Advies Raad van State over ministeriële verantwoordelijkheid (ongecorrigeerd stenogram)
Stenogram
Nummer: 2021D27569, datum: 2021-07-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2021-07-05 10:00: Advies Raad van State over ministeriële verantwoordelijkheid (Notaoverleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Advies Raad van State over ministeriële verantwoordelijkheid
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 5 juli 2021 overleg gevoerd met mevrouw Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over:
de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 2 juli 2021 inzake beantwoording vragen commissie over het voorstel voor beleidslijn actieve openbaarmaking nota's (Kamerstuk 28362, nr. 56) (2021Z12603);
de brief van de minister-president, minister van Algemene Zaken d.d. 17 juni 2021 inzake Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzoek over coronamaatregelen (25295, nr. 1294);
de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 10 mei 2021 inzake voorstel voor beleidslijn actieve openbaarmaking nota's (28362, nr. 56);
de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 16 december 2020 inzake herziening Aanwijzingen voor de externe contacten van rijksambtenaren (28844, nr. 221);
de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 4 december 2020 inzake reactie op verzoek commissie over een uiteenzetting over de procedure tot het openbaar maken van notulen van ministeriële commissies (28362, nr. 34);
de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 5 oktober 2020 inzake nader rapport inzake het op eigen initiatief uitgebrachte advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over ministeriële verantwoordelijkheid (35570, nr. 47);
de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 16 juni 2020 inzake advies Raad van State inzake ministeriële verantwoordelijkheid (35300, nr. 78).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse
Zaken,
Martin Bosma
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,
Roovers
Voorzitter: Martin Bosma
Griffier: Hendrickx
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Arib, Bisschop, Martin Bosma, Ellian, Leijten, Sneller en Snels,
en mevrouw Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Aanvang 10.01 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen op deze maandagochtend. We beginnen deze werkweek meteen
full speed, met de Grondwet, het hele fundament van onze rechtsstaat.
Fijn dat u er allemaal bent. Een speciaal woord van welkom ook aan
mevrouw Arib. Het is fijn haar in deze hoedanigheid te zien. Zo te zien
is ze in blakende gezondheid en welstand. Dat doet ons allen deugd. Zeer
welkom natuurlijk is ook de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties. Fijn dat u bij ons bent.
Er hadden zich drie mensen aangemeld voor deze bijeenkomst, maar er zijn
er zes verschenen. Dat is een wonderbaarlijke vermenigvuldiging. Ik ben
benieuwd wie er verder nog verschijnen. U bent allen bekend met de
spreektijden. De spreektijd hangt af van de fractie die u
vertegenwoordigt.
Ik geef als eerste het woord aan de heer Sneller van de fractie van D66.
Hij heeft tien minuten spreektijd. Dat is voor de eerste en de tweede
termijn samen.
De heer Sneller (D66):
U let daarop, voorzitter. Dank. "Om de onvervreemdbare rechten,
waaronder het leven, de vrijheid en het nastreven van geluk, te
garanderen, worden onder de mensen regeringen ingesteld, die hun
rechtmatige bevoegdheden ontlenen aan de instemming der geregeerden."
Gisteren — voorzitter, u weet dat als amerikanist — vierden de
Amerikanen voor de 244ste keer die vanzelfsprekende waarheid, die
overigens natuurlijk helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Maar het
verdiepen van de democratie en het bestendigen van een open,
transparante overheid vraagt meer dan prachtige verklaringen en
herdenkingen. Noeste parlementaire arbeid en prozaïsche
commissiedebatten als dit notaoverleg op de maandagochtend zijn minstens
even belangrijk. Althans, dat hoop ik altijd maar.
Voorzitter. Inmiddels wordt de analyse breed gedeeld dat we in Nederland
weinig reden hebben voor zelfgenoegzaamheid over de staat van onze
democratische rechtsstaat. Er was veel ellende en strijd voor nodig,
maar ik zit hier toch vandaag en ik heb het gevoel dat er reden is voor
optimisme. Vijf jaar geleden werd het initiatiefvoorstel Wet open
overheid van GroenLinks en D66, dat onder andere eist dat overheden veel
meer informatie uit zichzelf openbaar maken, nog afgezwakt door een bont
gezelschap met steun van de SP en de SGP, terwijl CDA en VVD nog
tegenstemden. Maar voorzitter, the times they are a-changin'. Na jaren
zwoegen door collega Snels en Van Weyenberg is de senaat nu weer aan
zet. En wat schetst onze verbazing? Nu vraagt zelfs de CDA-fractie daar
of het niet nog ruimhartiger kan. Ik noem dat vooruitgang.
Voorzitter. Het is maar een van de vele voorbeelden van een nieuwe wind.
Het klinkt paradoxaal, en volgens sommigen waarschijnlijk ook ronduit
cynisch, maar ik durf de stelling wel aan dat de stappen die deze
kabinetsperiode zijn gezet of ingezet richting een transparanter
bestuur, groter zijn dan die onder welk ander kabinet van de afgelopen
twintig jaar dan ook.
Mevrouw Leijten (SP):
Wat betreft de vraag hoe ik de staat en wellicht ook het optimisme duid,
zou ik toch aan de heer Sneller willen vragen hoe hij kijkt naar de
discussie die we hebben moeten voeren over het individuele recht van
Kamerleden om bijvoorbeeld documenten op te vragen. Het was dit kabinet
dat in november 2019 in een brief schreef dat het dat voortaan niet meer
wilde doen. Het was dit kabinet dat in diezelfde brief opschreef dat
alle beleidsvoorbereiding voortaan onder de persoonlijke
beleidsopvatting zou worden geschaard en dat de deur dichtging. Dus ik
snap heel goed dat D66 wil wijzen op zijn eigen initiatief tot de Wet
open overheid, maar dat het afgelopen kabinet bezig is geweest met het
versterken van de positie van de Kamer en de samenleving en met de
transparantie, durf ik toch te betwijfelen als ik de brief van november
2019 lees. Die voorstellen waren: de deur gaat dicht, de deur gaat
dicht, de deur gaat dicht en een Kamerlid heeft minder rechten.
De heer Sneller (D66):
Ik zal voor mevrouw Leijten nog even herhalen wat ik zojuist heb gezegd.
"De stappen die deze kabinetsperiode zijn gezet of ingezet, zijn groter
dan onder welk kabinet dan ook." Ik heb ook een aantal voorbeelden. Die
wil ik ook gewoon noemen. Vele malen was al vergeefs voorgesteld om
bijvoorbeeld de agenda van de ministerraad openbaar te maken. Het
voorstel dat ik zelf daartoe deed in 2017 werd toen nog verworpen.
Straks krijgen we zelfs de geannoteerde besluitenlijst. Vele malen was
al geopperd, tot en met de motie van collega Duyvendak in 2008, om de
oekaze-Kok te versoepelen. Nu gebeurt het. Die persoonlijke
beleidsopvattingen waren vele malen juist een grond om het te wijzigen,
en niet alleen onder dit kabinet, maar de afgelopen twintig jaar.
Mevrouw Leijten weet dat als geen ander. Nu wordt die weigeringsgrond
juist geschrapt. Dat is dus volgens mij niet per se allemaal dankzij dit
kabinet; dat heb ik ook nergens gezegd. Maar gedurende deze
kabinetsperiode is de vooruitgang per saldo groter dan ik de afgelopen
twintig jaar heb gezien.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik deel dat niet. Ik deel wel dat we op een bijzonder moment in de tijd
staan en dat de Kamer en de samenleving veel beter begrijpen waarom
transparantie belangrijk is. Dan kan er namelijk geen doofpot ontstaan
en dan kunnen er geen tienduizenden gezinnen vermangeld worden. We
begrijpen ook waarom het belangrijk is dat je als individueel lid
stukken kunt opvragen, omdat dan duidelijk wordt dat het op een
ministerie al veel langer geweten werd. Maar zeggen dat het door dit
kabinet komt, gaat me wel iets te ver. Deze minister liep als verkenner
met een notitie onder haar arm, waarop stond dat een Kamerlid een
functie elders moest krijgen. Daarop heeft ze nul antwoord gegeven.
Vergeten! Allemaal vergeten! Dat is toch geen teken van een nieuwe
cultuur? Het staat wel op papier, maar we zullen het toch moeten
afdwingen, zeg ik tegen de heer Sneller. We kunnen ons toch niet in
slaap laten sussen door wat woorden die op papier staan?
De heer Sneller (D66):
Ik ben bang dat mevrouw Leijten mijn spreektekst toch heeft gekregen en
dat ze die heeft ingezien. De volgende zinnen die ik zou gaan uitspreken
waren: "Iedereen zal moeten toegeven dat het allemaal veelbelovend
klinkt." En dan de volgende zin; hij staat er echt voorzitter: "Toch is
dit geen 'gaat u rustig slapen'-moment, maar een 'waak voor uw
zaak'-moment." Mevrouw Leijten en ik hebben volgens mij allebei voor de
motie-Omtzigt c.s. gestemd om dat individuele recht te bestendigen.
Mevrouw Leijten weet donders goed dat er destijds, na de oorlog in Irak,
inzake de commissie-Davids ook memo's waren die niet naar de minister
gingen maar direct werden gearchiveerd en dat de Kamer daar eindeloos om
moest vragen. De ellende van de afgelopen periode schetst mevrouw
Leijten wat dat betreft terecht. Bij het opvragen van dat soort
documenten — bijvoorbeeld toen het ging om ABN AMRO of over Air
France-KLM — heb ik toen zelf ook soms steun van de oppositie gemist;
dat heb ik ook in een plenair debat tegen mevrouw Leijten gezegd.
Hetzelfde geldt voor de adviezen van de landsadvocaat die we nu gaan
krijgen. Daarbij moeten we veel meer gezamenlijk optrekken. Volgens mij
hebben we dat via die moties met 150-0 uitgesproken. Daar wordt nu zeer
verregaand aan tegemoetgekomen. Het is veelbelovend en het is veel, maar
tegelijkertijd is het nog niet alles. Het is belovend en nog in
uitvoering. Volgens mij zijn mevrouw Leijten en ik het op dat punt
helemaal eens.
Mevrouw Leijten (SP):
Waar het mij eigenlijk om ging, was dat er in de woorden van de heer
Sneller een soort dankjewel aan het kabinet leek te klinken. Volgens mij
is dit zwaarbevochten en volgens mij zijn we er nog niet. Volgens mij
trekken we inderdaad heel vaak samen op. Dit wilde ik vooral even weten:
dat het niet een dankjewel was.
De heer Sneller (D66):
Ik respecteer en waardeer altijd de vragen van mevrouw Leijten, maar dit
is allemaal wat ik heb gezegd. Ik citeer letterlijk wat ik zojuist heb
gezegd of wat had voorbereid om te gaan zeggen. Dus laten we die strijd
voortzetten, want het is geen vanzelfsprekendheid. Dat heb ik al
gezegd.
De voorzitter:
Fijn dat Kamerleden zichzelf citeren. Dat is altijd goed.
De heer Sneller (D66):
Het is jammer dat het nodig is, voorzitter.
De heer Bisschop (SGP):
Dan kom je dubbel in de Handelingen. Dat heeft ook weer zijn charmes,
hè? Een groter aantal treffers!
Voorzitter. Toch vraag ik van collega Sneller enige nuance. Ik kan mij
de gevoelens van collega Leijten heel goed voorstellen. Het kwam ook op
mij over als een soort loflied, zo van "dit hebben we, Kamer en kabinet,
dan toch maar samen gedaan". Nee, het is precies zoals mevrouw Leijten
het zegt: dit is zwaarbevochten. Hoever je daarbij wilt gaan en hoe je
het wilt inrichten is vers twee. Dat ligt allemaal nog open. Maar door
nu zonder restricties te melden dat er in deze kabinetsperiode grote
stappen worden gezet, wordt op zijn minst de suggestie gewekt dat dit
kabinet daarin welwillend, initiatiefrijk en creatief heeft geopereerd,
terwijl we wél met de toeslagenaffaire te maken hebben en terwijl er
signalen zijn dat er nog in diverse andere dossiers dingen zijn die niet
op een transparantie manier worden gecommuniceerd. Nou ja, ik vind het
goed, hoor, als de heer Sneller als lid van een coalitiepartij allerlei
veren en pluimen in de hoed van het kabinet steekt, maar voor de
geschiedschrijving is enige nuance, denk ik, toch wel op zijn plek. Ik
denk dat de heer Sneller dat toch ook wel deelt.
De heer Sneller (D66):
Het is toch wel fascinerend dat het de SGP is die deze vraag durft te
stellen. Dat moet ik ook even kwijt. Want het is de SGP die nooit iets
steunt op het gebied van transparantie. Ik noem de Wet open overheid en
de agenda van de ministerraad. De SGP is altijd tegen dat soort
openbaarheid, maar als het de heer Bisschop uitkomt, dan is hij daarvan
opeens een voorvechter. Wat ik heb gezegd, komt niet neer op een lofzang
op het trackrecord van dit kabinet. Ik heb gezegd: er is veel ellende,
veel meer ellende dan iedereen lief is, en er is veel strijd voor nodig
geweest. Dat heb ik letterlijk gezegd. De heer Bisschop ken ik toch als
iemand die wel heel goed luistert naar wat anderen zeggen.
Dan over het trackrecord van dit kabinet. Het is ook weer niet zo
zwartgallig als de heer Bisschop het doet voorkomen. Voordat dit debat
plaatsvond, hebben wij hierover wel al allerlei documenten gekregen,
terwijl de Kamer sinds september 2020 heeft gewacht met het voeren van
dit debat. Ik heb gezien dat deze minister, bijvoorbeeld met het
aanpassen van de oekaze-Kok, voortvarender aan de slag is gegaan dan
alle ministers daarvoor in reactie op dit soort moties. Vraagt dat
strijd en vraagt dat ook verzoeken vanuit de Kamer? Ja, dat is zeker
waar. Maar als ik bijvoorbeeld kijk naar de AIVD-inzet en het openbaar
maken van dingen daarover, dan zie ik dat deze minister wel degelijk
veel stappen heeft gezet. Het is wat dat betreft dus ook een stuk
gemengder dan de heer Bisschop het doet voorkomen.
De heer Bisschop (SGP):
Een tweetal opmerkingen. In de eerste plaats: ik vind jij-bakken nooit
zo elegant. De heer Sneller weet heel goed dat wij absoluut geen
tegenstander van transparantie zijn of wat dan ook, alleen moet je dat
wel op een staatsrechtelijk verantwoorde manier doen. De heer Sneller
weet heel goed dat als wij daar niet voorgestemd hebben, wij daar onze
staatsrechtelijke overwegingen hadden. Die waren niet: het kabinet zo
veel mogelijk in bescherming nemen. Dat zeg in de eerste plaats. In de
tweede plaats: over de inzet van het kabinet heb ik gewoon een concrete
vraag. Is de heer Sneller het met mij eens dat het traject dat de Kamer
nu ingaat — ook daar hebben wij onze kanttekeningen bij, zo zal straks
blijken — eerder ondanks het kabinet is ingezet dan dankzij het kabinet?
Dat is precies het nuanceverschil in het betoog van de heer Sneller en
datgene wat mevrouw Leijten terecht aan kanttekeningen plaatst.
De heer Sneller (D66):
Eerst even over jij-bakken. Het was de heer Bisschop, zeg ik toch ook
voor de Handelingen, die begon met "dat deed de heer Sneller als lid van
een coalitiepartij". Dan over de staatsrechtelijke argumenten. Ik kijk
zeer uit naar de motie van de heer Bisschop in tweede termijn om de
agenda van de ministerraad nooit meer openbaar te maken, omdat dat
staatsrechtelijk niet chic of niet zuiver zou zijn, want hij stemde zelf
tegen de motie om dat te doen. Ik ben dus erg benieuwd naar de
staatsrechtelijke argumenten, die ik vaak toch niet heel veel hout vind
snijden; laat ik het zo zeggen.
Dan over zijn inhoudelijke vraag. Is het ondanks dit kabinet? Ik denk
dat het kabinet in de kabinetsreactie die we vandaag bespreken, het
nader rapport op het advies van de Raad van State, toch een aantal
stappen doet die het niet per se had hoeven doen om de Kamer te
plezieren, zal ik maar zeggen. Hetzelfde geldt voor de kabinetsreactie
op de parlementaire ondervragingscommissie; ik was prettig verrast door
hoever hetgeen daarin wordt voorgesteld, gaat. Maar is het het kabinet
geweest dat uit zichzelf dacht: weet je wat, wij zetten wat stappen
vooruit zonder dat er iets aan de hand is? Dat zeker niet. Daarom vind
ik het ook wat dat betreft een zeer gemengd beeld.
De voorzitter:
U continueert.
De heer Sneller (D66):
Ik zei dus: het zijn beloftes, maar het gaat om de uitvoering. Daarom
heb ik toch een aantal concrete vragen over die voorstellen. Ten eerste
over het voorstel voor de beleidslijn actieve openbaarmaking nota's. Het
kabinet gaat voortaan actief de beslisnota's delen. Dat lijkt me een
goed voornemen, dat ook erg in lijn is met artikel 3.1 van de
Comptabiliteitswet — waar de heer Snels en ik veel aan hebben gewerkt —
omdat kennis over de alternatieven die zijn overwogen de Kamer ook in
staat stellen om beter te controleren op doeltreffendheid en
doelmatigheid. Maar ik heb daarbij wel een aantal kanttekeningen, ten
eerste richting de minister. Hoe voorkomt het kabinet nou dat deze
openbare beslisnota's straks gecensureerde versies worden met beperkte
gebruikswaarde? En wat wordt precies de reikwijdte van de beslisnota's?
Neem bijvoorbeeld de juridische adviezen over de pulsvisserij, waar de
NOS afgelopen week over berichtte. Zouden die de Kamer hebben bereikt of
zouden die de Kamer niet hebben bereikt? En hoe zou de Kamer daar dan
achter moeten komen?
De derde vraag. Waar legt het kabinet precies de grens van de actieve
inlichtingenplicht van artikel 68 van de Grondwet en hoe verhoudt zich
die tot de inlichtingenplicht van het college ten opzichte van de raad
uit artikel 169 van de Gemeentewet?
Ten vierde. Wat betreft de passieve inlichtingenplicht belooft het
kabinet beantwoording binnen de termijnen uit het Reglement van Orde.
Maar afgelopen week heb ik weer eens gekeken naar het overzicht van
onbeantwoorde schriftelijke vragen. Daarvan zijn er bijna 100, ook na
uitstel, niet binnen de termijn van zes weken beantwoord. Ik zeg, ook
richting de minister: dat moet echt beter. Het zou ook goed zijn als de
Kamervoorzitters daar meer voor onze rechten opkomen. Voorzitter, die
oproep doe ik over uw hoofd dus ook bij dezen.
Tegelijkertijd is ook hier zelfreflectie op zijn plaats, volgens mij.
Gezamenlijk dienden wij als Kamerleden de afgelopen jaren rond de 300
schriftelijke vragen per jaar in en meldden we er nog rond de 1.000 aan
voor het mondelinge vragenuur. Daarbovenop dienden we de afgelopen jaren
4.000 moties per jaar in, waarvan er de afgelopen jaren ongeveer 2.000
werden aangenomen. Dat waren er twee keer zo veel als in 2017. Bij die
moties geldt natuurlijk: graag morgen uitgevoerd, wel juridisch om door
een ringetje te halen, adequaat geconsulteerd en zorgvuldig
gecommuniceerd. Het zijn allemaal individuele rechten van Kamerleden, en
terecht. Laten we dat zo houden. Maar kan er iemand oprecht verbaasd
zijn dat onze instrumenten bot worden? Ik denk het niet.
Voorzitter. Dan die …
De voorzitter:
Mag ik hierover een vraag stellen?
Voorzitter: Leijten
De voorzitter:
Ja. Ik geef graag de heer Bosma het woord voor een interruptie.
De heer Martin Bosma (PVV):
Fijn dat u dat doet, voorzitter. Het is een een-tweetje, ingestudeerd en
wel. Ja, dat zijn woorden uit mijn hart. Ik had met de voorganger van de
heer Sneller van D66, meneer Verhoeven, op dit dossier een mooi bondje.
Wij ergerden ons namelijk aan de motiediarree; ik gebruik even een
onparlementair woord. Nu snijdt de fractie van D66 dit zeer terecht weer
aan. Maar de vraag is natuurlijk: hoe komen we eruit? Ik heb daar geen
antwoord op, maar de heer Sneller heeft over die zaken heel erg
nagedacht. Hoe verhinderen we nou dat elk Kamerlid met vier of vijf
moties verschijnt, waardoor we hier soms urenlang moeten stemmen en,
zoals de heer Sneller al zei, het wapen bot is geworden? Hoe komen we
eruit?
De heer Sneller (D66):
Ik had niet gedacht dat ik met de heer Bosma, deze vragensteller, een
bondje zou kunnen sluiten. Dat we het af en toe wat vaker zeggen, lijkt
me wel het begin. Ook in onze eigen fracties probeer ik dit punt toch
vaak te markeren. Als er 1.000 of 2.000 moties zijn, dan krijgen ze ook
steeds minder betekenis. Dat geldt voor moties van wantrouwen, maar ook
voor alle andere moties. We hebben het daar in de werkgroep-Van der
Staaij ook wel over gehad en er zijn ook een aantal opmerkingen over
gemaakt. Tegelijkertijd hebben we toen ook overwogen dat het niet goed
is om de individuele rechten in te perken. Het gaat dus vooral om het
gebruik en — het is een beetje een slap excuus — om de cultuur die
eromheen hangt. Ik ben blij dat ik in ieder geval de heer Bosma aan mijn
zijde vind op dit punt. Dus laten we dat bondje met Verhoeven
voortzetten. Op dit punt alleen.
De heer Martin Bosma (PVV):
Hè, jammer.
De voorzitter:
Ik geef het voorzitterschap weer terug. Of wilt u nog een vraag stellen,
meneer Bosma?
Voorzitter: Martin Bosma
De voorzitter:
Nee hoor, ik hing bijna de vlag uit, maar dan komt er één zo'n zinnetje
achteraan. Nou ja, het zij zo.
De heer Sneller (D66):
Dan de oekaze-Kok. Want informatie zit natuurlijk niet alleen in de
stukken, maar vooral ook in de opstellers daarvan, de rijksambtenaren.
Ik heb nog eens kritisch gekeken naar die verbeterde versie. Ik denk
toch dat er nog een aantal verbeteringen mogelijk zijn. Mijn oog viel
daarbij vooral op aanwijzing 4, die luidt: "De ambtenaren beperken zich
tijdens het contact met de Staten-Generaal tot het verstrekken van
feitelijke informatie." Ook hierbij heb ik de vraag: wat is nou precies
de reikwijdte van "feitelijk"? Zijn de belangrijkste problemen, de
dilemma's en eventuele signalen uit de uitvoering ook onderdeel van die
feitelijke informatie?
Verder valt in deze nieuwe aanwijzingen op dat het initiatief nog steeds
bij een Kamerlid of bij de Kamer moet liggen. Collega Van Nispen van de
SP heeft dat punt eerder gemaakt, bijvoorbeeld in een debat over de DJI,
over gevangenissen. Zou het niet ook goed zijn als mensen uit de
uitvoering dit soort signalen kunnen doorgeven aan Kamerleden? Uiteraard
snap ik heel goed dat de minister zegt dat het kabinet de ministeriële
verantwoordelijkheid ook materieel invulling moet kunnen geven. Maar zou
het niet goed zijn, zeker ook met het rapport van de tijdelijke
commissie Uitvoeringsorganisaties in het achterhoofd, als ook het
initiatief bij ambtenaren kan liggen? In de praktijk is het natuurlijk
al vaak zo dat een minister in een brief aan de Kamer bijvoorbeeld
schrijft: zou het niet goed zijn als mijn ambtenaren een briefing
verzorgen over dit of dat onderwerp? Volgens mij zou het dus fijn zijn
om dat ook op die manier in de aanwijzing vast te leggen.
Mevrouw Leijten (SP):
Misschien heeft de heer Sneller het gezien, maar samen met mijn collega
Van Nispen heb ik vragen gesteld over de nieuwe "oekaze-Rutte" — die
zijn afgelopen vrijdag beantwoord — omdat wij niet zo veel verschil
zagen tussen de oekaze-Kok en de herziene oekaze-Rutte. Zoals de heer
Sneller zegt, ligt namelijk altijd het initiatief bij de Kamer en moet
het altijd via de parlementair vertegenwoordiger, of hoe diegene gaat
heten, lopen. Er kan dus geen direct contact zijn. En wij weten juist
dat er bij de uitvoering veel angst heerst voor contact met Kamerleden.
"Ik stuur u iets, maar u heeft het niet van mij", krijg je dan te horen.
Want het mag officieel niet. Zou het niet goed zijn om de regering voor
te stellen om een handreiking, een oekaze of hoe je het ook wil noemen,
op te stellen in samenwerking met het parlement, zodat wij ook
mede-eigenaar zijn en niet tegen die deur, of misschien halve kier,
oplopen? Wij weten immers wat de behoefte is.
De heer Sneller (D66):
Ik vind dat lastig. Een van de punten die ik hier wilde maken, is dat
ambtenaren staatsrechtelijk niet bestaan voor ons. Moeten wij dan in
samenwerking met het kabinet een aanwijzing opstellen over hoe het
kabinet om dient te gaan met ambtenaren die aan hun kant werken? Dat
denk ik niet. Tegelijkertijd denk ik wel dat wij hier onze suggesties
meegeven en daar eventueel met een motie richting aan kunnen geven. Maar
om dit nou in samenwerking te doen, als het ware in een gezamenlijke
werkgroep zoals mevrouw Leijten lijkt te opperen, dat lijkt me wat ver
gaan. Overigens heb ik het zo begrepen — dat is misschien meteen een
vraag aan de minister — dat er daarna wel degelijk direct contact kan
zijn. Mevrouw Leijten zegt "geen direct contact", maar het verzoek gaat
richting de parlementaire contactpersoon en vervolgens kan er natuurlijk
wel direct contact zijn.
Mevrouw Leijten (SP):
Dan zit er toch altijd nog iemand tussen die dat controleert. Dat kan
gewoon leiden — dat hoeft niet, maar het kan — tot een angstcultuur,
waardoor ambtenaren niks durven te zeggen. Ik heb onlangs nog
afgesproken met een aantal ambtenaren die heel graag met mij wilden
spreken. Die zeggen dan: het moet stiekem. Het moet ergens uit het zicht
en het mag vooral niet in Den Haag. Dat is gewoon heel zorgelijk. Dan
heb ik informatie waarvan je denkt: hoe breng ik dit nou verder? In een
debat wordt het ontkend of wordt het niet gezien. En dan loop je weer
vast. Die mensen zijn als de dood dat hun leidinggevenden erachter komen
dat ze gesproken hebben met mij, in dit geval. Maar de heer Sneller zal
het ongetwijfeld zelf ook weleens meemaken. Daar moeten we toch ook van
af?
De heer Sneller (D66):
Daar moeten we helemaal van af. Dat is ook de vraag die ik natuurlijk
heb gesteld. Hoe kunnen bijvoorbeeld mensen uit de uitvoering dit doen,
maar ook ambtenaren die op eigen initiatief denken dat het goed zou zijn
als een Kamerlid bepaalde feitelijke informatie krijgt? Kan dat ook in
de aanwijzingen worden opgenomen? Vervolgens is er de vraag over de hele
angstcultuur. Daar moet natuurlijk los van deze aanwijzingen aan gewerkt
worden. Daar moeten we vanaf. Overigens is mijn ervaring niet ... We
hebben hier laatst met de commissie VWS bijvoorbeeld een briefing van
hun directie financieel-economische zaken gehad over de ernstige
onvolkomenheden op dat ministerie. Dat is niet met tussenkomst van de
minister. Zij kunnen hier wel gewoon vrijelijk spreken. Laten we dus in
ieder geval de beantwoording afwachten op dit punt.
Het punt dat mevrouw Leijten ook aansnijdt is tweeledig, denk ik. Het
ene is dat die vrije advisering door ambtenaren van de minister nog
steeds belangrijk is. En we willen niet dat er — dat signaleert de Raad
van State ook — een soort angst insluipt om fouten te maken in de zin
van "daarom doen we maar niks en zeggen we maar niks". Zeker in het
kader van een lerende overheid is dat cruciaal, dus hoe borgen we dat?
Dan is de vraag hoe we ervoor zorgen dat de afspraken weerbaar zijn
tegen een paar foute of eventueel kwaadwillende Kamerleden. Dat snijdt
mevrouw Leijten ook aan. Dat vraagt ook een soort samenspel, zoals de
Raad van State het heel mooi beschrijft, waarbij iedereen rolvast is en
zich aan de spelregels houdt. Maar de afgelopen tijd denk ik steeds
vaker dat "de Kamer" niet bestaat. In dat opzicht zijn wij gewoon 150
verschillende mensen die allemaal iets kunnen doen dat op de Kamer
afstraalt. Dus hoe maken we deze nieuwe afspraken nou weerbaar?
Voorzitter, tot slot. De titel van dit overleg in deze mooie
Thorbeckezaal is "ministeriële verantwoordelijkheid". De conclusie van
de Raad van State in zijn advies is helder, maar ook hard. Het samenspel
tussen de Kamer, kabinet en ambtenaren hapert. Taken en bevoegdheden
worden op afstand geplaatst bij onafhankelijke instituties of bij een
andere bestuurslaag. Vervolgens wordt er wel gesproken over een
stelselverantwoordelijkheid, terwijl die van binnen is uitgehold. Als de
verantwoordingscultuur dan ook nog sterk op incidenten drijft en minder
op structurele problematiek, dan komt er, zoals de Raad van State zegt,
hoogspanning te staan op die onderlinge verhoudingen. Ik vind het mooi
om te zien dat het kabinet de conclusie van de Raad van State
onderschrijft. Ik zou de minister daarom willen voorstellen dat het
kabinet die systeemverantwoordelijkheid van meer handvatten voorziet. Is
zij bereid daar een voorzet voor te doen, zodat we die meer principiële
discussie kunnen voeren?
Ten slotte heb ik twee korte vragen. Het gaat hier ook over het op
afstand plaatsen van bevoegdheden bij de zelfstandige bestuursorganen.
Het lijkt erop dat het kabinet alleen maar wil kijken naar de nieuwe —
het gaat over de instellingsmotieven — terwijl natuurlijk gedurende de
afgelopen decennia heel veel op afstand is geplaatst. Gaat het kabinet
in de evaluatie die is aangekondigd en die we eind dit jaar ontvangen
ook naar de bestaande kijken? Zo niet, is de minister daar wel toe
bereid?
Ten slotte is er wat kritiek van de Raad van State, die het kabinet
onderschrijft, over de hoeveelheid externe onderzoeken naar het
functioneren van ambtenaren. Vervolgens is de oplossing van het kabinet:
we willen dat vaker intern doen. Dat lijkt mij goed. Ik snap ook de
redenering daarachter. Tegelijkertijd is er dan natuurlijk bij de Kamer
en bij de samenleving wel behoefte aan een onafhankelijkheidstoets. Dat
is uiteindelijk wat je wil. Het wordt extern gedaan, zodat de slager
niet zijn eigen vlees keurt. Hoe wordt dat dan geborgd?
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Arib. Houdt u het wel kort?
Mevrouw Arib (PvdA):
Altijd, dat weet u van mij.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik zeg even iets tegen de heer Sneller. Hij verwijst naar die
stelselverantwoordelijkheid waar ook het advies van de Raad van State
over gaat. Hij vraagt vooral aan de minister om daarnaar te kijken. De
minister is demissionair. Zeker als het gaat om dit soort kwesties die
direct raken aan vertrouwenskwesties en ministeriële
verantwoordelijkheid, is de rol van de Kamer cruciaal. Dus waar het gaat
om die stelselverantwoordelijkheid, zou ik eigenlijk vooral voor het
volgende willen pleiten. We herkennen het immers allemaal bij de zorg.
Als je de minister van VWS ergens op aanspreekt, zegt hij: ik ben
verantwoordelijk voor het stelsel, maar ik ga niet over het
faillissement van een ziekenhuis of over andere zaken. Ik zou er dus
voor willen pleiten dat juist de Kamer de verantwoordelijkheid neemt om
dat in vullen en om daar zelf, misschien met deskundigen of wie dan ook,
een voorstel voor te doen, en niet zozeer aan een demissionair minister
vraagt of die dat wil oppakken. Bent u het met mij eens, meneer
Sneller?
De heer Sneller (D66):
Ik zal dit voorstel van mevrouw Arib in de procedurevergadering van
harte steunen. Wat ik had gezegd, was een aftrap voor die principiële
discussie. Ik ben het met mevrouw Arib eens dat het ook iets is waar de
Kamer zich expliciet over moet buigen. Maar de ervaring leert dat dat
beter gaat op basis van een voorzet van het kabinet. Ik noem de
afgelopen keren dat we hoorzittingen hebben georganiseerd. Ik ben wat
terughoudend geworden, omdat de opkomst de afgelopen periode in de
nieuwe Kamer nog niet altijd even hoog is. Maar ik ben graag bereid tot
een voorbereidingsgroep met mevrouw Arib daarvoor.
De voorzitter:
Dan geef ik graag het woord aan de heer Snels van de fractie van
GroenLinks. Hij weet dat hij in totaal zeven minuten heeft.
De heer Snels (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Het is een eer om als financieel woordvoerder te
gast te zijn bij deze commissie en dit belangrijke debat te mogen
voeren. Het is een belangrijk debat en een belangrijk advies van de Raad
van State over de ministeriële verantwoordelijkheid. Ik heb in het
weekend mijn oude boekje De Grondwet van Nederland nog maar eens erbij
gehaald. Ik vind het een eer om aan dit debat mee te mogen doen.
Misschien is het ook niet toevallig dat we in de Thorbeckezaal zitten,
maar daar gaat de staf over.
Ik wil in dit debat drie punten maken over drie thema's. Het eerste punt
gaat over informatieplicht en informatiehuishouding, het tweede over de
politiek-ambtelijke verhoudingen en het derde over de stelsel- en
systeemverantwoordelijkheid en de uitvoering op afstand, waar de heer
Sneller het ook al over had. Dat zijn alle drie thema's die rechtstreeks
uit het advies van de Raad van State komen.
Laat ik beginnen met de informatieplicht en de informatiehuishouding. In
een debatje is daar heel veel over gewisseld. Daarover hebben we heftige
discussies gevoerd, zeker ook naar aanleiding van de affaire rondom de
toeslagen. Het kabinet heeft in de reactie aangegeven dat daar dingen
anders moeten. Mij is het volgende niet duidelijk. Ik ga even terug naar
het debat dat we anderhalf jaar geleden hadden met de heer Knops over de
interpretatie van artikel 68 uit 2002. In dit kader wijs ik op de brief
die later is gekomen en de aangenomen moties-Omtzigt. Kan de minister
aangeven dat het uiteindelijk wel gaat om het individuele recht van een
Kamerlid om informatie op te vragen en dat die informatie bij verzoeken
van individuele Kamerleden ook gedeeld wordt? Dat was namelijk het
cruciale punt in het debat dat we indertijd hadden. Het is niet helder
wat het kabinet daarbij nu van plan is.
Het tweede waar vaker discussie over is, ook recent, zijn de adviezen
van landsadvocaten. Wat is daarbij nu de beleidslijn van het kabinet? Ik
kan me voorstellen dat adviezen nog niet gedeeld worden als er nog
juridische zaken lopen, maar als zaken afgerond zijn en de besluiten
genomen worden, dan lijkt mij dat ook de adviezen van landsadvocaten
uiteindelijk op verzoek naar de Kamer moeten kunnen komen. Dus wat is
daarbij de stand van zaken?
Voorzitter. Dan de beslisnota's. De heer Sneller heeft daar een heel
rijtje vragen over gesteld. Ik had dezelfde associatie als de heer
Sneller. Dit lijkt erg op wat we bij Inzicht in Kwaliteit, artikel 3.1.
van de Comptabiliteitswet, belangrijk vinden. De Kamer moet inzicht
hebben in de doelen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van
voorstellen die vanuit het kabinet naar de Kamer komen. In feite geven
de beslisnota's, zoals ik ze in de beleidslijn heb gelezen, daarvan een
beeld. Maar wat gebeurt er, zeker bij hele grote dossiers, met
achterliggende informatie? Deze discussie heb ik ook gevoerd als
initiatiefnemer van de Wet open overheid in de discussie over het
register. Dat was op korte termijn niet uitvoerbaar, maar de actief
openbaar te maken informatie komt nu in PLOOI. Zou het niet een idee
zijn, zeker bij hele grote beleidsdossiers — denk bijvoorbeeld aan het
belastingplan, waarbij er heel veel wetgeving is — dat er behalve een
beslisnota ook een soort van register of inhoudsopgave komt waar
achterliggende informatie in staat, zodat de Kamer die desgewenst ook
zelf zou kunnen opvragen? Dan hoeft niet het hele pakket direct naar de
Kamer, maar heeft de Kamer wel inzicht in achterliggende informatie, die
indien nodig en indien gewenst na te zoeken en op te vragen is. Ik
ontvang daar graag een reactie op.
Voorzitter. Dan de politiek-ambtelijke verhoudingen. De heer Sneller had
het er al over: de Raad van State maakt zich daar zorgen over. Ook maakt
de Raad van State zich zorgen over de afrekencultuur die zou kunnen
ontstaan. Tegelijkertijd, ambtenaren bestaan niet voor mij als Kamerlid.
Ambtenaren bestaan zelfs niet in de Grondwet. In de Grondwet bestaan
ministeries, maar ambtenaren niet. Tegelijkertijd moet de Kamer er wel
op kunnen vertrouwen dat de ambtelijke diensten perfect functioneren.
Fouten maken mag, maar de minister is daar uiteindelijk verantwoordelijk
voor. Vervolgens vraagt de Kamer de minister naar de fouten die zijn
gemaakt.
Volgens mij is er anderhalf jaar geleden een motie van mevrouw Lodders
aangenomen. Daarin werd verzocht om de ABD nog eens door te lichten en
te kijken wat daar beter kan, zodat de Kamer er ook op kan vertrouwen
dat die ambtelijke diensten beter gaan functioneren. Uit dat onderzoek
bleek dat er eigenlijk niet zo heel veel aan de hand is. Tegelijkertijd
zegt het kabinet dat het alle aanbevelingen overneemt. Hoe staat het
daarmee? Ik moet zelf de hele tijd denken aan de financiële crisis bij
de bankiers. In reactie daarop mogen bankiers niet zomaar meer in de
raden van bestuur van banken. Er moet dan altijd eerst een toets
plaatsvinden door De Nederlandsche Bank. Zijn ze geschikt? Welke
ervaring hebben ze? Welke competenties hebben ze? Hoe werkt dat nou bij
de ABD? Zit daar een inhoudelijke toets op die ook in zekere mate
onafhankelijk is? Want ik wil eigenlijk voorkomen dat we in een
ons-kent-onssituatie blijven onder verantwoordelijkheid van de minister
van BZK. Zouden we dat niet op een andere manier moeten doen, zeker bij
benoemingen van topambtenaren?
Voorzitter. Dan de oekaze-Kok. Ik zei net "ambtenaren bestaan niet",
maar ik ben heel blij dat de oekaze-Kok van tafel is. Ik denk namelijk
dat het heel belangrijk is, en ik vind dat dat zo ruim mogelijk zou
moeten kunnen, dat ambtenaren contacten hebben met Kamerleden, omdat ook
dit gaat over informatie delen en informatie en inzichten verkrijgen die
voor Kamerleden van belang zijn bij de controle van het kabinet. Dat
moet inderdaad wel onder de ministeriële verantwoordelijkheid, dus hoe
ruim wordt deze nieuwe oekaze-Ollongren? En kan de minister al zeggen
wat de ervaringen tot nu toe zijn? Zijn er bijvoorbeeld al parlementaire
contactpersonen bij alle ministeries?
Voorzitter. Tenslotte de systeem- en stelselverantwoordelijkheid. Dat
vind ik eigenlijk het moeilijkste debat. Eigenlijk zegt het kabinet daar
ook het minste over in de kabinetsreactie. In feite zegt de Raad van
State "ga dat nou eens opnieuw definiëren", maar volgens mij kun je
verantwoordelijkheid niet wegdefiniëren. Het is ook een punt dat de
Rekenkamer regelmatig maakt bij Verantwoordingsdag. Dan laat de
Rekenkamer zien: let op, Kamerleden, de rijksrekening wordt steeds
kleiner. Op de decentralisaties, de premiesectoren en de lumpsumbedragen
zit nog wel vaak steeds ook een budgetrecht van de Kamer, maar we
krijgen geen inzicht in de doelmatigheid en de doeltreffendheid van
beleid. Volgens mij begint het daar niet zozeer met de definitie, maar
met de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd en de informatie die
we krijgen vanuit andere organen. Kan dat verbeterd worden? Is de
minister bereid om daar onderzoek naar te doen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik had gezegd: zeven minuten voor twee termijnen. U bent
door uw zeven minuten heen. Dan mevrouw Arib.
Mevrouw Arib (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. We bespreken vandaag twee belangrijke
onderwerpen die het fundament vormen voor onze parlementaire democratie:
artikel 68 van de Grondwet over de inlichtingenplicht van ministers en
staatssecretarissen naar het parlement en daarmee over de
informatiepositie van de Kamer, en de ministeriële verantwoordelijkheid.
Ik zal wat langer stilstaan bij artikel 68 dan bij de ministeriële
verantwoordelijkheid, om de reden die ik ook bij interruptie tegen de
heer Sneller heb genoemd. Beide onderwerpen hangen natuurlijk nauw met
elkaar samen. Een sterke informatiepositie van het parlement is een
levensvoorwaarde voor een democratie. Het is de basis voor de
uitoefening van, naast medewetgeven, de kerntaak van het parlement:
toezicht houden op het handelen van de regering. Zonder juiste,
volledige en tijdige informatie kan de volksvertegenwoordiging haar werk
niet doen. In alle brieven van de regering over artikel 68, de
correspondentie met de Kamer vanaf 2002 en de stukken die we vandaag met
elkaar bespreken, zien we inhoudelijk bijna geen verschil van mening
tussen wat het kabinet vindt en wat het parlement vindt, althans op
papier. De werkelijkheid is weerbarstig.
Het meest aangehaalde artikel in dit huis is artikel 68. Als ik aan
artikel 68 denk of "artikel 68" hoor, dan zie ik gewoon boze,
verontwaardigde Kamerleden achter de microfoon die verbaasd zijn over
het feit dat ze niet tijdig, te laat of geen informatie krijgen om hun
werk te kunnen doen. Als ik aan artikel 68 denk, dan denk ik ook aan
collega Pieter Omtzigt, die hier vandaag helaas niet aanwezig is, die
nachten moest doorwerken om vervolgvragen te kunnen stellen, omdat de
vragen die hij had gesteld niet zijn beantwoord, of die juist
tegengewerkt werd. We kunnen ons allemaal zijn uitspraak herinneren: ik
word witheet van het feit dat ik geen informatie krijg. Volgens mij
geldt dat voor heel veel collega's. Als ik aan artikel 68 denk, denk ik
ook aan alle stukken die zwartgelakt zijn en waarmee de Kamerleden het
bos in werden gestuurd. Het is allemaal informatie die nodig is voor
Kamerleden om de signalen van maatschappelijke misstanden, vanuit de
samenleving, vanuit hun kiezers, hier aan de orde te kunnen stellen. Het
ging ook niet altijd om affaires van de orde van grootte van de
kinderopvangtoeslagaffaire. Er zijn genoeg andere voorbeelden waaruit
dat blijkt. De houding die daar elke keer uit spreekt, is: alleen
informeren als het echt niet anders kan, als de pers steeds met nieuwe
informatie over een zaak naar buiten komt, als de Kamerleden stug
volhouden om het naadje van de kous te vragen.
Voorzitter. Deze houding is eigenlijk kenmerkend geweest voor de
bestuurscultuur van de afgelopen jaren. Dat heeft veel schade berokkend,
schade aan burgers, maar ook schade in de relatie tussen regering en
parlement. Ik ga de ellende die veroorzaakt werd bij burgers in de
kinderopvangtoeslag, waar een enquête over is geweest, niet allemaal
oprakelen. Woensdag vindt er ook weer een debat over plaats. Het kabinet
is afgetreden en de verkiezingen zijn geweest, maar één vraag houdt me
nog wel bezig, namelijk hoe de minister van Binnenlandse Zaken daartegen
aankijkt. Kan ze daarop terugblikken? Niet zozeer om excuses te maken,
verantwoording af te leggen of wat dan ook, maar juist omdat de minister
een nieuwe stap wil maken. Het is deze minister die als minister van
Binnenlandse Zaken gaat over de constitutie, met aandacht voor
grondrechten, rechtsstaat en democratie. Uit het rapport blijkt dat die
behoorlijke schade heeft opgelopen. Dus ik wil graag dat zij daarop
terugkijkt. Ik zou ook van haar willen horen hoe de volgende minister
het misschien anders zou moeten doen.
Voorzitter. Dan de nieuwe notitie, waarin een nieuwe werkwijze, met
openheid en transparantie, wordt benoemd. Dat is heel goed. Het is een
stap in de goede richting. Ik zal dat ook van harte ondersteunen. Maar
er is veel gebeurd waarvan ik denk "eerst zien en dan geloven", ook
gezien wat ik net heb verteld en gezien wat ik in de interrupties tussen
mevrouw Leijten, de heer Bisschop en de heer Sneller hoorde. Ik wil
hieraan graag twee dingen toevoegen. Ten eerste wordt het belang van de
Staat nog steeds als argument genoemd om op basis daarvan de Kamer niet
te informeren. Dat laat natuurlijk heel veel ruimte voor interpretaties
vanuit het kabinet. Ik wil graag van de minister horen dat de Kamer daar
ook een oordeel over zou moeten hebben. Daarnaast zou ik willen dat we
zo veel mogelijk van vertrouwelijke stukken afkomen. In het stuk over de
informatiepositie, waarin wordt benoemd dat die open en transparant moet
zijn, mis ik dat de Kamer tijdig, volledig, ongevraagd en actief
geïnformeerd moet worden. Hoe kijkt de minister daartegen aan?
Voorzitter. Dan de Wob. De Wob raakt natuurlijk ook de
informatievoorziening naar burgers. Er wordt overal gezegd dat de Kamer
net ietsje meer recht heeft op informatie dan bij een Wob-verzoek, maar
de praktijk leert juist dat wij door Wob-verzoeken veel meer informatie
krijgen, zelfs meer dan wij als parlement zouden moeten hebben. In dat
kader wil ik ook het voorbeeld van Nieuwsuur van vorige week benoemen.
Nieuwsuur heeft een Wob-verzoek ingediend bij de minister van VWS. Hij
heeft geweigerd de stukken over corona aan te leveren, omdat we in een
crisis zitten. Hij zegt ook dat dat een uitzonderlijke situatie is en
dat hij daarom niet aan de Wob-verzoeken kan voldoen. De rechter heeft
daar een uitspraak over gedaan. De uitspraak is helder. De overheid is
verplicht om die informatie te geven. Als dat niet gebeurt, wordt er
volgens mij een boete opgelegd. Maar ik heb gemerkt dat de minister
daarvan zegt "ik ga me op die uitspraak beraden", terwijl ik denk: doe
dat gewoon; het is je wettelijke plicht. Zeker in crisistijd is het
belangrijk dat de media de macht controleert. Het is niet aan de macht
om te bepalen wanneer informatie wel en niet openbaar wordt gemaakt. Dat
is één. Het tweede dat ik merk is dat er elke keer wanneer de Kamer om
informatie vraagt, wordt gezegd: jullie krijgen álle documenten. De
minister zegt dan: we hebben 2,9 miljoen documenten die u mag hebben.
Het kan niet de bedoeling zijn dat wij als Kamer hier allemaal bussen
krijgen met allemaal documenten die we moeten uitpluizen. Het is echt
aan de regering om dat ordentelijk te doen. Ook de
ondervragingscommissie heeft daar opmerkingen over gemaakt.
Voorzitter. Dan wil ik kort iets zeggen over het volgende. Er is het
nodige gezegd over de ministeriële verantwoordelijkheid naar aanleiding
van het advies van de Raad van State. De minister zegt dat ze een brede
dialoog aangaat met iedereen. Ik zou zeggen: liever niet. De Kamer gaat
echt over de ministeriële verantwoordelijkheid en artikel 68. Het is ook
de Kamer die moet aangeven op welke manier die invulling moet krijgen.
Zelf zou ik ongelofelijk willen pleiten voor een jaarlijks debat over de
staat van de rechtsstaat, democratie en de opkomst bij de verkiezingen,
bij wijze van spreken, waarin we dan ook de informatiepositie agenderen.
Dus ik hoop dat ik daarvoor steun krijg. Ik zou echt pas op de plaats
maken bij de aanbevelingen in het advies die de rol van de Kamer raken,
met name de ministeriële verantwoordelijkheid, kijken of we de
ambtenaren enzovoort. Het lijkt me prima dat de minister daarmee aan de
slag gaat, maar de rest is puur staatsrechtelijk. Daar hoort de Kamer
als eerste het initiatief toe te nemen.
Tot zover mijn bijdrage, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
U doet het maar geweldig. Dan de heer Ellian van de fractie van de
VVD.
De heer Ellian (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag bespreken wij een ongevraagd advies van
de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid, een
staatsrechtelijk leerstuk. Het staatsrecht wordt soms ook weleens saai
genoemd. Zelf merk ik dat ook als woordvoerder met constitutie en
staatsrechtelijke aangelegenheden in mijn portefeuille. Maar het
staatsrecht, zowel geschreven als ongeschreven, is bepalend voor het
werk van het parlement en dus bepalend voor al het werk dat een
volksvertegenwoordiger doet. Wat mij betreft is het onderwerp van
vandaag dus geen saai onderwerp. Juist uit het advies van de Raad van
State blijkt ook dat de effectiviteit van de ministeriële
verantwoordelijkheid het hart van de parlementaire democratie raakt. De
Raad van State constateert een haperend samenspel tussen Kamer, kabinet
en ambtenaren. Over de spelregels van het samenspel bestaan ondertussen
diverse opvattingen en zijn helaas ook onduidelijkheden gerezen. Helaas
heeft de afgelopen periode pijnlijk duidelijk gemaakt dat de zo
noodzakelijke dialoog tussen Kamer en kabinet, met als spil daartussen
de ambtenaren, niet naar behoren functioneert. Dat samenspel tussen
Kamer, kabinet en ambtenaren is juist cruciaal om kwalitatief goede
wetgeving en uitvoering te realiseren.
Voorzitter. Een van de conclusies die mij het meest opvielen, was dat
het wegsturen van een bewindspersoon geen afschrikwekkende werking meer
heeft. Waar dat vroeger als een zweepslag voor de ambtelijke dienst werd
gezien, verandert er nu weinig, aldus de Raad van State. Dat is niet
goed, want dan functioneert ons parlementair stelsel dus ook niet naar
behoren. Voordat ik nader in zou willen gaan op wat naar de mening van
de VVD noodzakelijk is om stappen vooruit te zetten, wil ik eerst
stilstaan bij onszelf, de Kamer. Het past ook om eerst daarbij stil te
staan. We moeten namelijk ook reëel zijn. Dat merkte ik zojuist ook bij
de heer Sneller. Steeds meer tijd en werk gaan zitten in de waan van de
dag, waardoor het aantal moties en debataanvragen tot ongekende hoogten
is gestegen. Deze door sommigen als "incidentenpolitiek" gekwalificeerde
drift om te scoren leidt er ook toe dat de Kamer tot in details
uitzonderingen in wetgeving gaat vastleggen en dat er een afrekencultuur
is ontstaan, die contraproductief werkt en de politiek verlamt. Het is
volgens de Afdeling zelfs de vraag of het wegsturen van een
bewindspersoon nog afschrikwekkende werking heeft. Dat zou juist wel
moeten.
Volgens sommigen concentreert de Kamer zich ook te weinig op de
kwaliteit van wetgeving en de uitvoerbaarheid hiervan. Vorige week zei
voormalig collega Chris van Dam in een interview: als je een
wetgevingsoverleg goed voorbereidt, ben je eigenlijk een sneue sukkel.
Maar wetgevingsoverleggen vormen het hart van ons werk. Wij maken en
beoordelen immers wetten, wetten die het dagelijks leven van mensen
normeren, wetten die uitgevoerd worden. We kunnen vandaag allerlei
voorstellen doen met elkaar. We kunnen een betere informatiepositie van
de Kamer oneindig met elkaar bespreken, maar voor verandering is het
noodzakelijk dat de Kamer ook naar zichzelf kijkt. Hierbij wil ik
opmerken dat balans natuurlijk van belang is. Er is in de kern niets mis
met incidenten aan de orde stellen, maar enige beperking en beheersing
is wel noodzakelijk om die goede balans te realiseren, zodat incidenten
niet leidend zijn. Ik kom hier straks op terug als ik het ga hebben over
het ambtelijk vakmanschap.
Voorzitter ...
De voorzitter:
Gaat u naar een ander onderwerp of gaat u hier nog even op door?
De heer Ellian (VVD):
Een ander onderwerp.
De voorzitter:
Een ander onderwerp. Dan gaan we even luisteren naar mevrouw
Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik vind het zo lastig. Het klopt natuurlijk dat we in een soort
stroomversnelling zitten als parlement, waardoor we minder effectief
worden. Toen ik Kamerlid werd, ooit, was het zo dat op het moment dat je
een spoeddebat aanvroeg, dat dezelfde dag of de dag erna gehouden werd.
Maar ook toen werd er geklaagd over het imago van de Kamer, kan ik u
zeggen. Alle initiatieven om daar goed naar te kijken zal ik dus zeker
steunen. Maar toch, hè. Als het nou gaat over de toeslagenaffaire, het
toeslagenschandaal: als de Kamervragen van Tjitske Siderius, Pieter
Heerma en Bram van Ojik in 2014 goed beantwoord waren, dan zaten we niet
met waar we nu in zitten. Hoe lossen we dat nou toch op, dat dat niet
goed gebeurt? Dan wordt er gezegd: maar met oppositie-Kamerleden hoeven
we niet serieus om te gaan, daar komen we wel mee weg. Dat moeten we
toch ook oplossen? Kijk naar al de Kamervragen die daarna kwamen van
Pieter Omtzigt, van Farid Azarkan, van mijzelf en later ook van Lodders.
Daarvan zijn er nog steeds heel veel niet beantwoord. Daar was een
parlementaire ondervraging voor nodig, waarbij we ook niet de juiste
informatie hebben gekregen. Daar volgt deze week ook nog een debat over.
Als je dat ziet, kom je toch ergens op een andere kern. Hoe gaan we dat
nou toch oplossen, zou ik de heer Ellian willen vragen.
De heer Ellian (VVD):
Ik dank mevrouw Leijten voor deze prikkelende vraag, want zij snijdt
natuurlijk een heel ingewikkeld spanningsveld aan. Laat ik beginnen met
iets op te merken. Vandaag ligt de Grondwet op tafel. Ik ben heel
verheugd dat in de Grondwet staat — ik schaam me overigens een beetje
dat ik als voormalig advocaat zelf de Grondwet hier niet bij heb — dat
een volksvertegenwoordiger het hele Nederlandse volk
vertegenwoordigt.
Mevrouw Arib (PvdA):
Dat is artikel 50.
De heer Ellian (VVD):
Mevrouw Arib weet het beter dan ik. Dat staat dus in artikel 50 van de
Grondwet. In de richting van mevrouw Leijten merk ik op dat geen enkel
Kamerlid minder of meer waard is dan het andere. Laat ik het omdraaien:
u heeft net zo veel recht op informatie als ik, ook al ben ik toevallig
van een coalitiepartij. Iedereen heeft recht op dezelfde informatie. Er
is wat mij betreft geen rangorde. Wat betreft de snelheid merk ik het
volgende op. Mevrouw Leijten, ik moet u eerlijk zeggen: ik kom uit de
lokale politiek; daar is de snelheid wat beter dan hier en worden vragen
vrij snel beantwoord. Met die antwoorden kan je dan ook vaak meteen een
debat voeren en kan je tot de kern komen. Ik moet u eerlijk zeggen dat
ik na drie maanden merk — mijn eerste 100 dagen zitten erop — dat het
tempo hier af en toe wat laag ligt. U heeft daar een terecht punt.
Afrondend. Mevrouw Leijten, de kern van de zaak is dat transparantie het
uitgangspunt moet zijn. Als je niet de goede informatie hebt, kom je
niet verder. Daarom is het zo pijnlijk dat die vragen in 2014 niet
afdoende beantwoord zijn.
Mevrouw Leijten (SP):
Daarmee is het toeslagenschandaal heel erg tot in de kern teruggebracht.
Stel dat er iets misgaat en je krijgt daar als Kamerlid een signaal van.
Je vraagt daar dan naar. Als je de eerlijke informatie krijgt, kan je op
dat moment zeggen: dit gaan we herstellen. Dan hoeft het niet zo extreem
van de rails te lopen, waarmee we in de situatie komen waarin we nu
zitten, waarin iedereen geschokt is en waarin we het rapport Ongekend
onrecht hebben. Maar precies die Kamervragen werden beantwoord met: u
krijgt daarop geen antwoord, want het gaat om toezichtvertrouwelijke
informatie. Dat is juist nu nog een uitsluitgrond die wordt gehanteerd
in het nieuwe beleidskader en de nieuwe transparantie. Dat is wel
ontzettend ingewikkeld, want daar blijft de regering zich gewoon op
beroepen. Toenmalig minister Asscher deed dat in de beantwoording van
Kamervragen. Hij zei zelfs: ik wil u wel vertrouwelijk informeren. Hij
vertelde: die mensen zijn ernstige fraudeurs. We weten nu allemaal hoe
dat van de rails is gelopen. Maar hoe komen we daaruit? Je ziet als
Kamerlid mensen staan die €150.000 terug moeten betalen en die over de
kop gaan. Maar door al die uitsluitgronden, die de regering bepaalt en
waartoe de regering beslist, kom je als Kamerlid geen stap verder omdat
de regering zich beroept op toezichtvertrouwelijke informatie. Hoe gaan
we dat nou oplossen?
De heer Ellian (VVD):
Laat ik de vraag als volgt beantwoorden. Ik kan me niet goed verplaatsen
in de positie van mevrouw Leijten in de zin dat ik die ouders niet heb
gesproken. Ik kan u wel zeggen "het moet verschrikkelijk zijn geweest
dat u daar stond terwijl u wist dat er meer aan de hand was, maar u geen
antwoorden kreeg", maar ik was er niet bij. Het zou mij niet passen om u
te zeggen dat ik snap hoe verschrikkelijk het moet zijn. Wel probeer ik
me erin in te leven. De uitzonderingsgrond als belang van inspectie,
controle en toezicht is een oude uitzonderingsgrond die in de doctrine
van artikel 68 ontwikkeld is. Ik zou het volgende willen zeggen, maar
dat is mijn mening. We zullen het ook aan de minister moeten vragen,
want eigenlijk doet zij de eerste beoordeling. Het gaat om het gevoel
van urgentie. De juridische realiteit, mevrouw Leijten, kan nooit
zaligmakend zijn. Dat zeg ik ook even als voormalig advocaat. De
juridische realiteit moet ook aansluiten op wat er echt gebeurt. Als wat
echt gebeurt in de reële wereld niet meer aansluit op de juridische
realiteit, dan heb je wel een probleem. Ik noem die grondbelangen van
inspectie, controle en toezicht. Ik zie wat er nu staat en begrijp dat
je niet openbaar moet maken hoe toezichtmechanismen werken, want dat is
niet goed. Maar stel dat er een Kamerlid is of dat er Kamerleden zijn
die zeggen: wij constateren hier iets en we begrijpen niet wat er
gebeurt, dus kunt u deze informatie openbaar maken. U vroeg overigens
niet eens om openbaarmaking; u vroeg gewoon om informatie. Ik hoop dat
dan de verantwoordelijken zich zo verantwoordelijk voelen dat er gezegd
wordt: we zien die grond, maar we gaan daar nu geen beroep op doen. Dat
is mijn punt, voorzitter, zeg ik afrondend. Dat die gronden daar staan,
betekent natuurlijk niet dat je altijd een beroep daarop moet doen. Je
kunt ook als kabinet zeggen: we doen het niet en we geven de informatie
wel, ondanks dat die grond er is. Ik denk dat die houding heel gezond
zou zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Er was ook nog een vraag van de heer Snels. Snels, zei ik,
hè.
De heer Snels (GroenLinks):
De vragen van mevrouw Leijten zijn terecht. We spreken hier over de
grondwettelijke rol van de Kamer. De Staten-Generaal vertegenwoordigen
het hele volk. Maar er zit natuurlijk ook een cultuurprobleem bij
coalitie- en oppositiepartijen. Daarom is het wel terecht dat u naar de
rol van de Kamer kijkt. Grondwettelijk bestaan die partijen niet.
Fracties bestaan niet. We zijn allemaal individuele Kamerleden. Maar
coalitieverhoudingen doen er wel toe en kunnen ertoe leiden dat
individuele Kamerleden vanuit de coalitie meer de ruimte hebben. Ik had
een interessant zinnetje uit het advies van de Raad van State, dat ik u
toch wilde voorhouden. "In coalitieverhoudingen met krappe politieke
meerderheden is de ruimte om binnen departementen nog goed en op
ambtelijke deskundigheid gebaseerd beleid te maken krapper geworden."
Wat gebeurt er? Bij krappe coalitieverhoudingen gaan ook de
departementen steeds meer opletten: pas nou op, de coalitie, de
coalitie, de coalitie houdt bewindspersonen in de greep. Zou dat niet
iets moeten betekenen voor het volgende kabinet? Ik bedoel dat we een
wat ruimere meerderheid in de Tweede en Eerste Kamer gaan
organiseren.
De heer Ellian (VVD):
Ik moet erom lachen, maar daarmee wil ik helemaal niets afdoen aan de
vraag. Ik kom hier zo meteen op terug in mijn betoog.
De voorzitter:
Prima.
De heer Ellian (VVD):
Kunnen we afspreken dat als de vraag dan niet beantwoord is, hij dat dan
aangeeft?
De voorzitter:
De heer Snels zit op het puntje van zijn stoel. Dan gaan we luisteren
naar de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
De heer Ellian had het over de weigeringsgronden. Ik wilde aan hem
vragen of dat wat hem betreft absolute of relatieve weigeringsgronden
zouden moeten zijn.
De heer Ellian (VVD):
Het woord "absoluut" heeft een juridische implicatie, net als
bijvoorbeeld in de Wet openbaarheid bestuur. Maar ook in de Wet
openbaarheid bestuur is transparantie het uitgangpunt; de "o" van
openbaarheid zegt het al. Het woord "absoluut" heeft een beetje de
connotatie met "als deze grond zich voordoet, dan mag ik er automatisch
een beroep op doen". Ik probeer juist het volgende uit te drukken. Ik
noem die weigeringsgronden, die overigens al oud zijn; ik verwijs naar
de beroemde Kamerbrieven uit 2001, 2002 en 2006. Daarin werden best
verstandige dingen gezegd. Ik hoop dat we terug kunnen naar die lijn en
dat uitgangspunt: indien het kan, geven we het; indien het niet kan — en
daarover ben ik het eens met mevrouw Arib — moet je terughoudend zijn
met het verstrekken van vertrouwelijke informatie. Als mevrouw Leijten
geheime informatie had gehad, had het nog niet opgeschoten, want daar
hadden die ouders natuurlijk niks aan gehad. Dus om de vraag van de heer
Sneller te beantwoorden: "relatief" betekent dat er altijd een
belangenafweging gemaakt wordt door het kabinet. Ik ga ervan uit — maar
dat is misschien ook een vraag aan de minister — dat die
belangenafweging zorgvuldig gemaakt wordt, met het uitgangspunt: als ik
het kan verstrekken, dan doe ik dat. Maar er zijn natuurlijk gevallen
waarin het niet kan, dat snappen we hier allemaal.
De voorzitter:
U continueert.
De heer Ellian (VVD):
Dat ga ik doen, voorzitter. Ik heb enkele losse punten. Een van de
eerste punten gaat over de aanscherping en herziening van de Kaderwet.
Het is een beetje een gekke overgang nu, maar het zit even zo in mijn
betoog. Wat ons betreft is reflectie op de positie van zelfstandige
bestuursorganen noodzakelijk. Juist als duidelijkheid gewenst is over de
aanspreekbaarheid en de verantwoordelijkheid van de ministers, zijn
zbo's een vreemde eend in de bijt. Daar werd net ook al aan gerefereerd.
Er ontstaat immers onduidelijkheid over de relatie tussen departement en
zbo's en daardoor onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid van de
minister. Waar vroeger grondslagen als "strikt gebonden regeluitvoering"
en "met het oog op de uitvoering van bepaalde bestuurstaken
maatschappelijke organisaties laten participeren" nog relevant waren,
zijn deze nu veel minder actueel. Behoefte aan onafhankelijke
oordeelsvorming is nog wel een relevante grondslag, maar wanneer bestaat
die behoefte dan? Als die behoefte bestaat, wat betekent die
onafhankelijke oordeelsvorming dan voor de verantwoordelijkheid en
aanspreekbaarheid van de minister? Als je als Kamer een minister
rechtstreeks wilt kunnen aanspreken, is het eigenlijk in de kern niet
wenselijk om telkens onafhankelijke oordeelsvorming in het leven te
roepen, zeker als er expliciet of impliciet beleidskeuzes aan de orde
zijn. Bovendien zou er genoeg deskundigheid op departementen moeten
zijn. Kort en goed op dit punt: ik hoor graag hoe de minister tegen de
toekomst van de Kaderwet en zbo's aankijkt. Is zij het mij eens dat het
nu echt tijd wordt om beide tegen het licht te houden en ons
fundamenteel te herbezinnen op nut en noodzaak?
Voorzitter. Ten tweede de informatievoorziening. Daar is al veel over
gezegd. Er worden hele serieuze stappen gezet door het kabinet om de
informatievoorziening aan de Kamer te verbeteren en de afspraken te
verduidelijken. Artikel 68 van de Grondwet is leidend. Het is belangrijk
dat daar geen discussie meer over bestaat. Een belangrijke stap wordt nu
gezet met de beleidslijn openbaarmaking beslisnota's. Deze moeten we
natuurlijk accuraat evalueren. De beslisnota's moeten tot transparantie
dienen en mogen niet gebruikt worden om informatie achter te houden. Wel
proef ik een hernieuwde attitude van transparantie. Om de Kamer, en
daarmee de samenleving, van de juiste informatie te voorzien, is het
natuurlijk wel noodzakelijk dat de informatiehuishouding van
departementen op orde is.
Uit vele parlementaire onderzoeken blijkt dat de informatiehuishouding
totaal niet op orde is. Ik citeer als voorbeeld de commissie ICT:
"Departementen hebben hun archieven niet op orde en lijken zich in
sommige gevallen niks aan te trekken van de wettelijk vereiste
bewaartermijnen. Het is op z'n zachtst gezegd opvallend dat in sommige
kwesties er zelfs helemaal geen documentatie voorhanden is." En recent
de commissie-Van Dam: "Achter de gebrekkige informatievoorziening gaat
een tekortschietende informatiehuishouding schuil. Bij alle ministeries
waar de commissie onderzoek van enige omvang heeft verricht, bleek de
informatiehuishouding onvoldoende op orde te zijn." Actie is dus nodig.
Er is een actieplan Open op Orde. Er zijn allerlei stappen aangekondigd
vanaf het vierde kwartaal van dit jaar en het eerste kwartaal van
volgend jaar. Ik nodig de minister uit om ons mee te nemen in de
belangrijkste stappen die volgens haar de komende tijd gezet moeten
worden als het gaat om het op orde krijgen van de informatiehuishouding.
Wanneer verwacht zij effect? Is het plan Open op Orde voldoende om de
informatiehuishouding op orde te brengen? Hoeveel tijd is daarvoor
nodig? Als informatie immers niet goed gearchiveerd wordt, komt die ook
niet bij de Kamer terecht. Ik verwijs helaas naar de beruchte
memo-Palmen.
Voorzitter. Ten derde de oekaze-Kok. Ik moet u heel eerlijk bekennen dat
ik van deze oekaze nog nooit had gehoord, totdat enkele weken geleden
mijn gewaardeerde collega Michiel van Nispen hierover begon in een
commissiedebat over het gevangeniswezen. Inmiddels heb ik mij natuurlijk
eigen gemaakt wat deze oekaze is. Het woord "oekaze" stemt mij eerlijk
gezegd bepaald niet vrolijk en om eerlijk te zijn de inhoud ook niet. We
leven in 2021, in een snel veranderende informatiesamenleving. Dan past
het niet echt om contact tussen ambtenaren en volksvertegenwoordigers
aan strenge regels te onderwerpen. Overigens was mijn lokale ervaring
juist dat ambtenaren contact met volksvertegenwoordigers leuk vinden
omdat het blijk geeft van interesse in hun werk. Het bood hun de kans om
hun werk toe te lichten.
De herziening die nu heeft plaatsgevonden oogt niet groot. Nog steeds
bepaalt de minister wanneer contact is toegestaan. Er komen
parlementaire contactpersonen — lees: voorlichters — en contact mag
alleen over feiten gaan. Maar ambtenaren hebben toch ook hun mening.
Zijn zij daadwerkelijk vrij om die te uiten in hun organisatie? De grens
tussen feit en mening is ook anno 2021 bepaald niet eenvoudig te
trekken. Vindt de minister de herziening nu echt een stap de goede kant
op? Wat vindt de minister ervan dat ambtenaren nog steeds alleen maar
over feiten mogen spreken met Kamerleden? Hoe zou de minister als ik
haar daartoe uitdaag een verbetering en verruiming zien? Hoe kijkt de
minister naar de zogeheten trialoog, een dialoog tussen beleid,
uitvoering en wetgever, in relatie tot deze nieuwe oekaze? Hoe kan deze
trialoog volgens de minister vaker gebruikt worden?
Ik kom bij mijn laatste punt, voorzitter.
De voorzitter:
Maar eerst nog even een interruptie van de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
De heer Ellian smokkelt in zijn betoog binnen: zij mogen hun mening
geven in hun organisatie. Maar de oekaze of aanwijzing gaat daar
natuurlijk niet over. Die gaat over het contact met Kamerleden. Ik
probeer even af te pellen wat de heer Ellian nu precies voorstelt. Wil
hij nu dat ambtenaren zonder dat de minister het weet, Kamerleden
benaderen om hun mening te geven over het beleid waar ze zelf voor
verantwoordelijk zijn, ook als het afwijkt van dat van de minister? Of
wil hij dat niet?
De heer Ellian (VVD):
Dat lijkt me in het licht van de ministeriële verantwoordelijkheid wel
wat ingewikkeld. Ik ben eigenlijk blij dat u dit oppikt. Wat ik hier aan
de orde wil stellen, is tweeledig. Enerzijds voelen de ambtelijke
professionals, de deskundigen, zich voldoende vrij om binnen hun
organisatie hun zorgen te uiten, om aan te geven "de wet is zo
aangenomen door het parlement, maar wij denken toch dat dit tot
problemen leidt", of "wij constateren dit". Aan de andere kant wil ik
ook wel de discussie. Daarom zei ik ook: ik nodig de minister uit om mee
te denken. Ik wil het wel aan de orde stellen. Wat nu als een ambtenaar
ergens echt mee zit en denkt "ja, maar ik moet dit vertellen aan meneer
Sneller, want wat nu wordt gezegd over de Comptabiliteitswet, snijdt
geen hout"? Zou u dat niet willen weten? Ik zou het willen weten. Dat is
superbelangrijke informatie.
Ik zal u een ander voorbeeld geven. Twee weken geleden wilde ik contact
opnemen met een directeur van een DJI, een justitiële inrichting —
sorry, een penitentiaire inrichting — omdat zich daar een incident had
voorgedaan. Ik kreeg een heel beleefd antwoord terug: dank u wel, meneer
Ellian, maar dat is niet de afgesproken lijn. Dat zette me wel aan het
denken. Toen dacht ik: nou ja, ik ga niets bijzonders vragen. Dat kon
hij niet weten; ik wilde hem alleen maar een hart onder riem steken.
Uiteindelijk is het allemaal digitaal goed gekomen, maar het triggerde
mij wel. Het zit nu zo ingebakken. Als een Kamerlid komt, dan is het:
oeh, we mogen geen contact hebben. Ik ben heel benieuwd naar de
opvattingen van de minister hierover. Ik vraag niet om een oneindige
verruiming, maar ik vraag wel of we het gesprek kunnen voeren over de
vraag hoe je enige verruiming en vrijheid kan toelaten, natuurlijk
zonder dat dit afbreuk doet aan de ministeriële
verantwoordelijkheid.
De heer Sneller (D66):
De crux zit, denk ik, in dat laatste. Volgens mij willen we allemaal dat
het ruimer wordt. Maar vervolgens gaat het ook om de veiligheid van
ambtenaren. Als zij zich vervolgens vrij voelen om ook met Kamerleden te
praten, dan moeten we helder zijn over de grenzen waarbinnen dat
plaatsvindt. En dat is dus de vraag. Waar ligt volgens de heer Ellian
die grens? Daarnaar was ik benieuwd. Hij begon met te zeggen dat zij hun
mening moeten kunnen geven. Ik ben het helemaal met hem eens dat het
allemaal soepeler moet en dat de parlementair contactpersoon dat bij
wijze van spreken gewoon per ommegaande doet. Nou is de ervaring dat dit
allemaal heel snel gaat, maar dat moet wel. Waar ligt volgens de heer
Ellian nou precies de grens tussen "feitelijk" en "mening"?
De heer Ellian (VVD):
Haha! Daar zijn natuurlijk boeken over volgeschreven. Laat ik mij
wederom beperken tot mijn bescheiden lokale ervaring. De afwegingen van
het college in Almere waren inzichtelijk. Je kon dus zien welke
argumenten voor en welke argumenten tegen waren aangedragen. Dat was
voor mij heel verhelderend, want aan de hand daarvan kon ik ongeveer,
met een beetje fantasie, inschatten hoe de discussie was verlopen.
Daardoor kon ik ook zien op basis waarvan de afweging tot stand was
gekomen. U vraagt mij: wat is een mening? "De lucht is blauw" is voor
mij een feit. Een mening kan zijn: als er te veel straaljagers in de
lucht rondvliegen, dan zou de lucht misschien groen kunnen worden. Dat
kan een feit zijn, want dat kan in een onderzoek staan en dan kun je dus
zeggen dat het is gepresenteerd, maar het kan ook een mening zijn. Wat
ik juist zou willen bevorderen, wat de kinderopvangtoeslagaffaire ons
heeft geleerd, is: vrijheid van de geest om intern te kunnen nadenken en
vrijheid naar ons toe als wij een vraag stellen, zodat men zich dan niet
bekneld voelt en zegt "ik kan je alleen vertellen dat het bedrag 7,8
miljoen is en dat er 680.000 gevallen zijn". Maar ook misschien even een
analyse zonder … Dat vereist van ons dat wij fatsoenlijk omgaan met die
ambtenaren, dat wij beschaafd zijn en dat wij de minister
aanspreken.
De voorzitter:
De heer Sneller, afrondend? Nee? Hij is tevreden. U continueert.
De heer Ellian (VVD):
Ja, dat ga ik doen. Mijn laatste punt. Ik hoop dat ik de tijd niet heb
volgesproken, want ik begon over de beheersing door de Kamer.
Voorzitter. Het laatste punt is een belangrijk punt. Ik heb het niet
zelf bedacht. De eer hiervoor gaat naar de commissie-Bosman, maar er is
ook een duidelijk relatie met het advies van de Raad van State. Het is:
ambtelijk vakmanschap centraal stellen, zodat de onmisbare bijdrage van
het ambtelijk korps tot zijn recht komt. Zowel de Raad van State als de
commissie-Bosman constateert namelijk dat het noodzakelijk is om
krachtig te benadrukken dat loyaliteit aan de publieke zaak centraal
staat, zodat de objectiviteit en deskundigheid meer centraal komen te
staan, maar ook interne discussie en tegenspraak aangemoedigd worden,
zodat voor iedereen duidelijk is dat loyaliteit te prijzen is — en nu
komt hopelijk ook het antwoord op de vraag van mijn collega van
GroenLinks — maar dat loyaliteit aan de publieke taak centraal staat en
niet loyaliteit aan de bewindspersoon. Ambtenaren zijn nu vaak
informatiemanagers geworden. En áls de informatie al beschikbaar is,
lopen zij zij aan zij met voorlichters. En met welk doel? Om
bewindspersonen uit de problemen te houden of om incidenten klein te
houden. Maar dat is niet de kerntaak van een ambtenaar. Vakmanschap moet
centraal staan.
Ik besef overigens ook hierbij weer terdege dat de Kamer zelf aan de lat
moet durven te staan. Het is immers goed voor te stellen dat, gelet op
alle Kamervragen, debatten en andere verzoeken, ambtenaren vaak bezig
zijn met het managen van incidenten in plaats van tijd te besteden aan
vakinhoudelijk werk.
Voorzitter, afsluitend. De Raad van State constateert dat op
kernposities stabiliteit en continuïteit noodzakelijk zijn. Ambtenaren
rouleren nu te veel, waardoor een departement ook aan inhoudelijk gezag
inboet. Hoe ziet de minister dit, ook in navolging van de zojuist
gememoreerde motie-Lodders? Is zij bijvoorbeeld bereid om de beroemde
rouleercultuur te laten varen of kritisch tegen het licht te houden, en
ambtelijk vakmanschap, dus deskundigheid en continuïteit, op de
voorgrond te stellen? Hoe kijkt zij aan tegen loyaliteit naar de
publieke taak? Zou deze trouw aan de publieke taak wellicht vastgelegd
kunnen en moeten worden, bijvoorbeeld in de ambtenareneed? Trouw beloven
aan de publieke taak lijkt mij een mooie en belangrijke stap in het
herstel van vertrouwen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Snels, gaat uw gang.
De heer Snels (GroenLinks):
Dat was wel een heel mager antwoord op mijn vraag. Het ging mij
natuurlijk niet alleen maar om het effect van coalitiedwang, want daar
gaat het uiteindelijk om. De heer Ellian begon niet voor niks over: we
moeten als Kamer ook naar onszelf kijken. Dat is natuurlijk een beetje
het probleem als je naar de Grondwet kijkt. We zijn individuele
Kamerleden, maar iedereen weet dat er coalitiedwang is. Die
coalitiedwang, dat korset van de coalitie, wordt des te nijpender als de
meerderheden zeer krap zijn of als er zelfs geen meerderheid is aan de
overkant. Daarom hoor ik toch graag een reflectie van de VVD op de
stelling van de Raad van State — dit is een analyse van de Raad van
State — dat juist die hele beperkte meerderheden ervoor zorgen dat de
ministeriële verantwoordelijkheid onder druk komt te staan, de
incidentgedreven politiek een impuls krijgt en er een neiging bij
departementen gaat ontstaan om bewindslieden uit de wind te houden,
omdat anders de coalitie in gevaar komt. Dus graag een reflectie van de
VVD op de stelling van de Raad van State dat het misschien verstandiger
is om te werken met iets grotere meerderheden.
De heer Ellian (VVD):
In het slot van mijn betoog, waarin ik een voorstel deed over trouw
beloven aan de publieke taak — ik ben heel benieuwd naar het antwoord
van de minister daarop — ligt de kern van mijn reflectie besloten, zeg
ik tegen mijn collega van GroenLinks. U sluit namelijk af met de
constatering van de Raad van State dat het beschermen van de
bewindspersoon en het managen van incidenten leidend is geworden. Maar
we moeten beginnen met de vaststelling dat dat niet zo zou moeten zijn.
Bescherming van de bewindspersoon is op zich een te prijzen
uitgangspunt, maar is niet de kern. De kern is dat u en ik ... Nou, wij
zijn niet het goede voorbeeld, want wij zijn volksvertegenwoordigers.
Centraal staat de gewone man en vrouw op straat, de Nederlandse inwoner,
het Nederlandse volk: de publieke taak. Alles wat daarbovenop komt, vind
ik ondergeschikt aan die publieke taak, dus ook coalitiedwang. Ik vind
dat overigens een vervelende ... Het is misschien de politieke realiteit
dat die bestaat, maar we zouden er met elkaar naartoe moeten dat binnen
departementen de cultuur ontstaat — daar hebben wij een rol in — dat
niet incidenten leidend zijn of angst. De angst dat er dingen fout gaan,
is er evident. Maar er zou juist een cultuur van vrijheid moeten zijn,
het gevoel "ik kan iets aan de orde stellen" en het gevoel dat de Kamer
daar dan serieus iets mee doet.
En een ruimere meerderheid is natuurlijk op zich altijd handig, maar ook
niet zaligmakend.
De voorzitter:
U heeft toch een antwoord gekregen, meneer Snels. We kunnen door.
Mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Weet u, voorzitter? Ik merk toch dat ik hier erge jeuk van krijg. Er
wordt hier toch over andere Kamerleden gezegd dat zij niet goed kunnen
debatteren, dat zij veel debatten aanvragen, dat zij te veel op
incidenten zijn gericht. Ik zeg niet dat de heer Ellian dat doet, maar
dat is toch een beetje de sfeer die hier wordt gecreëerd. En dan neem ik
eventjes het debat in gedachten dat wij als commissie-Financiën twee
jaar geleden op de allerlaatste vergaderdag voerden, waarin wij het lot
van een klokkenluider redden. Het was namelijk zo dat er juist iemand
bij de Belastingdienst was die niet naar Kamerleden ging met informatie,
maar die naar de rechtbank ging met informatie, die ervoor zorgde dat de
rechtsstaat zijn werk kon doen en dat duidelijk was dat die ouders niks
hadden gedaan. Naar die persoon werd de jacht geopend. Daar kregen wij
lucht van. De hele Kamercommissie nam het op voor die individuele
ambtenaar. Wij zeiden: stop met deze heksenjacht. Dat was een incident
volgens de staatssecretaris. Dat was een incident volgens de framing van
al die woordvoerders van Financiën. "Kijk de Kamer nou eens hijgerig
doen!". We moeten echt oppassen dat we in het frame gaan stappen dat
Kamerleden de vijand zouden zijn van ambtenaren. Geenszins! Echt niet!
Ik ben het er gewoon niet mee eens. Het is nu een beetje over het hoofd
van de heer Ellian heen, maar het is een oproep aan ons allemaal om
ermee te stoppen een karikatuur van onszelf als Kamer te maken. Dat
klopt gewoon niet.
De voorzitter:
Daar hoeft u niet op te reageren, maar het mag wel.
De heer Ellian (VVD):
Als u mij toestaat, voorzitter, heel kort. Ik onderschrijf dit betoog
van mevrouw Leijten helemaal. Dat is eigenlijk ook wat ik probeer uit te
drukken. We moeten juist aan de lat staan voor die gevallen — ik vind
"incidenten" ook geen prettig woord, eerlijk gezegd, want soms is het
gewoon een urgent geval en zou je het ook zo kunnen noemen — waar wij
ons genoodzaakt voelen om aan de bel te trekken of om op de rem te
trappen. Dat moeten we dus juist doen, want daarvoor zijn we. Ik
bedoelde meer de stroom aan Kamervragen; ik weet niet wie dat zojuist
memoreerde. Ik zou zelf afsluitend hier ook een worsteling op tafel
willen neerleggen. Ik worstel er ook mee. Ik zie wekelijks giga
stemmingslijsten langskomen. Ik zie belangrijke onderwerpen. Dan denk ik
"zal ik een motie indienen of niet?", in de wetenschap hoeveel mensen
daar dan weer mee aan de slag moeten. Dat is de worsteling die ik heb,
terwijl het geval dat mevrouw Leijten nu benoemt juist het geval is
waarvan ik zeg: dan ben je op je best als Kamerlid, dan heb je iets
verbeterd voor de mensen. Al die moties die hier passeren … Ik heb
daarmee geen oordeel over mijn collega's; ik ben net nieuw. Maar ik zie
wel dat de hoeveelheid van wat we doen groot is.
De voorzitter:
Mevrouw Leijten. O, u bent klaar. Dan geef ik graag het woord aan de
heer Bisschop van de fractie van de Staatkundig Gereformeerde Partij
voor zijn bijdrage.
De heer Bisschop (SGP):
Meneer de voorzitter, zeer bedankt. Politieke macht moet een gezicht
hebben. Dat is een belangrijke onderstreping in het waardevolle advies
van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid.
Ministers vormen als hoofd en leiding van het ministerie dat politieke
gezicht. Maar de relatie tussen hoofd en lichaam kost nog steeds
hoofdbrekens. De relatie tussen de verschillende politieke entiteiten
zorgt ook af en toe voor storing. De Raad van State waarschuwt terecht
voor het voeden van overspannen verwachtingen van wat de overheid kan en
mag. Dit probleem heeft natuurlijk alles te maken met de media en de
maatschappij, zeker, maar de politiek vergroot ook vaak zelf het
probleem. Dat gebeurt bijvoorbeeld als ministers en Kamer de
verantwoordelijkheid voor een stelsel oprekken, zoals we onlangs nog
meemaakten in de commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dan verwijs
ik naar de discussie over schaduwonderwijs. Daar zitten heel veel haken
en ogen aan, maar dat maakt geen deel uit van het stelsel. Er wordt wel
verantwoordelijkheid geclaimd. Het gaat mij niet om de inhoudelijke kant
van de zaak, maar meer om de randvoorwaardelijke kant. Wil de minister
eens onderzoeken hoe we in beleid en wetgeving duidelijker grenzen
kunnen trekken op dit punt?
Voorzitter. Het kabinet kiest sinds kort voor de koers van actieve
openbaarmaking. Dat doet het goed in deze tijd. De verwijzing naar
artikel 68 van de Grondwet klinkt ook stevig. Toch ben ik zo vrij om
daar vanuit de SGP kritische kanttekeningen bij te plaatsen. Dat is niet
omdat wij tegen openbaarheid of tegen transparantie zijn, integendeel,
maar de bedoeling van ons systeem is feitelijk dat de Kamer de juiste
informatie ontvangt. Ik sluit min of meer aan bij datgene wat collega
Arib zojuist heeft ingebracht. Die informatie moeten niet alleen
feitelijk juist zijn, maar ook gewogen zijn op relevantie. Niemand heeft
er baat bij dat we mega-, gigabytes met informatie krijgen,
ongecensureerd, ongestructureerd of wat dan ook. Gaat uw gang. In die
bak grabbelen schiet niet op.
Voorzitter. Het lijkt erop dat de nieuwe lijn een beetje is geworden om
zo veel mogelijk stukken naar de Kamer te sturen. Ik ben daar, eerlijk
gezegd, niet in geïnteresseerd. Ik wil de relevante stukken hebben. Op
basis daarvan moet ik tot een afgewogen oordeel kunnen komen. Want als
dat zo gebeurt, dan kan het ministerie een vinkje zetten, maar de
kwaliteit van de informatie wordt er niet beter op en ambtenaren voelen
zich steeds ongemakkelijker bij grenzeloze openbaarheid. Wat gaat de
minister hierin doen?
De heer Sneller (D66):
Op de agenda staat onder andere de beleidslijn actieve openbaarmaking
nota's. Daar staat gewoon: het streven is zo veel mogelijk één
beslisnota. Dat zal er in het begin niet per se een zijn, maar het
streven is één beslisnota. Er zit zelfs een format bij van hoe dat eruit
moet zien. Ik ben het helemaal eens met de woorden van mevrouw Arib dat
we hier geen vrachtwagens moeten krijgen, maar er wordt hier één
beslisnota als achterliggend document genoemd. Het voorstel van de heer
Snels voor een register dat passief openbaar kan worden gemaakt, vind ik
interessant. Waar haalt de heer Bisschop het vandaan dat het de nieuwe
lijn zou zijn om hier actief karrenvrachten naar binnen te laten rijden?
Hier staat iets heel anders. Wat wil hij dan nog weggelaten hebben uit
de beslisnota?
De heer Bisschop (SGP):
Sorry, ik had de microfoon even uit moeten zetten. Excuus, want nou bent
u niet in beeld geweest. Ik zal hem uitzetten, dan mag u de vraag nog
een keer stellen en dan komt u in beeld. Nee, zal ik maar gewoon
antwoorden? Er zitten heel goede aanzetten in de beleidsnota. Absoluut.
Alleen, de afgelopen tijd rolde de ene informatiestroom als het ware
over de andere in de discussie over hoe we het eigenlijk willen hebben.
Misschien is dat ook een beetje beeldbepalend geweest. Dat beeld is een,
nou, "verschrikking" wil ik niet zeggen, maar het is niet aantrekkelijk.
Als het werkelijk gaat op de strakke manier die is beschreven in het
format in de beleidsnota, dan krijg ik dat graag bevestigd door de
minister en dan wil ik daarbij de garantie dat dat format daadwerkelijk
de relevante stukken betreft. Dan heb ik eigenlijk niet zo veel behoefte
aan nog een onderliggend bestand van geregistreerde stukken. Artikel 68
van de Grondwet betreft niet de compleetheid van de informatie, maar de
relevantie van de informatie. In die zin denk ik dat onze standpunten
misschien minder ver uit elkaar liggen dan even gesuggereerd werd.
De heer Sneller (D66):
Dat zou mooi zijn. Maar de relevantie is ook een beetje in the eye of
the beholder, zou ik de heer Bisschop willen voorhouden. Want hij is
misschien geïnteresseerd in een bepaald aspect van een wetsvoorstel,
terwijl ik in een compleet ander aspect geïnteresseerd ben. Hij wil
misschien een uitvoeringstoets over dat voorstel lezen, terwijl ik juist
benieuwd ben naar de constitutionele inbedding, om maar een boom in het
bos te noemen. Is die relevantie dan niet juist lastig te beoordelen
voor het kabinet en zou het niet juist aan de Kamer moeten zijn — een
Kamer met 150 Kamerleden, een verscheidenheid van fracties, Kamerleden
en groepen — om dat vervolgens te kunnen beoordelen? Is het daarom niet
juist nuttig om te weten wat eventueel de onderliggende zaak is?
De heer Bisschop (SGP):
Ik denk dat de onderliggende zaak — in die zin zou de ministeriële
verantwoordelijkheid ook moeten functioneren — in eerste instantie de
professionaliteit van de ambtelijke staf is. Die zal vanuit zijn
deskundigheid moeten beoordelen wat de meest relevante stukken zijn.
Politiek gezien kan het best zo zijn dat je andere accenten legt en meer
informatie wilt. Als in dat voortraject inhoudelijk relevante stukken
zijn aangereikt — dat komt terug in de begeleidende nota — dan kan het
verwijt niet zijn dat het kabinet informatie onder de pet houdt als een
politieke fractie meer informatie over een ander aspect wil. Dat kan
altijd. Die ruimte moet er natuurlijk blijven. Dat spreekt vanzelf. Ik
denk dat hierin die nieuwe balans gevonden moet worden: hoe weeg je nu
de relevantie? Dan doe je een beroep op de professionaliteit van de
ambtelijke staf, lijkt mij.
De voorzitter:
Helder. U continueert.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. De Raad van State vindt dat er opnieuw aandacht nodig is
voor contacten tussen ambtenaren en politici. Opvallend is dat de
commissie-Scheltema in 1993 — dat is dus vijf jaar voor de oekaze-Kok —
al heeft gezegd dat de mogelijkheid van het horen van ambtenaren door de
Kamer intensiever benut zou moeten worden, omdat dit zowel voor de Kamer
als voor de minister voordelen kan hebben. Er werd destijds gesproken
over — u raadt het nooit! — een cultuuromslag. Zou de minister dit woord
nu ook gebruiken?
Het valt de SGP op dat de Raad van State verwijst naar de rol van
commissies, ook in buitenlandse parlementen. Deelt de minister de lijn
dat direct contact met ambtenaren vooral in het kader van een
vertegenwoordiging van de Kamer dient plaats te hebben, en dat
individuele contacten bij voorkeur zo veel mogelijk indirect moeten
verlopen? Ik kan me voorstellen, in de lijn van mevrouw Leijten, dat je
op enig moment ook dat een-op-eencontact wil, maar je maakt het wel heel
erg complex als je dat een-op-eencontact als standaard neerzet. Onze
suggestie, behalve die van die politieke contactpersoon, is om vooral
als commissies rechtstreeks met ambtenaren contact te hebben, zonder
tussenkomst van de bazen. Dat voorkomt dat je een te grote divergentie
in informatie en politieke divergentie krijgt. Misschien wil de minister
daar ook een reflectie op geven.
Voorzitter. Natuurlijk is politieke verantwoordelijkheid en
verantwoording geen taak van ambtenaren, maar de beperking tot het
verstrekken van feitelijke informatie klinkt nog steeds erg strikt.
Kunnen we voor een royalere formulering misschien iets leren van de
manier waarop andere parlementen dat vorm hebben gegeven? De SGP wil wel
voorkomen dat we gaan juridiseren en ten onrechte denken alles in
schriftelijke aanwijzingen te kunnen dichttimmeren. Ik onderstreep het
belang van de rolvastheid die de Raad van State benoemt. Alleen dan
kunnen we een beetje ontspannen omgaan met de ruimere Kamers.
Voorzitter, ik wil het in eerste instantie even hierbij laten. Dank u
zeer.
De voorzitter:
Dank u. Mevrouw Leijten van de SP.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik weet niet hoe het afgelopen weekend is geweest, maar in het weekend
daarvoor is vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken druk gebeld met
allerlei nieuwe fracties in deze Kamer, waarbij werd gezegd dat ze toch
vooral niet voor de motie-Beckerman moesten gaan stemmen. Dan zou de
Kamer er namelijk verantwoordelijk voor worden dat de hersteloperatie in
Groningen stil zou komen te liggen en zou vertragen. Wat was het geval?
Deze minister, demissionair, had besloten dat een aangenomen
wetsvoorstel, waarvan delen door de Kamer waren veranderd, even niet
uitgevoerd hoefde te worden. Terecht zeiden staatsrechtgeleerden en
Kamerleden: dat gaat zo niet! Een Kamermotie kan je niet uitvoeren. Dat
is ongebruikelijk. Dat moet je in de ministerraad besluiten. Dan blijft
er voor de Kamer weinig anders over dan de nucleaire optie, namelijk een
bewindspersoon wegsturen. Dat gebeurt natuurlijk niet zo snel. Maar een
deel van een wet niet uitvoeren kan echt niet. En toch ging dat bellen
door. Het weekend dáárvoor werd er vanuit het ministerie van Financiën
druk gebeld naar allerlei journalisten over opgedoken signalen dat er
wel degelijk was gezegd dat het memo-Palmen niet gearchiveerd moest
worden. Er werd gezegd dat ze dat wel eerder dan vlak voor de wedstrijd
van het Nederlands elftal hadden gemeld aan de journalisten van Trouw en
RTL.
Dit is dus hoe het gaat, met al die woordvoerders en al die
perscontacten. Dit is hoe het gaat met Kamerleden, maar ook met de pers:
intimideren, sensibiliseren of hoe je het ook wilt noemen, liegen, op
een verkeerd spoor zetten, framen. Daar kwam de Raad van State dan heel
vriendelijk bij met "ja, ach, de Tweede Kamer klopt het maar een beetje
op". Er kwam meteen een tweetje van oud-lid Verhoeven - van diezelfde
partij die wist dat Kamervragen van deze zelfde Kamervoorzitter verkeerd
beantwoord waren, weet u wel? Er was geen contact geweest en geen
bemoeienis met de documentaire-Kaag, noch vanuit het ministerie van
Buitenlandse Zaken noch van D66 zelf. Zij weten gewoon dat er verkeerd
beantwoorde Kamervragen in de Kamer liggen, en zwijgen daarover. Ze
zeggen: nee, het ligt toch allemaal aan de Kamer; dat is allemaal
incidentgedreven politiek. Ik zou zo graag willen dat we het echt zouden
hebben over de kwesties die er zijn. Het staat allemaal zo mooi en
geduldig op papier, maar de werkelijkheid is zo anders. De cultuuromslag
moet komen van de ministeries. De cultuuromslag moet komen van deze
demissionaire bewindspersoon, die nog altijd geen antwoord geeft op die
vraag: waarom stond er nou "Pieter Omtzigt, functie elders"; wie bedacht
dat? We hebben er Kamervragen over gesteld. Die worden niet beantwoord.
Er is een debat over geweest. Er zijn geen herinneringen. Dat is toch
geen porem? Leg uit waarom dat gebeurt! Dan kunnen we beslissen of we
dat logisch vinden, of we dat aannemen. Ik denk dat je daarmee de
ambtenaar die het opschrijft, uiteindelijk meer beschermt dan door
erover te liegen.
Voorzitter. De situatie waarin we zitten, is opmerkelijk omdat er een
herwonnen besef is dat transparantie niet een trucje is maar gaat over
de waarheid, maar ook gewoon over de rol van het parlement. Er wordt
gesproken over "macht en tegenmacht". Dat vind ik een beetje lastig,
want ik wil niet de tegenmacht zijn, maar een medemacht. Ik wil niet
gezien worden als een hindermacht of altijd maar speuren in allerlei
stukken en weer Kamervragen stellen. Ik wil serieus genomen worden. Ik
ben niet cynisch over de situatie, maar ik heb niet het vertrouwen dat
deze minister, deze demissionaire minister, dat gaat doen. Want ik zie
dat het voorstel voor de beleidslijn actieve openbaarmaking nota's nog
altijd al die gronden heeft om die nota's niet te verstrekken, en de
beleidslijn wordt gemaakt zonder bemoeienis van diezelfde
volksvertegenwoordiging, die hierom vraagt. Er staat wel in allerlei
brieven "Ik ga graag met de Kamer in contact", maar er ligt nu iets
waarvan ik denk: waar is dan onze rol en hoe is die rol dan? Ik hoor van
de Voorzitter van deze Kamer dat de Griffier eventjes gaat praten met
ambtenaren over hoe de Kamer bediend moet worden. Ik schrik daarvan. Dat
is geen goede cultuur. Dat moet met ons. Daarom heb ik twee weken
geleden een motie ingediend die morgen in stemming komt, want de
Voorzitter heeft gevraagd dit debat af te wachten. In die motie zeggen
we dat we hierin mede een leidende rol krijgen. Wat is nou het belang
van de Staat? Kamerleden zijn geen onredelijke mensen die altijd alles
maar openbaar zouden willen hebben, maar zij weten wel feilloos wat ze
nodig hebben om hun werk goed te doen.
Voorzitter. Dan de oekaze-Kok, waar het al even over ging. Wat mij
stoort, is dat die oekaze eigenlijk doet alsof Kamerleden dit niet aan
zouden kunnen en hier niet goed mee om zouden gaan. Maar wat mij ook
stoort, is dat het besef er niet is dat de bescherming van de ambtenaar
eigenlijk de bescherming van bewindspersonen is. Schrijft dat dan op!
Want een heel leger aan voorlichters, beeldbepalers en noem het allemaal
maar op is er ook alleen maar voor dat beeldmerk. En er wordt in de
ministerraad gewoon gesproken over: wat verstrekken we niet aan de
Kamer? We hebben dat allemaal kunnen lezen. Menno Snel wordt dan
geholpen door Ferd Grapperhaus en het ligt allemaal aan de Kamerleden,
die alleen maar in beeld willen zijn. In het debat waarover Koolmees dat
zei, redden wij een klokkenluider van ontslag en intimidatie en toonden
wij eigenlijk aan hoe verkeerd de informatie is. Maar die oekaze-Kok of
die oekaze-Rutte geldt toch niet voor de hele Kamer? Het is toch zo dat
coalitie-Kamerleden gewoon uitgenodigd worden, juist om geïnformeerd te
worden over beleid en wetten? Dat is toch zo? Het is toch zo dat
Kamervragen van oppositie-Kamerleden gewoon minder serieus genomen
worden op de ministeries? Is ook op dat punt niet een cultuurverandering
nodig, zou ik willen vragen.
Voorzitter, tot slot: de beslisnota's openbaar of alles. Ik zie de
worsteling ook. Ik zit ook niet te wachten op een enorme kliko aan
stukken, want dat is ook een mechanisme om je het bos in te sturen. Maar
ik zou er eigenlijk wel wat voor voelen om het eens een keer te
proberen. Wat betekent het nou als je bij een wetsvoorstel alles
openbaar maakt? En hoe evalueren wij dat dan precies? Het debat van
zojuist tussen Joost Sneller van D66 en de heer Bisschop van de SGP
geeft dat natuurlijk precies aan: wie beslist nou wat relevant is of
niet? Waarom doen we het niet gewoon eens met vijf wetsvoorstellen in
vijf verschillende commissies, waarna we dat met elkaar evalueren? Werkt
dat of werkt dat niet? Wat hebben we evident niet nodig? En hoe gaan we
dat nou verder doen? Die beslisnota komt namelijk weer uit de koker van
dezelfde minister die ik de afgelopen jaren niet heb zien bijdragen aan
de transparantie. Wij zouden juist zo wensen dat we dit moment van dit
nieuwe bewustzijn van Kamerleden maar ook in de publieke opinie via
media en noem het allemaal maar op wel zouden gebruiken om een
verbetering toe te passen in plaats van mooie woorden op papier maar
geen cultuurverandering.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Een vraag van mevrouw Arib.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik ben het helemaal met mevrouw Leijten eens over de ervaringen die zij
heeft. Dat heeft iedereen de afgelopen periode kunnen zien, ook het feit
dat achter de schermen gewoon collega's worden bewerkt om ergens voor of
tegen te stemmen. Dan heb ik het nog niet over schadeacties tegen
collega's die hun nek uitsteken. Die cultuur moet dus ook veranderen.
Daar ben ik het helemaal mee eens. Ik vind ook dat het aan de Kamer is
om daar een rol in te spelen. Nou hebben we een nieuwe Kamer. Deze
minister is demissionair, dus daar kunnen we niet zo heel veel van
verwachten, denk ik. Er komt ook een nieuw kabinet. Hoe zouden wij daar
als Kamer een leidende rol in kunnen hebben, zodat je niet de komende
vier jaar weer alsmaar moet vragen, bedelen en smeken? Ik sta open voor
elke aanbeveling of nieuwe werkwijze, maar tegelijkertijd moet de Kamer
daar ook iets mee.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik ben dat helemaal eens met mevrouw Arib van de Partij van de Arbeid.
Welkom terug, trouwens. Heel fijn om u weer te zien. Ik heb bij de
Ramingen een motie hierover ingediend. Dat is dan namelijk een verzoek
aan het Presidium; daar weet u alles van. Dat is procedureel. In die
motie staat: verzoekt het Presidium een commissie of werkgroep vanuit de
Kamer samen te stellen die het mandaat heeft om met de regering
afspraken te maken over de omgang met artikel 68 en het verstrekken van
informatie, de omgang met het beroep op het belang van de Staat om
stukken niet te verstrekken, de omgang met burgersignalen die duiden op
problemen in wetten of in de uitvoering, en de omgang met de
beantwoording van Kamervragen en met verschillen tussen ministeries en
inhoudelijke verschillen ten aanzien van Kamerleden van de oppositie en
de coalitie. Daar zouden we nog aan kunnen toevoegen: de omgang met de
oekaze-Kok.
De Voorzitter heeft mij gevraagd om deze motie aan te houden, omdat
zijzelf met een werkgroep-Van der Staaij bezig is. Maar die
werkgroep-Van der Staaij gaat vooral naar de rol van de Kamer kijken.
Dat is heel nuttig en heel nodig; daar hebben we het vandaag ook over
gehad. Maar ik ben ambivalent over deze demissionaire regering, om wat
er allemaal is gewisseld en wat er allemaal is gezien en om de ervaring
die we nog steeds hebben met die intimidatie en dat sensibiliseren. Maar
ik vind wel dat we dit moment moeten gebruiken om mede aan het stuur te
komen. Ik heb het wel genoemd: eigenlijk zou je die nieuwe
transparantie, die voornemens van de regering, als een soort groot
project moeten zien — dat gebeurt altijd bij de financiële kant van de
zaak, bij grote uitgaven zoals het aanleggen van spoor of de aankoop van
militair materieel — zodat de Kamer weet wat er gebeurt, op de hoogte is
en mede een "go" kan geven.
Dat zou ik zo graag hier willen inrichten. Dat is eigenlijk wat ik met
die motie beoog. Ik wil dat we vooruitgaan. Ik wil niet dat we straks in
een situatie komen waarbij wordt gezegd "we hebben een nieuwe werkwijze;
u mag niks meer vragen", maar dat we echt vooruitgaan, ook als het gaat
om die verschillende omgang met Kamerleden. Ik vind het heel goed dat de
VVD daar nu van zegt: dat vinden we niet goed. We weten allemaal dat het
wel de praktijk is.
De voorzitter:
Nu u zo lekker bent opgewarmd, mevrouw Leijten, zou ik u willen vragen
om de hamer even van mij over te nemen. Dan ben ik de laatste spreker
van de zijde van de Kamer.
Voorzitter: Leijten
De voorzitter:
Dan geeft deze tijdelijk voorzitter graag het woord aan de heer Bosma
namens de fractie van de PVV.
De heer Martin Bosma (PVV):
Dank u wel. Zijn we niet allemaal tijdelijk, denk ik dan.
Voorzitter. Collega Sneller begon met een verwijzing naar de grondwet
van de Verenigde Staten van Amerika. Dat siert hem. Ik ben een kindje
van de jaren zeventig. In die tijd hadden we een Koude Oorlog en de
tegenstrever was de Sovjet-Unie. Die had ook een prachtige grondwet.
Daarin werd elke vrijheid gegarandeerd. Elk volk had
zelfbeschikkingsrecht. Als je dat las, dacht je: weet je wat, waarom
emigreer ik daar niet naartoe? De praktijk was evenwel anders. Het is
goed om even te kijken met de ervaringen met het Oostblok, want dit is
de laatste week, na 700 jaar, dat wij als Kamer en de voorlopers daarvan
hier zitten, en dan worden we afgevoerd naar een DDR-gebouw. Het is dus
goed om alvast in Oostbloksferen te komen.
Maar de praktijk is altijd anders. Er bestaat altijd een verschil tussen
wat er op papier staat en wat er in werkelijkheid gebeurt. Vorige week
donderdag zei deze minister bijvoorbeeld dat Nederland gekenmerkt wordt
door institutioneel racisme. Daarmee zegt zij dus dat bijvoorbeeld
artikel 1 van de Grondwet lucht is, dus eigenlijk niet bestaat en
hooguit een soort voornementje is. Ook daar zien we dus al het enorme
verschil tussen letter en geest.
Voorzitter. We hebben het natuurlijk over artikel 68 van de Grondwet.
Mag ik van deze minister nog even hardop horen dat die informatie die
wij nodig hebben een individueel iets is van de Kamer? Ik wil dat gewoon
nog eens even horen. De minister is demissionair, dus die is aan handen
en voeten gebonden, maar dat wil ik gewoon even horen, namelijk dat het
gaat om individuele Kamerleden, die gewoon van alles kunnen vragen. Dus
het gaat niet over "de gehele Staten-Generaal" of zo, maar gewoon over
"het individuele Kamerlid Piet". Het Kamerlid moet dat gewoon allemaal
kunnen krijgen.
Het is heel belangrijk dat de Grondwet niet een soort dingetje is dat we
cadeau hebben gedaan. Wij zijn gesticht in 1464. U hoort het; ik zit in
een historische bui. Parlementen, en zo ook dit parlement, hebben altijd
moeten vechten voor hun mandaat, want ze waren gewoon de hulptroepen van
de koning. Zo zijn we begonnen. We zijn geëvolueerd richting het hoogste
lichaam van de democratie. Daar hoort van alles bij. Ik wil maar zeggen:
we zullen dus altijd moeten vechten voor hoe al die mooie woorden
uitpakken. Als ik de heer Ellian hoor zeggen "we zullen het aan de
minister moeten vragen, want zij zorgt voor de beoordeling van het
artikel", dan zeg ik: nee, dat moeten we zelf doen. We zullen zelf
keihard moeten vechten voor bijvoorbeeld artikel 68. Ik noem de gênante
praktijken die wij natuurlijk de afgelopen jaren hebben gezien rondom de
toeslagen. De informatie kwam te laat. Die was te mager. Die was te veel
weggestreept. Die was te veel in het belang van de Staat. Dat kan
allemaal niet. Dan krijgen we allerlei commissies. Ik moet nog zien dat
die wat opleveren. Ik denk dat individuele fracties en Kamerleden
stampij zullen moeten blijven maken rondom macht en tegenmacht.
Voorzitter. Ambtenaren bestaan niet volgens de Grondwet. Dat klopt, maar
ook hier zien we weer de gelijkenis met de Sovjet-Unie, want de praktijk
is ongelofelijk anders. Om maar even een tastbaar voorbeeld te noemen:
bij de affaire rond Sywert van Lienden en de mondkapjes verschenen er op
de staatsomroep in het programma Buitenhof gewoon twee ambtenaren,
namelijk meneer Erik Gerritsen, de voormalig secretaris-generaal van het
ministerie van VWS en meneer Frequin, projectdirecteur van het Landelijk
Consortium Hulpmiddelen, kortom de chef mondkapjes van Nederland. Die
zaten dus in het programma Buitenhof om antwoord te geven op de deining
die politiek bestaat rondom dat hele gedoe met die mondkapjes en de heer
Van Lienden. Ik vind dat een raar figuur. Hoe kan het nou dat ambtenaren
daar verantwoording gaan afleggen c.q. het straatje van de minister gaan
schoonvegen? Ik vraag aan de minister: is dit een tendens of is dit
toeval? Ik heb het vaker meegemaakt. De hoogste ambtenaar op het gebied
van media en cultuur geeft gewoon een interview in Trouw, waarin zij
zegt carrière te willen gaan maken via D66. Ik vind dat allemaal
raar.
De praktijk is natuurlijk heel, heel, heel veel anders. Als je als
Kamerlid fungeert, dan komen de lobbyisten gewoon langs. Dat is ook
hartstikke goed. Twee weken geleden hadden we een debat over de AIVD.
Dan komen allerlei mensen die daar wat mee te maken hebben gewoon even
hun verhaal doen. Dat is hartstikke goed. Vervolgens zien we dat de TIB,
een commissie die toezicht houdt op de geheime dienst, in de publiciteit
treedt en zegt: als dit en dit gebeurt, dan treden we misschien wel af.
Kortom, ze doen aan beleidsbeïnvloeding, prima. We zien dat het in de
praktijk misgaat bij de uitvoering. De Rekenkamer schrijft erover in het
kader van de toeslagenaffaire, maar ook in het kader van hoe de Wet op
de inlichtingendiensten uitpakt et cetera. Het wordt dus door ons of
door het kabinet bedacht. Het klinkt allemaal prachtig. Dan wordt het
over de schutting gegooid en blijkt het niet te werken. Het loopt in de
praktijk gewoon mis. Wat is er logischer dan dat Kamerleden met
ambtenaren praten over hoe het uitpakt in de praktijk? Laten we niet zo
moeilijk doen over die contacten, want die zijn er al. Nogmaals, de
Rekenkamer zegt: het gaat mis bij de uitvoering.
We zien ook in de praktijk dat ministeries vertegenwoordigers hebben
rondlopen op het Binnenhof. Je kunt ze gewoon noemen per ministerie. Dat
vind ik ook helemaal prima. Je ziet ook dat Kamerleden bewerkt worden.
Dat is gewoon de praktijk. Dus laten we niet moeilijk doen over het
contact dat er bestaat tussen ambtenaren en politici. Het is er gewoon.
We hebben op heel veel dingen geen zicht. We hebben geen zicht op de
ABD. We hebben geen zicht op het bewindspersonenoverleg of het
fractieleidersoverleg, maar het bestaat allemaal wel.
De minister is in ieder geval genegen om de oekaze-Kok te verruimen. Dat
siert haar. Maar ik vind dat het heel gewoon moet zijn dat politici
praten met ambtenaren. En ja, dan kunnen we natuurlijk voor de 388ste
keer praten over een cultuuromslag et cetera, maar ja, als ik dan
minister Kaag, de leider van D66, volg en zie dat zij gewoon een
Kamerlid van ons — en ik begrijp dat het gaat om Esther Ouwehand van de
Partij voor de Dieren — aanduidt als "dat mens", en als je in de
propagandashow van mevrouw Kaag ziet dat er heel neerbuigend wordt
gedaan over Kamervragen en dat die gewoon naar de afdeling "KIHR",
kluitje in het riet, gaan, dan kunnen we natuurlijk tot sint-juttemis
praten over artikel 68 van de Grondwet, maar dan bestaat die in de
praktijk gewoon helemaal niet. Je krijgt dan gemeenplaatsen en onzin als
antwoorden op Kamervragen. Dus graag een bespiegeling op de relatie
tussen papier en werkelijkheid.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Zeer bedankt. Ik geef het voorzitterschap graag weer terug aan de heer
Bosma.
Voorzitter: Martin Bosma
De voorzitter:
Ik lust wel wat, dus ik schors voor de lunch. Wat zullen we doen? Een
halfuurtje of drie kwartier? Een halfuur. Dan schors ik tot 12.15 uur en
dan gaan we luisteren naar de minister. Ik wens u allen smakelijk
eten.
De vergadering wordt van 11.44 uur tot 12.18 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de minister.
Minister Ollongren:
Voorzitter, dank. We hebben vandaag een notaoverleg waar we allemaal
lang op hebben gewacht. Het was al voorzien voor januari, als ik me niet
vergis. Door omstandigheden is het pas nu in onze agenda's gekomen,
terwijl het gaat over hele gewichtige zaken. Dat is vanochtend ook
gezegd door de woordvoerders. Het gaat over het advies van de Raad van
State over ministeriële verantwoordelijkheid, de actieve openbaarmaking
van nota's en herziening van de aanwijzingen. Het gaat eigenlijk over
alles wat ziet op transparantie en op herstel van vertrouwen.
Voorzitter. Als u het goed vindt, wil ik beginnen met een vraag die
mevrouw Arib van de Partij van de Arbeid stelde. Het kabinet heeft
natuurlijk uitgebreid gereageerd op het rapport van de parlementaire
onderzoekscommissie, maar mevrouw Arib vroeg hoe ik ernaar kijk als
minister van BZK, die verantwoordelijk is voor de Grondwet en een
heleboel daaraan gerelateerde zaken in de relatie tussen kabinet en
parlement. Ik denk dat wij, toen het rapport van de onderzoekscommissie
verscheen, allemaal de schokgolf hebben gevoeld die ging door ons land,
door het bestuurlijk deel van Nederland en ook door ambtelijk Nederland.
Ik denk dat wij allemaal het gevoel hebben gehad dat er iets is gebeurd
wat nooit had mogen gebeuren en ook nooit meer mag gebeuren. Dat is een
gevoel dat niet mag wegebben, omdat er zo veel gevolgen van moeten zijn.
Zo ervaar ik dat ook. Als minister van BZK, verantwoordelijk voor het
openbaar bestuur, denk ik dat je daar natuurlijk een bijdrage aan wilt
leveren.
Deze aanleiding hadden we niet gewild, maar moeten we wel gebruiken om
ervoor te zorgen dat het over de hele linie van de overheid beter gaat
met de dienstverlening aan burgers. De overheid moet zich zo gaan
organiseren dat de burger centraal staat, niet alleen bij de toeslagen,
maar heel breed, bij alle onderdelen van de overheid. Dat betekent dat
signalen van burgers beter moeten worden opgepikt en dat daar ook naar
moet worden gehandeld. Die signalen moeten dus dwingender zijn als ze op
ons bordje terechtkomen, waar ze ook terecht horen te komen. Dat
betekent dat je nooit mag accepteren dat mensen verdwalen in een soort
bureaucratisch doolhof, wat wel is gebeurd, dat we ervoor moeten zorgen
dat er ook mensen zijn die dit kunnen signaleren, begeleiden en
oplossen, en dat de kwaliteit omhoog moet. Dat geldt voor alles. Dat
geldt natuurlijk voor de uitvoering, maar het geldt ook voor het beleid
en voor de wetgeving. Er moet meer ruimte komen voor maatwerk. Dat
hebben we als kabinet ook geschreven toen we reageerden op het rapport
en toen we ons ontslag hebben ingediend. Het gaat immers vaak over
maatwerk of over grondrechten, bijvoorbeeld over artikel 1: in Nederland
mag niet worden gediscrimineerd. Dat is heel belangrijk. Ook dat is hier
natuurlijk naar boven gekomen. We zouden allemaal willen dat het
handelen van de overheid altijd boven iedere twijfel verheven is. Het is
gebleken dat dat niet het geval is. We hebben daar ook een andere les
uit getrokken, namelijk dat de informatievoorziening aan het parlement
beter en zo transparant mogelijk moet. Ik aarzel een beetje om het woord
"bestuurscultuur" in de mond te nemen, want dat is misschien een beetje
een modewoord geworden. Maar als meer transparantie en het beter
functioneren van alle onderdelen van de democratische rechtsstaat
begrepen wordt onder het begrip "bestuurscultuur", dan wil ik het hier
ook graag zo noemen. Dat in reactie op mevrouw Arib.
Voorzitter. Ik geef even aan hoe ik denk dat ik de beantwoording het
beste kan ordenen. Ik wil in algemene zin nog iets zeggen over het
herstel van vertrouwen, want dat volgt wat mij betreft rechtstreeks uit
wat ik zonet zei in reactie op mevrouw Arib. Daarna ga ik echt in een
heel specifiek aantal onderdelen in op de vragen. Het zijn er zo veel
dat ik aarzel om het blokjes of hoofdstukken te noemen. Ik zeg gewoon
per keer: nu beantwoord ik de vragen die gaan over dit onderwerp. Ik
laat het dan aan de voorzitter over hoe hij dat verder wil inrichten,
maar dan weet u in ieder geval hoe ik het voor mezelf heb geordend. Dus
na enkele inleidende woorden komen er een stuk of acht van dat soort
themaatjes.
De voorzitter:
Als u het zegt wanneer het themaatje voorbij is, dan gaan we dan vragen
stellen.
Minister Ollongren:
Ja, hartstikke goed.
De voorzitter:
Was dit uw inleiding? Dan zie ik al vragen bij mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik denk inderdaad dat het toeslagenschandaal het begin zou moeten zijn
van meer besef van de menselijke maat enzovoorts en zo verder, maar een
nieuwe cultuur heb ik nog niet gezien. Ik begon mijn betoog namelijk met
allemaal zaken die hebben plaatsgevonden in de verhouding tussen Kamer
en kabinet na het aftreden. Dus waarop baseert de minister het dat er
nieuwe cultuur zou zijn of een besef, of een voornemen om het te gaan
doen? Dan wordt het in ieder geval niet in de praktijk gebracht.
Minister Ollongren:
Ik kan een aantal voorbeelden noemen. De heer Sneller heeft er trouwens
ook al een aantal genoemd. Wij maken nu de agenda's van de ministerraad
openbaar. We maken de besluitenlijst van de ministerraad openbaar. We
hebben afgesproken om de Kamer niet langer persoonlijke
beleidsopvattingen te onthouden. We hebben sinds 1 juli — dat is dus
heel recent — de praktijk dat we bij het informeren van de Kamer over
wetgeving en beleid, twee belangrijke onderdelen om ergens te beginnen,
ook de beslisnota's, waar ik zo nog uitvoerig over kom te spreken, naar
de Kamer sturen. Mevrouw Leijten zal mij nooit horen zeggen dat het van
de ene op de andere dag kan worden geregeld; daar moet heel veel voor
gebeuren. De informatiehuishouding, waar de heer Ellian naar vroeg, is
zeker nog niet op orde. Daar kom ik zo ook nog uitgebreid over te
spreken. Maar dat zijn wel allemaal stappen die gezet zijn. Ik hoorde
mevrouw Leijten een paar voorbeelden noemen. Eén voorbeeld had volgens
mij nog te maken met de toeslagenaffaire en het ministerie van
Financiën. Als dat nog niet goed is en beter kan ... Maar volgens mij
heeft de verantwoordelijk staatssecretaris er op dat moment wel voor
gekozen om de Kamer direct het stuk te geven waarnaar gevraagd
werd.
Ik hoorde mevrouw Leijten een ander voorbeeld noemen. Dat vond ik wat
minder illustratief voor het onderwerp dat we hier bespreken, namelijk
hoe om te gaan met een kwestie die speelde tussen kabinet en Kamer over
de Wet versterken. Volgens mij hebben we daar gewoon keurig het debat
over gevoerd en heeft de Kamer daarover gestemd. Daar is niet gebeurd
wat niet normaal gebeurt tussen kabinet en Kamer op zo'n moment,
namelijk dat de Kamer het laatste woord heeft, ook in dat geval.
Mevrouw Leijten (SP):
Laten we dat versterken even laten liggen. Dat er een heel weekend
gebeld is met zeker de nieuwe fracties in deze Kamer over de gevolgen
van een voorstem voor die moties, vind ik echt buiten alle orde. Maar
dat zullen we wel blijven bespreken. Dan het memo-Palmen. Daar gaat het
dan de hele tijd over bij het ministerie van Financiën. Dat heeft de
parlementaire ondervragingscommissie niet eens gekregen. De
staatssecretaris heeft het wel direct openbaar gemaakt, maar daar was
een publicatie voor nodig. Daar was weer voor nodig dat
onderzoeksjournalisten aan de gang waren. Daar is nul, nikkes, nakkes,
nada veranderd.
Minister Ollongren:
Ik kijk er van enige afstand naar, maar ik kan alleen constateren dat de
Kamer heeft gevraagd om een stuk en dat de Kamer dat stuk heeft
gekregen. Waarom dat stuk op dat moment niet precies bekend was, weet ik
niet. Daar kan ik geen antwoord op geven. Maar ik vind het belangrijkste
dat de reflex bij de verantwoordelijke bewindspersoon is geweest: de
Kamer vraagt erom, dus ik ga dat stuk verstrekken.
De voorzitter:
De minister continueert.
Minister Ollongren:
Voorzitter. Dan kom ik op het overkoepelende thema. De heer Sneller zei:
er is geen ruimte voor zelfgenoegzaamheid. Dat ben ik helemaal met hem
eens. Waar we wel aan werken met z'n allen — dat doe je niet vanuit
zelfgenoegzaamheid, maar vanuit zelfreflectie — is vertrouwen, en dan
vooral herstel van vertrouwen. Als je wilt dat de burger de overheid
vertrouwt, moet de politiek ook dat vertrouwen uitstralen. Dan moet er
ook vertrouwen zijn tussen kabinet en parlement. Met andere woorden: het
vertrouwen van burgers in de overheid is mijns inziens afhankelijk van
het samenspel tussen de belangrijke staatsmachten in de parlementaire
democratie. Is die in evenwicht? Is die ook veerkrachtig? Ik denk dat
het advies van de Raad van State, dat natuurlijk al dateert van ongeveer
een jaar geleden, met een belangrijke boodschap is gekomen, namelijk:
dat is er niet. Het hapert. Het samenspel tussen kabinet, Kamer en
ambtenaren hapert. Dat is ook de conclusie. Sommigen hoopten dat de Raad
van State een klip-en-klaar juridisch advies zou geven over artikel 68,
maar dat heeft de Raad van State eigenlijk niet gedaan. Die heeft juist
gezegd: juridificeer dat niet; beschouw kritisch het samenspel tussen
kabinet en Kamer en werk aan herstel van dat samenspel en daarmee aan
het herstel van vertrouwen. Datzelfde geldt natuurlijk, nadat we dit van
de Raad van State hadden gehoord, nog eens extra, a fortiori, via de
parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en ook de
tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties. Het zijn allemaal
relevante inzichten voor hoe die driehoek zou moeten werken: dan heb ik
het over de Tweede Kamer, de beleidsdepartementen en de
uitvoeringsorganisaties en over het steeds verbeteren van de kennis en
de informatiepositie van de Kamer.
De voorzitter:
Zijn we aan het eind van het blokje gekomen?
Minister Ollongren:
Nee.
De voorzitter:
Dan gaan we nog even door.
Minister Ollongren:
Dank u wel. Daar hoort ook bij dat we moeten leren van fouten die
gemaakt worden, want fouten zullen gemaakt blijven worden. We moeten ze
natuurlijk zo veel mogelijk voorkomen, maar we moeten er in ieder geval
van leren. Ook daar moeten we transparant over zijn. Ik wil nogmaals
onderstrepen dat wij demissionair zijn — daar heeft mevrouw Arib gewoon
helemaal gelijk in — maar tegelijkertijd denk ik dat het goed is dat
binnen wat passend is bij de demissionaire status en daar waar de Kamer
die ruimte geeft, het kabinet in ieder geval de stappen moet zetten die
helpen op weg naar dat herstel. Daar zijn we ook mee gestart. Ik denk
dat dat ermee begint dat je zorgt dat de hoofdrolspelers met elkaar dat
gesprek voeren en gemeenschappelijke opvattingen hebben over wat dat dan
eigenlijk is. Wat zijn eigenlijk de regels van onze samenwerking? Hoe
gaan we precies om met ministeriële verantwoordelijkheid en
informatieverstrekking aan de Kamer? Want natuurlijk moet transparantie
daarbij het uitgangspunt is. Ik kom daar zo bij de concrete vragen nog
uitgebreid op terug.
Hetzelfde geldt voor de contacten tussen aan de ene kant het parlement
en aan de andere kant het departement en de ambtenaren. Ook daar zal ik
nog uitgebreid op terugkomen. Ook daar heb ik in de richting van de
Kamer al langer erkend dat daar in de loop van decennia een verkramping
is ontstaan; dat is dus niet iets heel nieuws. Ik heb ook steeds gezegd
dat we de ministeriële verantwoordelijkheid wel moeten respecteren, maar
binnen die ministeriële verantwoordelijkheid kan er eigenlijk meer dan
in het verleden gebeurde. Ik denk dat het advies van de Raad van State —
ik zou moeten zeggen: het ongevraagde advies van de Raad van State —
daarbij erg heeft geholpen.
Voorzitter. Hierna wilde ik eerst ingaan op de actieve en daarna op de
passieve openbaarmaking, maar wellicht zijn er eerst nog vragen.
Mevrouw Arib (PvdA):
Natuurlijk is het heel goed dat de minister even terugkijkt en volgens
mij voor het eerst aangeeft hoe belangrijk het is wat de
kinderopvangaffaire teweeg heeft gebracht, hoe wrang dat ook klinkt. De
minister erkent op haar manier ook met name dat de signalen van burgers
niet tijdig zijn opgepikt of niet serieus zijn genomen. Het is goed om
dat ook gewoon benoemd te hebben. Wat vertrouwen betreft merk ik dat er
heel snel wordt gesproken over het beeld van het kabinet en de Kamer,
die actief is of informatie wil. Daardoor moeten er, zoals de Raad van
State ook in zijn advies schrijft, "meer begrip en ontspanning" komen;
dat is een letterlijk citaat. Natuurlijk is dat heel belangrijk, maar
waar het eigenlijk om gaat, dat vertrouwen, begint met gewoon eerlijk
zijn, gewoon de waarheid vertellen, antwoord geven op vragen. Als dat
niet gebeurt, kunnen we heel goed werken aan beeldvorming en aan
ontspanning en begrip voor elkaar, maar dat is de basis, het fundament.
Dat is de afgelopen periode gewoon geschaad. Een nieuw begin begint dus
met de waarheid spreken. Daardoor kan ook iets worden gedaan aan dat
wantrouwen bij de Kamer maar ook in de samenleving. Want we zien ook in
allerlei sociale media dat dat wantrouwen enorm is gegroeid, omdat
mensen gewoon zien dat informatie bewust of onbewust wordt
achtergehouden. Ik denk dat dat de kern is. Daarna komen begrip en
ontspanning.
Minister Ollongren:
Ik ben het helemaal met mevrouw Arib eens. Dat is eigenlijk ook een
soort van erkenning, denk ik. Ik hoop dat mensen ook gezien hebben dat
het kabinet dat ook heeft willen aangeven, juist ook naar aanleiding van
dat rapport, en daarom ook de zwaarst denkbare conclusie heeft verbonden
aan het feit dat het rapport er lag. Daarom heeft het kabinet de
conclusies getrokken die het heeft getrokken. We kennen inderdaad de
uitdrukking over vertrouwen: het gaat te paard en het komt te voet. We
zullen er dus met z'n allen aan moeten werken, maar natuurlijk begint
dat bij wantrouwen wegnemen door altijd eerlijk en transparant te zijn.
Dat er dan vervolgens altijd nog discussie over kan zijn, is iets
anders. Ik denk dat de feitenbasis en de instelling van openheid het
fundament zijn dat nodig is.
Mevrouw Arib (PvdA):
Goed dat u ook toegeeft, of erkent, dat we het daarover eens zijn. De
minister zegt naar aanleiding van het advies van de Raad van State, waar
ik eigenlijk niet inhoudelijk op in ben gegaan terwijl ik daar ook een
mening over heb, dat het belangrijk is dat er gemeenschappelijke
gesprekken plaatsvinden. Natuurlijk kan dat, bijvoorbeeld waar het gaat
om de rol van ambtenaren. Er zijn ook vragen door collega's gestuurd
over de motie-Lodders. Natuurlijk kan dat in een demissionaire periode,
want dat is iets waar de minister over gaat en niet wij als Kamer. Maar
de ministeriële verantwoordelijkheid en artikel 68 zijn fundamentele
kwesties die de Kamer direct raken. Ik zou ongelofelijk willen oppassen
dat wij straks een soort praatcircuit gaan optuigen met allemaal mensen,
lobbyistenclubs, raden enzovoort, die allemaal een mening hebben over
hoe de Kamer moet worden geïnformeerd. Alleen de Kamer kan daar een rol
in hebben. Natuurlijk is het aan de Kamer om iedereen uit te nodigen,
maar zo'n brede dialoog is ook weer het vervagen van waar het in de kern
om gaat, dus daar zou ik ongelofelijk voor willen waken. Ik zou ook een
beroep op deze minister willen doen om daar geen stappen te zetten
totdat er een nieuwe regering is. Dan kan de nieuwe regering met de
nieuwe Kamer daarover afspraken maken. Maar de minister kan niet tijdens
een demissionaire periode allerlei gesprekken gaan voeren over de
positie van de Kamer. Dat vind ik gewoon niet kunnen, eigenlijk.
Minister Ollongren:
Ik probeer even te kijken of mevrouw Arib en ik het in de kern toch met
elkaar eens zijn, namelijk dat de Kamer uiteindelijk zelf bepaalt of zij
zichzelf goed geïnformeerd acht. Dat staat buiten kijf. Dat is ook, denk
ik, de kern van het samenspel tussen kabinet en parlement.
Desalniettemin hebben wij gedacht, in navolging van het advies van de
Raad van State, om wel te starten met zo'n dialoog. Dat was al voordat
we demissionair waren. Dat hebben we ook aan de Kamer geschreven in de
kabinetsreactie op de voorlichting van de Raad van State. Nu is dat
gaande in een demissionaire periode. Ook daarin bepaalt de Kamer weer
wat kan. De Kamer verklaart bijvoorbeeld onderwerpen controversieel. Als
iets controversieel verklaard is, dan betekent het dat het ophoudt en
dat het inderdaad moet wachten tot een volgende periode. Maar lang niet
alles is door deze Kamer controversieel verklaard. Ik wil maar aangeven
dat de Kamer eigenlijk altijd zelf de grenzen daarin bepaalt.
Ik wil nog een tweede opmerking maken. Als die dialoog wordt gevoerd
tussen de staatsmachten, bijvoorbeeld ter voorbereiding van de
staatscommissie over de rechtspraak, dan wordt er ook een dialoog tussen
de trias politica gevoerd, waarbij dus ook de Eerste en de Tweede Kamer
betrokken zijn. Dan moet je heel duidelijk een onderscheid maken — ik
weet dat beide voorzitters dat doen, maar ik heb daar ook heel veel
respect voor — tussen datgene waar het parlement als instituut
opvattingen over kan hebben, dus bijvoorbeeld over de wijze waarop het
geïnformeerd wordt, en de politieke keuzes die in het parlement en in
het debat worden gemaakt. Daar is natuurlijk altijd alle ruimte voor.
Mevrouw Arib weet als geen ander dat de voorzitter van de Tweede Kamer
in die zin natuurlijk altijd beperkt is in het vertegenwoordigen van de
Tweede Kamer. Dat kan maar tot op zekere hoogte. Iedere voorzitter —
mevrouw Arib deed dat zelf altijd en haar opvolgster zal dat
ongetwijfeld niet anders doen — zal dat ook altijd markeren. Zolang we
maar binnen die grenzen blijven, denk ik dat mevrouw Arib en ik het met
elkaar eens zijn dat het parlement daar uiteindelijk zelf over
gaat.
De voorzitter:
Even afrondend, mevrouw Arib, kort, puntig.
Mevrouw Arib (PvdA):
Afrondend. Het is natuurlijk zo dat de voorzitter, welke voorzitter dan
ook, nooit namens de Kamer iets kan afdwingen. Dat weten we allemaal.
Het is echt aan de Kamer, en dan bedoel ik ook dat de Kamer uit haar
midden een paar mensen, een groep, een commissie of wat dan ook
aanwijst, uiteraard in overleg ook met het Presidium; hoe dat
procesmatig gaat, weten we. Maar het advies van de Raad van State is een
ongevraagd advies. De Kamer heeft er dus niet om gevraagd. Dat staat de
Raad van State ook vrij. Er staan dingen in waarvan ik denk "dat kan
deze minister oppakken", of misschien heeft ze dat al gedaan. Daar is
geen twijfel over. Dat mag allemaal. Gaat het om kwesties of zaken
waarover de Raad van State ongevraagd iets vindt en die de Kamer of de
grondrechten van Kamerleden raken, dan zeg ik: ik zou daar voorzichtig,
terughoudend, mee zijn totdat er een nieuw kabinet is. Daar gaat het mij
om. Maar goed, ik merk dat de minister heel geïnteresseerd is om dat te
gaan doen. Het is uiteindelijk aan de Kamer om daar wel of niet in mee
te gaan. Ik geef mee dat het de minister in een demissionaire periode
past om een beetje terughoudendheid te zijn en dit soort kwesties aan de
Kamer, en misschien aan de nieuwe minister, over te laten.
Minister Ollongren:
Misschien moet ik dat dan nog meer onderstrepen. Het kabinet, het
demissionaire kabinet, respecteert vanzelfsprekend de opvatting van de
Kamer op dat punt. Wij kunnen ook niet anders. Voor een nieuw kabinet is
dat trouwens niet anders. Dat zal ook altijd de opvatting van de Kamer
op dit punt moeten respecteren. Toch hebben wij gedacht die lijn vast te
moeten houden in navolging van wat wij in het najaar aan de Kamer, dus
nog voordat het kabinet demissionair werd, in het nader rapport hebben
geschreven. Daarin hebben we, ook toen al, aankondigingen gedaan over de
passieve openbaarmaking van stukken. Dat is toen vanuit de Kamer niet
tegengesproken, zal ik maar zeggen. Wij veronderstellen dan dat de Kamer
er prijs op stelt dat het kabinet daarmee doorgaat. En ook nu hebben we
bepaalde stappen gezet, bijvoorbeeld door technische briefings aan te
bieden aan de nieuwe commissies, de commissies die zijn ingesteld na het
aantreden van de nieuwe Tweede Kamer. Dat hebben we gedaan in de
veronderstelling dat de Kamer daarmee geholpen is, maar als de Kamer
daar geen prijs op stelt, dan is "nee" natuurlijk ook altijd een
antwoord. Nogmaals, dat is wat je als demissionair kabinet doet in de
veronderstelling dat de Kamer daarmee geholpen is, en niet
andersom.
Voorzitter. Ik heb de indruk dat ik door kan gaan met de beantwoording
van de vragen over de actieve openbaarmaking. Daar zijn verschillende
vragen over gesteld, onder anderen door de heer Sneller en de heer
Bisschop.
Kijk, actieve openbaarmaking is iets anders dan karrenvrachten met
stukken over de Kamer uitstorten en het is ook iets anders dan het
ontstaan van een soort angstcultuur waardoor ambtenaren eigenlijk niks
meer durven te adviseren. Beide zijn uitersten die we volgens mij geen
van allen willen. Daarom begrijp ik ook heel goed dat dit punt wordt
aangesneden.
We zijn er net mee gestart, en volgens mij de heeft de Kamer inmiddels
een beperkt aantal stukken ontvangen — een stuk of twee — waar
beslisnota's bij zitten. Met die beslisnota's proberen we juist om een
en ander zo inzichtelijk mogelijk te maken. Het zijn nota's die in
eerste instantie worden opgesteld voor de bewindspersoon, maar ze zijn
ook voor anderen toegankelijk op het moment dat ze openbaar worden
gemaakt.
In ieder geval twee van de leden hier vroegen: hoe kunnen we nou
voorkomen dat de adviezen té voorzichtig zijn of té omfloerst, waardoor
ze niet het inzicht geven dat we juist graag willen hebben? Nou ja, ten
eerste is het belangrijk dat de bewindspersoon ervan op aan kan dat de
relevante informatie ten behoeve van de besluitvorming aan hem of haar
wordt aangereikt. Ten tweede gaat het natuurlijk over de
proportionaliteit van de ambtelijke organisatie, die echt moet
waarborgen dat de kwaliteit van de advisering in ieder geval op peil
blijft met wat die was. Misschien wordt die door deze nieuwe werkwijze
zelfs wel verbeterd.
Het vergt natuurlijk ook iets van de politiek. Het vergt dat de
bewindspersoon niet alleen in staat is, maar ook gewoon ten volle bereid
is om verantwoording af te leggen over alles wat in die beslisnota is
opgenomen. Alles. Dat geeft ook inzage in de afweging. Uiteindelijk
zitten wij er om besluiten te nemen op basis van aan ons aangereikte
informatie. We zitten er niet altijd om alle ambtelijke adviezen tot het
laatste puntje op te volgen. We zitten er om een besluit te nemen. Dus:
die verantwoording afleggen op basis van transparantie is ongelofelijk
belangrijk.
Tot slot is het voor het politieke debat ook belangrijk om te weten dat
sommige ambtelijke adviezen, nota's et cetera mensenwerk zijn en zijn
opgesteld op basis van de kennis van dat moment. Daar kan ook weleens
een fout insluipen die je pas achteraf constateert. Daar zijn we dan ook
voor verantwoordelijk, maar dat zál gebeuren. Daar kan ik nu maar alvast
voor waarschuwen. Toch is het, denk ik, belangrijk om het zo te doen, om
te zorgen voor dat samenspel.
Dan de vraag wat de precieze reikwijdte wordt van die beslisnota's. Het
gaat om het krijgen van inzicht in relevante alternatieve afwegingen,
feiten en risico's — nogmaals — ten behoeve van die besluitvorming. Er
werd een specifiek voorbeeld aangehaald. Dat voorbeeld ken ik niet, dus
daar kan ik verder niet op ingaan, maar het kan heel goed zo zijn dat er
in aanloop naar zo'n politiek besluit heel kritisch over wordt
geadviseerd. Dat moet dan doorklinken in die beslisnota. En alleen als
er bijvoorbeeld nog een procesbelang van de Staat zou zijn of een andere
echt zwaarwegende uitzonderingsgrond, zit het er niet in. Maar in
principe is het gewoon openbaar. Daarnaast kan er natuurlijk in het
politieke debat altijd nog worden doorgevraagd op basis van wat het
kabinet heeft verstrekt.
De voorzitter:
Meneer Sneller, of niet?
Minister Ollongren:
Ik heb hier nog een paar antwoorden voor de heer Sneller, dus misschien
komt het vanzelf nog.
De heer Sneller vroeg waar het kabinet de grens legt van de actieve
inlichtingenplicht van artikel 68 en hoe die zich verhoudt tot de
inlichtingenplicht van het college uit artikel 169 van de Gemeentewet.
Volgens de Grondwet is de grens "het belang van de Staat". Dat staat
gewoon in artikel 68. Over de uitleg daarvan zijn verschillende brieven
geschreven, maar volgens mij is het beste en meest gebruikte ankerpunt
de Kamerbrief uit 2002 met de uitleg over artikel 68. Maar daaraan wil
ik toevoegen dat wij voortaan persoonlijke beleidsopvattingen wel
verstrekken, zoals het kabinet naar aanleiding van de POK heeft gezegd.
Dat is toen al een aanvulling geweest. En we weten allemaal dat aan die
actieve inlichtingenplicht eigenlijk ook de ongeschreven
vertrouwensregel is gekoppeld. Daar kunnen vanuit het kabinet natuurlijk
geen grenzen aan worden gegeven. Dat is voor de Kamer. Maar een
bewindspersoon moet actief inlichtingen verstrekken zodra hij de
inschatting maakt dat de Kamer op de hoogte moet zijn van bepaalde
informatie. Als de Kamer meent dat zij op de hoogte gesteld had moeten
worden en dat is niet gebeurd, dan roept de Kamer de bewindspersoon ter
verantwoording. Dan beland je soms in de vertrouwensrelatie.
Dat komt materieel overigens overeen met hoe het op gemeentelijk niveau
werkt. Voor de gemeentes is het vastgelegd in de wet, maar materieel is
het eigenlijk hetzelfde.
Tot slot in de categorie "actieve openbaarmaking" vroeg de heer Snels
nog hoe het zit met die landsadvocaatstukken. Voor de beleidslijn over
de adviezen van de landsadvocaat verwijs ik naar de voortgangsbrief POK.
Die wordt volgens mij deze week in een ander debat nog in de Kamer
besproken. Maar kort gezegd worden adviezen verstrekt zolang het niet
nadelig is voor de procespositie van de Staat. Dat betekent dat het zo
kan zijn dat als een procedure of een proces is afgerond, adviezen
kunnen worden verstrekt. Maar dat kan je ook weer niet in z'n
algemeenheid zeggen, omdat dat per casus zal verschillen. Ook adviezen
die zien op een afgeronde procedure, kunnen informatie bevatten die weer
gebruikt kan worden in andere procedures tegen de Staat. Dat moet dus
per keer worden beoordeeld. Met de landsadvocaat wordt nu vooraf
besproken of er echt sprake is van een procesbelang, of dat een vraag
aan de landsadvocaat ook kan worden opgesteld als een meer juridisch
beleidsadvies. Onze verwachting is dat dat ertoe zal leiden dat die
adviezen van de landsadvocaat vaker zullen kunnen worden
verstrekt.
De voorzitter:
Vragen? Ik zie de heer Snels. Ga maar.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik heb een aantal vragen, maar laten we beginnen met de beslisnota's.
Een aantal Kamerleden heeft hier vragen over gesteld. Mijn suggestie was
om, zeker bij grote beleidsbesluiten of grote wetsvoorstellen, een soort
register of inhoudsopgave te maken bij de beslisnota's, zodat je de
achterliggende stukken ook krijgt. Dan kun je namelijk als Kamerlid
kijken of je genoegen neemt met de beslisnota, oftewel met de afwegingen
die gemaakt zijn en welke argumenten daarin een rol hebben gespeeld.
Maar soms zal je ook echt wel dieper willen graven in de afwegingen en
de onderliggende notities, memo's en nota's. Is dat iets waar de
minister over wil nadenken en eens mee wil experimenteren, om te kijken
of dat kan?
Minister Ollongren:
In het algemeen wil ik straks, als ik de vragen over de Wob en de Woo ga
beantwoorden, iets zeggen over het register. We hebben het daar in dat
kader natuurlijk wel vaker over gehad. Als ik de heer Snels goed
begrijp, zegt hij: er zou eigenlijk per beslisnota zo'n register in
moeten zitten. Maar misschien zouden we daarvan moeten afspreken ... Ik
denk dat de heer Snels en de meeste anderen nog niet eens zo'n
beslisnota hebben kunnen zien. O, mevrouw Arib natuurlijk wel. Dat is
mooi! Maar goed, we zijn er echt pas net mee gestart. Ik vind het heel
belangrijk dat de Kamer straks ook aangeeft in hoeverre dat een
verbetering is en in hoeverre we misschien weer verbeteringen in dat
proces kunnen aanbrengen. Daarom hebben we gezegd dat we het een
halfjaar gaan proberen — ik dacht dat dit de termijn was; ik zeg dat
even uit het hoofd — en dat we er daarna naar gaan kijken. Als de heer
Snels ook constateert dat dit niet goed genoeg is, moeten we kijken hoe
we daar een mouw aan kunnen passen. Althans, ik ga ervan uit dat er
tegen die tijd een nieuw kabinet zit.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik heb nog een aantal andere vragen. Ik zal dit even afwachten, maar ik
denk ook aan iets als het belastingplan. Dat is zo'n groot wetsvoorstel.
Je wilt dan ook achterliggende informatie hebben. Ik dacht er
bijvoorbeeld aan hoe de beslisnota Baangerelateerde Investeringskorting
eruit zou hebben gezien.
De voorzitter:
Dat vragen wij ons allemaal af.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik denk dat het nuttig is als je de achterliggende informatie en
afwegingen zelf kunt controleren. Dan krijg je toch weer het mechanisme
"misschien moeten we dat niet allemaal geven". Dat zorgt weer voor
wantrouwen, en dat wantrouwen is nu juist wat we willen wegnemen.
Minister Ollongren:
Ja, maar dan herhaal ik toch even mijn aanbod. Wij proberen dit nu op
een inzichtelijke wijze aan de Kamer te verstrekken. Laten we dan even
kijken of dat voor de Kamer inzichtelijk genoeg is. Ik heb nog altijd
het idee — misschien is het een illusie — dat dit veel inzichtelijker is
dan het was. Maar als de heer Snels gelijk heeft dat het bij heel grote
wetsvoorstellen onvoldoende inzichtelijk is, moeten we dat natuurlijk
verbeteren.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Snels (GroenLinks):
Afrondend dan toch de vraag over artikel 68, het andere onderwerp. De
hele specifieke vraag ging over het recht van individuele Kamerleden. De
minister legt direct een relatie met de vertrouwensregel. Die snap ik,
maar die is weer ingewikkeld in de Kamer. Want dan ben je afhankelijk
van de hele Kamer, dus de Kamer als instituut. Dat terwijl het cruciale
debat dat we anderhalf geleden gevoerd hebben — daar ging de motie ook
over — erop uitkwam dat ook een individueel Kamerlid recht heeft om
achterliggende informatie op te vragen. Dan dient het kabinet die
informatie te geven. Dat is het punt dat verschillende collega's hier
willen markeren.
Minister Ollongren:
Dat is het punt waarmee ik nu graag verder wil gaan, want dat is de
passieve informatieplicht. Dat is mijn volgende hoofdstuk.
De voorzitter:
Voordat het zover is, zijn er nog andere vragen, bijvoorbeeld van
mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik heb het voorstel gedaan aan de minister om te experimenteren met de
beslisnota's, maar ook om van een paar wetsvoorstellen alles openbaar te
maken. Dan kunnen we zien wat dit allemaal betekent. Ik krijg daar graag
nog een reactie op. Ik zou graag van de minister nog iets willen weten
over de adviezen van de landsadvocaat. In 2009 adviseerde de
landsadvocaat aan de Belastingdienst dat de Belastingdienst in de uitleg
van de wet de alles-of- nietsbenadering moest hanteren en bepleiten, wat
inhield dat je de hele kinderopvangtoeslag zou moeten terugbetalen. Dat
staat niet in de wet, maar het is wel door de Raad van State
goedgekeurd. Het is wel de procesgang van de Belastingdienst geworden.
Het heeft ons heel veel moeite gekost om dit advies van de landsadvocaat
boven tafel en openbaar te krijgen. Maar zou dat dan nu openbaar worden?
Is dat in het belang van de Staat? Wie beslist dat dan?
Minister Ollongren:
Ik had het over het procesbelang. Ik kan overigens over dit specifieke
geval niet nu uit de losse pols een oordeel geven. Het gaat over een
nieuwe beleidslijn, waarin we zeggen: als het juridische adviezen zijn
die zien op het beleid als zodanig, dan gaan we die openbaar maken. Als
er een procesbelang is, kan dat wellicht niet. Althans, niet het advies
als zodanig. Vaak wordt er dan geprobeerd om op een andere manier,
bijvoorbeeld door het parafraseren van het advies in een notitie of in
een brief aan de Kamer, de Kamer toch die informatie te geven. Dan de
eerste vraag van mevrouw Leijten. Ik dacht dat ook de heer Bisschop dit
benoemde, maar ook anderen deden dat. Het spanningsveld zit 'm erin dat
als je alle stukken openbaar maakt, de Kamer door de bomen het bos echt
niet meer kan zien. Het is dus niet een poging om stukken niet te geven,
maar een poging om het te ordenen op een wijze die inzichtelijk is voor
het parlement. Dat is de beslisnota. Ik snap best dat mevrouw Leijten
zegt: ik zou weleens willen kijken wat er gebeurt als je alles openbaar
maakt. Maar het voorstel van het kabinet, althans de werkwijze die het
kabinet heeft ingezet is om te zorgen dat het in de beslisnota's
inzichtelijk wordt. Als dat onvoldoende is, zeg ik hetzelfde als tegen
de heer Snels: dan kunnen we altijd kijken hoe het nog beter kan.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik zit hier toch ook wel om verder te komen. Ik hoor heel veel dingen
die in de stukken staan. Die heeft de minister zelf geschreven en aan
ons gestuurd. Wij hebben die goed gelezen en bestudeerd. Daar reageren
we op. Ik hoef die dus niet opnieuw uitgelegd te krijgen. Waarom was het
voorbeeld van de manier waarop omgegaan moet worden met het advies van
de landsadvocaat uit 2009 nou juist zo treffend? En waarom is het zo
jammer dat de minister zegt dat ze daar niet op in kan gaan? Omdat dit
precies aantoont hoe moeilijk het is als dat wordt besloten door een
minister of een ministerie zelf. De Belastingdienst zal namelijk altijd
hebben betoogd dat het in het procesbelang van de Staat is. Op deze
manier kunnen wij namelijk zeggen "een ouder moet alles terugbetalen",
terwijl het in óns belang was, als parlement, om te zien dat er een
invulling van de wet kwam die we eigenlijk helemaal niet wilden, die
nooit besproken was en waarvan heel veel bestuurskundigen nu zeggen:
volgens de wet is dit ook helemaal niet beoogd. Hoe ga je daar dan mee
om? Het is heel jammer dat de minister daar niet op ingaat, want dat is
nou juist waar we aan kunnen zien of het maken van afwegingen straks
anders gaat lopen.
Minister Ollongren:
Dat laatste is zeker de bedoeling. We hebben niet voor niks
geconcludeerd dat het in het geval van de kinderopvangtoeslag natuurlijk
helemaal niet goed gegaan is. We zijn de eersten om dat te erkennen en
ook de eersten om te proberen om maatwerk te leveren, daar waar er ook
verbeteringen zijn. Net zoals mevrouw Leijten zit ik hier ook om verder
te komen, bijvoorbeeld door stap voor stap toe te werken naar het beter
informeren van de Kamer en door te werken vanuit transparantie en
vertrouwen, en niet vanuit het omgekeerde, namelijk door te proberen
stukken niet te verstrekken en een soort wantrouwen over en weer te
laten bestaan. Dat is niet mijn instelling. Dat zijn niet de stappen die
dit kabinet zet. We hebben toegewerkt naar de beslisnota's. We zijn
daarmee gestart vanaf 1 juli. Voor de departementen is dat een grote
verandering en een grote omslag naar meer transparantie. Laten we nou
met elkaar kijken hoe dat uitpakt.
De heer Ellian (VVD):
Dat laatste punt kan ik op zich onderschrijven. Toch heel even nog over
de landsadvocaat. Ik besef dat mij als voormalig advocaat enige
bescheidenheid past. Aan de andere kant heb ik misschien ook iets meer
recht van spreken omdat ik per slot van rekening hetzelfde beroep had;
de overheid was alleen niet mijn cliënt. Ik worstel er wel mee — ik kan
in die zin de worsteling van mevrouw Leijten begrijpen — dat adviezen
van de landsadvocaten onbedoeld of soms bedoeld onderdeel worden van de
beleidskeuze van het kabinet. Hoe kijkt u daartegen aan? Het wordt dan
namelijk spannend, omdat het voor ons en voor iedereen vrij moeilijk is
om die adviezen te achterhalen. Overigens wil ik er ook de lans voor
breken dat het van belang is dat cliënt en advocaat vertrouwelijk met
elkaar moeten kunnen praten. Anders heeft die relatie natuurlijk weinig
zin. Maar ik zoek nog wel even naar een nadere en misschien toch wat
kritische reflectie van u. Wat nou als die stukken er onderdeel van
worden, waardoor die adviezen eigen beleidskeuzes bevatten? Dat gebeurt
weleens. Het gaat dan niet meer om de procespositie van de staat. De
landsadvocaat neemt dan een positie in die wat ingewikkeld is, vind ik
persoonlijk.
De voorzitter:
Helder.
Minister Ollongren:
Allereerst ben ik ontzettend blij met de positie van de VVD in deze
kwestie. Ik denk juist dat de grote verandering nu is dat wij ons
afvragen of het de vorm van een juridisch beleidsadvies heeft. Dat wordt
ook met de landsadvocaat besproken. Als het ook maar enigszins in die
richting gaat, dan is de lijn: dat wordt dus openbaar. Dan wordt het dus
gedeeld met de Tweede Kamer. Dat proberen we zo ruim mogelijk te
definiëren. Alléén als er sprake is van een procesbelang, en in principe
ook voor de duur van een proces — je weet alleen nooit of één proces bij
één proces blijft — kan het niet. Dat is dus eigenlijk echt een omkering
van hoe het was. Er was eigenlijk een soort absolute regel: staat er
"landsadvocaat" boven, dan wordt het niet openbaar gemaakt. Het is dus
echt een wijziging. Ik ben blij dat de heer Ellian daarop wijst.
De voorzitter:
De heer Snels nog op dit punt.
De heer Snels (GroenLinks):
Toch nog iets over de landsadvocaat. We moeten niet helemaal in
casuïstiek terechtkomen, maar dit is wel een belangrijk onderwerp. Ik
geef toch maar even het voorbeeld — volgens mij was het anderhalve week
geleden bij EenVandaag — van het advies van de landsadvocaat over de
avondklok. Dit voorbeeld gaat wel over de Wob, maar laten we het even
naar artikel 68 teruggeleiden. De beleidsdossiers zijn gesloten. Er zijn
ook geen juridische zaken meer. Toch zegt de desbetreffende minister dat
dat advies van de landsadvocaat over de avondklok op basis van intern
beraad en persoonlijke beleidsadviezen niet openbaar wordt gemaakt. Dat
lijkt me niet in lijn met de afspraken die binnen het kabinet gemaakt
zijn. Dan wordt het inderdaad lastig om op basis van … Mevrouw Leijten
heeft gelijk. Het was misschien wel in het procesbelang, hoewel het
schrijnt met de positie van de Kamer, maar het wordt nu wel heel lastig
voor de Kamer om de adviezen van de landsadvocaat in te zien. Wanneer
kunnen we er dan wel om vragen? Wanneer worden ze wel openbaar gemaakt?
Welke argumenten spelen nu wel of niet een rol?
Minister Ollongren:
Volgens mij heeft de heer Snels helemaal gelijk, behalve dat het in dat
geval niet gaat over artikel 68 en de Kamer, maar over de Wob. Daar ligt
het net ietsje anders. Ik kom zo natuurlijk nog te spreken over de
vragen die over de Wob en de Woo zijn gesteld.
De heer Snels (GroenLinks):
Maar op het moment dat een willekeurige minister tegen een journalist
zegt "op basis van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen
maken wij het advies van de landsadvocaat niet openbaar", kan een
Kamerlid dus direct dezelfde vraag stellen aan dezelfde minister, en dan
wordt het wel openbaar gemaakt. Want dat is dan uiteindelijk wat er
nodig is in dit specifieke voorbeeld.
Minister Ollongren:
Ja. Dan zeg ik het even meer algemeen. In het verleden was er misschien
de gedachte dat de route via een Wob-verzoek soms meer opleverde dan de
route via Kamervragen. Dat vinden we allemaal een onwenselijke situatie.
Die is ook beëindigd. Dat was overigens ook nooit de intentie van het
kabinet, hoor. Nu is het omgekeerde het geval. Zo zou je het in
abstracto kunnen stellen. Daarbij wil ik niet gezegd hebben dat dat in
dit geval ook zo zal zijn — ik weet gewoon niet hoe dat zit bij dit
advies — maar dat is wel het kader, ja.
De voorzitter:
Prima. We gaan naar het volgende blokje.
Minister Ollongren:
Ja, de passieve openbaarmaking. Daar heb ik in het algemeen al het een
en ander over gezegd. Dan kom ik bij de vraag van de heer Bosma in zijn
hoedanigheid als woordvoerder. Is het inlichtingenrecht van artikel 68
Grondwet een recht van individuele Kamerleden en dus niet van de Kamer
als geheel? Het antwoord is ja. Artikel 68 Grondwet zegt expliciet dat
ministers en staatssecretarissen de Kamers, elk afzonderlijk en in
verenigde vergadering, mondeling of schriftelijk de door één of meer
leden verlangde inlichtingen moeten geven waarvan het verstrekken niet
in strijd is met het belang van de Staat.
De heer Snels verwees naar de lijn uit 2002, de aanvaarde
moties-Omtzigt, de interpretatie van artikel 68 en ook de brief uit
2019. Hij bracht dat allemaal met elkaar in verband. Ik zei net al in
mijn inleiding: volgens mij zijn we het helemaal eens over het
teruggrijpen op 2002, op de Kamerbrief over artikel 68 Grondwet van dat
jaar. Ik denk dat deze lijn ook is onderschreven door bijvoorbeeld de
tijdelijke commissie die enkele jaren geleden de evaluatie van de Wet op
de parlementaire enquête ter hand heeft genomen. Dat is volgens mij
helder. Ik denk dat het kabinet, ook naar aanleiding van de moties van
het lid Omtzigt, duidelijk die beweging heeft gemaakt naar ruimere
informatievoorziening. Bij de reactie op het POK-rapport hebben we een
fors pakket aan maatregelen gepresenteerd om de informatievoorziening
echt te verbeteren. Daarmee worden grote stappen gezet. De moties worden
dus uitgevoerd. Maar we doen meer, zoals de beslisnota's waar we net al
over spraken, de agenda van de ministerraad en de besluitenlijst van de
ministerraad, die openbaar worden. Ook met betrekking tot persoonlijke
beleidsopvattingen gaan we eigenlijk verder dan waar de moties om
vroegen, want we gaan die persoonlijke beleidsopvattingen voortaan delen
in de stukken die naar de Kamer gaan.
Om dit punt maar even helemaal opgehelderd te hebben: de brief uit 2019
en het daarop volgende debat gingen eigenlijk alleen maar in op de
uitzonderingen. Dan ben je door een rietje naar iets aan het kijken,
namelijk naar de uitzonderingen en niet naar het grotere geheel. Het was
dus niet de bedoeling om de brief van 2002 in te perken. Ik geloof dat
we het inmiddels gewoon weer gezamenlijk eens zijn over de wijze waarop
we artikel 68 moeten interpreteren. Ik zei in het begin al dat de Raad
van State er in de ongevraagde voorlichting niet voor heeft gekozen om
heel diep in artikel 68 te boren en dat nog verder juridisch af te
bakenen, maar juist heeft gezegd: gebruik dat nou als algemeen
uitgangspunt en verbeter de wijze waarop ermee wordt omgegaan. Dat is
iets wat we ons aan kabinetszijde in ieder geval aantrekken en als
leidraad hanteren.
Dan vroeg de heer Sneller naar verbetering van de kant van het kabinet
bij het beantwoorden van Kamervragen. Daar kunnen we het alleen maar mee
eens zijn. Het streven van het kabinet moet altijd zijn om vragen
tijdig, binnen een redelijke termijn, te beantwoorden. Natuurlijk worden
er veel vragen gesteld. Natuurlijk zijn vragen soms complex en vergen ze
veel uitzoekwerk en soms misschien ook overleg met andere organisaties.
Dan kost het wat tijd. Ik hoop dat daar wel begrip voor is. Ik geloof
het wel, overigens. Maar daar waar het sneller en nog meer binnen de
termijnen kan, zouden we dat zeker moeten proberen.
We zijn gestart met bijvoorbeeld het verzorgen van meer technische
briefings voor Kamerleden en Kamercommissies, zodat bepaalde vragen die
leven over een onderwerp, de meer feitelijke, technische kant, daar al
kunnen worden toegelicht en weggenomen. Ik hoop zelf dat dat ook weer
helpt, maar dat zal ook moeten blijken. Mevrouw Arib gaat mij anders
meteen zeggen: dat is niet aan het demissionaire kabinet. Dat is ook zo.
Ik hoop dat dat helpt. Dan hoef je daar immers ook weer niet nog meer
vragen over te stellen, want dan kan je dat gewoon aan een ambtenaar
vragen in een technische briefing. Misschien helpt dat wat, maar verder
ben ik het met de heer Sneller eens.
De vraag van de heer Ellian over de belangenafweging hebben we volgens
mij al besproken. Ja, die laat ik even zitten. Sorry, ik bedoel niet dat
ik die vraag niet beantwoord. Ik concludeer dat ik die vraag al heb
beantwoord.
Mevrouw Arib vroeg naar het belang van de Staat: wordt dat nog steeds
gebruikt als argument om de Kamer niet te informeren? Het is een
uitzonderingsgrond, ook in de Grondwet. Maar zoals ik net al zei, hebben
we ons de kritiek natuurlijk aangetrokken. We willen dus zo ruim
mogelijk omgaan met die informatievoorziening. Die moet dus inderdaad
beter. Wat de uitleg van de grondwetsartikelen betreft: daar zijn we
allemaal bij, want dan gaat het over de Tweede Kamer, de Eerste Kamer,
de Raad van State, de regering. Er is in dat debat door de heer Dassen
een motie ingediend over hoe we die uitzonderingsgrond nou precies
moeten uitleggen. Het lijkt me goed als alle instituties die samen
grondwetgever zijn, daarbij een betrokkenheid kunnen hebben om die
uitleg te verbeteren en te vervolmaken.
In het verlengde daarvan zei mevrouw Arib dat vertrouwelijk informeren
van de Kamer echt tot een minimum beperkt zou moeten blijven. Ja, als ik
haar vraag als volgt mag begrijpen, zijn we het eens: alleen
vertrouwelijk als het echt moet en dus als het niet anders kan. Want er
zijn natuurlijk zaken die niet anders dan vertrouwelijk kunnen en dan
wil je als kabinet de Kamer toch graag informeren. Het bekendste
voorbeeld is natuurlijk de commissie voor de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten, maar er zijn meer onderwerpen die alleen
vertrouwelijk kunnen. Dat moet natuurlijk niet te pas en te onpas
gebeuren. Je moet je altijd afvragen of het openbaar kan. Als het
enigszins kan, moet het openbaar. Maar als het de enige manier is om de
Kamer kennis te laten nemen van informatie die niet openbaar kan worden
gedeeld, bijvoorbeeld omdat er een wettelijke geheimhoudingsplicht is,
zou je moeten kiezen voor het instrument van vertrouwelijk
informeren.
De voorzitter:
Op dit onderwerp, mevrouw Arib.
Mevrouw Arib (PvdA):
Allereerst een opmerking over het feit dat een technische briefing moet
kunnen in een demissionaire situatie. Dat is duidelijk. Dat weten we
allemaal en dat is nooit een probleem. Mijn ervaring is dat dit ook
altijd heel goed wordt verzorgd door ambtenaren. Daar blijven we dus
graag gebruik van maken. Maar daar ging het niet om; dat weet de
minister ook.
Gelukkig is het zo dat het argument van het belang van de Staat
sporadisch voorkomt. Dat is waar, maar dat kunnen interpretaties zijn
waar bijvoorbeeld de Kamer het niet mee eens is. Er is vanuit de Kamer
altijd begrip voor het belang van de Staat, als dat gemotiveerd wordt.
Als het raakt aan veiligheid hoeven wij het natuurlijk ook niet te
weten; daar heb je ook andere gremia voor. Ik noem bijvoorbeeld de
commissie-stiekem. Dat zou kunnen. Ik denk dat het in die zin belangrijk
is om met elkaar goed af te bakenen wat er wel of niet onder valt, ook
om allerlei misverstanden daarover te voorkomen. Ook bij
bedrijfstechnische informatie of destijds bij de banken was het
belangrijk om dat vertrouwelijk te doen, maar mijn ervaring is ook dat
er soms vertrouwelijke informatie ter inzage wordt gelegd die gewoon
informatie is waar iedereen eigenlijk recht op heeft en waar niks
spannends of geheimzinnigs aan is. Maar als je die informatie als
Kamerlid eenmaal hebt bekeken, kan je daar verder niks mee of je krijgt
de Rijksrecherche aan je broek. Daarom doen we dit alleen in situaties
waarin het noodzakelijk is. Volgens mij zijn we het daarover eens. Er
moet niet een mogelijkheid worden gecreëerd dat hier misbruik van wordt
gemaakt en dat alles een "Vertrouwelijk"-stempel krijgt.
Minister Ollongren:
Dit is typisch een onderwerp waarover we het in algemene lijnen meteen
met elkaar eens zijn. Van de kant van het kabinet zeg ik dat dit
betekent dat het kabinet de grootst mogelijke terughoudendheid moet
betrachten alvorens het dat als argument inroept. Want mevrouw Arib
heeft natuurlijk helemaal gelijk: als er gezegd wordt dat het alleen
vertrouwelijk is, kan je daar als Kamerlid in het openbaar niks mee
doen. Je kan dan ook niet zeggen dat het naar jouw oordeel best in het
openbaar had gekund, want … Dan is het dus belangrijk dat van de kant
van het kabinet helder wordt gemotiveerd waarom het alleen vertrouwelijk
kan. Over het motief van het vertrouwelijk houden kan je natuurlijk wel
in het openbaar communiceren. Maar goed, het is ook onderdeel van het
proces en van de dialoog die gaande is om daar precies de goede
scheidslijn in te vinden. Maar ik zeg in ieder geval van mijn kant: ja,
we moeten daar terughoudend mee zijn; alleen als het echt niet anders
kan.
Mevrouw Leijten (SP):
Het voelt een beetje gek dat de minister hier doet alsof we het zo
ontzettend eens zijn, maar als het dan specifiek wordt, dan is het toch
allemaal globaal. Even heel precies. Het individuele recht van
Kamerleden strekt zich ook uit tot documenten, toch? Dat vraag ik de
minister. Is dan het spel niet, zoals ik in de afgelopen jaren heb
meegemaakt, dat er, op het moment dat je vraagt "zijn er documenten die
hierop zien?", wordt gezegd "nee, u vroeg om een document en niet om een
memo"? Dan vroeg je een memo en dan had je niet naar een notitie
gevraagd, want het was een notitie. Gaan we daarmee stoppen? Is dat ook
echt het besluit van de regering?
Dan het belang van de Staat. Er zijn veertien uitzonderingsgronden. Hoe
gaan we daar nou mee om?
Minister Ollongren:
O, mevrouw Leijten was klaar. Ik doe niet alsof, om te beginnen. Ten
tweede: ja, het antwoord is ja. Als een individueel Kamerlid vraagt om
een specifiek document, dan krijgt dat Kamerlid en dus de hele Kamer dat
document. Daarbij horen inderdaad geen woordspelletjes, of iets een memo
is of een nota of een notitie. Als dat in het verleden is gebeurd, dan
zou dat absoluut niet moeten. Het is wel een probleem dat de
informatiehuishouding niet op orde is. Die moet op orde komen. Dat is ze
niet. Daardoor kan het weleens gebeuren dat stukken niet worden
gevonden. Het is ook in mijn ervaring weleens gebeurd dat Kamerleden
vragen om een specifiek stuk waarvan ik het bestaan niet ken en waarvan
mijn ambtenaren het bestaan niet kenden. Dan moeten we dus te rade gaan
bij het Kamerlid om te vragen: wat bedoel je eigenlijk precies, want we
weten echt niet naar welk stuk we nu moeten zoeken. Zolang we een
relatie met elkaar kunnen hebben waarin dat kan, zodat Kamerleden ons
ook kunnen helpen om een stuk te vinden dat dan vervolgens wel of niet
blijkt te bestaan — ik bedoel: het kan in theorie ook nog zo zijn dat
wij verkeerd gezocht hebben, dat het net een andere titel had en
daardoor niet gevonden is in de zoekslag zoals die is toegepast; dat kan
allemaal — moeten we ook samenwerken om uiteindelijk dat stuk dan wel te
vinden.
Mevrouw Leijten (SP):
Dat is een voorbeeld van hoe de minister dat toevallig ook met mij heeft
gedaan. Dat ging inderdaad heel goed. Zo zie je maar dat je ook best wat
vertrouwen kan hebben. Maar waar het mij echt om gaat, is dit.
Natuurlijk is de informatiehuishouding niet op orde, maar dat mag geen
excuus zijn om dingen niet te bieden of te leveren. Dat idee heb ik toch
nog steeds nog wel, onder andere door de krant afgelopen weekend. Jan
Kleinnijenhuis van Trouw, ook bekend van de toeslagenaffaire, zegt
gewoon: wij staan op het vlak van CAF 11, de zaak waar het allemaal mee
startte, nog voor de rechter met een Wob, want er zijn 500 documenten
meer gevonden die ze willen verstrekken. Weet je, dat is niet fijn. We
willen hier kijken of we een stap vooruitzetten — op de Wob komt u nog
terug —maar we zien eigenlijk dat het nog altijd plaatsvindt.
Dan nog even het belang van de Staat. Daar staat: het belang van
inspectie, controle en toezicht. Ik heb al zo vaak meegemaakt dat je
zaken dan niet boven tafel kreeg. Of het nou zorginstellingen waren
waarover je ernstige klachten kreeg over de behandeling van mensen,
altijd werd het inspectiebelang ingeroepen. Ook vroegen wij anderhalf
jaar geleden — ik kijk even naar meneer Snels — de algoritmen van
Belastingdienst/Toeslagen op. Wij wilden weten hoe die risicomodellen in
elkaar zaten. Die kregen we niet, alleen maar vertrouwelijk. We wilden
die niet vertrouwelijk, dus we kregen ze niet. Diezelfde zomer werd het
systeem uit de lucht gehaald omdat het discriminerend was. Ja, dan
hebben we toch een probleem. Wanneer wordt dat belang nou op een goede
grond ingeroepen? Is de minister bereid om dat dan ook een gezamenlijk
proces te laten zijn en dat te laten toetsen?
Minister Ollongren:
Het begint eigenlijk bij transparantie. We hebben geprobeerd om
transparant te maken op grond waarvan het belang van de Staat kan worden
ingeroepen. Dat zijn inderdaad — nou, ik wil er vanaf zijn — een stuk of
dertien bullets, waarin uitgebreid staat beschreven in welke gevallen de
openbaarmaking van informatie in strijd kan zijn met het belang van de
Staat. Dat is vooral om inzichtelijk te maken hoe we ernaar kijken. Dat
is niet om steeds op zoek te kunnen zijn naar een van die
uitzonderingsgronden. Want zoals ik net al zei in reactie op mevrouw
Arib: de grondhouding is "verstrekken, tenzij". Je gaat het dus
verstrekken, tenzij. Daarbij hebben we proberen te beschrijven om wat
voor type gevallen het dan gaat, bijvoorbeeld wettelijke
geheimhoudingsplichten en bedrijfsvertrouwelijke informatie, de zaken
die in de bullets staan. Dat zijn eigenlijk handreikingen aan de
ambtenaren die moeten oordelen over de vraag of het wel of niet kan.
Maar nogmaals, dat gebeurt met de grondhouding om het wel te
verstrekken.
De voorzitter:
De minister continueert.
Minister Ollongren:
Dan kom ik op het onderdeel aanwijzing externe contacten, voorheen de
oekaze-Kok genoemd; dat heb ik overigens altijd een beetje sneu gevonden
voor Wim Kok.
De voorzitter:
Waarom sneu?
Minister Ollongren:
Omdat ik de indruk heb dat het helemaal niet zijn bedoeling was om te
boek te staan als iemand die vond dat dingen bij de ministeries moesten
blijven en dat ambtenaren niet in contact mochten staan met de politici
en de Kamers. Maar dat weet ik niet, want ik heb het nooit aan hem
gevraagd, maar dat denk ik.
Moet de minister er nou altijd tussen zitten? Die vraag is gesteld door
de leden Ellian, Sneller en anderen. Als ambtenaren informatie willen
hebben die berust bij de departementen, informatie die gewoon over de
inhoud gaat, dan zal het in het overgrote deel van de gevallen helemaal
niet nodig zijn dat de minister daar überhaupt over geïnformeerd wordt,
ertussen zit of op de hoogte is van het feit dat er informatie wordt
gevraagd. In de praktijk heeft de minister of staatssecretaris gewoon
afspraken met de ambtelijke top over hoe die informatieverschaffing moet
worden geregeld. Dan hoeft de ambtelijke top helemaal niet langs die
bewindspersoon. Het is eigenlijk een soort mandaatconstructie. Je
spreekt gewoon met elkaar af: dit is de werkwijze; zo gaat dat. Dat
wordt gewoon geregeld. Dat is een beetje aan de bewindspersoon zelf.
Misschien stelt de een er prijs op om het wel even te horen en zegt de
ander: joh, doe dat gewoon; ik vind dat onderdeel van je
professionaliteit. Die informatie moet gewoon worden gegeven. Dat is dus
het geval als een Kamerlid erom vraagt om geïnformeerd te worden. En dan
gaat het niet om een Kamervraag waarbij de hele Kamer meteen
geïnformeerd moet worden, maar om een vraag van een Kamerlid dat ergens
mee bezig is en zich afvraagt hoe het nou precies zit. Bij die
departementen zitten nou eenmaal experts die dat allemaal weten.
Omgekeerd kan het ook zo zijn dat ambtenaren denken: hé, ik beschik over
informatie; ik meen dat de Kamer daarvan op de hoogte moet zijn. De
meest logische route voor zo'n ambtenaar om dan te bewandelen is om
ervoor te zorgen dat de minister dat weet. Want die minister moet
tenslotte de Kamer informeren. Als bij het departement ergens informatie
berust waarvan de Kamer op de hoogte moet zijn, dan moet de minister dat
melden. Dat is dus de route daarvoor. Dit past binnen het stelsel van de
ministeriële verantwoordelijkheid. Daar moeten we denk ik ook niet aan
voorbijgaan. Ik geloof ook niet dat de Kamerleden dat willen. De formele
rol van de minister, overeenkomstig de artikelen 42 en 44 van de
Grondwet, is bedoeld om ervoor te zorgen dat de ministeriële
verantwoordelijkheid echt gerealiseerd kan worden waar dat aan de orde
is.
De heer Snels vroeg of alle departementen inmiddels een parlementaire
contactpersoon hebben. Dat is een nieuwe figuur die in de aanwijzing is
geïntroduceerd om alle Kamerleden te helpen om snel en laagdrempelig aan
die informatie te komen. Ik heb alle collega's erop gewezen dat ze zo'n
contactpersoon moeten hebben. In de praktijk zit die persoon bij de
directie bestuursondersteuning. Die heet bij de verschillende
departementen misschien net iets anders, maar iedereen heeft zo'n clubje
van een beperkt aantal ambtenaren die zorgen voor de coördinatie van
bijvoorbeeld Kamervragen, de opvolging van moties et cetera, et cetera.
Deze contactpersonen zijn geen voorlichters. Zij hebben niets te maken
met voorlichting of dat type werk. Het zijn gewoon beleidsambtenaren die
dat doen. Daar kunnen alle Kamerleden terecht, en dan zullen zij op zoek
gaan naar die informatie en zorgen dat het Kamerlid geïnformeerd wordt.
Of het al goed genoeg werkt, kan ik nog niet beoordelen. Daarvoor loopt
het nog te kort. Ik heb wel wat voorzichtige geluiden gehoord dat het
gewaardeerd wordt. Of laat ik het zo zeggen: dat Kamerleden er gebruik
van maken. De Kamerleden maken er gebruik van en krijgen daardoor betere
informatie.
Het moet inderdaad niet leiden tot een gevoel van onveiligheid. Daar
vroeg de heer Sneller nog aandacht voor. Dat geldt eigenlijk voor het
geheel. Dat geldt voor contacten met Kamerleden, voor de beslisnota's,
voor het inzichtelijk maken van alle afwegingen en kritische adviezen et
cetera. Ambtenaren moeten hun werk inderdaad veilig kunnen doen. Ik denk
dat de bewindslieden, maar ook de Kamer, in grote mate de
verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat duidelijk is dat zij
professioneel hun werk doen, dat "als ambtenaar professioneel je werk
doen" inhoudt dat de ambtenaar inderdaad kritisch adviseert en blijft
adviseren en dat wij ook fouten tolereren. Want het is mensenwerk en er
zullen fouten worden gemaakt, maar dat hoort erbij en dat moeten we
accepteren, uiteraard binnen de grenzen van "goed functioneren". Dat
vind ik wel onderdeel van de gesprekken die we hebben over
politiek-ambtelijke verhoudingen en over de samenwerking die er moet
zijn met ambtenaren.
De heer Bisschop had daar ook nog vragen over, maar eigenlijk denk ik
dat ik die al heb beantwoord.
De reikwijdte van het begrip "feitelijke informatie" kwam een paar keer
terug. Dat betreft aanwijzing 4 van de herziene aanwijzingen. In dat
artikel 4 is niet precies gedefinieerd wat "feitelijke informatie"
precies is. Ik zou ervoor willen waken om dat te smal te definiëren. Dat
is natuurlijk best lastig. Ik denk dat je een onderscheid moet maken
tussen feitelijke informatie en politieke afwegingen. Een ambtenaar kun
je alleen vragen om feitelijke informatie te geven. Een ambtenaar kan
niet treden in de politieke afweging van het kabinet of van de Kamer. Ik
denk dat de ambtenaren in hun professionaliteit eigenlijk heel goed
weten wat de feitelijke informatie is die zij kunnen geven, individueel
aan een Kamerlid die daarom vraagt of in een technische briefing, waar
we het net over hadden. Maar ze kunnen geen verantwoording afleggen. Dat
is eigenlijk wat ik bedoel met dat politieke. De verantwoording moet
afgelegd worden door de bewindspersoon. De Kamer kan niet een ambtenaar
vragen om dat te doen, en de ambtenaar kan ook niet gevraagd of
ongevraagd zelf politieke verantwoording afleggen. Daar ligt de
grens.
De voorzitter:
Mag ik een vraag stellen op dat punt? Ik zie wel hoge ambtenaren van VWS
verschijnen in Buitenhof die uitleggen hoe het nou precies zit met de
mondkapjes. Wat moet ik daar nou mee als volksvertegenwoordiger als
ambtenaren "niet bestaan"? Zij leggen verantwoording af. Moet ik dan een
motie van wantrouwen indienen tegen twee ambtenaren? Hoe werkt
dat?
Minister Ollongren:
Nee. De minister is natuurlijk verantwoordelijk. Ik heb die uitzending
niet gezien, maar ik heb inderdaad wel gehoord dat twee ambtenaren in
een journalistiek programma antwoord hebben gegeven op vragen van
journalisten. Ik wil daar ook niet te krampachtig over doen. Als je een
ontspannen sfeer propageert tussen ambtenaren, bewindslieden en de
Kamer, dan kan het best zo zijn dat ambtenaren zo nu en dan naar buiten
treden. Dat vind ik toch iets anders dan verantwoording afleggen, want
verantwoording afleggen doen we hier in dit huis. Politieke
verantwoording kan alleen maar door de bewindslieden worden afgelegd.
Ambtenaren hoeven zich wat mij betreft niet te verstoppen. Het kan soms
best nuttig zijn — ambtenaren spelen ook een belangrijke rol,
bijvoorbeeld in de coronacrisisbestrijding — om ergens over naar buiten
te treden. Ik wil daar niet krampachtig over doen. Maar als de Kamer
daar iets van vindt, dan moet u inderdaad de bewindspersoon daarop
aanspreken.
De voorzitter:
Maar wat vindt de bewindspersoon van Binnenlandse Zaken daarvan? Ik heb
het idee dat we steeds vaker ambtenaren zien. Dan denk ik: dat is toch
een vreemde figuur. Hoe moet ik dit nou uiteindelijk staatsrechtelijk
duiden?
Minister Ollongren:
Ik weet niet of we steeds vaker ambtenaren zien. Maar zoals ik al zei:
ik vind niet dat we daar krampachtig over moeten zijn. Zolang het gaat
over ambtelijk vakmanschap en ambtelijke professionaliteit, dan is het
wat mij betreft binnen de grenzen. Politieke verantwoording kan niet
worden afgelegd door ambtenaren.
De heer Ellian (VVD):
Ik was even abuis. De minister noemde volgens mij net artikel 141 en
artikel 142 van de Grondwet. Gelukkig heeft mevrouw Arib het boekje bij
zich. Maar dat kan niet kloppen. U had het over de positie van
ambtenaren in relatie tot de ministeriële verantwoordelijkheid, maar de
artikelen 141 en 142 … O, ik hoor nu dat het gaat om de artikelen 42 en
44. Dan is dat opgehelderd.
De voorzitter:
Fijn dat we uw kennis weer even wat hebben mogen bijspijkeren.
De heer Ellian (VVD):
Ik dacht: ik moet terug naar staatsrecht. Maar dat hoeft niet.
De voorzitter:
Dat is altijd goed. Heeft u nog een andere vraag behalve over de
nummering?
De heer Ellian (VVD):
Jazeker, voorzitter. Als het gaat om de ruimte die ambtenaren hebben, is
het mij toch niet helemaal duidelijk. Aan de ene kant proef ik bij de
minister een hele ontspannen houding. Ze gebruikt zelf ook het woord
"ontspannen" en zegt dat een beetje ontspannen houding hierbij past.
Maar aan de andere kant is er niets ontspannends aan die aanwijzing. We
hebben bijvoorbeeld aanwijzing 12. Daar staat eigenlijk dat ambtenaren
worden geacht om in het openbaar niet hun persoonlijke opvattingen te
delen. Aanwijzing 4 zegt: ambtenaren beperken zich. "Beperken" heeft een
negatieve lading. Ik wil dus toch even terugkomen op die feitelijke
informatie. Wat is dan volgens u wel toegestaan? Want uiteindelijk is
deze handreiking leidend — daar moeten we het mee doen — maar ik zoek
nog heel erg naar wat er dan wel mag. Mag een ambtenaar bijvoorbeeld
zeggen: feit A is 10.000, 20.000, 30.000, en als Kamer kunt u keuze C of
D maken, maar let op, want dan kunnen F en G gebeuren. Mag dat wel? Want
daar zijn wij naar op zoek. Iemand moet ons ook voorhouden: let op, want
als u keuze A maakt, dan kan die weleens op een bepaalde manier
uitpakken.
Minister Ollongren:
Volgens mij is de hele lijn die we hebben ingezet, ook met de
beslisnota's en het inzicht geven in de achterliggende overwegingen, er
juist ook op gericht om dat soort dingen openbaar te maken. Dat gebeurt
overigens vaak, vaker tegenwoordig, door de Kamer mee te nemen in
dilemma's die zich voordoen. Dat leidt er soms ook toe dat de Kamer
daarin een keuze kan maken. Dus nee, dat is geen onderdeel van datgene
waarover geen verantwoording kan worden afgelegd door ambtenaren. Dat
vind ik onderdeel van het technische, feitelijke complex. Dat wordt aan
de Kamer voorgelegd en daarin kunnen ambtenaren gewoon inzicht
geven.
De heer Ellian (VVD):
Dan toch even om het precies te krijgen. Als we namelijk één ding hebben
geleerd, dan is dat dat de tekst uiteindelijk leidend is. Daar moet men
het in de praktijk mee doen. Ik waardeer zeer hoe de minister de
aanwijzing nu uitlegt. We zouden het op zich met de Handelingen kunnen
doen, maar zo luidt aanwijzing 4 niet. Problemen, dilemma's,
beslispunten en argumenten voor en tegen kunnen wat u betreft onder
aanwijzing 4 geschaard worden?
Minister Ollongren:
Zolang de politieke weging maar bij de minister blijft liggen en
uiteindelijk bij de Kamer, want dat kan een ambtenaar natuurlijk niet
overnemen.
De voorzitter:
Prima, dan gaan we naar het volgende blokje. O, de heer Sneller
nog.
De heer Sneller (D66):
De minister zegt terecht: de natuurlijke lijn is via de minister, en de
minister moet een brief aan de Kamer schrijven. Tegelijkertijd zijn er
natuurlijk veel verzoeken of informatiebehoeften of dingen die een
ambtenaar aandraagt die de drempel van een Kamerbrief niet halen, maar
die wel nuttig zijn voor een individueel Kamerlid. De heer Ellian noemde
het voorbeeld van mijn foutieve gebruik van de Comptabiliteitswet en
misverstanden die op die manier kunnen worden opgehelderd. Maar de
minister zegt eigenlijk dat het nooit het initiatief mag zijn van een
ambtenaar dan wel van de minister die dat vervolgens accordeert, om
contact te hebben met een Kamerlid. Dat moet altijd vanuit de Kamer
komen. Mijn verzoek was: kan dat niet ruimer?
Minister Ollongren:
Nou, ik denk dat dat bij de werkwijze zoals we die voor ogen hebben,
best zou kunnen. Daarbij is er namelijk inderdaad sprake van een
ontspannen relatie en van vertrouwen over en weer. Dat zou bijvoorbeeld
kunnen als er al contact is. Een ambtenaar kan zeggen: ik beschik nu
over nieuwe inzichten of over meer feitelijke informatie en dat hoort
eigenlijk bij datgene waarover ik dat Kamerlid van informatie heb
voorzien. Dan zou ik me heel goed kunnen voorstellen dat dat initiatief
wel aan de kant van de ambtenaar ligt. Maar we moeten wel opletten dat
de Kamer als geheel geïnformeerd behoort te worden. Het kan natuurlijk
niet zo zijn dat een enkel Kamerlid dan over meer informatie beschikt
dan alle collega's. In dat geval vind ik dat de route zo moet zijn dat
de ambtenaar zich meldt bij de minister en zegt dat de Kamer erover
geïnformeerd moet worden, waarna de hele Kamer erover wordt
geïnformeerd. We moeten dat onderscheid dus wel blijven maken, maar
daarbinnen is er wat mij betreft echt wel ruimte om twee kanten op te
werken.
De heer Sneller (D66):
Die wederkerigheid is mooi, want die is volgens mij belangrijk. Maar de
toetssteen dat alle Kamerleden evenveel moeten weten, heb je ook niet
als ik het initiatief neem om een individueel gesprek met een bepaalde
ambtenaar te voeren of met een bepaalde beleidsverantwoordelijke
ambtenaar. Dan heb ik namelijk als enige die informatie. Daarmee is het
dan niet direct bekend bij de rest van de Kamer. Dat is dus wel part of
the deal bij deze aanwijzingen.
Minister Ollongren:
Ja, maar dat gebeurt nu natuurlijk ook al. Neem initiatiefwetgeving.
Daarbij is er heel intensief contact tussen Kamerleden en
departementsambtenaren, gewoon om het Kamerlid in staat te stellen om in
technische en feitelijke zin het onderwerp goed genoeg te doorgronden en
om over alle informatie te beschikken. Het komt soms ook doordat
bepaalde Kamerleden over bepaalde onderwerpen nou eenmaal veel vragen
stellen aan de minister. Dat gebeurt ook. Dat heb ik in het verleden ook
gehad, bijvoorbeeld met de voorganger van mevrouw Leijten, over het Huis
voor Klokkenluiders. Maar je moet natuurlijk wel de informatieplicht
bewaken. Dat betekent dat je moet zorgen dat de Kamer beschikt over de
informatie waarover de Kamer moet kunnen beschikken. Maar soms bestaat
er op individueel niveau behoefte aan meer informatie, aan nog
diepgravender informatie, aan nog meer analyse, zonder dat je daarmee de
andere Kamerleden tekortdoet. Kamerleden hebben natuurlijk ook niet de
mogelijkheid om werkelijk op alles diezelfde diepgang te hebben.
De voorzitter:
Mevrouw Leijten, nog even kort, dan gaan we daarna naar het volgende
blokje.
Mevrouw Leijten (SP):
Ja, ik kom toch weer even terug op de documenten. We hebben natuurlijk
de stukken van de ministerraad gezien. Daarin zegt toenmalig
staatssecretaris Snel het volgende, of wordt daar als volgt verslag van
gedaan: "Voorts merkt spreker op dat de Kamer ten aanzien van de
toeslagenkwestie om informatie heeft gevraagd. Daarbij is niet alleen
gevraagd om informatie over wie op welk moment waarvan op de hoogte was,
maar is ook om het verstrekken van conceptversies, ambtelijke stukken en
e-mails verzocht. Over dit vraagstuk is eerder in de raad gesproken in
het licht van de omgang met artikel 68 van de Grondwet. Bij deze kwestie
doemt deze vraag dus ook weer op. Spreker licht toe vast te willen
houden aan de lijn dat bij het verstrekken van inlichtingen niet
noodzakelijkerwijs ook stukken dienen te worden overhandigd. Langs deze
lijn zal de spreker in de lijn van 25 november 2019 de Kamer
antwoorden." De spreker is dus Snel. Is echt in de ministerraad
afgesproken dat dit niet meer de lijn is? Want dit was wel de lijn van
Knops, namelijk dat een individueel lid niet kon vragen om documenten.
Is het echt voor iedereen duidelijk dat er nu een andere lijn is? Ik
bedoel dat een individueel Kamerlid een individueel document mag
opvragen en zal krijgen.
Minister Ollongren:
Ik heb net antwoord gegeven op de vraag over "een individueel lid".
Mevrouw Leijten voegt daar "individuele documenten" aan toe. Daarover
heeft het kabinet inderdaad in reactie op het advies van de Raad van
State — dat was dus in het najaar, ik meen in september van vorig jaar —
gezegd: wij zullen ook voorzien in individuele, specifieke documenten,
als daar door één lid naar wordt gevraagd, omdat we het belangrijk
vinden dat de relatie tussen Kamer en kabinet op dit punt
verbetert.
De voorzitter:
Dan gaan we naar het volgende blokje.
Minister Ollongren:
Ik was eigenlijk nog een beetje gebleven bij dit blokje, maar ik zal dat
snel afronden, voorzitter. De heer Bisschop verwees naar de
commissie-Scheltema uit 1993. Dat is heel scherp. Toen was er al het
inzicht dat de kennis van ambtenaren intensiever benut moest worden. Het
is ook niet zo gek dat je af en toe even terug moet grijpen op waar het
in de kern nou helemaal over gaat. Dat heeft de commissie-Scheltema toen
gedaan. Dat hebben we nu weer gedaan. Intussen is natuurlijk de
hoeveelheid informatie wel heel erg veranderd. Die is exponentieel
gegroeid, durf ik wel te stellen. Die omstandigheid vind ik wel
gewijzigd. Ik zal straks over de Woo komen te spreken. Daarbij speelt
dat natuurlijk ook een rol. Maar we moeten die mogelijkheden gewoon
beter en intensiever benutten. In zoverre heeft de heer Scheltema dat
tijdig ingezien.
Hoe zit het bij andere parlementen, vroeg de heer Bisschop. Ik heb niet
echt informatie over hoe dat nou precies bij andere parlementen is
georganiseerd. Het is natuurlijk ook altijd lastig om te vergelijken,
omdat ieder parlementair stelsel weer anders is en zijn eigen traditie,
geschiedenis en bijzonderheden kent. Het is interessant, maar ik beschik
niet over die informatie. Ik denk dat het belangrijkste is dat wij in
ieder geval in onze eigen samenwerking dit allemaal proberen te
verbeteren.
Voorzitter. Dan wil ik nog wat antwoorden geven …
De voorzitter:
Als dit het einde van het blokje was, dan heeft de heer Bisschop nog een
vraag.
De heer Bisschop (SGP):
Het gaat mij niet zozeer om een breed onderzoek naar hoe andere
parlementen het doen. Ik realiseer me zeer wel dat elk stelsel zijn
eigen context en geschiedenis heeft. Het gaat mij even om het volgende.
De insteek is nu nogal sterk dat de ruimte voor ambtenaren vrij strikt
beperkt is tot het geven van feitelijke informatie. Omdat er in andere
parlementen bepaalde mogelijkheden zijn waardoor parlementariërs
rechtstreeks met ambtenaren kunnen spreken, weliswaar in collectief
verband, was mijn vraag: is het niet mogelijk om eens na te gaan hoe dat
daar ingevuld is? Het geven van feitelijk juiste informatie is vrij
strikt. Ik zoek naar een iets ruimere formulering waardoor de
informatiepositie van ambtenaren richting de Kamer iets openhartiger en
soms functioneler kan zijn. Dat was het verzoek.
Minister Ollongren:
Misschien was de heer Bisschop net even niet in de zaal, maar we hebben
daar zojuist een interruptiedebat over gehad. Ik meen dat ik toen in de
richting van de heer Sneller en anderen heb gezegd dat ik feitelijke
informatie niet zou willen beperken tot een tabel of iets waarmee je
feiten eng interpreteert. Maar daarbij gaat het bijvoorbeeld ook over
afwegingen, waar de heer Ellian ook naar vroeg, en inzichten. Het
eindigt alleen bij de weging, want de weging is natuurlijk wel politiek.
Ik vind het overigens natuurlijk interessant om te weten hoe in andere
parlementen wordt omgegaan met briefings door ambtenaren, ook indachtig
het feit dat we nu zelf ook meer technische briefings doen. Alleen vind
ik kijken naar andere parlementen meer iets voor het parlement dan voor
mij, maar als we ons door anderen kunnen laten inspireren bij hoe je dit
vanuit het kabinet kan verbeteren, moeten we dat natuurlijk niet
laten.
De voorzitter:
We gaan naar het volgende blokje. Ik hoop dat we het tempo er een beetje
in kunnen houden, want ik wil graag door naar een tweede termijn.
Minister Ollongren:
Voorzitter, ik ga mijn best doen. Een aantal vragen zagen op
stelselverantwoordelijkheid en dat soort dingen. We hebben het al een
beetje gehad over die dialoog en welke beperkingen het demissionaire
kabinet daar nu in heeft. Mevrouw Arib deed de suggestie om een
jaarlijks debat te hebben over de staat van de rechtsstaat. Dat is
natuurlijk iets voor de Kamer. Ik kan wel zeggen dat het mij aanspreekt,
maar dat is niet relevant, zou mevrouw Arib zeggen.
De heer Snels vroeg, als ik hem goed heb begrepen, of er een onderzoek
zou kunnen komen naar de wijze van verantwoording bij rijksorganisaties
die op afstand staan. Er loopt een brede evaluatie naar de
organisatiekaders van de rijksorganisaties op afstand, dus
adviescolleges, zbo's en dat soort zaken. Er wordt ook gekeken naar het
belang van publieke verantwoording, inclusief maatschappelijke
verantwoording en de ministeriële verantwoordelijkheid. Dat onderzoek
wordt eind van het jaar opgeleverd. Wellicht geeft dat de inzichten die
de heer Snels wil hebben.
De heer Sneller vroeg naar de zbo's. Er moet sowieso eens in de vijf
jaar worden gekeken of de taak terecht op afstand is belegd; dat staat
ook in de evaluatiebepaling. Die evaluaties komen altijd bij de Kamer en
we hebben dus die brede evaluatie, gericht op de organisatiekaders. Die
zullen inderdaad betrekking hebben op bestaande organisaties. Volgens
mij zijn er dus voldoende mogelijkheden voor de Kamer om grip te houden
op de wijze waarop iets georganiseerd is in een zbo.
Over de kwestie van de systeemverantwoordelijkheid hadden de heren
Sneller en Snels vragen, ook over het punt van de Raad van State over
het concept "systeemverantwoordelijkheid". De Raad van State heeft
eigenlijk twee aanbevelingen over stelselverantwoordelijkheid gedaan.
Het begrip zelf moet niet worden gebruikt om bewindspersonen aan te
zetten tot ingrijpen als zij in de wet een bevoegdheid niet hebben. Ten
tweede zegt de Raad van State: inventariseer met de Kamer op welke
terreinen nadere afspraken nodig zijn over de wijze waarop betrokken
ministers precies kunnen worden aangesproken. In Nederland hebben we
zo'n 2.000 wetten en 9.000 regelingen. Dat is best veel. Die regelingen
zijn ook de AMvB's, de ministeriële regelingen et cetera. Dat zijn
allemaal bevoegdheden van bewindslieden. Het lijkt mij eerlijk gezegd
monnikenwerk om dat helemaal inzichtelijk en overzichtelijk te maken. Ik
weet niet of dat kan, maar je zou het ook kunnen omdraaien. Je zou
kunnen zeggen: op welke onderdelen is die ministeriële
verantwoordelijkheid diffuus geworden en waar lopen we daartegenaan? Dan
zou je kunnen zeggen: als dat zo is, is er dus aanleiding om dat te
preciseren. Ik weet niet of dat in voldoende mate tegemoetkomt aan
datgene wat gevraagd werd, maar zoiets zou ik me wel kunnen
voorstellen.
Ik laat het even daarbij, omwille van de snelheid, en dan ga ik naar de
Wob en de Woo.
De voorzitter:
De heer Snels nog even, kort en puntig graag.
De heer Snels (GroenLinks):
Ja, heel kort. Dat onderzoek is natuurlijk iets beperkter en gaat, plat
gezegd, over de zbo's. Het punt dat ik en ook de Raad van State maakten,
gaat veel breder: de premiesectoren, de decentralisaties en eigenlijk
het bredere punt van de Algemene Rekenkamer dat verantwoording afleggen
steeds minder op een gestructureerde manier gebeurt, terwijl we wel nog
steeds het budgetrecht hebben. Ik neem aan dat de minister gewoon
vasthoudt aan haar eigen onderzoek en dat ook niet wil verbreden, maar
wil de minister wel een keer met de Rekenkamer in gesprek gaan over dit
onderwerp in het kader van het onderzoek dat ze zelf uitvoert, omdat de
Rekenkamer zelf ziet dat hier een steeds groter probleem aan het
ontstaan is? Dat is helemaal gekoppeld aan de
systeemverantwoordelijkheid of stelselverantwoordelijkheid, zodat we een
beter beeld krijgen waar we op moeten gaan studeren en over moeten gaan
nadenken om die verantwoording, want het gaat om
verantwoordingsinformatie, te verbeteren.
Minister Ollongren:
Ik moet dat even met collega Knops opnemen, die deze
verantwoordelijkheid heeft vanuit de kaderwet. Maar ik vind het op zich
een goede suggestie. Als het enigszins kan, zou ik daar graag aan
tegemoet willen komen.
De voorzitter:
Prima. Dan gaan we verder met het volgende blokje.
Minister Ollongren:
Ja, en dat gaat over de Wob/Woo. Allereerst de vraag of we per dossier
een inhoudsopgave zouden kunnen maken. Dat kwam net bij de beslisnotitie
al aan de orde. De eerdere versie van de Woo bevatte bij de behandeling
ervan inderdaad een register. Maar ja, daarvan hebben we moeten
constateren dat dat op grote uitvoeringsproblemen en op hele hoge kosten
stuitte. Daar hebben de initiatiefnemers dus van afgezien. Zij hebben
dat vervangen voor een aantal andere oplossingen, die volgens mij
ongelofelijk belangrijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om het op orde
brengen van de informatiehuishouding, het hebben van een overheidsbreed
meerjarenplan en het adviescollege dat er komt. Eigenlijk hebben die
initiatiefnemers het omgedraaid. Eerst stond het instrument centraal,
namelijk het register. Zij hebben het omgedraaid door te focussen op het
achterliggende doel, dat er uiteindelijk op neerkomt dat die
informatiehuishouding op orde moet zijn en dus inzichtelijk moet zijn.
Ik ben daar zelf heel blij mee, omdat ik denk dat het veel werkbaarder
is om het zo te doen. In de Woo is ook een lijst opgenomen van door de
bestuursorganen zelf actief openbaar te maken stukken. We gaan
gebruikmaken van PLOOI. Degenen die betrokken waren bij de Woo, weten
precies wat het is. Het moet dus met een verwijsindex toegang geven tot
de stukken van het Rijk en trouwens ook tot die van medeoverheden. Als
we de informatiehuishouding en verwijsindex op orde hebben, dan is het
ook inzichtelijk geworden. Het op orde brengen van de
informatiehuishouding is alleen niet overnight te realiseren. Dat is
echt een heel lastig iets, wat ook veel specialistische kennis vergt.
Daar wordt aan gewerkt. We hebben het actieplan Open op Orde om
stapsgewijs de informatiehuishouding te verbeteren en transparant te
maken. Wij verwachten, als we een beetje door de oogharen heen kijken,
hier nog jaren mee bezig te zijn. De voorzichtige voorspellingen zijn
dat we hier tot 2027 mee bezig zullen moeten blijven.
Dan de kwestie van de Wob en de vragen van het parlement. Mevrouw Arib
vroeg daarnaar. Ik denk dat ik daar net bij interruptie al het een en
ander over heb gezegd. Toch nog even om het hier heel precies te zeggen.
Het gaat erom dat de Kamer objectief, tijdig en accuraat wordt
geïnformeerd. In de praktijk zien we dat er steeds meer Wob-verzoeken
worden gedaan. Het zou zo moeten zijn dat de Kamer al geïnformeerd is
over datgene wat bij zo'n Wob-verzoek speelt. Als er toch informatie in
zo'n Wob-verzoek zit waarvan je je afvraagt of waarbij je twijfelt of de
Kamer daar in voldoende mate over is geïnformeerd, dan moet de Kamer
gelijktijdig worden geattendeerd op het feit dat er via zo'n Wob-verzoek
nog meer of specifiekere informatie beschikbaar komt. Zeker bij
omvangrijke Wob-verzoeken wil dat nog weleens gebeuren. Dat leidt tot op
zekere hoogte misschien tot een informatieoverload, maar dat is wel hoe
het hoort, denk ik. Omgekeerd: als het lukt om via die beslisnota's veel
transparanter te werken, dan leidt dat wellicht tot minder
Wob-verzoeken. De informatie wordt dan immers al verstrekt. Maar goed,
dat zullen we moeten zien, want daar zijn we pas net mee gestart. Als de
Kamer door de nieuwe werkwijze zegt "nu worden we overladen met te veel
informatie; er moet voor ons beter geselecteerd en gestructureerd
worden" dan geldt natuurlijk dat we daarvoor openstaan. Dat geldt voor
dit kabinet, maar straks ongetwijfeld ook voor het nieuwe kabinet.
De voorzitter:
Dit was het blokje over de Wob en de Woo. Mevrouw Arib.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik weet dat het niet altijd makkelijk is om alle Wob-verzoeken door te
geven. Sommige Wob-verzoeken gaan over totaal iets anders, waar wij als
Kamer ook geen rol in hebben. Dus in die zin ga ik ervan uit dat het
kabinet in staat is om precies te kunnen zien wat voor de Kamer relevant
is en dat we dat ook weten, maar tot nu toe komen we daar via de media
achter. Als daar een verandering in zou komen, zou dat dus heel goed
zijn.
Ik heb in dat kader ook een vraag gesteld over Nieuwsuur. Ik bedoel niet
zozeer dat u namens VWS iets moet gaan zeggen, maar het is wel tekenend
dat een wettelijke plicht vanuit de overheid gewoon aan de kant wordt
gezet. In die zin denk ik dat het wel van belang is dat de minister van
Binnenlandse Zaken daarvoor waakt, met als argument dat dit vanwege de
coronacrisis een uitzonderlijke situatie is. Maar juist in dat soort
crisissituaties is het van belang dat de politiek ook wordt
gecontroleerd. Ik zou dus graag van de minister willen weten hoe zij
daartegen aankijkt. Dat is één: wat betekent dit voor de toekomst en
voor het maken van afspraken hierover? Want we kunnen zomaar weer een
crisis hebben.
Tot slot. De minister is waarschijnlijk van plan om in hoger beroep te
gaan. Ik denk dat het ook voor het vertrouwen niet goed is als de
overheid voortdurend allerlei rechtszaken aanspant tegen burgers en
instanties. Natuurlijk staat dat de overheid vrij, maar hier denk ik:
kom gewoon je wettelijke plicht na en doe gewoon waarvoor de overheid er
ook is. Daar zou ik van deze minister graag steun voor willen
hebben.
Minister Ollongren:
Ik snap dat mevrouw Arib dat aan mij vraagt, want ik ben
stelselverantwoordelijke voor de Wob, maar die
stelselverantwoordelijkheid neemt niet weg dat collega-bewindslieden
gewoon zelf verantwoordelijk zijn voor het invulling geven aan de wet,
in dit geval de Wob. Ik denk wel dat we allemaal een klein beetje
meevoelen met een verzachtende omstandigheid tijdens de coronacrisis,
zeker in het begin, waarin het ministerie van VWS maar ook het RIVM,
waar veel Wob-verzoeken op zagen, gewoon echt met man en macht bezig
waren met crisisbestrijding. Maar nu is er inderdaad een uitspraak van
de rechter. Dat is duidelijk. Aan een uitspraak van de rechter zijn we
altijd gehouden, ook in dit geval. Vervolgens kan een collega zich
natuurlijk best beraden op de vraag of het, om wat voor reden dan ook,
wel of niet verstandig is om in hoger beroep te gaan. Volgens mij is dat
wat collega De Jonge ook heeft gezegd: dat hij zich daarover beraadt.
Dus laten we dat even afwachten. Ik vind inderdaad wel dat de wet de wet
is. Als er soms overmacht is … Oké, dan moet je uitleggen waarom dat zo
is en vervolgens moet je natuurlijk proberen om alle zeilen weer bij te
zetten en te zorgen dat je weer voldoet aan de wet. Zo zal ik als
stelselverantwoordelijke mijn collega's daar dus op aanspreken.
Mevrouw Arib (PvdA):
Het is goed dat de minister zegt: de minister moet gewoon de wet
uitvoeren, want het is ook zijn plicht om dat te doen. Ik begrijp ook
wel dat de minister niet op het terrein van VWS wil treden, maar als de
Wob wordt gebruikt, noem ik dit in dit geval niet "een verzachtende
omstandigheid". Natuurlijk heb ik er begrip voor, maar op het punt van
het controleren van de macht vind ik niet dat dit soort omstandigheden
als verzachtend moeten worden beschouwd, want het is gewoon belangrijk
dat journalisten kunnen zien welke besluiten in coronatijd worden
genomen en op basis van welke argumenten een minister een maatregel
treft die de hele samenleving raakt. In die zin vind ik het dus
belangrijk dat dit wordt nagekomen en dat de rechterlijke uitspraak ook
wordt uitgevoerd. Ik heb een laatste vraag op dit punt. De minister zei
ook dat zij 2,9 miljoen documenten heeft en dat Nieuwsuur, als het die
zou willen hebben, die waarschijnlijk mag hebben. Maar zo werkt het ook
niet. Dat is gewoon anderen afschrikken. Het komt bijna een beetje
intimiderend over, in de zin van: als u informatie wil, krijgt u de
vrachtwagen waar ik het net over had.
Minister Ollongren:
Allereerst heeft het kabinet al gedurende de rit de werkwijze aangepakt.
Zo hebben we bijvoorbeeld ergens halverwege — ik weet niet meer precies
wanneer — gezegd: alle stukken die voor het Catshuis gemaakt worden,
maken we gewoon openbaar, direct nadat we er met elkaar over hebben
gesproken. Ik hoop dat dat al heeft geholpen om meer inzicht te geven in
de achterliggende overwegingen. Wat betreft de 2,9 miljoen documenten:
ik heb de uitspraak niet gehoord, maar mevrouw Arib zegt het, dus dan
zal het zo zijn. Ik denk dat het inderdaad een deel van ons werk is om
ook te proberen om de informatie inzichtelijk te maken. Als er een blik
Wob-ambtenaren open moet worden getrokken om dat te doen, dan moet dat
maar gebeuren, zou ik zeggen. Ik spreek nu een klein beetje uit de losse
pols — dat moet ik eigenlijk niet doen — maar ik ben het er in ieder
geval mee eens dat het wel onderdeel van het werk is om het inzichtelijk
te maken. Maar er zit natuurlijk altijd een spanning in. Aan de ene kant
geef je graag alles. Aan de andere kant: als je alles geeft en daardoor
niks kunt vinden, is niemand er iets mee opgeschoten.
De voorzitter:
Was dit ook uit de losse pols?
Minister Ollongren:
Totaal.
De voorzitter:
Daarvoor geldt een ander parlementair regime, hè?
De heer Ellian (VVD):
Ik zal het kort houden. Ik doe het niet uit de losse pols, want ik heb
de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland voor me. Maar wees
gerust: we gaan nu niet die uitspraak doorakkeren. Mevrouw Arib en ik
zitten overigens in dezelfde uitzending vanavond, geloof ik. Dat
allemaal gezegd hebbende wil ik u wel vragen om één ding over te brengen
aan het kabinet. Het gaat me namelijk niet alleen om minister De Jonge.
In de uitspraak staat ook dat verweerder, dus het ministerie, zich niet
op overmacht heeft beroepen. De rechtbank toont heel veel begrip voor
het feit dat er een crisis was en dat je daardoor wat langer de tijd
nodig hebt. Maar als mij een termijn wordt gesteld door de overheid en
ik verzaak, dan weet ik zeker dat ik daar de consequenties van zal
ondervinden. Dat moet ook gelden voor de overheid. Dus wilt u in ieder
geval dit gevoelen overbrengen aan het kabinet? Wij houden ons aan de
wet, maar dat moet de overheid zelf natuurlijk ook doen. Neem die
uitspraak gewoon ter harte, want de rechtbank is echt coulant.
Minister Ollongren:
Ik hoor het. Dat zal ik graag doen. Wij nemen uitspraken van de rechter
natuurlijk altijd ter harte en serieus. Nogmaals, ik deed het uit de
losse pols omdat ook de collega van VWS nog geen besluit heeft genomen.
Ik wil hem niet voor de voeten lopen. Ik wilde alleen even vertellen hoe
ik er als stelselverantwoordelijke in zit. We zullen ons ook moeten
houden aan de uitspraak. Ik weet ook niet precies ... Als de uitspraak
is "u moet alles beschikbaar stellen", dan ziet dat blijkbaar op
miljoenen stukken. Dan moeten we nog even zoeken hoe dat kan. En
nogmaals, hoger beroep wil niet altijd zeggen dat je het niet eens bent.
Hoger beroep kan ook dienen om dingen nog specifieker of helderder te
krijgen. Dat zijn allemaal overwegingen die een rol zullen moeten spelen
bij het uiteindelijke besluit.
De voorzitter:
Dit debat duurt tot 14.30 uur, en geen minuut langer.
Minister Ollongren:
Voorzitter, ik heb nog maar twee onderdelen. Het ene ziet op het
ambtelijk vakmanschap. Het andere ziet, een beetje in het verlengde
daarvan, op de vragen die gesteld zijn over de ABD. De heer Ellian
benoemde dat ambtelijk vakmanschap. Hij haalde ook de Raad van State aan
en de commissie-Bosman, en een aantal andere zaken. Ik weet dat er vaak
gezegd wordt dat ambtenaren te veel rouleren. Er wordt gevraagd: hoe zit
het eigenlijk met de loyaliteit van ambtenaren; kunnen we daar iets mee
doen? We hebben een rijksbreed meerjarig programma versterking ambtelijk
vakmanschap en de kracht van samenwerking. Dat is gestart. Dat is
overigens in aanvulling op wat heel veel rijksorganisaties zelf al doen.
Het is niet zo dat het helemaal nieuw is. Het is in ieder geval een
programma dat bij wil dragen aan een cultuur en een werkwijze waarin het
gaat om gericht werken, samenwerken, werken volgens de bedoeling, de
menselijke maat in de gaten houden, te allen tijde voorkomen dat er
gediscrimineerd kan worden, en transparantie en openheid als
uitgangspunt nemen. Dat soort waarden zijn leidend in het programma. Ik
denk dat dat heel belangrijk is. Dat werkt langs twee sporen:
bewustwording en houvast. Daar hoort bij dat ambtenaren hier ook bij
stilstaan, dat ze niet alleen maar doordenderen, maar er ook over
nadenken of ze wat ze doen wel doen volgens deze uitgangspunten. Het is
eigenlijk een participatief proces — dat is vreselijk jargon — dat is
bedoeld om houvast te geven, zodat ambtenaren zich afvragen: als ik mijn
werk doe, doe ik dat dan volgens deze uitgangspunten en volgens deze
waarden? Bijvoorbeeld het uitwisselen van ervaringen kan daarbij heel
erg waardevol zijn. Ook het delen van dilemma's met elkaar kan daarbij
heel erg helpen. Het delen van hoe je op een loyale manier tegenspraak
kunt geven, kan daar ook een onderdeel van uitmaken. Dus dat traject is
gestart en loopt nu.
Bij loyaliteit spreekt voor mij echt voor zich — dat ligt denk ik niet
aan mijn eigen verleden, hoewel dat voor een deel misschien wel zo is —
dat de loyaliteit van ambtenaren ligt bij de publieke zaak. Die ligt
niet bij de bewindspersoon maar bij de publieke zaak, want via die
publieke zaak sta je in dienst van datgene waar je voor werkt. Aangezien
de minister ook voor die publieke zaak hoort te staan, kan dat wel
samenvallen. Als je vraagt aan een ambtenaar waarom hij dat werk doet,
zal hij zeggen: voor de publieke zaak. Dat zal je negen van de tien keer
als antwoord krijgen. Dat is waar het programma ook op ziet en waar het
nader invulling aan probeert te geven.
Dan is er natuurlijk ook de vraag of ambtenaren zich veilig voelen om
hun werk te doen en of hun werkomgeving veilig of onveilig is. Nou, dat
slaat terug op wat ik al eerder zei, namelijk dat er ruimte moet zijn
voor fouten maken, voor kritiek over en weer en voor klachten. In een
afrekencultuur voelt niemand zich prettig. Dus dat zou niet moeten. Dat
vergt dan wel commitment van iedereen die erbij betrokken is. Dat is
niet iets wat je met een druk op de knop kunt oplossen of overnight kunt
veranderen. Het is gewoon een onderwerp dat geadresseerd met worden in
de gesprekken over de politiek-ambtelijke verhoudingen.
De heer Sneller vroeg of we kunnen kijken hoe de ambtelijke diensten
functioneren en hoe ze hun werk min of meer onafhankelijk kunnen doen.
Ik was eigenlijk niet van plan om nog een onderzoekscommissie in te
stellen. Ik weet niet of de heer Sneller dat voor ogen had. Ik denk dat
we meer werkende weg moeten kijken of het werk op de goede manier
gebeurt en of het transparant en objectief is. Ik wil eigenlijk niet toe
naar een soort individuele afrekening van ambtenaren of ze hun werk wel
goed doen. Wel is het van belang om vanuit die ambtelijke
professionaliteit, waarbij de secretarissen-generaal denk ik een
belangrijke rol spelen, dat steeds in de gaten te houden. Dat is de
wijze waarop ik vind dat we dat moeten blijven monitoren.
De voorzitter:
De heer Sneller heeft nog een vraag, kort, puntig.
De heer Sneller (D66):
Ik geloof dat ze dan zeggen: au contraire! Want het gaat juist over het
punt dat de Raad van State maakt dat er te veel externe onderzoeken
worden ingesteld naar het functioneren van ambtenaren. Dan zegt het
kabinet: dat vinden we ook, dat moeten we vaker intern organiseren.
Alleen, vanuit de Kamer en de samenleving wordt er dan wel vaak gezegd:
intern prima, maar hoe zorgen we er dan voor dat het dan wel
onafhankelijk is, we de resultaten kunnen vertrouwen en het niet de
ambtenaar zelf is die zijn eigen functioneren onderzoekt? Dit terwijl we
het wel tegelijkertijd vooral bij de minister en binnen de
verantwoordelijkheid waar het hoort, willen laten.
Minister Ollongren:
Dan denk ik dat de heer Sneller en ik elkaar alweer hebben gevonden. Dan
is de beleidslijn namelijk dat we terughoudend zijn met het instellen
van onderzoekscommissies maar dat als het nodig is je er natuurlijk wel
eentje instelt. Vanuit het ambtelijk vakmanschap mag je veronderstellen
dat bepaalde randvoorwaardelijkheden werkende weg in de gaten zullen
worden gehouden. Als er per onderwerp aanleiding voor is, bijvoorbeeld
als iets niet goed functioneert, dan kan het ambtelijk functioneren
daarbij worden betrokken.
Mevrouw Leijten (SP):
Wat ik een beetje ingewikkeld vind, is dat hier om het belangrijke punt
dat de Raad van State maakt, heen wordt gegaan, namelijk dat op het
moment dat zo'n commissie aan de slag is, het lijkt alsof de positie van
de Kamer helemaal weg is. Met andere woorden: er wordt onderzoek gedaan,
dus wacht u maar op het totaalbeeld. Er is zelfs in de ministerraad
besloten om een Wob van RTL en Trouw niet te verstrekken omdat de
commissie-Donner nog niet klaar was. Hoe kijkt de minister daartegen
aan? Hoe gaat zij dat oplossen in de toekomst?
Minister Ollongren:
Als er een externe onderzoekscommissie wordt ingesteld, dan is er
blijkbaar een aanleiding om dat te doen en dan doe je dat met de
intentie om diepgaand van die onderzoekscommissie te horen hoe het zit
en ook adviezen te krijgen over hoe dat te verbeteren. Dat gebeurt
altijd met de intentie om dat rapport, zodra het er ligt, met de Kamer
te delen, zodat de Kamer daar ook over kan beschikken en er eigen
conclusies aan kan verbinden, zelfs als het kabinet zelf dat misschien
nog niet heeft gedaan. Dat is een beetje situationeel. Mevrouw Leijten
noemde de commissie-Donner, maar er zijn natuurlijk ook andere
voorbeelden. Ik kan mij best voorstellen dat je, op het moment dat je
zoiets aan zo'n onderzoekscommissie hebt voorgelegd, zegt: u kunt mij nu
van alles vragen, maar ik heb diezelfde vraag eigenlijk bij de commissie
neergelegd en kan hem nu niet beantwoorden. Tegelijkertijd hoort het bij
de relatie die we hier vandaag bespreken dat je wel probeert om gestelde
vragen te beantwoorden als daar redelijkerwijs antwoord op gegeven kan
worden, zonder daarmee vooruit te lopen op de conclusies die een
onderzoekcommissie misschien gaat trekken.
Mevrouw Leijten (SP):
Het gaat mij om het mechanisme. Bij de commissie-Donner hebben we gezien
dat de kwalificatie opzet/grove schuld — daar weet de minister ook alles
van, want ze heeft het POK-rapport goed gelezen — zelfs voor die
commissie is weggehouden, terwijl de Kamer daar actief om vroeg en dat
gewoon had moeten krijgen. We gaan woensdag nog bespreken hoe dat
mogelijk is geweest. Ik heb van het advies van de Raad van State gezegd
wat ik ervan heb gezegd, maar wat ze hier opmerken is precies waar wij
als Kamerleden tegenaan lopen. Er wordt onderzoek gedaan. Schort u uw
vragen maar even op. Het onderzoek loopt uit. Belangrijke informatie die
we zouden moeten hebben, krijgen we op dat moment niet. Daar zouden we
toch ook op een andere manier mee om moeten gaan? Als er een extern
onderzoek of een onderzoek wordt gedaan, dan is toch de informatieplicht
aan de Kamer niet opgeschort? Daarop wil ik van de minister eigenlijk
wel gewoon een ja hebben. Als er Kamervragen zijn die zien op
feitelijkheden die ook in dat onderzoek zitten, dan hoort de Kamer die
toch gewoon te krijgen?
Minister Ollongren:
Ik denk dat je inderdaad in zijn algemeenheid kunt zeggen: een extern
onderzoek, een onderzoekscommissie schort niet de informatieplicht aan
de Kamer op. Maar het kan, denk ik, ook zo zijn dat een bewindspersoon
zegt: een bepaalde vraag is aan mij gesteld, ik wil daar wel antwoord op
geven, maar ik heb diezelfde vraag gesteld aan de onderzoekscommissie en
ik wil graag dat antwoord afwachten. Want ik kan dat ook niet helemaal
beoordelen en ik kán de Kamer eigenlijk niet informeren. Dat is wel iets
anders dan het opschorten van de informatieplicht. Ik denk niet dat je
kunt stellen dat dat kan gebeuren door het instellen van een externe
commissie. Dus ik hoop mevrouw Leijten op dat punt gerustgesteld te
hebben.
Mevrouw Leijten (SP):
Nou, toch eigenlijk niet. We moeten er verder over doordenken. Er is
bijvoorbeeld heel vaak gevraagd waar het memo-Palmen gebleven is. Is er
bewust voor gekozen om niet te archiveren? Die vraag hebben we gesteld
na het rapport Ongekend onrecht, bij het aftreden van het kabinet en
daarna zelfs nog. Er is altijd gezegd: daar is ons niets van bekend.
Maar dan duikt wel zo'n mailtje op! Nu hebben we het kunnen opvragen,
omdat RTL en Trouw er weer over berichtten, maar is de minister het met
mij eens dat, op het moment dat dat mailtje opduikt op het ministerie en
ze daar weten dat ze de Kamer verkeerd hebben ingelicht, er dan een
briefje gestuurd zou moeten worden naar de Kamer? Beste Kamer, we zijn
op iets gestuit, tot onze grote schrik. Dat is actief gebeurd. We hebben
daar correspondentie over gevonden. Dat wordt verder uitgezocht door
PwC, maar het moet wel worden gemeld. Dat hoor je dan toch eigenlijk te
doen, en niet maar afwachten totdat PwC een keertje klaar is en ergens
mee komt waar wellicht van alles weer weggemasseerd wordt?
Minister Ollongren:
Ik meen dat het in dit geval ook zo is gegaan. De Kamer vroeg erom. Het
kabinet, de collega, heeft helemaal niet gezegd "ik wil een onderzoek
afwachten", maar heeft dat gewoon direct ter beschikking gesteld aan de
Kamer, met een briefje erbij. Maar in het algemeen, even abstraherend
van deze casus: we weten dat in het kader van de kinderopvangtoeslag,
als je dat hele proces van jaren overziet en uiteindelijk het rapport
leest van de parlementaire onderzoekscommissie, heel veel niet goed is
gegaan, dat gaandeweg het proces steeds meer duidelijk is geworden en
dat uiteindelijk pas bij de parlementaire ondervraging inzichtelijk is
geworden wat een jaar daarvoor ook aan de kant van het kabinet niet
inzichtelijk was. In het algemeen, zei ik net, kun je niet zeggen: door
het instellen van een externe commissie wordt de informatieplicht
opgeschort. Dat kan niet. Je kunt wel met elkaar in gesprek gaan over de
opportuniteit van het moment van het geven van de antwoorden: ben ik in
staat als bewindspersoon om de Kamer nu goed te informeren of moet ik
wachten op wat er uit dat onderzoek komt om de Kamer goed te kunnen
informeren? Dat is wat ik bedoelde te zeggen. Nogmaals: niet het
opschorten van de informatieplicht, daar kan geen sprake van zijn. Als
het kabinet dan vindt dat het de Kamer niet kan informeren, moet er
gemotiveerd worden waarom dat zo is. Dan gaan dus de normale mechanismen
werken, met, nogmaals, wat mij betreft de intentie om de Kamer gewoon te
informeren.
De voorzitter:
Helder. Het laatste blokje, denk ik?
Minister Ollongren:
Ja, voorzitter. De vragen van …
De voorzitter:
Graag even erdoorheen, dan kunnen we naar de tweede termijn.
Minister Ollongren:
Goed. De ABD. De heer Snels vroeg hoe het zit met de aanbevelingen uit
het rapport dat is gemaakt naar aanleiding van de motie-Lodders. Er
staat in dat we het stelsel op twee belangrijke punten kunnen
verbeteren, op het gebied van transparantie en zichtbaarheid aan de ene
kant en op het strategische karakter van het stelsel aan de andere kant.
Daar wordt aan gewerkt. We hebben onder meer een jaarverslag uitgebracht
over vorig jaar, 2020. Er zijn publicaties geweest vanuit de ABD om te
proberen wat meer verhalend te zijn, ook over de mens achter de
kandidaat, zal ik maar zeggen. Het is de bedoeling om de Kamer eind van
dit jaar te informeren over de voortgang van de aanbevelingen in hun
totaliteit.
Dan de suggestie van de heer Snels voor een meer inhoudelijke of
onafhankelijke toets bij de ABD. Hij trok de parallel met De
Nederlandsche Bank en de bankiers. Ik weet niet of ik het eens ben met
die parellel, maar goed, los daarvan zijn we het er in ieder geval heel
erg over eens dat je goede mensen wilt hebben, die hun werk doen voor de
publieke zaak. Daarom wordt er natuurlijk heel goed gekeken bij de
profielschets wat voor type je nodig hebt. Daarom ook wordt er gewerkt
aan de voortdurende professionele ontwikkeling, learning on the job en
een leven lang leren, door een breed leer- en ontwikkelaanbod zodat
mensen zich steeds blijven ontwikkelen, door 360 gradenfeedback,
evaluatiegesprekken over het functioneren et cetera, et cetera.
Wat die topambtenaren betreft vragen wij wel schapen met vijf poten.
Zoals u weet, bestaan die niet, en moet je dus aanvullen door de mensen
om hen heen. Het is dus niet alleen de ambtelijke top; het gaat over het
hele team. Er zit heel veel expertise bij die departementen. U ziet
natuurlijk alleen de top, maar de top is er ook voor verantwoordelijk om
het zo te organiseren bij de departementen dat de mensen die daar werken
in hun totaliteit en in samenwerking en samenstel beschikken over
datgene wat nodig is om het kabinet en dus ultimo ook de Kamer te
bedienen.
Voorzitter. Dan laat ik het hierbij.
De voorzitter:
Heel goed. Ik zie dat er zeker behoefte bestaat aan een tweede termijn.
Er is geen behoefte aan een schorsing, dus we gaan in één vloeiende
beweging door. Er bestaat gelegenheid tot het indienen van moties, want
dit is een notaoverleg.
Ik begin nu aan de andere kant dan zojuist. Het woord is aan de heer
Bisschop van de Staatkundig Gereformeerde Partij.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik heb eigenlijk niet zo veel resterende vragen meer. Ik
bedank de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik maak mijn
excuses dat ik even het overleg moest verlaten in verband met een
dringend telefoontje dat ik kreeg.
Ik heb nog wel een punt, maar misschien is de minister daar al op
ingegaan toen ik even weg was. De Raad van State waarschuwt voor het
voeden van overspannen verwachtingen over wat een overheid kan en mag.
Ik had daar de vraag aan gekoppeld of de minister kan onderzoeken hoe we
in beleid en wetgeving duidelijke grenzen kunnen trekken als het gaat
over stelselverantwoordelijkheid.
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Op het voorstel om de Kamer te betrekken bij hoe je voldoet
aan artikel 68 van de Grondwet is echt nul komma nul antwoord gekomen.
Ik heb het echt een paar keer geprobeerd, maar het is niet gekomen.
Morgen laat ik een motie in stemming brengen die ik bij de Raming heb
ingediend, want ik vind dat dit niet alleen aan de minister is, met de
beste bedoelingen. Het is gewoon ook aan ons; wij zijn de ontvanger. Dus
die motie breng ik morgen in stemming en mevrouw Arib heeft namens de
PvdA die motie medeondertekend.
De voorzitter:
Wat staat er in die motie, als ik vragen mag, even te mijner
informatie?
Mevrouw Leijten (SP):
Die motie zei dat wij als Kamer mede leiding willen geven aan de omgang
met stukken als het gaat om de beantwoording van Kamervragen — de
minister heeft in dit kader ook niets gezegd over het verschil tussen
coalitie en oppositie — en om wie er beslist over het belang van de
Staat. Ik heb de opsomming gegeven als antwoord op mevrouw Arib. Ik heb
de motie nu niet voor mijn neus.
De voorzitter:
Ik heb haar inmiddels gekregen. Dank u wel.
Mevrouw Leijten (SP):
Oké.
Voorzitter. Ik kreeg ook geen antwoord op het probleem dat wij als Kamer
hebben met de woordvoerderscultuur en de spinmachines die de ministeries
zijn geworden. Geen woord daarover. Maar dat framen, dat bellen met
journalisten en noem het allemaal maar op: wat een geld gaat daar wel
niet in zitten en wat een mensen gaan daar wel niet in zitten! Laat die
mensen voldoen aan de Archiefwet. Zet ze in voor de
informatiehuishouding. Stop hiermee!
Voorzitter. Ik heb twee moties. Op die woordvoerders kom ik nog wel
terug en zeker ook op de ABD. Maar deze moties vind ik op dit moment het
belangrijkste. Ik heb een motie van mevrouw Arib medeondertekend. Die
spreekt ook voor zich.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat overheidsinformatie van ons allemaal is en daarom goed
toegankelijk en doorzoekbaar moet zijn;
constaterende dat bij veel overheidsorganisaties het onduidelijk is
welke informatie beschikbaar is en waar die te vinden is;
overwegende dat een goede informatievoorziening van essentieel belang is
voor de Tweede Kamer om haar controlerende taak goed uit te kunnen
oefenen;
verzoekt de regering zo snel mogelijk met een overzichtelijk en
doorzoekbaar register te komen waarin duidelijk vermeld staat welke
actuele overheidsinformatie waar beschikbaar is;
verzoekt de regering tevens voor het einde van het jaar met een plan te
komen hoe ook gearchiveerde overheidsdata hierin ontsloten kunnen
worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten.
Zij krijgt nr. 61 (35570).
Mevrouw Leijten (SP):
Dan de volgende motie, voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een Hoog College van Staat als de Raad van State
objectief en neutraal zou moeten functioneren;
spreekt uit geen behoefte te hebben aan ongevraagde adviezen van de Raad
van State die de constitutionele verhouding tussen parlement en regering
aangaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten.
Zij krijgt nr. 62 (35570).
Dank u wel. Even een klein knietje richting de Raad van State. Altijd
leuk op de maandagmiddag.
De heer Ellian.
De heer Ellian (VVD):
Uw volgorde leidt tot verwarring, voorzitter.
De voorzitter:
Des te beter!
De heer Ellian (VVD):
Des te beter, maar ik was alert.
Voorzitter. Ik heb nog twee punten. Het eerste gaat over de toepassing
en de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet. De minister heeft het
als zodanig benoemd, maar ik zou het graag duidelijk willen hebben in de
Handelingen, zodat het ook duidelijk is voor het nageslacht. Brief
28362, nr. 2 uit 2002 en brief 28362, nr. 8 uit 2016 gaan over de
reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet. Zijn die brieven nu leidend
voor het kabinet wat betreft toepassing en reikwijdte van artikel 68?
Dat is één.
Twee. Ik heb de minister horen zeggen dat problemen, dilemma's,
beslispunten en argumenten voor en tegen ook vallen onder aanwijzing 4
van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren. Dat
noteer ik. Het is niet echt een toezegging in de zin van het Reglement
van Orde, maar ik ga ervan uit dat dit dus ook onder de reikwijdte van
die aanwijzing valt. Mag ik daaronder ook scharen: signalen uit de
uitvoering? Ik was vergeten dat te benoemen, maar dat is wel een van de
relevantste punten.
Dan het derde punt, voorzitter. En daarna heb ik een motie. U heeft nog
niets gezegd over dat rouleren van "kernposities" — laat ik het zo
noemen; "topambtenaren" vind ik zo'n raar begrip — op departementen. Ik
merk dat dat bij meer collega's leeft. Wat vindt u er nou zelf van als
de Raad van State maar ook andere commissies concluderen dat
continuïteit, stabiliteit en deskundigheid voorop moeten staan? Is het
dan niet een beetje gek dat je om de drie jaar rouleert en dat er dan
mensen zijn die misschien minder vakinhoudelijke kennis hebben?
Dan de motie, voorzitter. Die zal ik voorlezen. Die ziet op trouw aan de
publieke taak.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat ambtelijke deskundigheid centraal dient te
staan;
constaterende dat zowel de Raad van State als de commissie-Bosman
aanbevelen om de ambtelijke kernwaarden te herijken;
constaterende dat de ambtenaar zich ten dienste stelt van de samenleving
en de publieke taak;
overwegende dat ambtelijke loyaliteit voornamelijk loyaliteit aan de
publieke taak betekent;
verzoekt de regering om "trouw aan de publieke taak" toe te voegen aan
de eed of belofte die ambtenaren afleggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ellian.
Zij krijgt nr. 63 (35570).
Dank u wel. Mevrouw Arib.
Mevrouw Arib (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de minister voor haar inbreng, maar ook
voor haar antwoorden op onze vragen, specifiek op mijn vragen.
Voorzitter. Ik wil een algemene opmerking maken over een interruptie
helemaal aan het begin van het notaoverleg. Dat was tussen mevrouw
Leijten en de heer Sneller. Andere collega's hebben zich daar ook mee
bemoeid. Het ging over wanneer je elkaar wel of niet steunt als het gaat
om het opvragen van informatie. Ik denk dat het ongelooflijk belangrijk
is. Ik hoop en denk ook dat het in het kader van de nieuwe werkwijze,
ook voor ons als Kamer, enorm zou helpen als wij als parlement solidair
zijn als het gaat om het opvragen van inlichtingen. Het moet niet langs
coalitie-oppositielijnen. Uiteindelijk gaat het om de sterke positie van
het parlement en om het overeind houden van het parlement. De ene keer
zit je in de oppositie en de andere keer zit je in de coalitie. Zo gaat
dat. Ik hoop dat er vanaf vandaag ook voor ons een soort nieuwe cultuur
ontstaat.
Via een interruptie met de minister heb ik het nodige gewisseld over de
Raad van State. Toch moet mij iets van het hart. Het gaat er mij om dat
het, als het gaat om de Grondwet, zorgvuldig moet gebeuren. De Grondwet
is sober van karakter. Die is het fundament van onze parlementaire
democratie en van ons parlementaire werk. In mijn opvatting biedt de
Grondwet genoeg ruimte om daar goed mee om te gaan. Ik wil er een beetje
voor waken dat men via allerlei adviezen toch op een rare manier aan de
Grondwet komt. Je leest overal: "de Grondwet is prima, maar …; je zou
het zo en zo en zo kunnen invullen". Dat mag allemaal, maar dan moet dat
debat open en eerlijk plaatsvinden. En dan moet er ook een
grondwetswijziging komen. Je moet niet via een omweg toch aan de
grondwetsrechten tornen. Dat is mijn angst. Als het gaat om de
ministeriële verantwoordelijkheid, dan denk ik: alleen de Kamer —
alhoewel, niet alleen de Kamer; natuurlijk ook de Eerste Kamer, want we
zijn de Staten-Generaal — en niet via allerlei discussies, adviezen
enzovoort daaraan proberen te knagen.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Arib (PvdA):
Nee, ik heb een motie! Sorry. Die is wel belangrijk. Daar had ik mee
moeten beginnen. Goed, dan ga ik toch naar de motie. En ook u, meneer
Bosma, bent van harte uitgenodigd om deze mee te ondertekenen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in het rapport Ongekend onrecht geconstateerd werd dat
de grondbeginselen van de rechtsstaat geschonden werden en de Tweede
Kamer niet goed geïnformeerd is;
van mening dat bij het versterken van de rechtsstaat het beschermen van
individuele burgers en het verbeteren van de informatiepositie van de
Tweede Kamer essentieel zijn;
van mening dat ook de toegang tot het recht, de opkomst bij
verkiezingen, het vertrouwen in de politiek en de relatie tussen
overheid en burgers daarbij voortdurende aandacht nodig hebben;
spreekt uit dat de Kamer een jaarlijks debat over de Staat van de
Rechtsstaat gaat houden, en verzoekt het Presidium daar voorbereidingen
toe te treffen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Arib, Snels, Sneller, Leijten,
Bisschop, Ellian en Martin Bosma.
Zij krijgt nr. 64 (35570).
Ik stel vast dat mevrouw Arib niet meer in het Presidium zit en nu met
allerlei moties komt waarin staat dat het Presidium allemaal dingen moet
gaan doen.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ja, via u!
De voorzitter:
Nou, zo gaat het allemaal niet.
Mevrouw Arib (PvdA):
De charmante assistente. Dank u wel.
De voorzitter:
De heer Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Ik heb deze motie heel graag ondertekend.
Politicologen maken altijd het onderscheid tussen tijden van verhitte
politiek als de spelregels ter discussie staan en tijden van normale
politiek. Dit debat gaat over de spelregels in onze democratische
rechtsstaat. Dat debat is altijd nog net wat verhitter en belangrijker
dan de normale debatten. Deze motie is dus heel goed.
Ik heb nog twee punten. Eén. De minister gaf een vrij lang antwoord op
mijn vraag over het register. Zij maakte de vergelijking met de Wet open
overheid. Mijn suggestie was eigenlijk heel concreet. Ik heb niet goed
gehoord wat de minister daar nou van vond. We gaan nu werken met
beslisnota's. Dat kunnen grotewetsvoorstellen- en beleidsnota's zijn.
Maak dáár nou een register van, of een inhoudsopgave, zodat de
achterliggende informatie opzoekbaar of opvraagbaar is. Dat lijkt mij
eigenlijk een heel zinnig voorstel. Graag daar nog een reactie op.
Ik had een motie voorbereid over de stelselverantwoordelijkheid, de
systeemverantwoordelijkheid. Volgens mij is dat een heel fundamenteel
debat. Dat gaat, denk ik, verder dan het onderzoek waar de minister naar
verwees. Dat gaat vooral over zbo's. Dat raakt natuurlijk ook direct aan
de ministeriële verantwoordelijkheid. Maar het raakt ook aan
verantwoording en verantwoordingsinformatie. Dat is een punt dat de
Rekenkamer nu al een aantal keren achter elkaar gemaakt heeft bij het
verantwoordingsonderzoek. Ik zou het echt op prijs stellen als de
collega van de minister, Knops, een gesprek gaat voeren over het
onderzoek en mijn suggestie, en de Kamer informeert over hoe we dit hele
fundamentele debat nou eens bij de kop kunnen pakken.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
De heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording. Ik
heb nog vier punten. Allereerst even de actualiteit, over de Wob bij
VWS. Dat verbaasde mij toch, omdat de minister van VWS vorig jaar al
zei, op vragen van collega Snels en mijzelf uit april dat jaar, dat hij
dat blik Wob-ambtenaren, waar deze minister het over had, zou
opentrekken, dat hij zou investeren in de ICT om het te regelen en dat
hij per 1 juni vorig jaar weer Wob-verzoeken zou gaan behandelen. Ik was
dus nogal verbaasd en ik neem aan dat hij dit debat ook heeft
gehoord.
Dan de zbo's en de instellingen op afstand. Ik denk dat we dat debat dan
in het najaar voortzetten of als we de evaluatie hebben gekregen. Maar
het gaat er dan inderdaad wel om er weer eens kritisch naar te kijken
wie die bevoegdheden nu al hebben. Het is volgens mij niet alleen aan de
Kamer, maar ook aan het kabinet om daar kritisch naar te kijken.
Dan de aanwijzingen. Ik ben heel blij met wat de minister heeft gezegd
over de interpretatie van feitelijke informatie, dus dat die niet te
smal moet worden geïnterpreteerd, maar ook de inzichten moet bevatten.
Tegelijkertijd zijn deze aanwijzingen bedoeld om ook duidelijkheid te
verschaffen aan ambtenaren. Maar het staat nu niet in de toelichting.
Mijn vraag aan de minister is dus hoe we die duidelijkheid creëren.
Hetzelfde geldt voor de coulance die zij had als het gaat om de vraag
waar het initiatief moet liggen. Dat mag namelijk ook van ambtenaren
komen. Er staat wel dat het op aanwijzing van de minister kan, maar het
lijkt me goed om dat dan wel vast te houden.
Voorzitter. Ten slotte die actieve informatievoorziening met die
beslisnota's. De minister zei: laten we kijken hoe het uitpakt. Ja, dat
zullen we zeker doen. Tegelijkertijd weten we als Kamer natuurlijk niet
wat we niet hebben als we het niet weten. Dat is ook het lastige met
bijvoorbeeld dat juridische advies over die pulsvisserij. De Kamer had
niet kunnen weten dat het bestond. Dat was geloof ik 2014.
Tegelijkertijd kom je er zeven jaar later op de een of andere manier
achter. Juist omdat we nu een nieuwe start willen maken, is het wel
belangrijk om de verwachtingen goed te hebben en ook te weten wat er nou
in komt en daarbij dus ruimhartig te zijn. Want sommige van de
weigeringsgronden hebben ... Neem de zin: de relaties met andere
onderhandelende partijen mogen niet onder spanning komen te staan. Dat
soort mooie subjectieve invullingen van die weigeringsgronden. Ik ben
dus blij met wat de minister zei over een ruimhartige uitvoering
daarvan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Toen u zei dat we niet weten wat we niet weten, moest ik
meteen aan de woorden van Donald Rumsfeld denken, die vorige week is
overleden. Hij zei: there are known unknowns and unknown unknowns. Die
zullen we nog weleens even gaan opzoeken.
Voorzitter: Leijten
De voorzitter:
Ik wil u graag het woord geven, meneer Bosma.
De heer Martin Bosma (PVV):
Ja, maar vanwege de tijd zie daar gewoon van af. U kent mijn
bescheidenheid, mevrouw Leijten.
De voorzitter:
O, dan neem ik het woord weer ... Dan ontneem ik mijzelf het
woord.
Voorzitter: Martin Bosma
De voorzitter:
Dat is altijd goed. Dat zou u vaker moeten doen, mevrouw Leijten.
Inkoppertje. Ik schors één minuut. Dan gaan we genieten van hoe mevrouw
Leijten het woord is ontnomen en daarna gaan we luisteren naar de
minister.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
14.30 uur is 14.30 uur. Het woord is aan de minister.
Minister Ollongren:
Ja. Ik voel me verder helemaal niet opgejaagd! De vraag van de heer
Bisschop betrek ik zo bij een soortgelijke vraag van de heer Snels. Op
stelselverantwoordelijkheid kom ik dus terug.
Mevrouw Leijten zegt dat ik allerlei antwoorden niet heb gegeven, maar
dat komt misschien omdat ik dan de vragen niet als vragen heb herkend.
Laat ik voor mezelf spreken. Ik sluit me aan bij mevrouw Arib: oppositie
of coalitie, dat doet er eigenlijk niet toe. Sterker nog, dat doet er
níét toe. Daar hoort geen enkele nuance bij. Sommige oppositiepartijen
komen de volgende keer in de coalitie en omgekeerd. Ik hoop dat dat ook
voor de SP geldt. Ik ben uitgebreid ingegaan op het belang van de
Staat.
Op de woordvoerderscultuur ben ik ook ingegaan, namelijk door te stellen
dat de parlementaire contactpersonen in ieder geval geen woordvoerders
zijn. Ik noemde een aantal gevallen waarin er contact is met Kamerleden,
overigens niet door woordvoerders, maar bijvoorbeeld door de politiek
adviseurs. Mevrouw Leijten wilde die casus laten liggen. Ik heb echt
geprobeerd antwoord te geven op de vraag van mevrouw Leijten.
Ik zal de motie straks behandelen. Ik doe eerst even de vragen.
De heer Ellian maakte zelf de brief uit 2002 over artikel 68 en de brief
uit 2016 expliciet. Natuurlijk zijn dat onze leidraden, maar we gaan
daar verder in, zoals we in de brief uit 2020 ook duidelijk hebben
gemaakt. Die ging over de persoonlijke beleidsopvattingen die we
verstrekken.
Dan zijn tweede vraag over contacten met ambtenaren. Feitelijke
informatie is ook het delen van inhoudelijke analyses en dilemma's. Het
stopt alleen waar het gaat over de weging, want daarover moet politieke
verantwoording worden afgelegd. Signalen uit de uitvoering behoren wat
mij betreft bij het type informatie dat kan worden verstrekt. Dat wil ik
hier graag uitspreken, zodat dat ook duidelijk is voor de Kamer.
De derde vraag van de heer Ellian ging over het rouleren. Hij zei: elke
drie jaar komt er weer een andere topambtenaar. Dat is overigens niet
zo. Het gemiddelde zit op zo'n vierenhalf jaar, maar het streven is dat
dat langer, vijf tot zeven jaar, zou moeten zijn. Het is een beetje
anekdotisch, maar toen ik beleidsambtenaar was op het ministerie van
Economische Zaken — zo heette het toen nog — kwam ik te werken voor een
dg die daar al zestien jaar zat. Daar gingen grapjes rond over wat er
zou gebeuren als hij bij de hemelpoort kwam en God op zou staan en zou
zeggen: gaat u zitten. Dat lijkt me ook een ongezonde situatie. Met
andere woorden, enige vorm van roulatie is echt wel goed, ook aan de
ambtelijke top. Het is niet de bedoeling dat het zo'n instituut wordt
dat alle bewindslieden en Kamerleden passanten zijn. Er zit iets gezonds
in om te zorgen voor roulatie en vernieuwing. Dat is goed. Het is voor
mensen ook niet goed om te lang hetzelfde te doen, maar je kunt ook op
een andere manier organiseren dat de kennis in de organisatie zit. Dat
hoeft niet per se alleen maar via de top te lopen. Maar inderdaad, een
zekere mate van continuïteit en een niet te hoge omloopsnelheid is wel
het streven.
Dan had de heer Ellian nog een motie. Die doe ik zo.
De vraag van mevrouw Arib over de openheid en de Grondwetinterpretatie
begrijp ik. Ik wil over haar motie niks zeggen, want dat is een
spreekt-uitmotie. Maar ik zou wel willen benoemen dat de grondwetgever
uit drie instituties bestaat: het parlement, het kabinet en de Raad van
State. We zijn volgens mij geen van allen bang voor adviezen en zelfs
niet voor ongevraagde adviezen van de Raad van State.
De heer Snels had het over de spelregels die we hier met elkaar
bespreken. Daarom is het ook een belangrijk debat. Zijn specifieke vraag
over dat register begrijp ik zo dat hij zich eigenlijk niet goed kan
voorstellen dat het inzichtelijk genoeg is als we dat bij grote
wetsvoorstellen of grote beleidsnota's doen. We hebben dat natuurlijk
geen van allen al kunnen beoordelen. Ik stel toch voor dat we even
afwachten hoe dat nu gaat. Van onze kant proberen we die beslisnota's
juist heel inzichtelijk te maken. Ik snap het probleem heel goed dat je
niet weet wat je niet weet. Maar daar staat tegenover dat — anderen,
zoals de heer Bisschop en mevrouw Arib zeiden dat ook — zomaar alles
over de schutting gooien ook niet is wat je als Kamer wil. Dat vind ik
ook geen goede manier om de Kamer te informeren. We proberen het
inzichtelijk genoeg te maken. Laten we daar gewoon mee gaan werken. Wij
staan zeer open voor verbeteringen, ook gedurende de rit.
Met de kwestie van de stelselverantwoordelijkheid ben ik weer terug bij
de heer Bisschop. Die ging over de verantwoordingsinformatie, de
aanbeveling van de Algemene Rekenkamer. Ik noemde collega Knops vanwege
zijn verantwoordelijkheid voor de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
Daarmee wordt hij eigenlijk breder dan dat. Dat zei de heer Snels zelf
ook. Dus eigenlijk moet ik zijn punt en dat van de heer Bisschop weer
mee terugnemen naar het kabinet, met de collega van Financiën bespreken
en bekijken hoe we daar invulling aan kunnen geven. Wij hebben sowieso
graag periodiek een gesprek met de Algemene Rekenkamer naar aanleiding
van de momenten waarop die ons adviseert. Maar ik neem hem mee terug en
zal kijken met de collega's hoe we daar vorm aan kunnen geven.
Tot slot had de heer Sneller nog een paar opmerkingen. Dat blik
Wob-ambtenaren moet er dus komen. Dat is duidelijk. Het is wel echt veel
werk, hoor. Ik wil de collega's van VWS wat dat betreft verdedigen, want
het is ongelofelijk veel werk, maar het moet wel gebeuren.
De aanwijzingen zijn inderdaad ook bedoeld voor de ambtenaren. De heer
Ellian las een stukje voor en vond het misschien wat beperkend
opgesteld, maar het is echt heel anders dan de aanwijzingen voorheen. De
intentie daarachter is: geef informatie daar waar het kan. Dat is veel
uitnodigender, maar het is ook bedoeld om ambtenaren te beschermen. Dus
het is een beetje hoe je het leest, maar ik denk dat het vooral gaat om
de vraag of het voldoende duidelijkheid geeft en hoe we er vervolgens
mee omgaan. Daar zijn we dus ook zelf bij, zeg ik vanuit het kabinet.
Daar zijn de bewindslieden zelf bij. Het is heel belangrijk dat de
uitstraling is: we gaan dit mogelijk maken; we gaan niet nee zeggen, we
gaan ja zeggen.
Op de vragen over de beslisnota's en de wegingsgronden heb ik al
gereageerd.
Voorzitter. Dan heb ik nog een paar moties, waar ik nog iets over mag
zeggen.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik dank de minister omdat zij nog eens met de minister van Financiën en
staatssecretaris Knops gaat praten over de stelselverantwoordelijkheid
en de verantwoordingsinformatie, en omdat zij nog eens een gesprek met
de Rekenkamer gaat voeren. Ik stel het wel op prijs dat we daar op een
gegeven moment een verslag van krijgen middels een brief aan de Kamer om
te kijken hoe we dat debat verder kunnen vervolgen. Kan de minister dat
toezeggen?
Minister Ollongren:
Ja. Ik heb toegezegd dat ik in gesprek ga met de collega's om te kijken
hoe we daar vorm aan kunnen geven. Ik zal de Kamer daarover informeren.
Of dat gebeurt via de collega van Financiën dan wel de staatssecretaris
van BZK.
De voorzitter:
De heer Sneller, kort.
De heer Sneller (D66):
Is dit ook een voorzet voor een discussie over die
stelselverantwoordelijkheid en de invulling daarvan, zoals de Raad van
State vraagt?
Minister Ollongren:
Laten we nou niet alles op één hoop gooien. Voor een deel zou dat
kunnen. Laat ik het dan maar zo beantwoorden.
De voorzitter:
"Voor een deel zou dat kunnen." Daar had Donald Rumsfeld nou weer een
puntje aan kunnen zuigen.
Minister Ollongren:
De moties.
De voorzitter:
Nou, die zijn voldoende geapprecieerd.
Minister Ollongren:
Nee. Tenminste, ik heb ze nog niet geadresseerd.
De motie-Leijten op stuk nr. 61 vraagt om een register. Mijn suggestie
zou zijn dat de Kamer eerst de nieuwe manier van werken beziet en
vervolgens bekijkt of zij het onvoldoende inzichtelijk vindt. Ik heb
gezegd dat wij openstaan voor verbeteringen, maar wij zijn eigenlijk net
gestart met deze nieuwe werkwijze. Laten we die heel even de kans geven.
Dus ik ontraad de motie.
Dan de motie op stuk nr. 62. Daarbij keek ik mevrouw Arib net aan, maar
dat had ik helemaal niet moeten doen. Ik had mevrouw Leijten moeten
aankijken. Maar ik ga verder niet over die motie, want het is een
spreekt-uitmotie.
De motie op stuk nr. 63 van de heer Ellian vraagt om trouw aan de
publieke zaak toe te voegen. Wat mij betreft ligt in die trouw aan de
Grondwet alles besloten. Zo heb ik het in ieder geval altijd gelezen.
Bij de eed of belofte is dat wat je vraagt aan ambtenaren. Ik denk niet
dat de heer Ellian wil dat het beperkt wordt, maar dat geef ik even als
kanttekening mee. Er zijn een eed en belofte. Die zijn aan de Grondwet
en daarmee, denk ik, ook aan de publieke taak of zaak, zoals die hier
verwoord staat. Ik denk niet dat de heer Ellian een inperking wil.
De voorzitter:
Dat wordt zweten bij Nieuwsuur vanavond, meneer Ellian. Ik zou er even
goed over nadenken. U hangt! U hangt!
De heer Ellian (VVD):
Dat is al opgenomen, voorzitter.
De voorzitter:
O, het is al opgenomen. En wat is ie nu?
Minister Ollongren:
Tja, ik keek een beetje hoopvol naar de heer Ellian in die zin dat hij
zou zeggen dat het niet de bedoeling is om de eed of de belofte in te
perken.
De heer Ellian (VVD):
Dat is het ook niet. Trouw beloven aan de Grondwet is natuurlijk iets
anders dan expliciet trouw beloven aan de publieke zaak.
De voorzitter:
Zegt de VVD nou dat dat de Grondwet losstaat van de publieke taak?
De heer Ellian (VVD):
Nee, maar het een volgt niet noodzakelijk uit het ander. Het is goed om
dat bij een eed of belofte nog eens te expliciteren: "Ik beloof dat ik
trouw zal zijn aan de publieke taak". Maar het is geen beperking van de
Grondwet.
Minister Ollongren:
Als het geen beperking van de Grondwet is — ik ben blij dat de heer
Ellian dat specifiek heeft uitgesproken — zou ik zeggen dat het altijd
goed is om te kijken hoe het precies geformuleerd is. Daar ben ik dus
best toe bereid. Dan vind ik het ontraden van de motie dus erg ver
gaan.
De voorzitter:
Mag ik nog een vraag stellen?
Minister Ollongren:
Ik geef het oordeel dan toch aan de Kamer.
De voorzitter:
Oordeel Kamer. De minister zei eerder: "Als ambtenaar ben je loyaal aan
de publieke zaak". Deze motie gaat over de publieke taak. Wat is het
verschil?
Minister Ollongren:
Ik hoop dat u dat niet aan mij vraagt, want het is de heer Ellian die de
motie heeft opgesteld.
De voorzitter:
U heeft de motie net oordeel Kamer gegeven. Dus u hangt nu.
De heer Ellian (VVD):
Ik twijfelde daarover. Ik vond het woord "taak" mooier, maar het sluit
aan bij paragraaf 2.2 van de gedragscode voor rijksambtenaren. Ik dacht
dus enige consistentie in te bouwen.
Minister Ollongren:
Ik heb de heer Ellian in ieder geval zo begrepen dat de motie niet een
inperking moet zijn van de huidige eed of belofte. Mijn stelling is dat
ambtenaren voor de publieke zaak werken en loyaal zijn aan de publieke
zaak. Ik vind "publieke taak" en "publieke zaak" in zekere zin in
elkaars verlengde liggen. Met die toelichting heb ik de motie dus
oordeel Kamer gegeven.
Daarmee ben ik ook aan het einde van mijn beantwoording gekomen.
De voorzitter:
Donderdag stemmen wij over deze vier moties plus de motie-Leijten,
Kamerstuk 35752, stuk nr. 8. Tot zover dit debat. Had de heer Sneller
nog een mededeling?
De heer Sneller (D66):
Nog even over die eerste motie over de registers, de motie op stuk nr.
61. We hebben een uitgebreid debat gevoerd over het wetsvoorstel voor de
Wet open overheid, waar die registers in de novelle uit verdwenen zijn,
juist omdat die onuitvoerbaar waren. Nou zegt de minister in reactie op
deze motie: laten we eerst wat ervaring opdoen. De wet was dus
onuitvoerbaar en de motie is niet onuitvoerbaar. Ik zoek dus even. Is
het nu, met de nieuwe intensiveringen, wel mogelijk om de
informatiehuishouding op orde te krijgen, zodat dat op termijn wel kan?
Hoe moet ik deze appreciatie nou lezen?
Minister Ollongren:
Ik heb de motie ontraden, met als toelichting dat we nu een nieuwe
werkwijze hebben. Ik zou daar, nu de heer Sneller dit toch vraagt, aan
kunnen toevoegen wat ik al in mijn eerste termijn zei: de
informatiehuishouding moet eigenlijk eerst beter op orde zijn. In het
overleg met de initiatiefnemers hebben de initiatiefnemers het ook
omgedraaid: zij hebben niet het instrument ten doel gesteld, maar het op
orde brengen van de informatiehuishouding. Daar is ook een andere manier
voor het zoeken, namelijk dat PLOOI. Dat is in plaats van dat
oorspronkelijk gewenste register. Ik blijf dus volledig in lijn met
datgene wat we ook in het kader van de Woo met elkaar hebben besproken.
Om die reden ontraad ik de motie. Ik heb het alleen wat gepreciseerd op
het punt van de nieuwe werkwijze met de beslisnota's, die op zichzelf
ook al meer inzicht moeten geven in de werkwijze van de kant van het
kabinet.
De voorzitter:
Mevrouw Leijten nog even.
Mevrouw Leijten (SP):
Ja, omdat dit ook over mijn motie gaat. Het is niet de bedoeling dat die
nieuwe werkwijze nu juist het antwoord wordt op alle mogelijke vragen
die we hebben ten behoeve van meer transparantie. De landen die werken
met zo'n transparantieregister, kunnen dat prima aan. Sterker nog, dat
versterkt het vertrouwen in de overheid. Ik heb het door de minister
ontraden gehoord, maar ik vind het flauwekulargumenten en ik hoop dat de
Kamer dit gewoon wel omarmt. Want er staat gewoon "zo snel als mogelijk"
en ook "voor het einde van het jaar met een plan te komen" voor het
archiveren van de overheidsdata. Dat iets niet direct met een
toverstokje te regelen is, snapt ieder kind. Misschien is de invoering
van de Woo dus wel te snel, maar ik vraag gewoon om een plan. Dat is
echt alles. Het feit dat de minister dat ontraadt met een beroep op de
nieuwe werkwijze, vind ik tekenend.
Minister Ollongren:
Als ik daar toch op mag reageren, want ik weet niet waarom ik van ...
Nou ja, laat maar zitten. We hebben een heel debat gehad over de Woo. In
dat debat hebben we met elkaar besloten om het om te draaien; de
initiatiefnemers hebben dat overigens natuurlijk helemaal zelf
gewijzigd. Het register als zodanig was én niet uitvoerbaar én heel erg
kostbaar. Het kabinet heeft gezegd dat die informatiehuishouding
helemaal niet op orde is en op orde moet komen, want anders doen we een
loze belofte met de Woo. Dat gaat nu dus hand in hand. We hebben juist
gezegd dat het goed is om niet het instrument als doelstelling te
hebben, maar de toegankelijkheid van de informatie. De Kamer heeft
ingestemd met de Woo; althans de Tweede Kamer. We hopen dat dat ook gaat
gelden voor de Eerste Kamer. Ik meen dat zij snel na het reces in de
Eerste Kamer op de agenda staat. Dan wordt de Woo straks van kracht. Dan
hebben we gewoon een nieuwe, transparantere manier van omgaan met
overheidsinformatie. Daarop vooruitlopend heeft het kabinet een aantal
handreikingen gedaan, waaronder de handreiking om de Kamer meer te
informeren via de beslisnota's.
De voorzitter:
Prima. Tot zover het debat. Ik kom tot de volgende toezeggingen.
Eind 2021 ontvangt de Tweede Kamer het onderzoek naar het functioneren van organisaties op afstand.
Eind 2021 ontvangt de Tweede Kamer het onderzoek naar aanleiding van de motie-Lodders.
We ontvangen ook een brief over de stelselverantwoordelijkheid.
Hoort bij die laatste toezegging ook een datum?
Minister Ollongren:
Dat wordt na het reces.
De voorzitter:
Ergens na het reces, in de herfst.
Mevrouw Arib (PvdA):
Voorzitter.
De voorzitter:
Mevrouw Arib, nog even het laatste woord. Kort hè?
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik doe een kleine mededeling. Ik hoorde net als antwoord op de vraag van
de heer Ellian over het rouleren van topambtenaren dat het belangrijk is
dat er doorstroom is. De minister noemde ook een voorbeeld van iemand
die in vijftien jaar een soort van instituut is geworden. Vandaag hebben
we hier de heer Frank Hendrickx, onze griffier. Hij heeft hier 40 jaar
gewerkt als griffier. En dit is zijn laatste debat. Ik ben er heel blij
mee dat hij al die jaren ons als Kamer heeft bediend. Ik wil daar even
bij stilstaan!
(Applaus)
Mevrouw Arib (PvdA):
Hij had het mooiste handschrift en schreef met een vulpen. Dat ga ik
missen. Dank u wel voor alles.
De voorzitter:
Van de oude stempel. Frank, wil je nog iets kwijt? Wil je die 40 jaar
even samenvatten in een paar zinnetjes of nog wat aanwijzingen
geven?
(Hilariteit)
De voorzitter:
Waarvan akte. Het is een mooi besluit. Hartelijk dank aan de minister
voor haar aanwezigheid. Nogmaals merk ik op dat wij donderdag stemmen
over de moties, inclusief de motie-Leijten. Tot zover. Ik sluit deze
bijeenkomst.
Sluiting 14.39 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 129 (2020-2021) van 5 juli 2021 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |