[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Maatoug over de uitspraak van de rechter inzake het verlopen van de inburgeringstermijn

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2021D39158, datum: 2021-10-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20212022-358).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2021Z15589:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

358

Vragen van het lid Maatoug (GroenLinks) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitspraak van de rechter inzake het verlopen van de inburgeringstermijn (ingezonden 15 september 2021).

Antwoord van Staatssecretaris Wiersma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 18 oktober 2021).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juni 2021 waarin u in het ongelijk bent gesteld inzake het terug te betalen leenbedrag bij een geringe overschrijding van de inburgering met sterk verminderde verwijtbaarheid?1

Antwoord 1

Ja, van die uitspraak heb ik kennisgenomen.

Vraag 2

Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni jl. waarin u in het ongelijk bent gesteld inzake het terug te betalen leenbedrag bij geringe overschrijding van de inburgering?2

Antwoord 2

Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.

Vraag 3, 4 en 5

Kunt u uiteenzetten waarom u in de eerstgenoemde rechtszaak wel heeft besloten om in hoger beroep te gaan en niet tegen de laatstgenoemde vergelijkbare uitspraak van de rechter?

Hoe rijmt u het in hoger beroep gaan in de eerstgenoemde zaak met uw eerder gecommuniceerde voornemen om de scherpe kanten van het huidige inburgeringsbeleid te verzachten?

Hoe rijmt u dit met uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u stelt dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) samen met uw ministerie bij de beoordeling van toekomstige vergelijkbare gevallen rekening zal houden met de overwegingen in de uitspraak van rechtbank Noord-Holland?3

Antwoord 3, 4 en 5

Samen met DUO zoek ik in de uitvoeringspraktijk voortdurend naar oplossingen in schrijnende situaties en wordt er, binnen de kaders van de huidige wet, maatwerk geleverd. Daarbij wordt rekening gehouden met de verschillende gerechtelijke uitspraken. De uitspraak van 10 juni jl. van de rechtbank van Noord-Holland heeft ertoe geleid dat er met een andere blik naar kwijtschelding van de lening bij een verwijtbare termijnoverschrijding wordt gekeken. Omdat hiervoor nieuw beleid moet worden ontwikkeld, worden uitkomsten van toekomstige rechtszaken door mijn ministerie samen met DUO beoordeeld. Hierover zijn werkafspraken met DUO gemaakt. Helaas is daarbij over het hoofd gezien dat bij de uitspraak van de rechtbank Gelderland, eveneens van 10 juni, al hoger beroep was aangetekend. Hoewel dit beroep op basis van puur juridische overwegingen te rechtvaardigen was, past dit niet in de nieuwe beleidslijn die nu samen met DUO wordt ontwikkeld. Het hoger beroep is daarom ingetrokken.

Vraag 6

Deelt u de mening dat gelet op de recente jurisprudentie, bij het terug laten betalen van de sociale lening een evenredige belangenafweging moet worden gemaakt als de inburgeringstermijn (net) niet is gehaald? Bent u het ermee eens dat bij deze belangenafweging het doel van het geven van goede start aan de ingeburgerde in acht wordt genomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6

Ik deel die mening. In dit verband zou ik u dan ook willen wijzen op het feit dat recent de internetconsultatie is gestart van een ministeriële regeling tot wijziging van de Regeling inburgering waarin gedeeltelijke kwijtschelding van de (inburgerings)lening op aanvraag van de inburgeringsplichtige onder voorwaarden mogelijk wordt gemaakt.4 Verder wordt, zoals hierboven gezegd, samen met DUO in de uitvoeringspraktijk voortdurend gezocht naar oplossingen in schrijnende situaties en wordt er binnen de kaders van de huidige wet maatwerk geleverd, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende gerechtelijke uitspraken.

Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 8 tot en met 12

Vraag 7

Heeft u in de eerstgenoemde zaak expliciet gekeken of het advies van de arts van Argonaut zorgvuldig tot stand is gekomen zoals de vergewisplicht uit artikel 3:9 Algemene wet bestuursrecht voorschrijft? Zo nee, waarom niet? Op welke manier geeft u in andere zaken uiting aan de vergewisplicht ten aanzien van de adviezen van Argonaut?

Antwoord 7

Ja, DUO heeft in de uitvoering een controle ingebouwd in het kader van de vergewisplicht.

Een verzoek om verlenging op medische gronden wordt – door speciaal daarvoor door DUO aangestelde en bevoegde medewerkers – op relevante zaken gecontroleerd en ingevuld. Daarna stuurt deze medewerker het dossier naar de medische adviseur (Argonaut), die een advies opstelt om al dan niet de inburgeringstermijn te verlengen en voor welke duur.

Er wordt dan – door de hiervoor genoemde medewerkers – gecontroleerd of het advies is gebaseerd op alle medische informatie en of het advies logisch en inhoudelijk juist is beargumenteerd. Tenslotte wordt een besluit genomen om de aanvraag verlenging van de inburgeringstermijn toe te kennen dan wel af te wijzen.

In geval van bezwaar en/of beroep wordt deze (medische) procedure herhaald. Dan wordt nogmaals nagegaan of het advies is gebaseerd op de juiste medische informatie en of het logisch en inhoudelijk kloppend is. Bij twijfel wordt contact opgenomen met de medisch adviseur voor een herbeoordeling van het advies.

Nieuwe medische informatie geeft aanleiding voor een nieuwe beoordeling, conform de hierboven beschreven procedure.

Vraag 8 t/m 12

Bent u voornemens beleid vast te stellen over wat valt onder een geringe overschrijding van het inburgeringstermijn dat in aanmerking komt voor kwijtschelding van de terugbetaling van de sociale lening? Hoe wordt bepaald wanneer sprake is van een «geringe overschrijding»?

Klopt het dat u in uw antwoorden op eerdere Kamervragen stelt u dat «in de huidige regelgeving geen mogelijkheid van gedeeltelijke kwijtschelding van de lening bestaat»5? Deelt u de mening dat Artikel 4.13 van het Besluit inburgering u wel een grondslag geeft voor het regelen hiervan? Waarom blijft een dergelijke regeling vooralsnog uit?

Kunt u uiteenzetten hoe volgens u de regelgeving aangepast dient te worden om een gedeeltelijke kwijtschelding van de lening mogelijk te maken?

Bent u voornemens de huidige Wet inburgering, Besluit inburgering of Regeling inburgering zodanig aan te passen dat een gedeeltelijke kwijtschelding van de lening ook mogelijk is? Zo nee, waarom niet?

Welke voorzieningen treft u voor niet-procederende inburgeraars die eerder een geringe termijnoverschrijding hadden, maar wel de sociale lening moesten terugbetalen of aan het terugbetalen zijn?

Antwoord 8 t/m 12

In de beantwoording op eerdere Kamervragen6 heb ik aangegeven dat ik, met de inzichten van nu, opnieuw zou gaan kijken naar het huidige stelsel en de positie van de veelal kwetsbare groep inburgeraars daarin. Ik heb tevens aangegeven dat ik een verkenning zou uitvoeren naar verbetermogelijkheden binnen het huidige stelsel. Ook wil ik mij inzetten om een aantal hardheden en (te) strenge onderdelen van de wet- en regelgeving zo veel als mogelijk te verzachten.

Op een aantal punten is reeds gebleken dat meer maatwerk wenselijk en mogelijk is. Wel vind ik het belangrijk dat inburgering niet vrijblijvend is en dat er serieuze inspanningen van inburgeraars gevraagd worden.

Dit laat onverlet dat het in een aantal situaties buitenproportioneel en in strijd met het doel van de inburgering kan zijn, wanneer de gehele lening wordt teruggevorderd. Eén van de verbetervoorstellen betreft dan ook het mogelijk maken van gedeeltelijke kwijtschelding van de terug te betalen lening bij een (geringe) verwijtbare termijnoverschrijding.

Via een wijziging van de Regeling inburgering wil ik – in eerste instantie – gedeeltelijke kwijtschelding van de lening op aanvraag van de inburgeringsplichtige onder voorwaarden mogelijk maken (zie ook de beantwoording van vraag 6). Artikel 4.13 van het Besluit inburgering biedt daar inderdaad een grondslag voor.

Daarnaast is het wenselijk om dit ook ambtshalve toe te kunnen passen. Hiervoor is een wetswijziging noodzakelijk, waarmee het mogelijk wordt deze ambtshalve toekenning uit te werken in een algemene maatregel van bestuur. Bij deze uitwerking zal dan eveneens bekeken worden welke maatregelen kunnen worden getroffen voor bestaande gevallen. Een voorstel voor deze wetswijziging is thans in internetconsultatie7.

Vraag 13

Klopt het dat momenteel de gronden voor niet-verwijtbare termijnoverschrijding staan opgesomd in een beleidsregel?8 En dat u eerder heeft bevestigd dat dit een niet-limitatieve opsomming9 is en ten aanzien van beleidsregels is er een inherente afwijkingsbevoegdheid? Klopt het dat in de nieuwe Wet inburgering 2021 niet uitdrukkelijk wordt gesproken van een eventuele «gedeeltelijke verwijtbaarheid» voor de verlenging van de inburgeringstermijn? Vindt u dat de inherente afwijkingsbevoegdheid wordt verloren, omdat de opsomming van de gronden wordt opgenomen in een ministeriële regeling? Bent u, gelet op de eerdere uitspraak van rechtbank Gelderland, van plan hier maatwerk mogelijk te maken?

Antwoord 13

Ja, het klopt dat in deze beleidsregel een niet-limitatieve opsomming wordt gegeven van omstandigheden wanneer in ieder geval geen sprake is van verwijtbaarheid.

Verder bevat de nieuwe Wet inburgering 2021 de mogelijkheid om de inburgeringstermijn te verlengen als het overschrijden van de termijn niet aan de inburgeringsplichtige te verwijten valt. In het Besluit inburgering 2021 en de Regeling inburgering 2021 zijn de situaties beschreven waarin hiervan in ieder geval sprake is. Ook is in dat kader geregeld dat verlenging van de termijn eveneens aan de orde kan zijn als er sprake is van een andere niet verwijtbare individuele omstandigheid (zonder die omstandigheid te specificeren), omdat het niet mogelijk is om vooraf alle situaties te voorzien waarin een verlenging van de inburgeringstermijn gerechtvaardigd is (zie artikel 4.1, eerste lid, onderdeel i, van de Regeling inburgering 2021).

Tot slot bestaat het voornemen10 om een hardheidsclausule in de Wet inburgering 2021 op te nemen, waarmee het voor gemeenten en DUO mogelijk wordt om geheel af te zien van het opleggen van een boete, indien dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ook in situaties van verwijtbaarheid.


  1. Rb. Gelderland, 10 juni 2021, zaaknummer ARN 20/3021, gepubliceerd in Jurisprudentie Vreemdelingenrecht op 28 augustus 2021, JV 2021/165.↩︎

  2. Rb. Noord-Holland 10 juni 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4721

    (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2021:4721).↩︎

  3. Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3548.↩︎

  4. https://www.internetconsultatie.nl/wijzigingregelinginburgering↩︎

  5. Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3548, p. 2.↩︎

  6. Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nrs. 3548 en 3549.↩︎

  7. Zie de Consultatie Wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met het opnemen van een hardheidsclausule en aanpassing van het overgangsrecht op internetconsultatie.nl (https://www.internetconsultatie.nl/wijzigingwetinburgering2021).↩︎

  8. Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt (https://wetten.overheid.nl/BWBR0041898/2021-04-21).↩︎

  9. Kamerstukken II, 2019–2020, 32 824, nr. 289, bijlage 914828 «afschrift brief aan de stichting CIVIC over verzoek tegemoetkoming gedupeerde Inburgeraars».↩︎

  10. Zie in dit verband de eerder aangehaalde Consultatie Wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met het opnemen van een hardheidsclausule en aanpassing van het overgangsrecht op internetconsultatie.nl.↩︎