger, maar ook dat sprake is van nog zeer grote verschillen tussen lidstaten. Nederland presteert daarbij bovengemiddeld.

Wat betreft digitale basisvaardigheden in de bredere samenleving heeft de Europese Commissie in het recente Digitaal Kompas ook verwezen naar de doelstelling in het recente actieplan voor de implementatie van de Sociale Pijler, waarin als doelstelling is opgenomen dat de EU er naar zou moeten streven dat in 2030 80% van de Europese burgers over voldoende digitale vaardigheden dient te beschikken. Over dit actieplan en het digitaal advies ontvangt uw Kamer nog een BNC-fiche. Deze doelstelling bouwt echter voort op de identieke doelstelling in de Europese vaardighedenagenda, waarin het kabinet eerder het streven naar 70% in 2025 al heeft ondersteund.

Wat betreft de kritiek over het niet duidelijk oormerken van EU-middelen op dit terrein wil het kabinet benadrukken dat het bevorderen van vaardigheden door funderend onderwijs en leven lang ontwikkelen primair een nationale bevoegdheid en verantwoordelijkheid is. De EU kan de lidstaten ondersteunen en stimuleren door beleidsondersteuning en -samenwerking zoals het stellen van streefdoelen, uitwisseling, ondersteunen van hervorming, als ook door de EU-programma’s in de nieuwe begrotingsperiode 2021–2027. Aan de lidstaten en nationale partijen staan in de periode 2021–2027 verschillende programma’s ter beschikking zoals InvestEU, ESF+, Erasmus+, Digital Europe en Horizon Europe die direct of indirect kunnen bijdragen aan het verhogen van digitale vaardigheden.

Naar het oordeel van het kabinet zijn hiermee goede randvoorwaarden gecreëerd om tegemoet te komen aan de kritiek van de Rekenkamer: blijvende beleidsaandacht door onder meer het stellen van meetbare streefdoelen; het ondersteunen van het realiseren hiervan met EU-middelen, en het structureel monitoren van de voortgang en zo nodig later bijsturen.

De mededeling voor de Digital Decade is recent gepubliceerd en moet nog verder worden besproken. De mededeling is overwegend positief ontvangen door lidstaten, maar het krachtenveld moet zich nog verder uittekenen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 22 maart 2021. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie kunnen zich in grote mate vinden in de kabinetsappreciatie op het witboek Buitenlandse Subsidies van de Europese Commissie. Marktverstoring door oneerlijke subsidies aan bedrijven uit landen buiten de Europese Unie bij bijvoorbeeld overname van Europese bedrijven achten deze leden onwenselijk. Europese bedrijven hebben over het algemeen een groter belang bij behoud van werkgelegenheid, goed werkgeverschap en een hoge standaard op het gebied van bijvoorbeeld milieu op Europees grondgebied dan derde landen. Europese bedrijven zijn bovendien gemakkelijker aanspreekbaar op gedrag door nationale lidstaten en de Europese Commissie. Het opwerpen van barrières tegen verstorende buitenlandse subsidies zoals gesuggereerd in het witboek juichen deze leden dan ook toe.

De leden van de SP-fractie hebben echter wel grote aarzelingen over het voorstel voor een gecentraliseerde Europese autoriteit. Deze leden zien hier liever een rol voor nationale toezichthouders met een grotere autoriteit om op te treden, waarbij informatie -en kennisuitwisseling op Europees niveau uiteraard wel van belang is. Deze leden wijzen erop dat veel in Europa gevestigde bedrijven met name belangrijke vestigingen in een of meerdere lidstaten hebben, waardoor met name deze lidstaten er specifiek belang bij hebben dat in het geval van buitenlandse overname met subsidies dit op een zuivere manier gaat. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op de bezorgdheid om de toekomst van Tata Steel. Deze leden zouden de toekomst van een bedrijf dat een dusdanige impact heeft op zowel werkgelegenheid als milieu in Nederland, wanneer een mogelijke overname zou spelen door een bedrijf dat al dan niet met oneerlijke overheidssteun van buiten de Europese Unie acteert, niet eenzijdig bij de Europese Commissie willen laten. Zij vragen de Staatssecretaris hierop te reflecteren.

Het kabinet begrijpt de zorgen van de SP. Zoals aangegeven in de appreciatie van het witboek, pleit het kabinet juist voor coördinatie op Europees niveau. Hier zijn verschillende redenen voor. Ten eerste heeft de Europese Commissie veel expertise op het terrein van staatssteun, het opsporen van concurrentieverstoring en buitenlandse subsidies. Ten tweede voorziet het kabinet dat overheden uit derde landen zullen proberen om verstorende subsidies, fusies of overnames tóch doorgang te laten vinden, door druk uit te oefenen op nationale overheden of nationale toezichthouders. Ook daarom pleit het kabinet voor een exclusieve rol voor de Commissie. Ten derde zou een individuele lidstaat kunnen besluiten om een buitenlandse subsidie goed te keuren, omdat dat op korte termijn gunstig is voor de eigen economie, terwijl dit op lange termijn ten koste gaat van de concurrentie op de interne markt. Dat zou weer ten koste kunnen gaan van bedrijven uit andere lidstaten, waaronder die uit Nederland. Daarom pleit het kabinet voor een systeem met «checks and balances», waarbij mogelijk een rol voor nationale autoriteiten wordt weggelegd. Het kabinet zal hier oog voor houden als een concreet wetgevend voorstel wordt gepresenteerd.

Ten slotte is op basis van het witboek een mogelijkheid om tegemoet te komen aan de zorgen die de SP beschrijft: een zogenaamde EU-belangentoets. Daarbij kan het verstorende effect van een subsidie of overname, worden afgewogen tegen het positieve effect dat de subsidie zou hebben op bijvoorbeeld werkgelegenheid.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre er sprake moet zijn van wederkerigheid in toegang. Zo is toegang tot de Chinese markt voor Europese bedrijven vaak lastig en zijn er barrières op bijvoorbeeld het gebied van intellectueel eigendom. Deze leden wijzen in dit kader ook op de eerdere pogingen om op Europees niveau tot International Procurement Instrument (IPI) te komen, waarbij gebrek aan wederkerigheid tot mogelijke economische sancties zou kunnen leiden. Deze leden vragen naar de status van de ontwikkeling van IPI.

Zoals ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-02, nr. 521), kan ik melden dat de gesprekken over het Europese voorstel voor een International Procurement Instrument (IPI) onder het Portugese voorzitterschap voortvarend worden vervolgd, waarbij het voorzitterschap toewerkt naar een Raadspositie in juni 2021. Het voorzitterschap heeft een document met compromisvoorstellen op onderdelen gepresenteerd aan de hand waarvan de gesprekken gevoerd worden. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is conform de beleidsinzet die eerder aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 35 207, nr. 33). Nederland stelt zich actief op in de discussie. De onderhandelingen richten zich op de onderwerpen zoals genoemd in de brief met reactie op de motie Weverling van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2177). In de besprekingen lijkt zich daarnaast een meerderheid af te tekenen voor het behoud van nationale bevoegdheden om restrictieve maatregelen te kunnen blijven nemen. Dat sluit aan bij de Nederlandse inzet.

De leden van de SP-fractie constateren tegelijkertijd dat er ook Europese staatsbedrijven of bedrijven waarin overheden een aanzienlijk belang hebben zelf buiten de Europese Unie actief zijn en overnames van bedrijven doen. In dit kader wijzen deze leden bijvoorbeeld op de activiteiten van NS-dochter Abellio in het Verenigd Koninkrijk. In hoeverre is de Europese Unie bereid de in het witboek gesuggereerde maatregelen te accepteren wanneer deze door derde landen op Europese bedrijven zouden worden toegepast?

Het doel van het witboek is niet om subsidies te verbieden, of om te voorkomen dat staatsgesteunde bedrijven nog actief zijn op de Europese interne markt. Het doel van het witboek is om te zorgen dat alle bedrijven opereren volgens dezelfde spelregels, zodat ze eerlijk kunnen concurreren. Het liefst zouden we zien dat er wereldwijd één set regels zou gelden voor overheidssteun. Niet voor niets zet de EU zich via de Wereldhandelsorganisatie (WHO) blijvend in voor een dergelijk akkoord.

De leden van de SP-fractie constateren dat in sommige landen buiten de Europese Unie economische belangen en belangen van (bijvoorbeeld) nationale veiligheidsdiensten door elkaar lopen. Ook zijn bedrijven en overheid in sommige landen zichtbaar en onzichtbaar vervlochten. In dit kader vragen deze leden in hoeverre de in het witboek benoemde oplossingsrichtingen zich verhouden tot de FDI-screeningsverordening aangaande buitenlandse investeringen in het kader van de openbare orde en veiligheid. Ook de Europese Commissie benoemt het risico van parallel lopende procedures. Dit lijkt deze leden een onwenselijke situatie, en zij vragen of de Staatssecretaris deze mening deelt.

Het kabinet heeft eigenstandig besloten tot een uitbreiding van het stelsel van investeringstoetsing. Hierbij blijft het kabinet binnen de kaders van de EU FDI-verordening. Hierbij zullen investeringen, fusies en overnames in Nederland in bepaalde vitale processen en bepaalde bedrijven die beschikken over sensitieve technologie getoetst worden op risico’s voor de nationale veiligheid. De in het witboek voorgestelde tweede module dient een ander doel. Het verplicht ondernemingen om investeringen en overnames op de interne markt vooraf aan de toezichthouder te melden, zodat maatregelen opgelegd kunnen worden als bij deze transactie sprake is van concurrentieverstoring door overheidssteun.

Beide instrumenten zien op investeringen, fusies en overnames, maar dienen wel een ander doel: het nationale stelsel van investeringstoetsing borgt de nationale veiligheid, de in het witboek voorgestelde instrumenten borgen het gelijk speelveld op de interne markt. Deze instrumenten zijn daarmee verschillend van aard, maar kunnen wel van toepassing zijn op dezelfde transactie. Parallelle procedures zijn daarom niet ondenkbaar of onwenselijk, daar zij in samenspel juist kunnen bijdragen aan het voorkomen van meerdere soorten onwenselijke praktijken op de interne markt ten aanzien van overnames, fusies en investeringen. Wel dringt het kabinet bij de Europese Commissie aan op meer verduidelijking over de relatie tussen de twee instrumenten op het moment dat een wetgevend voorstel op basis van het witboek gepresenteerd wordt.

De leden van de SP-fractie wijzen er in het kader van het onderwerp versterken van weerbaarheid tegen afhankelijkheid van onze waardeketens en ecosystemen met klem op de actuele problematiek. Niet alleen heeft de Covid-19-crisis de nadelen van afhankelijkheid laten zien bijvoorbeeld waar het gaat om de productie van medische hulpmiddelen, ook kampt de Europese industrie op dit moment met tekorten op het gebied van rubber en kunststofproducten door ontwikkelingen op de wereldmarkt. Deze leden achten een veel grotere inzet nodig op het gebied van hergebruik van materialen en het ontwikkelen van duurzame alternatieven (denk bijvoorbeeld aan productie van rubber uit paardenbloemen). Deze leden wijzen erop dat dergelijke ontwikkelingen Europa en Nederland niet alleen minder afhankelijk maken van het buitenland, maar ook op de langere termijn een serieus concurrentievoordeel kunnen opleveren.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de Staatssecretaris staat tegenover voorstellen om, specifiek voor grondstoffen die op de Europese lijst van 30 kritieke grondstoffen staan, strategische voorraden aan te leggen. Hiermee kan in de eerste plaats kritieke productie worden gegarandeerd, maar kunnen eveneens, indien wenselijk, een tijdelijke prijsschommelingen worden opgevangen. Deze leden wijzen in dit verband bijvoorbeeld op de verwachtingen dat de prijs van lithium komende jaren zal stijgen, doordat vraag en aanbod op de markt steeds verder uiteenlopen. Deze leden vragen verder of er al activiteiten zijn voortgekomen uit de door de Europese Commissie opgerichte Europese Grondstoffenalliantie.

In lijn met de motie van het lid Pieter Heerma c.s. (Kamerstuk 35 420, nr. 57). Heeft de vorige Minister van Economische Zaken en Klimaat in de zomer van 2020 aan de Sociaal-economische Raad (SER) gevraagd om een advies over reshoring uit te brengen in de context van positieversterking voor de Nederlandse industrie en het groeivermogen. De SER heeft een eerste briefadvies afgegeven met de strekking dat reshoring geen doel op zich is maar kan bijdragen om tot robuustere ketens te komen of meer leveringszekerheid te garanderen, waarbij dit het beste op Europees niveau geregeld kan worden als het gaat om essentiële goederen. Onderdeel van reshoring kan ook zijn het aanhouden van strategische voorraden van essentiële goederen. Vanuit het besef dat een Europees handelingsperspectief aan de orde is, staat het kabinet ook positief tegenover de vorming van Europese industriële allianties zoals de Europese Grondstoffenalliantie en de Batterijen alliantie. In deze allianties worden publieke en private stakeholders bijeengebracht die kennis en middelen uitwisselen voor het nastreven van lange termijn doelen, zoals de vermindering van grondstofafhankelijkheid. De Grondstofalliantie is in 2020 opgericht en focust momenteel op het aanhaken van stakeholders. Tevens zet het ronde tafel gesprekken op waarin met de stakeholders wordt gekeken naar bijvoorbeeld de omgang met metalen voor magneten en motoren of voor materiaal voor energie opslag.

Hiermee wordt industriële productie in Europa bevorderd en circulair ingericht. Nederland is in gesprek met de Europese Grondstoffenalliantie over het verder brengen van de onderwerpen circulaire windparken en circulaire zonneparken.

Als de industrie de eigen ketens gaat beoordelen op leveringszekerheid en daarin wil aanpassen, kan nearshoring (naar EU) of reshoring (naar NL) een mogelijkheid blijken. Het kabinet ondersteunt de industrie hierin via de Grondstoffenscanner, waarmee bedrijven kunnen beoordelen welke mogelijke leveringszekerheidsproblemen rond kritieke materialen voor hen relevant zijn en wat ze hier aan kunnen doen. Daarvoor biedt de circulaire economie een steeds belangrijker handelingsrepertoire. De circulaire economie versterkt via nieuwe verdienmodellen het economisch concurrentievermogen en zorgt voor meer zicht op kritieke grondstoffen en producten via slimmer (her)gebruik en ontwerp.


  1. Module 1 betreft een algemeen instrument dat toeziet op verstoringen veroorzaakt door subsidies van derde landen in alle marktsituaties. Module 2 betreft een instrument dat toeziet op fusies en overnames en richt zich specifiek op verstoringen veroorzaakt door subsidies bij overnames.↩︎

  2. Kamerstuk 22 112, nr. 2917↩︎

  3. FD, 16 maart 2021, «Baggeraars verweren zich tegen oprukkende Chinezen». (Link naar artikel)↩︎

  4. https://www.ser.nl/-/media/ser/downloads/adviezen/2021/reshoring-made-in-europe.pdf↩︎