Aanbiedingsbrief
Bijlage
Nummer: 2021D29396, datum: 2021-07-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Nota naar aanleiding van het verslag (2021D29395)
Preview document (🔗 origineel)
Nota naar aanleiding van het verslag inzake het voorstel van wet tot Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers
(14 juli 2021)
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I. ALGEMEEN
1. Doel en aanleiding
2. Hoofdlijnen wetsvoorstel
2.1 Geleidelijke afbouw van de salderingsregeling
2.2 Redelijke vergoeding voor invoeding
2.3 Verplichting meetinrichting die afname en invoeding afzonderlijk kan
meten
3. Consultatie
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De afbouw van de saldering kan volgens deze leden een belangrijke stap zijn naar de gewenste stap van consument naar «prosument», waarbij het eigen verbruik van zelfopgewekte energie verder gestimuleerd wordt. Deze leden hebben nog enkele zorgpunten en vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben hier enige vragen over.
De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij begrijpen niet waarom er is gekozen om een van de meest succesvolle regelingen om huishoudens te betrekken in de energietransitie hiermee teniet wordt gedaan. Deze leden vrezen dat door de verslechterde voorwaarden minder huishoudens tot plaatsing van zonnepanelen over zullen gaan, met een lager aandeel schone energie tot gevolg. Ook leidt dit ertoe dat huishoudens nog minder profiteren van de energietransitie waardoor de verhouding tussen baten en lasten alleen maar schever wordt.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat moet dienen tot afbouw van de salderingsregeling voor kleingebruikers. Deze leden zijn van mening dat de huidige regeling recht doet aan de ambities op het gebied van hernieuwbare energie en klimaat en dat afbouw van de regeling daarom ongewenst is. Zij gaan daar hieronder in een aantal vragen en opmerkingen nader op in.
Vraag 1
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden constateren dat het plaatsen van zonnepanelen op daken zich mede dankzij de salderingsregeling heeft ontwikkeld tot misschien wel de meest ingeburgerde en geaccepteerde vorm van duurzame energieopwekking. Zij vinden het belangrijk dat de voorgestelde wetswijziging hier op geen enkele wijze afbreuk aan doet en daarmee dus ook niet aan de bereidheid van burgers om te investeren in zonnepanelen. Daaromtrent hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen. De eerste vraag van deze leden is dan ook of de regering hier op dezelfde wijze tegenaan kijkt en in het kielzog hiervan hoe dit wetsvoorstel zich daar dan toe verhoudt.
Het plaatsen van zonnepanelen op daken is inderdaad een van de meest ingeburgerde en geaccepteerde vormen van duurzame energieopwekking. Dat is zeer waardevol. Ik ben van mening dat het wetsvoorstel hieraan geen afbreuk doet.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden vinden het opmerkelijk dat de regering nu al voorstelt om een succesvolle regeling ten behoeve van het stimuleren van duurzame energie af te bouwen. Dit terwijl de regering nog steeds geen concreet afbouwpad heeft opgesteld voor het beëindigen van fiscale maatregelen ten behoeve van fossiele brandstoffen, ondanks het feit dat in 2013 al was afgesproken om deze maatregelen voor 2020 afgeschaft te hebben. De regering lijkt geen verandering te willen brengen in het degressieve element van de energiebelasting, waardoor grootgebruikers minder betalen voor elektriciteit dan kleinverbruikers. En dit terwijl de regering ook nog steeds geen concreet afbouwpad heeft voorgesteld voor het beëindigen van de subsidiëring van het verbanden van houtige biomassa voor warmte. Des te meer opmerkelijk gezien de gigantische opgave voor Nederland om het aandeel hernieuwbare energie te vergroten als onderdeel van het behalen van een CO2-reductie van tenminste 49 procent of zelfs 55 procent in 2030 en een reductie van 95 procent in 2050. Daarom vinden deze leden dat een afbouwpad voor salderen alleen in het leven geroepen mag worden als de begindatum wordt uitgesteld naar 2030. Zij vinden voorts dat het afbouwpad gekoppeld moet worden aan het uitfaseren van alle fiscale maatregelen ten behoeve van fossiele brandstoffen, inclusief het afbouwen van het degressieve energiebelastingselement, het afbouwen van ontheffingen van de Opslag Duurzame Energie (ODE) heffing en het gelijktrekken van de gas- en elektriciteitskosten.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hechten aan voldoende aantrekkelijkheid van zonnepanelen op daken ten opzichte van zonnepanelen op landbouwgronden. Voldoende zekerheid omtrent een acceptabele terugverdien-termijn is een belangrijk uitgangspunt. Zij hebben in dit verband enkele vragen.
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdA, ChristenUnie, PvdD en de SGP. Ik ga, mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, in op de vragen uit het verslag. Daarbij heb ik bij de beantwoording van de vragen de volgorde van het verslag aangehouden. Op 26 januari 2021 heeft Uw Kamer het wetsvoorstel controversieel verklaard. Het is daarom aan een nieuw kabinet om te bezien of deze vragen aanleiding geven tot aanpassing van het wetsvoorstel.
1. Doel en aanleiding
Vraag 2
De leden van de VVD-fractie lezen dat de verwachting is dat de
kosten van zonnepanelen verder zullen dalen. Deze leden vragen of er
schattingen/berekeningen bekend zijn waaruit dit blijkt. Welke
ontwikkelingen in de markt spelen hierbij een rol?
Zonnepanelen laten al jaren een flinke kostendaling zien. Specifiek voor de afbouw van de salderingsregeling heeft TNO de terugverdientijden voor zonnepanelen berekend en daarin de kostendaling meegenomen. TNO1 rekent in haar rapport met een kostendaling van 3,5% per jaar op basis van de ontwikkelingen in de afgelopen 5 jaar. Dit komt vooral doordat zonnepanelen en omvormers steeds goedkoper worden.
Vraag 3
De leden van de CDA-fractie merken op dat uit een secondopiniononderzoek
van de Stichting Economisch Onderzoek (SEO) van de Universiteit van
Amsterdam blijkt dat het feit dat het behoud van de salderingsregeling
overstimulering zou veroorzaken niet is aangetoond of onderbouwd.
2 Tevens concludeert het onderzoek
dat afbouw van de salderingsregeling zou leiden tot negatieve gevolgen
voor het draagvlak voor de energietransitie. Deze leden vragen de
regering een inhoudelijke reactie te geven op de resultaten van dit
onderzoek.
Het rapport van SEO geeft een second opinion op twee rapporten die
PWC in 20163 in opdracht van mijn ministerie
heeft gemaakt. Die rapporten zijn destijds gemaakt in de context van een
brede dialoog met de sector over de toekomst van de salderingsregeling,
maar zijn inmiddels verouderd. Om te kunnen vaststellen of er sprake was
van overstimulering heeft TNO in maart 2020 een rapport gepubliceerd met
een rekenmodel dat voor verschillende doelgroepen de terugverdientijden
berekent. Uit dat rapport blijkt onder andere dat voortzetten van de
huidige salderingsregeling op termijn zou leiden tot terugverdientijden
van minder dan 5 jaar. Dat zie ik als overstimulering. Door de
salderingsregeling geleidelijk af te bouwen, zoals in het Regeerakkoord
2017 en Klimaatakkoord is opgenomen, wordt overstimulering voorkomen en
kan met dezelfde financiële middelen meer klimaatwinst worden
geboekt.
SEO is van mening dat de kosten per ton vermeden CO2 voor de
salderingsregeling op hetzelfde niveau liggen als vergelijkbare
regelingen. Een vergelijking tussen regelingen in termen van kosten per
ton vermeden CO2 is niet relevant voor de wenselijkheid om de
salderingsregeling af te bouwen. Vanuit het uitgangspunt om de transitie
op kosteneffectieve wijze vorm te geven, volgt een afbouw van de
stimulering zodra technieken rendabel worden. Dat is ook bij andere
regelingen het geval. De salderingsregeling kan juist worden afgebouwd
doordat zonnepanelen steeds goedkoper worden en de kosten per ton
vermeden CO2 dalen.
De conclusie van SEO dat de afbouw van de salderingsregeling zou leiden
tot negatieve gevolgen voor het draagvlak voor de energietransitie deel
ik niet. Het is al geruime tijd bekend dat de salderingsregeling zal
worden afgebouwd. Dit heeft echter niet geleid tot minder plaatsing van
zonnepanelen. Uit de cijfers van het CBS4
blijkt dat in 2019 de elektriciteitsproductie uit zon-PV op woningen met
39% is toegenomen ten opzichte van 2018.
Ook heeft HollandSolar haar steun uitgesproken voor de afbouw van de
salderingsregeling. Hieruit maak ik op dat de voorgestelde afbouw niet
ten koste zal gaan van draagvlak voor de energietransitie en voor het
plaatsen van zonnepanelen.
Vraag 4
De leden van de D66-fractie constateren dat om de
gewenste stap te maken van consument naar prosument, het wenselijk is
dat de afbouw van de salderingsregeling gepaard gaat met twee
belangrijke voorwaarden: de afschaffing van de dubbele energiebelasting
en het mogelijk maken van het onderling uitwisselen van opgewekte
energie. Deze leden vragen de minister te reflecteren op de voortgang
van deze voorwaarden.
Ten aanzien van de dubbele energiebelasting geldt dat bij
batterijopslag in bepaalde gevallen dubbele heffing van energiebelasting
in de keten kan optreden als elektriciteit eerst van het
elektriciteitsnet wordt afgenomen om op te slaan in een batterij en
vervolgens weer op het elektriciteitsnet wordt gezet en geleverd wordt
aan een andere verbruiker. Dit is beschreven in de brief van de
Staatssecretaris van Financiën van 5 juli 20195.
Momenteel kan dubbele heffing van energiebelasting voorkomen bij
batterijopslag die plaatsvindt achter een
grootverbruikersaansluiting.
De afspraken uit het Klimaatakkoord met betrekking tot de hernieuwbare
energiedoelstellingen zullen ervoor zorgen dat het gebruik van
conventionele energiecentrales in aantal zal afnemen en de vraag naar
meer opslagtechnologie naar verwachting zal toenemen. Het ontwikkelen
van opslagmogelijkheden is daarmee een belangrijke voorwaarde voor de
energietransitie. De Staatssecretaris van Financiën heeft het voornemen
aangekondigd om de beschreven dubbele heffing van energiebelasting per 1
januari 2022 weg te nemen6.
Ten aanzien van het onderling uitwisselen van energie bereid ik een
wetsvoorstel voor een nieuwe Energiewet voor. In dit wetsvoorstel zullen
de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet worden samengevoegd tot één
wettelijk kader en wordt de richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees
Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke
regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van
Richtlijn 2012/27/EU (PbEU L158) geïmplementeerd. In lijn met deze
richtlijn zal in de Energiewet worden voorgesteld om eindafnemers ruimte
te geven om actief deel te nemen aan de elektriciteitsmarkt en te borgen
dat eindafnemers zelfopgewekte elektriciteit kunnen verkopen zonder te
worden onderworpen aan onevenredige voorschriften. De
internetconsultatie van dit wetsvoorstel is eind 2020 gestart en 11
februari jl. gesloten7 voor reacties.
Vraag 5
De leden van de GroenLinks-fractie horen van onder andere gemeentes dat
zij zich grote zorgen maken over de afbouw van de salderingsregeling.
Men is bang dat de animo voor het plaatsen van zonnepanelen af zal
nemen. Er is een secondopiniononderzoek gedaan door SEO. Kan de regering
een uitgebreide reactie geven op dit second opinion onderzoek? Is er op
dit moment wel sprake van overstimulering? Zijn de zorgen van de
gemeentes volgens de regering terecht?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Vraag 6
De leden van de SP-fractie menen dat het doel niet
goed is onderbouwd. Immers, wanneer het doel is om het aandeel
hernieuwbare energie te vergroten en de klimaatdoelen te halen is het
onzinnig om een van de meest succesvolle regelingen die hieraan
bijdragen zodanig te herzien dat het omgekeerde dreigt te gebeuren. Ook
de Afdeling advisering van de Raad van State uit kritiek op de
gebrekkige onderbouwing. De leden van de SP-fractie zien vooral een
ordinaire bezuinigingsmaatregel waar het klimaat onder zal lijden. Dat
er bovendien nog voldoende in zonnepanelen geïnvesteerd zou worden, is
een rare en onjuiste beargumentering, stellen deze leden. Zolang er
slechts op een gering percentage van de geschikte daken panelen liggen
en het aandeel hernieuwbare energie schrikbarend achterblijft, moet
juist alles op alles gezet worden deze beide percentages fors te
verhogen. Deze leden bestrijden de suggestie dat dit inmiddels
gemeengoed is geworden. Dat er zomaar vanuit wordt gegaan dat er
richting 2030 niet of nauwelijks stimulering meer nodig zou zijn, achten
deze leden een absurde conclusie. Liggen dan alle daartoe geschikte
daken vol met panelen, vragen zij. Of zijn de klimaatdoelen dan gehaald?
De leden van de SP-fractie vragen een veel betere onderbouwing van dit
wetsvoorstel en een inhoudelijke reactie op de kritiekpunten.
Het aantal zonnepanelen in Nederland is de afgelopen jaren flink
toegenomen. Uit de cijfers van het CBS8
blijkt dat in 2019 de elektriciteitsproductie uit zon-PV op woningen met
39% is toegenomen ten opzichte van 2018. In de Klimaat en Energie
Verkenning (KEV), door het Planbureau voor de Leefomgeving, wordt
geraamd dat in 2023 de elektriciteitsproductie uit zon-PV 2,5 keer zo
groot zal zijn als in 2019 en in 2030 zelfs 4,5 keer zo groot. Daarin is
de afbouw van de salderingsregeling meegenomen. Dit laat zien dat de
zon-PV sector zeer snel groeit en dat zal blijven doen richting
2030.
Uit de KEV 2020 blijkt dat de klimaatdoelen voor 2030 nog niet gehaald
worden. Een deel van de voorgenomen maatregelen is echter nog niet
meegenomen door PBL, maar zal wel tot extra CO2-reductie
leiden zodra deze maatregelen uitgewerkt zijn. Daarnaast zal er mogelijk
extra inzet nodig zijn om de CO2-doelen te halen. Het
behouden van de salderingsregeling is daarvoor echter relatief duur,
terwijl het aanvullende effect beperkt zou zijn.
Vraag 7
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of er gereageerd kan worden
op het onderzoek van SEO, waarin de argumenten van de regering om de
salderingsregeling voor zonnepanelen af te bouwen worden weerlegd met de
conclusie dat er van overstimulering geen sprake is? Waarom is dit
onderzoek niet meegenomen in de besluitvorming?
Het onderzoek van SEO is niet meegenomen, omdat het is gepubliceerd nadat het wetsvoorstel aan uw Kamer is verzonden. Inmiddels heb ik wel kennis genomen van het onderzoek, maar zoals hierboven beschreven zie ik geen aanleiding om het wetsvoorstel te herzien. Voor een appreciatie van het rapport verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 8
De leden van de SP-fractie vragen een onderbouwing voor waarom er voor
huishoudens veel minder ondersteuning is om te verduurzamen dan voor de
industrie. Ook vragen zij waarom de industrie decennia krijgt om, naast
alle subsidies die zij reeds krijgen, te verduurzamen waar huishoudens
worden geacht in 2030 best zelf zonnepanelen te kunnen aanschaffen. De
leden van de SP-fractie merken op dat er opnieuw met twee maten wordt
gemeten, waarbij wederom de lasten onevenredig voor de huishoudens zijn
en de baten door overstimulering een gebrek aan stok vormen voor de
industrie.
Het kabinet wil de transitie op kosteneffectieve wijze vormgeven. Daaruit volgt een afbouw van stimuleringsregelingen zodra technieken ook met lagere stimulering rendabel worden. Dat is niet alleen voor huishoudens het geval, maar voor alle sectoren.
Vraag 9
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het voorliggende
wetsvoorstel voortvloeit uit de volgende afspraak uit het regeerakkoord:
“De salderingsregeling duurzame elektriciteit wordt in 2020 omgevormd in
een nieuwe regeling.” De achtergrond van deze afspraak was dat enerzijds
zonnepanelen gelukkig steeds meer gemeengoed waren geworden, maar ook
dat deze wijze van stimuleren nadelen met zich meebracht, nadelen die
ondervangen zouden kunnen worden met een subsidieregeling. Het kabinet
kiest in dit wetsvoorstel niet voor een omzetting van de
salderingsregeling naar een subsidie, maar voor het later in de tijd
geleidelijk laten aflopen van de salderingsmogelijkheid zonder dat daar
een subsidie voor in de plaats komt. Deze beleidskeuze is gebaseerd op
de veronderstelling dat zonnepanelen steeds goedkoper worden, waardoor
stimulering via een (in)directe subsidie van het Rijk niet meer nodig
zou zijn op termijn. In de memorie van toelichting is het volgende te
lezen: “Zo zullen naar huidige verwachting op de lange termijn de
vermeden leveringskosten (inclusief belastingen) door het direct eigen
verbruik van de opgewekte elektriciteit in combinatie met een redelijke
vergoeding voor de ingevoede elektriciteit van de leverancier voldoende
zijn om zonnepanelen voor kleinverbruikers rendabel te laten zijn.” De
leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering deze inschatting
nader te onderbouwen. Waar is de “huidige verwachting” op gebaseerd? Wat
is een “redelijke vergoeding voor de ingevoede elektriciteit”? Hoe hoog
moet die vergoeding zijn, willen zonnepanelen voor kleinverbruikers
rendabel blijven, de komende jaren, maar ook in het “salderingsloze”
tijdperk? Hoe gaat de regering dit monitoren? Met welke gedragsreactie
houdt de regering rekening? Is daarbij een verschil tussen verhuurders
en eigenaar-bewoners te verwachten? Welke ontwikkeling in de groei van
zonnepanelen bij kleinverbruikers verwacht de regering met en zonder
salderingsregeling? Hoe is dat onderbouwd en wat is een ondergrens voor
de verwachte dan wel gewenste ontwikkeling vooraleer de regering
voornemens is in te grijpen, bijvoorbeeld met een subsidie? De leden van
de ChristenUnie-fractie rekenen kortom op een stevige onderbouwing van
deze cruciale notie onder dit wetsvoorstel.
De afspraak uit het Regeerakkoord was inderdaad gericht op het vervangen van de salderingsregeling door een subsidieregeling, die ook geleidelijk zou aflopen tot en met 2030. Deze optie is nader uitgewerkt. Bij die uitwerking is geconcludeerd dat een subsidieregeling niet uitvoerbaar zou zijn, met name door het grote aantal gebruikers. Daarnaast zou het noodzakelijk zijn dat de energieleveranciers een belangrijke rol zouden spelen bij de uitvoering. Ook zij luidden de noodklok met betrekking tot uitvoerbaarheid. Ten slotte zou een terugleversubsidie tot administratieve lasten leiden bij huishoudens met zonnepanelen. Zij moeten dan immers subsidie aanvragen, verhuizingen doorgeven, etcetera. Na veel overleg met uitvoerders en vertegenwoordigers van de sector is besloten om de salderingsregeling te verlengen tot 2023 en daarna geleidelijk af te bouwen, met zo min mogelijk aanpassingen aan de bestaande systematiek. Hierover is uw Kamer bij brief van 25 april 2019 geïnformeerd9.
De leden vroegen waar de verwachting op is gebaseerd dat de vergoeding van de energieleverancier voldoende zal zijn om zonnepanelen rendabel te laten zijn. Deze verwachting is gebaseerd op het rapport van TNO, waarin de terugverdientijden zijn berekend. Daaruit blijkt dat als de salderingsregeling wordt afgebouwd, de terugverdientijden aantrekkelijk blijven om te investeren. In deze berekening is aangenomen dat de terugleververgoeding die de energieleverancier betaalt voor de teruggeleverde energie 80% bedraagt van het tarief dat de consument op hetzelfde moment zou betalen als hij energie afneemt van het net. In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over onder andere de hoogte van de terugleververgoeding. In de brief van 30 maart 2020 is reeds aangegeven10 dat het voornemen is dit minimum vast te stellen op 80% van het leveringstarief. De terugleververgoeding mag dan dus niet lager zijn dan dat.
Verder vragen de leden met welke gedragsreactie de regering rekening houdt en bij welke ontwikkeling het kabinet voornemens is in te grijpen. Bij de raming van de kosten van de afbouw van de salderingsregeling is rekening gehouden met een gedragseffect van structureel -20% ten opzichte van ongewijzigd voortzetten van de salderingsregeling. Dit is gebaseerd op een onderzoek van ECN uit 201711. In reactie op het advies van de Raad van State is in het nader rapport12 aangegeven dat de afbouw van de salderingsregeling verantwoord dient te zijn in het licht van de energietransitie en klimaatdoelstellingen en dat deze doelstellingen jaarlijks nauwgezet worden gemonitord in de KEV. In KEV wordt voor de komende jaren een sterke groei verwacht van het aantal zonnepanelen bij huishoudens, waarbij al rekening is gehouden met de voorziene afbouw van de salderingsregeling per 1 januari 2023. Uit de toekomstige KEVs zal ook blijken of er nog voldoende geïnvesteerd wordt in zonnepanelen naarmate de regeling verder wordt afgebouwd. Indien uit die monitoring zou blijken dat de verwachtingen niet worden waargemaakt, kan gericht vervolgonderzoek naar de oorzaken worden gedaan. Het is aan een nieuw kabinet om te beoordelen of nader onderzoek of bijsturing nodig is om de investeringen in zonnepanelen op het gewenste niveau te houden.
Ook werd de vraag gesteld of er een verschil tussen eigenaar-bewoners en verhuurders te verwachten valt. Er wordt in de salderingsregeling en in het voorliggende wetsvoorstel geen verschil gemaakt tussen eigenaar-bewoners en verhuurders. De door TNO-berekende terugverdientijden gelden voor wie investeert in zonnepanelen. De aantrekkelijkheid van de salderingsregeling is in principe niet anders voor een eigenaar-bewoner dan voor een corporatie en huurders; de panelen en tarieven veranderen er niet door. Wel speelt mee hoe de kosten worden doorberekend in de huur dan wel de servicekosten en of er een woonlasten-neutrale waarborg is afgesproken. Uit zowel het rapport van de KWINK-groep13 als het rapport van Fakton14 komt naar voren dat de afbouw van de salderingsregeling geen invloed heeft op de reeds bestaande verschillen tussen de huur- en koopsector. In de huursector speelt naast de salderingsregeling mee dat er instemming van huurders wordt vereist voor het leggen van zonnepanelen. Er is sprake van een split incentive: de investeerder is de verhuurder, terwijl de baathebber de huurder is. Dat vergt afstemming en overleg teneinde instemming van de huurders te krijgen. Het maken van afspraken over een billijke vergoeding in de huurprijs voor het verkrijgen van de benodigde instemming, speelt een grote rol bij de totstandkoming van zonnepanelen bij huurwoningen.
Vraag 10
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zich ervan bewust dat de
energietransitie, en daarmee enerzijds het toenemende fluctuerende
aanbod van CO2-neutrale elektriciteit en anderzijds een toenemende
elektriciteitsvraag, grote uitdagingen met zich meebrengt voor de
stabiliteit en capaciteit van het elektriciteitsnetwerk. Een belangrijk
nadeel van de salderingsregeling is dat thuis opgewekte stroom niet
wordt opgeslagen in huis of in de buurt, maar dat de ongebruikte
elektriciteit gelijk op het net komt (als er al ruimte is op het
netwerk). Nu worden (buurt)batterijen gelukkig snel minder duur en wordt
er gewerkt aan het tot stand brengen van “smart grids” in wijken. Maar
hoe wil de regering deze decentrale opslag van elektriciteit stimuleren?
Immers, het afbouwen van de salderingsregeling moet niet leiden tot een
lagere groei van het aantal zonnepanelen dat er momenteel bij
kleinverbruikers bijkomt. Het moet mede leiden tot slimmere manieren van
gebruik en opslag van thuis opgewekte elektriciteit. De leden van de
ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering hier tegenaan kijkt. Had bij
dit voorstel om de salderingsmogelijkheid af te gaan bouwen niet ook een
voorstel moeten zitten wat kleinverbruikers stimuleert en subsidieert
zelfopgewekte stroom thuis of in de buurt op te gaan slaan dan wel om in
de eigen buurt samen met netwerkbedrijven een ”smart grid” te gaan
ontwikkelen? Hoe kijkt de regering überhaupt aan tegen het vraagstuk van
opslag van elektriciteit en tegen de verhouding daarbij tussen het
netwerk en decentrale opslag?
Door de salderingsregeling af te bouwen vanaf 2023 ontstaat een
prikkel om zo min mogelijk van de opgewekte elektriciteit aan het net te
leveren en zoveel mogelijk direct zelf te gebruiken of op te slaan
achter de eigen elektriciteitsmeter. Hiermee wordt immers de volledige
elektriciteitsprijs per kWh, inclusief belastingen, uitgespaard, terwijl
een kWh die aan het net geleverd wordt door de afbouw van de
salderingsregeling geleidelijk steeds minder oplevert.
Door deze toenemende prikkel, wordt het verhogen van het eigen
verbruik én de lokale opslag van energie steeds aantrekkelijker. De
markt is zich al aan het voorbereiden op lokale opslag van elektriciteit
met batterijen, onder andere bij huishoudens. Op kleine schaal wordt
hiervan ook al gebruik gemaakt. Ook zijn er steeds meer aanbieders van
flexibiliteitsdiensten op de elektriciteitsmarkt die zich richten op
huishoudens via vraagsturing. Met flexibele tarieven, digitale en/of
slimme meters en verbruiksmanagers (en -displays) bij huishoudens wordt
dit allemaal mogelijk en interessant. Indien de overheid specifiek
opslag zou stimuleren, zou de overheid bepalen wat de beste manier is om
het verbruik achter de meter te verhogen, terwijl er veel goede
alternatieven zijn. Een additionele stimulans voor opslag van
elektriciteit ligt daarom vooralsnog niet voor de hand. Wel worden
innovatieve manieren van energieopslag al gestimuleerd via het
energie-innovatie instrumentarium.
Vraag 11
De leden van de SGP-fractie constateren dat in een
secondopiniononderzoek van SEO stevige kritiek wordt geuit op de
uitgevoerde onderzoeken door PWC. SEO geeft aan dat het oordeel van PWC
over de kostenefficiëntie van de salderingsregeling onnodig negatief is
en slecht onderbouwd. SEO is van mening dat de kosten per ton vermeden
CO2 voor de salderingsregeling op hetzelfde niveau liggen als
vergelijkbare regelingen. Deze leden ontvangen graag een uitgebreide
reactie op het secondopiniononderzoek van SEO.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Vraag 12
De leden van de SGP-fractie constateren dat het voor woningcorporaties
nog minder aantrekkelijk wordt om te investeren in zonnepanelen dan het
al was. Huurders zullen hun energierekening zien oplopen. Onder meer een
rapport van Fakton in opdracht van Aedes wijst hierop. Deze leden vragen
de regering een inhoudelijke reactie te geven op de conclusies uit het
rapport van Fakton.
Fakton heeft in opdracht van Aedes het rendement voor investeren in
zonnepanelen berekend voor eengezinswoningen en meergezinswoningen
(flats). Daarbij hebben zij naast de salderingsregeling ook gekeken naar
de postcoderoosregeling en de SDE++. Ik ga hieronder specifiek in op de
conclusies met betrekking tot salderen.
In het onderzoek dat Fakton heeft uitgevoerd naar de businesscase
voor zonnepanelen in de corporatiesector is gekeken naar het
projectrendement. Volgens Fakton daalt het projectrendement voor
eengezinswoningen tot 3% en stijgt het projectrendement daarna weer. Het
projectrendement van meergezinswoningen zakt niet beneden de 4%. Daarbij
neemt Fakton in de berekening van het rendement mee dat bij
eengezinswoningen 20% van de kostenbesparing als gevolg van de
zonnepanelen niet bij de corporatie terecht komt maar bij de huurder.
Het is naar mijn mening geen gegeven dat 20% van de kostenbesparing naar
de huurder gaat, maar een afweging die de woningcorporatie maakt ten
behoeve van het verkrijgen van instemming van de huurders. Fakton stelt
in dat kader ook dat de verdeling van de besparing tussen
woningcorporatie en huurder veel invloed heeft op de haalbaarheid van
zonnepanelen in de huursector. Vanwege de split incentive (verhuurder is
investeerder, huurder is baathebber) en het benodigde akkoord van de
huurder voor plaatsing van zonnepanelen op zijn dak, is tijdige
afstemming en overleg nodig tussen verhuurder en huurder. In mijn
antwoord op vraag 9 ben ik hier al op ingegaan. Voor de huurder is het
belangrijk zeker te weten dat hij er financieel niet op achteruit gaat
bij de plaatsing van zonnepanelen op zijn dak. Goede afspraken tussen
verhuurder en huurder moeten ervoor zorgen dat de uitrol van
zonnepanelen ook bij de afbouw van de salderingsregeling voordelig
blijft uitpakken voor beide partijen.
Voorts stelt Fakton dat een minimaal projectrendement van 4%
benodigd zou zijn om te kunnen investeren. Het door Fakton genoemde
percentage van 4% lijkt mij aan de hoge kant. Het projectrendement dat
een corporatie nodig heeft om te kunnen investeren, is afhankelijk van
de financiële positie van de betreffende corporatie. Daarnaast speelt
ook de rentestand mee waartegen de corporatie op bedrijfsniveau kan
lenen.
Het Fakton onderzoek stelt verder dat de aanpassing van de
salderingsregeling geen invloed heeft op de verschillen tussen de koop-
en huursector. Deze verschillen bestaan zowel onder de huidige als onder
de nieuwe salderingsregeling. Ook uit het onderzoek door de KWINK-groep
komt naar voren dat er geen wijziging komt in de reeds bestaande
verschillen tussen de koop- en de huursector.
Daarnaast adviseert Fakton de woningcorporaties de
salderingsregeling tijdens de afbouwperiode zoveel mogelijk te benutten,
schaalgrootte van het corporatiebezit te benutten en geeft Fakton aan
dat Oost-west oriëntaties financieel aantrekkelijker zijn vanaf 2024.
Deze aanbevelingen lijken mij plausibel.
Tenslotte adviseert Fakton per situatie te onderzoeken of het
aantrekkelijk is om een Energy Service Company (ESCo) op te richten. Dit
is corporaties op grond van de voor hen geldende wet- en regelgeving
onder voorwaarden toegestaan. Investeringen in het kader van
duurzaamheid of in een samenwerkingsverband of energiecoöperatie, zijn
beperkt tot het eigen bezit en bijbehorende grond. Risicovolle
investeringen van woningcorporaties in grootschalige energieopwekking
zijn uitgesloten, omdat dit niet tot het werkdomein van
woningcorporaties behoort. De gedachte daarachter is dat het
maatschappelijk gebonden vermogen van corporaties bestemd is voor de
huisvesting van haar huurders en niet mag wegvloeien naar andere
(markt)partijen, zodat het ten koste gaat van de volkshuisvesting.
Hierop ziet ook de Autoriteit woningcorporaties toe. Anders dan bij
energiecoöperaties, waarin corporaties hun eigen installaties en
vastgoed inbrengen, kan een risico op weglek in een ESco zonder de
beperking tot het eigen bezit en bijbehorende grond niet worden
uitgesloten. Het is immers de ESco zelf die verantwoordelijk is voor het
niet-behalen van de afgesproken energiebesparing.
Vraag 13
De leden van de SGP-fractie constateren dat de toekomstige
kostenontwikkeling van zonnepanelen onzeker is, dat de
terugverdientermijn na de afbouw korter kan zijn dan nu ingeschat, maar
ook twee tot vier jaar langer. Zeker huishoudens met lagere en
middeninkomens zullen zekerheid willen hebben omtrent de
terugverdientermijn. Deelt de regering de inschatting dat het voor hen
minder aantrekkelijk wordt om te investeren in zonnepanelen? Hoe
waardeert de regering de analyse dat het voor huishoudens met lagere en
middeninkomens ten opzichte van huishoudens met hogere inkomens
moeilijker wordt om mee te doen met en mee te profiteren van de
energietransitie?
De salderingsregeling geldt voor iedereen, ongeacht het inkomen. Het
rendement op een investering in zonnepanelen is hetzelfde voor mensen
met hoge inkomens als voor mensen met lage inkomens. Vanzelfsprekend is
het lastiger om het investeringsbedrag bij elkaar te brengen voor mensen
met een laag inkomen dan voor mensen met een hoog inkomen. Dat is al zo
in de bestaande regeling en dit verandert niet door de afbouw.
Voor de financiering van zonnepanelen kunnen kopers naast de inzet van
spaargeld gebruik maken van verschillende mogelijkheden, zoals
financiering via de hypotheek of het tegen aantrekkelijke voorwaarden
afsluiten van een energiebespaarlening bij het Nationaal Warmtefonds.
Sommige gemeentes hebben een duurzaamheidslening en/of geven subsidie
voor de aanschaf van zonnepanelen. Overigens kwalificeren particuliere
zonnepaneelbezitters vaak als ondernemer voor de btw. In dat geval
kunnen zij de btw over de aanschaf van de zonnepanelen
terugvragen.
Uit onderzoek van TNO15 blijkt dat bij de voorgenomen
afbouw van de salderingsregeling kleinverbruikers die tot en met 2023
hebben geïnvesteerd in zonnepanelen, de zonnepanelen al hebben
terugverdiend of dit naar verwachting binnen circa 7 jaar zullen doen.
Voor investeringen in zonnepanelen die daarna worden gedaan, is de
verwachting op basis van de huidige inzichten, dat de terugverdientijd
kan oplopen tot circa 9 jaar. Daarbij zal de terugverdientijd naar
verwachting binnen de bandbreedte blijven van een door onderzoek
uitgewezen acceptabele bandbreedte voor investeringen in zonnepanelen
door kleinverbruikers. Uit het rapport van PWC uit 201616
blijkt dat huishoudens in de regel bereid zijn te investeren in
zonnepanelen als de terugverdientijd maximaal 9 jaar is. Omdat
zonnepanelen een gemiddelde levensduur hebben van 25 jaar, hebben
huishoudens na het verstrijken van de terugverdientijd nog lange tijd
plezier van hun investering in de vorm van een lagere energierekening.
Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van de investering voor
huishoudens van alle inkomensgroepen.
TNO geeft echter aan dat de terugverdientijd afhankelijk is van een
aantal onzekere factoren zoals de kostendaling van zonnepanelen en de
ontwikkeling van het leveringstarief van elektriciteit. Ook de Raad van
State heeft daarop gewezen. In reactie op het advies van de Raad van
State is in het nader rapport17 aangegeven dat de
afbouw van de salderingsregeling verantwoord dient te zijn in het licht
van de energietransitie en klimaatdoelstellingen. Deze doelstellingen
worden jaarlijks nauwgezet gemonitord in de KEV. Uit de KEV blijkt ook
of er nog voldoende geïnvesteerd wordt in zonnepanelen naarmate de
regeling verder wordt afgebouwd. Indien uit die monitoring zou blijken
dat de verwachtingen niet worden waargemaakt, kan gericht
vervolgonderzoek naar de oorzaken worden gedaan. Het is aan een nieuw
kabinet om te beoordelen of nader onderzoek en bijsturing nodig is om de
investeringen in zonnepanelen op het gewenste niveau te houden.
2. Hoofdlijnen wetsvoorstel
2.1. Geleidelijke afbouw van de salderingsregeling
Vraag 14
De leden van de VVD-fractie vragen of de afbouw in de salderingsregeling
niet leidt tot een terugverdientijd langer dan negen jaar. Deze leden
vragen voorts wat er gedaan kan worden als blijkt dat op een bepaald
moment in de afbouw de terugverdientijd langer dan negen jaar zal zijn.
Zij vragen of er altijd oog wordt gehouden voor het niet ontmoedigen
voor het opwekken van duurzame energie.
TNO heeft de terugverdientijden berekend. Voor een referentiesysteem varieert de terugverdientijd in de periode tot en met 2030 tussen de 7 en 9 jaar. Dit is een goed onderbouwde verwachting van experts, maar daarbij is wel sprake van onzekerheden. De terugverdientijd hangt immers samen met bijvoorbeeld de ontwikkeling van de elektriciteitsprijs en de kostendaling van zonnepanelen. Het is aan een nieuw kabinet om te beoordelen of de in het antwoord op vraag 13 genoemde monitoring in de KEV aanleiding geeft voor bijsturing om de investeringen in zonnepanelen op het gewenste niveau te houden.
Vraag 15
De leden van de VVD-fractie lezen dat er wordt verwacht dat
woningcorporaties zullen blijven investeren in zonnepanelen. Zijn er
gesprekken gevoerd met woningcorporaties waarin deze verwachting wordt
bevestigd?
De KWINK-groep heeft in opdracht van mijn ministerie onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de afbouw van de salderingsregeling op de totstandkoming van zonnepanelen bij huurwoningen. In dat onderzoek zijn door de KWINK-groep gesprekken gevoerd met vele stakeholders, waaronder 15 woningcorporaties en de koepel van woningcorporaties Aedes. Het onderzoek van de KWINK-groep stelt dat de verwachting is dat een deel van de woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen, omdat zonnepanelen een belangrijk en veelal vaststaand onderdeel zijn van de duurzaamheidsambities van de woningcorporaties en de huursector zelf en als volwaardig (en relatief eenvoudig) onderdeel worden gezien bij de verduurzaming van corporatiewoningen.
Vraag 16
De leden van de CDA-fractie lezen dat het afbouwpad is gebaseerd op de
meest recente cijfers uit de Klimaat en Energieverkenning 2019 en
berekeningen door TNO van de terugverdientijd. Het is deze leden niet
duidelijk of het afbouwpad, zoals dat nu wordt vastgesteld, in de
periode tot 2031 nog kan worden aangepast indien daar aanleiding voor
is. Zij vragen de regering daarom om duidelijk te maken hoe en op basis
waarvan het afbouwpad zal worden geëvalueerd, welke mogelijkheden er
zijn tot aanpassing van het afbouwpad in de jaren tot 2031, en in welke
gevallen daar volgens de regering aanleiding voor zou zijn. Deze leden
merken daarnaast op dat zij lezen dat de afbouw van de
salderingsregeling elke vijf jaar zal worden geëvalueerd, maar dat er
geen evaluatiebepaling in het wetsvoorstel is opgenomen. Kan de regering
verduidelijken waarom hiervoor gekozen is?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 13 heb aangegeven, zijn er onzekerheden met betrekking tot de terugverdientijden. Het is aan een nieuw kabinet om te beoordelen of de in het antwoord op vraag 13 genoemde monitoring in de KEV aanleiding geeft voor bijsturing om de investeringen in zonnepanelen op het gewenste niveau te houden. Het afbouwpad is opgenomen in artikel 50, lid 2, van de Wet belastingen op milieugrondslag. Indien in de toekomst aanpassing van het afbouwpad gewenst is, zal dit door middel van een wetswijziging moeten gebeuren, bijvoorbeeld als onderdeel van een Belastingplan.
Vraag 17
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het van groot belang is
om inwoners te betrekken in de energietransitie en hen daarbij
handelingsperspectief te bieden zodat zij niet alleen de lasten maar ook
de baten van deze transitie ervaren. Dit geldt in het bijzonder voor
inwoners met een kleinere beurs. Juist ook voor hen moet er volgens deze
leden een stimulans blijven bestaan om mee te doen en te profiteren van
de energietransitie. Zij vragen de regering of er in dit kader is
nagedacht over financieringsconstructies voor inwoners met een kleine
portemonnee. Welke mogelijkheden ziet de regering om juist deze inwoners
te blijven betrekken bij de energietransitie en hen te helpen met het
investeren in zonnepanelen?
Van de salderingsregeling zoals deze nu is, wordt minder gebruik
gemaakt door lage inkomens. Vooral mensen met hoge inkomens kunnen
investeren in zonnepanelen en profiteren van de salderingsregeling. De
lasten die de energieleveranciers hebben als gevolg van de
salderingsregeling, worden verwerkt in de elektriciteitsprijs en dat
leidt tot een hogere energierekening voor mensen die geen zonnepanelen
hebben. Dit zijn vaker mensen met lage inkomens dan mensen met hoge
inkomens. Door de afbouw van de salderingsregeling neemt de mate waarin
mensen zonder zonnepanelen betalen voor de elektriciteit van mensen met
zonnepanelen geleidelijk steeds verder af. Het blijft wel aantrekkelijk
om te investeren in zonnepanelen. Daarvoor geldt, net als voor iedere
andere investering, dat je geld beschikbaar moet hebben – al dan niet
via een financieringsconstructie – om te kunnen investeren. Dat is voor
hogere inkomens meer vanzelfsprekend dan voor lagere inkomens. Het
instrument salderen is echter niet bedoeld en ook niet geschikt om
inkomens te herverdelen.
Naast de salderingsregeling zijn er nu al andere
stimuleringsmogelijkheden beschikbaar.
Alle particulieren (ongeacht het inkomen) kunnen vanaf 1 april 2021
deelnemen aan de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking (SCE).
Deze regeling is de opvolger van de fiscale postcoderoosregeling en
zorgt er voor dat onder meer mensen die geen geschikt eigen dak hebben
voor zonnepanelen kunnen investeren in energieopwekking in hun eigen
buurt. Omdat er geen eisen worden gesteld aan de hoogte van de
financiële bijdrage van de leden en de wijze van betalen (bijvoorbeeld
via een maandelijks bedrag) is deze regeling ook goed toegankelijk voor
inwoners met een kleinere portemonnee. Er bestaan al diverse
energiecoöperaties die op die manier zorgen dat ook mensen met een
kleine beurs mee kunnen doen aan de energietransitie, soms wordt daarbij
samengewerkt met woningcorporaties of gemeenten.
Voor de financiering van zonnepanelen kunnen kopers naast de inzet van
spaargeld verder gebruik maken van verschillende mogelijkheden, zoals
financiering via de hypotheek of het tegen aantrekkelijke voorwaarden
afsluiten van een energiebespaarlening bij het Nationaal Warmtefonds.
Sommige gemeentes hebben een duurzaamheidslening en/of geven subsidie
voor de aanschaf van zonnepanelen. Overigens kwalificeren particuliere
zonnepaneelbezitters vaak als ondernemer voor de btw. In dat geval
kunnen zij de btw over de aanschaf van de zonnepanelen terugvragen.
Een wetsvoorstel dat de Woningwet wijzigt18 is op 6 juli 2021 aangenomen door de Eerste Kamer. Hiermee worden voor woningcorporaties belemmeringen weggenomen voor het verduurzamen van het eigen bezit. Het wetsvoorstel maakt het leveren van elektriciteit aan het net vanaf het eigen vastgoed mogelijk, zonder rechtstreekse verbinding met de woning. Dit vergroot de mogelijkheden voor woningcorporaties om zonnepanelen te plaatsen op hun eigen vastgoed en van de regelingen gebruik te maken die uitgaan van vooral netlevering, zoals de SDE++. De opbrengsten van de zonnepanelen kunnen door de woningcorporatie worden verrekend met de bewoners dan wel worden ingezet voor andere activiteiten op het gebied van de volkshuisvesting.
Vraag 18
De leden van de CDA-fractie ontvangen tevens signalen dat de
energierekening van huurders van Nul op de Meter-woningen (NOM-woningen)
circa 60 euro per maand zou kunnen stijgen als gevolg van dit
wetsvoorstel. Een aanzienlijk bedrag voor inwoners met een kleine beurs.
Zij vragen de regering daarom om een indicatie te geven van de effecten
van dit voorstel op de energierekening bij NOM-woningen.
Sinds de EPV-regelgeving in 2016 in werking is getreden, bieden het
Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte
verhuurders (in de praktijk woningcorporaties) en huurders de
mogelijkheid om een energieprestatievergoeding overeen te komen voor een
gegarandeerde energieprestatie van de woning. Artikel 7:237 BW maakt de
energieprestatievergoeding mogelijk als er sprake is van een combinatie
van energiebesparende en energieleverende voorzieningen (zonnepanelen)
aan de woonruimte. Deze regeling is indertijd ingevoerd met het oog op
energiezuinige woningen zoals nul-op-de-meter (NOM)-woningen. Bij deze
woningen garandeert de verhuurder een minimale energieopwekking bij een
maximale netto warmtevraag van de woning.
Op verzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties heeft adviesbureau DGMR een onderzoek uitgevoerd om
inzichtelijk te maken wat het effect van de wijziging van de
salderingsregeling is voor woningen met een EPV-vergoeding. In het
onderzoek19 is een vergelijking gemaakt tussen
onveranderd beleid, waarbij saldering blijft bestaan en een situatie
waarin saldering wordt afgebouwd volgens het wetsvoorstel. Het gaat om
woningen die tot en met eind 2020 gebouwd worden en aanspraak maken op
de EPV-regeling en waar bij het vaststellen van de hoogte van de
EPV-vergoeding rekening is gehouden met de salderingsregeling. Het
onderzoek richt zich op de effecten voor huidige zittende huurders in
EPV-woningen.
Op basis van de berekeningen van het energiegebruik lopen de extra
kosten voor de huurder gemiddeld over de 14 doorgerekende NOM-woningen
op naar circa € 45,- per maand (prijspeil 2019) in 2031. Voor de
grondgebonden woningen is dit circa € 50,- per maand, en voor de
appartementen circa € 30,- per maand. De minister van BZK zal bezien of
en hoe afbouw van de salderingsregeling tot lagere maximale EPV-bedragen
moet leiden met het oog op het uitgangspunt dat de woonlasten als gevolg
van de energieprestatievergoeding niet significant verschillen van de
woonlasten indien de woning niet gerenoveerd is, of op meer reguliere
wijze energetisch zou zijn verbeterd.
Vraag 19
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering stelt dat de
energietransitie en klimaatdoelstellingen jaarlijks worden gemonitord
door middel van de Klimaat en Energie Verkenning (KEV) door het
Planbureau voor de Leefomgeving. Daaruit moet naar voren komen of er nog
voldoende geïnvesteerd wordt in zonnepanelen naarmate de regeling verder
wordt afgebouwd. Indien daaruit zou blijken dat de verwachtingen niet
worden waargemaakt, kan volgens de regering gericht vervolgonderzoek
naar de oorzaken worden gedaan. Voor de leden van de CDA-fractie is het
echter de vraag of deze wijze van monitoring voldoende inzicht biedt in
de mogelijkheden die juist onze inwoners hebben om te investeren in
zonnepanelen. Ook vragen deze leden of het op deze wijze voldoende
mogelijk is om tijdig bij te sturen op het moment dat het
handelingsperspectief afneemt. Zij vragen de regering daarom om
specifiek te monitoren en evalueren in hoeverre er richting 2031
voldoende stimulans blijft bestaan voor inwoners om te investeren in
zonnepanelen en uiteen te zetten op welke wijze aan deze specifieke
monitoring en evaluatie vormgegeven kan worden.
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op vragen 13, 14 en 16.
Vraag 20
De leden van de CDA-fractie constateren dat de KWINK groep,
op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat,
onderzoek heeft gedaan naar de invloed van de afbouw van de
salderingsregeling op de totstandkoming van zonnepanelen bij
huurwoningen. De aanschaf van zonnepanelen is een belangrijk onderdeel
van de duurzaamheidsambities van de woningcorporaties en de huursector.
Uit het onderzoek van KWINK komt naar voren dat overall de businesscase
ongunstiger wordt voor woningcorporaties en dat daardoor slechts een
deel van de woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen. De
leden van de CDA-fractie benadrukken het belang dat zij hechten aan het
feit dat ook huurders de baten, en niet alleen de lasten, van de
energietransitie moeten kunnen ervaren. Zon op de daken van huurwoningen
is daar een belangrijk onderdeel van. Deze leden zien dan ook graag dat
ook de daken van huurwoningen zoveel mogelijk worden benut. Ook vragen
zij de regering om duidelijk te maken of en in hoeverre de daken van
huurwoningen met deze wetswijziging daadwerkelijk zoveel mogelijk zullen
worden benut voor het plaatsen van zonnepanelen. Welk deel van de
woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen en welk deel
niet? Bij hoeveel huurwoningen zal naar verwachting nog wel door
woningcorporaties geïnvesteerd worden in zonnepanelen en bij hoeveel
woningen niet? Wat zijn de belangrijkste redenen waarom een deel van de
woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen en een ander
deel niet? Wat zijn daarbij de belangrijkste verschillen en hoe kan
ervoor worden gezorgd dat een groter deel van de woningcorporaties
blijft investeren in verduurzaming?
De mate waarin daken van huurwoningen zoveel mogelijk zullen worden
benut, wordt met name bepaald door de doelstellingen van de
woningcorporaties. Sommige woningcorporaties zetten volgens het
onderzoek van de KWINK-groep voornamelijk in op de eerste stap van de
Trias Energetica, te weten vermindering van het verbruik van energie
(men investeert dan met name in isolatie). Andere woningcorporaties
kiezen tegelijk voor zowel de eerste als de tweede stap van de Trias
Energetica en investeren zowel in isolatie als in zonnepanelen. Welke
keuze een woningcorporatie hierin maakt, is een kwestie van de visie die
men hierop heeft en hoe de woningvoorraad eruit ziet. Uit de cijfers van
Aedes blijkt in ieder geval dat woningcorporaties de afgelopen jaren
fors geïnvesteerd hebben in zonnepanelen wat erin heeft geresulteerd dat
in 2020 al 10,4% van de corporatiewoningen voorzien is van zonnepanelen.
Welk deel van de woningcorporaties zal blijven investeren en welk
deel niet, wordt niet gespecificeerd in het onderzoek door de KWINK
groep. In de gesprekken die de KWINK-groep met woningcorporaties heeft
gevoerd komt naar voren dat de aanschaf van zonnepanelen een belangrijk
en veelal vaststaand onderdeel is van de duurzaamheidsambities van de
woningcorporaties en de huursector zelf. Zonnepanelen worden als
volwaardig (en relatief eenvoudig) onderdeel gezien bij de verduurzaming
van corporatiewoningen. Een deel van de woningcorporaties noemt het
plaatsen van zonnepanelen een ‘no regret-maatregel’: een maatregel in de
verduurzaming waar alle betrokken partijen ‘geen spijt’ van krijgen. Ik
verwacht dan ook dat de corporaties grotendeels zullen blijven
investeren in zonnepanelen, onder meer omdat het amendement Smeulders20 de verbetering van de energetische
prestatie van corporatiewoningen, waaronder begrepen het opwekken van
hernieuwbare energie, expliciet tot een wettelijke kerntaak van
corporaties maakt. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet21 waarin dit is opgenomen, is op 6
juli 2021 aangenomen door de Eerste Kamer.
Woningcorporaties zijn overigens niet alleen afhankelijk van de
salderingsregeling die in de periode 2023-2031 wordt afgebouwd. Voor een
nadere toelichting op de mogelijkheden in de SDE++ verwijs ik naar mijn
antwoord op vraag 17.
Vraag 21
De leden van de CDA-fractie vragen de regering tevens aan te geven wat
de terugverdientijd voor verhuurders zal zijn met de afbouw van de
salderingsregeling. Hoe beoordeelt de regering in dit kader het in
opdracht van Aedes uitgevoerde onderzoek van Fakton, waaruit blijkt dat
woningcorporaties vanaf 2024 hun investering niet meer kunnen
terugverdienen? Kan de regering een inhoudelijke reactie geven op dit
onderzoek en daarbij aangeven of en in hoeverre dit aanleiding geeft om
bijvoorbeeld de afbouw van de salderingsregeling aan te passen dan wel
om additioneel financieel onderzoek uit te voeren naar de effecten van
de afbouw op de huursector? De Afdeling advisering van de Raad van State
heeft geadviseerd om onderliggend wetsvoorstel aan te passen indien het
onderzoek naar de gevolgen van de afbouw van de salderingsregeling voor
de huursector daartoe aanleiding zou geven. De regering heeft het
voorstel echter niet aangepast. De leden van de CDA-fractie vragen de
regering te verduidelijken waarom zij ervoor heeft gekozen het
wetsvoorstel op dit punt niet aan te passen en wanneer daar wel
aanleiding voor zou zijn geweest. Zij vragen de regering daarbij tevens
duidelijk te maken waarom er, mede in het licht van de uitkomsten van
het KWINK onderzoek, niet voor gekozen is om specifiek onderzoek te
laten doen naar de financiële effecten van de afbouw salderingsregeling
op de huursector. Op basis waarvan concludeert de regering dat
woningcorporaties zullen blijven investeren in zonnepanelen? Welke
financiële gegevens dan wel financieel onderzoek leiden tot deze
conclusie?
In beginsel zijn de financiële parameters voor verhuurders niet anders dan voor woningbezitters die in zonnepanelen investeren. De terugverdientijden zijn in principe dan ook vergelijkbaar met die in het TNO-rapport. Zoals in het antwoord op vraag 9 en 12 is aangegeven, spelen het maken van afspraken over een vergoeding voor het verkrijgen van instemming van de huurder een grote rol in de totstandkoming van zonnepanelen bij huurwoningen. Dit staat los van de (afbouw van de) salderingsregeling. De hoogte van het financiële voordeel dat de woningcorporatie aan de huurder geeft zodat de huurder akkoord gaat met de plaatsing van de zonnepanelen, heeft uiteraard effect op de terugverdientijd voor de woningcorporatie. In hoeverre de terugverdientijden voor woningcorporaties gaan oplopen tijdens en na afbouw van de salderingsregeling is afhankelijk van hoe de woningcorporatie de wettelijk benodigde instemming van de huurder kan verkrijgen voor het plaatsen van zonnepanelen en welk effect dat heeft op het financiële voordeel voor de huurder en de financiële positie van de verhuurder.
Het onderzoek van de KWINK-groep laat zien dat in ieder geval een
deel van de woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen en
biedt voldoende inzicht in financiële overwegingen om conclusies te
kunnen trekken over de gevolgen van de afbouw van de salderingsregeling
op de totstandkoming van zonnepanelen bij huurwoningen. De KWINK-groep
stelt dat het aannemelijk is dat de verhoging van de huurlasten die de
woningcorporatie kan doorvoeren minder hoog wordt als de
salderingsregeling wordt afgebouwd. Daar staat tegenover dat de
investeringskosten (kosten van de zonnepanelen) zullen dalen, waardoor
ook een minder hoge vergoeding nodig zal zijn.
Het is aan een volgend kabinet om te beoordelen of aanvullend
financieel onderzoek naar de effecten van de afbouw van de
salderingsregeling op de huursector nodig is. Aanpassing van het
wetsvoorstel specifiek voor de huursector is niet uitvoerbaar. Indien
een volgend kabinet aanpassingen voor de huursector nodig zou achten,
dan ligt het voor de hand om dit via flankerend beleid, buiten het
wetsvoorstel salderingsregeling, vorm te geven. De antwoorden op de
vragen 22, 23, 26 en 27 gaan hierop in.
Voor een appreciatie van het Fakton-rapport verwijs ik u naar het
antwoord op vraag 12.
Vraag 22
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering
aangeeft dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) structurele oplossingsrichtingen uitwerkt voor het probleem dat
woningcorporaties onvoldoende middelen voor o.a. verduurzaming hebben en
dat zij de Kamer hierover in het najaar zal informeren. Wanneer zal de
Kamer hierover worden geïnformeerd? Welke oplossingsrichtingen worden
hierbij betrokken en hoe zal de uitkomst hiervan worden betrokken bij de
afbouw van de salderingsregeling en de gevolgen hiervan voor de
woningcorporaties?
Op 19 maart 2021 heeft de minister van BZK deze maatregelenpakketten aan de Eerste en Tweede Kamer gestuurd22. Daarin komen diverse oplossingsrichtingen aan bod die ervoor moeten zorgen dat corporaties weer voldoende investeringsruimte hebben voor hun volkshuisvestelijke opgave. Aan de hand hiervan kan het volgend kabinet een structurele oplossing kiezen, bijvoorbeeld met flankerend beleid.
Vraag 23
Kan de regering tevens aangeven in hoeverre de oplossingsrichting
Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) werkt
voor woningcorporaties en aansluit bij hun realiteit?
Een wetsvoorstel dat de Woningwet wijzigt is op 6 juli 2021
aangenomen door de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel neemt voor
woningcorporaties belemmeringen weg bij het verduurzamen van het eigen
bezit en maakt het leveren van elektriciteit aan het net vanaf het eigen
vastgoed mogelijk, zonder rechtstreekse verbinding met de woning. Dit
vergroot de mogelijkheden voor woningcorporaties om zonnepanelen te
plaatsen op hun eigen vastgoed en van de regelingen gebruik te maken
zoals de SDE++.
De subsidiebedragen van de SDE++ worden jaarlijks door het PBL
berekend op basis van marktinformatie. Hierbij wordt rekening gehouden
met de verschillen tussen kleine en grote zonnestroominstallaties en de
verschillen tussen dak en veldopstellingen. Mijn ervaring is dat de
meeste partijen goed met deze subsidiebedragen uit de voeten kunnen. Ik
ga er dan ook vanuit dat dit ook voor woningcorporaties geldt.
Vraag 24
Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat in het kader van het
Klimaatakkoord wordt bezien of er aanpassing nodig is van de wederzijdse
rechten en plichten van huurders en verhuurders, waaronder het
instemmingsrecht. Deze leden lezen dat de minister van BZK zal
terugkomen op dit instemmingsrecht. Zij merken op dat de minister van
Economische Zaken en Klimaat stelt dat de problemen die voor de
huursector dreigen te ontstaan door de afbouw van de salderingsregeling
zouden kunnen worden weggenomen door het instemmingsrecht voor huurders
aan te passen. Zij vragen de regering om duidelijk te maken hoe zij zich
deze aanpassing van het instemmingsrecht voor huurders voorstelt.
Betekent dit dat in de toekomst het plaatsen van zonnepanelen op een
huurwoning plaats zou kunnen vinden zonder, of met beperkte, instemming
van de huurder? Kan de regering tevens aangeven of en op welke wijze het
instemmingsrecht specifiek ten aanzien van zonnepanelen op dit moment
wordt heroverwogen door de minister van BZK?
De minister van BZK beziet de huurregelgeving waaronder het instemmingsrecht in het kader van het Klimaatakkoord. Het gaat er daarbij om, dat in het Klimaatakkoord is opgenomen dat wordt bezien of aanpassing nodig is van de wederzijdse rechten en plichten van huurders en verhuurders (waaronder het instemmingsrecht). Het Klimaatakkoord geeft hierbij aan dat verhuurders in staat moeten zijn om aanpassingen door te kunnen voeren, mede indien het aanpassingen aan woningen betreft die nodig zijn voor de wijkgerichte aanpak en de voorgestelde huurverhoging gecompenseerd wordt door de verlaging van de energielasten. Het gaat hier dus niet om het instemmingsrecht uitsluitend met het oog op het plaatsen van zonnepanelen. De minister van BZK heeft de Tweede Kamer23 bij brief van 18 maart 2021 geïnformeerd over de huurregelgeving ter uitwerking van het Klimaatakkoord. Daarbij heeft de minister van BZK aangegeven, mede gelet op de motie van de leden Beckerman en Van Eijs24 een mogelijke aanpassing van het instemmingsrecht te verkennen.
Vraag 25
De leden van de D66-fractie lezen in het rapport van de Afdeling
advisering van de Raad van State dat het rapport van TNO een
kanttekening plaatst bij de verwachte terugverdientijden door een aantal
onzekere factoren. Zo zou de gewenste zeven jaar aan terugverdientijd en
de maximale negen jaar aan terugverdientijd overschreden kunnen worden.
De leden vragen de regering wat de verwachte terugverdientijden zijn
voor de koop- en huursector bij de afbouw van de salderingsregeling? De
leden vragen tevens of de regering op deze onzekere factoren kan
reflecteren.
De verwachte terugverdientijden zijn te vinden in het rapport van
TNO. Daaruit blijkt dat de terugverdientijd voor een referentiesysteem
voor mensen die tot en met 2023 investeren circa 7 jaar bedraagt en voor
mensen die daarna investeren oploopt tot circa 9 jaar. Zoals in vraag 13
toegelicht bevat de berekening van TNO onzekerheden.
TNO gaat er in haar rapport van uit dat de bewoner zelf de
zonnepanelen aanschaft. Dat kan zowel bij koop- als bij huurwoningen
voorkomen. In de praktijk wordt er bij huurwoningen vaak door een andere
partij dan de bewoner geïnvesteerd, zoals een woningcorporatie. Daarvoor
geldt in principe dezelfde verwachting van de terugverdientijd. Als een
woningcorporatie de huurder een financieel voordeel geeft voor de
plaatsing van de zonnepanelen25 om knelpunten met
betrekking tot instemming op te lossen, dan gaat dit vanzelfsprekend ten
koste van de terugverdientijd. Woningcorporaties kunnen veelal echter
uit de voeten met een langere terugverdientijd, ze zijn gewend te werken
met langere investeringshorizons vanuit het oogpunt van langdurige
woningexploitatie. Bovendien komt uit de gesprekken die de KWINK-groep
met woningcorporaties heeft gevoerd naar voren dat de aanschaf van
zonnepanelen een belangrijk en veelal vaststaand onderdeel is van de
duurzaamheidsambities van de woningcorporaties en de huursector zelf.
Zonnepanelen worden als volwaardig (en relatief eenvoudig) onderdeel
gezien bij de verduurzaming van corporatiewoningen.
Vraag 26
De Afdeling Advisering heeft geadviseerd om een onderzoek uit te voeren
naar de gevolgen van de afbouw van de salderingsregeling voor de
huursector. Uit onderzoek van KWINK is gebleken dat er duidelijke
financiële verschillen zijn tussen de huur- en koopsector. De leden van
de D66-fractie vragen de regering welke gevolgen dit heeft voor het
wetsvoorstel. Deze leden vragen welk flankerend beleid voor de
huursector, zoals de aanpassingen in de verhuurdersheffing, een
financiële bijdrage kan leveren aan het investeringsvermogen van de
huursector in hernieuwbare energieopwekking.
De salderingsregeling werkt hetzelfde voor huurwoningen als voor
koopwoningen. De wijziging van de salderingsregeling zorgt niet voor
verdere toename van de verschillen tussen de koopsector en de
huursector. De verschillen tussen huur- en koopsector zijn zoals ik heb
toegelicht bij vraag 9 en 12 vooral het gevolg van complicaties buiten
de salderingsregeling, zoals het feit dat in de koopsector de eigenaar
vaak ook de bewoner is, terwijl dat in de huursector twee verschillende
partijen zijn die onderling afspraken moeten maken. Deze complicaties
bestaan al en komen niet voort uit de salderingsregeling en het
wetsvoorstel. Zodoende zijn er geen gevolgen voor het
wetsvoorstel.
Voor flankerend beleid voor de huursector verwijs ik naar het
antwoord op vraag 22.
Vraag 27
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de effecten zijn van
de afbouw van de salderingsregeling op de huursector. Heeft de regering
er vertrouwen in dat er in de huursector zonnepanelen geplaatst blijven
worden? Moeten er geen alternatieven worden bedacht voor het stimuleren
van de uitrol van zonnepanelen in de huursector, zoals het omzetten van
de verhuurdersheffing in een investeringsverplichting?
Ik heb er vertrouwen in dat in de huursector zonnepanelen geplaatst zullen blijven worden. Voor de huursector zijn de effecten vergelijkbaar met die van de koopsector, met het belangrijke verschil dat gebouweigenaar en bewoner in de huursector twee verschillende partijen zijn. Dat brengt mogelijk complicaties met zich mee, maar dat staat los van de salderingsregeling. Op 19 maart 2021 heeft de minister van BZK maatregelenpakketten aan de Eerste en Tweede Kamer gestuurd26, waarin diverse oplossingsrichtingen aan bod komen die ervoor moeten zorgen dat woningcorporaties weer voldoende investeringsruimte hebben voor hun volkshuisvestelijke opgave. Aan de hand hiervan kan het volgend kabinet een structurele oplossing kiezen, bijvoorbeeld met flankerend beleid.
Vraag 28
De leden van de SP-fractie kunnen zich volstrekt niet vinden in het
voorliggende afbouwpad. Dat elke twee jaar de regeling met de helft
wordt versoberd zal mensen ervan weerhouden zonnepanelen aan te
schaffen. Wordt er erkend dat de nieuwe regeling dit niet afdoende weet
op te vangen? Wordt hiermee ook erkend dat het hier gaat om een
bezuinigingsmaatregel?
De regeling wordt niet iedere twee jaar met de helft versoberd. De te salderen elektriciteitsproductie neemt jaarlijks met 9%-punt af. In twee jaar neemt de saldering dus met 18%-punt af, waarna nog 82% van de elektriciteitsproductie wel gesaldeerd kan worden, enzovoort. Ik verwacht dat het ook met de nieuwe regeling aantrekkelijke blijft om zonnepanelen aan te schaffen. Uit KEV 2020 blijkt dat ook met de aangekondigde afbouw van de salderingsregeling de groei van het aantal zonnepanelen bij huishoudens zeer groot is. De afbouw van de salderingsregeling is geen bezuinigingsmaatregel, maar een maatregel om de energietransitie zo kosteneffectief mogelijk uit te voeren. In reactie op het advies van de Raad van State is in het nader rapport aangegeven dat de afbouw van de salderingsregeling verantwoord dient te zijn in het licht van de energietransitie en klimaatdoelstellingen. Deze doelstellingen worden jaarlijks nauwgezet gemonitord in de KEV. Uit de KEV blijkt ook of er nog voldoende geïnvesteerd wordt in zonnepanelen naarmate de regeling verder wordt afgebouwd. Indien uit die monitoring zou blijken dat de verwachtingen niet worden waargemaakt, kan gericht vervolgonderzoek naar de oorzaken worden gedaan. Het is aan een nieuw kabinet om te beoordelen of nader onderzoek en bijsturing nodig is om de investeringen in zonnepanelen op het gewenste niveau te houden.
Vraag 29
Klopt het dat de cijfers zijn gebaseerd op volledig geïsoleerde woningen
en op volledige benutting van het potentieel aan zonne-energie? Deelt de
regering de mening dat dit zeer onrealistische aannames zijn, wanneer er
gekeken wordt naar het daadwerkelijk energieverbruik, de isolatiegraad
van woningen en het te benutten zonne-energie?
TNO heeft zijn berekeningen gebaseerd op een typische referentiecasus. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat dit referentiesysteem niet juist gekozen zou zijn. Daarnaast zie ik ook geen relatie tussen de keuze van een referentiesysteem en de isolatiewaarde van een woning.
Vraag 30
De leden van de SP-fractie stellen dat grote groepen welwillende
huishoudens buiten de boot vallen door aan de uiterste grens van de
bandbreedte te gaan zitten van wat een acceptabele terugverdientijd
wordt geacht. Deze leden vragen waarom dit verlies aan aandeel
hernieuwbare energie en aantallen te verduurzamen woningen wordt
geaccepteerd.
De verwachte terugverdientijden zijn voldoende om de groei van zon-PV
voort te zetten, dit blijkt ook uit de KEV 2020, waarin al rekening
wordt gehouden met de afbouw van de salderingsregeling.
Uit het rapport van PWC uit 2016 blijkt dat huishoudens in de regel
bereid zijn te investeren in zonnepanelen als de terugverdientijd
maximaal 9 jaar is. Omdat zonnepanelen een gemiddelde levensduur hebben
van 25 jaar, hebben huishoudens na het verstrijken van de
terugverdientijd nog lange tijd plezier van hun investering in de vorm
van een lagere energierekening. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid
van de investering voor huishoudens van alle inkomensgroepen.
Vraag 31
Ook de Afdeling advisering van de Raad van State uit kritiek op de
aannames en de onderbouwing van de veronderstelde terugverdientijd. De
leden van de SP-fractie vinden dat in reactie hierop te makkelijk
aannames worden gedaan aan de hand van het TNO-rapport. Waarom wordt het
risico zo laag ingeschat en daar weer zo makkelijk overheen gestapt?
Deze leden zien dit in reactie op de kritiek van de Afdeling advisering
van de Raad van State ook niet beantwoord.
Zie het antwoord op de vragen 13, 14 en 16.
Vraag 32
De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom de huursector buiten
het oorspronkelijke onderzoek is gehouden en later onderzoek niet
relevant wordt geacht. Waarom laat de regering dit grote aandeel
woningen, 40 procent van alle woningen in Nederland, zomaar schieten?
Deze leden vragen waarom de sociale huursector helemaal wordt
uitgesloten. Waarom wordt er zo makkelijk vanuit gegaan dat
woningcorporaties wél voldoende zullen blijven investeren? Op basis van
welk onderzoek volgt deze conclusie, dat de sociale huursector wel
zonnepanelen blijft plaatsen? Laat de huidige praktijk niet een
tegengestelde beweging zien, net als ook uit het onderzoek van KWINK
blijkt, vragen de leden van de SP-fractie aan de regering. Het onderzoek
concludeert immers dat de businesscase, die nu al een terugverdientijd
tot 25 jaar kent, nog verder verslechtert. Waarom wordt over deze
conclusie heen gestapt, vragen deze leden. Ook vragen zij te reageren op
de vrees van woningcorporaties zelf, die aangeven dat vanaf 2024 het met
dit wetsvoorstel voor huurwoningen niet meer mogelijk is om zonder
verlies zonnepanelen neer te leggen. Deze leden vragen waarom het
onderzoek van KWINK geen inzicht geeft in de financiële effecten die
nodig zijn om echt de effecten van de afbouw van saldering voor de
huursector in kaart te kunnen brengen.
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 12, 15 en 21.
Vraag 33
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel zonnepanelen er de afgelopen
drie jaar door hoeveel woningcorporaties zijn geïnstalleerd. Welk
percentage van alle woningcorporaties is dit en welk aandeel van
zonne-energie is dit? Hoeveel woningen werden hiermee van zonne-energie
voorzien en welke gevolgen had dit op de totale huur- en energielasten
van de huurders? Hoeveel zonne-energie kan opgewekt worden door alle
daartoe geschikte daken van huurwoningen van zonnepanelen te voorzien?
Hoeveel huishoudens zouden hiermee een lagere energierekening
krijgen?
Uit gegevens van het Aedes datacentrum blijkt dat het aantal zonnepanelen op daken van woningcorporaties de afgelopen jaren flink is gestegen. In 2015 had 2% van de corporatiewoningen zonnepanelen, in 2017 3,3% en in 2020 was dat al gestegen tot 10,4%27. Dat is een flinke stijging in een paar jaar tijd, waaruit blijkt dat het voor woningcorporaties aantrekkelijk is om in zonnepanelen te investeren. In onderstaande tabel zijn de cijfers over de jaren 2015-2020 opgenomen (over 2016 zijn geen gegevens opgenomen in de database van Aedes).
Jaar | Percentage corporatiewoningen met zonnepanelen |
---|---|
2015 | 2.0 |
2017 | 3,3 |
2018 | 4,9 |
2019 | 7,4 |
2020 | 10,4 |
In de Aedes benchmark 2020 staat dat woningcorporaties over de hele
linie aan het verduurzamen zijn: ongeacht grootteklasse, in stedelijk of
in landelijk gebied, met een sterke of minder sterke financiële
spankracht, alle typen corporaties dragen bij aan het verduurzamen van
hun woningen. Tussen 1 juli 2019 en 1 juli 2020 zijn volgens Aedes
72.000 huurwoningen van zonnepanelen voorzien. In totaal hebben ongeveer
250.000 huurwoningen nu zonnepanelen.
De gevolgen van het plaatsen van zonnepanelen op de huur- en
energielasten voor de bewoners zijn afhankelijk van de afspraken tussen
huurders en verhuurders. Als woningcorporaties investeren in de
zonnepanelen, kunnen zij hiervoor aan de huurder een vergoeding vragen.
Als een verhuurder er voor kiest om een beperkte vergoeding te vragen,
krijgt de huurder een financieel voordeel, zonder daar zelf voor te
hoeven investeren. Er is geen inzicht in welke mate huurders momenteel
financieel voordeel ontvangen doordat de corporatie ervoor kiest een
deel van zijn eigen projectrendement aan de huurder te doen toekomen.
KWINK-groep noemt op basis van de uitgevoerde interviews een schatting
van ongeveer € 10,- per maand per woning, maar hier is geen gericht
onderzoek naar gedaan.
Met betrekking tot de hoeveelheid zonne-energie die opgewekt kan
worden door de geschikte daken van huurwoningen van zonnepanelen te
voorzien, heeft het Fakton onderzoek onder andere gekeken naar het
potentieel van het corporatiebezit. In dit onderzoek wordt gesteld dat
uit data van Aedes blijkt dat circa 0,8 miljoen eengezinswoningen en 1,1
miljoen meergezinswoningen nog geen zonnepanelen op het dak hebben
liggen. Uitgaande van de aanleg van zonne-installaties passend bij het
verbruik van de bewoners en gecorrigeerd voor obstakels op daken en
dakoriëntatie, zou dit volgens Fakton resulteren in een realistische
opwekcapaciteit van circa 2,6 TWh opwekkend vermogen per jaar28. In hoeverre huishoudens hiermee
netto lagere woonlasten zouden krijgen, is afhankelijk van de afspraken
tussen huurders en verhuurders over de vergoeding die de huurders voor
de zonnepanelen moeten betalen en hoe deze vergoeding zich verhoudt tot
de daling van de energierekening van de huurders.
Vraag 34
De leden van de SP-fractie willen verder weten welke gevolgen de afbouw
van de salderingsregeling heeft op de energieprestatievergoeding (EPV),
wanneer de huurwoning al jaren over zonnepanelen beschikt. Ook vragen
zij hoe deze afbouw zich verhoudt tot de woonlastengarantie van
huurders. En meer specifiek, welk voordeel behoudt een bewoner van een
sociale huurwoning in het jaar 2031 indien alle stroom wordt opwekt met
zonnepanelen, wanneer er uit wordt gegaan van een vastgestelde
vergoeding van 70 procent en een terugverdientijd voor een corporatie
van 20 jaar (indien een corporatie in 2023 de zonnestroominstallatie
heeft geplaatst)?
Als de huurwoning al jaren over zonnepanelen beschikt, dan heeft de huurder in ieder geval tot 2023 woonlasten die lager of vergelijkbaar zijn met de woonlasten van een woning die niet gerenoveerd is of die ingrijpend gerenoveerd is zonder energieprestatievergoeding. Als de EPV gelijk blijft, geldt voor hen dat vanaf 2023 de maandelijkse kosten hoger worden, totdat in 2031 de extra kosten voor de huurder gemiddeld oplopen naar circa € 45,- per maand (prijspeil 2019) in 2031. Voor de grondgebonden woningen is dit circa € 50,- per maand, en voor de appartementen circa € 30,- per maand (zoals in het DGMR rapport29 berekend). Daar waar een corporatie een EPV is overeengekomen met een woonlastengarantie, zal het aan de corporatie zijn om die garantie toe te passen door de huurder een lagere EPV in rekening te brengen (of te investeren in opslagmogelijkheden of extra panelen te plaatsen). De huurder gaat er dan dus niet op achteruit. De huidige wettelijke bedragen voor de EPV zijn vormgegeven met als uitgangspunt dat de woonlasten als gevolg van de energieprestatievergoeding niet significant verschillen van de woonlasten indien de woning niet gerenoveerd is of op meer reguliere wijze energetisch zou zijn verbeterd. De minister van BZK zal bezien of en hoe afbouw van de salderingsregeling tot lagere EPV bedragen moet leiden met oog op dit uitgangspunt.
Vraag 35
De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op mogelijke
oplossingen om de plaatsing van zonnepanelen voor huurders en
verhuurders wel te stimuleren. Waarom is er bijvoorbeeld geen
investeringssubsidie overwogen?
Uit de cijfers van Aedes blijkt dat de afgelopen jaren een flinke groei heeft plaatsgevonden van het aantal corporatiewoningen met zonnepanelen. Bovendien blijkt uit onderzoek van de KWINK-groep dat een deel van de woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen omdat deze een vast onderdeel zijn voor het behalen van de duurzaamheidsambities. Ik wijs er op dat er op dit moment al diverse stimuleringsinstrumenten zijn voor zonnepanelen. Woningcorporaties kunnen naast de salderingsregeling gebruik maken van de SDE++-regeling en kunnen daarnaast hun daken beschikbaar stellen aan coöperaties die investeren in zonnepanelen en die zich daarbij specifiek richten op het betrekken van sociale huurders. Deze coöperaties worden ondersteund vanuit de fiscale postcoderoosregeling (voor nieuwe aanvragen gesloten per 1 april 2021) en vanuit de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking die op 1 april 2021 van start is gegaan als opvolger van de fiscale regeling.
Vraag 36
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering de afbouw van de
salderingsregeling rijmt met het principe van een betrouwbare overheid.
Mensen hebben immers geïnvesteerd in de veronderstelling dat zij binnen
een bepaald aantal jaren hun investering zouden terugverdienen.
De voorgestelde afbouw voldoet aan het principe van een betrouwbare overheid. Het is al langere tijd bekend dat de salderingsregeling zal worden afgebouwd. In 2017 is dit opgenomen in het Regeerakkoord en ook in het Klimaatakkoord is opgenomen dat de salderingsregeling zal worden afgebouwd. De afbouw zal starten in 2023. Daarmee konden kleinverbruikers hier rekening mee houden. Kleinverbruikers die tot en met 2023 investeren in zonnepanelen, hebben naar verwachting een gemiddelde terugverdientijd van circa 7 jaar. Dit is een aantrekkelijke terugverdientijd, zeker gezien het feit dat zonnepanelen gemiddeld 25 jaar meegaan. Ook is er een groep mensen die al langer zonnepanelen hebben en deze reeds hebben terugverdiend. Daarbij blijven mensen met zonnepanelen ook nadat de panelen zijn terugverdiend geld verdienen aan hun zonnepanelen door middel van een lagere energierekening. Dat geldt ook bij afbouw van de salderingsregeling.
Vraag 37
Voorts vragen deze leden of de regering specifiek heeft gekeken naar
de financiële gevolgen voor lagere inkomensgroepen en hun capaciteit om
te participeren in de energietransitie? Zo ja, graag een toelichting. Zo
nee, is de regering bereid hier onderzoek naar te doen?
Zie het antwoord op vraag 17.
Vraag 38
De leden van de PvdA-fractie lezen dat bij de geleidelijke afbouw van de
salderingsregeling een gemiddelde terugverdientijd van circa zeven jaar
wordt verwacht bij kleinverbruikers die al zonnepanelen hebben of daar
deze kabinetsperiode nog in investeren. Tevens lezen deze leden dat
onderzoek laat zien dat huishoudens in de regel bereid zijn te
investeren in zonnepanelen als de terugverdientijd maximaal negen jaar
is. Is de regering het met de leden eens dat het ten behoeve van de
energietransitie van belang is dat het gros van de huishoudens bij een
investering in zonnepanelen een terugverdientijd heeft van maximaal
negen jaar? De leden van de PvdA-fractie constateren dat het
TNO-onderzoek weliswaar uitkomt op een terugverdientijd van zeven jaar
bij investeringen in de jaren tot 2022, maar voor latere jaren rekent op
een terugverdientijd die kan oplopen tot negen jaar. Tevens constateren
de leden dat TNO rekent met de meest kostenefficiënte zonnepanelen op de
markt die op een gunstig gelegen dak zijn gelegd. Is de regering het met
deze leden eens dat een groot deel van de huishoudens die potentieel in
zonnepanelen kunnen investeren in werkelijkheid een terugverdientijd van
langer dan negen jaar zullen hebben bij afbouw van de
salderingsregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de regering
voorkomen dat te veel huishoudens afzien van het nemen van zonnepanelen?
Waarom is er niet gekozen voor realistischere aannames bij de berekening
van de terugverdientijd? Wat is de verwachte gemiddelde terugverdientijd
indien er niet wordt gerekend met de meest kostenefficiënte zonnepanelen
op een gunstig gelegen dak, maar met gemiddelde omstandigheden? Wat is
de verwachte gemiddelde terugverdientijd indien er wordt gerekend met
een ongunstig gelegen dak? Wat is de reactie van de regering op het
secondopiniononderzoek van SEO waarin wordt geconcludeerd dat PwC ten
onrechte spreekt van overstimulering in relatie tot salderen?
Het is inderdaad wenselijk dat het gros van de huishoudens een
terugverdientijd heeft van onder de 9 jaar, mits zij een geschikt dak
hebben. Het TNO-rapport laat zien dat dit ook het geval is bij de
voorgestelde afbouw van de salderingsregeling.
Het klopt dat TNO is uitgegaan van kostenefficiënte panelen op een
relatief gunstig georiënteerd dak. De meest kostenefficiënte panelen
worden al snel de standaard in de markt. Dat geldt ook voor het plaatsen
van zonnepanelen op gunstig georiënteerde daken. Ik heb dit uitgangspunt
meegegeven om duidelijk te maken dat de keuze van het referentiesysteem
gebaseerd moet zijn op gangbare panelen en een locatie die voldoende
zonopbrengst heeft. Bij het bepalen van de kenmerken van het
referentiesysteem is TNO ook niet uitgegaan van de meest optimale
omstandigheden. De kostprijs per Wattpiek is gebaseerd op
marktinventarisaties door Milieu Centraal voor een typisch systeem, niet
het allergoedkoopste systeem. De opbrengst van 900 kWh / kWp is een stuk
lager dan de optimale omstandigheden van circa 990 kWh / kWp. Hiermee
wordt dus uitgegaan van een systeem met gunstige, maar zeker niet ideale
kenmerken. De terugverdientijd voor ongunstig gelegen daken is niet
berekend, ik zou dit ook niet als uitgangspunt willen nemen voor het
vormgeven van de stimulering.
Ook vroegen de leden van de PvdA-fractie naar de reactie van de regering
op het secondopiniononderzoek van SEO. Zie voor een reactie daarop het
antwoord op vraag 3.
Vraag 39
De leden van de PvdA-fractie merken op dat er in het voorliggende
wetsvoorstel geen evaluatiebepaling is opgenomen. Is de regering het met
deze leden eens dat een tussentijdens evaluatie vóór de reguliere
termijn van vijf jaar van belang is, gezien de grote onzekerheid van de
effecten van het wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?
In reactie op het advies van de Raad van State is in het nader rapport aangegeven dat de afbouw van de salderingsregeling verantwoord dient te zijn in het licht van de energietransitie en klimaatdoelstellingen. Deze doelstellingen worden jaarlijks nauwgezet gemonitord in de KEV. Uit de KEV blijkt ook of er nog voldoende geïnvesteerd wordt in zonnepanelen naarmate de regeling verder wordt afgebouwd. Indien uit die monitoring zou blijken dat de verwachtingen niet worden waargemaakt, kan gericht vervolgonderzoek naar de oorzaken worden gedaan. Het is aan een nieuw kabinet om te beoordelen of nader onderzoek en bijsturing nodig is om de investeringen in zonnepanelen op het gewenste niveau te houden.
Vraag 40
De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang dat verhuurders
niet worden ontmoedigd om te investeren in zonnepanelen en lezen dat er
niet is gekeken naar de gemiddelde terugverdientijd voor de huursector.
Is de regering het eens dat de terugverdientijd ook in de huursector een
grote invloed heeft op de investeringen in zonnepanelen? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, waarom laat de regering dan niet, conform het advies van de
Afdeling advisering van de Raad van State, een onderzoek uitvoeren naar
de terugverdientijd in de huursector bij afbouw van de
salderingsregeling? Wat betekent het voorliggende wetsvoorstel voor
huurders die zonnepanelen zelf willen aanschaffen?
Voor huurders die zelf zonnepanelen op hun dak leggen speelt de
terugverdientijd inderdaad een belangrijke rol. Huurders kunnen net als
kopers gebruik maken van de salderingsregeling als de zonnepanelen op
het eigen dak liggen, het is daarbij niet relevant wie ze heeft
aangeschaft. De terugverdientijden die door TNO zijn berekend zijn dan
ook van toepassing op huurders. Voor zowel huurders als kopers die zelf
investeren in zonnepanelen op hun eigen dak, wordt door TNO voorzien dat
kleinverbruikers die al zonnepanelen hebben of die tot en met 2023 nog
investeren in zonnepanelen, naar verwachting een gemiddelde
terugverdientijd van circa 7 jaar hebben bij de voorgenomen afbouw van
de salderingsregeling. Voor investeringen in zonnepanelen die na deze
periode worden gedaan, is de verwachting op basis van de huidige
inzichten, dat de terugverdientijd kan oplopen tot circa 9 jaar.
In de praktijk legt een woningcorporatie vaak zonnepanelen neer op
huurwoningen. In een dergelijke situatie is er sprake van een split
incentive: de investeerder is de corporatie, terwijl de baathebber de
huurder is. Dat vergt afstemming en overleg tussen corporatie en
huurder. Dit kan leiden tot een langere terugverdientijd voor
woningcorporaties. Goede afspraken tussen corporatie en huurder moeten
ervoor zorgen dat de uitrol van zonnepanelen ook bij de afbouw van de
salderingsregeling voordelig blijft uitpakken voor beide partijen. In de
antwoorden op de vragen 9 en 12 ben ik hierop ingegaan.
Woningcorporaties kunnen veelal uit de voeten met een langere
terugverdientijd, ze zijn gewend te werken met langere
investeringshorizons vanuit het oogpunt van langdurige
woningexploitatie. Bovendien worden zonnepanelen gezien als volwaardig
(en relatief eenvoudig) onderdeel bij de verduurzaming van
corporatiewoningen. In opdracht van mijn ministerie heeft de KWINK-groep
onderzoek gedaan naar de invloed van de afbouw van de salderingsregeling
op de totstandkoming van zonnepanelen bij huurwoningen. Uit het
onderzoek van de KWINK-groep komt naar voren dat in de huursector vooral
belemmeringen een rol spelen die buiten de salderingsregeling
liggen.
Vraag 41
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering waarom zij
heeft gekozen voor een afbouw in percentage en niet voor een andere
manier, bijvoorbeeld in prijs? Waarom is voor de periode 2023-2030
gekozen voor een lineaire afbouw en niet voor een meer annuïtaire
afbouw? Is de regering bereid hiernaar te kijken als op deze wijze de
terugverdientijd van zonnepanelen dit decennium met een grotere
zekerheid binnen de termijn van zeven jaar gehouden kan worden? Zo nee,
waarom niet?
In de voorbereiding van het wetsvoorstel zijn verschillende
alternatieven onderzocht, waaronder een afbouw op de prijs. De gekozen
systematiek waarbij een percentage van de elektriciteit die wordt
ingevoed gesaldeerd wordt met de afname van elektriciteit, sluit het
beste aan bij de huidige systematiek waarbij de volledige invoeding met
de afname wordt gesaldeerd. Dit zorgt er voor dat een soepele overgang
mogelijk is. Bij een afbouw op basis van prijs zou de salderingsregeling
geheel worden afgeschaft en vervangen door een belastingkorting per
ingevoede kWh. Dit alternatief is onderzocht en geconcludeerd is dat de
ongewenste effecten te groot zijn en dat deze methode minder goed
uitvoerbaar is dan de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling
zoals opgenomen in het wetsvoorstel. Dit zou onder andere leiden tot een
grotere stap in het afbouwpad in het eerste jaar dan gewenst, doordat
direct btw over de gehele afname moet worden betaald. Bovendien is de
verwachting dat de gekozen systematiek het best uitvoerbaar is voor de
Belastingdienst en dat geen systeemaanpassingen nodig zijn bij de
Belastingdienst.
Er is gekozen voor een lineaire afbouw, omdat dit herkenbaar is
voor kleinverbruikers en de salderingsregeling op deze manier
geleidelijk omlaag gaat. Een annuïteit is een vast bedrag dat periodiek
betaald of ontvangen wordt gedurende een bepaalde periode. Een annuïtair
systeem zou er toe leiden dat in 2023 de stimulering plotseling sterk
lager is dan in 2022, om vervolgens gelijk te blijven. Een dergelijk
schokeffect wil ik met de voorgestelde methodiek voorkomen.
Vraag 42
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regering voorstelt om de
salderingsregeling om te vormen tot een regeling waarin al de
geproduceerde stroom, die niet zelf wordt gebruikt, wordt verkocht aan
het energiebedrijf. De huidige salderingsregeling zou stapsgewijs
afgebouwd moeten worden van 91 procent in 2023 tot 0 procent in 2030.
Dit betekent dat elk jaar minder stroom weggestreept (gesaldeerd) kan
worden tegen de afgenomen stroom, tot in 2030 alle extra geleverde
stroom “verkocht” wordt aan het energiebedrijf tegen een redelijke
vergoeding.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering op basis van onderzoek van TNO stelt dat bij handhaving van de huidige salderingsregeling de terugverdientijden van de investering zo sterk zullen teruglopen dat sprake zal zijn van overstimulering. De regering verwacht dat de kosten van zonnepanelen zullen blijven dalen, wat het financieel aantrekkelijk maakt om te investeren in zonnepalen, wanneer geen (fiscale) maatregelen worden getroffen. Volgens de regering kan door het goedkoper worden van de zonnepanelen en het afbouwen van de salderingsregeling met minder financiële middelen dezelfde duurzaamheidswinst geboekt worden en overstimulering worden voorkomen. De leden van de PvdD-fractie hebben hierbij nog enkele kritische kanttekeningen. Zo vragen deze leden waarom de regering een (kennelijk) succesvolle regeling zo snel wil afbouwen, gezien de opgave om in 2030 55 procent CO2-reductie te behalen. Kan aangegeven worden van hoeveel “overstimulering” en/of duurzaamheidswinst per producent (huiseigenaren, utiliteitsgebouwen of woningcorporaties) er sprake zal zijn wanneer de salderingsregeling tot 2025 of 2030 wordt gehandhaafd? Hoeveel meer zonnepanelen zouden er geplaatst worden dan dat er klaarblijkelijk gewenst zijn? Wat is de reden dat er een maximum wordt gesteld aan het gewenste aantal zonnepanelen in een klimaatneutrale samenleving? Is dit omdat de capaciteit van het elektriciteitsnet tekortschiet voor meer zonnepanelen?
De salderingsregeling kan worden afgebouwd omdat zonnepanelen
goedkoper worden en het ook met afbouw aantrekkelijk blijft om te
blijven investeren in zonnepanelen. Voor het draagvlak en de
betaalbaarheid van de opgave om in 2030 55% CO2-reductie te
behalen is het belangrijk dat dit op een kosteneffectieve manier
gebeurt.
Van overstimulering is sprake als er meer stimulering is dan nodig
om mensen bereid te maken om te investeren in zonnepanelen. Uit
onderzoek van TNO30 blijkt dat bij de voorgenomen
afbouw van de salderingsregeling kleinverbruikers die tot en met 2023
hebben geïnvesteerd in zonnepanelen, de zonnepanelen al hebben
terugverdiend of dit naar verwachting binnen circa 7 jaar zullen doen.
Voor investeringen in zonnepanelen die daarna worden gedaan, is de
verwachting op basis van de huidige inzichten, dat de terugverdientijd
kan oplopen tot circa 9 jaar. Daarbij zal de terugverdientijd naar
verwachting binnen de bandbreedte blijven van een door onderzoek
uitgewezen acceptabele bandbreedte voor investeringen in zonnepanelen
door kleinverbruikers. Uit het rapport van PWC uit 201631
blijkt dat huishoudens in de regel bereid zijn te investeren in
zonnepanelen als de terugverdientijd maximaal 9 jaar is. Bij voortzetten
van de salderingsregeling zou de terugverdientijd dalen tot minder dan 5
jaar vanaf 2028 voor de referentiecasus (huishoudens), dus zou er sprake
zijn van overstimulering. Er is bij de berekening van het ongewijzigd
voortzetten van de salderingsregeling door TNO geen uitsplitsing gemaakt
naar type producent. TNO heeft deze uitsplitsing wel gemaakt voor de
terugverdientijden bij afbouw van de salderingsregeling. Daardoor is
duidelijk dat voor een aanzienlijk deel van de utiliteitsgebouwen de
terugverdientijd gunstiger is dan voor huishoudens, waardoor de
overstimulering nog groter zou zijn. Met betrekking tot het aantal
zonnepanelen dat geplaatst zou worden bij voortzetting van de
salderingsregeling kan ik het volgende zeggen: bij de raming van de
kosten van de afbouw van de salderingsregeling is rekening gehouden met
een gedragseffect van structureel -20% ten opzichte van voortzetting van
de salderingsregeling. Dit is gebaseerd op een onderzoek van ECN32 uit 2017. In reactie op het advies
van de Raad van State is in het nader rapport33
aangegeven dat de afbouw van de salderingsregeling verantwoord dient te
zijn in het licht van de energietransitie en klimaatdoelstellingen en
dat deze doelstellingen jaarlijks nauwgezet worden gemonitord in de KEV.
In KEV wordt voor de komende jaren een sterke groei verwacht van het
aantal zonnepanelen bij huishoudens, waarbij al rekening is gehouden met
de voorziene afbouw van de salderingsregeling per 1 januari 2023. Uit de
toekomstige KEVs zal ook blijken of er nog voldoende geïnvesteerd wordt
in zonnepanelen naarmate de regeling verder wordt afgebouwd. Indien uit
die monitoring zou blijken dat de verwachtingen niet worden waargemaakt,
kan gericht vervolgonderzoek naar de oorzaken worden gedaan. Het is aan
een nieuw kabinet om te beoordelen of nader onderzoek of bijsturing
nodig is om de investeringen in zonnepanelen op het gewenste niveau te
houden.
Er wordt geen maximum gesteld aan het gewenste aantal zonnepanelen in
een klimaatneutrale samenleving. Ook is de capaciteit van het
elektriciteitsnet geen aanleiding om de salderingsregeling af te bouwen.
Zoals in het begin van dit antwoord al aangegeven, kan de
salderingsregeling worden afgebouwd omdat zonnepanelen goedkoper worden
en het ook met afbouw van de salderingsregeling aantrekkelijk blijft om
te blijven investeren in zonnepanelen.
Vraag 43
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering voorts stelt dat
voor investeringen in zonnepanelen, die na deze kabinetsperiode (in
2021) worden gedaan, de terugverdientijd zal oplopen tot iets boven de
zeven jaar. Daarbij is uitgegaan van het nu voorgestelde afbouwpad van
de salderingsregeling en de verlaging van het energiebelastingtarief.
Volgens de regering valt een terugverdientijd van iets boven de zeven
jaar net binnen de bandbreedte van wat huishoudens bereid zijn te
betalen. De leden van de PvdD-fractie merken op dat de berekening van de
terugverdientijd van zeven jaar slechts geldt wanneer de zonnepanelen
worden gekocht in 2021, en er dus nog twee jaar volledig kan worden
gesaldeerd. Het TNO heeft doorgerekend dat voor investeringen in latere
jaren het effect van het afbouwen van salderen plus het verlagen van de
energiebelasting betekent dat de terugverdientijd tot bijna negen jaar
oploopt in 2030. Daarentegen zou met de huidige salderingsregeling, plus
de verlaging van de energiebelasting, de terugverdientijd tot zes jaar
teruglopen voor investeringen gedaan in 2023 en tot zelfs minder dan
vijf jaar voor investeringen gedaan in 2028. Kan de regering deze
berekeningen bevestigen?
De hierboven beschreven getallen kloppen gedeeltelijk. Hierbij enkele aanvullingen: Uit het rapport van PWC uit 2016 blijkt dat huishoudens bereid zijn te investeren in zonnepanelen tot een terugverdientijd van circa 9 jaar. Uit het TNO onderzoek blijkt dat huishoudens die investeren of geïnvesteerd hebben tussen 2016 en 2024 een terugverdientijd hebben van afgerond 7 jaar. Dit is dus ruimer dan alleen het jaar 2021, dat de leden van de PvdD-fractie veronderstellen. De overige genoemde getallen komen overeen met de berekening van TNO.
Vraag 44
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering ook stelt dat
wanneer niet meer gesaldeerd kan worden, het eigen gebruik niet meer
weggestreept kan worden tegen dezelfde vergoeding als waarmee energie
wordt ingekocht, wat mogelijk energiebesparend gedrag kan stimuleren.
Immers, alles wat niet zelf wordt gebruikt kan voor een lagere prijs dan
de gebruiksprijs worden verkocht. Daarom zou een groter systeem
gunstiger zijn, omdat dit goedkoper is per kilowatt piek (kWp).Volgens
de leden van de PvdD-fractie is dit een kromme redenering. Ja, per kWp
is zo’n groter systeem goedkoper, maar daarbij wordt er geheel aan
voorbijgegaan dat het absolute investeringsbedrag hoger zal zijn,
waardoor er, mede door de afbouw van de saldering, sprake zal zijn van
een veel langere terugverdientijd. Bovendien staat het investeren in een
groter systeem haaks op de uitspraak van de regering om overstimulering
tegen te gaan door het afbouwen van de salderingsregeling. Beaamt de
regering bovenstaande ogenschijnlijke discrepantie tussen het willen
stimuleren van grotere systemen en het willen voorkomen van mogelijke
overstimulering?
Ik herken me niet in de omschrijving die de PvdD geeft van de bovenstaande redenering, maar ik kan wel reactie geven op de vraag of er discrepantie is tussen het stimuleren van grotere systemen en het willen voorkomen van overstimulering. Er bestaat geen discrepantie tussen het stimuleren van grotere systemen en het willen voorkomen van overstimulering. Een groter systeem is inderdaad duurder, maar daar staat ook een hogere productie van elektriciteit tegenover. Door schaalvoordelen is het mogelijk dat de kosten per geproduceerde kWh lager zijn voor grote systemen dan voor kleine systemen. De stimulering in de salderingsregeling wordt gegeven per kWh. Om overstimulering vast te stellen is de kostprijs per kWh dan ook relevant en niet het absolute investeringsbedrag. Overigens is het geen doel om grotere systemen te stimuleren bij de afbouw van de salderingsregeling. In de regel wordt de maximale systeemgrootte bij kleinverbruikers bepaald door het beschikbaar dakoppervlak.
Vraag 45
Tevens is het onduidelijk voor de leden van de PvdD-fractie wat er mis
is met een kortere terugverdientijd die het minder vermogende
huishoudens mogelijk maakt om deel te nemen aan de energietransitie. Is
dat niet juist zeer gewenst gezien de klimaatopgave en de wens om tot
een hogere participatie van Nederlanders te komen? Daarom willen de
leden weten hoeveel huishoudens, met welk inkomen, een terugverdientijd
van zeven jaar acceptabel vinden en hoeveel en welke huishoudens
zonnepanelen zouden aanschaffen bij een terugverdientijd van vijf jaar
of minder. Hoeveel meer zonnepanelen zouden worden geplaatst bij een
terugverdientijd van vijf jaar?
Er zijn geen data beschikbaar met betrekking tot de acceptabele
terugverdientijd uitgesplitst naar inkomen.
Voor antwoord op de vraag hoeveel zonnepanelen geplaatst zouden
worden bij een terugverdientijd van vijf jaar verwijs ik naar het
antwoord op vraag 42.
Vraag 46
Ook merken de leden van de PvdD-fractie op dat het verlagen van het
energiebelastingtarief voor het gebruik tussen 0 en 10.000 kWh haaks
staat op het uitgangspunt van het beleid omtrent prikkels voor
energiebesparing. Bovendien vinden deze leden het argument van de
regering om de energiebelasting niet verder te verlagen, omdat anders de
staatskas niet genoeg binnenkrijgt, onjuist. Juist het tegenovergestelde
zou moeten gebeuren, het verhogen van een belasting op het gebruik van
fossiele brandstoffen met een teruggave aan huishoudens ten behoeve van
kostenneutraliteit. Daarbij stelt de regering dat de noodzaak voor het
afbouwen van de salderingsregeling blijft bestaan, zelfs na verlaging
van de energiebelasting. Deze leden zouden graag verduidelijkt hebben
wat de invloed van de verlaging van de energiebelasting is op de
gestelde verlenging van de terugverdientijd bij het afbouwen van de
salderingsregeling.
In de Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord is een schuif in de energiebelasting van elektriciteit naar aardgas opgenomen34. Daarbij is geregeld dat de tarieven van de energiebelasting op elektriciteit in de eerste schijf de komende jaren stapsgewijs worden verlaagd. Omdat de terugverdientijd van zonnepanelen onder andere afhankelijk is van de elektriciteitsprijs, inclusief energiebelasting, zijn deze wijzigingen in het energiebelastingtarief meegenomen in het onderzoek van TNO naar terugverdientijden dat als bijlage bij dit wetsvoorstel is gevoegd. TNO heeft een publiek toegankelijk rekenmodel gepubliceerd waarmee de invloed van verschillende variabelen op de terugverdientijd kan worden berekend35. Als daarin bijvoorbeeld het tarief van de energiebelasting op elektriciteit de komende jaren gelijk wordt verondersteld, in plaats van de daling zoals opgenomen in het Klimaatakkoord, dan resulteert dat bij een investering in 2020 voor het referentie-huis in een terugverdientijd van 6,4 jaar in plaats van 6,8 jaar.
Vraag 47
De leden van de PvdD-fractie merken op dat door de regering wordt
gesteld dat investeren in zonnepanelen door woningcorporaties, die een
derde van de huizen bezitten, een zeer belangrijk onderdeel is van het
behalen van de duurzaamheids- en klimaatdoelen. Er wordt echter ook
gesteld dat de overall businesscase voor woningcorporaties ongunstiger
wordt door het afbouwen van de salderingsregeling. De verwachting van de
regering is dat een deel van de woningcorporaties zal blijven investeren
in zonnepanelen. Daarbij stelt de regering dat het verkrijgen van
instemming van de huurder, en de kosten (en moeite) die daarmee gepaard
gaan, de grootste hindernis lijkt te zijn in de totstandkoming van
zonnepanelen op huurwoningen.
De leden van de PvdD-fractie vragen welk deel van de
woningcorporaties zal blijven investeren en hoe groot dit deel is,
wanneer de salderingsregeling wordt afgebouwd en hoe deze berekening tot
stand is gekomen. Ook willen de leden weten of het niet effectiever is
om de salderingsregeling in stand te houden voor de corporaties, gezien
de klimaatopgave en gezien het feit dat het al lastig genoeg is voor
corporaties om instemming te krijgen van de huurder. Met andere woorden,
moet de regering zich niet inzetten om het investeren in zonnepanelen
voor corporaties te vergemakkelijken en financieel aantrekkelijker te
maken in plaats van te bemoeilijken?
Zie hiervoor de beantwoording van de vragen 20 en 21.
Vraag 48
Kan bovendien toegelicht worden wat het afbouwen van de
salderingsregeling betekent met betrekking tot de SDE++ en het
beëindigen van de SDE++ regeling voor de terugverdientijd en
investeringsopties?
Dat zonnepanelen en andere vormen van hernieuwbare energie steeds
goedkoper worden is zowel terug te zien in de afbouw van de
salderingsregeling als in de uitfasering van de SDE++ voor hernieuwbare
elektriciteit. Beide ontwikkelingen zijn mogelijk omdat zonnepanelen
steeds minder stimulering nodig hebben, omdat de investeringen steeds
rendabeler worden, ook zonder stimulering.
Overigens is er geen overlap tussen de salderingsregeling en de
SDE++. De salderingsregeling geldt alleen voor systemen die op het net
zijn aangesloten met een kleinverbruikersaansluiting. De SDE++ is
gericht op grotere systemen die zijn aangesloten op het net met een
grootverbruikersaansluiting. Het afbouwen van de salderingsregeling
heeft zodoende geen effect op projecten die gebruik maken van de SDE++
en vice versa.
Vraag 49
Het valt de leden van de PvdD-fractie op dat
investeringen bij utiliteitsgebouwen, zoals scholen, sportscholen,
ziekenhuizen en kantoren, überhaupt alleen interessant zijn bij een
relatief laag elektriciteitsverbruik tot 50.000 kWh per jaar vanwege het
degressieve energiebelastingelement, waardoor grootverbruikers minder
betalen dan kleinverbruikers. Deze leden vinden daarom dat eerst het
degressieve element aangepakt moet worden om zowel energiebesparing als
zonnepanelen te stimuleren. De regering stelt echter dat het meer
belasten van elektriciteit in hogere schijven zou resulteren in een te
hoge lastenverzwaring voor grotere en middelgrote bedrijven, wat weer
niet past bij de afbouw van salderen. De leden van de PvdD-fractie
vinden dit een onjuiste voorstelling van zaken. Niet alleen zou een
verhoging van de energiebelasting, wellicht met het terugstromen van
deze verhoging naar de midden- en kleinbedrijven, opdat de
lastenverlichting neutraal blijft, besparing stimuleren. Maar bovendien
zou het blijven bestaan van salderen met een hogere energiebelasting
juist het investeren in zonnepanelen versnellen.
Bij het afbouwen van de salderingsregeling voor gebruikers met een
gebruik tot 50.000 kWh zal de terugverdientijd stijgen van acht à negen
jaar in de periode tot en met 2023 en negen à tien jaar in de periode
tot en met 2030. Kan de regering toelichten wat dit betekent voor het
aandeel van utiliteitsgebouwen in het behalen van de
klimaatopgave?
De terugverdientijden van utiliteitsgebouwen lopen sterk uiteen. Dit is te zien in figuur 1. Veel utiliteitsgebouwen hebben juist te maken met een gunstige terugverdientijd onder de 7 jaar. Ook de utiliteitsbouw die een lager eigen verbruik heeft en dus een minder gunstige terugverdientijd, blijft grotendeels onder de grens van 9 jaar terugverdientijd. Alleen sportaccommodaties hebben in het jaar 2030 een terugverdientijd van 9,7 jaar. In 2028 is dat 9,4 jaar, in 2027 9,1 jaar en in de overige jaren is de terugverdientijd lager dan 9 jaar. Na 2030 nemen de inkomsten uit zonnepanelen niet langer af en zal de kostendaling wel doorzetten, waardoor de terugverdientijden weer dalen. Het betreft hier dus een zeer beperkt deel van de utiliteitsbouw, voor slechts enkele jaren. Dit heeft geen substantieel effect op de utiliteitsbouw. Ik verwacht dan ook dat in de utiliteitsbouw geïnvesteerd blijft worden in zonnepanelen en dat de utiliteitsbouw daarmee haar aandeel blijft leveren aan het behalen van de klimaatopgave.
In het kader van het amendement Mulder36 en de aangenomen motie van het lid Harbers37 c.s. die in aanvulling op dit amendement was ingediend, is het voor MKB-bedrijven en andere zakelijke partijen met een kleinverbruikersaansluiting, zoals woningcorporaties, scholen, sportverenigingen en theaters, per 1 januari 2021 mogelijk een subsidieaanvraag in de ISDE in te dienen voor de aanschaf van zonnepanelen. Deze tijdelijke subsidiemogelijkheid richt zich vanwege de uitkomsten van het TNO-onderzoek op bedrijven en instellingen met een kleinverbruikersaansluiting met een verbruik in de derde schijf die te maken hebben met een hogere terugverdientijd bij salderen dan bedrijven en instellingen die alleen verbruik hebben in de eerste en tweede schijf38. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd in juni en december 202039.
Voor zonnepanelen op sportaccommodaties kan bovendien aanvullende subsidie worden aangevraagd via de subsidieregeling ‘stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties’ (BOSA). Deze is niet meegenomen in de berekeningen door TNO voor de terugverdientijd.
Figuur 1: De terugverdientijd van zonnepanelen voor verschillende type utiliteitsbouw (bron: TNO, 2020)
Vraag 50
Wat zijn de mogelijke effecten van het afbouwen van de
salderingsregeling met betrekking tot de SDE++ en het beëindigen van de
SDE++ voor de terugverdientijd voor utiliteitsgebouwen?
Zoals in antwoord op vraag 49 nader toegelicht lopen de
terugverdientijden van utiliteitsgebouwen sterk uiteen. Het overgrote
deel van de utiliteitsgebouwen houdt een aantrekkelijke
terugverdientijd.
Het afbouwen van de salderingsregeling heeft geen effect op
projecten die gebruik maken van de SDE++ en vice versa, zoals ik heb
toegelicht in antwoord op vraag 48.
Vraag 51
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de afbouw
betekent voor de energierekening van NOM-woningen.
Zie het antwoord op vraag 18.
Vraag 52
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering de gevolgen van de
afbouw alleen zal monitoren via de ontwikkeling van de duurzame
energieproductie en specifiek het aandeel zonnepanelen in de jaarlijkse
Klimaat- en Energieverkenning. Deze leden vinden dit onvoldoende
adequaat. Is de regering bereid in de jaarlijkse Klimaat- en
Energieverkenning een inschatting van de kostprijsontwikkeling van
zonnepanelen en de terugverdientermijn ten opzichte van het ‘basispad’
te geven? Is de regering voornemens de voorgestelde afbouw aan te passen
als blijkt dat de terugverdientermijn teveel oploopt ten opzichte van de
genoemde termijn van zeven jaar?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 16.
2.2. Redelijke vergoeding voor invoeding
Vraag 53
De leden van de VVD-fractie vragen of de redelijke vergoeding gemonitord
wordt en of dit publiekelijk bekend gemaakt wordt om marktwerking te
stimuleren. Voorts vragen de leden of de minimale prijs voor de
redelijke vergoeding rechtvaardig is voor de netbeheerder.
De vergoeding die de energieleverancier de afnemer betaalt voor de
teruggeleverde stroom zal net zoals nu inzichtelijk zijn in offertes en
op vergelijkingssites. Daarom is het niet nodig om de hoogte van de
redelijke vergoeding te monitoren en van overheidswege publiekelijk
bekend te maken.
De redelijke vergoeding wordt niet betaald door de netbeheerder
maar door de energieleverancier. Naar mijn mening zorgt de voorgenomen
minimum vergoeding van 80% van het leveringstarief, die zal worden
opgenomen in een algemene maatregel van bestuur, voor een goede balans
tussen marktwerking en de belangen van de energieleveranciers enerzijds
en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters
anderzijds. In perspectief: onder de huidige salderingsregeling betalen
energieleveranciers voor de gesaldeerde energie 100% van het
leveringstarief.
Vraag 54
De leden van de CDA-fractie constateren dat de hoogte
van de redelijke vergoeding voor kleinverbruikers voor de door hen op
het net ingevoede elektriciteit momenteel niet wettelijk is
gespecificeerd. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt het wel mogelijk
om een ondergrens voor deze redelijke vergoeding in lagere regelgeving
op te nemen. Deze leden vinden het belangrijk dat inwoners, gezien hun
zwakke onderhandelingspositie richting grote bedrijven, worden beschermd
en kunnen rekenen op een redelijke vergoeding voor de door hen op het
net ingevoede elektriciteit. Zij vragen de regering wanneer en op welke
wijze de ondergrens voor de redelijke vergoeding zal worden vastgesteld,
welke partijen daarbij betrokken zullen worden en hoe de
kleinverbruikers zelf daarin mee worden genomen. Wat zijn volgens de
regering de belangrijkste criteria voor het vaststellen van deze
ondergrens?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de minister van Economische
Zaken en Klimaat in zijn brief van 30 maart 202040
over de vergoeding voor ingevoede elektriciteit schrijft dat het
zijn voornemen is “om het wettelijk minimum vast te stellen op 80
procent van het leveringstarief dat de kleinverbruiker heeft afgesproken
met zijn/haar energieleverancier, exclusief belastingen”. In
onderliggend wetsvoorstel wordt dit percentage niet genoemd. Deze leden
vragen de regering of dit nog steeds het voornemen is. Ook vragen zij de
regering te verduidelijken waarom er wordt ingezet op 80 procent van het
leveringstarief en niet op 100 procent of een percentage lager dan 80
procent. Wat zijn hierbij de belangrijkste overwegingen?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur een minimum kan worden vastgesteld voor de redelijke vergoeding van de teruggeleverde elektriciteit door de energieleveranciers. In de kamerbrief van 30 maart 2020 is het voornemen opgenomen om dit wettelijk minimum vast te stellen op 80% van het leveringstarief dat de kleinverbruiker heeft afgesproken met zijn/haar energieleverancier, exclusief belastingen. Het is aan een nieuw kabinet om daarvoor een algemene maatregel van bestuur voor te bereiden, die uiterlijk op het moment dat de afbouw van de salderingsregeling start, in werking treedt. Bij het bepalen van het genoemde minimum van 80% van het leveringstarief is rekening gehouden met de inbreng van consumenten, belangenorganisaties en energieleveranciers die onder andere via de internetconsultatie zijn ontvangen. De belangrijkste criteria die daarin meespelen zijn een goede balans tussen marktwerking en consumentenbescherming en het effect van het wettelijk minimum op de terugverdientijd. In de berekening van TNO is overigens het voornemen om het wettelijk minimum vast te stellen op 80% van het leveringstarief al meegenomen.
Vraag 55
Deze leden merken tevens op dat de regering, door krachtens algemene
maatregel van bestuur de ondergrens te bepalen, flexibiliteit wil bieden
om in te spelen op ontwikkelingen indien daar aanleiding toe is. Op
welke ontwikkelingen wordt hier gedoeld? Betekent dit dat de ondergrens
flexibel zal zijn? Zo ja, op basis waarvan kan de ondergrens in de loop
der jaren al dan niet worden bijgesteld?
De ondergrens is in principe niet flexibel. In de toekomst zullen er steeds meer business modellen en types contracten ontstaan die anders zijn dan in de huidige markt gebruikelijk is. Ik kan op dit moment niet precies voorspellen hoe dit zich zal gaan ontwikkelen, maar het vastleggen van de ondergrens bij algemene maatregel van bestuur geeft de mogelijkheid om op deze ontwikkelingen in te spelen zonder dat daarvoor een wetswijziging noodzakelijk is. Het is daarbij nadrukkelijk niet de bedoeling om dit in het nadeel van de consument aan te passen, maar wel om ruimte te bieden voor positieve ontwikkelingen in de markt.
Vraag 56
De leden van de CDA-fractie constateren dat de
regering het wenselijk acht dat er op termijn meer marktwerking ontstaat
en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs
diegene de zelfgeproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen.
Deze leden vragen de regering om uiteen te zetten hoe zij verwacht dat
deze marktwerking zal gaan ontstaan, ook gezien de door de regering zelf
geconstateerde zwakke onderhandelingspositie van kleinverbruikers. Hoe
zal daadwerkelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede
elektriciteit worden geïntroduceerd? Welke prikkels zal dat opleveren
voor leveranciers om concurrentiemodellen te ontwikkelen? Wat voor
concurrentiemodellen heeft de regering hierbij voor ogen?
Toenemende ruimte voor marktwerking kan er bijvoorbeeld toe leiden dat er energieleveranciers komen die zich toeleggen op consumenten met zonnepanelen, waarbij een hogere prijs wordt gegeven voor de ingevoede elektriciteit en daarbij aanvullende services worden aangeboden. Dit is slechts een voorbeeld. Talloze andere constructies zijn denkbaar. Het is aan de markt om alternatieve business modellen te ontwikkelen. Dat zal niet van de ene op de andere dag plaatsvinden. Daarom wordt de vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit maar in beperkte mate vrijgegeven en is in de brief van 30 maart 202041 het voornemen opgenomen het wettelijk minimum vast te stellen op 80% van het leveringstarief dat de kleinverbruiker heeft afgesproken met zijn/haar energieleverancier, exclusief belastingen. Dit zorgt voor bescherming van de consument, maar geeft ook ruimte voor energieleveranciers om zich te onderscheiden als afnemer van teruggeleverde elektriciteit.
Vraag 57
De leden van de SP-fractie vragen waarom bij vaststelling van een
redelijke vergoeding wordt uitgegaan van 70 procent van de
elektriciteitsprijs. Waarom wordt de vergoeding zo laag vastgesteld? De
leden van de SP-fractie vragen de regering waarom voor specifiek dit
percentage is gekozen en de eerder genoemde 80 procent. Wordt erkend dat
het helemaal niet aannemelijk is te veronderstellen dat er sprake gaat
zijn van een hogere vergoeding? Waarom wordt gedacht dat een huishouden
ooit een betere vergoeding zou kunnen bedingen door verdere
marktwerking? Wanneer heeft marktwerking ooit in voordeel van de
consument gewerkt en niet in voordeel van de grote bedrijven? De leden
van de SP-fractievragen om hierop in te gaan.
In de huidige situatie zorgt de salderingsregeling er voor dat de
elektriciteit die door de consument wordt afgenomen, wordt weggestreept
tegen de elektriciteit die aan het net wordt geleverd. Indien er meer
elektriciteit aan het net wordt geleverd dan er wordt afgenomen, is de
energieleverancier verplicht om voor het meerdere een redelijke
vergoeding te betalen. In de praktijk komt dit niet veel voor en gaat
het om een beperkte hoeveelheid kWh. Deze redelijke vergoeding is op dit
moment niet wettelijk ingekaderd, wel is er een uitspraak van de ACM42 dat deze minimaal 70% van de
beurswaarde op de Amsterdam Power Exchange (APX) moet zijn.
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de redelijke
vergoeding van toepassing op een toenemend aandeel van de teruggeleverde
elektriciteit en krijgt dus meer belang. Daarom is in het wetsvoorstel
opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur een minimum kan worden
vastgesteld voor de redelijke vergoeding van de teruggeleverde
elektriciteit door de energieleveranciers. In de kamerbrief van 30 maart
202043 is het voornemen opgenomen dit
wettelijk minimum vast te stellen op 80% van het leveringstarief dat de
kleinverbruiker heeft afgesproken met zijn/haar energieleverancier,
exclusief belastingen.
De belangrijkste criteria die meespelen bij het bepalen van de 80%
zijn een goede balans tussen marktwerking en consumentenbescherming en
het effect van het wettelijk minimum op de terugverdientijd. In de
berekening van TNO is overigens het voornemen om het wettelijk minimum
vast te stellen op 80% van het leveringstarief al meegenomen.
Ik ben het niet eens met de stelling dat het onaannemelijk is dat
er sprake gaat zijn van een hogere vergoeding. In de huidige situatie
zijn er meerdere energieleveranciers die een hogere vergoeding geven dan
het door ACM opgelegde minimum van 70% van de APX-waarde. Zij doen dit
om klanten met zonnepanelen aan te trekken. Dit is een voorbeeld waarbij
marktwerking in het voordeel van de consument werkt.
Vraag 58
De leden van de SP-fractie benadrukken dat hier van aannames wordt
uitgegaan die absoluut niet realistisch zijn. Op welke wijze is
onderbouwd dat de teruglevertijd voor koopwoningen zeven tot negen jaar
bedraagt? Klopt het dat TNO ook met het percentage van 80 procent heeft
gerekend om op deze terugverdientijd te komen? Zo ja, wat is de
terugverdientijd bij 70 procent, vragen deze leden. Hoeveel potentiële
aanschaf gaat verloren door aan het uiterste van deze bandbreedte te
gaan zitten? Hoe wordt gemonitord dat de vergoeding zodanig is dat er
wel sprake is van stimulering? Wat wordt ondernomen wanneer dit niet het
geval blijkt te zijn? En bij welke teruggang van zonne-energie, opgewekt
door huishoudens cq woningcorporaties (dus zowel bij koop- als
huurwoningen), acht de regering ingrijpen nodig en wenselijk? Kortom, de
leden van de SP-fractie vragen of en op welke wijze er sprake gaat zijn
van een harde garantie op een redelijke terugleververgoeding.
De terugverdientijd is berekend door de experts van TNO. Het klopt
dat zij hebben gerekend met een terugleververgoeding van 80% van het
leveringstarief. Dit is realistisch omdat in de kamerbrief van 30 maart
202044 het voornemen is opgenomen het
wettelijk minimum, dat kan worden vastgesteld bij algemene maatregel van
bestuur, op dat niveau vast te stellen. De terugverdientijd bij 70% is
niet relevant omdat het, nadat dit minimum is vastgesteld in een
algemene maatregel van bestuur, wettelijk niet is toegestaan om minder
dan deze 80% te betalen. Als er energieleveranciers blijven die meer dan
80% van het leveringstarief betalen, is dit gunstig voor de
terugverdientijden. In de berekening is uitgegaan van een conservatief
scenario waarbij de terugleververgoeding op het voorgenomen wettelijk
minimumpercentage ligt.
De hoogte van de minimum terugleververgoeding is meegenomen bij de
bepaling van de terugverdientijden en het afbouwpad. Zodoende leidt de
minimum terugleververgoeding niet tot het verloren gaan van potentiële
aanschaf of van de teruggang van zonne-energie door huishoudens of
woningcorporaties.
Het bij algemene maatregel van bestuur kunnen vastleggen dat de
terugleververgoeding minimaal 80% moet zijn van het leveringstarief,
biedt een harde garantie op een redelijke terugleververgoeding.
2.3. Verplichting meetinrichting die afname en invoeding afzonderlijk kan meten
Vraag 59
De leden van de VVD-fractie lezen dat kleinverbruikers
hun slimme meter administratief uit kunnen laten zetten. De leden vragen
de regering wat het verschil is tussen een slimme meter die
administratief uit staat en de daarvoor bestaande meters die vervangen
moeten worden door de slimme meters.
Een slimme meter die administratief uitstaat, meet de afname en
invoeding van elektriciteit apart en maakt dit onderscheid dus
inzichtelijk. Doordat hij administratief uitstaat kan de netbeheerder de
meterstanden echter niet op afstand uitlezen. In dat geval moet de
consument de meterstanden zelf doorgeven.
De bestaande meetinrichtingen die in het kader van het wetsvoorstel
vervangen moeten worden, meten de elektriciteit analoog. De meter draait
vooruit als er elektriciteit wordt gebruikt en achteruit als de
elektriciteit wordt teruggeleverd. Zodoende is alleen het netto verbruik
op de meter af te lezen en kan niet inzichtelijk worden gemaakt hoeveel
elektriciteit er daadwerkelijk van het net is afgenomen en hoeveel
elektriciteit er aan het net is geleverd. Deze informatie is nodig om de
afbouw van de salderingsregeling uit te voeren en kan wel worden
afgelezen op een slimme meter die administratief uitstaat of op een
digitale meter die de communicatievoorziening niet ingebouwd heeft.
Vraag 60
De leden van de CDA-fractie constateren dat dit
wetsvoorstel een verplichting introduceert voor kleinverbruikers om te
beschikken over een meetinrichting die de elektriciteit die van een net
wordt afgenomen en de elektriciteit die op dat net wordt ingevoed kan
meten. Daarom zullen netbeheerders verplicht worden gesteld om binnen
twee jaar aan kleinverbruikers nogmaals een slimme meter aan te bieden.
Met deze slimme meters zou de kleinverbruiker ook meer mogelijkheden tot
energiebesparing moeten krijgen. Het is echter gebleken dat de
ingeschatte energiebesparing door de slimme meter achterblijft bij wat
oorspronkelijk was geraamd. Deze leden vragen de regering om
inzichtelijk te maken wat de effecten van de introductie van de slimme
meter daadwerkelijk zijn geweest op de energiebesparing. Wat zijn de
belangrijkste knelpunten waardoor de energiebesparing door de slimme
meter achterblijft op de ramingen? Wat is de inzet van de regering om
deze knelpunten weg te nemen?
Graag verwijs ik uw Kamer voor het antwoord op deze vraag naar de brief van 28 juni 202145, met daarbij de afsluitende Monitoringsrapportage 2020 van het Convenant 10 PJ energiebesparing gebouwde omgeving (hierna: de monitoringsrapportage) van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De betrokken partijen bij dit convenant zijn Energie-Nederland, Netbeheer Nederland, Techniek Nederland, de NVDE en de ministers van BZK en EZK. Het Convenant 10 PJ energiebesparing gebouwde omgeving omvatte vijf bouwstenen waarmee is nagestreefd de doelstelling van 10 PJ extra finale energiebesparing in 2020 te realiseren. De vijf bouwstenen zijn:
Verbeterd verbruiks- en kostenoverzicht energie
Directe feedbacksystemen
Verbeterde lokale marktplaats
Onderzoek data platform
Subsidieregelingen van de Rijksoverheid
De monitoringsrapportage ziet onder andere op de slimme meter in
combinatie met het verbruiks- en kostenoverzicht energie (VKO) en het
gebruik van energieverbruiksmanagers, die inzicht bieden in het
energieverbruik. Het aanbieden van de slimme meter, het VKO en de
stijgende populariteit van energieverbruiksmanagers zijn ontwikkelingen
die potentie creëren voor het realiseren van verdere energiebesparing
door huishoudens. Deze potentie kan verder worden benut door bewoners
meer gericht te verleiden en concreet laagdrempelig
handelingsperspectief te bieden.
Op 31 december 2020 is de looptijd van dit convenant geëindigd.
Duidelijk is dat het doel van 10 PJ extra besparing niet is gerealiseerd
omdat de gebruikte kengetallen voor besparingseffecten op basis van
recent onderzoek naar beneden zijn bijgesteld. Tegelijkertijd zien we
dat de uitrol van de geboden inzichtdiensten boven verwachting ligt en
dat deze door huishoudens sterk worden gewaardeerd. De mogelijkheden
binnen het convenant zijn uitgeput, maar in een andere context en met
vernieuwde inzet is nog veel besparing te realiseren.
Behalve deze concrete resultaten heeft het convenant veel inzichten opgeleverd in de werking en uitdagingen van energiebesparing bij huishoudens. De betrokken partijen hebben de opgedane inzichten en aanbevelingen gebundeld en aangeboden aan het uitvoeringsoverleg gebouwde omgeving. Het uitvoeringsoverleg is nu aan zet om met deze kennis een effectief pakket vervolgmaatregelen uit te werken. Vanuit de Rijksoverheid wordt er ondertussen met de campagne “Iedereen doet WAT” ook ingezet op het stimuleren van het energiebewustzijn en besparingsgedrag bij huishoudens.
Vraag 61
De leden van de SP-fractie vinden het verplichten van
een slimme meter onwenselijk. Zij zijn van mening dat hiermee te grote
risico’s met de privacy en digitale veiligheid worden genomen. Waarom is
niet gekozen om een slimme meter aan te bieden bij huishoudens die zich
inschrijven voor de subsidieregeling? Waarom wordt niet een digitale
meter geïnstalleerd waarbij de bewoners gaan over de afgifte van
informatie? De leden van de SP-fractie vinden dat er te makkelijk over
veiligheids- en privacy bezwaren wordt heengestapt, helemaal omdat er
technische alternatieven bedacht zouden kunnen worden voor de slimme
meter. Zijn er alternatieven uitgedacht? Waarom is hier niet voor
gekozen (het uitwerken dan wel aanbieden van alternatieven)? Het
invoeren van een algehele verplichting vinden deze leden dan ook
onacceptabel. Klopt het dat weigering een (strafrechtelijke) boete tot
gevolg gaat hebben? Zij vinden dat een ongehoorde inbreuk op de privacy,
niet in verhouding staan tot de “overtreding” en vinden dat hiermee
ernstig afbreuk wordt gedaan aan het recht op een goede
energievoorziening. Deze leden vragen dan ook een verdere juridische
onderbouwing van dit punt.
Met dit wetsvoorstel wordt geen slimme meter verplicht, maar een
meetinrichting die de afname en invoeding van elektriciteit apart kan
meten. Dat kan een slimme meter zijn, die eventueel administratief kan
worden uitgezet, maar ook een digitale meter die niet op afstand kan
worden uitgelezen. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan hen die
privacybezwaren hebben tegen de slimme meter. Zie in dit verband ook
paragraaf 2.3 van de memorie van toelichting.
Er kan geen strafrechtelijke boete worden opgelegd. Weigering van een
meetinrichting die afname en invoeding van elektriciteit apart kan
meten, kan alleen leiden tot een last onder dwangsom. Een last onder
dwangsom is erop gericht om de betreffende kleinverbruiker ertoe te
bewegen alsnog aan de verplichting te voldoen. Door de meetinrichting
alsnog te accepteren kan voorkomen worden dat de dwangsom moet worden
betaald.
3. Consultatie
Vraag 62
De leden van de CDA-fractie constateren dat in de consultatie een
alternatieve fiscale regeling is voorgesteld. Met dit voorstel zou de
salderingsregeling geheel worden afgeschaft en vervangen door een
belastingkorting per ingevoede kWh. De minister heeft dit alternatief
onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de ongewenste effecten
daarvan te groot zijn. Deze leden vragen de regering hier dieper op in
te gaan. Wat zijn de ongewenste effecten die als gevolg van dit voorstel
zouden optreden? Hoe groot zijn deze effecten en waar komen deze
effecten terecht? Hoe verhouden deze ongewenste effecten zich tot de
effecten van het voorliggende wetsvoorstel?
In de voorbereiding van het wetsvoorstel zijn verschillende alternatieven onderzocht, waaronder een belastingkorting per ingevoede kWh. De gekozen systematiek waarbij een percentage van de ingevoede elektriciteit wordt gesaldeerd met de afname van elektriciteit, sluit het beste aan bij het huidige systematiek waarbij de volledige invoeding met de afname wordt gesaldeerd. Dat zorgt er voor dat een soepele overgang mogelijk is. Bij een afbouw op basis van prijs zou de salderingsregeling geheel worden afgeschaft en vervangen door een belastingkorting per ingevoede kWh. Dit alternatief is onderzocht en geconcludeerd is dat de ongewenste effecten te groot zijn en dat dit alternatief minder goed uitvoerbaar is dan de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling zoals opgenomen in het wetsvoorstel. Dit alternatief zou onder andere leiden tot een grotere stap in het afbouwpad in het eerste jaar dan gewenst, doordat direct btw over de gehele afname moet worden betaald. Bovendien is het de verwachting dat de gekozen systematiek het best uitvoerbaar is voor de Belastingdienst en dat geen systeemaanpassingen nodig zijn bij de Belastingdienst.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat & Energie,
“Effect afbouw salderingsregeling op de terugverdientijd van investeringen in zonnepanelen”, TNO, 2020.↩︎
Stichting Economisch Onderzoek, oktober 2020, ‘Second opinion onderzoeksrapporten salderingsregeling’
(https://www.g40stedennetwerk.nl/files/2020-11/2020-48-SEO-rapport-Second-opinion-onderzoeksrapporten-salderingsregeling_def.pdf)↩︎
“De historische impact van salderen” (PwC, 2016) en “De toekomstige impact van salderen” (PwC, 2016).↩︎
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2020/25/vermogen-zonnepanelen-voor-het-eerst-groter-bij-bedrijven-dan-bij-woningen↩︎
Kamerstukken II 2018/19, 34 552, nr. 89.↩︎
Kamerstukken II 2020/21, 31 239, nr. 330.↩︎
https://www.internetconsultatie.nl/energiewet↩︎
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2020/25/vermogen-zonnepanelen-voor-het-eerst-groter-bij-bedrijven-dan-bij-woningen↩︎
Kamerstukken II 2018/19 31 239, nr. 299↩︎
Kamerstukken II 2019/20 31 239, nr 314↩︎
‘Effecten van een aantal hervormingsopties’, ECN 2017: https://publicaties.ecn.nl/ECN-E--17-023↩︎
Kamerstukken II 2020/21, 35 594, nr. 4↩︎
“Onderzoek naar invloed afbouw salderingsregeling op totstandkoming zonnepanelen bij huurwoningen”, KWINK groep 2020.↩︎
“Businesscase PV: van stimulerend via onrendabel naar rendabel: onderzoek naar de businesscases voor zonnepanelen in de corporatiesector”, Fakton Energy 2020↩︎
“Effect afbouw salderingsregeling op de terugverdientijd van investeringen in zonnepanelen”, TNO, 2020.↩︎
“De historische impact van salderen” (PwC, 2016) en “De toekomstige impact van salderen” (PwC, 2016).↩︎
Kamerstukken II 2020/21, 35 594, nr. 4↩︎
Kamerstukken I 2020/21, 35 517, A↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/11/27/afbouw-salderingsregeling-voor-epv-woningen↩︎
Kamerstukken II 2020/21, 35 517, nr. 24.↩︎
Kamerstukken I 2020/21, 35 517, A↩︎
Kamerstukken II 2020/21, 29 453, nr. 532↩︎
Kamerstukken II 2020/21, 32 813, nr. 673↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 32 813, nr. 471↩︎
De huurder krijgt een financieel voordeel als de vergoeding die hij aan de woningcorporatie moet betalen voor de zonnepanelen lager is dan het voordeel van een lagere energierekening door de opbrengsten van de zonnepanelen.↩︎
Kamerstukken II 2020/21, 29 453, nr. 532↩︎
https://aedesdatacentrum.nl/dashboard/dashboard--aedes-datacentrum/installaties-2/ (zie voor de cijfers over alle jaren de databank).↩︎
Een uitgebreide beschrijving en de berekening is te vinden in hoofdstuk 4 van het rapport van Fakton Energy (Businesscase PV: van stimulerend, via onrendabel naar rendabel).↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/11/27/afbouw-salderingsregeling-voor-epv-woningen↩︎
“Effect afbouw salderingsregeling op de terugverdientijd van investeringen in zonnepanelen”, TNO, 2020.↩︎
“De historische impact van salderen” (PwC, 2016) en “De toekomstige impact van salderen” (PwC, 2016).↩︎
De salderingsregeling: Effecten van een aantal hervormingsopties (ECN, 2017)↩︎
Kamerstukken II 2020/21, 35 594, nr. 4↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 35 304, A↩︎
http://publications.tno.nl/publication/34636503/Nv4GXS/TNO-2019-P11928-rekenmodel.xlsx↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 35 300 XIII, nr. 16, 19 november 2019, amendement van het lid Agnes Mulder cs over extra budget voor de ISDE regeling.↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 35 300 XIII, nr. 32↩︎
Daarom dient het netto eigen verbruik op de kleinverbruikersaansluiting in het jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag minimaal 50.000 kWh te zijn om in aanmerking te komen voor ISDE.↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 32 813, nr. 563 en Kamerstukken II 2020/21, 30 196, nr. 744↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 239, nr. 314.↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 239, nr. 314↩︎
Beleidsregel redelijke terugleververgoedingen vergunninghouders elektriciteit, Stcrt 2006, 82↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 239, nr. 314↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 239, nr. 314↩︎
Kamerstukken II 2020/21, 30 196, nr. 762↩︎