[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende Besluit tot wijziging van het Omgevingsbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde activiteiten (Kamerstuk 33118-195)

Omgevingsrecht

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2021D34716, datum: 2021-09-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2021D34716).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2021Z13509:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2021D34716 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de voorhang van het ontwerpbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde activiteiten (Kamerstuk 33 118, nr. 195).

De fungerend voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie,
Schuurkamp

Inhoudsopgave blz.
Inleiding 2
VVD-fractie 2
CDA-fractie 4
GroenLinks-fractie 4
SGP-fractie 5

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorend bij het schriftelijk overleg «Voorhang Ontwerpbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde activiteiten» en hebben hierover nog enkele vragen en/of opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de betreffende beleidsbrieven en hebben verder geen vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde activiteiten. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat het kabinet eindelijk financiële zekerheidsstelling verplicht gaat stellen. Deze leden onderschrijven daarom het doel van dit wetsvoorstel: dat zoveel mogelijk wordt vermeden dat de maatschappij betaalt voor het opruimen van milieuschade bij bedrijven. Deze leden zijn echter wel teleurgesteld over het feit dat dit voorstel al zo lang op zich laat wachten en hebben een aantal vragen over de uitwerking van het besluit.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Deze leden hebben nog enkele vragen.

VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie willen voorop stellen, zoals eerder ook opgenomen in de motie van het lid Ziengs (Kamerstuk 28 089, nr. 86) over het toezicht op BRZO-bedrijven (bedrijven die worden aangewezen door het Besluit risico's zware ongevallen), dat zij het van belang vinden dat negatieve effecten beter voorkomen kunnen worden en als deze onverhoopt toch optreden, de samenleving of andere bedrijven niet mogen opdraaien voor de kosten hiervan. Deze leden vragen zich echter af of via het verplichten van financiële zekerheidstelling het juiste resultaat wordt bereikt.

Bevoegdheid of verplichting voor het stellen van financiële zekerheid

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de Staatssecretaris heeft overwogen om eerst gericht ervaring op te doen met de «kan»-bepaling voor majeure risicobedrijven. Deze leden zijn van mening dat dit een goede manier is om het instrument van financiële zekerheidsstelling te evalueren en op basis daarvan te kijken of een wijziging van de inzet van het instrument noodzakelijk is. Hoe kijkt de Staatssecretaris daar tegenaan? Waarom wordt vóór het inwerking treden van de Omgevingswet al gekozen om het Omgevingsbesluit op dit onderdeel aan te passen? In hoeverre vindt de Staatssecretaris de wijziging vallen onder het omgevingswetprincipe en subsidiariteitsbeginsel «decentraal-tenzij»?

De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe de Staatssecretaris kijkt naar de verhouding veelplegers en bedrijven waarbij geen overtredingen werden geconstateerd. Gelet op het feit dat er sprake is van slechts een klein aantal BRZO-bedrijven dat wel en met regelmaat de fout in gaan, vragen deze leden of de Staatssecretaris kan uitleggen waarom aan alle majeure risicobedrijven een verplichting voor het stellen van financiële zekerheid moet worden opgelegd, terwijl zo’n verplichting via een bevoegdheid de mogelijkheid biedt om gericht te kunnen inzetten.

De leden van de VVD-fractie lezen dat een verbetering van de het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) een bijdrage zou kunnen leveren aan de problematiek rondom milieuschade. Deze leden lezen dat het verstevigen van de handhaving geen volledig alternatief is, omdat er toch incidenten kunnen plaatsvinden. Deze leden vragen zich echter af of als alternatief dan direct overgegaan moet worden op een verplichte financiële zekerheidstelling. Deze leden gaan er vanuit dat het VTH-stelsel zo in elkaar moet steken dat normen, voorschriften en voldoende goed toezicht en handhaving moeten voorkomen dat er überhaupt schade optreedt. Voor de restcategorie (risico’s die zich onverhoopt toch voor kunnen doen) zou dan een bevoegdheid tot het stellen van financiële zekerheid, zoals voor afvalverwerkende bedrijven, kunnen volstaan. Deze leden vragen de Staatssecretaris dan ook of het versterken van het VTH-stelsel prioriteit moet krijgen om met goed toezicht problemen te voorkomen, in plaats van het verplicht stellen van financiële zekerheid om achteraf de put te dempen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat voor afvalverwerkende bedrijven wordt gewerkt met een «kan»-bepaling, omdat bij dit type bedrijven in bepaalde gevallen de kans op ongedekte milieuschade het grootst is, door bijvoorbeeld financiële of bedrijfsorganisatorische redenen of door het verdienmodel. Deze leden vragen de Staatssecretaris uit te leggen waarom deze redenering niet wordt toegepast bij majeure risicobedrijven.

Overgangsperiode en overgangsrecht; invoeringstermijn

De leden van de VVD-fractie lezen dat er een overgangsperiode van uiterlijk twee jaar wordt gehanteerd voor het opnemen van voorschriften voor financiële zekerheidsstelling in de vergunning. Deze leden lezen dat bij het nagaan van de effecten is uitgegaan van ongeveer 500 majeure risico bedrijven. Is die overgangstermijn niet te kort om een zorgvuldige invoering mogelijk te maken? In hoeverre verwacht de Staatssecretaris dat twee jaar haalbaar is voor bevoegde gezagen, c.q. de toch al onder druk staande uitvoerende omgevingsdiensten?

Effecten

De leden van de VVD-fractie lezen dat voor de afvalverwerkende bedrijven van drie scenario’s is uitgegaan, waarin het bevoegd gezag bij 25, 100 of 500 bedrijven financiële zekerheid zal vragen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris onderschrijft dat voor de administratieve druk en de tijdspanne voor het wijzigen van vergunningen het nogal uitmaakt of het gaat om 25 of 500 bedrijven. Heeft de Staatssecretaris in beeld om hoeveel afvalverwerkende bedrijven het precies gaat? Is er genoeg tijd binnen de overgangstermijn om een zorgvuldige invoering mogelijk te maken?

Consultatie en inspraak

De leden van de VVD-fractie lezen dat er volgens een consultatiereactie geen nieuwe feiten zijn die een verplichting rechtvaardigen. In de reactie daarop lezen deze leden dat noviteiten zijn gelegen in de Kamermoties, de inzichten vanuit de bevoegde gezagsinstanties en het voortschrijdend inzicht over de complexiteit in de uitvoering van een bevoegdheid verkregen bij het werken aan de invoeringsbegeleiding van de bevoegdheid. Deze leden zien graag een verdere toelichting op deze beantwoording. Deelt de Staatssecretaris de mening dat de Kamermoties niet hebben verzocht om een verplichte financiële zekerheidstelling? Kan de Staatssecretaris toelichten welk voortschrijdend inzicht precies is opgedaan waardoor hij voornemens is voorliggend besluit te nemen? Welke nieuwe inzichten vanuit bevoegd gezagsinstanties zijn er precies verkregen?

CDA-fractie

Bevoegdheid of verplichting voor het stellen van financiële zekerheid

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat het bevoegd gezag beleidsruimte houdt bij het vaststellen van de vorm en hoogte van de financiële zekerheid. Deze dient per omgevingsvergunning te worden vastgesteld. Hoewel deze leden begrip kunnen op brengen voor de wens om maatwerk te leveren, vragen zij zich toch af of de Staatssecretaris een (niet)limitatieve opsomming kan geven van enigszins objectieve criteria waardoor de invulling van de beleidsruimte waar mogelijk geobjectiveerd kan worden.

De leden van de CDA-fractie constateren dat een bedrijf niet via de rechter kan laten afdwingen dát er een voorschrift betreffende financiële zekerheid aan de vergunning wordt verbonden, maar wel over de vorm en de hoogte van de financiële zekerheid. Deze leden vragen de Staatssecretaris om een inschatting of er meer procedures hieromtrent bij de rechter te verwachten zijn. Zo ja, hoe weegt de Staatssecretaris dat met het beoogde doel?

Effecten

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er door dit besluit meer bedrijven een financieel zekerheidsproduct moeten aanschaffen en kosten daarvoor moeten maken. De extra uitvoeringslasten komen daarbij geheel op conto van het aantal bedrijven dat in geval van een bevoegdheid geen financiële zekerheid zou krijgen opgelegd. Kan duidelijk gemaakt worden waar de extra uitvoeringslasten precies uit zijn opgebouwd en kan er ook duidelijk gemaakt worden wat voor kosten een bedrijf gemiddeld kan verwachten? Hoe zit dit met de nalevingskosten?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verbaasd over het feit dat de verplichting tot financiële zekerheidstelling alleen wordt toegepast bij «majeure risicobedrijven». De risico’s op hoge kosten voor de sanering van failliete afvalbedrijven is namelijk tevens groot1. Deze leden begrijpen daarom niet waarop de constatering gebaseerd is dat slechts een bevoegdheid tot het stellen van financiële zekerheid volstaat, aangezien de samenleving miljoenen kwijtraakt aan de opruim- en saneringskosten waarvoor overheden moeten opdraaien. Kan de Staatssecretaris dit verder beargumenteren? Waarom wordt die financiële zekerheidstelling niet ook verplicht gesteld voor afvalbedrijven?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben tevens vragen over de uitvoering van dit besluit. De financiële zekerheidsstelling kan alleen mogelijk worden gemaakt als de bevoegde gezagen alle vergunningen actualiseren. Dat is een enorme operatie. Worden de provincies en gemeenten financieel ondersteund om die financiële zekerheidsstelling ook daadwerkelijk mogelijk te maken en in te voeren in de praktijk?

SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie constateren dat de verplichte financiële zekerheidsstelling niet alleen geldt ter dekking van de aansprakelijkheid van bedrijven voor schade die voortvloeit uit de door hun activiteiten veroorzaakte nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving, maar ook voor het nakomen van, op grond van de omgevingsvergunning, voor hen geldende verplichtingen (artikel 13.5). In de toelichting op het voorliggende besluit gaat het vooral over de financiële zekerheidsstelling in relatie tot mogelijk te veroorzaken milieuschade. Kan de Staatssecretaris nader toelichten waarom de verplichte financiële zekerheidsstelling ook gaat gelden voor het nakomen van, op grond van de omgevingsvergunning, geldende verplichtingen en wat dit in de praktijk betekent?

De leden van de SGP-fractie lezen dat met een aantal individuele midden- en kleinbedrijven (mkb) overleg is geweest over het conceptvoorstel. Deze leden ontvangen graag een nadere duiding van de opmerkingen bij het voorstel.


  1. https://www.groene.nl/artikel/tovenaars-met-rommel?fbclid=IwAR2UQTqA9P1diPGfq6nls9Ijquavv789w4p8QIdCngaiUDWXMXt8iewnOQ↩︎