[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag (VTC) Raad Buitenlandse Zaken Defensie van 6 mei 2021

Defensieraad

Brief regering

Nummer: 2021D18509, datum: 2021-05-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-28-220).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 28-220 Defensieraad.

Onderdeel van zaak 2021Z08381:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

21 501-28 Defensieraad

Nr. 220 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 mei 2021

Inleiding

Hierbij bied ik u het verslag aan van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) met de Ministers van Defensie van 6 mei jl.

Tijdens de vergadering werden de Raadsbesluiten over de deelname door de VS, Canada en Noorwegen aan het PESCO-project Militaire Mobiliteit aangenomen. Op de agenda stonden verder actualiteiten, het Strategisch Kompas (crisis management), lunch met SG NAVO, een ministeriële bestuursraad van het Europees Defensieagentschap (EDA) en een ministeriële bijeenkomst van het EU Satellite Centre (SatCen). Tijdens deze RBZ zijn conclusies besproken, die tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 10 mei jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2333) formeel zijn aangenomen.

Deelname Canada, Noorwegen en de VS tot PESCO-project Militaire Mobiliteit

De RBZ begon met de aanname van de Raadsbesluiten die de deelname van Canada, Noorwegen en de VS aan het door Nederland geleide PESCO-project Militaire Mobiliteit mogelijk maken. Voor de totstandkoming van deze besluiten en de leidende rol die Nederland daarbij gespeeld heeft, was veel waardering bij de HV en de andere lidstaten.

Nederland is verheugd met deze besluiten. Deze drie landen zullen veel kennis en kunde meenemen waar het gaat om het verplaatsen van eenheden door Europa en host nation activiteiten. Ook is dit een belangrijk signaal voor de trans-Atlantische relatie en biedt het een kans om de samenwerking tussen de EU en NAVO-bondgenoten op dit terrein verder te versterken. De drie landen worden op zeer korte termijn officieel door Nederland uitgenodigd om deel te nemen aan het project.

Actualia

Mozambique

De HV riep op tot snelle besluitvorming over een nieuwe EU trainingsmissie (EUTM), waarbij hij benadrukte dat de EU in staat moet zijn te reageren op acute veiligheidscrises zoals die in Cabo Delgado.

De lidstaten hebben op basis van het Political Framework for Crisis Approach (PFCA; zie bijlage) besloten dat EDEO een Crisis Management Concept (CMC) dient op te stellen. Hierin worden de opties voor mogelijke EU-inzet beschreven. In het CMC zal o.a. worden ingegaan op de modaliteiten van een mogelijke nieuwe EU trainingsmissie. Het doel van een EUTM is om d.m.v. training het Mozambikaanse leger in staat te stellen de bevolking te beschermen en zorg te dragen voor een stabiele veiligheidssituatie. Daarbij zal ook voldoende aandacht besteed moeten worden aan mensenrechten. EDEO zal ten behoeve van het opstellen van het CMC een fact finding-missie aan Mozambique verrichten, om onder andere de behoeften van het land preciezer in kaart te brengen. De presentatie van het CMC door EDEO aan de Raad is voorzien voor medio juni. Op basis daarvan zal de Raad mogelijk in juli a.s. besluiten al dan niet een EUTM op te richten.1

Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, hebben aangegeven zich zorgen te maken over de verslechterde veiligheidssituatie in Mozambique, waar extremistische opstandelingen de afgelopen jaren gewelddadige aanslagen hebben gepleegd. Veel lidstaten, waaronder Nederland, spraken steun uit voor een mogelijke EUTM in Mozambique. Ik heb aangegeven dat een Nederlandse militaire bijdrage, mede met het oog op de geografische ligging en strategische prioriteiten voor Nederland, niet voor de hand ligt.

Oekraïne

Betreffende de situatie aan de grens van Oekraïne sprak de HV zijn zorgen uit over de Russische troepen aan de grens. De EU heeft dit gedrag recent in verschillende berichten veroordeeld. Lidstaten delen deze zorgen en geven aan dat de terugtrekking van Russische troepen aan de grens nog niet volledig is.

Bezoek HV aan de Sahel

De HV heeft op 21-24 april jl. Mauritanië, Tsjaad en Mali bezocht. De HV heeft tijdens dit bezoek o.a. de EU Trainingsmissie (EUTM) Mali bezocht. Het bezoek vond plaats in het kader van de op 20 april jl. gepubliceerde nieuwe EU-strategie voor de Sahel.

De HV heeft geen update gegeven over de stand van zaken over EU operatie Irini. Zoals besproken tijdens het Commissiedebat op 20 april jl. (Kamerstuk 21 501-28, nr. 218) kan ik u melden dat het Memorandum of Understanding (MoU) tussen de EU en de Libische autoriteiten betreffende het trainen van de Libische kustwacht en marine op het moment van schrijven nog niet getekend is. Een reden hiervoor is dat op 10 maart jl. een nieuwe Libische eenheidsregering is aangetreden. Zodra meer bekend is over het moment van ondertekening, zal ik u die informatie doen toekomen.

Strategisch Kompas

De HV bedankte de lidstaten voor de verschillende non-papers, webinars en workshops ter bevordering van de gedachtevorming in deze brainstormfase van het Strategisch Kompas. Ook Nederland heeft een aantal non-papers opgesteld om met concrete voorstellen een bijdrage te leveren aan deze dialoogfase, onder meer inzake militaire mobiliteit en de EU Battle Groups (EUBG). Deze papers zijn in nauwe samenwerking tussen Buitenlandse Zaken en Defensie opgesteld. Deze papers worden als vertrouwelijke bijlage met uw Kamer gedeeld.

De bespreking bij deze RBZ richtte zich op het eerste van de vier hoofdstukken van het Strategisch Kompas, te weten crisis management. De HV benoemde verschillende aspecten tot verbetering van de EU instrumenten voor crisis management, en ging onder meer in op het belang van snellere besluitvorming en flexibele mandaten voor GVDB-missies en -operaties, force generation en het verbeteren van de command & control (C2)-structuren van de Unie. De HV benoemde daarnaast dat de flexibiliteit en effectiviteit van EU-inzet wordt vergroot door de nieuw beschikbare instrumenten van de Unie, waaronder het Coordinated Maritime Presences (CMP)-concept en de Europese Vredesfaciliteit (EPF).

Hierbij stond de HV ook stil bij het idee van het operationaliseren van inzet-scenario’s, onder meer als stimulans om gezamenlijke training door groepen lidstaten onderling te faciliteren. Nederland steunt dit idee, en brengt dit reeds in de praktijk met bijvoorbeeld Duitsland als vaste samenwerkingspartner. Het eerder genoemde Franse voorstel voor een nieuw toe te voegen scenario voor een initial entry force, gericht op de capaciteit om tot 5.000 militairen in te zetten voor het stabiliseren van een regio in de nabijheid van de Unie, wordt intussen door meerdere lidstaten, waaronder Nederland, en de HV ondersteund. Of er naast het opstellen van een scenario en meer gezamenlijk trainen ook een nieuwe stand-by force van 5.000 militairen – al dan niet bouwend op de EUBG – tot stand zou moeten komen, is nog niet uitgebreid besproken en zal naar verwachting nog onderwerp zijn van discussie.

Wat Nederland betreft zijn de EUBGs het primaire vehikel voor de gereedstelling van EU Snel Inzetbare Capaciteiten (SIC). Helaas moeten we constateren dat het rooster voor de komende jaren nog gaten kent. Nederland had van juli 2020 tot en met maart 2021 met o.a. Duitsland een EUBG gereed staan. Om de vulling van het EUBG-rooster te verbeteren heeft Nederland, samen met andere lidstaten, een food for thought-paper opgesteld (bijgevoegd). Hierin wordt praktische voorstellen gedaan om de effectiviteit en de efficiëntie (en indirect de aantrekkelijkheid) van de EUBG te vergroten door middel van een herziening van het EUBG-concept. Tijdens de Raad spraken veel lidstaten zich uit voor het versterken van de EUBGs en het herzien van het EUBG-concept. Veel lidstaten spraken de hoop uit dat met het aantrekkelijker maken van de gereedstelling voor de EUBG de EU beter in staat zal zijn om effectiever, sneller, robuuster en flexibeler op te kunnen treden in toekomstige brandhaarden buiten de Unie. Ook hoopt men hiermee de huidige roosterproblematiek op te lossen. Gedacht wordt aan het vergroten van de mogelijkheden tot gezamenlijke financiering, betere planning en centrale aansturing door het Military Planning and Conduct Capability (MPCC), en gezamenlijke training met als doel de interoperabiliteit te vergroten.

Veel lidstaten benoemden het belang van de doorontwikkeling van het MPCC. Het is zaak dat het MPCC zo snel mogelijk in staat wordt gesteld om, conform de planning voor de eerste fase van MPCC, alle trainingsmissies en één executieve operatie ter grootte van een battlegroup (circa 2.500 man) te kunnen plannen en aansturen. Daarvan is op dit moment nog geen sprake omdat de bemensing van het MPCC nog niet op de benodigde sterkte is2 en omdat het MPCC nog niet beschikt over de vereiste beveiligde communicatieverbindingen met de missies en hoofdkwartieren. Volledige operationele gereedheid, en de daarvoor vereiste vulling en communicatiemiddelen, is een voorwaarde voor doorgroei zodat het MPCC op termijn in staat is om alle EU missies en een EUBG aan te sturen. Dat zou de gereedheid en het reactievermogen van de EU op militair vlak vergroten. Nederland is voorstander van een stapsgewijze doorontwikkeling van het MPCC, waarbij het MPCC wordt voorzien van alle benodigde middelen alvorens een volgende stap wenselijk is. De EU Military Staff zal de mate van gereedheid van het MPCC blijvend monitoren en mogelijke besluiten over doorontwikkeling aan de lidstaten voorleggen.

Nederland heeft daarnaast het onderwerp specialisatie benoemd. Hierbij heeft Nederland aangegeven dat ieder land van nature een focus heeft op bepaalde type van capaciteiten en typen van operationele inzet. Van die respectievelijke meerwaarde kan meer en beter gebruik worden gemaakt. Op deze manier bereiken we gezamenlijk meer en kan de kwaliteit van ons optreden verhoogd worden. Op korte termijn ontvangt uw Kamer een brief waarin wordt ingegaan op de motie van de leden Nieuwenhuijzen en Belhaj (Kamerstuk 35 570 X, nr. 39) en de motie van de leden Stoffer en Van den Bosch (Kamerstuk 35 570 X, nr. 54). In die brief zal worden ingegaan op de rationale van specialisatie, welke vormen er mogelijk zijn en waar kansen en risico’s liggen.

Lunch SG NAVO

Tijdens de lunch met SG NAVO Stoltenberg is gesproken over EU-NAVO samenwerking. Zowel de NAVO als EU benadrukten hierbij het belang van goede samenwerking tussen beide organisaties. Lidstaten onderstreepten hierbij dat de dialoog tussen beide organisaties gevoerd moet blijven worden. Daarnaast werd de nadruk gelegd op zo concreet mogelijke voorstellen om de samenwerking te verbeteren. Ook sprak de SG NAVO waardering uit voor de Raadsbesluiten die eerder die ochtend werden aangenomen over de deelname door de VS, Canada en Noorwegen aan het PESCO-project Militaire Mobiliteit. Nederland sprak op haar beurt waardering uit voor de samenwerking op dit gebied met NAVO. Daarnaast werd gesproken over gebieden waar beide organisaties met operaties en missies actief zijn, zoals Afghanistan en Irak. Beide organisaties hechten veel waarde aan samenwerking in deze regio’s.

Ministeriële Bestuursraad Europees Defensieagentschap

Voorafgaand aan de RBZ vond de ministeriële bestuursraad van het Europees Defensieagentschap (EDA) plaats. De HV riep de lidstaten op om meer eigenaarschap te tonen en voortgang te boeken op de implementatie van de aanbevelingen uit het Coordinated Annual Review on Defence (CARD) rapport. De directeur van het EDA Šedivý wees op het belang van CARD voor de coherentie tussen de verschillende EU-initiatieven. De in CARD geïdentificeerde mogelijkheden voor defensiesamenwerking bieden een belangrijke bron voor nieuwe PESCO- en EDF-projecten. De implementatie van CARD door lidstaten in de nationale planningsprocessen zal de samenwerking tussen lidstaten versterken en verdiepen.

Het belang om de aanbevelingen uit het CARD-rapport te implementeren werd door een grote groep lidstaten, waaronder Nederland, onderstreept. Lidstaten stelden dat de komende periode concrete resultaten moeten worden geboekt en wezen daarbij op het belang van een goede inbedding van de EU defensie-initiatieven, zoals CARD, in de nationale defensieplanningsprocessen. EDA wees op de zes focusgebieden (focus areas) uit het CARD-rapport die in kaart hebben gebracht waar nauwere samenwerking op capaciteitsontwikkeling wenselijk en het meest kansrijk is. In dat kader gaf Nederland aan de mogelijkheid te bezien om een faciliterende rol (facilitator) te kunnen spelen op het focusgebied enhanced military mobility.

Ministeriële Bestuursraad EU Satellite Centre

Na afloop van de RBZ werd voor de eerste keer een bestuursraad van het EU Satellite Centre (SatCen) op ministerieel niveau gehouden. Daarbij werd met name de SatCen ondersteuning aan de EU GVDB-missies en operaties toegelicht, waaronder Operatie Irini. Het SatCen levert ook diensten aan individuele lidstaten en andere organisaties, waaronder de OVSE.

De SatCen bestuursraad stond tevens in het teken van een toekomstige doorontwikkeling van het centrum. De HV benadrukte dat het beroep op de diensten van SatCen de afgelopen jaren sterk gegroeid is in termen van volume en complexiteit. Tegelijkertijd is de contributie van de lidstaten nagenoeg gelijk gebleven. Indien de lidstaten willen dat het SatCen kan bijdragen aan groeiende ambitie van de EU op het gebied van veiligheid en defensie, is een doorontwikkeling noodzakelijk, aldus de HV. Besluitvorming over de voorgestelde doorontwikkeling is voorzien in 2022. Nederland heeft waardering voor de diensten van het SatCen uitgesproken en benadrukt dat het positief tegenover een doorontwikkeling van het centrum staat, omdat het voor Nederland logisch en voordelig is om deze taken op EU-niveau uit te voeren. Benadrukt is dat binnen deze doorontwikkeling de kerntaken van het SatCen behouden dienen te blijven, met name de capaciteit om op verzoek van de lidstaten beelden te analyseren. Daar maakt Nederland veel gebruik van.

Stand van zaken EU-defensiesamenwerking

Europees Defensiefonds (EDF)

Het Europees Parlement stemde op 29 april jl. in met de EDF-verordening. Op korte termijn zullen het Europees Parlement en de Raad de EDF-verordening ondertekenen, waarna de verordening formeel zal worden gepubliceerd in het publicatieblad van de EU. De wetgevingsprocedure wordt daarmee afgerond en de EDF-verordening zal na publicatie in werking treden. Hiermee komt € 7,953 mld. (huidige prijzen) beschikbaar voor onderzoek en ontwikkeling inzake defensiecapaciteiten voor de periode 2021–2027.

In de expertgroep EDF van de EU vinden momenteel onderhandelingen plaats over het EDF-werkprogramma 2021. Het concept EDF-werkprogramma zal in juni 2021 ter goedkeuring aan het EDF-comité worden voorgelegd. De oproep tot het indienen van projectvoorstellen (de zogenoemde call for proposals) is voorzien voor juli 2021. Zoals eerder aan uw kamer gemeld in de stand van zaken brief EDIDP/EDF3 zet Nederland erop in dat het EDF prioriteit geeft aan de thema’s sensoren en sensornetwerken, autonome systemen, energievoorziening, en de ontwikkeling van applicaties voor toekomstige schepen.

Naast het werkprogramma voor 2021 wordt ook gewerkt aan een meerjarig perspectief. Het meerjarige perspectief dient als basis voor de onderhandelingen over opvolgende werkprogramma’s. Dit biedt ondersteuning aan de lange termijn planning van zowel de Ministeries van Defensie als de industrie en kennisinstellingen. Het meerjarig perspectief is niet bindend, en zal ieder jaar geactualiseerd worden.

De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten


  1. Voordat een EUTM vervolgens geoperationaliseerd wordt zijn eerst nog een Initiating Military Directive (IMD), Concept of Operations (CONOPS), een Operational Plan (OPLAN), Rules of Engagement (ROE) en uiteraard force generation nodig.↩︎

  2. 47 van de 60 vaste functies zijn gevuld.↩︎

  3. Kamerstuk 21 501-28, nr. 215.↩︎