Wetgevingsbrieven DNB en AFM 2021
Wet- en regelgeving financiële markten
Brief regering
Nummer: 2021D14792, datum: 2021-04-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32545-134).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.B. Hoekstra, minister van Financiën (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 32545 -134 Wet- en regelgeving financiële markten.
Onderdeel van zaak 2021Z06676:
- Indiener: W.B. Hoekstra, minister van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2021-05-11 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-05-12 15:30: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2021-06-10 14:15: Financiële markten (Commissiedebat), vaste commissie voor Financiën
- 2021-06-16 14:59: Aansluitend aan de Stemming: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
32 545 Wet- en regelgeving financiële markten
Nr. 134 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 april 2021
De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) rapporteren elk jaar aan mij over door hen geconstateerde knelpunten in wet- en regelgeving op het terrein van de financiële markten. Deze rapportages leveren een waardevolle bijdrage aan de verbetering van wet- en regelgeving voor de financiële markten. Hierbij ontvangt u de rapportages die DNB en de AFM mij dit jaar hebben toegestuurd, alsmede mijn reactie op de wetgevingswensen die daarin staan geformuleerd1. Uiteraard voer ik met beide toezichthouders ook breder het gesprek over ontwikkelingen in de financiële sector die zij signaleren en over nut, noodzaak en wenselijkheid van aanpassing van wet- en regelgeving die daarmee verband houdt.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Reactie op knelpunten DNB en AFM 2021
Centrale registratie van uitstaande studieschulden in een voor hypotheekverstrekkers toegankelijk register | In het kader van verantwoorde kredietverlening is het verplicht om financiële verplichtingen mee te wegen. Dit geldt ook voor studieschulden, omdat de terugbetaling drukt op het besteedbaar inkomen. De (oud-)student is verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden eerlijk op te geven. Als een studieschuld verzwegen is, bestaat het risico dat de totale maandelijkse lasten onverantwoord hoog zijn en vervalt bijvoorbeeld ook het recht op Nationale Hypotheek Garantie. De wegingsfactor die wordt gehanteerd voor studieleningen bij de verstrekking van hypothecair krediet is per 1 januari 2021 verankerd in de Regeling hypothecair krediet. De verantwoordelijkheid voor het beleid ten aanzien van (de registratie van) studieschulden ligt bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het kabinet heeft eerder besloten om niet over te gaan tot een BKR-registratie voor studieschulden, omdat deze schulden al geregistreerd zijn bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) en het bijzondere karakter van studieleningen met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden aanleiding is om deze schulden anders te behandelen dan consumptieve kredieten waaraan wel een BKR-registratie gekoppeld is.1 Tevens vindt het kabinet studieleningen een belangrijk instrument om de toegankelijkheid van het onderwijs te borgen. Het is voor kredietverstrekkers al goed mogelijk om de hoogte van de studielening en eventuele aflossingen te verifiëren via een uitdraai van Mijn DUO. Deze moet door de (oud-)student worden opgevraagd en gedeeld met de kredietverstrekker/adviseur. Dit standpunt van het kabinet is ongewijzigd. Een initiatief van het kabinet voor een persoonlijke digitaal gewaarmerkte schuldverklaring, die door iedere consument zelf aangevraagd zou kunnen worden bij DUO en verificatie van opgegeven schulden hadden kunnen vergemakkelijken, is op verzoek van de Kamer niet voortgezet.2 |
Wettelijke grondslagen t.b.v. datagedreven toezicht op drie deelterreinen: het kunnen opvragen van (1) datarapportages van accountantsorganisaties, (2) orderdata van obligaties van handelsplatformen, en (3) data in het kader van doorlopend toezicht op financiële dienstverleners | Ik kan me voorstellen dat data-analyses behulpzaam zijn voor de AFM bij de uitoefening van haar toezichttaak. Daarom zal ik met de AFM in gesprek gaan over datagedreven toezicht in brede zin. Daarbij zal ik ook bezien of de door de AFM gewenste structurele data-uitvraag proportioneel is mede gelet op de nalevingskosten voor de sector. Daarnaast is het belangrijk dat data-uitvraag niet in strijd is met privacywetgeving. Voor wat betreft de accountancysector is ook de samenloop van belang met het traject van de audit quality indicators, waarvoor een grondslag wordt opgenomen in het concept van het wetsvoorstel waarmee uitvoering wordt gegeven aan de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie toekomst accountancysector. Verder zal ik in samenspraak met de AFM bezien of het wenselijk en mogelijk is om een verplichting te introduceren op basis waarvan handelsplatformen bepaalde orderdata met betrekking tot obligaties – die op deze handelsplatformen worden verhandeld – dienen te rapporteren aan de AFM. |
TIBER-test in uitbestedingsovereenkomst tussen financiële onderneming en derde partij | Ik onderschrijf de wenselijkheid van meer harmonisatie in de uitbestedingsregels. Tegelijkertijd raakt de wetgevingswens aan nu lopende Europese trajecten, zoals het voorstel voor een verordening voor de Digital Operational Resilience Act (DORA) en de herzieningen van sectorale Europese richtlijnen zoals MiFID II en PSD2. Gelet hierop is het van belang dat die trajecten, in ieder geval voor wat betreft uitbestedingsregels, voldoende zijn uitgekristalliseerd, zodat overlap of tegenstrijdige regelgeving wordt voorkomen. Voor DORA loopt op dit moment een traject met Europese raadswerkgroepen waarbij DNB en de AFM via mijn ministerie zijn betrokken. Dat betekent dat relevante punten zo nodig ook op EU-niveau kunnen worden ingebracht.3 Zodra de uitbestedingsregels in DORA nader zijn uitgewerkt en behandeld wordt samen met DNB en de AFM bezien in hoeverre de geïnventariseerde punten reeds ondervangen worden door DORA en de komende herzieningen van onder andere MiFID II en PSD2. Verder gaan de voorstellen van DNB en de AFM in een aantal gevallen verder dan bestaande Europese verordeningen en richtlijnen (waarvan sommige al maximum harmonisatie zijn) of het oorspronkelijke voorstel voor de DORA-verordening. Aangezien het beleid is dat nationale koppen op Europese regelgeving zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden, moet er een goede onderbouwing zijn om af te wijken van deze verordeningen en richtlijnen. Ik zal in overleg blijven met de AFM en DNB over deze wens om te kijken wat nodig is na implementatie van de Europese trajecten. |
Wijziging Pensioenwet aanmerking buitenlandse verzekeraars als pensioenuitvoerder | De Minister van SZW zal separaat op dit punt reageren. |
1 Zie o.a. Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 235. 2 Kamerstuk 31 288, nr. 760. 3 Kamerstuk 22 112, nr. 2951. |
Verbeteren nationale regelgeving Depositogarantiestelsel | Ik onderschrijf het belang van een effectief Depositogarantiestelsel (DGS). Ik treed graag in overleg met DNB om mogelijke verbeteringen aan de implementatie van het DGS in nationale wet- en regelgeving te verkennen. |
Modernisering regelgeving Beleggerscompensatiestelsel | Ik deel de mening van DNB dat de financiering van het Beleggerscompensatiestelsel aan herziening toe is en ik treed graag in nader overleg om de mogelijkheden voor een aanpassing van de financiering te bespreken. Daarnaast treed ik graag in overleg met DNB om te verkennen of overige punten van de nationale wet- en regelgeving aan herziening toe zijn. |
Herziening en modernisering van uitbestedingsregels Besluit prudentiële regels | Ik onderschrijf de wenselijkheid van meer harmonisatie in de uitbestedingsregels. Tegelijkertijd raakt de wetgevingswens aan nu lopende Europese trajecten, zoals het voorstel voor een verordening voor de Digital Operational Resilience Act (DORA) en de herzieningen van sectorale Europese richtlijnen zoals MiFID II en PSD2. Gelet hierop is het van belang dat die trajecten, in ieder geval voor wat betreft uitbestedingsregels, voldoende zijn uitgekristalliseerd, zodat overlap of tegenstrijdige regelgeving wordt voorkomen. Voor DORA loopt op dit moment een traject met Europese raadswerkgroepen waarbij DNB en de AFM via mijn ministerie zijn betrokken. Dat betekent dat relevante punten zo nodig ook op EU-niveau kunnen worden ingebracht.1 Zodra de uitbestedingsregels in DORA nader zijn uitgewerkt en behandeld wordt samen met DNB en de AFM bezien in hoeverre de geïnventariseerde punten reeds ondervangen worden door DORA en de komende herzieningen van onder andere MiFID II en PSD2. Verder gaan de voorstellen van DNB en de AFM in een aantal gevallen verder dan bestaande Europese verordeningen en richtlijnen (waarvan sommige al maximum harmonisatie zijn) of het oorspronkelijke voorstel voor de DORA-verordening. Aangezien het beleid is dat nationale koppen op Europese regelgeving zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden, moet er een goede onderbouwing zijn om af te wijken van deze verordeningen en richtlijnen. Ik zal in overleg blijven met de AFM en DNB over deze wens om te kijken wat nodig is na implementatie van de Europese trajecten. |
Verduidelijking van het begrip «in opdracht van» in de definitie van een trustdienst | Ik begrijp de wens om verduidelijking van het begrip opdracht in de definitie van trustdienst, vanwege discussies met partijen ten aanzien van de afbakening met arbeidsovereenkomsten. Ik ben dan ook in gesprek met DNB over de wijze waarop deze verduidelijking gegeven zou kunnen worden. |
1 Kamerstuk 22 112, nr. 2951. |
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎