Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad 5-7 september 2021 (deel I)
Landbouw- en Visserijraad
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2021D31943, datum: 2021-09-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-32-1338).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: L.L. Nouse, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 32-1338 Landbouw- en Visserijraad.
Onderdeel van zaak 2021Z14938:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2021-09-14 15:55: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-09-15 10:15: Procedurevergadering LNV (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2021-09-29 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1338 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 september 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 20 augustus 2021 over de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad 5–7 september 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1336).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 augustus 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 3 september 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie,
Nouse
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Met deze brief beantwoord ik de vragen van de VVD-, D66-, CDA-, PvdD-, Volt- en BBB-fractie van uw Kamer die zijn gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg van 30 augustus 2021 naar aanleiding van de geannoteerde agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad op 5–7 september a.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1336) De overige vragen die geen betrekking hebben op de agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad, worden binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad. Deze leden hebben daar meerdere vragen en opmerkingen over.
Uitdagingen en maatschappelijke rol van plattelandsgebieden
De Minister geeft aan in de discussie over de uitdagingen en de maatschappelijke rol van plattelandsgebieden onder meer de stikstofcrisis te betrekken, maar hóe gaat zij dat doen? De leden van de VVD-factie zouden graag zien dat de Minister de Raad bijpraat over de stikstofcrisis in Nederland en dat we hier samen met de sector hard aan trekken, maar dat strenge deadlines vooral tot onrust leiden in de sector. Is de Minister bereid deze zorgen van agrariërs onder de aandacht te brengen?
Antwoord
Ik zal in de Raad in de eerste plaats duiden dat in plattelandsgebieden verschillende problematieken samenkomen, waar in samenhang naar gekeken dient te worden. In het schetsen van de stikstofcrisis zal ik in algemene zin de zorgen van diverse maatschappelijke actoren betrekken, waaronder die van agrariërs, en de manier waarop met deze partijen naar oplossingen wordt gekeken.
Ook wijst de Minister op de positie van grensregio’s. Juist daar is maatwerk en inzet voor een gelijk speelveld tussen lidstaten cruciaal, toch lezen deze leden dat niet in de inzet van het kabinet. Is de Minister bereid dit ook mee te nemen en dit overtuigend onder de aandacht te brengen?
Antwoord
Het kabinet bepleit maatwerk voor specifieke opgaven die in verschillende grensregio’s spelen. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft op 30 april jl. namens het kabinet een reactie gestuurd op de bestuurlijke werkgroep grensbelemmeringen (onder voorzitterschap van de heer Donner en mevrouw Berx, Kamerstuk 32 851, nr. 72) waarin dat ook wordt bepleit. Tegen deze achtergrond zet het kabinet in op een versterking van de bestuurlijke samenwerking met de buurlanden om specifieke opgaven in de grensgebieden te concretiseren en te agenderen met de collega’s uit de regio’s en de buurlanden. In dat verband worden met Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen grenslandagenda’s opgesteld en bestuurlijk besproken. Daarnaast zijn in het Nederlands-Belgische grensgebied bijvoorbeeld ook Benelux-instrumenten voorhanden om afwijkingen mogelijk te maken. Zo mogelijk wordt ook gebruik gemaakt van Europese instrumenten, zoals Interreg-A. Gelijk speelveld blijft een punt van aandacht en wordt in de gebruikelijke gremia besproken.
Verhouding stad en platteland
De leden van de VVD-fractie lezen dat er tijdens de informele Raad een discussie zal plaatsvinden over de verhouding tussen stad en platteland, waarbij de Minister gevraagd zal worden naar te nemen maatregelen om potentiële conflicten te vermijden die ontstaan door landbouwactiviteiten. Volgens deze leden is dit een belangrijk onderwerp voor Nederland. Immers, in vergelijking met andere Europese lidstaten is de ruimtelijke indeling een grote opgave voor ons dichtbevolkte land waarin de agrarische sector zo’n belangrijke rol vervult. De Minister schrijft in de geannoteerde agenda dat «de tolerantie van de samenleving voor negatieve externaliteiten van de landbouw afneemt». Welke «externaliteiten» bedoelt zij hiermee? En welke «negatieve externaliteiten» ziet zij in Nederland als voornaamste aanleiding tot spanningen? Hoe verhoudt zich dat tot andere lidstaten?
Antwoord
In Nederland neemt het platteland relatief minder ruimte in dan in andere lidstaten. Hierdoor beïnvloeden activiteiten elkaar wellicht meer en staat het ruimtegebruik onder druk. De genoemde negatieve externaliteiten liggen op het gebied van milieu en klimaat, waaronder geur- en fijnstofoverlast. Daar voert Nederland dan ook beleid op. Aan de andere kant is de Nederlandse landbouw ook heel productief en levert deze voedselzekerheid en werkgelegenheid. Dat zijn positieve externaliteiten. Ik zie dat er in Nederland spanningen en protesten zijn tussen agrariërs en hun omgeving. In vergelijking tot andere lidstaten is deze spanning in Nederland goed zichtbaar.
De leden van de VVD-fractie zien dat de verhouding tussen stad en platteland nogal eens onder druk lijkt te staan. Los van de culturele verschillen, is er vanuit de agrarische sector veel zorg over de vermindering van kostbare landbouwgrond. In een tijd waarin we zoeken naar een goede milieubalans met de sector is grondgebondenheid daarbij een waardevolle oplossingsrichting. Hoe ziet de Minister dit? Vindt zij ook dat het feit dat kostbare landbouwgrond zo veel mogelijk behouden moet worden voor landbouw een oorzaak is voor spanning tussen stad en platteland? Is zij bereid dit aan de orde te stellen in de Raad?
Antwoord
Spanningen tussen stad en platteland kunnen mede worden veroorzaakt doordat meerdere functies, waaronder die van de landbouw, een beroep doen op almaar schaarser wordende ruimte. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is daarom als lijn gekozen dat functiecombinaties en andere vormen van meervoudig ruimtegebruik waar mogelijk ondersteund moeten worden. En dat waar dat niet goed mogelijk is, het mede aan de regionale overheden is om keuzes te maken, mede op basis van nationale doelen. Een grondgebonden, natuurinclusieve landbouw zie ik als een van de perspectiefrijke oplossingsrichtingen in die regionaal te maken afwegingen waar ik mij als landbouwminister hard voor zal maken. Deze lijn zal ook terugkomen in mijn inbreng in de Raad.
Beleid, GLB en middelen
Volgens de leden van de VVD-fractie staan er interessante hoofdvragen centraal tijdens de informele Raad. Het is goed dat lidstaten ervaringen en verwachtingen met elkaar uitwisselen. Voor deze leden staat bij de totstandkoming van het Nederlandse Nationaal Strategisch Plan (NSP) het uitgangspunt van een gelijk speelveld tussen lidstaten centraal, waar het gaat om de internationale discussie over het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De Europese Unie is geen homogene entiteit, maar een unie van onafhankelijke lidstaten, waartussen en zelfs waarbinnen grote verschillen zijn. Deze leden vragen de Minister expliciet aandacht te hebben voor de unieke Nederlandse kenmerken, op het terrein van grond, milieu en transport/export. Is de Minister daartoe bereid en zo ja, op welke wijze doet zij dat?
De leden van de VVD-fractie ontvangen signalen vanuit de agrarische sector dat als boeren niet kunnen voldoen aan basiseisen in het GLB, zij ook geen toegang tot de ecoregelingen en het agrarisch natuurbeheer krijgen. Op die manier vindt minder vergroening plaats en schiet het GLB zijn doel voorbij, zo denken deze. Zij vragen de Minister of zij bereid is om te komen tot een lage instap en geen verzwaring van de eisen zoals die nu aan de basisbetaling worden gesteld.
Antwoord
Deze bovenstaande vragen gaan niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zullen daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
«Van boer tot bord»-strategie en biodiversiteitsstrategie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de studie van het Joint Research Centre van de Europese Commissie over de effecten van de Van boer tot bord-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie. Wat vindt de Minister van de resultaten van het onderzoek? Deze leden constateren dat meerdere interventies en doelstellingen niet worden meegenomen in de analyse. Zij vernemen graag op welke manier de effecten van de overige interventies en doelstellingen uit de Van boer tot bord-strategie en biodiversiteitsstrategie worden onderzocht. Hoe denkt de Minister daarover? Deze leden constateren dat de daadwerkelijke impact van de effecten afhangt van de daadwerkelijke implementatie. Zij vernemen graag van de Minister welk implementatiescenario het meest realistisch is volgens de meest actuele inzichten. In welke mate vallen er implementatieverschillen te verwachten tussen de Europese lidstaten?
Antwoord
Deze bovenstaande vragen gaan niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zullen daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
EU-bossenstrategie 2030
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nieuwe bossenstrategie 2030. In deze strategie staat dat er 3 miljard bomen bij moeten komen. Deze leden vragen zich af hoeveel bomen daarvan in Nederland geplant zouden moeten worden en hoe de aanplant gefinancierd gaat worden. Zij ontvangen graag een reactie van de Minister. De Europese Commissie geeft aan dat zij met stakeholders gaan kijken naar nieuwe indicatoren voor duurzaam bosbeheer. Welke indicatoren zijn redelijkerwijs te verwachten en in welke mate is Nederland daarop voorbereid? Deze leden delen de mening dat optimalisatie van het gebruik van hout essentieel is. In welke mate is het gebruik van hout momenteel geoptimaliseerd in Nederland en welke stappen dienen er nog genomen te worden? Hoe zorgt de Minister ervoor dat de optimalisatie van het gebruik van hout voor de ondernemers in deze sector betaalbaar en behapbaar is? De Europese Commissie wil op termijn 30% van het Europese landoppervlakte gaan beschermen. Hoe kijkt de Minister naar deze doelstelling en welke gevolgen heeft een dergelijke ambitie voor Nederland? Eind 2021 komt er een wetgevend voorstel voor ecosysteemherstel. In welke mate zal het wetgevende voorstel naar verwachting een dwingend karakter hebben? In welke mate zal Nederland aanvullende bosplannen op moeten stellen in relatie tot de huidige bossenstrategie van eind 2020? Meerdere lidstaten hebben hun zorgen geuit over de EU-bossenstrategie vanwege het feit dat de bevoegdheid voor bosbeleid voornamelijk bij de lidstaten ligt. Hoe vindt de Minister het totstandkomingstraject van de EU-bossenstrategie en de strategie zelf?
Antwoord
Deze bovenstaande vragen gaan niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zullen daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
End the Cage Age
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie een brede impactassessment gaat uitvoeren voordat er concrete wetgevingsvoorstellen worden gedaan. De Minister schreef in de beantwoording van een vorig schriftelijk overleg dat er gekeken zal worden «naar voordelen voor dierenwelzijn, sociale en economische behoeften van de veehouderijsector in de EU, de internationale handelsdimensie en naar milieuaspecten.» Graag willen deze leden nog iets meer toelichting krijgen van de Minister over dit impactassessment. Wanneer verwacht de Europese Commissie dit assessment gereed te hebben? Zal dat dan meteen een openbaar stuk zijn? In welke mate zal het assessment zich uitsluitend richten op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek?
Verder schrijft de Minister dat de Europese Commissie had verwezen naar plattelandsontwikkelingsgelden en de gelden die via de NSP’en kunnen worden vastgelegd voor «het financieren van de noodzakelijke aanpassingen die boeren zullen moeten maken naar aanleiding van deze wetgevingsvoorstellen.» Hoe duidt de Minister dit? Kan zij al iets van een verwachting uitspreken over de financiële omvang van deze noodzakelijke aanpassingen?
Antwoord
Deze bovenstaande vragen gaan niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zullen daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Landbouw- en Visserrijraad van 5 tot en met 7 september en wensen de Minister enkele vragen voor te leggen.
Het versterken van de dialoog tussen stedelijke- en plattelandsgebieden
De leden van de D66-fractie hebben met interesse vernomen welke uitdagingen expliciet genoemd gaan worden door de Minister, namelijk: de stikstofcrisis, de klimaatopgave en de biodiversiteitscrisis, die veel van onze plattelandsgebieden vragen. Kan worden toegelicht op welke manier de Minister de verhouding tussen stad en platteland specifiek ziet op deze onderwerpen en of verschillende aanpakken nodig zijn voor de verschillende genoemde uitdagingen? Welke maatregelen worden genomen om potentiële conflicten te vermijden die wellicht kunnen ontstaan door landbouwactiviteiten in plattelandsgebieden, zoals het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, organische meststoffen, het plaatsen van mestverwerkingsstations en geluids- en geuroverlast?
Antwoord
De oplossingen voor deze crises moeten in onderlinge samenhang worden aangepakt. Vanwege de ruimtelijke component is het noodzakelijk ook gebiedsgericht te werken, rekening houdend met regionale omstandigheden zoals natuur, landbouw, water- en bodemkwaliteit. Dit geldt zowel voor platteland als stad (als de onderlinge verbindingen). Elke regio moet bijdragen en keuzes maken. De spanning tussen stad en platteland gaat niet alleen over deze crises, maar ook over fysieke en mentale afstand. Overigens werken agrariërs al hard om overlast te voorkomen en kennen Nederland en de EU wet- en regelgeving om hierin te ondersteunen.
Joint Research Center studie over de effecten van de «Van boer tot bord»-strategie
Op 28 juli jongstleden is de studie van het Joint Research Centre van de Europese Commissie over de effecten van de «Van boer tot bord»-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie naar buiten gekomen, zo hebben de leden van de D66-fractie vernomen. Kan de Minister een appreciatie geven over deze studie?
Antwoord
Deze bovenstaande vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
EU-bossenstrategie
De leden van de D66-fractie juichen het toe dat de Europese Commissie een EU-bossenstrategie hebben gepresenteerd. Deze leden zijn van mening dat het cruciaal is om de biodiversiteit van Europa beter te beschermen. Het herstel en de veerkracht versterken van bossen is hierbij cruciaal. Kan de Minister een eerste appreciatie geven van de EU-bossenstrategie? Kan de Minister tevens aangeven hoe de nationale bossenstrategie past binnen de EU-bossenstrategie en op welke punten deze van elkaar afwijken? Zijn er onderdelen uit de nationale bossenstrategie die aanpassing vergen op basis van de recent gepresenteerde EU-bossenstrategie? Eind 2021 wil de Europese Commissie in samenwerking met de lidstaten en stakeholders tot een gezamenlijke definitie komen voor primaire en «old-growth»-bossen en het strikte beschermingsregime. Welke definitie gaat door Nederland aangedragen worden?Deze leden hebben vernomen dat meerdere lidstaten zorgen hebben geuit over de EU-bossenstrategie, het subsidiariteitsbeginsel en het punt dat deze lidstaten zich onvoldoende betrokken voelen bij de totstandkoming van deze strategie. Hoe oordeelt de Minister over deze zorgen?
Antwoord
Deze bovenstaande vragen gaan niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zullen daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Fit for 55 en de aanpassing van de LuLucF verordening
Kan de Minister aangeven hoe zij aankijkt tegen de voorgestelde aanpak om in drie fasen tot klimaatneutraliteit te komen in 2035 voor de land- en bosbouwsector? De leden van de D66-fractie lezen dat fase 1 (tot 2025) de huidige voorschriften van kracht blijven. Hierin is opgenomen dat lidstaten moeten zorgen dat de uitstoot van broeikasgassen niet meer is dan de koolstofverwijderingen. Hoe doet Nederland het op dit punt? Kan worden toegelicht wat de veranderingen van de voorgestelde aanpak voor invloed hebben op de Nederlandse landsector? Kan de Minister aangeven hoe de precieze verdeling tussen lidstaten tot stand komt voor het bepalen van individuele doelstellingen die samen moeten leiden tot de 310 miljoen ton verwijdering?
Antwoord
Deze bovenstaande vragen gaan niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zullen daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken voor het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad en hebben nog enkele vragen.
Kan de Minister aangeven hoe zij aankijkt tegen de voorgestelde aanpak om in drie fasen tot klimaatneutraliteit te komen in 2035 voor de land- en bosbouwsector? Welke kansen ziet de Minister voor de Nederlandse land- en bosbouwsector en welke gevaren ziet zij?
Kan de Minister aangeven wat de precieze gevolgen voor de Nederlands landsector zullen zijn van de aanpassingen voor de land- en bosbouwsector vanwege de Land Use and Land-Use Changes (LULUC)-verordening? Met name als het gaat om gevolgen voor de landbouw, en tevens specifiek op het moment dat de niet CO2-uitstoot van deze sector mee gaat tellen voor LULUCF.
Kan de Minister aangeven hoe de precieze verdeling tussen lidstaten tot stand zal komen en hoe de individuele doelstellingen die samen moeten leiden tot de 310 miljoen ton verwijdering zullen worden bepaald? In hoeverre wordt bij deze verdeling rekening gehouden met de individuele omstandigheden van lidstaten? Hoe zal de Minister ervoor zorgen dat er voldoende rekening wordt gehouden met de Nederlandse omstandigheden, weinig bos (forest sinks) en veel landbouw? In hoeverre ziet de Minister kansen dat er gekozen wordt voor Europese doelstellingen in plaats van nationale? Zo ja, hoe wil zij zich hier hard voor maken?
Kan de Minister een eerste appreciatie geven van de voorgestelde EU-bossenstrategie? Kan de Minister aangeven hoe de EU-bossenstrategie en de eerder gepresenteerde nationale bossenstrategie samenhangen? Kan zij hierbij ook aangeven in hoeverre er sprake is van verschillen van bijvoorbeeld definities? Zijn er onderdelen uit de nationale bossenstrategie die aanpassing vergen op basis van de recent gepresenteerde EU-bossenstrategie?
Er zijn verschillende lidstaten die hun zorgen hebben geuit over het subsidiariteitsbeginsel. Hoe ziet de Minister deze zorgen? Kan de Minister aangeven in hoeverre zij de strategie en de voorgenomen voorstellen voor wetgeving in lijn acht met het subsidiariteitsbeginsel?
Wat is de stand van zaken van het uitvoeren van de motie van het lid Boswijk c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 237) over maatregelen in kaart brengen om vrijwillig bos planten op landbouwgronden mogelijk te maken?
Antwoord
Deze bovenstaande vragen gaan niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zullen daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 tot en met 7 september en van de reactie van de Minister op deze discussiepunten.
De dialoog tussen stedelijke- en plattelandsgebieden
In de geannoteerde agenda valt te lezen dat een van de vragen die het voorzitterschap ter voorbereiding naar de lidstaten heeft gestuurd, als volgt luidt: «Welke maatregelen neemt u om potentiële conflicten als gevolg van landbouwactiviteiten in plattelandsgebieden, zoals het gebruik van bestrijdingsmiddelen, het gebruik van dierlijke meststoffen, lawaai en stankoverlast, te voorkomen?» In de reactie van de Minister op deze vraag missen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een aantal belangrijke punten voor de discussie. Erkent de Minister dat deze «potentiële conflicten» in Nederland in veel gebieden reële conflicten zijn? Is de Minister bereid om tijdens het overleg aan te geven dat dit onderwerp erg speelt in de Nederlandse samenleving? Is de Minister bereid te benoemen dat het feit dat Nederland de hoogste veedichtheid ter wereld kent, alsmede het hoogste gebruik van landbouwgif per hectare van Europa1, hieraan ten grondslag ligt? Zal de Minister hierbij ook ingaan op het risico van het ontstaan en de verspreiding van zoönosen, ofwel dierziekten die op mensen kunnen overspringen? Zo is bijvoorbeeld al lange tijd bekend dat omwonenden binnen een straal van twee kilometer rond een geitenbedrijf extra risico lopen om longontstekingen te krijgen. En ook ondervinden sommige mensen nog altijd dagelijks de gevolgen van de Q-koortsepidemie. Gaat de Minister de conclusies en aanbevelingen van de expertgroep-Bekedam delen, die constateerde dat Nederland een potentiële hotspot is voor zoönotische uitbraken, omdat we met veel dieren en mensen op een klein oppervlak wonen en een hoge graad van verstedelijking kennen waardoor infecties zich snel kunnen verspreiden?2 Zo nee, waarom niet? Welke concrete maatregelen kan de Minister tijdens dit overleg noemen die zij neemt en heeft genomen teneinde deze reële conflicten te beëindigen en nieuwe potentiële conflicten te voorkomen?
Antwoord
Ik zie dat er in Nederland spanningen zijn rond plattelandsgebieden. Dit heeft te maken met meerdere crises die alle een beroep doen op de beperkte ruimte in Nederland. Zo ook het vraagstuk van de zoönose. Agrarische activiteiten moeten in balans zijn met natuur en kwaliteit van wonen. Ook de veehouderij kent uitdagingen op dit vlak, waaronder het risico op zoönosen en de gezondheid van omwonenden. Hiervoor heeft het kabinet al langere tijd aandacht, zo lopen er nog altijd onderzoeken naar de gezondheidsrisico’s voor omwonenden van geitenhouderijen. Mede na aanleiding van de coronapandemie heeft het kabinet ook een expertgroep zoönosen, onder leiding van de heer Bekedam, gevraagd aanbevelingen te doen om de kansen op het ontstaan en de mogelijke verspreiding van zoönosen verder te verkleinen. De expertgroep erkent de grote inspanningen van veehouderijsectoren en overheid op dit gebied. Tegelijk benoemt de expertgroep ook enkele kwetsbaarheden en doet aanbevelingen op het gebied van de veehouderij. In de brief aan uw Kamer van 6 juli jl. (Kamerstuk 29 295, nr. 1357) is aangegeven op welke wijze het kabinet opvolging zal geven aan het rapport van de expertgroep. Deze aanpak is nog niet gedeeld met het Sloveense voorzitterschap, omdat de analyse en volledige impact nog niet in kaart gebracht zijn op dit moment. Onderdeel van de opvolging van het rapport zal zeker zijn om ook op Europees niveau aandacht te vragen voor de risico’s op het ontstaan van zoönosen, en de Nederlandse aanpak op termijn te delen.
Studie over de effecten van de «Van boer tot bord»-strategie en de EU-Biodiversiteitsstrategie
Tevens valt in de agenda te lezen dat de uitkomsten van de studie naar de effecten van de «Van boer tot bord»-strategie en de EU-Biodiversiteitsstrategie in het kader van de 2030 klimaatdoelstellingen en het nieuwe GLB zijn gedeeld. De commissie LNV kan op 15 september beslissen over de verdere behandeling van deze studie.
De studie vormt, zoals vermeld, een beperkte analyse van de mogelijke effecten van de «Van boer tot bord»-strategie en de EU-Biodiversiteitsstrategie. Bovendien wordt de studie ook gebruikt om te testen of het CAPRI-model (Common Agricultural Policy Regionalised Impact) nog geschikt is voor het analyseren van de nieuwe milieu en klimaatambities.
Kan de Minister de leden van de Partij voor de Dieren-fractie informeren over de uitkomsten van de studie voor het volledig implementeren van de «Van boer tot bord»-strategie en de EU Biodiversiteitsstrategie met betrekking tot de volgende aspecten: de 50% vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, de 25% vermeerdering van het aandeel land voor biologische landbouw, de 10% vermeerdering van het gebruik van landbouwgrond voor landschapselementen, de maatregelen voor de verminderde uitstoot van broeikasgassen in de landbouwsector en de 50% vermindering van nutriëntenverliezen? Deze leden zien dit graag uitgesplitst naar aspect.
In de studie wordt ook het risico op een weglekeffect genoemd wanneer landen buiten de EU geen aanvullende maatregelen nemen. Kan de Minister aangeven hoeveel EU-landen (Europese financiële instellingen) investeren in projecten die bijdragen aan weglekeffect en hoe de EU green taxonomie kan bijdragen aan het verminderen van dit effect? Deelt de Minister het inzicht dat subsidies die het milieuvoordeel verminderen gestopt dienen te worden?
Wat is het standpunt van Nederland over de uitkomsten van de studie en het nut van het CAPRI-model? Wat is het standpunt van Nederland over voortzetting van de studie? Deelt de Minister de mening dat er naast de maatregelen aan de vraagkant van de voedselketen ook moet worden gekeken naar de kosten van het niet uitvoeren van de strategieën en de voordelen en opbrengsten van het volledig uitvoeren van beide strategieën?
Antwoord
Deze bovenstaande vragen gaan niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zullen daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
EU-bossenstrategie 2030
Ook zal de Europese Commissie de nieuwe EU-bossentrategie voor 2030 presenteren en nieuwe indicatoren voor duurzaam bosbeheer bespreken. Onderdeel is mogelijk het cascadebeginsel, waarbij hout een bestemming krijgt in volgorde van afnemende prioriteit, van meubel- tot energieproduct. Kan de Minister aangeven of het cascadebeginsel al onderdeel is van de strategie waarvoor indicatoren bedacht zullen worden? Kan de Minister aangeven welke definities van primaire en «old-growth»-bos er nu bestaan en welke mogelijke aanpassingen Nederland onderschrijft?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn tegen het gebruik van hout als energiebron. Deelt de Minister het inzicht dat met het cascadebeginsel het gebruik als biomassa gestopt kan worden, aangezien er nooit genoeg hout over zal zijn om te verbranden? Zo nee, waarom niet?
Kan de Minister toelichten waarom de Europese Commissie op het laatste moment de set verplichte criteria voor de beoordeling van duurzaam bosbeheer heeft geschrapt uit het plan voor een wetgevend voorstel voor een geïntegreerd monitoringskader voor bos, en deze criteria in plaats daarvan vrijwillig heeft gemaakt? Klopt het dat de Commissie op dit punt gezwicht is voor de lobby van een groepje lidstaten en de industrie? Als de Commissie niet gezwicht is voor de lobby, hoe is deze verandering dan tot stand gekomen? Is de Minister het met deze leden eens dat vrijwilligheid gezien de urgentie van de biodiversiteitscrisis niet meer te rechtvaardigen is? Erkent zij dat op een dergelijke manier omgaan met bossen gezien kan worden als verwoesting van de bossen en daarmee ecocide? Zo nee, op welke manier is het op het laatste moment schrappen van de set verplichte criteria voor de beoordeling van duurzaam bosbeheer dan te rechtvaardigen?
Kan de Minister reflecteren op de kritiek van meerdere milieuorganisaties dat de nieuwe bossenstrategie economische winst prioritair stelt aan winst voor het klimaat en biodiversiteit?3 Voorts vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zich af in hoeverre de bossenstrategie van invloed is op het gedrag van EU-lidstaten en -bedrijven in landen buiten de EU. Deze leden benadrukken dat de EU de op een na grootste regio is die de meeste grondstoffen gelinkt aan ontbossing importeert. Deelt de Minister het inzicht dat bos buiten de EU ook beschermd dient te worden door maatregelen in de EU? Op welke manier voorziet de EU-bossenstrategie hierin? Op welke manier zou de EU-bossenstrategie op dit punt verbeterd kunnen worden volgens de Minister? Op welke manier zouden financiële instellingen, zoals pensioenfondsen, bij kunnen dragen aan het beschermen van bossen buiten de EU? Op welke manier ondersteunt de EU-bossenstrategie hen hier nu bij? Wat betekent de EU-bossenstrategie voor de zorgplicht van financiële instellingen? Biedt de EU-bossenstrategie financiële instellingen voldoende ondersteuning volgens de Minister? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor financiële instellingen die ondanks de EU-bossenstrategie toch meehelpen met het veroorzaken van ontbossing (bijvoorbeeld door te investeren in de intensieve veeteelt)? Zo nee, waar zit op dat vlak de ruimte voor verbetering in de EU-bossenstrategie volgens de Minister? Op welke manier kan de Nederlandse overheid zelf bijdragen aan het beschermen van bos buiten de EU middels het instrumentarium «exportkredietverzekeringen» (ekv)? Op welke manier zou de EU-bossenstrategie geïntegreerd kunnen worden in de aanvraagprocedure voor ekv’s? In hoeverre bevat de strategie maatregelen gericht op het indammen van de import van landbouwgrondstoffen en -producten zoals rundvlees, leer, palmolie, soja, cacao en rubber uit landen buiten de EU? Zullen de nieuwe indicatoren ook gebruikt worden voor hout dat afkomstig is van buiten de EU? Zijn er andere onderdelen uit de nationale bossenstrategie die aanpassing vergen op basis van de recent gepresenteerde EU-bossenstrategie?
Daarnaast moet de EU-bossenstrategie bijdragen aan het doel van de EU-Biodiversiteitsstrategie om 30% van het landoppervlakte in EU te beschermen, waarvan 10% strikt. Deelt de Minister het inzicht dat ten minste 30% van het Europese landoppervlak effectief en strategisch beschermd moet worden, en wel vooral essentiële ecosystemen, die belangrijk zijn voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten? Deelt de Minister het inzicht dat veenweidegebied zo’n essentieel ecosysteem is, voor zowel biodiversiteit als het tegengaan van klimaatverandering? Hoe verhoudt de EU-bossenstrategie, die tot meer bos moet leiden, zich tot de noodzaak bestaande essentiële ecosystemen te beschermen? Kan de Minister aangeven wat is afgesproken over de definitie van het begrip «strikt beschermd»?
Antwoord
Deze bovenstaande vragen gaan niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zullen daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
Europa wil het eerste klimaatneutrale continent zijn. Daarvoor moeten we in alle sectoren vergroenen, ook in de landbouw. Het GLB is een belangrijk instrument om onze ambities voor een groene circulaire economie te bereiken door onze boeren te ondersteunen in de overgang naar duurzame voedselproductie. Tijdens de informele Landbouw- en Visserijraad van 13–15 juni (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1329) is door de voorzitter van de Europese landbouwkoepel Comité des organisations professionnelles agricoles (COPA) aangegeven dat haalbare doelen de komende periode van belang zijn om de landbouw bij te laten dragen aan de oplossingen rondom het klimaatvraagstuk. Het GLB moet de boeren ondersteunen bij deze overgang. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 28–29 juni (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1330) werden compromissen uit het hervormingspakket van het GLB kenbaar gemaakt. De Minister geeft aan dat met het oog op een gelijk speelveld en verduurzaming van de Europese boeren, de richting voor de laatste drie punten van deze lijst compromissen worden gesteund.
Kan de Minister aangeven op welke manier(en) de positie van de boeren en op welke manier het gelijke speelveld voor hen beschermd is? Welke specifieke punten kan de Minister terugkoppelen waaruit blijkt dat het belang van de Nederlandse boeren voldoende is meegenomen? Welke verduurzamingsmogelijkheden zijn voor Nederlandse boeren mogelijk op basis van dit compromis? Kan de Minister toelichten of deze mogelijkheden volstaan, of had de Minister zelf liever nog andere punten toegevoegd aan het compromis? Op welke manier zijn de Nederlandse positie en doelen rondom een gelijk speelveld en klimaatdoelstellingen meegewogen?
De Minister heeft in de beantwoording van eerdere vragen van de leden van de Volt-fractie aangegeven dat het GLB-budget op zichzelf onvoldoende is om de klimaatdoelen te halen en dat hier aanvullende middelen en instrumenten voor nodig zijn. Heeft de Minister al enig zicht op welke middelen en instrumenten dit zijn en hoe en wanneer deze zullen worden ingezet? Zo nee, wanneer verwacht de Minister dit beeld wel te hebben? Kan de Minister toezeggen daar zo snel mogelijk terugkoppeling op te geven aan de Kamer, door middel van een brief?
De leden van de Volt-fractie geloven dat boeren een nieuwe taak willen, waarbij ze zowel zorgen voor ons voedsel als voor onze omgeving. Welke mogelijkheden ziet de Minister in het NSP om het oude model niet in stand te houden, maar ook de boeren voldoende te ondersteunen om de hervormingen door te voeren? En welke pijnpunten ziet de Minister?
De Minister zei immers zelf al dat de nieuwe Europese Commissie eigenlijk meer ambitieuze klimaatdoelstellingen heeft gesteld en dat het GLB daarmee in lijn moet komen. Daarnaast sprak Commissaris Wojciechowski over hoe de «Van boer tot bord»-strategie kan zorgen voor een verduurzaming van de gehele voedselketen. Het landbouwbeleid staat niet op zichzelf. In haar voorstel stelt de Europese Commissie dat de klimaatdoeleinden alleen gehaald kunnen worden als we het GLB in lijn brengen en koppelen aan de «Van boer tot bord»-strategie en de biodiversiteitstrategie. Daarnaast gaf de Minister twee commissiedebatten geleden aan dat het nuttig is om te gaan kijken welke stappen je nú al kunt gaan zetten met het GLB om deze ambitieuzere doelen te halen. Heeft de Minister nu al een concreter beeld bij een aantal van die stappen?
De Europese Rekenkamer heeft geconcludeerd dat de 103 miljard van het totale GLB-budget 2014–2020, dat was toegewezen aan klimaatadaptatie en -mitigatie, niet heeft geleid tot het reduceren van broeikasgassen. Het is dus belangrijk dat we de verschillende plannen – het «Fit-for-55»-pakket, de «Van boer tot bord»-strategie en het GLB – goed op elkaar afstemmen in de Nederlandse situatie om de doelen te halen. In het klimaatplan en de klimaatwet is een reductiedoel opgesteld van 6 miljoen ton voor landbouw en landgebruik, een doel dat verzwaard is door de sector zelf. Is dit volgens de Minister voldoende, aangezien de klimaatwet een doel hanteert dat lager ligt dan de doelen uit het «Fit-for-55»-pakket? Zo niet, wat zou volgens de Minister dan het streefdoel moeten zijn voor de sector? En op welke manier houdt de Minister hier rekening mee in het NSP? Wanneer en op welke manier wordt dit door de Minister teruggekoppeld?
In dezelfde beantwoording heeft de Minister aangegeven dat aanvullende middelen en instrumenten nodig zijn voor het herstel van de biodiversiteit, naast de Europese «Van boer tot bord»-strategie. Welke middelen en instrumenten schat de Minister nodig te hebben? En verwacht de Minister dat dit een nationale of internationale aanpak vereist? Kan de Minister in de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de verschillende stappen toelichten, zodat het afwegingskader zo transparant en inzichtelijk mogelijk is?
De Minister geeft aan dat er tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 19 juli (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1334) een aantal lidstaten aangaf het doel van 25% biologische landbouw als erg ambitieus te ervaren. Nederland heeft in deze Raad aangegeven dat biologische landbouw een belangrijke rol kan spelen in de transitie naar een duurzaam voedselsysteem. Welke uitdagingen ziet de Minister in het behalen van deze doelen in de Nederlandse situatie? En welke acties zal de Minister in het NSP opstellen om deze uitdagingen uit de weg te nemen? Is hiervoor al voorbereidend werk gedaan? Zo ja, wat kan de Minister nu al terugkoppelen over deze voorbereidingen?
Zoals aangegeven in de eerdere schriftelijke beantwoording, is het volgens de Minister van cruciaal belangrijk goed contact te onderhouden met andere lidstaten en praktijken uit te wisselen, met name in de implementatiefase. Deze fase staat nu voor de deur en ontstaat in het opstellen van het NSP. Is er contact geweest met andere lidstaten tijdens het opstellen van het NSP? Zijn in dit contact de gezamenlijke uitdagingen rondom de biologische landbouw besproken? Hoe valt dit samen met de natuur inclusieve en meer extensieve kringlooplandbouw? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze uitwisseling en waar ziet de Minister kansen voor verbetering in contact? Welke kansen en obstakels ziet de Minister? Zijn er bijvoorbeeld landen of regio’s waarmee «best practices» uitgewisseld kunnen worden? Op welke manier wordt hier in het opstellen van de kaders van het NSP al rekening mee gehouden?
De Minister gaf in de vorige schriftelijke beantwoording aan dat met het nieuwe GLB stappen worden gezet om boeren te vergoeden voor geleverde publieke diensten, via de ecoregelingen. Deze doelgerichte betalingen ontvangt een boer aanvullend op de hectarebetalingen waaraan ook voorwaarden met betrekking tot klimaat en leefomgeving zijn verbonden. Welke voorwaarden zijn hieraan verbonden? En welk percentage van de pijler verwacht de Minister in te moeten zetten voor deze aanvullende betalingen om de klimaat- en biodiversiteitsdoelen te halen?
De invulling van de ecoregelingen is volgens de Minister mede gebaseerd op zes lopende GLB-pilots. Het ontwerp van de ecoregelingen en de conditionaliteit wordt ook getoetst aan praktijkproeven. Dat zijn gesprekken met boeren en adviseurs. Hierover is op 1 juli een stakeholderbijeenkomst met allerlei partijen georganiseerd. Kan de Minister aangeven wat de uitkomsten waren en hoe deze worden meegenomen in de voorbereiding van het NSP?
Antwoord
Deze bovenstaande vragen gaan niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zullen daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB fractie heeft kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Landbouw en Visserijraad van 5 tot en met 7 september en het verslag van de landbouw en visserijraad op 19 juli jl.
Het lid van de BBB-fractie is zeer teleurgesteld over de inbreng van de Minister over de uitdagingen die zich in op het platteland voordoen en inzet behoeven. Waar de Minister zaken als klimaat, de energietransitie en de biodiversiteitscrisis expliciet benoemt, is de volgens dit lid belangrijkste opgave die in het buitengebied ligt vergeten. Voedselzekerheid is wereldwijd een van de belangrijkste opgaven voor de komende decennia. Het bevreemdt haar dan ook dat dit niet als belangrijk inzetpunt van de Minister is opgenomen en zij verzoekt de Minister om het belang van het waarborgen van de voedselproductie in Nederland en andere lidstaten alsnog in haar inbreng op te nemen.
Het lid van de BBB-fractie wil daarnaast opmerken dat er volgens internationale wetenschappers de komende decennia meer dan 3 miljoen vierkante kilometer extra landbouwgrond nodig zal zijn om de toenemende mondiale bevolking te kunnen voeden. Dat pleit ervoor om in de vruchtbare delta voor voedselproductie geschikte gronden te beschermen en voedselproductie niet ondergeschikt te maken aan andere opgaves. De Minister heeft daar over nog niets opgenomen in haar inzet. Kan de Minister toezeggen dat zij inzet gaat plegen om ervoor te zorgen dat het areaal landbouwgrond dat geschikt is voor voedselproductie op peil blijft?
Antwoord
Deze bovenstaande vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 t/m 7 september 2021 en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Het lid van de BBB-fractie heeft daarnaast kennisgenomen van de intentie van de Europese Commissie om de kloof tussen stad en platteland te dichten. Wat dit lid hierin mist is een aanpak van de kenniskloof over voedselproductie. De Minister spreekt over de ongewenste externaliteiten die de landbouw veroorzaakt en waar minder maatschappelijk begrip voor is. Dit lid is van mening dat de kloof tussen stad en platteland juist verkleind kan worden door goede en objectieve informatie over enerzijds het belang van zelfvoorzienend zijn inzake voedselproductie en anderzijds de hoge duurzaamheidseisen waaraan onze Nederlandse boeren reeds voldoen. Zij wil er daarnaast op wijzen dat het Planbureau voor de Leefomgeving vorig jaar in de landgebruikvoetafdruk nog becijferde dat zelfs als Nederland volledig vegetarisch gaat eten, de landbouw de Nederlandse bevolking niet kan voeden. Juist het gebrek aan goede en objectieve kennis omtrent voedselzekerheid en voedselproductie vergoot de kloof tussen stad en platteland. Dit lid vindt het een enorme tekortkoming dat de Minister die niet in haar inzet noemt. Gaat de Minister dit belangrijke punt alsnog verwerken in haar inzet?
Antwoord
Ik herken de problemen die het lid van de BBB-fractie schetst met betrekking tot de kennis over voedselproductie en meer in algemene zin de afstand tussen boer en burger. Het kabinet zet zich ervoor in om die afstand te verkleinen en de kennis en waardering voor voedsel en de productie ervan te vergroten, o.a. via het stimuleren van (beschermde) streek- en regioproducten, het gebruik van korte ketens, toepassing van multifunctionele landbouw, en (voedsel)onderwijs. Ook zal de transitie naar kringlooplandbouw hier een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Ik zal dit ook meenemen in mijn inbreng tijdens de informele Raad. Daarbij is de inzet van dit kabinet overigens niet dat Nederland zelfvoorzienend zou moeten zijn inzake voedselproductie.
https://fr.statista.com/infographie/15061/consommation-pesticides-en-europe-par-pays/↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 25 295, 1357↩︎
https://www.fern.org/publications-insight/forest-strategy-encouraging-but-too-timid-to-face-up-to-the-challenge-2373/; https://www.wwf.eu/?4040816/EU-Forest-Strategy-hampered-by-shortsighted-interests; https://www.theguardian.com/environment/2021/jul/16/enough-with-the-burning-eu-executive-accused-of-sacrificing-forests↩︎