De uitspraak van de rechter inzake het verlopen van de inburgeringstermijn.
Schriftelijke vragen
Nummer: 2021D33502, datum: 2021-09-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kv-tk-2021Z15589).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S. Maatoug, Tweede Kamerlid (GroenLinks-PvdA)
Onderdeel van zaak 2021Z15589:
- Gericht aan: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Indiener: S. Maatoug, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 | Vragen gesteld door de leden der Kamer |
2021Z15589
Vragen van het lid Maatoug (GroenLinks) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitspraak van de rechter inzake het verlopen van de inburgeringstermijn. (ingezonden 15 september 2021).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juni 2021 waarin u in het ongelijk bent gesteld inzake het terug te betalen leenbedrag bij een geringe overschrijding van de inburgering met sterk verminderde verwijtbaarheid?1
Vraag 2
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni jl. waarin u in het ongelijk bent gesteld inzake het terug te betalen leenbedrag bij geringe overschrijding van de inburgering?2
Vraag 3
Kunt u uiteenzetten waarom u in de eerstgenoemde rechtszaak wel heeft besloten om in hoger beroep te gaan en niet tegen de laatstgenoemde vergelijkbare uitspraak van de rechter?
Vraag 4
Hoe rijmt u het in hoger beroep gaan in de eerstgenoemde zaak met uw eerder gecommuniceerde voornemen om de scherpe kanten van het huidige inburgeringsbeleid te verzachten?
Vraag 5
Hoe rijmt u dit met uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u stelt dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) samen met uw ministerie bij de beoordeling van toekomstige vergelijkbare gevallen rekening zal houden met de overwegingen in de uitspraak van rechtbank Noord-Holland?3
Vraag 6
Deelt u de mening dat gelet op de recente jurisprudentie, bij het terug laten betalen van de sociale lening een evenredige belangenafweging moet worden gemaakt als de inburgeringstermijn (net) niet is gehaald? Bent u het ermee eens dat bij deze belangenafweging het doel van het geven van goede start aan de ingeburgerde in acht wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 7
Heeft u in de eerstgenoemde zaak expliciet gekeken of het advies van de arts van Argonaut zorgvuldig tot stand is gekomen zoals de vergewisplicht uit artikel 3:9 Algemene wet bestuursrecht voorschrijft? Zo nee, waarom niet? Op welke manier geeft u in andere zaken uiting aan de vergewisplicht ten aanzien van de adviezen van Argonaut?
Vraag 8
Bent u voornemens beleid vast te stellen over wat valt onder een geringe overschrijding van het inburgeringstermijn dat in aanmerking komt voor kwijtschelding van de terugbetaling van de sociale lening? Hoe wordt bepaald wanneer sprake is van een «geringe overschrijding»?
Vraag 9
Klopt het dat u in uw antwoorden op eerdere Kamervragen stelt u dat«in de huidige regelgeving geen mogelijkheid van gedeeltelijke kwijtschelding van de lening bestaat»4? Deelt u de mening dat Artikel 4.13 van het Besluit inburgering u wel een grondslag geeft voor het regelen hiervan? Waarom blijft een dergelijke regeling vooralsnog uit?
Vraag 10
Kunt u uiteenzetten hoe volgens u de regelgeving aangepast dient te worden om een gedeeltelijke kwijtschelding van de lening mogelijk te maken?
Vraag 11
Bent u voornemens de huidige Wet inburgering, Besluit inburgering of Regeling inburgering zodanig aan te passen dat een gedeeltelijke kwijtschelding van de lening ook mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Vraag 12
Welke voorzieningen treft u voor niet-procederende inburgeraars die eerder een geringe termijnoverschrijding hadden, maar wel de sociale lening moesten terugbetalen of aan het terugbetalen zijn?
Vraag 13
Klopt het dat momenteel de gronden voor niet-verwijtbare termijnoverschrijding staan opgesomd in een beleidsregel?5 En dat u eerder heeft bevestigd dat dit een niet-limitatieve opsomming6 is en ten aanzien van beleidsregels is er een inherente afwijkingsbevoegdheid? Klopt het dat in de nieuwe Wet inburgering 2021 niet uitdrukkelijk wordt gesproken van een eventuele «gedeeltelijke verwijtbaarheid» voor de verlenging van de inburgeringstermijn? Vindt u dat de inherente afwijkingsbevoegdheid wordt verloren, omdat de opsomming van de gronden wordt opgenomen in een ministeriële regeling? Bent u, gelet op de eerdere uitspraak van rechtbank Gelderland, van plan hier maatwerk mogelijk te maken?
Rb. Gelderland, 10 juni 2021, zaaknummer ARN 20/3021, gepubliceerd in Jurisprudentie Vreemdelingenrecht op 28 augustus 2021, JV 2021/165.↩︎
Rb. Noord-Holland 10 juni 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4721
(https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2021:4721).↩︎
Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3548.↩︎
Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3548, p. 2.↩︎
Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt (https://wetten.overheid.nl/BWBR0041898/2021-04-21).↩︎
Kamerstukken II, 2019–2020, 32 824, nr. 289, bijlage 914828 «afschrift brief aan de stichting CIVIC over verzoek tegemoetkoming gedupeerde Inburgeraars».↩︎