Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Drugs van 2 juni 2021, over het drugsbeleid m.b.t. lachgas en Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS)
Drugbeleid
Brief regering
Nummer: 2021D24262, datum: 2021-06-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-24077-474).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Strafbaarstelling Lachgas
- Advies wetsvoorstel NPS (designerdrugs)
- NFI uitvoeringstoets wetsvoorstel NPS
- Impact wetswijziging Nieuwe psychoactieve stoffen
Onderdeel van kamerstukdossier 24077 -474 Drugbeleid.
Onderdeel van zaak 2021Z11198:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-06-23 15:34: Einde vergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-07-07 14:30: Procedures en brieven (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-05-12 10:00: Drugsbeleid (Commissiedebat), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-05-19 13:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
24 077 Drugbeleid
Nr. 474 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2021
Tijdens het commissiedebat van 2 juni jl. over het drugsbeleid heb ik een aantal toezeggingen gedaan rond de trajecten m.b.t. lachgas en Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS). In deze brief ga ik in op de toezeggingen om de quickscan van de politie over de gevolgen van de strafbaarstelling van lachgas van augustus 2020 en de impactanalyses bij de wetswijziging Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) van juni 2020 aan u te doen toekomen, en schets ik hoe we ons zo goed mogelijk voorbereiden op de inwerkingtreding. De toezegging dat de Staatssecretaris van VWS zou ingaan op de redenen waarom 3-mmc op lijst II van de Opiumwet wordt gezet, heeft hij gestand gedaan in zijn brief aan uw Kamer van 16 juni jl.1
Bijgaand treft u de quickscan en impactanalyses aan2. In de beantwoording van de Kamervragen van het lid Bikker van de ChristenUnie van 1 juni jl. ben ik reeds inhoudelijk ingegaan op deze documenten (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3028).
Het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving vereist dat uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid worden getoetst zodra het beleid of regelgevingsvoorstel in concept gereed is, en er sprake is van substantiële (neven)effecten voor uitvoerende en handhavende instanties. Daarom zijn een aantal organisaties geconsulteerd en sommige ook om een uitvoeringstoets verzocht.3
Op basis van de quickscan met betrekking tot de strafbaarstelling van lachgas en de impactanalyses bij de wetswijziging NPS wordt beoordeeld in welke mate de betrokken organisaties aanvullende financiering behoeven om de uitvoering c.q. handhaving ter hand te kunnen nemen. Uit deze analyses kwam naar voren dat de financiële gevolgen van de wetsvoorstellen NPS en Lachgas substantieel zullen zijn. Om de lange termijn financierbaarheid van de betrokken organisaties te kunnen garanderen, hoort bij nieuwe opgaven de bijbehorende financiering geregeld te worden. Het plaatsen van nieuwe stoffen onder de Opiumwet is vaste praktijk en leidt doorgaans niet tot substantieel hogere handhavingskosten. We hebben hier echter te maken met een majeure verandering door de toevoeging van een nieuwe lijst (NPS) en de toevoeging van de eerste gasvormige stof aan een van de lijsten van de Opiumwet (lachgas). De hiervoor benodigde middelen zijn niet binnen de huidige begroting gevonden. In de brief van 31 maart jl. van de Staatssecretaris van VWS en mij hebben we u gemeld, mede gezien de demissionaire status van het kabinet, dat we het besluit over het tot stand brengen van regelgeving op het gebied van NPS en het voorgenomen lachgasverbod daarom overlaten aan een nieuw kabinet (Kamerstuk 24 077, nr. 471).
Ik ga kort in op de door de politie opgeleverde quickscan naar de handhavingskosten van lachgas, omdat daarin het zwaartepunt van de aanvullende benodigde middelen ligt. Hierbij is het belangrijk om te beseffen dat de strafbaarstelling van het gebruik van een middel als lachgas andere gevolgen heeft voor de uitvoering, dan opname van een verbod op handelingen met datzelfde middel in lokale verordeningen. Opname in de APV is gericht op de bescherming van de openbare orde en op handhaving in overlastsituaties. De primaire focus ligt op het beëindigen van de overlastgevende situatie, wat betekent dat de handhaving de mogelijkheid heeft om het middel dat bijdraagt aan de overlast in beslag te nemen, maar dat dit niet noodzakelijk is. Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering.
De politie heeft haar verwachte inzet gebaseerd op een prognose van het aantal lachgasincidenten na invoering van een lachgasverbod. Hiervoor is een berekening gemaakt op basis van het woord «lachgas» in de registraties. In 2019 was dat 19.367 keer. De politie heeft vervolgens ingeschat hoeveel capaciteit gemoeid zou zijn om alle 19.367 incidenten af te handelen in een toekomstige situatie, waarbij lachgas op lijst II van de Opiumwet staat en er dus intensiever op gaat worden gehandhaafd. Ik hecht eraan hierbij op te merken dat het bij een dergelijk verbod aan het Openbaar Ministerie is om te beslissen waarop de politie wordt ingezet. De politie heeft een algemene taakopdracht om te handhaven; wat daarin op enig moment in Nederland of daarbuiten prioriteit van de politie moet krijgen, is aan het Openbaar Ministerie.
Er is in de verschillende scenario’s vooral een effect in tijdsbeslag van de benodigde afhandelcapaciteit zichtbaar. De keuze om afhandelcapaciteit richting de politie te vergoeden door hen hiervoor extra capaciteit beschikbaar te stellen, is er één die nog gemaakt moeten worden. Bij gelijkblijvende politiecapaciteit gaat het versterkt inzetten op het handhaven van het ene onderwerp naar zijn aard onvermijdelijk ten koste van de inzet op een ander onderwerp. Dat hoeft niet per sé erg te zijn maar moet wel afgewogen worden.
Eventuele uitbreiding van politiecapaciteit zal overigens ook niet zomaar op korte termijn kunnen worden gerealiseerd. Dergelijke wensen zullen nog op hun uitvoerbaarheid beoordeeld moeten worden tegen de achtergrond van de grote vervangings- en uitbreidingsoperatie van politie die thans al gaande is.
De kosten die onvermijdelijk zijn hebben te maken met de aanvullende eisen die aan het vervoer, opslag en testen gesteld gaan worden. Die kosten staan relatief los van het uiteindelijk aantal incidenten waarop zal worden gehandhaafd. Door verschillende scenario’s ontstaat een bandbreedte van de daarmee corresponderende kosten. De verwachte meerkosten van de politie zijn tussen € 9,8 mln. (laag scenario) en € 24,4 mln. (hoog scenario) aan structurele kosten, zoals deze in de quickscan zijn omschreven. Over onderdelen van deze structurele kosten dient echter nog besluitvorming en nadere uitwerking plaats te vinden, zoals over de opslag, de vernietiging en het vervoer. Wat betreft het vervoer van lachgas dient de korpsleiding als werkgever een beslissing te nemen of politiemedewerkers dit zelf gaan doen of dat uitbesteding hiervan zal plaatsvinden.
De vraag van welk scenario zou moeten worden uitgegaan kan niet worden beantwoord los van de keuzes die worden gemaakt ten aanzien van de algehele handhavingstaak van de politie. Immers, de inzet van de politie op handhaving van de openbare orde en strafrechtelijke opsporing wordt bepaald in de lokale driehoeken. De inzet op een eventueel toekomstig verbod op lachgas zal dan ook binnen de driehoek moeten worden afgewogen tegen de noodzakelijke inzet op andere strafbare feiten en openbare orde-feiten. Voorts wordt de politie niet per (deel)opgave toegerust. Zoals regelmatig met uw Kamer besproken en ook gemeld aan het aan uw Kamer gezonden position paper over de politie4 is de noodzaak om de gebiedsgebonden politie te versterken zeker aanwezig. Ten aanzien van de benodigde fte’s wijs ik u nog naar mijn halfjaarberichten politie van 4 november jl. en 4 juni jl. waarin ik aangeef dat de formatie en bezetting van de politie eerst in 2024–2025 in balans zullen geraken5.
Uit het bovenstaande blijkt dat voor de strafbaarstelling van lachgas de quickscan geen volledig of precies beeld geeft van de impact van het ontwerpbesluit. Eén en ander is nog afhankelijk van nadere besluitvorming over verschillende uitvoeringsvraagstukken.
Tijdens het debat van 2 juni heeft uw Kamer mij ook gevraagd welke acties kunnen worden genomen om te versnellen, zodat we klaar staan als de wetsvoorstellen voorzien van financiële dekking zijn aangenomen. Vooruitlopend op het voorgenomen verbod, gaan we met alle betrokken partijen verder in overleg over hoe zij zich zo goed mogelijk voor kunnen bereiden, zodat een eventueel verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden. Ik denk daarbij aan het tijdig formuleren van werkinstructies en het maken van de keuze wie het vervoer en de opslag ter hand zal nemen. Door dergelijke voorbereidingen kan de implementatietermijn tot een minimum worden beperkt.
Op het moment dat de benodigde budgettaire middelen beschikbaar zijn, staat niets de voortgang van het wetgevingsproces meer in de weg en zullen de voornemens na een voorhangprocedure bij de Kamer, om advies aan de Raad van State worden voorgelegd.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Kamerstuk 35 863, nr. 1.↩︎
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎
Door het Ministerie van JenV zijn de Raad voor de Rechtspraak, het Ministerie van Defensie, de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geconsulteerd, en het Openbaar Ministerie (OM), de politie, het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de Douane ook om een uitvoeringstoets gevraagd. Door het Ministerie van VWS zijn de Inspectie voor Gezondsheidszorg & Jeugd (IGJ), het CIBG en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geconsulteerd.↩︎
Kamerstuk 29 628, nr. 1009.↩︎
Kamerstuk 29 628, nrs. 986 en 1015.↩︎