Verslag van een schriftelijk overleg inzake antwoorden op vragen commissie over enkele brieven aan de Belastingdienst
Belastingdienst
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2021D14623, datum: 2021-04-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31066-810).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (VVD)
- Mede ondertekenaar: M. Schukkink, adjunct-griffier
- Notitie over de stand van zaken van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar Belastingdienst/Toeslagen
- Reactie op vragen Autoriteit Persoonsgegevens inzake onderzoek naar Toeslagen
- Notitie over de kabinetsreactie n.a.v. het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens
- Notitie over een verzoek om inlichtingen inzake onderzoek Autoriteit Persoonsgegevens naar Belastingdienst/Toeslagen
- Notitie over een brief aan de Autoriteit Persoonsgegevens met documenten en nadere informatie inzake onderzoek naar Belastingdienst/Toeslagen
- Notitie over de beantwoording van vragen Autoriteit Persoonsgegevens
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 31066 -810 Belastingdienst.
Onderdeel van zaak 2021Z06587:
- Indiener: J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
- Medeindiener: A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2021-05-11 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-05-12 15:30: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2021-05-19 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
31 066 Belastingdienst
Nr. 810 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 april 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 5 februari 2021 inzake antwoorden op vragen commissie over enkele brieven aan de Belastingdienst (Kamerstuk 31 066, nr. 790).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 februari 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 21 april 2021 zijn de vragen, mede namen de Minister van Financiën, beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Tielen
De adjunct-griffier van de commissie,
Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het verslag inzake een schriftelijk overleg over enkele brieven over de Belastingdienst. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Covid-19
De leden van de VVD-fractie maken zich ernstig zorgen over de (liquiditeits-)positie van de ondernemers. Deze leden spreken veel met ondernemers en het aantal ondernemers bij wie het water tot al boven de lippen staat neemt toe. Deze leden weten dat het kabinet al verschillende fiscale maatregelen heeft genomen, maar vragen het kabinet om te blijven zoeken naar aanvullende fiscale maatregelen die ondernemers nu kunnen helpen, maar tevens straks als het einde van de coronacrisis in zicht is. Daarnaast vragen deze leden om de mogelijkheid van uitstel van belastingen voor ondernemers die geraakt zijn door de coronamaatregelen nadrukkelijker onder de aandacht van de ondernemers te brengen.
Over de opgebouwde belastingschuld hebben deze leden nog een aantal zorgen en vragen. De leden van de VVD-fractie zien nu dat mensen hun spaargeld of zelfs hun pensioenpot gebruiken om de belasting te betalen terwijl ze dit geld straks voor andere dingen nodig zullen hebben. Deze leden vragen de Staatssecretaris hierover gericht te communiceren. Eerder heeft het kabinet aangegeven dat de belastingschuld vanaf 1 oktober 2021 afgelost zou moeten worden over een periode van 36 maanden. Is de Staatssecretaris bereid, nu de maatregelen voor een aantal sectoren nog steeds (deels) van kracht zijn en de crisis langer lijkt te duren, om na te denken over een adempauze van bijvoorbeeld een jaar of twee jaar voordat de belastingschuld in rekening wordt gebracht en het terugbetalen van de belastingschuld in een gedifferentieerde of slimme vorm zoals bijvoorbeeld de eerste maanden een lager bedrag? Voor ondernemers die een belastingschuld hebben opgebouwd staat deze schuld op de balans en dat betekent dat het moeilijk is om bij banken of andere kredietverstrekkende instanties krediet te verkrijgen, krediet dat nodig is om de onderneming een «doorstart» te laten maken. Is de Staatssecretaris bereid om op zeer korte termijn (in overleg met het vertegenwoordigers van het bedrijfsleven) de opties in beeld te brengen hoe omgegaan kan worden met de belastingschuld in relatie tot het aangaan van krediet en hierover een besluit te nemen en te communiceren? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid om de Kamer hierover binnen twee weken te informeren? Met de voorzichtige stappen die nu gezet kunnen worden is het voor ondernemers belangrijk dat hierover snel duidelijkheid komt.
De leden van de VVD-fractie denken graag met het kabinet mee en vragen naast de bovenstaande suggesties de mogelijkheid te onderzoeken van het verbreden van de fiscale middeling van de huidige drie jaar naar bijvoorbeeld vier of vijf jaar. Kan de Staatssecretaris de mogelijke opties in beeld brengen? Daarnaast vragen deze leden om te reflecteren op de aangehaalde aanpassingen in het artikel «Fiscus kan duizenden ondernemers redden door verruiming schenkingen»1? Ziet de Staatssecretaris de kansen zoals verwoord in het artikel waarmee er voor een grote groep ondernemers meer «lucht» zal ontstaan?
De leden van de VVD-fractie lezen over de stap van het kabinet om samen met schuldeisers en schuldhulpverleners te kijken naar het gericht kwijtschelden van schulden voor ondernemers die nagenoeg failliet zijn. Deze leden vragen of het kabinet meer duiding kan geven op welke manier dit wordt ingevuld. Welke rol kan ook de per 1 januari 2021 in werking getreden Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) hierbij spelen? Een nieuwe wet waardoor levensvatbare bedrijven een (corona)faillissement kunnen afwenden door middel van een dwangakkoord. Is de Staatssecretaris van mening dat deze wet voldoende bekend is bij ondernemend Nederland?
Ontvlechting
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister van Financiën een vooraf uitgevoerde integrale haalbaarheidstoets niet nodig achtte vanwege de aansluiting bij de ontwikkeling van de werkwijze rond de ontvlechting van een stapsgewijze aanpak. Deze leden begrijpen dat de ontvlechting gepaard gaat met verschillende kleine stapjes, maar op welke manier de stappen ook worden gezet; het einddoel stond en staat vast. Een integraal vooraf uitgevoerde haalbaarheidstoets had er juist aan kunnen bijdragen beter richting te kunnen geven aan de te zetten stappen. De leden van de VVD-fractie vinden het dan ook uiterst merkwaardig dat de Minister van Financiën niet is overgegaan tot de toegezegde haalbaarheidstoets op de voorgenomen ontvlechting en vragen op dit punt een reflectie. Deze leden vinden dat de haalbaarheidstoets alsnog moet worden uitgevoerd omdat zij zich grote zorgen maken over de gevolgen van deze ontvlechting in relatie tot het (uitvoerende) werk. Deze leden verzoeken alsnog tot een integrale haalbaarheidstoets. Het kabinet heeft een goede gewoonte de wetsvoorstellen op het terrein van de belastingen te voorzien van een uitvoeringstoets. Ook deze uitvoeringstoets heeft niet plaatsgevonden. Is de Minister destijds geadviseerd over het wel of niet uitvoeren van een haalbaarheidstoets en of uitvoeringstoets? Zo ja, kan het kabinet dit advies met de Kamer delen? Klopt het beeld dat de aangekondigde en inmiddels in gang gezette ontvlechting een grote druk heeft veroorzaakt op het functioneren van de Belastingdienst en meer specifiek op het functioneren van teams en mensen binnen de dienst? Zo ja, kan het kabinet deze omschrijven en aangeven op welke manier hiermee omgegaan wordt om de kerntaken van de Belastingdienst niet in gevaar te brengen? Zo nee, graag een toelichting waarom het kabinet tot deze conclusie komt.
Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie graag een antwoord op de onderstaande vragen:
In welke mate verdringt de ontvlechting het reguliere werk? Wat zijn de belangrijkste knelpunten?
In welke mate heeft de ontvlechting tot vertraging in de lopende verbetertrajecten geleid? Waar liggen op dit moment de prioriteiten in de verbetertrajecten?
Welke taken, of onderdelen van taken of werkzaamheden, zijn gedurende de ontvlechting «on hold» gezet? Op welke manier heeft de prioritering plaatsgevonden?
Is er, nu de ontvlechting in gang is gezet, zicht op de totale opgave van de belastingdienst?
Op welke manier worden de prioriteiten gesteld binnen de Belastingdienst?
Welke invloed heeft de ontvlechting op de ICT-ontwikkeling, onderhoud en uitvoering van projecten en systemen?
De Kamer is zoals beschreven verschillende keren over de voortgang van de ontvlechting geïnformeerd. De Kamer had gevraagd om een heldere rapportage op het gebied van consequenties, uitvoeringsrisico’s en meerwaarde van de ontvlechting. Het ontbreekt de leden van de VVD-fractie aan die heldere rapportage. De probleemstelling wordt duidelijk, maar deze leden blijven met veel vragen zitten over de risico’s, haalbaarheid en meerwaarde van de ontvlechting. Kan het kabinet in een vergelijkbare opbouw als bij een reguliere uitvoeringstoets de Kamer informeren over de ontvlechting? Wat doet de ontvlechting met de interactie burgers/bedrijven, hoe groot zijn de complexiteitsgevolgen, wat zijn de uitvoeringskosten en personele gevolgen, etc.? De besteding van de gereserveerde middelen wordt getoetst door de directie Financieel-Economische Zaken (FEZ) en de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF). Hoe ziet deze toetsing eruit? En wanneer kan de Kamer de nadere uitwerking van de toetsing en monitoring tegemoetzien?
De leden van de VVD-fractie lezen over het gereserveerde bedrag van 140,6 miljoen euro voor de ontvlechting. Deze leden schrikken van dit enorme bedrag. Op basis waarvan is het kabinet tot dit bedrag gekomen? Deze leden lezen dat er maar liefst 140,6 miljoen euro is gereserveerd, maar dat een uitputtend kostenplaatje nog niet gegeven kan worden en dat dit bedrag vooralsnog alleen primair bedoeld is om de Douane en Toeslagen te transformeren naar een volwaardig directoraat-generaal. Dit bevreemdt en bezorgt deze leden. Hoe kan de Minister van Financiën akkoord geven op een ontvlechting van tientallen miljoenen:
– zonder dat de precieze kosten in beeld zijn;
– zonder dat (vooraf) de haalbaarheid van deze grote organisatiewijziging goed in beeld is;
– en zonder dat de risico’s en gevolgen goed in beeld zijn?
De leden van de VVD-fractie zijn geschrokken van de (in een FD-artikel genoemde) vertrouwenscrisis tussen de top en de werkvloer van de Belastingdienst. Deze leden vragen een reflectie van beide Staatssecretarissen op hun eigen spreken en handelen en vragen op welke manier zij deze vertrouwenscrisis concreet willen herstellen. Klopt het dat de vertrouwenscrisis Belastingdienst-breed wordt ervaren? Op het moment dat de leiding van de Belastingdienst en het kerndepartement Financiën niet meer vertrouwd wordt door de ambtenaren op de werkvloer van de Belastingdienst, wat doet dit met de organisatie? Al vaker is gesproken over de pijler «cultuur». Hoe staat het concreet met de uitvoering en inzet van deze pijler? Het is zorgelijk dat aan de ene kant wordt erkend dat een omslag in de cultuur nodig is, maar aan de andere kant de Staatssecretaris spreekt over «die tent». Hoe kan wel weer een veilige werkomgeving worden gecreëerd?
De leden van de VVD-fractie hebben al vaker gevraagd naar het proces tot het besluit van de ontvlechting. Op welke manier zijn medewerkers of personeelsvertegenwoordigers betrokken bij de gesprekken, de afweging en het genomen besluit?
Brexit/Douane
De leden van de VVD-fractie maken uit de reactie van het kabinet op dat de Douane alle zaken met betrekking tot de Brexit op orde heeft. De interne doelstellingen zijn gerealiseerd. Het is goed dat dit tijdig is gelukt. Deze leden vragen wel welke knelpunten de Douane de afgelopen maanden is tegengekomen. Op welke momenten treedt bijvoorbeeld nog vertraging op in de behandeling van goederen, hoe is de wisselwerking met de Britse Douane en werken alle douaneformaliteiten naar behoren? Zo nee, waarom niet? Deze leden kregen ook signalen van ondernemers over de invoerrechten. In de handelsovereenkomst is opgenomen dat goederen van preferentiële oorsprong uit de EU, zonder invoerrechten worden ingevoerd in het VK en andersom. Nu begrijpen deze leden dat ondernemers die goederen vanuit een willekeurig EU-land naar het VK verzenden en daarna doorsturen naar Nederland over die laatste transactie wel invoerrechten moeten betalen. Klopt dat? Zo ja/nee, graag een uitgebreide toelichting. Worden ondernemers hierover op een goede manier geïnformeerd?
FIOD
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) rond de 500.000 uur heeft gereserveerd voor opsporing voor de Belastingdienst als geheel. Deze leden schrikken van het aantal uur dat niet gerealiseerd wordt, ruim 100.000 uur per jaar. Kan het kabinet hierop reflecteren? Waar komt dit door? Klopt het dat de FIOD al enkele jaren meer werk heeft dan de dienst aankan? Hoe verklaart dit het grote aantal niet gerealiseerde uren? Op welke manier kiest de FIOD haar prioriteiten?
Quick fixes
De leden van de VVD-fractie zijn positief verrast over het grote aantal studenten dat na een attentiebrief actie heeft ondernomen om de toeslagen zoals de huur- of zorgtoeslag na de verandering in hun levensfase (studeren naar werken) stop te zetten. Deze leden hebben al vaker gepleit voor quick fixes rond de toeslagen om het aantal terugvorderingen (met alle gevolgen van dien) verder terug te dringen. Daarom hebben deze leden eerder gevraagd om bijvoorbeeld studenten te attenderen op de gevolgen voor het ontvangen van toeslagen bij het behalen van een studie. De Staatssecretaris was hierop kritisch, maar, juist gezien het grote percentage van 72% van de studenten die na deze brief in actie zijn gekomen, oplopend tot 87% na een tweede brief, blijkt dat het sturen van een brief groot effect heeft. De resultaten spreken voor zich; waarom wil het kabinet niet overgaan tot het op voorhand sturen van een brief naar afgestudeerden met informatie over de mogelijke gevolgen voor de toeslagen? Welke andere quick wins zijn er te behalen door een betere en gerichte communicatie naar mensen?
eHerkenning
De leden van de VVD-fractie begrijpen heel goed dat veel ondernemers en andere organisaties veel vragen hadden en wellicht ook nog wel hebben bij het werken met het eHerkenningssysteem. De leden van de VVD-fractie hebben hier al meerdere keren aandacht voor gevraagd. Deze leden blijven vragen hebben bij het systeem van de compensatieregeling. Zo begrijpen de leden in antwoord op Kamervragen van de leden Lodders, Middendorp en Aartsen2 dat een volwaardig EH3-inlogmiddel dat voor 12 juni 2020 is aangeschaft bij vijf van de zes leveranciers kosteloos kan worden «gedowngraded» naar een Belastingdienst-EH3-inlogmiddel. Wat als een ondernemer na 12 juni 2020 een volwaardig EH3-inlogmiddel heeft aangeschaft en deze toch nog wil «downgraden»? Deze leden krijgen signalen dat in ieder geval een van de vijf aanbieders ook in augustus 2020 nog niet het Belastingdienst-EH3-inlogmiddel kon verstrekken, en tevens niet wil overgaan tot een gratis «downgrade» van het volwaardige EH3-inlogmiddel. Is de Staatssecretaris hiermee bekend en kan hij hierop reflecteren? Kan de Staatssecretaris per leverancier aangeven per wanneer het Belastingdienst-EH3-inlogmiddel beschikbaar was en hoeveel «downgrades» inmiddels zijn gedaan? Hoeveel compensatieaanvragen zijn er inmiddels bij de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) gedaan, goedgekeurd en welk deel van het beschikbare budget is hierdoor reeds vergeven? De leden van de VVD-fractie stellen retorisch de vraag waarom er ondernemers zijn die eerst hun volwaardige EH3-inlogmiddel kosteloos «downgraden» en vervolgens tegen vergoeding weer «upgraden». Dit is en blijft het ondernemers alleen maar verder op kosten jagen en juist daarom vragen de leden zich af of ondernemers zich bewust zijn van de werking van de compensatieregeling. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie constateren dat de Staatssecretaris vragen van deze leden en die van de leden van de CDA-fractie over de reden van het slechts druppelsgewijs informatie verstrekken aan de Autoriteit Persoonsgegevens beantwoordt met een verontschuldiging en de mededeling dat dit in de toekomst zal veranderen. Deze leden vragen de Staatssecretaris om een antwoord op de oorspronkelijke vraag hoe het mogelijk was dat de Autoriteit Persoonsgegevens is gedwarsboomd in haar onderzoekstaak en vragen hem een reconstructie te maken van dit proces, zodat deze leden kunnen beoordelen waar deze fouten zijn gemaakt. Zij vragen de Staatssecretaris de interne ambtelijke notities over de informatieverzoeken van de Autoriteit Persoonsgegevens bij te sluiten bij de beantwoording van dit overleg, conform de eerder toegezegde openheid over besluitvorming.
De leden van de SP-fractie zijn hogelijk verbaasd over de reden dat de Staatssecretaris de selectiecriteria die de basis vormen voor de decennialange fraudejacht niet prijs gaat geven. Zij vragen de Staatssecretaris waarom hij de fraudejacht op basis van dezelfde vorm van risicoselectie door blijft laten gaan en vragen hem uiteen te zetten hoe dit met de nieuwe openheid strookt. Deze leden vragen de Staatssecretaris alle ambtelijke notities ten aanzien van deze risicoselectie per ommegaande en ongelakt naar de Kamer te sturen zodat deze haar controlerende taak kan uitvoeren. Indien de Staatssecretaris niet bereid is dit te doen, verwachten deze leden een uiteenzetting over waarom alle toezeggingen van deze regering niets waard zijn zodra het over serieuze zaken gaat.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris hoe de capaciteit van de Belastingdienst, die volgens de Staatssecretaris niet onbeperkt is, zich heden ten dage verhoudt tot perioden waarin niet aan risicoselectie werd gedaan. Zij vragen hem uiteen te zetten welk deel van de capaciteit is verdwenen als gevolg van de rampzalige vertrekregeling, in welke mate handhavers zijn vervangen door ICT’ers en beleidsambtenaren die zich bezighouden met selectiemodellen en in hoeverre in het verleden wel met aselecte steekproeven, al dan niet sectorgewijs werd gewerkt. Zij vragen de Staatssecretaris voorts of zijn uitspraak dat aselecte steekproeven wel helpen om modellen te verbeteren betekent dat deze reeds plaatsvinden, maar enkel ter toetsing van modellen of dat zij dit anders moeten opvatten.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris per wanneer de ambtelijke top constateerde dat de overtredingen van de Uitvoeringswet AVG, dan wel de Wet Bescherming Persoonsgegevens, plaatsvonden en waarom hier niet direct naar is gehandeld door de Autoriteit Persoonsgegevens volledig inzage te geven. Deze leden vragen de Staatssecretaris of hiermee moet worden geconstateerd dat sprake is van een doofpot aangezien meermaals is gebleken dat foutieve informatie is verstrekt aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Staatssecretaris ontkent dat de tweede nationaliteit een selectiefactor was en dat enkel sprake zou zijn van Nederlanderschap en niet-Nederlanderschap. Zij vragen de Staatssecretaris op welke wijze het verkrijgen van het Nederlanderschap werd opgenomen in de administratie van de Belastingdienst/Toeslagen, of dit reden was om de gegevens van mensen te wijzigen in de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) of het Toeslagenverstrekkingensysteem (TVS) ofwel deze mensen uit het FSV te verwijderen en zo nee, waarom dit niet gebeurde. Zij vragen de Staatssecretaris tevens of de gevolgen van het opnemen van mensen in FSV op basis van dit criterium bekend was bij uitvoerende medewerkers en welke gevolgen het had bij bijvoorbeeld de aanvraag van een minnelijk traject in de schuldhulpverlening, aangezien de Belastingdienst als belangrijkste schuldeiser dit in talloze gevallen niet toestond.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris tot slot of hij van mening is dat als gevolg van de risicoselectie en de modellen die hieruit volgden andere discriminerende factoren dan alleen nationaliteit zijn aangetroffen.
II Reactie van de Staatssecretarissen van Financiën
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
COVID-19
De leden van de fractie van de VVD maken zich ernstig zorgen over de (liquiditeits-)positie van de ondernemers. De leden spreken veel met ondernemers en het aantal ondernemers bij wie het water tot al boven de lippen staat neemt toe. Deze leden weten dat het kabinet al verschillende fiscale maatregelen heeft genomen, maar vragen het kabinet om te blijven zoeken naar aanvullende fiscale maatregelen die ondernemers nu kunnen helpen, maar tevens straks als het einde van de coronacrisis in zicht is.
Het kabinet realiseert zich dat de coronacrisis voor veel burgers en bedrijven een zware tijd betekent. Het kabinet heeft een substantieel pakket aan fiscale noodmaatregelen genomen om ondernemers te ondersteunen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op het gebied van de gezondheid en de economie op de voet volgen. Waar nodig zal het kabinet passende aanvullende acties onderzoeken en overwegen.
Daarnaast vragen de leden van de fractie van de VVD om de mogelijkheid van uitstel van belastingen voor ondernemers die geraakt zijn door de coronamaatregelen nadrukkelijker onder de aandacht van de ondernemers te brengen.
Over de mogelijkheid van uitstel van betaling van belastingen is uitgebreid gecommuniceerd, onder meer via bijsluiters bij belastingaanslagen, voorlichtingsbijeenkomsten voor fiscaal dienstverleners, websites van de Belastingdienst en Kamer van Koophandel, radiospotjes en gerichte belacties. Ook is via persberichten, interviews en gerichte communicatie richting vakmedia de mogelijkheid tot uitstel van betaling meermaals onder de aandacht gebracht. Tenslotte doet de Belastingdienst de komende periode onderzoek naar de bekendheid van onder meer de versoepelde uitstelregeling. Als de uitkomsten van dat onderzoek daartoe aanleiding geven zal de Belastingdienst aanvullende communicatieve maatregelen treffen.
Over de opgebouwde belastingschuld hebben de leden van de fractie van de VVD nog een aantal zorgen en vragen. Deze leden zien nu dat mensen hun spaargeld of zelfs hun pensioenpot gebruiken om de belasting te betalen terwijl ze dit geld straks voor andere dingen nodig zullen hebben. Deze leden vragen de Staatssecretaris hierover gericht te communiceren.
De leden van de fractie van de VVD vragen mij, althans zo begrijp ik het, om ondernemers erop te wijzen dat spaargelden en pensioenpotten niet hoeven te worden aangewend voor de betaling van belastingen. Ik begrijp en deel de zorgen van deze leden over de financiële positie van ondernemers. Ondernemers zijn zelf het beste in staat te beoordelen wat de beste aanwending is van de hun beschikbare middelen. Sommige ondernemers kiezen ervoor om de uitstaande belastingschulden in het nu te betalen, andere ondernemers maken gebruik van de corona-uitstelregeling. De Belastingdienst informeert ondernemers nadrukkelijk over de mogelijkheid om gebruik te maken van de corona-uitstelregeling, zodat zij op basis van de juiste kennis hun eigen afweging kunnen maken.
De leden van de fractie van de VVD merken op dat eerder het kabinet heeft aangegeven dat de belastingschuld vanaf 1 oktober 2021 afgelost zou moeten worden over een periode van 36 maanden. Deze leden vragen of de Staatssecretaris bereid is, nu de maatregelen voor een aantal sectoren nog steeds (deels) van kracht zijn en de crisis langer lijkt te duren, om na te denken over een adempauze van bijvoorbeeld een jaar of twee jaar voordat de belastingschuld in rekening wordt gebracht en het terugbetalen van de belastingschuld in een gedifferentieerde of slimme vorm zoals bijvoorbeeld de eerste maanden een lager bedrag.
Voor ondernemers die een verlenging van het uitstel van betaling hebben gekregen, geldt het uitstel nu tot 1 juli 2021; vanaf die datum moeten nieuw opkomende betalingsverplichtingen worden hervat. De datum waarop ondernemers moeten starten met het aflossen van de opgebouwde schuld is 1 oktober 2021; daarvoor geldt een aflossingstermijn van 36 maanden. Zoals aangegeven in de brief van 12 maart jl.3 beziet het kabinet de komende tijd of verdere versoepelingen van het uitstelbeleid noodzakelijk zijn. Hierover is het kabinet ook in gesprek met organisaties als VNO-NCW, MKB Nederland en ONL. Het kabinet vindt het van belang dat ondernemers op een realistische wijze hun belastingschulden kunnen aflossen. Tegelijkertijd is het van belang dat betalingsachterstanden niet verder oplopen dan noodzakelijk, met name ter voorkoming van problematische schuldsituaties. Ook de positie en houding van andere schuldeisers speelt een rol. Het kabinet zal de komende periode verschillende beleidsopties wegen, zoals het verlengen van de aflossingstermijn, een latere startdatum voor het aflossen van de opgebouwde belastingschuld en een langere periode met verlaagde invorderingsrente. De uitvoerbaarheid van deze opties voor de Belastingdienst is een belangrijke factor in de afwegingen van het kabinet. Het kabinet informeert uw Kamer over de uitkomsten van deze weging in het tweede kwartaal.
De leden van de fractie van de VVD merken op dat voor ondernemers die een belastingschuld hebben opgebouwd deze schuld op de balans staat en dat dit betekent dat het moeilijk is om bij banken of andere kredietverstrekkende instanties krediet te verkrijgen, krediet dat nodig is om de onderneming een «doorstart» te laten maken. Deze leden vragen of de Staatssecretaris bereid is om op zeer korte termijn (in overleg met het vertegenwoordigers van het bedrijfsleven) de opties in beeld te brengen hoe omgegaan kan worden met de belastingschuld in relatie tot het aangaan van krediet en hierover een besluit te nemen en te communiceren.Indien dit het geval is vragen de leden of de Staatssecretaris bereid is om de Kamer hierover binnen twee weken te informeren. Deze leden geven aan dat met de voorzichtige stappen die nu gezet kunnen worden het voor ondernemers belangrijk is dat hierover snel duidelijkheid komt.
Het kabinet deelt de zorg van de leden van de fractie van de VVD. Het kabinet voert daarom regelmatig overleg met (vertegenwoordigers van) het bedrijfsleven en de bankensector, waarbij wordt gesproken over de economische situatie, inclusief het steunpakket en kredietverlening. In het algemeen geldt dat uitstaande schulden de balansen van bedrijven verzwaren en de kredietwaardigheid en kredietmogelijkheden van ondernemingen verkleinen. Daarbij kan het gaan om verschillende vormen van schuld: niet alleen uitgestelde belastingbetaling, maar ook vorderingen van leveranciers en verhuurders, leningen bij familie en leningen bij banken en andere financiers. Het kabinet heeft in de brief van 12 maart4 aangegeven de komende tijd opties te wegen over de omgang met belastinguitstel bij bedrijven en de opgebouwde belastingschuld. Daarbij zal het kabinet meewegen dat schulden, waaronder belastingschulden, een belemmering (kunnen) vormen voor in de kern gezonde bedrijven om te kunnen ondernemen en investeren en het eventueel daarvoor benodigde krediet aan te trekken. Het kabinet informeert uw Kamer over de uitkomsten van deze weging in het tweede kwartaal.
Ik wil echter wel de kanttekening plaatsen dat, voor bedrijven met een hoge schuld, extra krediet niet altijd de beste oplossing is. Soms vergt de problematische schuldensituatie van een bedrijf om een maatwerkoplossing waarbij andere belangrijke schuldeisers – naast de Belastingdienst – betrokken zijn. Zoals aangegeven in de brieven van 21 januari5 en 12 maart jl.6 spant het kabinet zich derhalve in om als onderdeel van het time-out arrangement (TOA) samen met andere belangrijke schuldeisers, intermediairs en schuldhulpverleners richtlijnen voor een soepelere en efficiëntere behandeling van saneringsverzoeken van ondernemers te ontwikkelen. De gesprekken hierover zijn nog in volle gang.
Het kabinet informeert uw Kamer over de voortgang hiervan eveneens in het tweede kwartaal.
De leden van de fractie van de VVD geven aan graag mee te denken met het kabinet en vragen naast de bovenstaande suggesties de mogelijkheid te onderzoeken van het verbreden van de fiscale middeling van de huidige drie jaar naar bijvoorbeeld vier of vijf jaar. Zij vragen of de Staatssecretaris de mogelijke opties in beeld kan brengen.
Bij de middelingsregeling wordt het gemiddelde inkomen over drie aaneengesloten kalenderjaren bepaald (het middelingstijdvak) en de bijbehorende belasting over dat gemiddelde inkomen vervolgens berekend. Wanneer het saldo van de verschuldigde belasting over de belastingjaren in het middelingstijdvak na middeling lager is dan het saldo van de verschuldigde belasting over de belastingjaren in het middelingstijdvak voor middeling, dan bestaat, behoudens een drempel, recht op een teruggaaf.
De middelingsregeling heeft als doel om het progressienadeel van sterk wisselende inkomens te compenseren. Belastingplichtigen die als gevolg van de coronacrisis plotseling geconfronteerd worden met dalende inkomsten ten opzichte van vorige jaren, kunnen al gebruikmaken van de middelingsregeling. Verlenging van het middelingstijdvak van drie naar bijvoorbeeld vijf jaar zou er in voorkomende gevallen toe kunnen leiden dat deze belastingplichtigen recht krijgen op een hogere teruggaaf dan met het huidige tijdvak het geval is. Daarnaast zouden belastingplichtigen van wie het inkomen de afgelopen jaren niet genoeg schommelde, maar bij wie dat het de aankomende jaren wel zal gebeuren, voordeel kunnen hebben bij het verlengen van het middelingstijdvak.
Het kabinet verwacht echter dat het voordeel van een verlenging van het middelingstijdvak voor ondernemers zeer beperkt is. Sinds de invoering van het tweeschijvenstelsel komen alleen belastingplichtigen met hoge inkomens die incidenteel (niet) in het toptarief vallen (2021: meer dan € 68.507) nog in aanmerking voor de regeling. Dat betekent dat slechts een beperkt deel van de ondernemers die geraakt wordt door de coronacrisis baat heeft bij een verruiming van het middelingstijdvak. De middelingsregeling is bovendien geen oplossing voor acute liquiditeitsproblemen vanwege de relatief lange periode tussen enerzijds het jaar waarin het inkomen lager of hoger uitvalt en anderzijds het moment van teruggaaf. In feite kan het door verlengen van het middelingstijdvak zelfs langer duren voordat de belastingplichtige met zekerheid kan bepalen hoe groot zijn voordeel is. Het verlengen van het middelingstijdvak biedt daarmee geen directe oplossing in deze crisistijd.
Daarnaast vragen de leden van de fractie van de VVD om te reflecteren op de aangehaalde aanpassingen in het artikel «Fiscus kan duizenden ondernemers redden door verruiming schenkingen»7? Zij vragen of de Staatssecretaris de kansen ziet zoals verwoord in het artikel waarmee er voor een grote groep ondernemers meer «lucht» zal ontstaan.
Het artikel waar de leden van de fractie van de VVD naar verwijzen, bevat voorstellen tot aanvullende fiscale maatregelen voor schenkingen aan ondernemers die door de coronacrisis in problemen zin gekomen. Uiteraard is het een zeer sympathieke gedachte dat burgers en ondernemingen elkaar in deze moeilijke tijd helpen. Kenmerkend voor de maatregelen die in het artikel worden voorgesteld, is dat het de invoering van nieuwe en zeer gerichte maatregelen betreft. Het is ingewikkeld om deze maatregelen zodanig vorm te geven dat ze ten gunste komen aan ondernemers die vanwege de coronacrisis in problemen zijn gekomen. Dat komt de doelmatigheid van de maatregelen niet ten goede, werkt oneigenlijk gebruik in de hand maakt de uitvoering en handhaafbaarheid van de maatregelen complex. Daarbij geldt voor veel maatregelen dat deze om uitvoeringstechnische redenen uitsluitend met ingang van een nieuw kalenderjaar kunnen worden ingevoerd, waardoor er geen sprake is van een snelle oplossing. Een ander belangrijk aspect is dat – afhankelijk van de precieze vormgeving van de maatregelen – er sprake kan zijn van staatssteun.
Ik heb in mijn eerdere beantwoording van vragen gesteld bij het schriftelijk overleg over fiscale maatregelen coronavirus dan ook geschreven dat een specifieke (tijdelijke) vrijstelling voor schenkingen voor een specifieke groep of invoering van een geheel nieuwe vrijstelling voor een specifieke groep niet wenselijk is en onder andere moet worden ontraden vanuit uitvoeringsperspectief.8 Of een schenking voldoet aan de voorwaarden kan namelijk niet geautomatiseerd worden gecontroleerd maar moet handmatig beoordeeld worden. Het is wel mogelijk om in 2021 tot een hoger bedrag vrijgesteld te schenken vanwege het amendement van het lid Lodders c.s.9De vrijstelling van schenkbelasting voor schenkingen aan een kind door de ouders voor 2021 is € 6.604 en de vrijstelling voor overige verkrijgers voor 2021 is € 3.244. Het betekent bijvoorbeeld dat een ondernemer die schenkingen van verschillende personen ontvangt, recht heeft op een vrijstelling van € 3.244 voor de schenkingen die hij dit jaar van elk van die personen ontvangt.
De leden van de fractie van de VVD lezen over de stap van het kabinet om samen met schuldeisers en schuldhulpverleners te kijken naar het gericht kwijtschelden van schulden voor ondernemers die nagenoeg failliet zijn. Deze leden vragen of het kabinet meer duiding kan geven op welke manier dit wordt ingevuld. Verder vragen de leden welke rol ook de per 1 januari 2021 in werking getreden Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) hierbij kan spelen. Een nieuwe wet waardoor levensvatbare bedrijven een (corona)faillissement kunnen afwenden door middel van een dwangakkoord. De leden vragen of de Staatssecretaris van mening is dat deze wet voldoende bekend is bij ondernemend Nederland.
De WHOA maakt onderdeel uit van de Faillissementswet. Ondernemers die als gevolg van het coronavirus of de daarmee verband houdende beperkende maatregelen betalingsachterstanden of schulden hebben opgelopen, kunnen bij een succesvol beroep op de WHOA overleven. De WHOA helpt ondernemers om een akkoord met de schuldeisers tot stand te brengen waarbij de schulden worden gesaneerd en een faillissement wordt voorkomen. De rechter kan een akkoord bevestigen (homologeren). Schuldeisers die niet met het akkoord hebben ingestemd, kunnen dan toch aan het akkoord worden gebonden. Voorwaarden zijn dat de besluitvorming over en de inhoud van het akkoord voldoen aan de in de WHOA gestelde eisen en dat er voldoende steun bestaat voor het akkoord. Met de WHOA is beoogd het minnelijke schuldsanerings- en herstructureringstraject te versterken, waarbij de mogelijkheid van een dwangakkoord als uiterste redmiddel geldt.
Om de totstandkoming van minnelijke schuldsaneringen te stimuleren spant het kabinet zich in om als onderdeel van het time-out arrangement (TOA) samen met andere schuldeisers, intermediairs en schuldhulpverleners richtlijnen voor een soepelere en efficiëntere behandeling van saneringsverzoeken van ondernemers te ontwikkelen, zoals reeds is vermeld in de voorgaande antwoorden. Tegelijkertijd zal de totstandkoming van dergelijke richtlijnen een efficiënte behandeling van saneringsverzoeken en afhandeling van WHOA-akkoorden bevorderen. Hiermee wordt beoogd een verdere oploop van schulden te beperken en te voorkomen dat belangrijke schuldeisers als de Belastingdienst straks vastlopen in de uitvoering.
In aanloop naar en bij de inwerkingtreding van de WHOA per 1 januari 2021 zijn de gebruikelijke communicatiekanalen gebruikt. Juist om deze wet goed onder de aandacht te brengen van ondernemend Nederland wordt door de Kamer van Koophandel, het centrale contactpunt voor ondernemers, via allerlei communicatiekanalen uitgebreide informatie over het gebruik en de mogelijkheden van de WHOA aan ondernemers geboden. Verder bereiken het kabinet signalen dat de inwerkingtreding van de WHOA in het algemeen goed bekend is bij schuldhulpverleners, fiscaal dienstverleners, accountants, insolventie- en herstructureringsdeskundigen en (belasting)advieskantoren, die een belangrijke rol spelen bij het informeren en ondersteunen van ondernemers met financiële problematiek.
Ontvlechting
De leden van de fractie van de VVD lezen dat de Minister van Financiën een vooraf uitgevoerde integrale haalbaarheidstoets niet nodig achtte vanwege de aansluiting bij de ontwikkeling van de werkwijze rond de ontvlechting van een stapsgewijze aanpak. Deze leden begrijpen dat de ontvlechting gepaard gaat met verschillende kleine stapjes, maar op welke manier de stappen ook worden gezet; het einddoel stond en staat vast. Een integraal vooraf uitgevoerde haalbaarheidstoets had er juist aan kunnen bijdragen beter richting te kunnen geven aan de te zetten stappen. Deze leden vinden het dan ook uiterst merkwaardig dat de Minister van Financiën niet is overgegaan tot de toegezegde haalbaarheidstoets op de voorgenomen ontvlechting en vragen op dit punt een reflectie. Zij vinden dat de haalbaarheidstoets alsnog moet worden uitgevoerd omdat zij zich grote zorgen maken over de gevolgen van deze ontvlechting in relatie tot het (uitvoerende) werk. De leden verzoeken alsnog tot een integrale haalbaarheidstoets.
De ontvlechting is een belangrijke operatie die wij met zorgvuldigheid stapsgewijs invullen. Uw Kamer is hierover in de brief van 15 juli 202010 geïnformeerd. In het afgelopen jaar is er een start gemaakt door eerst de bestuurlijke en ambtelijke top te versterken. Met de komst van twee Staatssecretarissen en drie nieuwe directeuren-generaal is deze top versterkt. De drie DG’s hebben de opdracht gekregen om de ontvlechting nader vorm te geven voor hun eigen organisaties. De politieke en bestuurlijke versterking in 2020 leidde niet tot ontvlechting van processen of systemen uit de Belastingdienst. Om deze reden is er nog geen integrale haalbaarheidstoets uitgevoerd. Doordat we stapsgewijs ontvlechten, voeren we deze motie ook stapsgewijs uit. Per stap en per organisatieonderdeel of onderwerp werken we de haalbaarheid en de (financiële en personele) consequenties uit. In het tweede kwartaal starten wij dergelijke toetsen voor IV, KI&S en CAP.
Wij bevinden ons nu in de fase waarin de daadwerkelijke ontvlechting verder vorm krijgt. Voor de Douane is hier een concreter beeld mogelijk dan voor Toeslagen, omdat de kabinetsformatie een belangrijke rol speelt in de toekomst van het toeslagenstelsel en daarmee ook in het vormgeven van Toeslagen als organisatie. Voor de komende fasen zijn keuzes te maken uit verschillende scenario’s voor de organisaties en hun onderlinge samenwerking. Het uitvoeren van de haalbaarheidstoetsen zal bijdragen aan een weloverwogen keuze tussen deze scenario's. Ook voor deze fasen blijft het uitgangpunt niet meer doen dan nodig is om te zorgen dat de drie directeuren-generaals in staat zijn hun verantwoordelijkheid waar te kunnen maken. De afweging en stappen voor de komende fase worden toegelicht in de brief.11
De leden van de fractie van de VVD merken op dat het kabinet een goede gewoonte heeft de wetsvoorstellen op het terrein van de belastingen te voorzien van een uitvoeringstoets. Ook deze uitvoeringstoets heeft niet plaatsgevonden. Deze leden vragen of de Minister destijds geadviseerd is over het wel of niet uitvoeren van een haalbaarheidstoets en of uitvoeringstoets. Indien dit het geval is vragen de leden of het kabinet dit advies met de Kamer kan delen.
De Belastingdienst voert uitvoeringstoetsen uit op nieuwe wetsvoorstellen om daarmee de impact op de organisatie in termen van mensen en middelen weer te geven. Het instrument van uitvoeringstoets is nadrukkelijk een instrument om wetgeving te beoordelen en daarom voor de toetsing op de haalbaarheid van de ontvlechting ongeschikt. Wanneer wij haalbaarheidstoetsen of impactanalyse in het kader van de ontvlechting uitvoeren delen wij de resultaten van deze toetsen met uw Kamer.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het beeld klopt dat de aangekondigde en inmiddels in gang gezette ontvlechting een grote druk heeft veroorzaakt op het functioneren van de Belastingdienst en meer specifiek op het functioneren van teams en mensen binnen de dienst. Indien dit het geval is vragen de leden of het kabinet deze kan omschrijven en aangeven op welke manier hiermee omgegaan wordt om de kerntaken van de Belastingdienst niet in gevaar te brengen. Indien dit niet het geval is vragen deze leden om een toelichting waarom het kabinet tot deze conclusie komt.
De continuïteit van de uitvoering en bijbehorende dienstverlening is de belangrijkste randvoorwaarde waarbinnen de ontvlechting plaatsvindt. De ontvlechting mag op geen enkele wijze leiden tot risico’s voor deze continuïteit. Om dit te borgen zijn er tussen Belastingdienst, Toeslagen en Douane duidelijke samenwerkingsafspraken gemaakt zodat er geen werkzaamheden tussen wal en schip vallen. Deze samenwerkingsafspraken leiden tot een heldere werkverdeling.
Het traject van de ontvlechting leidt op de korte termijn voor een beperkt aantal medewerkers tijdelijk tot meer werk. Ook kunnen medewerkers onzekerheid ervaren. Medewerkers worden daarom betrokken bij de ontvlechting en de keuzes die we maken. Zo moeten de organisaties Douane, Toeslagen en Belastingdienst toegerust worden om hun zelfstandige positionering en bijbehorende verantwoordelijkheden waar kunnen maken. Doordat de genomen besluiten over uitbreiding van de formatie nu leidt tot het aanstellen van extra medewerkers, is de verwachting dat de werkdruk zal afnemen.
Wij zien ook reeds positieve effecten van de ontvlechting doordat de span of control is verkleind: de DG Belastingdienst kon zich afgelopen jaar richten op het in goede banen leiden van Coronasteun voor ondernemers, terwijl de DG Toeslagen tegelijkertijd met onverminderde aandacht zich kon richten op de gedupeerde ouders door de problemen bij Toeslagen, en de Douane de volle aandacht kon richten op de Brexit.
Daarnaast willen de leden van de fractie van de VVD graag een antwoord op de onderstaande vragen:
– In welke mate verdringt de ontvlechting het reguliere werk?
Belangrijke voorwaarde van het traject van de ontvlechting is de continuïteit van de uitvoering. Om deze reden zijn er tussen Douane, Toeslagen en de Belastingdienst duidelijke samenwerkingsafspraken gemaakt. Wij hebben geen aanwijzingen dat de ontvlechting het reguliere werk verdringt.
– Wat zijn de belangrijkste knelpunten?
De knelpunten betroffen vooral het organiseren van de inzet om te zorgen dat de capaciteit uitgebreid kan worden. In het overgangsjaar 2020 was er bijvoorbeeld sprake van een hogere vraag naar ondersteuning voor de DG’s rondom parlementaire processen en de planning en control cyclus ten aanzien van Toeslagen en Douane, terwijl de benodigde mensen hiervoor nog niet altijd binnen waren. Inmiddels is de werving en selectie voor extra medewerkers gestart, de verwachting is dat de komende maanden de volgende procedures worden doorlopen en de verdere werving en selectie kan starten.
– In welke mate heeft de ontvlechting tot vertraging in de lopende verbetertrajecten geleid? Waar liggen op dit moment de prioriteiten in de verbetertrajecten?
De verbetertrajecten lopen geen vertraging op door de ontvlechting, en vinden onverkort doorgang. Uw Kamer is hierover in de brief van 14 september 2020 geïnformeerd (Kamerstukken 31 066 en 32 140, nr. 700). Zoals hiervoor is aangegeven heeft de samenloop van onderwerpen die aandacht vragen zoals de kinderopvangtoeslag, de ontvlechting en de verbetering van de informatievoorziening en informatiehuishouding voor een extra belasting gezorgd. De medewerkers hebben zich 100% ingezet om ertoe bij te dragen dat op al deze trajecten zo snel als mogelijk verbeteringen werden doorgevoerd. In de voortgangsrapportages over deze onderwerpen is melding gemaakt van de voortgang. In de Kamerbrief over de ontvlechting is aangegeven welke voortgang is geboekt als het gaat om de ontvlechting.
– Welke taken, of onderdelen van taken of werkzaamheden, zijn gedurende de ontvlechting «on hold» gezet? Op welke manier heeft de prioritering plaatsgevonden?
Er zijn geen taken of onderdelen binnen de Belastingdienst vanwege de ontvlechting «on hold» gezet. In 2020 is de versterking van de sturing doorgevoerd en met bijhorende juridische aanpassingen zodat de drie DG's hun integrale verantwoordelijkheid konden nemen.
– Is er, nu de ontvlechting in gang is gezet, zicht op de totale opgave van de belastingdienst?
In het Jaarplan 2021 Belastingdienst, Douane en Toeslagen12 is een overkoepelend beeld gegeven van de uitvoeringsopgave van de Belastingdienst. Dit is ook de aangewezen plek om de overkoepelende opgave van de Belastingdienst weer te geven. Daarnaast wordt in diverse Kamerbrieven in meer detail ingegaan op de diverse verbeterprogramma's, zoals die op het gebied van de informatiehuishouding, cultuur en leiderschap, verbetering van de dienstverlening en de maatregelen zoals vermeld in de kabinetsreactie Ongekend onrecht.
– Op welke manier worden de prioriteiten gesteld binnen de Belastingdienst?
Het Jaarplan 2021 Belastingdienst, Douane en Toeslagen13 geeft aan welke nadere keuzes de Belastingdienst heeft gemaakt bij het nader invullen van haar uitvoeringsopgave.
– Welke invloed heeft de ontvlechting op de ICT-ontwikkeling, onderhoud en uitvoering van projecten en systemen?
Het verbeterprogramma ICT vindt onverminderd doorgang om de ICT organisatie op orde te krijgen. In het tweede kwartaal van 2021 starten we met haalbaarheidstoetsen of impactanalyses om te kijken of – en zo ja – waar ontvlechting van de ICT-organisatie van meerwaarde kan zijn. De ontvlechting heeft zich tot nu toe niet gericht op de ICT-systemen. De emailextensies van DG Douane zijn wel aangepast, maar dit heeft geen gevolgen gehad voor het ICT portfolio gezien de zeer beperkte omvang om dit te kunnen realiseren.
De leden van de fractie van de VVD merken op dat de Kamer zoals beschreven verschillende keren over de voortgang van de ontvlechting is geïnformeerd. De Kamer had gevraagd om een heldere rapportage op het gebied van consequenties, uitvoeringsrisico’s en meerwaarde van de ontvlechting. Het ontbreekt deze leden aan die heldere rapportage. De probleemstelling wordt duidelijk, maar de leden blijven met veel vragen zitten over de risico’s, haalbaarheid en meerwaarde van de ontvlechting. Deze leden vragen of het kabinet in een vergelijkbare opbouw als bij een reguliere uitvoeringstoets de Kamer kan informeren over de ontvlechting: wat doet de ontvlechting met de interactie burgers/bedrijven, hoe groot zijn de complexiteitsgevolgen, wat zijn de uitvoeringskosten en personele gevolgen, etc.
In de Kamerbrief over de ontvlechting14 zijn deze vragen grotendeels beantwoord. De uitvoeringstoets op de gewijzigde regelingen is uitgevoerd. In het tweede kwartaal van 2021 starten wij met haalbaarheidstoetsen voor de directies IV, KI&S, en CAP, waarin wij zicht willen krijgen op de verdere risico’s, haalbaarheid, en de meerwaarde van het ontvlechten van deze onderdelen van de Belastingdienst. Omdat de aparte organisatieonderdelen van de Belastingdienst eigen aandacht en expertise vragen voeren we gerichte haalbaarheidstoetsen per onderdeel uit zodat we goed zicht hebben op de gevolgen voor dit specifieke onderdeel. Uw Kamer zal over de uitkomsten van de haalbaarheidstoetsen worden geïnformeerd.
De leden van de fractie van de VVD merken op dat de besteding van de gereserveerde middelen wordt getoetst door de directie Financieel-Economische Zaken en de Inspectie der Rijksfinanciën. Zij vragen hoe deze toetsing er uit ziet en wanneer de Kamer de nadere uitwerking van de toetsing en monitoring tegemoet kan zien.
De bestedingsvoorstellen ten behoeve van de gereserveerde middelen zijn door FEZ en IRF getoetst. De besteding betreft het aanstellen van nieuwe medewerkers in het kader van de ontvlechting. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de incidentele extra inzet die nodig is voor de programmaperiode en de structurele inzet van medewerkers. Het structurele budget betreft 20 miljoen euro per jaar. Inmiddels heeft er besluitvorming plaatsgevonden over de besteding van deze structurele budgetten. In eerste instantie zal 106 FTE structureel aangesteld worden bij DG Douane en DG Toeslagen voor de inrichting van de bedrijfsvoering en staftaken voor de nieuwe DG's (samen 100 fte) en bij DG Fiscale Zaken voor de opdrachtgeversrol (6 fte). Komende tijd wordt de besluitvorming afgerond voor overige fte’s die binnen dit budget vallen
De leden van de fractie van de VVD lezen over het gereserveerde bedrag van 140,6 miljoen euro voor de ontvlechting. Deze leden schrikken van dit enorme bedrag en vragen op basis waarvan het kabinet tot dit bedrag is gekomen.
De kosten zijn ingeschat op basis van ervaring met het inrichten van eigenstandige DG's die integraal verantwoordelijk zijn voor hun opgave en aansturing daarvan vanuit het ministerie. In de periode 2020–2025, dus zes jaar, is € 140,6 miljoen gereserveerd. De € 20 miljoen per jaar structureel maken het grootste deel uit van het gereserveerde bedrag. De resterende bedragen zijn voor incidentele kosten in de programmaperiode 2020–2022, zoals de kosten voor het programmamanagement en kosten voor het inregelen van de nieuwe samenwerkingsrelaties.
De leden van de fractie van de VVD lezen dat er maar liefst 140,6 miljoen euro is gereserveerd, maar dat een uitputtend kostenplaatje nog niet gegeven kan worden en dat dit bedrag vooralsnog alleen primair bedoeld is om de Douane en Toeslagen te transformeren naar een volwaardig directoraat-generaal. Dit bevreemdt en bezorgt deze leden. Zij vragen hoe de Minister van Financiën akkoord kan geven op een ontvlechting van tientallen miljoenen:
– zonder dat de precieze kosten in beeld zijn;
– zonder dat (vooraf) de haalbaarheid van deze grote organisatiewijziging goed in beeld is, en
– zonder dat de risico’s en gevolgen goed in beeld zijn.
De aanvragen voor de uitbreiding van personeel zijn getoetst op noodzaak voor de versterking van de sturing en de inrichting van de eigenstandige directoraten-generaal. De medezeggenschap heeft over de eerste aanvraag van deze nieuwe functies en formatie advies uitgebracht. De komende periode zullen ze ook om advies gevraagd worden over de overige functies. In de huidige besluitvorming gaat het om de toevoeging van nieuwe functies binnen de bestaande organisatiestructuur. Of en zo ja hoe de structuur van DG Douane en DG Toeslagen aangepast moet worden maakt deel uit van de volgende fase.
De leden van de fractie van de VVD zijn geschrokken van de (in een FD-artikel genoemde) vertrouwenscrisis tussen de top en de werkvloer van de Belastingdienst. Deze leden vragen een reflectie van beide Staatssecretarissen op hun eigen spreken en handelen en vragen op welke manier zij deze vertrouwenscrisis concreet willen herstellen. De leden vragen of het klopt dat de vertrouwenscrisis Belastingdienst-breed wordt ervaren. Zij vragen wat het doet met de organisatie op het moment dat de leiding van de Belastingdienst en het kerndepartement Financiën niet meer vertrouwd wordt door de ambtenaren op de werkvloer van de Belastingdienst.
Voorop gesteld: medewerkers moeten zich veilig voelen in hun organisatie en het gevoel hebben dat zij van waarde zijn. Dergelijke berichten nemen wij dan ook serieus. Het is nooit leuk als de organisatie waar je je met hart en ziel voor inzet, al jarenlang, negatief in het nieuws komt. Dat doet pijn bij onze medewerkers; dat begrijpen wij. Wij hebben onder meer tijdens het AO over de toeslagenaffaire begin dit jaar richting uw Kamer gereageerd op het artikel van het FD. Ook hebben wij aangegeven naar de Belastingdienst dat we graag met medewerkers in gesprek blijven gaan, juist over kritiek en ongemak, zodat we met elkaar verbonden blijven in onze gezamenlijke ambitie om de beste Belastingdienst voor Nederland te zijn. De ambtelijke leiding van het kerndepartement en de Belastingdienst is daarnaast actief in gesprek met veel medewerkers via tientallen dialoogsessies, en benadrukken in communicatie-uitingen bewust ook de goede resultaten van de Belastingdienst. Ook wordt sinds begin 2020 intensief gewerkt aan een gezamenlijke richting voor het ministerie, inclusief de Belastingdienst, Douane en Toeslagen en goede onderlinge samenwerking bij de ambtelijk top. Dit alles biedt een basis om verder met elkaar vanuit vertrouwen te bouwen.
Tot slot, in het kader van de kabinetsreactie Ongekend onrecht is aangekondigd dat de Belastingdienst en Toeslagen jaarlijks een stand van de uitvoering zullen uitbrengen en daarmee dit jaar een start wordt gemaakt. In deze stand van de uitvoering wordt uitgebreid ingegaan over signalen van medewerkers inclusief signalen over de ontvlechting.
De leden van de fractie van de VVD merken op dat al vaker is gesproken over de pijler «cultuur». Zij vragen hoe het concreet staat met de uitvoering en inzet van deze pijler. Deze leden merken op dat het zorgelijk is dat aan de ene kant wordt erkend dat een omslag in de cultuur nodig is, maar aan de andere kant de Staatssecretaris spreekt over «die tent». De leden vragen hoe wel weer een veilige werkomgeving kan worden gecreëerd.
Tijdens het debat van 16 februari 2021 met uw Kamer ben ik teruggekomen op mijn uitspraak over «die tent». Ik had dat niet moeten zeggen; het doet geen recht aan het harde werken van onze medewerkers bij de Belastingdienst en de vele dingen die goed gaan. Er wordt gezamenlijk door de verschillende onderdelen van Financiën gewerkt aan de richting en opgaves van het ministerie. Zo spreken politieke en ambtelijke leiding met grote regelmaat over de gewenste richting en koers, en de onderlinge samenwerking en cultuur. Met deze initiatieven wordt een stevige basis gecreëerd voor een sterker Financiën. Ook vanuit specifieke cultuurprogramma’s voor Toeslagen, Douane en Belastingdienst wordt daar verder opvolging aangegeven en wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij specifieke uitdagingen en opgaves. Cultuur is bij de Belastingdienst als vierde pijler van «Beheerst Vernieuwen» gedefinieerd. Bij de Belastingdienst staat het thema open en veilig werkklimaat centraal. Via de interne communicatiekanalen worden voorbeelden van een open en veilig werkklimaat belicht ter inspiratie en vertellen verschillende medewerkers en leidinggevenden hun verhaal. Daarnaast wordt via een breed scala aan interventies gestimuleerd dat gesprekken plaatsvinden binnen de organisatie. De leidinggevenden hebben hierin een sleutelrol. Daarom investeren we naast vakkennis ook in de leiderschapscompetenties.
De leden van de fractie van de VVD merken op al vaker te hebben gevraagd naar het proces tot het besluit van de ontvlechting. Zij vragen op welke manier medewerkers of personeelsvertegenwoordigers betrokken zijn bij de gesprekken, de afweging en het genomen besluit.
Medewerkers zijn het kapitaal van de organisaties. Het is daarom van het grootste belang dat zij helpen de organisaties vorm te geven door inspraak en input te leveren, zodat het organisaties zijn waar zij zich veilig en thuis voelen. Door met de medewerkers de organisatie te bouwen moet er een klimaat ontstaan waarin hun expertise het beste tot zijn recht komt. De medezeggenschap is nauw betrokken bij elke stap van het ontvlechtingstraject. Vertegenwoordigers van de ondernemersraden Douane, Toeslagen, Belastingdienst, kerndepartement en de departementale ondernemingsraad, bespreken vroegtijdig ambities plannen en activiteiten met elkaar.
De ontvlechting wordt georganiseerd via het programma Continuïteit en Ontvlechting met daarbinnen een stuurgroep en een groot aantal inhoudelijke werkgroepen die zich buigen over verschillende inhoudelijke thema’s. In deze werkgroepen nemen meer dan 200 medewerkers op verschillende niveaus vanuit hun professie en ervaring deel. Zowel het kerndepartement als de organisatieonderdelen Belastingdienst, Toeslagen, en Douane zijn in deze werkgroepen vertegenwoordigd. De komende tijd zullen verdere keuzes gemaakt worden in het daadwerkelijke ontvlechten en vormgeven van de organisaties, waarbij wij medewerkers nadrukkelijk mee laten werken en denken.
Brexit/Douane
De leden van de fractie van de VVD maken uit de reactie van het kabinet op dat de Douane alle zaken met betrekking tot de Brexit op orde heeft. De interne doelstellingen zijn gerealiseerd. Het is goed dat dit tijdig is gelukt. Deze leden vragen wel welke knelpunten de Douane de afgelopen maanden is tegengekomen. Zij vragen daarbij op welke momenten bijvoorbeeld nog vertraging optreedt in de behandeling van goederen, hoe de wisselwerking is met de Britse Douane en of alle douaneformaliteiten naar behoren werken. Indien dit niet het geval is, willen de leden weten waarom niet. Daarnaast merken deze op ook signalen van ondernemers over de invoerrechten te hebben gekregen. In de handelsovereenkomst is opgenomen dat goederen van preferentiële oorsprong uit de EU, zonder invoerrechten worden ingevoerd in het VK en andersom. Nu begrijpen deze leden dat ondernemers die goederen vanuit een willekeurig EU-land naar het VK verzenden en daarna doorsturen naar Nederland over die laatste transactie wel invoerrechten moeten betalen. Zij vragen of dit wel of niet klopt en verzoeken het antwoord uitgebreid toe te lichten. Verder vragen de leden of ondernemers hierover op een goede manier worden geïnformeerd.
Het algemene beeld is dat de eerste maanden van 2021 relatief rustig zijn verlopen met minimale verstoringen van de logistieke stroom. Hoewel het verkeersbeeld rustig is gebleven blijkt het een hele uitdaging voor bedrijven om zaken als juiste documentatie en goede uitvoer-/invoerprocedures op orde te hebben. Bedrijven worstelen met de toepassing van douaneformaliteiten bij invoer en uitvoer en met onbekendheid met de gewijzigde regels, zoals op gebied van de oorsprong en btw-procedures. Dit alles leidt ook tot veel extra werk voor de Douane en andere uitvoeringsdiensten vanwege het herstel van fouten en beantwoorden van vragen van ondernemers. Door extra inzet van Douanemedewerkers kan een groot deel van fouten van bedrijven worden hersteld en begint na intensieve voorlichting enige verbetering in de kwaliteit van aangiften zichtbaar te worden. Verwachting is dat deze intensieve inzet van de Douane de komende maanden nog nodig zal zijn. Waarbij overigens blijft gelden dat onjuiste aangiften of niet goed uitgevoerde douaneformaliteiten leiden tot naheffing van invoerrechten, ondanks de inspanningen en ondersteuning door de Douane.
Zodra handelsvolumes toenemen tot het oude gemiddelde niveau kan dit alsnog verdere verstoringen tot gevolg hebben. De Douane zet daarom samen met alle private en publieke partners de komende tijd nog eens extra in op communicatie en specifieke voorlichting onder andere op het gebied van de preferentiële oorsprong en de douaneformaliteiten in zijn algemeenheid.
Daarnaast wordt zowel op EU-niveau als bilateraal met het VK intensief contact onderhouden om informatie te delen en uit te wisselen en om verstoringen waar mogelijk te voorkomen en waar nodig zo snel en goed mogelijk op te lossen.
Bij invoer in de EU van goederen afkomstig uit een derde land (zoals het VK) geldt als hoofdlijn dat daarvoor het zogenaamde «derdelanden-tarief» moet worden betaald. Zo ook voor goederen uit het VK: voor goederen die worden geëxporteerd uit het VK en geïmporteerd in de EU dienen in beginsel invoerrechten te worden betaald. Een uitzondering geldt voor goederen geïmporteerd in de EU die van oorsprong zijn uit het VK. Voor die goederen is in de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK (verder TCA) voorzien in een verbod op het heffen van invoerrechten.
Goederen van EU-oorsprong worden bij invoer in het VK niet belast met invoerrechten. De TCA, noch de EU-wetgeving, voorzien in een nultarief op goederen van EU-oorsprong. Goederen van EU-oorsprong die zijn uitgevoerd naar het VK maar daar vervolgens geen enkele be- of verwerking hebben ondergaan kunnen nooit de (preferentiële) VK oorsprong verkrijgen en komen bij wederinvoer in de EU op grond van de TCA niet voor het nultarief in aanmerking.
Wel zijn er mogelijkheden om te voorkomen dat in deze situatie bij terugkomst in de EU invoerrechten moeten worden betaald. Er kan gebruik worden gemaakt van de regeling «terugkerende goederen». In dat geval is vereist dat de betreffende goederen tijdens hun verblijf in het VK geen enkele be- of verwerking hebben ondergaan én dat de goederen binnen drie jaar opnieuw de EU binnenkomen nadat ze zijn uitgevoerd naar het VK. Ook zal moeten kunnen worden aangetoond dat de goederen die worden ingevoerd exact dezelfde goederen zijn als voorafgaand zijn uitgevoerd uit de EU.
FIOD
De leden van de fractie van de VVD lezen dat de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) rond de 500.000 uur heeft gereserveerd voor opsporing voor de Belastingdienst als geheel. Deze leden schrikken van het aantal uur dat niet gerealiseerd wordt, ruim 100.000 uur per jaar. Zij vragen het kabinet hierop te reflecteren en aan te geven waar dit door komt. Deze leden vragen verder of het klopt dat de FIOD al enkele jaren meer werk heeft dan de dienst aankan. Zij vragen om een verklaring met betrekking tot het grote aantal niet gerealiseerde uren. Verder vragen deze leden op welke manier de FIOD haar prioriteiten kiest.
De FIOD reserveert op jaarbasis 500.000 aan opsporingsuren voor de Belastingdienst als geheel. Dit aantal uren vormt onderdeel van een bredere set van afspraken die de FIOD met het Openbaar Ministerie maakt over de inzet het totaal aan opsporingsuren over verschillende thema’s en onderwerpen heen. Deze afspraken worden jaarlijks vastgelegd in het zogeheten handhavingsarrangement (HHA). Onderdeel van afspraken in dit HHA zijn de beleidsprioriteiten waar opsporing en vervolging op willen inzetten. Dit betekent per saldo dat er voor de inzet van de FIOD op een specifiek thema altijd grenzen zitten. In de situatie dat er zich meer werk en signalen aandienen dan de FIOD met de beschikbare capaciteit aankan, dan moet er worden geprioriteerd. Deze keuzes maken ketenpartners – toezicht, opsporing en vervolging – in gezamenlijkheid. Belangrijke criteria zijn waar en hoe de inzet het meest effectief is, en waar de inzet het meeste impact heeft.
Voor de Belastingdienst (inclusief Douane en Toeslagen) is er in het HHA een gegarandeerde opsporingscapaciteit van 500.000 uren opgenomen. Bij de start van een strafrechtelijk onderzoek wordt vooraf een inschatting gemaakt van het aantal benodigde uren. Gedurende de looptijd van het onderzoek kan de planning en inzet van het aantal benodigde uren wijzigen. Om wijzigingen van het aantal benodigde opsporingsuren gedurende de looptijd van een onderzoek te accommoderen wordt er gewerkt met een bandbreedte.
Op de 500.000 opsporingsuren voor de Belastingdienst is een dergelijke bandbreedte van toepassing en wordt eveneens in het HHA vastgelegd. Binnen deze bandbreedte is het in een bepaald jaar mogelijk meer of minder dan het gereserveerde aantal uren in te zetten. Het resultaat daarvan is zichtbaar in de realisatie van de opsporingsuren van de FIOD voor de Belastingdienst over de afgelopen jaren. In 2017 zijn er binnen de bandbreedte meer dan de 500.000 opsporingsuren gerealiseerd en in 2019 minder.
In uw vraag wijst u op het aantal niet gerealiseerde uren van ruim 100.000 uur. Dit betreft enkel het jaar 2020. De onderrealisatie van het aantal opsporingsuren in 2020 is een gevolg van de coronacrisis. De situatie rond COVID-19 heeft aanzienlijke impact gehad op de uitvoering van het (buiten)toezicht door de Belastingdienst. De afname van de activiteiten in het (buiten)toezicht hebben tot aanvoer van minder zaken voor de FIOD geleid. Dit heeft over 2020 voor de FIOD geresulteerd in een daling van opsporingsuren die buiten de bandbreedte valt. Dit is niet gerelateerd aan prioriteitsstelling, maar is het gevolg van de situatie met COVID-19.
Het vrijvallen van opsporingsuren voor de Belastingdienst betekent overigens niet dat de FIOD deze opsporingsuren niet heeft ingezet. De coronacrisis heeft geleid tot nieuwe vormen van fraude, waaronder vervalsing van hulpmiddelen als mondkapjes en fraude met de steunmaatregelen. In 2020 heeft dit tot een extra inzet van circa 50.000 uren geleid. Daarnaast zijn er meer opsporingsuren ingezet op de aanpak van witwassen.
Quick fixes
De leden van de fractie van de VVD zijn positief verrast over het grote aantal studenten dat na een attentiebrief actie heeft ondernomen om de toeslagen zoals de huur- of zorgtoeslag na de verandering in hun levensfase (studeren naar werken) stop te zetten. Deze leden hebben al vaker gepleit voor quick fixes rond de toeslagen om het aantal terugvorderingen (met alle gevolgen van dien) verder terug te dringen. Daarom hebben deze leden eerder gevraagd om bijvoorbeeld studenten te attenderen op de gevolgen voor het ontvangen van toeslagen bij het behalen van een studie. De leden merken op dat de Staatssecretaris hierop kritisch was, maar, juist gezien het grote percentage van 72% van de studenten die na deze brief in actie zijn gekomen, oplopend tot 87% na een tweede brief, blijkt dat het sturen van een brief groot effect heeft. De resultaten spreken voor zich. Deze leden vragen waarom het kabinet niet wil overgaan tot het op voorhand sturen van een brief naar afgestudeerden met informatie over de mogelijke gevolgen voor de toeslagen.
Op voorhand is niet duidelijk of afgestudeerden direct na hun studie een baan vinden en aan het werk gaan. Doorgaans vinden lang niet alle studenten direct een baan maar kan het enkele maanden tot meerdere maanden duren voordat alle studenten een baan hebben gevonden. De gevolgen voor toeslagen en met name voor de zorgtoeslag en de huurtoeslag zijn dan ook lang niet altijd op voorhand duidelijk. Bedenk daarbij dat afgestudeerden die zijn gaan werken sowieso een attentiebrief krijgen omdat deze afgestudeerden in de groep vallen die een attentiebrief krijgen omdat er sprake is van een (grote) inkomensstijging. Het lijkt dan ook niet zinvol om op voorhand alle afgestudeerden een attentiebrief te sturen.
De situatie van afgestudeerden met kinderopvangtoeslag ligt daarbij anders. Een student wordt voor de kinderopvangtoeslag aangemerkt als een zogenoemde doelgroeper en heeft op basis daarvan recht op kinderopvangtoeslag. Als een student klaar is met zijn of haar studie wordt hij of zij niet meer aangemerkt als doelgroeper en heeft dan ook geen recht meer op kinderopvangtoeslag. Een student verkrijgt weer recht op kinderopvangtoeslag als hij of zijn een baan heeft en voldoet aan de arbeidseis. Bij de kinderopvangtoeslag speelt voor het versturen van de attentiebrief een ander criterium een rol. Over de verdere uitwerking van de motie van de leden Lodders en Van Weyenberg15 wordt uw Kamer in Q2 2021 nader geïnformeerd.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke andere quick wins er zijn te behalen door een betere en gerichte communicatie naar mensen.
Afgelopen november is het rapport met handelingsperspectieven voor de fundamentele transformatie dienstverlening aan uw Kamer aangeboden16. EY heeft een aantal verbeteringen in de dienstverlening benoemd die snel tot zichtbare verbeteringen in de dienstverbetering zouden leiden. Deze verbeteringen zijn overgenomen in het Jaarplan Belastingdienst, Douane en Toeslagen 2021 dat eind vorig jaar aan uw Kamer is aangeboden17.
eHerkenning
De leden van de fractie van de VVD begrijpen heel goed dat veel ondernemers en andere organisaties veel vragen hadden en wellicht ook nog wel hebben bij het werken met het eHerkenningssysteem. Deze leden hebben hier al meerdere keren aandacht voor gevraagd. Zij blijven vragen hebben bij het systeem van de compensatieregeling. Zo begrijpen de leden in antwoord op Kamervragen van de leden Lodders, Middendorp en Aartsen18 dat een volwaardig EH3-inlogmiddel dat voor 12 juni 2020 is aangeschaft bij vijf van de zes leveranciers kosteloos kan worden «gedowngraded» naar een Belastingdienst-EH3-inlogmiddel. Zij vragen wat als een ondernemer na 12 juni 2020 een volwaardig EH3-inlogmiddel heeft aangeschaft en deze toch nog wil «downgraden». De leden krijgen signalen dat in ieder geval een van de vijf aanbieders ook in augustus 2020 nog niet het Belastingdienst-EH3-inlogmiddel kon verstrekken, en tevens niet wil overgaan tot een gratis «downgrade» van het volwaardige EH3-inlogmiddel. De leden vragen of de Staatssecretaris hiermee bekend is en of hij hierop kan reflecteren. Verder vragen deze leden of de Staatssecretaris per leverancier kan aangeven per wanneer het Belastingdienst-EH3-inlogmiddel beschikbaar was en hoeveel «downgrades» inmiddels zijn gedaan.
Ook een ondernemer die na 12 juni 2020 een volwaardig EH3-inlogmiddel heeft aangeschaft kan dit bij vijf van de zes leveranciers kosteloos «downgraden».
Alle private leveranciers konden in augustus het Belastingdienst-EH3-inlogmiddel verstrekken. Eén leverancier bood in die periode echter geen gratis «downgrade» van het volwaardige EH3-inlogmiddel aan. Toen dit geconstateerd werd, is met deze aanbieder gesproken. Dit heeft ertoe geleid dat de betreffende leverancier alsnog de mogelijkheid kosteloos is gaan aanbieden voor alle klanten.
Het Belastingdienst-EH3-inlogmiddel was beschikbaar vanaf 18 februari 2020 bij Digidentity en vanaf 12 juni 2020 bij KPN, Quo Vadis, Reconi, We-ID en Z-login. Leveranciers geven aan dat het aantal «downgrades» minder dan 150 in totaal bedraagt.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel compensatieaanvragen er inmiddels bij de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) zijn gedaan, goedgekeurd en welk deel van het beschikbare budget hierdoor reeds is vergeven. Deze leden stellen retorisch de vraag waarom er ondernemers zijn die eerst hun volwaardige EH3-inlogmiddel kosteloos «downgraden» en vervolgens tegen vergoeding weer «upgraden». Dit is en blijft het ondernemers alleen maar verder op kosten jagen en juist daarom vragen de leden zich af of ondernemers zich bewust zijn van de werking van de compensatieregeling. Zij vragen de Staatssecretaris hierop te reflecteren.
Per 28 februari zijn er 12.454 specifieke EH3 Belastingdienst inlogmiddelen in omloop. Voor de aanvraagperiode 2020–2021 wordt daarom nu ook rekening gehouden met maximaal 12.454 compensaties. Per 8 maart zijn 1539 compensaties aangevraagd en uitbetaald. De uitputting van nu 12% loopt hiermee vooralsnog achter bij de verwachting. Mogelijk vindt niet iedereen het nodig om de compensatie aan te vragen. Alle houders van dit specifieke middel worden bij de aankoop wel nadrukkelijk op deze mogelijkheid gewezen. Leveranciers, RVO, Belastingdienst en eHerkenning.nl hebben de informatie ook op hun websites staan. Leveranciers hebben aanvullend veelal nog een herinnering per e-mail uitgedaan of een herinneringsboodschap in de beheermodule van de gebruiker geplaatst.
Er zijn mij geen signalen bekend van ondernemers die eerst hun volwaardige EH3-inlogmiddel kosteloos «downgraden» en vervolgens tegen vergoeding weer «upgraden». In deze casus zou de compensatie dan weer (deels) wegvallen tegen de kosten van de «upgrade» en dat is ongewenst. Dit zou echter een uitzondering moeten zijn, omdat de leveranciers bij een «downgrade» klanten duidelijk informeren over de voor- en nadelen. Deze ondernemers kunnen het beste contact opnemen met hun leverancier, zodat dit kan worden uitgezocht.
Wij hebben de indruk dat de overgrote meerderheid van de ondernemers begrijpt hoe de compensatieregeling werkt. Er wordt via meerdere kanalen informatie over gegeven. Als er vragen binnenkomen, dan worden deze door RVO, de leveranciers, BZK en de Belastingdienst zo goed en zo snel als mogelijk afgehandeld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de fractie van de SP constateren dat de Staatssecretaris vragen van deze leden en die van de leden van fractie van het CDA over de reden van het slechts druppelsgewijs informatie verstrekken aan de Autoriteit Persoonsgegevens beantwoordt met een verontschuldiging en de mededeling dat dit in de toekomst zal veranderen. De leden vragen de Staatssecretaris om een antwoord op de oorspronkelijke vraag hoe het mogelijk was dat de Autoriteit Persoonsgegevens is gedwarsboomd in haar onderzoekstaak en vragen hem een reconstructie te maken van dit proces, zodat deze leden kunnen beoordelen waar deze fouten zijn gemaakt. Tevens vragen de leden van de fractie van de SP de Staatssecretaris de interne ambtelijke notities over de informatieverzoeken van de Autoriteit Persoonsgegevens bij te sluiten bij de beantwoording van dit overleg, conform de eerder toegezegde openheid over besluitvorming.
De Belastingdienst, waaronder Toeslagen, heeft zich steeds ingespannen, en spant zich nog steeds in, om zo goed en volledig mogelijk medewerking te verlenen aan onderzoeken van de Autoriteit Persoonsgegevens. Helaas is het niet altijd gelukt om de gevraagde informatie te leveren binnen de door de Autoriteit Persoonsgegeven gestelde termijnen. Met name in de zomer van 2019 in het onderzoek naar de verwerking van nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag heeft de Autoriteit Persoonsgegevens lang op een inhoudelijk antwoord moeten wachten. Het verzoek was van 8 juli 2019 en het antwoord van 20 september 2019.
Wij herkennen ons niet in het geschetste beeld dat de AP werd gedwarsboomd bij het onderzoek. Wel is het zo dat regelmatig bij de Autoriteit Persoonsgegevens verzocht is om de (soms korte) termijnen voor het verschaffen van informatie te verlengen.
Daarvoor waren verschillende redenen:
• de vragen van 8 juli 2019 waren lastig te beantwoorden, de informatie kwam gefaseerd beschikbaar en daardoor was in de zomer met beperkte aanwezigheid van medewerkers meer tijd nodig dan gebruikelijk;
• informatie over en weer gecontroleerd moet worden;
• de Belastingdienst is een grote organisatie en daardoor kost het tijd om de gevraagde informatie te verkrijgen.
Ook is er verschillende keren nieuwe informatie aan de Autoriteit Persoonsgegevens verstrekt. De Belastingdienst wil de Autoriteit Persoonsgegevens zo goed mogelijk bedienen. Mogelijk relevante informatie aan de Autoriteit Persoonsgegevens onthouden, kan niet. Wij realiseren ons dat de Autoriteit Persoonsgegevens deze informatie uit oogpunt van integriteit en zorgvuldigheid steeds moet onderzoeken en dat dit effect heeft voor de voortgang van een onderzoek.
Om de informatie over systemen en de werkwijze helder en inzichtelijk te krijgen, is de Belastingdienst gestart met het programma «Herstellen, Verbeteren en Borgen». Over de voortgang van het programma wordt u regelmatig geïnformeerd.
De gevraagde interne ambtelijke notities over de informatieverzoeken zijn als bijlagen toegevoegd.
De leden van de fractie van de SP vragen of de opsporing van fraude op basis van dezelfde vorm van risicoselectie plaats blijft vinden, als in voorgaande jaren. Daarbij vragen deze leden hoe het niet inzichtelijk maken van de selectiecriteria strookt met de openheid die de Belastingdienst voorstaat. Deze leden vragen tevens alle ambtelijke notities ten aanzien van deze risicoselectie per ommegaande en ongelakt naar de Kamer te sturen zodat deze haar controlerende taak kan uitvoeren.
Wij willen allereerst opmerken dat de risicoselectie van de Belastingdienst niet primair op het opsporen van fraude gericht is. De risicoselectie is bedoeld om te bepalen welke aangiftes, verzoeken, aanvragen, of andere stukken van burgers het grootste risico op niet-naleving van (fiscale) wet- en regelgeving met zich meedragen. De aangiftes, verzoeken en aanvragen met de grootste risico’s krijgen in beginsel prioriteit om handmatig beoordeeld te worden. Niet-naleving van wet- en regelgeving ontstaat echter niet alleen door fraude, maar bijvoorbeeld ook doordat iemand niet bekend is met relevante wet- en regelgeving. Risicoselectie kan daarom ook geen fraude opsporen of vaststellen, maar hooguit uitwijzen welke aangiftes, verzoeken en aanvragen handmatig beoordeeld dienen te worden. Hierom vormt de risicoselectie niet de basis voor de fraudeopsporing.
De Belastingdienst gebruikt de risicoselectie al vele jaren, om zijn beperkte capaciteit zo gericht mogelijk in te zetten. Daarbij dient de risicoselectie uiteraard rechtsstatelijk en transparant te zijn. Met het programma «Herstellen, Verbeteren en Borgen» werken wij er momenteel aan om de rechtsstatelijkheid en de transparantie van de risicoselectie verder te verbeteren. Wij zien echter momenteel geen aanleiding om voor een fundamenteel andere werkwijze te kiezen om aangiften, verzoeken en aanvragen te selecteren voor een handmatige beoordeling. Wel moeten, zoals ik ook heb geschreven in mijn brief van 31 maart jongstleden over het hervatten van de analyses van projectcode 1043 (Kamerstuk 31 066, nr. 803), de risicoselectieprocessen voldoen aan de AVG en moet ook de rechtsstatelijkheid en menselijke maat voldoende geborgd zijn.
Wij vatten uw vraag naar alle ambtelijke notities ten aanzien van deze risicoselectie dan ook op als een verzoek om meer openheid over de risicoselectie. Daarom heb ik in mijn brief van 11 mei 202019 het aanbod gedaan van een technische briefing over de risicoselectie van de Belastingdienst welke op 2 juni 2020 heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn zowel de risicomodellen als de selectieregels uitgelegd en toegelicht. De meeste selectiecriteria zijn een rechtstreeks gevolg van wet- en regelgeving en blijven jaarlijks vrijwel gelijk. Het gaat dan om zogenaamde als-dan regels. Zo moet er sprake zijn van een eigen woning als er aftrekpost van hypotheekrente in de aangifte is opgenomen. Een ander voorbeeld van een dergelijk regel is dat er tegenover loonheffing ook looninkomsten moeten staan in de aangifte. Vanuit het oogpunt van meer transparantie heb ik in mijn brief van 5 februari 202120 ook aangegeven de adviezen van de in te stellen onafhankelijke Adviesraad Analytics aan uw Kamer ter beschikking te willen stellen.
Tot slot kunnen de indicatoren voor de risicoselectie niet openbaar worden gemaakt. Dit kan namelijk leiden tot het zogenaamde gaming the system. Hierbij passen kwaadwillende burgers en bedrijven de aangifte zo aan, dat deze altijd door de risicoselectie wordt goedgekeurd. Deze problematiek is reeds toegelicht in de beantwoording van het Schriftelijke Overleg van 13 oktober 202021.
De leden van de fractie van de SP vragen de Staatssecretaris hoe de capaciteit van de Belastingdienst, die volgens de Staatssecretaris niet onbeperkt is, zich heden ten dage verhoudt tot perioden waarin niet aan risicoselectie werd gedaan. Zij vragen hem uiteen te zetten welk deel van de capaciteit is verdwenen als gevolg van de rampzalige vertrekregeling, in welke mate handhavers zijn vervangen door ICT’ers en beleidsambtenaren die zich bezighouden met selectiemodellen en in hoeverre in het verleden wel met aselecte steekproeven, al dan niet sectorgewijs werd gewerkt. Daarnaast vragen de leden van de fractie of er aselecte steekproeven plaatsvinden om de risicomodellen te verbeteren. Tevens vragen deze leden of aselecte steekproeven enkel plaatsvinden ter toetsing van de risicomodellen, of dat aselecte steekproeven ook voor andere doelen worden gebruikt.
De Belastingdienst werkt sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw met risicoselectie om het werkvolume beheersbaar te houden. In deze circa veertig jaar heeft de Belastingdienst te maken gehad met diverse ontwikkelingen die impact hebben op de capaciteit, daarom is er geen vergelijking mogelijk tussen de capaciteit in de periode voordat de Belastingdienst met risicoselectie ging werken en de periode waarin de Belastingdienst met risicoselectie werkt.
De Belastingdienst zet aselecte steekproeven in voor verschillende doeleinden. De Belastingdienst gebruikt aselecte steekproeven in de eerste plaats om het nalevingstekort in beeld te brengen. Dit laatste doel heeft de Algemene Rekenkamer ook omschreven in zijn rapport over het handhavingsbeleid van de Belastingdienst. Daarnaast worden aselecte steekproeven inderdaad gebruikt om de nauwkeurigheid van risicomodellen te verbeteren. Tot slot worden de aselecte steekproeven gebruikt om nieuwe risicomodellen te ontwikkelen en de kwaliteit van nieuwe en bestaande risicomodellen te controleren. De reden dat de Belastingdienst aselecte steekproeven voor deze doeleinden inzet, is dat de data uit aselecte steekproeven representatief is voor de hele groep aangiften, burgers, of bedrijven waarop toezicht wordt gehouden.
Over de gevolgen van de vertrekregeling hebben ik en mijn voorgangers uw Kamer regelmatig geïnformeerd. Laatst nog in de Kamerbrief d.d. 27 november 202022. De Belastingdienst heeft een ambitieuze wervingsopgave om de bezetting op peil te houden en de tekorten bij verschillende directies op te vullen. De Belastingdienst heeft, net als andere uitvoeringsorganisaties, een opgave om het personeelsbestand op orde te houden om de werkzaamheden uit te kunnen voeren en aan te passen aan komende technologische en organisatorische veranderingen.
De leden van de fractie van de SP vragen de Staatssecretaris per wanneer de ambtelijke top constateerde dat de overtredingen van de Uitvoeringswet AVG, dan wel de Wet Bescherming Persoonsgegevens, plaatsvonden en waarom hier niet direct naar is gehandeld door de Autoriteit Persoonsgegevens volledig inzage te geven. Deze leden vragen de Staatssecretaris of hiermee moet worden geconstateerd dat sprake is van een doofpot aangezien meermaals is gebleken dat foutieve informatie is verstrekt aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
Tijdens het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar de verwerking van nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag bleek dat de werkwijze van de Belastingdienst (inclusief Toeslagen) bij het gebruik van nationaliteit niet conform de AVG was. Daarvoor is geen vast moment aan te wijzen.
De AP heeft in dat kader aangegeven dat zij in 2017 twee signalen heeft gekregen dat nationaliteit bij de kinderopvangtoeslag door Toeslagen verkeerd werd gebruikt en dat naar aanleiding daarvan in 2017 namens Toeslagen is verklaard dat zij geen gegevens met betrekking tot tweede nationaliteit hadden. Deze informatie vanuit Toeslagen bleek niet juist. Dit is in april 2019 door de directeur Toeslagen zelf in het kader van het onderzoek gerectificeerd, onder andere op 25 april 2019. Uw Kamer is hierover meermaals geïnformeerd, onder andere in de brief van 17 november 2020.23
Voor onze ambtsvoorganger is dit aanleiding geweest om in november 2019 opdracht te geven nationaliteit niet meer te gebruiken bij de handhavingstaak van de Belastingdienst, tenzij er een expliciete wettelijke grondslag voor is.24 Op deze manier wordt vooraf getoetst of het gebruik van nationaliteit als persoonsgegeven objectief te rechtvaardigen is.
Wij erkennen dat er helaas er onjuiste c.q. onvolledige informatie is verstrekt. De Belastingdienst werkt aan het verbeteren van het inzicht in processen. In verband hiermee heb ik op 13 oktober25 jongstleden een concept plan van aanpak «Herstellen, Verbeteren, Borgen» aan uw Kamer gestuurd. De onderzoeken in het kader van het programma zijn nog niet afgerond, maar uiteraard wordt uw Kamer over de uitkomsten en voortgang van deze onderzoeken geïnformeerd.
De leden van de fractie van de SP constateren dat de Staatssecretaris ontkent dat de tweede nationaliteit een selectiefactor was en dat enkel sprake zou zijn van Nederlanderschap en niet-Nederlanderschap. Zij vragen de Staatssecretaris op welke wijze het verkrijgen van het Nederlanderschap werd opgenomen in de administratie van de Belastingdienst/Toeslagen, of dit reden was om de gegevens van mensen te wijzigen in de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) of het Toeslagenverstrekkingensysteem (TVS) ofwel deze mensen uit het FSV te verwijderen en zo nee, waarom dit niet gebeurde.
Toeslagen ontvangt gegevens vanuit de Basis Registratie Personen (BRP). De BRP is via het Belastingdienst systeem Beheer van Relaties (BVR), gekoppeld aan het Toeslagenverstrekkingensysteem (TVS). Op deze manier wordt elke wijziging in de BRP ook in TVS geladen. Dit geldt ook voor wijzigingen in de nationaliteit (en/of het Nederlanderschap). Er is geen automatische koppeling tussen deze systemen en FSV.
Uit het onderzoek van KPMG naar FSV (Belastingdienst breed), waarover uw Kamer op 10 juli 2020 is geïnformeerd26 blijkt dat FSV geen specifiek invoerveld bevatte waarin informatie over nationaliteit opgenomen kon worden. Wel kwamen duidingen over het persoonsgegeven nationaliteit in een beperkt aantal gevallen voor in de vrije tekstvelden van FSV. FSV bood geen zoekmogelijkheid op het vrije tekstveld. In de brief van 10 juli 2020 is uw Kamer tevens geïnformeerd over de beheersmaatregelen die wij hebben genomen naar aanleiding van de conclusies van KPMG.
De leden van de fractie van de SP vragen voorts of het opnemen van mensen in FSV op basis van Nederlanderschap en niet-Nederlanderschap bekend was bij uitvoerende medewerkers en welke gevolgen dit eventueel had bij minnelijke schuldsanering.
Ik wil benadrukken dat Nederlanderschap/niet-Nederlanderschap nooit een criterium is, dan wel is geweest om mensen op te nemen in FSV. Derhalve kan dit criterium dan ook niet bekend zijn bij uitvoerende medewerkers.
Zoals in de Kamerbrief van 12 maart 202127 aangegeven, wordt – naast het onderzoek van de ADR naar Opzet Grove Schuld bij toeslagschulden en daarnaast naar minnelijke schuldsanering – door de Belastingdienst gekeken hoe het proces rond minnelijke schuldhulpsanering intern precies plaatsvindt. Daarin is ook aangegeven, dat de Belastingdienst is gevraagd uit voorzorg handmatig alle afwijzingen voor deelname aan een minnelijke schuldhulpsanering bij belastingschulden te controleren.
De leden van de fractie van de SP vragen of ik van mening ben dat als gevolg van de risicoselectie en de modellen die hieruit volgden andere discriminerende factoren dan alleen nationaliteit zijn aangetroffen.
Discriminatie is het maken van ongerechtvaardigd onderscheid tussen vergelijkbare groepen burgers, waardoor er nadeel voor één groep burgers ontstaat zonder dat daar een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor is. Daarbij zijn persoonsgegevens op zichzelf niet discriminerend. Het hangt af van de context waarbinnen deze gegevens worden gebruikt en de rechtvaardiging die er is om op basis van deze gegevens eventueel onderscheid te maken. Hierom kunnen wij in algemene zin niet aangeven of er discriminerende factoren in de risicoselectie zitten. Dit hangt af van de context waarbinnen de persoonsgegevens zijn gebruikt en de onderbouwing die er voor dit gebruik bestaat.
De gebeurtenissen van de afgelopen periode geven aanleiding om goed te controleren of persoonsgegevens op een juiste en zorgvuldige manier worden verwerkt in de systemen van de Belastingdienst. Ik doel hier onder meer op de conclusies uit het onderzoeksrapport van de AP van 17 juli 2020 over Toeslagen. Hierom heb ik op 13 oktober jongstleden het conceptplan van aanpak «Herstellen, Verbeteren en Borgen» naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 066, nr. 709). Daar zetten wij bij zowel Belastingdienst als Toeslagen in op betere processen ten aanzien van mogelijke signalen van discriminatie en het voorkomen van discriminatie.
Een van de onderdelen van dit programma is een inventarisatie naar ruim 900 systemen en applicaties van de Belastingdienst. In dit deelonderzoek wordt in beeld gebracht of informatie over nationaliteit, geboorteplaats of -land en medische of strafrechtelijke gegevens in de systemen en applicaties worden geregistreerd en gebruikt. Deze onderzoeken zijn nog niet afgerond, maar uiteraard wordt uw Kamer over de uitkomsten en voortgang van deze onderzoeken geïnformeerd.
Wij nemen signalen van discriminatie zeer serieus. Daar waar wij mogelijke gevallen van discriminatie aantreffen, zullen wij dit melden aan de AP en uw Kamer hierover informeren. Tevens willen wij de eerder aangekondigde Adviesraad Analytics gebruiken om dilemma’s rondom het juiste gebruik van persoonsgegevens in de risicoselectie te bespreken en te duiden. Daarnaast zijn er, naar aanleiding van de toezeggingen in het kader van het Parlementair Onderzoek Kinderopvangtoeslag, tal van Rijksbrede acties aangekondigd om discriminatie te voorkomen.
FD.nl, 12 mei 2020 (https://fd.nl/ondernemen/1343904/fiscus-kan-duizenden-ondernemers-redden-door-verruiming-schenkingen-lxb1cahhNNfA).↩︎
Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1484.↩︎
Kamerstuk 35 420, AI.↩︎
Kamerstuk 35 420, AI.↩︎
Kamerstuk 35 420, AB.↩︎
Kamerstuk 35 420, AI.↩︎
FD.nl, 12 mei 2020 (https://fd.nl/ondernemen/1343904/fiscus-kan-duizenden-ondernemers-redden-door-verruiming-schenkingen-lxb1cahhNNfA).↩︎
Kamerstuk 35 420, nr. 77.↩︎
Kamerstuk 35 572, nr. 73.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 690.↩︎
De brief betreffende de ontvlechting is separaat naar uw Kamer gezonden (Kamerstuk 31 066, nr. 811).↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 737.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 737.↩︎
De brief betreffende de ontvlechting is separaat naar uw Kamer gezonden (Kamerstuk 31 066, nr. 811).↩︎
Kamerstuk 35 572, nr. 49.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 745.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 737.↩︎
Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1484.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 637.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 804.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 792.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 741.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 792.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 538.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 709.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 681.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 800.↩︎