Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie Rijksministerraad op AIV-advies "Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied” (Kamerstuk 35570-IV-34)
Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2021
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2021D25728, datum: 2021-06-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35570-IV-50).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Paternotte, voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties (D66)
- Mede ondertekenaar: E.A.M. Meijers, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 35570 IV-50 Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2021.
Onderdeel van zaak 2021Z11898:
- Indiener: S.A.M. Kaag, minister van Buitenlandse Zaken
- Medeindiener: A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Defensie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Koninkrijksrelaties
- 2021-07-07 13:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Koninkrijksrelaties
- 2021-09-08 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-09-09 14:05: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
35 570 IV Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2021
Nr. 50 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 juli 2021
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 26 februari 2021 over de reactie Rijksministerraad op AIV-advies «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied» (Kamerstuk 35 570 IV, nr. 34).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 mei 2021 aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 25 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Paternotte
De adjunct-griffier van de commissie,
Meijers
Inhoudsopgave | blz. | |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon | 2 | |
Inbreng leden van de VVD-fractie | 2 | |
Inbreng leden van de D66-fractie | 11 |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Reactie Rijksministerraad op het AIV-advies «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied» en de «Latin America Organized Crime Study for the Kingdom of the Netherlands» van InSight Crime. De leden hebben daarover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie halen uit de reactie van de ministerraad dat de meeste zaken die worden geadviseerd al in gang gezet zijn. Kunnen de Ministers aangeven wat er nu daadwerkelijk nieuw c.q. extra wordt opgepakt door het Koninkrijk naar aanleiding van de rapporten?
1.
Antwoord van het kabinet
Het kabinet bevestigt dat aan diverse adviezen reeds opvolging wordt gegeven, onder andere middels de liquiditeitssteun in combinatie met de landspakketten in respons op de COVID-19-pandemie. De landspakketten zijn gericht op het realiseren van structurele hervormingen. Naast de voornamelijk economisch geënte hervormingsmaatregelen, omvatten de landspakketten onder meer maatregelen ter versterking van de rechtsstaat. In aanvulling op deze initiatieven, hebben de rapporten geleid tot onderzoek naar de mogelijkheid van een periodiek Koninkrijksoverleg en werken het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie, in overleg met de Landen, aan een veiligheidsbeleid voor de Caribische regio. In hoeverre er additionele middelen beschikbaar zullen komen die ingezet kunnen worden in de regio rondom het Koninkrijk moet worden bepaald door het nieuwe kabinet.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) aanbevelingen heeft gedaan die verder reiken dan het werkveld van de Ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken, die het advies hebben gevraagd. In hoeverre is de AIV verder gegaan dan de onderzoeksopdracht?
2.
Antwoord van het kabinet
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie hebben de AIV gevraagd te onderzoeken in welke richting het dreigingsbeeld in het Caribisch gebied zich de komende tien jaar zal ontwikkelen en wat de consequenties daarvan zijn voor de buitenlandse betrekkingen en de veiligheid van het Koninkrijk, in het bijzonder voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De AIV is gevraagd te adviseren hoe het Koninkrijk hierop moet anticiperen.
In het advies gaat de AIV zoals verzocht in op deze ontwikkelingen. Daarnaast besteedt de AIV in het rapport uitgebreid aandacht aan de Koninkrijksrelaties en de rechtsorde binnen het Koninkrijk. Dit reikt verder dan het werkveld van de Ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken, en raakt bijvoorbeeld aan het terrein van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid. Het staat de AIV vrij om op deze wijze invulling te geven aan de onderzoeksopdracht; de AIV heeft het recht onafhankelijk en zowel gevraagd als ongevraagd te adviseren over internationale vraagstukken.
Waarom heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarnaast ook nog de opdracht gegeven aan InSight Crime? Wat was daarvoor de aanleiding?
3.
Antwoord van het kabinet
Onderzoeksbureau Insight Crime heeft diepgaande kennis van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (GGM) in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied. Het bureau heeft met name op het gebied van drugscriminaliteit veel expertise en een uitgebreid netwerk in de regio. De laatste jaren ontstond in toenemende mate aandacht voor de dreiging van GGM ten aanzien van het Koninkrijk, maar ontbrak het aan een specifieke studie en een gemeenschappelijk beeld van dit fenomeen in zijn vele facetten. Het rapport, dat voornamelijk is gestoeld op onderzoeksjournalistiek in de regio, geeft een uitgebreide analyse van GGM en is daarmee complementair aan het AIV-advies, dat een bredere insteek heeft. De AIV heeft in haar advies overigens gebruik gemaakt van de analyses van InSight Crime.
De leden van de VVD-fractie krijgen de indruk dat vooral gekeken is naar de autonome landen in het Koninkrijk (Curaçao, Aruba en Sint Maarten) en slechts in beperkte mate naar de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). In hoeverre was dat ook de bedoeling? In hoeverre klopt de indruk van de leden? Hoe is ook specifiek gekeken naar de situatie op de BES-eilanden?
4.
Antwoord van het kabinet
Het kabinet heeft de AIV gevraagd naar de ontwikkelingen in de veiligheidspolitieke situatie in het Caribisch gebied te kijken, en aan te geven wat de mogelijke consequenties hiervan zijn voor de buitenlandse betrekkingen en de veiligheid van het Koninkrijk in het algemeen en de autonome landen in het bijzonder. De geconstateerde regionale dreigingen voortkomend uit bijvoorbeeld de crisis in Venezuela zijn net zo relevant voor Bonaire als Aruba en Curaçao. Hetzelfde geldt voor de kwetsbaarheid voor orkanen van de Bovenwindse eilanden Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten. Wel is het zo dat crisisbeheersing een landsaangelegenheid is. Hierdoor bestaat er met betrekking tot crisisorganisatie en -beheersing een juridisch en institutioneel onderscheid tussen de autonome landen van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) en Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). De risico’s en dreigingen die zich kunnen manifesteren in Caribisch Nederland worden wel specifiek behandeld in de «Geïntegreerde Risicoanalyse Caribisch Nederland» opgesteld door het Analistennetwerk Nationale Veiligheid, tevens gepubliceerd in 2020.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de AIV meer intensieve samenwerking wil. Volgens de leden kan dit op punten schuren met de autonome status van de landen in het Koninkrijk. Veiligheid, rechtshandhaving en rechtsstatelijkheid zijn terreinen die primair tot de autonome verantwoordelijkheden van de landen behoren, maar de praktijk leert dat de landen daar nog veel ondersteuning van Nederland bij krijgen. Bij eigen autonomie van de landen hoort ook meer eigen verantwoordelijkheid. Kan daarop uitgebreid gereflecteerd worden?
5.
Antwoord van het kabinet
Een functionerende rechtsstaat is randvoorwaardelijk voor economische ontwikkeling, houdbare overheidsfinanciën en ziet toe op rechtmatigheid van bestedingen. Nederland ondersteunt de landen bij het versterken van de rechtshandhaving door invulling en uitvoering te geven aan samenwerkingsregelingen en rijkswetten. Deze operationele capaciteit ter ondersteuning en versterking van de rechtshandhaving in de landen zal de komende jaren toenemen, omdat Nederland via de landspakketten structureel een bedrag beschikbaar stelt oplopend tot 45 miljoen euro in 2025. Hiermee wordt onder andere een flinke impuls gegeven aan de gezamenlijke aanpak van ondermijning en de gezamenlijke bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit binnen het Koninkrijk. Bovendien zetten de Caribische Landen via de maatregelen uit de landspakketten in op het structureel verbeteren van diverse onderdelen in de keten. Tijdens het notaoverleg op 1 juli 2020 (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 71) reflecteerde de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgebreid op de vraag in hoeverre rechtshandhaving een taak is die de landen zelfstandig helemaal kunnen dragen. Hierbij benadrukte de Staatssecretaris dat indien Nederland de ondersteuning terugtrekt er een probleem ontstaat. Om de criminaliteitsvormen zoals benoemd in het InSight Crime rapport gezamenlijk het hoofd te bieden is een lange adem nodig. Hiervoor is Nederlandse ondersteuning, bijvoorbeeld via het uitzenden van officieren en rechters, de uitbreiding van de duurzame ondermijningsaanpak of de versterking van het grenstoezicht de komende jaren onontbeerlijk. Tegelijkertijd is het de verantwoordelijkheid van de landen binnen het Koninkrijk om de komende jaren in te zetten op de overdracht van kennis en kunde. Een vereiste hiervoor is dat de Caribische Landen in de rechtshandhavingsketen voldoende (gekwalificeerd) personeel en middelen beschikbaar stellen ter uitvoering van hun landstaken, bijvoorbeeld daar waar het gaat om het detentiewezen en de landsrecherches.
Ook in het programmaplan van het Directoraat Generaal Ondermijning van het Ministerie van Justitie en Veiligheid neemt de versterking van de samenwerking in het Caribisch Gebied (Caribisch Nederland en de landen van het Koninkrijk) en Latijns-Amerika op het terrein van ondermijning een belangrijke plaats in. Deze aanpak zal de komende tijd met betrokken partners verder worden uitgewerkt.
De leden van de VVD-fractie vinden het allereerst belangrijk dat de grensoverschrijdende, georganiseerde (drugs-)criminaliteit stevig aangepakt en teruggedrongen moet worden. De leden vinden dit een serieus risico voor de nationale veiligheid. Wat wordt concreet met de aanbevelingen van InSight Crime voor een effectievere en meer geïntegreerd aanpak, informatiedeling en intensievere internationale samenwerking gedaan?
6.
Antwoord van het kabinet
De recherchesamenwerking in het Caribisch gebied wordt vormgegeven op basis van het Protocol en het beleidsplan recherchesamenwerking 2020–2023. Mede op basis van het regionale criminaliteitsbeeld 2020–2021 is geconstateerd dat transnationaal opererende criminele netwerken toenemend geweld en destabiliserende effecten veroorzaken in de Caribische landen en de bredere regio. Deze geweldsvermenigvuldiging leidt tot schokkende effecten voor de nationale rechtsorde. Om het hoofd te kunnen bieden aan uitingen van transnationaal geweld in de Landen, wordt door betrokken partners in nauwe afstemming onderzoek gedaan naar internationale verbindingen en de transnationaal opererende criminele netwerken. Hierbij ligt de aandacht op het onaantrekkelijk(er) maken van het Caribisch deel van het Koninkrijk voor criminele activiteiten, om de nationale effecten te reduceren. Wanneer het Caribisch gebied onaantrekkelijk is voor de criminaliteit in de drugs producerende landen zal dat naar verwachting directe effecten hebben op de cocaïnesmokkel maar ook illegale geldstromen vanuit de regio richting Nederland.
De Operationele Strategie op Latijns-Amerika en de Caribische regio van de Nederlandse Politie (NP) is gereed en wordt momenteel uitgewerkt in vier deelprojecten, waaronder de opzet van een informatieknooppunt Cariben. Voor de uitwerking van die strategie zal geadviseerd worden om samen met de Caribische (opsporings)partners strategieën te ontwikkelen die aansluiten bij de NP fenomeenprogramma’s «ondermijning» en «Financieel Economische Criminaliteit» (FINEC) en de prioritering en werkwijze zoals beschreven in het beleidsplan Caribische recherchesamenwerking 2020–2023. Dit ziet onder meer op informatie-uitwisseling, interventiemogelijkheden en capaciteitsopbouw.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Ministerie van Defensie in nauwe samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een veiligheidsbeleid voor de Caribische regio zal opstellen om op (toekomstige) dreigingen te kunnen blijven reageren. Wat houdt dat precies in? Wanneer moet dit veiligheidsbeleid klaar zijn? Hoe wordt het advies voor nauwe (militaire) veiligheidssamenwerking met de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en andere landen in de regio daarin meegenomen? Naar welke andere landen wordt dan nog meer gekeken?
De leden van de fractie van D66 lezen dat het onontkoombaar is om de aanwezigheid van Defensieonderdelen uit te breiden. Daarnaast lezen de leden dat er samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een veiligheidsbeleid voor de Caribische regio wordt opgesteld. De leden vragen of dit beleid gedeeld kan worden met de Kamer als het gereed is? Worden in dit beleid zowel de drugsproblematiek als klimaatverandering opgenomen? Daarnaast vragen deze leden of duidelijk in kaart gebracht kan worden wat de ecologische voetafdruk is van Defensie operaties en trainingen in de Caribische regio?
7.
Antwoord van het kabinet
De ontwikkelingen in de Caribische regio vragen om reflectie op de reikwijdte van de rol en inzet van Defensie. Hiertoe zal Defensie, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, een Defensie veiligheidsbeleid voor de Caribische regio opstellen. In dit veiligheidsbeleid wordt gereflecteerd op huidige en toekomstige dreigingen en de wijze waarop Defensie op dit moment en in de toekomst invulling geeft aan de drie hoofdtaken. De formulering van het veiligheidsbeleid zal in het derde kwartaal van 2021 worden afgerond. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Voortbouwend op dit defensiebeleid is het Ministerie van Buitenlandse Zaken voornemens om een geïntegreerde regionale veiligheidsstrategie te ontwikkelen die dreigingen vanuit de regio in hun samenhang beschouwt en op deze manier een integrale afweging te kunnen maken over hoe en wanneer de juiste kanalen (diplomatiek, defensie en justitie-, politie- en inzet op gebied van ontwikkeling en humanitaire hulp) het beste in te zetten.
De RMR onderschrijft het belang van nauwe (militaire) veiligheidssamenwerking met de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en andere landen in de regio, zoals Colombia. Uw Kamer is reeds geïnformeerd (Kamerstuk 35 570 IV, nr. 34) over de wijze waarop het Nederlandse kabinet zich sterk maakt voor bestendiging en versterking van de nauwe samenwerking met voornoemde landen. Het veiligheidsbeleid voor de Caribische regio zal nadrukkelijk aandacht besteden aan de huidige samenwerking met deze veiligheidspartners en mogelijkheden tot versterking hiervan.
Een voorbeeld hiervan betreft de regionale samenwerking inzake bestrijding van grensoverschrijdende drugssmokkel. De toenemende drugstransporten uit Zuid-Amerika verhogen de noodzaak tot versterking van de regionale samenwerking om dit tegen te gaan (zie tevens het antwoord op de vraag inzake het Verdrag van San José).
Eveneens zal het veiligheidsbeleid ingaan op de reeds optredende effecten van extreem weer en de toekomstige gevolgen van klimaatverandering. Het is de taak van Defensie om bijstand te leveren bij rampen en crises. Zoals beschreven in de Kabinetsreactie, versterkt Defensie zijn planmatige voorbereiding ter verbetering van de grootschalige ondersteuning bij noodhulpoperaties in het Caribisch gebied.
De leden van de VVD-fractie vinden de ontwikkelingen in en rond Venezuela zorgelijk en ze zijn van grote invloed op de regio en daarmee op Aruba, Bonaire en Curaçao. De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat met het oog daarop nu echt anders gedaan gaat worden dan wel welke activiteiten er extra worden opgepakt? Hoe wordt dit meegenomen in het veiligheidsbeleid voor de Caribische regio?
8.
Antwoord van het kabinet
Het oplossen van de politieke en humanitaire crisis in Venezuela is van groot belang, omdat het Koninkrijk als buurland direct de gevolgen van de voortdurende destabiliserende werking ervan ondervindt. Nederland draagt samen met de EU en haar lidstaten actief bij aan het vinden van een politieke oplossing voor de crisis in Venezuela en blijft zich inzetten voor de verbetering van de zorgwekkende humanitaire situatie in en rond Venezuela.
Het Koninkrijk heeft het Verdrag van José voor drugsbestrijding in het Caribisch gebied ondertekend en geratificeerd. De AIV adviseert een voortrekkersrol van het Koninkrijk om te zorgen dat meer landen zich aansluiten bij het verdrag. Het Koninkrijk spant zich in om landen in de Caribische regio die nog niet hebben getekend of geratificeerd daartoe te bewegen. Kan dat geconcretiseerd worden, wat gebeurd daar precies? Het Verenigd Koninkrijk heeft het verdrag nog niet geratificeerd, wat doet Nederland er concreet aan om te zorgen dat dit wel gebeurd?
9.
Antwoord van het kabinet
Het verdrag van San José biedt een juridische basis voor operationele samenwerking tussen verdragsstaten bij de bestrijding van drugssmokkel over zee en door de lucht in het Caribisch gebied. Zoals uw Kamer is gemeld spant het Koninkrijk zich in om landen in de regio, die nog niet hebben getekend of geratificeerd, daartoe te bewegen. Uitbreiding van het aantal deelnemende landen moet zorgen voor een betere toepasbaarheid van de bevoegdheden die het verdrag verleent en daarmee een hogere effectiviteit van het maritieme en aeronautische optreden in het betreffende gebied. Hiertoe hebben de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie diverse acties geïdentificeerd die gedurende 2021 en 2022 worden uitgevoerd. Het gaat hierbij om het onder de aandacht brengen van het verdrag bij 15 staten in de regio die het verdrag nog niet hebben geratificeerd en regionale organisaties waaronder CARICOM en het Regional Security System van de OECS.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daarnaast opdracht gegeven aan het UN Office on Drugs and Crime (UNODC) om een project uit te voeren ter promotie van het Verdrag van San José. Experts van UNODC zullen in dat kader voorlichting en assistentie bieden aan 15 potentiële lidstaten, onder andere door workshops. Het doel is het wegnemen van (vermeende) politieke en juridische obstakels en misverstanden die ondertekening in de weg staan. Dit project zal worden afgesloten tijdens een bijeenkomst van de landen die zijn aangesloten bij het verdrag. Dit biedt het juiste platform voor gesprekken over verbetering van de implementatie van het verdrag en is tevens het podium voor toetreding van nieuwe verdragstaten.
Het Verenigd Koninkrijk heeft het verdrag ondertekend maar nog niet geratificeerd. Nederland roept het Verenigd Koninkrijk al jaren op om over te gaan tot ratificatie, maar ondanks de positieve grondhouding heeft dit nog niet geleid tot voortgang. Dit komt met name door interne Britse procedures waar Nederland en andere voorstanders van ratificatie zoals de Verenigde Staten geen invloed op hebben. Dit neemt niet weg dat het belang van ratificatie van het verdrag in het kader van bovengenoemd plan van aanpak wederom op gepast niveau bij het Verenigd Koninkrijk onder de aandacht zal worden gebracht.
De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport van InSight Crime dat «a lead organization in the fight against Transnational Organized Crime (TOC)» geadviseerd wordt. Wat wordt met dit advies gedaan? Hoe is dat nu georganiseerd?
10.
Antwoord van het kabinet
Het Openbaar Ministerie (OM) is de leidende organisatie in de strijd tegen grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit waar InSight Crime aan refereert. Het OM heeft immers het mandaat om onderzoeken te starten en om hierin met betrekking tot de aanpak richtinggevende, beleidsmatige keuzes te maken.
Het betreft in dit verband echter niet het Nederlands OM, maar de OM’s in het Caribisch gebied. De Procureurs-Generaal voor het OM Curaçao, Sint Maarten, BES en van het Parket Aruba zijn verantwoordelijk voor de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Het Nederlands OM heeft geen zeggenschap over hoe hier invulling aan wordt gegeven. Wel levert het OM Nederland op verzoek structureel expertise om de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit aldaar aan te pakken. Ook is het OM Nederland betrokken door middel van allerlei bestaande samenwerkingsverbanden en overlegstructuren met de OM’s in het Caribisch gebied. Daarbij kan gedacht worden aan de reguliere rechtshulp, korte samenwerkingsprojecten op allerlei criminaliteitsonderwerpen en het MIT in de nabije toekomst. Tevens bestaan er verschillende overlegstructuren zoals het Koninkrijks Procureurs-Generaal overleg, Justitieel Vierpartijenoverleg, RST beleidsgroep etc., waarin onderwerpen aan de orde komen m.b.t. de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit.
De AIV adviseert om de gehele veiligheidsketen in de Landen structureel te versterken, met betrekking tot zowel de rechtshandhaving als de inzet van de Kustwacht en Marine. InSight Crime adviseert daarnaast ook een structurele versterking en meer geïntegreerde aanpak van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. De leden van de VVD-fractie begrijpen deze adviezen heel goed en ondersteunen deze ook. Wat wordt concreet (extra) met deze adviezen gedaan? Het nieuwe protocol recherchesamenwerking 2019 geeft hier al deels invulling aan, maar er wordt expliciet «deels» gezegd. Wat moet er dan nog meer gebeuren?
11.
Antwoord van het kabinet
In aanvulling op hetgeen reeds is gesteld over de aanbevelingen van InSight crime ten aanzien van het terugdringen van grensoverschrijdende (georganiseerde) criminaliteit, dient te worden opgemerkt dat op 4 februari 2021 het protocol versterking grenstoezicht is afgesloten conform de landspakketten (maatregelen H.11). Met dit protocol wordt voorzien in een multidisciplinaire aanpak tussen diverse lokale en Nederlandse grensdiensten. Nederland investeert door additionele personele bijstand van de Koninklijke Marechaussee en Douane Nederland aan de landen te leveren, financiële middelen ter beschikking te stellen zodat de Kustwacht Caribisch Gebied op termijn 24/7 inzetbaar kan zijn. Daarnaast worden incidentele financiële middelen voor de lokale diensten ter beschikking gesteld. Afspraken omtrent de uitvoering worden momenteel uitgewerkt in een plan van aanpak per land. Hierin zal de nadruk liggen op de samenwerking tussen de diverse diensten in de keten. Voor een effectieve geïntegreerde aanpak van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit is een goede informatie-uitwisseling essentieel. De afgelopen jaren zijn er dan ook door de Landen gezamenlijk stappen gezet. Een voorbeeld hiervan betreft het instellen van een platform bestaande uit deelnemers van de lokale korpsen, het Recherchesamenwerkingsteam, de Kustwacht en de Koninklijke Marechaussee.
Daarnaast zijn er voor de versterking van de rechtshandhavingsketen in brede zin in de landspakketten (onderdeel H) middelen vrijgemaakt om een bijdrage leveren aan de versterking van de rechtsstaat, door in ieder geval in te zetten op het versterken van het grenstoezicht, de aanpak van financieel-economische criminaliteit en het verbeteren van het gevangeniswezen. Door middel van de uitvoeringsagenda’s van de landen wordt hier verder vorm aan gegeven.
Corruptie, ondermijning en infiltratie in bestuur zijn daarnaast ook een risico’s op de eilanden. Wat wordt daar concreet aan gedaan? Het Nederlandse Multidisciplinaire Interventieteam (MIT) zal een belangrijke rol gaan spelen. Wat gaan ze precies doen? Wanneer is dat geregeld en volledig operationeel?
12.
Antwoord van het kabinet
De aanpak van corruptie, ondermijning en infiltratie in het bestuur zijn aangelegenheden van de Landen zelf. Desalniettemin heeft Nederland op basis van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en begrotingsartikel 1 van Hoofdstuk IV van de Rijksbegroting een belangrijke rol in het versterken van de rechtsstaat. Het MIT heeft geen taken in de Landen, maar kan uiteraard wel de samenwerking zoeken met de relevante diensten in de Landen en informatie uitwisselen. De voortgang van de operationalisering van het MIT is uiteen gezet in de brief van 11 mei 2021 (Kamerstuk 29 911, nr. 308) van de Minister van Justitie en Veiligheid. Zoals in de reactie van de Rijksministerraad op het AIV-rapport is weergegeven heeft het Nederlandse kabinet sinds 2016 investeringen gedaan in de ondermijnings- en corruptieaanpak op Sint Maarten en deels op Curaçao door capaciteit toe te voegen aan het RST, OM en het Hof. Het kabinet heeft besloten per januari 2022 middelen vrij te maken voor het omzetten van deze tijdelijke en projectmatige aanpak naar een structurele versterking van de betrokken organisaties. Met de landspakketten wordt er daarnaast vanaf 2022 extra geïnvesteerd in de aanpak van ondermijning, oplopend tot een bedrag van 25 mln. euro in 2025. Hiermee wordt een intensivering van de aanpak op Curaçao, een uitbreiding naar Aruba en het opzetten van een bestuurlijke aanpak in samenwerking met de landen vorm gegeven.
De leden van de VVD-fractie hebben in de 37e voortgangsrapportage (Bijlage bij Kamerstuk 35 570 IV, nr. 6) Sint Maarten gelezen dat per 1 augustus 2020 alle agenten van de Nederlandse nationale politie naar Nederland zijn teruggekeerd. Het verlies aan capaciteit door het vertrek van 15 ervaren politiemensen op de toch al zeer magere sterkte van de politie is groot. In hoeverre is de politiesterkte op Sint Maarten nog voldoende? En hoe zit dat met de andere autonome landen en de BES-eilanden, om de criminaliteit adequaat aan te kunnen pakken? En hoe zit het met de justitiële keten?
13.
Antwoord van het kabinet
Sinds orkaan Irma in september 2017 ondersteunt de Nederlandse Politie het Korps Politie Sint Maarten (KPSM) met capaciteit en opleidingen ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het korps. Het KPSM is echter niet op sterkte. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft tijdens het commissiedebat op 26 mei 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 315) laten weten hiervoor aandacht te hebben gevraagd in het Ministerieel Overleg (MO) van 19 mei 2021 met de Minister-President en de Minister van Justitie van Sint Maarten. Sint Maarten moet substantiële stappen zetten ter uitvoering van het plan van aanpak politie, als onderdeel van de Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten. Ook is daarbij gewezen op de afspraak in het landspakket om niet te bezuinigen op operationele capaciteit, waar ook de andere autonome Landen aan zijn gebonden. De Staatssecretaris heeft vernomen dat de Minister van Justitie na het MO heeft ingestemd met de start van de werving van nieuwe politiefunctionarissen.
Het Korps Politie Aruba noch het Korps Politie Curaçao zijn volledig op sterkte. Dankzij afspraken in het College van Korpschefs vindt veel samenwerking plaats en worden specialismes en schaarse middelen over de korpsen verdeeld.
De personeelssterkte van het OM, het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en het KPCN op de BES-eilanden is op orde. Zo is in 2020 binnen het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN) een nieuwe klas aspiranten gestart. De Nederlands politie ondersteunt tijdelijk de afdeling opsporing. Over het structureel op sterkte komen van de afdeling opsporing heeft de Minister van Justitie en Veiligheid als korpsbeheerder van KPCN, afspraken met de korpschef KPCN gemaakt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Rijksministerraad de aanbeveling van de AIV om een proeve op te stellen voor een consensus-Rijkswet als suggestie in het gesprek hierover meeneemt. Wat wordt hier precies mee bedoelt? Over welk gesprek gaat het dan? De leden nemen aan dat gedoeld wordt op het in gezamenlijk overleg tot een nadere invulling van de verantwoordelijkheden komen van de landen afzonderlijk en van het Koninkrijk als geheel? Waarom zou het dan logisch zijn te beginnen bij een consensus-Rijkswet en wat zou die dan eventueel (extra) moeten regelen? De leden van de VVD-fractie zijn niet voor het oprichten van een mensenrechteninstituut voor het gehele Koninkrijk. Waarom wil de Rijksministerraad daar wel naar kijken? Wat zou de meerwaarde zijn ten opzichte van al bestaande instanties voor mensenrechten?
14.
Antwoord van het kabinet
Met het gesprek wordt inderdaad het gezamenlijk overleg bedoeld over een nadere invulling van de verantwoordelijkheden van de landen afzonderlijk en van het Koninkrijk als geheel in het kader van de motie van het lid Van Raak c.s. (Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23). In dit overleg, dat hopelijk in de nabije toekomst van start zal gaan, mag de thematiek van mensenrechten niet ontbreken. Dit is namelijk een beleidsterrein waarop de verantwoordelijkheden van het Koninkrijk aan de ene kant en de Caribische landen aan de andere kant elkaar regelmatig raken en soms met elkaar schuren. De verwezenlijking van mensenrechten is op grond van artikel 43, eerste lid, een landsaangelegenheid. De waarborging hiervan is op grond van het tweede lid bij dit artikel echter een verantwoordelijkheid van het Koninkrijk. Bovendien kan het Koninkrijk volkenrechtelijk worden aangesproken op schendingen in de Caribische landen van mensenrechtenverdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waaraan deze landen gebonden zijn.
Om meer vat te krijgen op bovenstaande problematiek, beveelt het AIV aan een proeve op te stellen voor een rijkswet die voorziet in waarborgende regels op het gebied van (onder meer) mensenrechten en in de oprichting van een mensenrechteninstituut voor het gehele Koninkrijk. De Rijksministerraad neemt het idee van een proeve mee in de gesprekken. Zo’n proeve kan een nuttige bijdrage leveren aan het inventariseren van vraagstukken en oplossingen op het terrein van mensenrechten. Of een proeve er ook daadwerkelijk komt is echter nu niet aan de orde. Zoals uit de reactie van de Rijksministerraad kan worden opgemaakt, ligt de wenselijkheid hiervan in eerste instantie ter beoordeling voor aan de nog te vormen ambtelijke werkgroep die zich gaat bezighouden met de uitvoering van de motie van het lid Van Raak c.s. De focus van deze werkgroep is overigens breder dan mensenrechten alleen.
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van brief van de Ministers. Zij onderschrijven het belang van een brede blik op human security, zoals de AIV hanteert. Een dusdanige benadering doet recht aan de verschillende uitdagingen waar het Koninkrijk voor staat. Deze leden zien een verantwoordelijkheid weggelegd voor het Koninkrijk om beter samen te werken op thema’s zoals rechtshandhaving, het tegengaan van klimaatverandering en het beschermen van de mensenrechten.
Koninkrijksrelaties
De leden van de fractie van D66 lezen in het rapport van de AIV dat deze commissie een grotere rol weggelegd ziet voor de Rijksministerraad als het aankomt op visievorming.1 Als reactie hierop schrijven de Ministers onder andere dat zij een periodiek Koninkrijksoverleg overwegen. Kan het kabinet dit nader toelichten? Wie zou hier zitting in nemen en welke verantwoordelijkheden zouden hier belegd worden?
15.
Antwoord van het kabinet
Overwogen wordt, indien daar in de Landen ook behoefte aan bestaat, om periodiek een Koninkrijksoverleg te organiseren met betrekking tot regionale dreigingen, instabiliteit, veiligheid en buitenland- en defensiebeleid. Gedacht kan worden aan bespreekpunten zoals internationale samenwerking in de regio, transnationale georganiseerde misdaad, crisisbeheersing/hulpverlening, thematische onderwerpen (zoals migratie, cyber, klimaatverandering) of agendapunten die tot doel hebben om een gezamenlijke inzet te bepalen. Een dergelijk Koninkrijksoverleg zou worden opgezet door de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie, waarbij zowel ambtelijk als op politiek niveau bijeen gekomen kan worden. Na de zomer zal dit nader worden besproken met de Landen, wanneer er naar verwachting een einde is gekomen aan de periode van verschillende demissionaire regeringen.
De Ministers schrijven tevens dat een grotere rol voor de Rijksministerraad (RMR) «niet haalbaar (wordt) geacht vanwege de staatkundige verhoudingen en de manier waarop de RMR is ingericht.». Deze leden steunen het idee voor een duurzame investering in meer overleg en dus vragen zij wat hier precies mee bedoeld wordt. Hoe verhoudt een Koninkrijksoverleg zich bijvoorbeeld tot paragraaf 3 (artikel 37) van het Statuut en de Rijksministerraad, zo vragen deze leden zich af.
16.
Antwoord van het kabinet
De Rijkministerraad is het centrale orgaan in de staatsrechtelijke organisatie van het Koninkrijk. De samenstelling en werkwijze van het orgaan, dat zijn grondslag vindt in artikel 7 Statuut, zijn zorgvuldig gekalibreerd. Als daar, zoals het AIV aanbeveelt, in verband met internationale veiligheidsontwikkelingen verandering in wordt aangebracht, ontstaat het risico dat de fundamenten van de Statutaire rechtsorde worden aangetast. Volgens die rechtsorde behoort beleidsvorming op een terrein als veiligheid in de eerste plaats op het niveau van de Landen zelf plaats te vinden en niet op het niveau van het Koninkrijk. Dat neemt niet weg dat diezelfde ontwikkelingen wel aanleiding kunnen vormen voor verhoogde samenwerking tussen de vier Landen. Artikel 37 Statuut draagt de Landen zelfs op om met elkaar in overleg te treden omtrent een dergelijk – de eigen autonomie overstijgend – beleidsgebied. In dat kader kunnen volgens hetzelfde artikel bijzondere vertegenwoordigers worden aangewezen en gemeenschappelijke organen worden ingesteld. Een Koninkrijksoverleg zou hier een manifestatie van kunnen zijn. Zo’n overleg wordt doorgaans door de regeringen van de Landen georganiseerd om over een bepaald thema – bijvoorbeeld staatkundige hervormingen – gedurende langere tijd op politiek en ambtelijk niveau met elkaar van gedachten te wisselen. Een Koninkrijksoverleg is aldus duidelijk te onderscheiden van de Rijkministerraad, een Koninkrijksorgaan geconstitueerd door het Statuut dat op permanente basis bijeenkomt.
De leden van de fractie van D66 lezen dat de Rijksministerraad op zoek wil gaan naar «manieren om samenwerking op het terrein van mensenrechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur beter in te vullen en te structureren.» Deze leden vragen zich af op welke wijze de Rijksministerraad hier invulling aan wilt geven, waarbij zij bijvoorbeeld in herinnering roepen dat de motie van het lid Van Raak c.s. (Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23) alweer anderhalf jaar geleden door de Tweede Kamer is aangenomen. Ook willen wij hierbij benadrukken dat, naast het belang van een afstemming van de samenwerking, ook een gezamenlijke visie op deze en andere mogelijke thema’s van belang is. Zo lezen zij in het rapport van de AIV: «Allereerst dient de Rijksministerraad een Koninkrijksvisie op te stellen inzake de rechtshandhaving die tegemoetkomt aan de behoeften van alle landen.» Deze leden steunen het idee voor een Koninkrijksvisie en meerjarenperspectief op samenwerking. De landspakketten vormen hiertoe een aanzet, maar is er ook behoefte aan een bredere reflectie op deze thema’s, waarin verder wordt gekeken dan de horizon van de landspakketten.
17.
Antwoord van het kabinet
De Rijksministerraad wil deze zoektocht naar een betere invulling en structurering van samenwerking inderdaad gestalte geven in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Van Raak c.s. Omdat niet elk Land snel reageerde op het voorstel, en toen dat eenmaal wel was gebeurd de Covid-19-crisis uitbrak, is het helaas vooralsnog niet gelukt om te starten met de in dat kader aangekondigde interlandelijke ambtelijke werkgroep. Het kabinet heeft echter goede hoop dat deze werkgroep na de zomer wordt ingesteld.
Defensie, kustwacht, rechtshandhaving en ecologische veiligheid
De leden van de fractie van D66 lezen in het rapport van de AIV dat zij meer samenwerking op het thema van ecologische veiligheid en klimaatverandering adviseert. De AIV schrijft dat de autonome landen hier nog weinig beleid op hebben gevormd. Ook kunnen de Caribische landen geen aanspraak maken op specifieke (internationale) klimaatfondsen waarvoor de status van ontwikkelingsland of een nauwere relatie met de EU een voorwaarde vormt. Deze leden zien een kans voor investeringen in bijvoorbeeld schone energie vanuit een Koninkrijksbreed klimaatfonds. Dergelijke investeringen kunnen de autonome landen zelf niet altijd opbrengen, maar zijn wel noodzakelijk om de transitie naar een duurzame economie vorm te geven. Deze leden vragen het kabinet welke mogelijkheden zij ziet om de rol van het Koninkrijk inzake klimaatbescherming te verstevigen en een Koninkrijksbreed klimaatfonds op te richten.
18.
Antwoord van het kabinet
De landen van het Koninkrijk zijn zelf bevoegd en daarmee verantwoordelijk om hun beleidsprioriteiten vast te stellen en bijvoorbeeld te kiezen voor investering in duurzame energie. Aan deze afspraak wil het kabinet vasthouden. Om deze redenen wordt afgezien van de gedane suggestie om een Koninkrijksbreed klimaatfonds op te richten.
Daarnaast vragen deze leden of duidelijk in kaart gebracht kan worden wat de ecologische voetafdruk is van Defensie operaties en trainingen in de Caribische regio?
19.
Antwoord van het kabinet
Het verkrijgen van inzicht in het energieverbruik van Defensie en de gerelateerde CO2-uitstoot betreft een van de randvoorwaarden van het «Plan van aanpak Energietransitie Defensie» (Kamerstuk 34 919, nr. 74). Defensie maakt zich dan ook sterk voor het verkrijgen van dit inzicht. Een van de onderzoeken die in het kader hiervan wordt uitgevoerd, betreft de ecologische voetafdruk van de faciliterende diensten van Defensie op het grondgebied van het Europees deel van het Koninkrijk. Gelet op de beschikbare capaciteit richt het Programmateam energietransitie Defensie zich in eerste instantie op uitvoering van voornoemd plan van aanpak. Stapsgewijs zal de reikwijdte van dit plan van aanpak verbreed worden. Onderzoek naar de ecologische voetafdruk van Defensie in het Caribische deel van het Koninkrijk is op dit moment nog niet voorzien.
De leden van de fractie van D66 lezen dat er keuzes gemaakt moeten worden bij incidentele opschaling. Kan het kabinet dit toelichten? Wat voor harde keuzes moeten hier gemaakt worden?
20.
Antwoord van het kabinet
Uw Kamer is geïnformeerd over de inzet en gereedheid van de krijgsmacht middels de inzetbaarheidsrapportage 2020 (Kamerstuk 34 919, nr. 78). In algemene zin bleef in 2020 de operationele gereedheid onder druk staan door een lage kwantitatieve en kwalitatieve militaire personele vulling en een laag blijvende materiele gereedheid. Combat Support en Combat Service Support waren onvoldoende beschikbaar. De knelpunten in de operationele gereedheid hebben geleid tot beperkingen, die vooral het vermogen hebben aangetast om eenheden langdurig, gelijktijdig en in hogere dreigingsscenario’s in te zetten.
De krijgsmacht heeft drie grondwettelijke hoofdtaken, waarvoor het beschikbare personeel en materieel van Defensie intensief wordt ingezet. De inzet van een capaciteit voor een van de hoofdtaken heeft direct effect op de gereedheid en inzet mogelijkheden voor een van de andere hoofdtaken. Dit dwingt tot keuzes. In de vertrouwelijke bijlagen van de Inzetbaarheidsrapportage zijn voorbeelden van deze keuzes opgenomen. Indien incidenteel opgeschaald moet worden inzake de hoofdtaak tot het leveren van bijstand bij rampen en crises binnen het Koninkrijk, volgen hieruit consequenties aangaande de invulling van de andere hoofdtaken. Dit betreft mogelijk terugtrekking uit NAVO-verplichtingen of de inzet in missies.
«De AIV is van mening dat de Rijksministerraad een grotere rol kan en moet spelen met het oog op gezamenlijke visie- en beleidsvorming.» P. 41 (Bijlage bij Kamerstuk 35 570 IV, nr. 34).↩︎