Verslag van een schriftelijk overleg over het Actieplan Duurzaam werken in het onderwijs (Kamerstuk 27923-417).
Werken in het onderwijs
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2021D28243, datum: 2021-07-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-27923-420).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: A.M. de Vrij, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 27923 -420 Werken in het onderwijs.
Onderdeel van zaak 2021Z13207:
- Indiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-09-08 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-09-09 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-10-06 10:15: Leraren (Commissiedebat), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-02-28 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 420 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 juli 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 9 april 2021 inzake het Actieplan Duurzaam werken in het onderwijs (Kamerstuk 27 923, nr. 417).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 juni 2021 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 8 juli 2021 zijn de vragen, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie,
De Vrij
Inhoud | blz. | ||
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de D66-fractie | 0 | |
• | Inbreng van de leden van de CDA-fractie | 0 | |
• | Inbreng van de leden van de SP-fractie | 0 | |
• | Inbreng van de leden van de PvdA-fractie | 0 | |
• | Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie | 0 | |
• | Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie | 0 | |
II | Reactie van de Ministers | 0 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Actieplan Duurzaam werken in het onderwijs en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een notitie «Actieplan Duurzaam werken in het onderwijs» is vastgesteld met sectororganisaties. Wat is precies de waarde van dit actieplan? En wat is het gevolg van de waarde van dit actieplan nu blijkt dat vakorganisaties het plan niet onderschrijven? Daarnaast lezen de leden dat de uitwerking van het actieplan veel tijd heeft gekost en dat het nu tijd is om de implementatie snel ter hand te nemen. Wat is precies de geschetste tijdlijn voor de implementatie? Daarnaast lezen de leden dat in het overleg is afgesproken om de komende periode gezamenlijk een inhaalslag te maken, wat houdt dit precies in? Ook lezen de leden dat er een «concreet vervolgtraject» komt, wanneer kan de Kamer dit verwachten? Verder lezen de leden dat het aan het nieuwe kabinet is om een besluit te nemen over de daarvoor door de verschillende partijen gevraagde investeringen. Betekent dit dat dit actieplan dus feitelijk stilligt tot aan een volgend kabinet? Hoe verhoudt zich deze situatie met de wens om de komende periode gezamenlijk «een ínhaalslag» te maken, zo vragen de leden.
Actieplan Duurzaam werken in het Onderwijs
De leden van de VVD-fractie lezen in het actieplan dat kwalitatief goed onderwijs voorop staat, verzorgd door adequaat opgeleide leraren. De leden delen dat dit van groot belang is voor de maatschappij als geheel. Welke rol speelt het academisch opleiden van leraren hierin? Welke doelen worden er gesteld door scholen in het primair onderwijs over het aantal academische leraren per school? En kan de instroom vanuit de academische pabo1 voldoen aan deze doelen? Zo niet, op welke manier stimuleert de Minister het volgen van een academische pabo? Daarnaast zien de leden dat ook in de bovenbouw van het vwo2 er een aantal docenten is dat momenteel niet academisch is opgeleid. Om hoeveel procent van de docenten gaat het? En welke acties onderneemt de Minister om ervoor te zorgen dat er voldoende academisch geschoolde docenten zijn die aan de slag kunnen in de bovenbouw van het vwo, zo vragen de leden.
Daarnaast lezen de leden in het actieplan dat beroepen in het primair en voortgezet onderwijs en het mbo3 voldoende uitdagend dienen te zijn. De leden delen dat en vragen dan ook op welke manier excellente leraren worden uitgedaagd en welke ruimte er is om hen extra beloning toe te kennen. Ook vragen zij of de Minister de inzet deelt dat excellent presterende leraren ruimte moeten krijgen voor extra beloning. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zet de Minister zich hiervoor in, zo vragen de leden.
Daarnaast lezen de leden dat de aantrekkelijkheid van het beroep vergroot dient te worden door het ontwikkelen van een inspirerend beroepsbeeld. Dit delen de leden en vragen dan ook welke rol bijscholing hierin speelt. Denkend aan bijvoorbeeld het lerarenportfolio vragen de leden op welke manier ontwikkeling van een leraar inzichtelijk wordt gemaakt en hoe een leraar momenteel bijhoudt welke bijscholing degene volgt. Daarnaast vragen de leden op welke manier het actieplan het hybride docentschap stimuleert, waarbij we de aantrekkelijkheid van het beroep leraar vergroten bij werknemers uit andere sectoren. Op welke manier pakt het actieplan de aanbevelingen op van Van Vroonhoven4, aanjager aanpak lerarentekort? Met name de aanbeveling voor verbetering van de begeleiding en het voor het onderwijs vasthouden van zij-instromers, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Kamerstuk ten behoeve van het schriftelijk overleg «Actieplan Duurzaam werken in het onderwijs». Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Aanbevelingen actieplan Duurzaam werken in het onderwijs
De leden van de D66-fractie onderschrijven de constatering van de opstellers van het actieplan, die stellen dat de kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de kwaliteit van het onderwijspersoneel. Leraar zijn, is een heel mooi beroep, maar helaas is de afgelopen jaren de werkdruk te hoog, het salaris te laag en hebben we te maken met een groot lerarentekort. Het beroep van leraar moet weer aantrekkelijk worden. Meer tijd voor professionalisering, voorbereiding en ondersteuning van leerlingen. Zodat leraren ook echt weer leraar kunnen zijn.
De leden lezen dat de opstellers van het plan een aantal aanbevelingen doen om het beroep van de leraar weer perspectief te bieden. Waaronder het vergroten en ontwikkelen van een inspirerend beroepsbeeld, door het inzichtelijk maken van loopbaan- en ontwikkelmogelijkheden. Hoe beoordeelt de Minister deze specifieke aanbevelingen? Deze leden zijn van mening dat bij het ontwikkelen van een goed loopbaanperspectief, ook investeringen nodig zijn in de kwaliteit van schoolleiders, zodat zij een sterkere rol krijgen binnen de school. Immers, een schoolleider is zowel onderwijskundig als financieel leider. Tevens draagt de schoolleider bij aan de professionalisering van leraren. Zij hebben daarbij baat bij beroepsgroepvorming. Is de Minister het met deze leden eens dat een investering in schoolleiders essentieel is voor de kwaliteit van het onderwijs? En dat deze investering ook kan bijdragen aan een aantrekkelijk beroepsbeeld en loopbaanperspectief? Zo ja, welke stappen heeft hij gezet om de positie van schoolleiders te versterken? Welke stappen gaat hij nog zetten, zo vragen de leden.
De leden lezen dat naast de aanbevelingen voor een aantrekkelijk beroepsbeeld, de opstellers ook aanbevelingen doen met betrekking tot een raamplan voor lerarenopleidingen. Hoe beoordeelt de Minister deze suggesties? De leden zijn van mening dat leraren zelf het beste weten wat toekomstige leraren nodig hebben. Zij stellen daarom voor om de lerarenopleiding in handen te leggen van de beroepsgroep, zodat zij de inhoud van de opleiding bepalen en de link kunnen leggen tussen opleiding en praktijk. Kan de Minister hierop reflecteren, zo vragen de leden.
Daarbij lezen deze leden dat de opstellers een landelijk dekkend netwerk van circa zeven educatieve regio’s voorstellen, voor «een effectief arbeidsmarktbeleid en een krachtige infrastructuur voor kennisontwikkeling en benutting». Hoe verhoudt deze aanbeveling zich tot het advies van Van Vroonhoven, dat stelt dat we moeten komen tot een duurzame (regionale) samenwerking tussen onderwijspartijen, zo vragen de leden.
Kabinetsreactie
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister stelt dat de vakorganisaties zich voor het «overgrote deel» kunnen vinden in de inhoudelijke lijn voor lange termijn van het plan. Zijn er zaken waar zij zich nog meer niet in konden vinden, naast het ontbreken van specifieke aandacht voor de salariskloof tussen het primair en voortgezet onderwijs? Welke verbeterpunten zagen zij? Waren er nog meer zaken die zij misten in het plan? Zo ja, welke?
De Minister heeft het over een inhaalslag voor aankomende periode om de implementatie van deze ideeën en die van Van Vroonhoven snel door te voeren. Hoe staat het met deze inhaalslag? Welke zaken heeft de Minister tot heden opgepakt? Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Kwint c.s.5 over de registratie van het actuele lerarentekort, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Ministers met het bijbehorende actieplan «Duurzaam werken in het onderwijs». Deze leden zien dat de breed gedragen aanbevelingen van de commissie van Van Vroonhoven terugkomen in het actieplan, maar hebben nog wel enige vragen.
De leden vragen de Ministers allereerst of zij een update kunnen geven van de laatste stand van zaken ten aanzien van de implementatie van het actieplan gezien de vertraging die is opgelopen. Is het realistisch dat (onderdelen van) het actieplan al komend schooljaar worden geïmplementeerd, zo vragen de leden.
De leden vragen de Ministers of zij kunnen aangeven op welke vlakken zij bij de realisering van het actieplan, afgezien van de investeringen in salaris en dergelijke, een actieve rol zien voor zichzelf, op welke wijze dient het ministerie de voornemens uit het actieplan te faciliteren.
De leden vragen de Ministers of zij denken dat verhoging van de kwaliteit van de lerarenopleidingen en/of strengere selectie van aankomend studenten, zoals in bijvoorbeeld Finland gebeurt, op termijn kan meehelpen aan het verhogen van de status en aantrekkelijkheid van het beroep zonder dat het op korte termijn leidt tot vergroting van het lerarentekort als te veel studenten worden afgewezen voor een lerarenopleiding. Zo ja, welke mogelijkheden zien de Ministers voor verhoging van de kwaliteit en/of strengere selectie voor lerarenopleidingen, zo vragen de leden.
De leden lezen in het actieplan dat de opleidingen voor zij-instromers worden geflexibiliseerd en meer geharmoniseerd. Deze leden kunnen zich zeer vinden in dit voornemen en vragen de Ministers welke stappen reeds gezet zijn op dit punt, omdat naar de mening van deze leden de oplossing van het lerarentekort voor een belangrijk deel ook moet komen uit het aantrekken van meer zij-instromers naar het onderwijs en dus met voorrang moet worden opgepakt.
De leden vragen de Ministers verder of er ook een termijnplanning is gemaakt wanneer bepaalde onderdelen van het actieplan gerealiseerd moeten zijn en aan welke indicatoren deze realisatie moet voldoen om vinger aan de pols te kunnen houden bij de voortgang van de implementatie van het actieplan.
Tot slot vragen de leden hoe voorkomen wordt dat mooie voornemens zoals betere coaching van beginnende docenten en scholing van zittende docenten niet worden uitgevoerd wegens werkdruk et cetera. Dit zijn immers geen nieuwe voornemens, maar tot nu toe is het een hardnekkig probleem om op te lossen. Komen hierover nieuwe afspraken in de cao6, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de notitie Actieplan duurzaam werken in het onderwijs en de brief van Minister Slob. Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen bij.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister in zijn brief zegt dat het aan een nieuw kabinet is om een besluit te nemen over het al dan niet starten van een vervolgtraject op basis van het actieplan volgend schooljaar. De leden vinden het zeer onwenselijk dat de Minister dit overlaat aan een volgend kabinet, terwijl het oplossen van het lerarentekort een zeer urgente kwestie is. De leden zijn van mening dat de Minister al veel eerder stappen had kunnen en moeten zetten. Waarom wachten op een nieuw kabinet, terwijl dat nog maanden kan duren? Begrijpt de Minister dat de vakorganisaties de notitie niet onderschrijven vanwege onvoldoende aandacht voor de salariskwestie in het primair onderwijs en de werkdruk? Wat vindt de Minister daarvan? Wat raadt de Minister het nieuwe kabinet aan om te doen als het gaat om het dichten van de salariskloof tussen leraren in het primair en voortgezet onderwijs en het verminderen van de werkdruk, zo vragen de leden.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister tevens om alsnog inhoudelijk in te gaan om het advies van Van Vroonhoven over de aanpak lerarentekort. Wat vindt de Minister van dit advies en wat is zijn reactie op de specifieke aanbevelingen die Van Vroonhoven doet? In hoeverre sluit het actieplan daadwerkelijk aan op haar aanbevelingen? De aanbevelingen van Van Vroonhoven over de aanpak voor het lerarentekort zijn vorig jaar juli gepubliceerd, waarna er een taskforce opgericht zou worden. Is dat intussen al gebeurd? Zo ja, uit wie bestaat de taskforce? Zo nee, waarom niet? En wat is het verschil tussen de aanbevolen taskforce door Van Vroonhoven en de regiegroep die de sectororganisaties in hun actieplan voorstellen? Of is dit dezelfde club? Is het actieplan überhaupt besproken met Van Vroonhoven? Zo ja, wat was haar reactie hierop? Is dit actieplan wat zij bedoelde? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog bereid dit gezamenlijk met de sectororganisaties te gaan doen en de Kamer hierover te rapporteren, zo vragen de leden.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie wat de status is van de uitvoering van de motie van het lid Kwint c.s.7 die oproept tot het registreren van het lerarentekort en de manier waarop scholen dit oplossen. Is de Minister al bezig met de uitvoering hiervan? Heeft de Minister contact gezocht met de initiator van de website lerarentekortisnu.nl en zijn hulp aanbood per mail8? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige actieplan. Zij waarderen dat de PO9-Raad, VO10-Raad, MBO-Raad, Vereniging Hogescholen en VSNU11 de koppen bijeen hebben gestoken voor een integrale aanpak om te zorgen voor een duurzaam perspectief op het verder terugdringen van het lerarentekort en een aantrekkelijk lerarenberoep. Het actieplan becijfert dat er voor de plannen onder meer een structurele bekostiging nodig is, oplopend tot 95 miljoen euro in 2029 voor Samen Opleiden en Professionaliseren, een investering van structureel 85 miljoen euro voor verbreding van de regionale samenwerking en inbedding daarvan in educatieve regio’s en een jaarlijkse investering van vijf miljoen euro gedurende drie jaar voor een transitiebudget voor de uitwerking, organisatie en landelijke regie van het voorgestelde perspectief nodig zijn. De Minister reageert dat het aan het nieuwe kabinet is om daarover een besluit te nemen, en over de daarvoor door verschillende partijen gevraagde investeringen. Ook het actieplan vermeldt dat het gaat om investeringen van een nieuw kabinet. Kan deze Minister echter wel bevestigen dat deze bedragen inderdaad noodzakelijk zijn bij de geformuleerde ambities? Graag ontvangen deze leden een financieel onderbouwd oordeel.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Minister ook schrijft dat hij met zijn reactie tevens de motie afdoet van de leden Van den Hul en Van Raan12. Deze motie verzocht de regering nog voor 12 februari een uitwerking van de aanbevelingen van de aanjager aanpak lerarentekort naar de Kamer te zenden. Heeft de Minister ook met de aanjager hierover gesproken? Is deze eveneens van oordeel dat haar aanbevelingen met zijn briefje voldoende zijn uitgewerkt? Wat vond zij van de manier waarop de Minister haar aanbevelingen had uitgewerkt, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben het actieplan gelezen. De voornoemde leden vragen zich allereerst af wat de status is van het actieplan. De Minister schrijft dat het nu tijd is om de implementatie snel ter hand te nemen en dat het plan vertaald moet worden naar een concreet vervolgtraject waar komend schooljaar mee gestart kan worden. Tegelijk schrijft de Minister ook dat het aan het nieuwe kabinet is om daarover een besluit te nemen. Gaat er nu gestart worden met de implementatie of wordt er eerst gewacht tot er een nieuw kabinet is? Aangezien dat laatste misschien nog wel even kan duren; wat zal er in de tussentijd gebeuren? Wordt er wat er ook gebeurt op de lijn van dit actieplan voortgeborduurd of kan het na de formatie ook weer helemaal veranderen, zo vragen de leden.
De leden lezen ook dat de vakorganisaties de notitie niet hebben onderschreven omdat de salariskwestie in het primair onderwijs en de werkdruk naar hun mening onvoldoende aandacht krijgt. Wat vindt de Minister daarvan? Herkent hij de zorgen van de organisaties? Is hij het met de voornoemde leden eens dat het van groot belang is dat ook de vakorganisaties het plan ondersteunen, zeker ook als er nagedacht gaat worden over het beroepsbeeld van de leraar? Behoort dat laatste niet primair bij de beroepsgroep zelf te liggen? Hoe kijkt de Minister daarnaar? Wat gaat hij doen om de vakorganisaties aangesloten te houden bij dit actieplan? Waarom zijn grote zaken als de salariskwestie in het primair onderwijs en het aanpakken van de werkdruk onvoldoende meegenomen in het actieplan? Is de Minister het met voornoemde leden eens dat beide punten van groot belang zijn als het gaat om het aanpakken van het lerarentekort, zo vragen de leden.
De leden zijn ten slotte benieuwd of er al meer cijfers bekend zijn over het lerarentekort. Hoe groot is het lerarentekort op de verschillende onderwijsniveaus in aantal personen en fte’s? Als dit niet bekend is, zijn er inmiddels plannen om dit wel te registeren? Op welke manier wordt de aangenomen motie van het lid Kwint c.s.13 uitgevoerd? De voornoemde leden zijn ook benieuwd hoe het zit met de uitvallers. Hoeveel docenten haken af tijdens het eerste jaar en na het eerste jaar? Hoeveel daarvan is onderdeel van de (verkorte) zij-instroomopleiding, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met het voorliggende actieplan over duurzaam werken in het onderwijs. Leraren hebben, samen met schoolleiders, een sleutelrol in het opleiden van leerlingen en studenten. De leden zien dat we kampen met lerarentekorten. Eén van die manieren om het lerarentekort tegen te gaan, is om het beroep aantrekkelijker te maken. De leden zien graag dat de loopbaanperspectieven voor leraren vergroot worden en dat er goede begeleiding is van startende leraren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister ook hoe en of dit actieplan ook zoekt naar meer diversiteit in het leraarschap. De leden hebben hier eerder al over geschreven in het actieplan Kerels voor de Klas14, maar vraagt welke maatregelen de Minister kan, gaat en wil treffen om het lerarenkorps meer divers te maken: mannen, vrouwen, verschillen in culturele achtergronden en voor mensen met diverse pedagogische en ideologische opvattingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien in het actieplan duurzaam werken perspectief en handvatten om het beroep aantrekkelijk te maken, ook voor zij-instromers. In het actieplan wordt geschreven dat de structuur van Samen Opleiden en Professionaliseren de norm wordt, waardoor een landelijk dekkend netwerk ontstaat van samenwerkingsverbanden. De leden hebben al vaker genoemd dat zij-instromers en hybride docentschap in het mbo vaak goed georganiseerd zijn. In hoeverre wordt gebruik gemaakt van de expertise die er al is over zij-instromers en hybride docentschap, zo vragen de leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij te lezen dat ook het actieplan stilstaat bij goede begeleiding van startende docenten. In het actieplan wordt hier wel aandacht aan besteed, maar de leden lezen nog geen concrete maatregelen. Kan de Minister al meer concrete maatregelen noemen, zo vragen de leden.
Tevens lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat het actieplan stilstaat bij de cao’s in het onderwijs. De leden vragen wat de Minister vindt van het samenvoegen van de diverse cao’s in het onderwijs tot één cao als ook een manier om de loonkloof tussen het po en vo te overbruggen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister schrijft dat het aan een nieuw kabinet is om besluiten te nemen over het concrete vervolgtraject. De leden begrijpen dit, maar vragen zich wel af welke stappen er gezet moeten en kunnen worden op het moment dat de formatie langer duurt dan wenselijk is voor de continuïteit van de vervolgtrajecten.
II Reactie van de Ministers
Ik dank de leden van de verschillende fracties voor hun inbreng op het Actieplan Duurzaam werken in het onderwijs. Hieronder is mijn reactie op de gestelde vragen te vinden.
Reactie op de inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen naar de waarde van het actieplan en wat het gevolg ervan is dat de vakorganisatie het niet hebben onderschreven. Het Actieplan Duurzaam werken in het onderwijs (hierna: actieplan) is besproken aan de Landelijke tafel aanpak tekorten en de vakorganisaties hebben aangegeven dat zij zich voor het overgrote deel kunnen vinden in de inhoudelijke lijn van het actieplan. Hiermee is het actieplan waardevol. Ook is er bij alle drie de geledingen (vak- en sectororganisaties en OCW) draagvlak om gezamenlijk het vervolgtraject langs drie lijnen uit te werken (beroepsbeeld, regionale aanpak en landelijke regie/ taskforce).
De leden van de VVD-fractie vragen wat de geschetste tijdslijn voor de implementatie is, wat de gezamenlijke inhaalslag inhoudt en wanneer de Kamer die kan verwachten. Het doel is tot een gezamenlijke uitwerking (visie) te komen waarvan de implementatie komend schooljaar gestart kan worden. Hiertoe werken de onderwijspartijen gezamenlijk de hoofdthema’s van het actieplan en van de aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven uit. Met deze inhaalslag proberen wij tot een concreet vervolgtraject te komen. Ik heb er vertrouwen in dat in samenwerking met de partijen wij komende periode tot resultaten komen.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier het actieplan de aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven aanpakt, met name de aanbevelingen voor de verbetering van de begeleiding van zij-instromers. Het actieplan bouwt voort op de aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven. Beiden vragen een concretisering (hoe ziet de regio eruit, wat is de maatschappelijke opdracht, hoe ziet het stappenplan eruit om tot een beroepsbeeld te komen en hoe wordt de regierol ingevuld). Daarom werken we nu gezamenlijk langs drie lijnen aan een concretisering: beroepsbeeld, regionale aanpak en landelijke regie/ taskforce. Voor wat betreft de begeleiding van aankomende leraren (zoals zij-instromers) en startende leraren worden er nu al verschillende acties ondernomen. Met het bestuursakkoord dat is gesloten met de VH en VSNU om tot flexibilisering van de lerarenopleidingen te komen, worden veel van de punten die mevrouw Van Vroonhoven noemt in haar aanbevelingen rond de opleidingen aangepakt zoals meer aanbod op maat (bijvoorbeeld voor zij-instromers), beter benutten van eerder verworven competenties en intensievere regionale samenwerking tussen hbo- en wo-lerarenopleidingen. Daarnaast wordt binnen Samen Opleiden en Professionaliseren (SO&P) momenteel aandacht besteed aan het begeleiden van zij-instromers binnen de partnerschappen. Ook start per september één van de aanbevolen pilots van Merel van Vroonhoven «doorlopende begeleiding van startende leraren» om de begeleiding van startende leraren in het primair onderwijs een impuls te geven. De door mevrouw van Vroonhoven voorgestelde pilot «cross mentoring» wordt met subsidie van OCW uitgevoerd door de Algemene Vereniging Schoolleiders (hierna: AVS). Doel van deze pilot is een kruisbestuiving tussen schoolleiders en bedrijfsleven. Tot slot zijn er via het NP Onderwijs middelen beschikbaar om studenten (inclusief zij-instromers) extra begeleiding te kunnen bieden.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie aan de Minister of het actieplan stil ligt tot aan een nieuw kabinet om over nieuwe investeringen te beslissen en hoe zich dit verhoudt tot eerdere genoemde tijdslijn. Nee, het actieplan ligt niet stil. Ik benut deze periode voor de concretisering (stappenplannen) van de aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven en het actieplan. Ondertussen gaat de lopende aanpak van de tekorten onverminderd door en is zoals in het antwoord op de vorige vraag staat, ook al een aantal van de aanbevelingen uitgewerkt en van start gegaan. Ik zie positieve effecten van de aanpak, zoals een toename in zij-instromers en studenten aan de pabo. Met mevrouw Van Vroonhoven ben ik van mening dat er meer nodig is. Daarom werk ik samen met de vak- en sectororganisaties aan concrete voorstellen om de aanpak te verbeteren en de versnippering in beleid tegen te gaan.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de rol van het academisch opleiden van leraren in kwalitatief onderwijs, of scholen doelen stellen over het aantal academische leraren en of de instroom vanuit de academische pabo aan deze doelen voldoen. Ook vragen de leden van VVD-fractie hoeveel procent van de docenten in de bovenbouw van het vwo niet academisch is opgeleid en welke acties de Ministers onderneemt om er voor te zorgen dat er voldoende academisch geschoolde docenten zijn. De kwaliteiten en expertise die academische leraren in het onderwijs brengen zijn waardevol. Uit onlangs gepubliceerd onderzoek blijkt dat academisch opgeleide leraren door hun sterkere onderzoekende houding als ambassadeurs van kennis-gedreven werken kunnen optreden.15 Per jaar starten zo’n 400–450 nieuwe studenten met een universitaire pabo en dit aantal is groeiende. Daarnaast zijn er ieder jaar leerkrachten die een master behalen. Belangrijk is dat schoolleiders en bestuurders binnen hun eigen organisatie aan de slag gaan met de vraag hoe zij de diversiteit van expertises binnen hun schoolorganisatie goed kunnen benutten. Er is geen kwantitatief landelijk doel voor het aandeel academisch opgeleide leerkrachten in het primair onderwijs of specifiek stimuleringsbeleid voor volgen van de academische pabo. In de Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren 2020 die in december naar de Kamer is gestuurd, staat dat in het eerstegraadsgebied in het vo 1,6% van de lessen onbevoegd wordt gegeven.16 In het vo is het aandeel master-opgeleide docenten de afgelopen jaren (licht) gestegen.
De leden van de VVD-fractie willen weten op welke manier de Minister zich gaat inzetten voor excellente leraren en op hoe deze wordt uitgedaagd, welke ruimte er is om hen extra beloning toe te kennen en of de Minister deze extra beloning ook nodig acht. Het is aan de scholen om goed voor hun personeel te zorgen en excellente leraren uit te dagen, zodat zij hun talenten optimaal kunnen ontwikkelen. Beloning hoort daar ook bij. Het kan gaan om zowel incidentele prikkels als om mogelijkheden voor carrièreperspectief, waarbij de leraar doorgroeit naar een zwaardere functie met bijpassende beloning. De cao’s po en vo bieden deze mogelijkheden. In beide cao’s zijn bepalingen opgenomen over functie- en beloningsdifferentiatie. Op grond van een beoordeling van een werknemer kunnen werkgevers een extra beloning verstrekken. Het is aan werkgevers om die mogelijkheden dan ook te benutten.
De leden van de VVD-fractie vragen welke rol bijscholing speelt in het ontwikkelen van een beroepsbeeld en willen weten hoe de ontwikkeling van een leraar bijgehouden en inzichtelijk gemaakt wordt door het lerarenportfolio. De vakorganisaties hebben het voortouw genomen in het ontwikkelen van een beroepsbeeld. Ervan uitgaande dat loopbaanontwikkeling hierin een plek krijgt, zal naar verwachting ook bijscholing en professionalisering een rol spelen. Op dit moment maken ruim 14.000 leraren vrijwillig gebruik van het lerarenportfolio (LP). Het LP is een applicatie waarmee leraren hun eigen professionele ontwikkeling op een eenvoudige manier kunnen bijhouden en inzichtelijk maken en waarmee zij ca. 10.000 opleidingen en cursussen kunnen inzien. De eigen gegevens in het LP zijn uitsluitend toegankelijk en zichtbaar voor de leraar zelf, maar de leraar kan de gegevens delen met een schoolbestuur of met collega’s om zo van elkaar te leren en te netwerken. Naast het LP wordt het bekwaamheidsonderhoud van de leraar door veel schoolbesturen vastgelegd in bekwaamheidsdossiers.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier het actieplan het hybride docentschap stimuleert om de aantrekkelijkheid van het beroep te vergroten. In het actieplan worden geen expliciete uitspraken gedaan over hybride docenten. Indirect gaat het actieplan evenwel ook over hybride docenten. Omdat het meestal om zij-instromers gaat, krijgen zij op basis van dit actieplan een op maat gesneden opleidingstraject dat recht doet aan hun kennis en vaardigheden. Ook het gezamenlijk in de regio werken aan de vraag naar voldoende leraren draagt bij aan het stimuleren van de inzet van hybride docenten.
Reactie op de inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister de aanbeveling beoordeelt om het beroepsbeeld te vergroten en te ontwikkelen door het inzichtelijk maken van loopbaan- en ontwikkelmogelijkheden. Ik deel het belang en de ambitie van de leden van de D66-fractie om te komen tot een beroepsbeeld en ik heb waardering dat de vakorganisaties het voortouw hebben genomen in de ontwikkeling van het beroepsbeeld.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of hij het eens is dat een investering in schoolleiders essentieel is voor de kwaliteit van het onderwijs, deze investering kan bijdragen aan een aantrekkelijk beroepsbeeld en loopbaanperspectief en welke stappen de Minister heeft gezet of gaat zetten om de positie van schoolleiders te versterken. Met de leden ben ik van mening dat schoolleiders een essentiële rol hebben voor de kwaliteit van het onderwijs en een investering in schoolleiders kan bijdragen aan een aantrekkelijk beroepsbeeld en loopbaanperspectief. Het is echter aan een nieuw kabinet om hierover een besluit te nemen. In 2020 heeft OCW een traject gesubsidieerd waarin schoolleiders, onder regie van de AVS, met elkaar in gesprek gingen over de toekomst van hun beroep. Dit heeft geresulteerd in de Toekomstagenda schoolleiders primair onderwijs 2021–2025. Daarnaast stimuleert OCW schoolleiders om een masteropleiding te volgen met de subsidieregeling tegemoetkoming vervangingskosten schoolleiders primair onderwijs. In opvolging van de aanbevelingen mevrouw Van Vroonhoven, voert de AVS met subsidie van OCW het programma cross-mentoring uit, waarin de komende drie jaar duizend schoolleiders in het po gekoppeld worden aan leiders uit het bedrijfsleven. Voor het vo is in het geactualiseerde sectorakkoord vo nadrukkelijk aandacht voor de begeleiding van startende schoolleiders en professionalisering van schoolleiders. OCW, VO-raad, VO Academie, schoolleidersregister vo en het Netwerk van Schoolleiders werken daarnaast aan een gezamenlijke schoolleidersagenda. In dat kader zijn onder meer onderzoeken afgrond over de arbeidsmarkt van schoolleiders en de begeleiding van startende schoolleiders. Momenteel wordt in po en vo gekeken welke vervolgacties voor schoolleiders nodig zijn.
De leden van de D66-fractie vragen naar hoe de Minister de aanbeveling in het actieplan om tot een raamplan voor de lerarenopleidingen te komen beoordeelt. Ik vind het positief dat men op basis van het beroepsbeeld een raamplan voor de lerarenopleidingen wil uitwerken. Een raamplan kan, zoals de opstellers van het actieplan ook suggereren, functie hebben als richtinggevend kader voor alle lerarenopleidingen. Daarmee komt er meer grip op wat we van iedere leraar verwachten na de initiële opleiding, en wordt in combinatie met het beroepsbeeld duidelijk hoe een beginnend leraar zich nog verder kan ontwikkelen. Ook kan dit helpen in het tegengaan van versnippering in het opleidingsaanbod, wat ook door mevrouw Van Vroonhoven is geconstateerd.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of de Minister kan reflecteren op het voorstel om de lerarenopleiding in handen te leggen van de beroepsgroep. De lerarenopleidingen zijn hbo- en wo-opleidingen waarin zowel theorie, inzichten uit onderzoek en praktijk aan bod komen. Ik vind het belangrijk dat de lerarenopleidingen een plek behouden in het stelsel van hoger onderwijs, waar het ho-niveau geborgd wordt, en waar verbinding met onderzoek gelegd kan worden. De beroepsgroep moet optimaal betrokken zijn bij de vormgeving van de opleiding van leraren en met dit actieplan als basis liggen hier ook kansen. De lerarenopleidingen leiden nu al op tot beroepsvereisten, die op voorstel van de beroepsgroep tot stand komen. De beroepsgroep heeft op deze wijze een grote invloed op de curricula van de lerarenopleidingen. In de onderwijssector zijn de beroepsvereisten nu nog vrij algemeen. Met de ontwikkeling van een beroepsbeeld en raamplan kan dat concreter worden uitgewerkt. Daarnaast bestaat het streven om alle studenten te gaan opleiden volgens het concept SO&P. Hierbij wordt samengewerkt en afgestemd tussen opleiders in scholen en lerarenopleiding(en) via een infrastructuur waarin begeleiding op de werkplek centraal staat. Ook in de praktijk heeft de beroepsgroep dus een duidelijke rol in de ontwikkeling en uitvoering van de opleiding van aanstaande leerkrachten.
De leden van de D66-fractie vragen hoe het netwerk van circa zeven educatieve regio’s in het actieplan zich verhouden tot de duurzame samenwerking in de aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven. In het haar advies stelt mevrouw Van Vroonhoven dat de regionale aanpak werkt, maar dat deze duurzaam versterkt moet worden. Zij stelt dat er veel verschillende regionale samenwerkingen zijn en dat er verbinding nodig is, onder meer tussen de regionale aanpak personeelstekorten (RAP) en SO&P. In het actieplan wordt gesproken over educatieve regio’s, waarbij de opleidingen in regio’s gaan samenwerken. Hier wordt de versnippering in de opleidingen aangepakt. Een overeenkomst tussen beiden is het tegengaan van versnippering, maar het verschil is de schaal. Gezien het beperkte aantal opleidingen is de schaal van de educatieve regio’s groter dan die van RAP en SO&P. In de uitwerking wordt een voorstel gedaan om tot verbinding van de verschillende regio-indelingen te komen zodat deze een goede schaal vormen voor de maatschappelijke opdracht (voldoende en goed personeel).
De leden van de D66-fractie vragen of er meer punten in het actieplan waren waar de vakorganisaties zich niet in konden vinden én welke verbeterpunten zij zien. Zoals de vakorganisaties in de brief aan de Kamer van 25 februari hebben laten weten, vragen zij om het omzetten van de aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven in beleid. Omdat de notitie van de sectororganisaties voortbouwt op de aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven kunnen de vakorganisaties zich voor een groot deel vinden in de inhoudelijke lijn. De salariskwestie in het po en de aanpak van de werkdruk krijgt naar mening van de vakorganisaties te weinig aandacht. Ook benadrukken deze organisaties het belang van het betrekken van de beroepsgroep bij de uitwerking en hebben zij onlangs, in de brieven van 28 en 29 mei laten weten een grotere regierol voor OCW te zien.
De leden van de D66-fractie vragen hoe het staat met de inhaalslag van het vervolgtraject en welke zaken de Minister tot heden heeft opgepakt. De leden van de VVD-fractie hebben een vergelijkbare vraag gesteld. Graag verwijs ik naar dat antwoord.
Als laatste vragen de leden van de D66-fractie hoe het staat met de uitvoering van de motie Kwint over de registratie van het actuele lerarentekort. In de brief van 14 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van motie van het lid Kwint over het registeren van de actuele tekorten.17 Hierin meld ik dat de aanpak die ik samen met de G5 heb ontwikkeld naar onze mening goede mogelijkheden biedt om tot een beter beeld van de actuele tekorten te komen. We zijn dan ook gestart met een verbreding. Tijdens het laatste wetgevingsoverleg18 is over de uitvoering van de motie met de Kamer gesproken. Deze zomer worden de eerste resultaten daarvan verwacht.
Reactie op de inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie willen graag een stand van zaken van de implementatie van het actieplan en vragen of het realistisch is dat onderdelen van het actieplan komend schooljaar worden geïmplementeerd. De leden van de VVD-fractie hebben een vergelijkbare vraag gesteld. Graag verwijs ik naar dat antwoord.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie naar een termijnplanning van het actieplan, welke onderdelen wanneer gerealiseerd moeten zijn en of er indicatoren zijn om dit te monitoren. Zowel de formulering van de doelen, mijlpalen (en indicatoren) en planning zijn onderdeel van de verdere uitwerking. Zoals eerder genoemd, kennen verschillende onderdelen een eigen planning en zijn ook al activiteiten gestart. Ondertussen ga ik door met het monitoren van de aanpak met de huidige sturingsinformatie. In december heeft de Kamer de meest recente ramingen van de onderwijsarbeidsmarkt ontvangen en momenteel werk ik ook aan het registreren van de actuele tekorten. Over de uitbreiding van deze registratie is de Kamer 14 juni jl. geïnformeerd.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke vlakken bij de realisering van het actieplan een actieve rol voor de Minister is weggelegd en hoe het actieplan gefaciliteerd wordt. Zoals ik ook in de reactie op de inbreng van de VVD-leden heb gemeld, zie ik de komende periode net als afgelopen periode een actieve rol voor het ministerie. Hoe die rol er precies uit gaat zien is mede afhankelijk van de uitwerking waar ik samen met de vak- en sectororganisatie aan werk.
Daarnaast vragen de leden van CDA-fractie of en hoe een verhoging van kwaliteit/strengere selectie van de lerarenopleidingen de status en aantrekkelijkheid van het beroep kan vergroten zonder dat het op korte termijn leidt tot een toename van het lerarentekort. De pabo’s hanteren voor toelating de bijzondere nadere vooropleidingseisen, die zien op inhoudelijke voorkennis van de studenten. Ook gelden voor enkele tweedegraads lerarenopleidingen vooropleidingseisen, dan wel aanvullende eisen.19 In het kader van gelijke kansen ben ik geen voorstander van meer en strengere selectie bij de lerarenopleidingen. Ik wil ruimte geven aan studenten met verschillende achtergronden om via een route die bij hen past toe te groeien naar het gewenste eindniveau van de opleiding. Daarom zie ik meer in het verhogen van het eindniveau van de opleiding om de kwaliteit van de beginnende leraren en de aantrekkelijkheid van het beroep verder te verhogen. De opleidingen werken hieraan door middel van de flexibilisering van de opleidingen, een goede uitwerking van een beroepsbeeld, raamplan voor de lerarenopleidingen en sterkere regionale en landelijke samenwerking tussen opleidingen onderling, en met de beroepsgroep en werkgevers.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten welke stappen zijn gezet om de opleidingen te flexibiliseren en te harmoniseren ten behoeve van het aantrekken van zij-instromers. Met het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen zijn op dit thema flinke stappen gezet. In de eerder genoemde Kamerbrief van 14 juni jl. is uw Kamer hierover geïnformeerd. Daarin staat dat dit voorjaar de hbo-lerarenopleidingen kaders hebben vastgesteld voor vrijstellingenbeleid en beleid ten aanzien van eerder verworven competenties. De implementatie van deze kaders, die zorgen voor harmonisering van beleid tussen instellingen, start komend studiejaar. Dat geldt ook voor het nieuwe kader zij-instroom in beroep po. Hiermee werken de pabo’s met dezelfde kaders voor het toelaten, scholen, begeleiden en beoordelen van zij-instromers in het beroep.
Als laatste vragen de leden van CDA-fractie of er voor werkdruk nieuwe afspraken in de cao komen om er voor te zorgen dat coaching en scholing te realiseren. OCW zit niet aan tafel bij cao-onderhandelingen. Het is aan sociale partners om in hun onderlinge onderhandelingen te bepalen of zij het wenselijk vinden om nieuwe afspraken te maken in de cao. Als voor die afspraken extra financiële middelen nodig zijn, is het aan een volgend kabinet om hierover te besluiten. Afgelopen periode is er voortgang geboekt op professionalisering van leraren en begeleiding van startende leraren én is bij het aflopen van de sectorakkoorden in 2020 besloten hiervoor in het po € 138 miljoen en in het vo € 88 miljoen beschikbaar te stellen aan schoolbesturen. Deze middelen worden gealloceerd op schoolniveau, waar over de besteding gemeenschappelijke besluitvorming moet plaatsvinden met de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad. Zoals eerder benoemd, start per september een pilot om de begeleiding van startende leraren in het po een impuls te geven. In het vo wordt door de VO-raad, in opdracht van OCW, een project uitgevoerd om scholen te stimuleren de begeleiding van startende leraren te versterken.
Reactie op de inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen waarom de Minister wacht op een nieuw kabinet om besluit te nemen over het starten van het vervolgtraject van het actieplan. Net als de leden van de SP-fractie vind ik het aanpakken van de tekorten in onderwijs urgent. Afgelopen jaren is er door het kabinet dan ook veel geïnvesteerd in de aanpak en de huidige aanpak van de tekorten loopt door. Waar het gaat om de keuzen voor de aanpak komende jaren, vind ik het gelet op de demissionaire status van dit kabinet niet opportuun dat ik die maak. Ik bereid de uitwerking (in scenario’s) voor. Het is aan een nieuw kabinet om besluiten te nemen, ook over aanvullende investeringen. Zoals eerder gemeld, wacht ik niet en zijn er al maatregelen in gang gezet.
De leden van de SP-fractie vragen wat de Minister ervan vindt dat de vakorganisaties de notitie niet onderschrijven vanwege te weinig aandacht voor de salariskwestie in po en werkdruk. Ook vragen ze op deze punten wat de Minister een nieuw kabinet aanraadt om te doen. Dat de vakorganisaties meer aandacht willen voor de salariskwestie en de werkdruk, kan ik mij voorstellen vanuit hun positie. Wel vind ik het belangrijk om ondertussen wel samen verder te gaan met de gedeelde inhoudelijke lijnen. Ik waardeer het dan ook dat de vakorganisaties het voortouw willen nemen om samen met heel veel leraren een breed gedragen beroepsbeeld te ontwikkelen. Een gedragen uitwerking van de drie eerder genoemde lijnen (beroepsbeeld, regionale aanpak en landelijke regie/ taskforce) bieden naar mijn mening een goede basis voor een nieuw kabinet om de komende jaren tot een intensivering van de aanpak van de tekorten te komen met meer samenwerking en minder versnippering
De leden van de SP-fractie vragen wat de Minister van het actieplan en aanbevelingen van Vroonhoven vindt en in hoeverre de aanbevelingen aansluiten bij het actieplan. Zoals ik vorig jaar bij de publicatie van de aanbevelingen aan de Kamer heb geschreven, is bij de organisaties en bij mij brede steun voor de uitwerking. Het actieplan bouwt voort op de aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven. Zo gaan beiden bijvoorbeeld uit van een regionale aanpak van de onderwijsarbeidsmarkt, verbeteringen in opleidingen en tegengaan van de versnippering. Het actieplan voegt daar op onderdelen punten aan toe, zoals de ontwikkelingen van een kennisinfrastructuur.20 Op basis van de beide notities werk ik samen met de vak- en sectororganisaties langs drie lijnen: beroepsbeeld, regionale aanpak en landelijke regie/ taskforce aan een concretisering en stappenplan.
De leden van de SP-fractie vragen of de taskforce uit de aanbevelingen van mevrouw van Vroonhoven is opgericht en wat het verschil tussen de taskforce en regiegroep uit het actieplan. De taskforce is nog niet opgericht. In de uitwerking is ervoor gekozen om eerst te werken aan de gezamenlijke uitwerking, de visie op basis waarvan een taskforce met een gerichte opdracht en mandaat aan de slag kan. De regiegroep in het voorstel van de sectororganisaties is bedoeld om op landelijk niveau regie te voeren op de uitvoering van het gemeenschappelijke plan. Hoe de landelijke regie eruit komt te zijn en welke taken hier belegd worden, is onderdeel van de verdere uitwerking.
Ook vragen de leden van de SP-fractie of het actieplan besproken is met mevrouw Van Vroonhoven. Mevrouw Van Vroonhoven is voor een jaar aangesteld geweest als aanjager en heeft een rapport met aanbevelingen voor de aanpak tekorten opgesteld. Zij heeft haar taak afgerond. Op dit moment werken wij samen met de vak-en sectororganisaties aan een uitwerking om hier vervolg aan te geven.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie wat de status van de motie Kwint is over het registreren van de actuele tekorten en of er contact is geweest met de initiator van de website lerarentekortisnu.nl. Met de Kamerbrief van 14 juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van motie van het lid Kwint over het registeren van de actuele tekorten.21 Ook is over de motie in het laatste wetgevingsoverleg met de Kamer over gesproken. Ik heb hier gemeld dat de aanpak die samen met de G5 is ontwikkeld naar mijn mening goede mogelijkheden biedt om tot een beter beeld van de actuele tekorten te komen. Ik ben dan ook gestart met een verbreding van de uitvraag. Daarnaast heb ik contact gehad met de initiatiefnemers van de website www.lerarentekortisnu.nl. Ik waardeer de inzet, maar zie dit echter niet als een geschikte manier om het (actuele) tekort betrouwbaar in beeld te brengen. De ervaring is dat vooral incidentele tekorten worden gemeld en slechts door een beperkt aantal scholen. Daarom publiceer ik de resultaten van de uitvraag op basis van de methode in de G5 op een website.
Reactie op de inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat de gevraagde investeringen in het actieplan noodzakelijk zijn bij de geformuleerde ambities. Het ministerie werkt samen met de vak- en sectororganisaties de drie inhoudelijke lijnen uit in de vorm scenario’s. Keuzes over deze scenario’s en over de door de organisaties gevraagde aanvullende investeringen is aan een nieuw kabinet.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de motie van leden Van den Hul en Van Raan22 waarin wordt verzocht de uitwerking van mevrouw Van Vroonhoven naar de Kamer te zenden af wordt gedaan én of met mevrouw Van Vroonhoven is gesproken wat haar oordeel van de uitwerking is. In het notaoverleg van 25 januari heb ik bij de indiening van de motie toegezegd de uitwerking van de onderwijspartijen door te geleiden naar de Kamer.23 Daarbij heb ik ook toegelicht, dat ik gezien de demissionaire status van het kabinet niet met een beleidsreactie kom. Mevrouw Van Vroonhoven heeft haar opdracht afgerond en de uitwerking is gezamenlijk opgepakt. Zoals hierboven genoemd, wordt dit gedaan aan de hand van de drie inhoudelijke lijnen in de vorm van scenario’s waarover een nieuw kabinet kan besluiten.
Reactie op de inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er gestart gaat worden met de implementatie of dat er gewacht wordt tot het nieuwe kabinet. Ook wordt er gevraagd er gebeurt wanneer de formatie langer duurt en of de uitwerking na de formatie weer helemaal kan veranderen. Zoals eerder gemeld, is een deel van de aanbevelingen verwerkt in het bestuursakkoord met de opleidingen en zijn het project cross-mentoring en de pilot startende leraren gestart. Samen met de organisaties wordt er gewerkt aan de uitwerking. Als er een gedragen uitwerking ligt dan is het aan een nieuw kabinet hierover een besluit te nemen en in lijn hiermee aan de implementatie te beginnen. Ondertussen gaat de aanpak van de tekorten door en benutten we de ruimte en tijd die er in dit traject nu ligt zo optimaal mogelijk.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de Minister ervan vindt dat de vakorganisaties het actieplan niet hebben onderschreven en vragen wat de Minister gaat doen om ze aangesloten te houden, aangezien er nagedacht gaat worden over een beroepsbeeld. Ook willen ze weten waarom de thema’s salariskwestie en werkdruk onvoldoende zijn meegenomen en of de Minister dit essentieel vindt in relatie tot het lerarentekort. Het actieplan is besproken aan de Landelijke tafel aanpak tekorten. De vakorganisaties hebben daarin laten weten dat zij zich voor het overgrote deel kunnen vinden in de inhoudelijke lijn voor langere termijn. We hebben daarom afgesproken dat we gezamenlijk, langs drie lijnen tot een concretisering willen komen. Ik ben het met de leden van GroenLinks eens dat een breed draagvlak van belang is. Ook ben ik met de leden van mening dat de vakorganisaties een belangrijke rol hebben in het ontwikkelen van een beroepsbeeld. Er is dan ook afgesproken dat zij het voortouw nemen om samen met leraren tot een beroepsbeeld te komen. Ik begrijp de oproep van de vakorganisaties om te investeren in salaris en de werkdruk. Besluitvorming hierover is echter aan een nieuw kabinet. Ik waardeer dat de vakorganisaties intussen wel meedoen aan de gezamenlijke inhoudelijke uitwerking van de drie eerder genoemde lijnen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe groot het lerarentekort is op de verschillende onderwijsniveau in aantal personen en fte’s. Ook vragen zij hoe het staat met de aangenomen motie van het lid Kwint c.s.24 De meest recente cijfers over de onderwijsarbeidsmarkt staan in de al eerder genoemde Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren 2020, die in december naar de Kamer is gestuurd. Hier staat dat in het schooljaar 2025/2026 in het po een tekort van 1.439 fte aan leraren en directeuren wordt verwacht, bovenop de huidige situatie. In het vo wordt in het schooljaar 2025/2026 een tekort van 1.250 fte boven op de huidige situatie verwacht. Voor het mbo gelden deels andere regels voor de kwalificatie van leraren dan voor het po en vo. Een groot deel van de instroom van leraren in het mbo is niet afkomstig van de lerarenopleiding maar van het bedrijfsleven. Daarom kunnen in het mbo ook geen exacte ramingen kunnen worden gemaakt als in het po en vo. In deze trendrapportage staat dat het er vooralsnog op basis van gegevens over onder meer de studentenaantallen en de leeftijd van de docenten naar uitziet dat het mbo kan voorzien in de benodigde leraren. In het laatste overleg met uw Kamer heb ik gesproken over hoe de motie van het lid Kwint over het registeren van de actuele tekorten wordt uitgevoerd. Hierin meld ik dat de aanpak die ik samen met de G5 heb ontwikkeld naar mijn mening goede mogelijkheden biedt om tot een beter beeld van de actuele tekorten te komen. Ik ben dan ook gestart met een verbreding. Deze zomer worden de resultaten daarvan verwacht.
Als laatste vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoeveel docenten afhaken tijdens het eerste jaar en na het eerste jaar én hoeveel daarvan (verkorte) zij-instroomopleiding is. Het uitvalpercentage van de groep startende leraren in het primair onderwijs en de groep startende leraren in het primair onderwijs die als zij-instromer de verkorte lerarenopleiding hebben gedaan (korter dan drie jaar) is vrijwel gelijk en de laatste jaren stabiel. De zij-instromers in het beroep vallen beduidend minder vaak uit. In het vo liggen de uitvalpercentages hoger. Ook daar is te zien dat de zij-instromers in het beroep beduidend minder vaak uitvallen. Zie in onderstaand tabel de uitvalpercentages:
Startende leraren | 11% | 5% | 21% | 7% |
Startende leraren zij-instromer in de verkorte lerarenopleidingen (< 3 jaar) | 13% | 5% | 18% | 5% |
Zij-instromer in beroep | 3% | 4% | 5% | 1% |
Van de groep die uitvalt, is bekend dat ze deels later weer in het onderwijs terugkeert. Uit onderzoek blijkt dat van de groep leraren in het po, die in 2016 na het eerste jaar uitviel ongeveer 63% in 2020 weer in het po werkt. Van de uitvallers in 2017 en 2018 was dat respectievelijk 46% en 39%. Hetzelfde geldt voor het vo, waar van de groep die in 2016 en 2017 uitviel, 22% in 2020 weer als leraar in het vo aan werk was. Voor 2018 en 2019 is dat respectievelijk 19% en 16%.
Reactie op inbreng van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke maatregelen de Minister gaat nemen om het lerarenkorps meer divers te maken. In de eerder genoemde Kamerbrief van 14 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek naar meer diversiteit in het onderwijs. Uit dit onderzoek komen een aantal aanbevelingen voor de pabo’s, bijvoorbeeld door meer in te zetten op werving van mannen. Een aantal pabo’s gaat aan de slag met de aanbevelingen en diversiteitsscan en in het najaar wordt er een bredere kennisdelingssessie met pabo’s, leraren en schoolbesturen georganiseerd over de eerste uitkomsten van de diversiteitsscan.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre gebruik wordt gemaakt van de expertise die er is in het mbo over zij-instromers en hybride docentschap. Op verschillende niveaus wordt van deze kennis gebruik gemaakt. Bij het ontwikkelen en bijstellen van beleid voor SO&P werken de verschillende sectorraden en OCW nauw samen. Hierbij delen zij deze expertise met de verschillende onderwijssectoren. Regionaal werken in veel regio’s vo-scholen en mbo-instellingen samen in het kader van de regionale aanpak personeelstekorten en geregeld ook in SO&P. Zo kunnen zij ook in de regio wederzijds expertise delen. Verder organiseren APPO, VOION en SOM en het Platform Samen Opleiden kennisdelingsbijeenkomsten waar kennis en ervaring over zij-instromers en hybridedocenten nadrukkelijk een plaats in hebben.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister concrete maatregelen kan noemen om goede begeleiding van startende docenten te realiseren. Om meer voortgang te boeken op professionalisering van leraren en begeleiding van startende leraren is bij het aflopen van de sectorakkoorden in 2020 besloten hier in het po € 138 miljoen en in het vo € 88 miljoen voor beschikbaar te stellen aan schoolbesturen. Deze middelen worden toegekend op schoolniveau, waar over de besteding gemeenschappelijke besluitvorming moet plaatsvinden met de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad. Daarnaast start per september één van de aanbevolen pilots van mevrouw Van Vroonhoven om de begeleiding van startende leraren in het po een impuls te geven. In het vo wordt ter ondersteuning aan de ambitie om alle startende leraren goede begeleiding te bieden een project uitgevoerd door de VO-Raad in opdracht van OCW.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de Minister vindt van het samenvoegen van de diverse cao’s in het onderwijs tot één cao als ook een manier om de loonkloof tussen het po en vo te overbruggen. De cao-onderhandelingen worden gevoerd door de sociale partners. Ik ben hierin geen deelnemende partij en ga dus niet over de inhoud. De partners zijn vrij om zelf te bepalen of ze het wenselijk vinden om één cao af te sluiten voor het primair en voortgezet onderwijs. Het sluiten van één gemeenschappelijke cao voor het funderend onderwijs zou betekenen dat er één functie- en loongebouw ontstaat. Om het po te laten aansluiten bij het vo zonder deze laatste groep in salaris achteruit te laten gaan zijn wel extra financiële middelen nodig. Besluitvorming daarover is aan een volgend kabinet.
Als laatste vragen de leden van de ChristenUnie-fractie welke stappen er gezet moeten en kunnen worden op het moment dat de formatie langer duurt. Zoals eerder gemeld, gaat de aanpak van de tekorten door. De stappen die ik op onderdelen kan zetten in het vervolgtraject onderneem ik. Besluiten over de eerdere genoemde scenario’s laat ik over aan een nieuw kabinet.
Pabo: Pedagogische academie voor het basisonderwijs.↩︎
Vwo: Voorbereiden wetenschappelijk onderwijs.↩︎
Mbo: Middelbaar beroepsonderwijs.↩︎
Kamerstuk 27 923, nr. 414.↩︎
Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 165.↩︎
Cao: Collectieve arbeidsovereenkomst.↩︎
Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 165.↩︎
Bijlage is onderhands aan ministerie meegestuurd.↩︎
Po: Primair onderwijs.↩︎
Vo: Voortgezet onderwijs.↩︎
VSNU: Vereniging van Universiteiten.↩︎
Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 161.↩︎
Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 165.↩︎
Kamerstuk 34 587.↩︎
De positie van academisch opgeleide leerkrachten in het primair onderwijs: inzet, benutting, waardering en loopbaanmogelijkheden | Rapport | Rijksoverheid.nl.↩︎
Kamerstuk 27 923, nr. 413.↩︎
Kamerstuk 27 923, nr. 418.↩︎
Verantwoordingsdebat Slotwet 2020, Jaarverslag OCW 2020 en Staat van het Onderwijs.↩︎
wetten.nl – Regeling – Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs – BWBR0035059 (overheid.nl).↩︎
Kamerstuk 31 288, nr. 899.↩︎
Kamerstuk 27 923, nr. 418.↩︎
Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 161.↩︎
Kamerstukken 35 570 VIII en 25 295, nr. 180.↩︎
Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 165.↩︎