Begrotingsonderzoek Infrastructuur en Waterstaat (ongecorrigeerd stenogram)
Stenogram
Nummer: 2021D40040, datum: 2021-10-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2021-10-26 17:00: Begrotingsonderzoek Infrastructuur en Waterstaat (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Begrotingsonderzoek Infrastructuur en Waterstaat
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft op 26 oktober 2021 overleg gevoerd met mevrouw Visser, minister van Infrastructuur en Waterstaat, en de heer Van Weyenberg, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, over:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII) voor het jaar 2022 (35925-XII);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Mobiliteitsfonds voor het jaar 2022 (35925-A);
de brief van de minister van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 21 oktober 2021 inzake 35925-XII, Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII) voor het jaar 2022 (2021Z18344);
de brief van de minister van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 21 oktober 2021 inzake 35925-A, Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Vaststelling van de begrotingsstaat van het Mobiliteitsfonds voor het jaar 2022 (2021Z18345).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en
Waterstaat,
Agnes Mulder
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en
Waterstaat,
Rijkers
Voorzitter: Graus
Griffier: Rijkers
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Alkaya, Graus, Peter de Groot, Hagen en Minhas,
en mevrouw Visser, minister van Infrastructuur en Waterstaat, en de heer Van Weyenberg, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Aanvang 17.03 uur.
De voorzitter:
Ik open dit wetgevingsoverleg over het begrotingsonderzoek, dat dient
ter voorbereiding op de plenaire begrotingsbehandeling, die vooralsnog
gepland staat voor volgende week. Ik heet allereerst de mensen die
kijken en luisteren via het digitale kanaal van harte welkom, net als
beide bewindspersonen, de minister van Infrastructuur en Waterstaat en
de staatssecretaris, en alle aanwezige Kamerleden.
Ik ga dadelijk eerst het woord geven aan de begrotingsrapporteur, het
lid Peter de Groot van de VVD. Hij krijgt daarvoor zes minuten. Ik hoop
dat dat goed uitkomt. Daarna zou ik graag willen dat de bewindspersonen
— al dan niet na een korte schorsing; we kunnen dadelijk even kijken of
dat nodig is — een korte reactie daarop kunnen geven. Daarna is het
woord in eerste termijn aan de Kamer.
De spreektijden gaan naar fractiegrootte en zijn vastgesteld in de
convocatie. Als de leden het daarmee eens zijn, stel ik voor dat we twee
interrupties in tweeën doen, zoals we dat altijd doen. Het mogen dus ook
vier korte interrupties zijn. Daar gaan we altijd soepel en coulant mee
om, dus geen zorgen daarover.
Dan geef ik eerst het woord aan onze begrotingsrapporteur, met dank voor
al zijn werk: het lid Peter de Groot van de VVD. Alstublieft.
De heer Peter de Groot (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank voor deze uitnodiging en het
vertrouwen om hier vandaag voor deze commissie als rapporteur te mogen
optreden. Ik zou hier uiteraard niet zo ontspannen zitten zonder de
fantastische begeleiding van de Griffie. Daar wil ik ook vast mijn
hartelijke dank voor uitspreken.
Dit is mijn eerste rapporteursverklaring in deze commissie en ik ben net
zo benieuwd als u hoe we dit overleg succesvol kunnen gaan maken. Mijn
voorgangers als rapporteur moesten vaak concluderen dat de kritische
punten lijken op die in de jaren daarvoor. Dat ga ik hier niet zeggen,
maar er zijn zeker overeenkomsten. Dat zal u niet verbazen.
Voorzitter. Laten we overgaan naar de inhoud. Ik behandel vandaag een
drietal onderwerpen, allemaal terug te vinden in de notitie, te weten:
de instandhouding van de infrastructuur, de verantwoording over beleid
en de herpositionering van de ILT. Laten we beginnen met de
instandhouding van de infrastructuur. Ik wil even wat langer stilstaan
bij de begroting, die een omvang van 17,7 miljard kent. 14,5 miljard is
er voor het Mobiliteitsfonds en 1,3 miljard voor het Deltafonds. Binnen
het Mobiliteitsfonds zit een eenmalige last in de boeken voor het
omvormen van ProRail ter waarde van 7,3 miljard. Feitelijk is de omvang
dus 7,2 miljard.
Waarom noem ik dit zo uitgebreid? Omdat binnen het totaal van 8,5
miljard in de fondsen de komende jaren voor onderhoud en vernieuwing van
wegen, waterwerken en spoor jaarlijks ongeveer 2,5 tot 3 miljard is
begroot, terwijl de budgetbehoefte veel groter is, namelijk ongeveer 4
miljard. Daardoor ontstaat er in die jaarlijkse pot met geld een krapte
van nu 1,2 miljard naar 1,5 miljard of meer vanaf 2025. De oorzaak
hiervan is tweeledig. Er is voor de afgelopen jaren — let wel, vanaf
2013 — en voor de komende jaren geld geleend vanuit de toekomst.
Kasschuiven zorgen voor tekorten op de lange termijn. En er is sprake
van een grotere opgave dan verwacht. Dat is allemaal te lezen in de
begroting.
Bij het eerste punt is de vraag aan de minister waarom bij kasschuiven
geen rekening is gehouden met de tekorten die dat meebrengt en het werk
dat daarmee gedaan kan worden in latere jaren. Bij het tweede punt is de
vraag hoe dat heeft kunnen ontstaan. In 2019 is begonnen met het dieper
in kaart brengen van de budgetbehoefte voor vernieuwing en
instandhouding. De assetmanagementsystematiek hanteren we al 75 jaar.
Daarom ook de vraag of er nu wel voldoende zicht is op het areaal. In de
toelichting op het tekort wordt aangegeven dat er sprake is van onder
andere areaalgroei, plotselinge levensduureinde, zwaardere belasting,
stijging van kosten et cetera. Is hier dan ook sprake van
voortschrijdend inzicht?
Het advies aan de commissie is om bij de budgetbehoefte instandhouding
scherp te zijn op de nieuwe inzichten die nog niet zijn meegenomen bij
de validatie van PwC, zoals duurzaamheidseisen en cybersecurity. De
vraag aan de minister is hoe er in de toekomst met dergelijke
voortschrijdende inzichten omgegaan kan worden. Kan het ministerie
rekening houden met deze hogere budgetbehoefte in de fondsbegrotingen?
De lifecyclebenadering en de meerjarenfondssystematiek zouden hier een
goed handvat voor moeten zijn. Dat zijn de vragen over het tweede
punt.
Als we vooruitkijken om te spreken over oplossingen, dan rijzen ook nog
wat vragen. Is het assetmanagement nu echt op orde? Mijn ervaring leert
mij namelijk dat er veel aandacht wordt besteed aan regulier onderhoud
en nieuwe aanleg, maar dat de vernieuwingsopgaven als gevolg van
levensduureinde, de zogenoemde babyboomkunstwerken, een nieuw onderdeel
is, ook voor veel uitvoeringsorganisaties. Is de staat van deze
onderdelen van het hele areaal nu inzichtelijk, inclusief de hedendaagse
eisen die het stelt? Het is net al gememoreerd? Over welke periode wordt
assetmanagement bekeken? Is dat lang genoeg om rekening te houden met de
zogenaamde babyboomkunstwerken die allemaal aan de beurt komen,
bijvoorbeeld de komende tien jaar? Zijn de uitvoeringsinstanties
toegerust op de groei van het werk? Daarover is namelijk in de begroting
niets terug te vinden. Zijn er scenario's voor handen hoe omgegaan kan
worden met schaarste aan middelen, capaciteit of expertise?
De laatste vraag over dit onderwerp. Bij de behandeling van het
jaarverslag 2020 hebben de rapporteurs namens de commissie gevraagd om
een meerjarenplan instandhouding infrastructuur, om het structurele
tekort voor beheer en onderhoud en het uitgestelde onderhoud weg te
werken. Uw voorganger wilde dit toen overlaten aan een nieuw kabinet.
Ziet u inmiddels de urgentie van een dergelijk meerjarenplan, ook omdat
er een motie over is aangenomen?
Dan ga ik snel door naar de andere twee onderwerpen, allereerst de
verantwoording van beleid. Opvallend is dat in de begroting de koppeling
met beleidsdoelen te weinig wordt gelegd. Met andere woorden, er worden
vanuit beleid doelen neergezet en met geld dat daaraan gekoppeld wordt,
moeten deze doelen en daarmee de beleidskeuzes worden gehaald. Het zou
het beste zijn om te werken met concrete doelen en indicatoren in de
begroting: maximaal aantal ongevallen, doel is zus, stand in 2022 is zo
et cetera. Op strategisch niveau moet tevens een evaluatieagenda
verbetering brengen in deze koppeling. Aan die agenda dienen minimaal
het Mobiliteitsfonds, het Deltaprogramma, het Noordzeeakkoord, de Agenda
voor het Waddengebied, openbaar vervoer en spoor en de ontbrekende delen
van het beleid voor verkeersveiligheid toegevoegd te worden. De
strategische agenda is nog niet compleet, maar rommelig. Graag een
reactie hierop van de minister.
Het laatste korte onderdeel — dan zit deze inbreng erop — is de
herpositionering van de ILT. Per 1 januari 2022 wordt de ILT een
regulier dienstonderdeel in plaats van een agentschap. Over het
onderzoek hiernaar is de Kamer wel geïnformeerd, maar niet over het
besluit om hiertoe over te gaan. Kan de minister toelichten wat de
argumentatie is voor deze herpositionering en of er nog wijzigingen
optreden in de financiering of de onafhankelijke positie van de
ILT?
Tot zover mijn inbreng, voorzitter.
De voorzitter:
Dank, meneer De Groot. Heel netjes dat u ook de mensen van het ambtelijk
apparaat bedankt, met name van de Griffie. Daar zal iedereen zich bij
aansluiten. Ik kijk even naar de bewindspersonen. Ik weet niet of er nog
een korte schorsing gewenst is of dat we meteen door kunnen
starten.
Minister Visser:
Volgens mij kunnen we een deel van de vragen in algemene zin al
meenemen. Misschien zullen een paar vragen later terugkomen. We hebben
geprobeerd snel mee te schrijven met de heer De Groot. Maar zoals u zelf
aangaf, is dit een eerste reactie. Ik denk dat ook de Kamerleden daar
grif gebruik van zullen maken in hun inbreng. Ik stel voor dat we in
onze eerste termijn een paar van deze vragen zullen meenemen richting de
Kamer, ook omwille van de tijd en de snelheid.
Dank aan de rapporteur, de heer De Groot. Vanuit het verleden weet ik
hoe belangrijk het is, ook voor de Kamer zelf, om als vaste
Kamercommissie invulling te geven aan deze rol en ook hoe belangrijk het
is om steeds aandacht te blijven vragen, al denk je soms: hé, dit is al
eerder gezegd door voorgangers. Je ziet dat er steeds stappen worden
gezet, maar vaak is er nog meer nodig. De rapporteurs houden ons daar
scherp in. Dank ook aan de medewerkers en uiteraard de rapporteur zelf,
die hier tijd aan heeft besteed.
Ik denk dat u een groot deel van uw rapporteurschap terecht heeft
besteed aan de instandhoudingsopgave. Zoals u weet heeft het Kamerlid
Stoffer namens de SGP een motie ingediend die ons beiden verzoekt om
voor de begrotingsbehandeling nog met een laatste actueel inzicht te
komen, als het gaat om de staat van de instandhouding van de
infrastructuur. Dat zullen we doen. De komende week zullen we u de brief
toesturen, dus u zult nu van ons geen concrete cijfers horen. Wij
stellen voor dat we dat in die brief meenemen, zodat u die volgende week
tijdig kunt betrekken bij de begrotingsbehandeling. Maar in algemene zin
is het denk ik wel goed om stil te staan bij de vragen die de heer De
Groot heeft gesteld.
Hij vraagt terecht of kasschuiven wel een structurele oplossing zijn
voor het probleem dat zich voordoet. Nee, niet. Daar kunnen we kort en
duidelijk over zijn. Een kasschuif is gewoon het naar voren trekken van
geld dat in de toekomst vrijkomt voor een opgave die structureel van
aard is. Het is geen incidentele opgave. Dat heeft u ook kunnen zien in
rapporten die eerder met uw Kamer zijn gedeeld. In juni van dit jaar is
er nog een keer een brief over verschenen. U ziet dat het gevalideerde
tekort voor Rijkswaterstaat en ProRail gemiddeld gesproken — ik zeg heel
bewust "gemiddeld gesproken", want het kan jaarlijks fluctueren — 1,2
miljard is. Dat is geen incidentele opgave maar een structurele. Binnen
het huidige budgettaire kader, binnen het Mobiliteitsfonds, binnen alle
afspraken die er liggen, als het gaat om de projecten in de MIRT-fase —
of het nou gaat om een verkenning, realisatie of alles wat ertussen zit
— zijn er natuurlijk bestuurlijke en juridische afspraken gemaakt op dat
brede spectrum. Op deze manier is daarvoor gekozen. In de brief zullen
wij u ook meenemen in welke dilemma's dat met zich meebrengt. Terecht
geeft u aan dat we lenen uit de toekomst. Daarmee beperk je ook de
ruimte in de toekomst, omdat je die vrije investeringsruimte hebt
ingezet voor een structurele opgave voor instandhouding, vervanging en
renovatie. In die zin is het terecht wat u zegt. Om het scherp aan te
geven: wij vinden dit geen structurele oplossing. Misschien spreek ik
ook namens de staatssecretaris, want hij knikt. We zullen dit ook in de
Kamerbrief meenemen. Gelet op onze demissionaire status kunnen wij nu
geen grote besluiten nemen over hoe je dit structureel kunt oplossen,
binnen het huidige budget. Dan zou je moeten kiezen voor extra geld naar
instandhouding, maar dat gaat dan ten koste van bestaande projecten,
over alle modaliteiten heen. Dat is een beleidsrijke keuze die niet past
bij onze status op dit moment. Wij zullen u verder informeren over de
actuele stand op dat moment, zowel voor Rijkswaterstaat als voor
ProRail. Dat wil ik ook meegeven.
Een andere vraag van de heer De Groot was hoe het zo ver heeft kunnen
komen en of er voldoende inzicht in is op dit moment. Nou, we hebben
inzicht en we zijn er nog niet. U heeft in de rapporten van PwC en van
Horvat kunnen zien dat er ook verschil zit tussen Rijkswaterstaat en
ProRail. Wat Rijkswaterstaat betreft hebben wij u eind vorig jaar het
rapport over assetmanagement doen toekomen, waarin u kunt lezen dat we
een verbeterplan hebben ingezet waar we de komende vijf jaar aan werken.
De vraag was of we voldoende scherp inzicht hebben. Ja, we hebben het
inzicht. Wordt het steeds scherper? Ja. Het zal ook een momentopname
zijn die we naar uw Kamer sturen.
We hebben toegezegd dat we het in 2022, dus volgend jaar, extern laten
valideren, om te kijken wat de status of de stand van zaken is, of de
cijfers die we hanteren, nog steeds valide zijn, of die inmiddels
gegroeid zijn of misschien wel gekrompen. We hebben in die zin wel een
beeld, maar we werken daar nog aan. Volgend jaar hebben we de externe
validatie, dus dan kunnen we er iets meer over vertellen. In de brief
zullen we de stand van zaken, zoals wij die nu zien, met u delen, zodat
u daar ook inzicht in heeft.
Dan zullen we u ook een indicatie geven over de gestelde vragen rondom
cyberveiligheid, duurzaamheid, circulair, maar ook klimaatadaptatie. Dat
zijn deels nieuwe opgaven, zoals u terecht zei, dus het is logisch dat
die in het verleden niet zijn meegenomen, maar die moet je nu wel
structureel meenemen, ook in het kader van de "life cycle
costs"-benadering.
Er is gekozen voor een systematiek waarbij we uw Kamer meenemen in de
opgave die er ligt, door eens in de zoveel tijd extern te laten
valideren of onze aannames kloppen, als het gaat om de berekeningen die
we hanteren, en door jaarlijks de staat van de infrastructuur met uw
Kamer te delen. Daardoor kunt u er zicht op hebben en ons aanspreken op
hoe wij tot berekeningen komen. Door de externe toets kunt u zien of dat
voldoende hard is en of de laatste ontwikkelingen daarin zijn
meegenomen.
Ik denk dat u met deze systematiek, met de externe validatie erbij, ook
meer zekerheid krijgt waar u terecht om vraagt, als u vraagt of wij
voldoende rekening houden met externe ontwikkelingen die op ons afkomen.
Die kunnen we daarin borgen, zodat we dat ook kunnen doen. Uiteraard
geldt dat Rijkswaterstaat en ProRail gewoon hun reguliere inspecties
blijven uitvoeren. Op basis daarvan geven zij aan of er meer geld nodig
is voor de huidige infrastructuur, voor het ouderwetse in stand houden.
Wij zullen u daarover blijven informeren.
Dan de boeggolf van de grote vervangings- en renovatie-opgave, zoals u
zelf ook aangaf. We hebben in 2019 een laatste validatie laten
uitvoeren. We zullen in de Kamerbrief aangeven wat ons inzicht nu is.
Volgend jaar zullen we dat ook weer extern laten valideren. We weten dat
er de komende jaren een enorme boeggolf komt omdat heel veel bruggen en
ook stuwen en sluizen in de vaarwegen einde levensduur zullen bereiken.
Er zal de komende periode meerjarig structureel extra geld aan besteed
moeten worden om daar iets aan te doen. We zullen dat dus nog extern
laten valideren in 2022, om daar meer inzicht in te geven en om het
daarin ook mee te nemen. Maar ik denk ook dat het een terechte oproep
was in die brief, zoals u dat heeft gevraagd bij de begroting, om iets
meer inzicht te geven in de dilemma's die voor zullen liggen. Die
dilemma's zijn: wat heb je nodig voor beheer en onderhoud voor zowel
spoor als weg en vaarwegen, het watersysteem; en wat heb je nodig voor
de vervangings- en renovatieopgave, en wat zien we? U heeft daar ook een
technische briefing over gekregen, over de IMA, de Integrale
Mobiliteitsanalyse: wat zien we op ons afkomen qua nieuwe opgaven; als
je dat allemaal zou willen realiseren, waar loop je dan tegenaan, welke
afwegingen moet je dan ook maken? Wij zullen die afweging niet maken,
maar we zullen u wel meenemen in welk plaatje er dan zo uit komt te
zien, wat u dan ook kunt betrekken bij uw verdere afwegingen in
dezen.
Voorzitter. Dan was er ook een vraag van de rapporteur over de
uitvoeringsorganisaties: of die op dit moment voldoende geëquipeerd
zijn. Misschien kan de staatssecretaris zo meteen nog specifiek nog op
een paar ProRail-punten wat aanvullen, maar ik denk dat we dat anders in
de specifieke beantwoording doen. We hebben in ieder geval tot 2025 voor
zowel ProRail als Rijkswaterstaat de capaciteit afgestemd op de
pakketten die voorliggen; de "werkpakketten", zoals dat zo mooi heet.
Maar dat geldt tot 2025. We werken met een tijdshorizon van vijf jaar in
dezen. We zullen dit de komende periode dan ook moeten bepalen aan de
hand van het budget dat beschikbaar is voor de opgaven die gekozen
worden, voor instandhouding ja of nee — dat is natuurlijk aan het nieuwe
kabinet — alsook voor de nieuwe projecten. Welke capaciteit heb je dan
nodig? Wat betekent dat voor de omvang van beide organisaties, en vooral
ook de inhoud? Want nog even los van de omvang gaat het ook om de
inhoudelijke capaciteit die je daarvoor nodig hebt. Dus tot 2025 staat
er in ieder geval capaciteit voor Rijkswaterstaat in de boeken. Daarna
loopt ook de financiering daarvan terug. Dus als u zou zeggen "daar
willen we meer", dan zal daarvoor ook extra financiering geregeld moeten
worden. Daar kunt u in de begroting ook een paar dingen over
lezen.
Voorzitter. Dat was in hoofdlijnen een korte reactie. Ik denk dat er ook
nog wat inhoudelijkere vragen zijn gesteld, waar we wellicht zo meteen
nog op terugkomen. De vraag over verantwoording over het beleid is denk
ik ook een terugkerend punt in het gesprek met de Kamer. De systematiek
is natuurlijk aangepast, waarbij nu gekozen is voor datgene waar een
minister invloed op kan uitoefenen, waar je dan je indicatoren bij
zoekt. Mijn verzoek zou zijn om in gesprek met rapporteurs te kijken op
welke manier we een aantal beleidsdoelstellingen, die wel in de
begroting geformuleerd staan, kunnen koppelen aan hele specifieke
indicatoren, waardoor de Kamer meer inzicht krijgt in de gerealiseerde
prestaties. Ik vind het echt een gesprek met rapporteurs, om te kijken
waar de behoeften zitten. Uiteraard ligt de begroting er zoals die er
ligt. Dat zou dus betekenen: voor de begroting van volgend jaar. Dat
betekent dat we ook de tijd hebben om daar met rapporteurs naar te
kijken. Maar mijn ervaring is dat dat altijd in een soort tweespraak met
de rapporteurs op een goede manier tot stand kan komen, waarbij de Kamer
ook nadrukkelijk haar behoeften kan formuleren aan de hand van de
begroting. Dus ik zou vooral die toezegging willen doen richting de
rapporteur, om te kijken op welke wijze we daar invulling aan kunnen
geven. U heeft gezien dat de Strategische Evaluatie Agenda nog niet af
is, maar die kan ook helpen om een paar dingen wat duidelijker te maken,
zodat we uit de beleidsdoorlichting die we doen ook halen of die
beleidsinformatie wel of niet voldoende is, en wat we zouden moeten
aanpassen. Ik zou dat dan ook graag met de rapporteur, of wellicht — dat
zou fijn zijn — twee rapporteurs uit deze vaste Kamercommissie willen
bespreken. Als we dat zo doen, hebben we ook meerdere
invalshoeken.
De derde vraag, een terechte vraag, ging over de ILT. Er is in 2017 op
verzoek van Financiën een doorlichting geweest van de agentschappen,
waaronder de ILT, op de vraag: voldoet die eigenlijk wel aan de
voorwaarden voor een agentschap? Daar kwam uit van niet, en dat is ook
met de Kamer gedeeld. Aan de hand daarvan zijn we eigenlijk verdergegaan
met de vraag: als het niet voldoet aan de voorwaarden van een
agentschap, hoe zou je het dan ook anders kunnen inrichten? Eigenlijk
ziet u de uitkomst in de begroting staan, maar ik kan me voorstellen dat
voor de Kamer 2017 alweer een tijd geleden is, en dat die koppeling niet
direct wordt gelegd. Dus uiteraard ben ik bereid om de Kamer daar nader
over te informeren. Een terechte vraag van de rapporteur over die
onafhankelijkheid. Dat is juist de reden waarom we dat op een andere
manier organiseren. Zo wordt de opdrachtgeversrol die er nu in zit voor
de inspectie, eruit gehaald. Over de opdrachtgeversrol zou je iets
kunnen zeggen in het kader van onafhankelijkheid. Door die nu weg te
halen, borg je die onafhankelijkheid meer. Daarom biedt de ILT ook geen
producten en diensten aan die je weg kunt zetten in de markt en waarvoor
je volle tarieven kunt vragen. Dat was in 2017 de reden om hiernaar te
kijken en om het op een andere manier in te richten. Dat betekent dat
die onafhankelijkheid meer geborgd zal worden. Ik stel voor dat we de
Kamer daar iets meer in meenemen, ook weer in relatie tot het onderzoek
in 2017, zodat er iets meer duiding aan wordt gegeven. Want ik kan me
voorstellen dat je, als je het nu zo leest in de begroting, denkt: wat
is daar gebeurd?
Dat in hoofdlijnen in eerste instantie, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw de minister. Meneer de staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Dank u wel, voorzitter. Ik ga het heel kort houden, want volgens mij
heeft de minister de hoofdlijnen, die ook voor beide domeinen gelden,
goed geschetst, als ik kijk naar mijn verantwoordelijkheid rondom met
name het spoor. Natuurlijk zijn er verschillen, maar de onderliggende
rode lijnen zijn hetzelfde. Ook ik dank de heer De Groot en de mensen
die hem hebben ondersteund. Het feit dat we hier met een aantal
Kamerleden over deze … Het gaat om groot geld. Het is goed dat we dat
serieus met elkaar kunnen bespreken hier.
Laat ik er nog drie dingen over zeggen. Ik wil graag een uitroepteken
zetten achter ... De minister zei terecht dat de structurele tekorten
rond beheer en onderhoud deels met kasschuiven zijn opgevangen, gegeven
de beschikbare budgetten. De heer De Groot gaf volgens mij aan dat dit
een eindige strategie is. Dat is volgens mij ook een van de redenen
waarom de heer Stoffer die motie heeft ingediend, om daar meer zicht op
te krijgen. We komen dus voor de begroting samen met die toegezegde
brief.
Het tweede is dat er, hoewel de verschillen tussen de twee domeinen best
wel groot zijn, ook veel overlap of gelijksoortige problematiek is, ook
in hoe je daarmee omgaat. Natuurlijk is het anders. Bij achterstallig
onderhoud is bijvoorbeeld het vertrekpunt anders. Maar die beheer- en
onderhoudsopgave is gewoon heel groot, of het nu om spoor, wegen of
vaarwegen gaat.
Elke stand die wij u melden, is een tussenstand. Dat is ook relevant.
Dat is niet omdat wij geen controle hebben, maar omdat met dit arsenaal
aan projecten de realiteit wel is dat er, als je twee maanden verder
bent, altijd wel ergens nieuwe ontwikkelingen zijn. Dit zeg ik niet om
iets af te doen aan de cijfers die wij u melden, maar met deze
portefeuilleomvang en de organisatie van deze omvang is dat ook deels de
realiteit. Daar moeten we eerlijk over zijn. De minister zei dat wij u
steeds de meest actuele stand van zaken geven. Alleen, de realiteit is
dat er een paar maanden later altijd weer nieuwe ontwikkelingen zullen
zijn. Ik denk dat dat een inherent onderdeel is van hoe dit fonds en
deze grote infraprojecten werken. Het is goed om ons dat te realiseren,
denk ik. Dat is soms goed nieuws en soms slecht nieuws, als je niet goed
hebt geprogrammeerd.
Dat over die twee dingen, voorzitter. De meer specifieke vragen komen
vast nog in het vervolg.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer de staatssecretaris. Dan gaan we naar de eerste
termijn van de Kamer. Ik wil nog even melden dat de tweede termijn
meteen de motietermijn is. Dan dient u de moties in te dienen, als u dat
wenst. Er zijn vrij korte spreektijden in de tweede termijn, dus houd
daar wel rekening mee. Probeer zo min mogelijk overwegingen te hebben,
want anders komt u in de knel. Dat zeg ik nu al, zodat u daar rekening
mee houdt bij de voorbereiding van de moties. Dan geef ik als eerste het
woord aan meneer Minhas namens de VVD.
De heer Minhas (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Laat ik beginnen met het danken van de
rapporteur, onze collega Peter de Groot, voor zijn heldere toelichting
en zijn bevindingen, die hij uiteraard niet alleen maar met de
ondersteuning van de Griffie met ons heeft kunnen delen. Vandaag liggen
met name de technische aspecten van deze gigantische begroting voor. Het
zal u niet verbazen dat de VVD-fractie voor een heel groot deel de
bevindingen in de rapportage deelt, die collega De Groot zojuist heeft
toegelicht.
Voorzitter. Die bevindingen zorgen er wel voor dat mijn fractie zich op
onderdelen zorgen maakt over de toekomst van de infrastructuur in ons
land. We vinden het goed dat er een onderzoek ligt van PwC/Rebel waarin
is onderzocht wat de structurele budgetbehoefte is voor de
instandhoudingsopgave van wegen, bruggen, viaducten, vaarwegen en al dat
soort dingen meer in ons land. Tegelijkertijd zien we dat hierin niet
volledig is meegenomen wat de effecten zijn van ontwikkelingen op de
langere termijn. De minister noemde die zojuist ook al, zoals
duurzaamheidseisen, circulariteit en stijgende bouwkosten. Ik ben blij
dat ze zojuist al heeft toegezegd dat die inzichten er straks komen voor
de Kamer, maar ik zou toch graag willen zien wat dat handelingskader op
termijn is. Welke inzichten worden daarin meegenomen? Welke criteria
gaan we daar op termijn jaarlijks in meenemen? Ik kom zo nog op
bouwkosten, circulariteit en duurzaamheid. De minister voegde daar
zojuist klimaatadaptatie aan toe. Tot een aantal jaren geleden hadden we
dat soort zaken helemaal niet aan de orde, dus ik ben benieuwd wat de
criteria zullen zijn.
Ook zijn we benieuwd naar het verloop van het uitgesteld en het
achterstallig onderhoud. De komende jaren heeft dat flink wat invloed op
de rijks- en spoorinfrastructuur in ons land. Wat betekent dit tekort
volgens de minister en de staatssecretaris voor de projecten in het land
en welke oplossingen hebben Rijkswaterstaat, ProRail en IenW daar zelf
voor in gedachten? Worden hiervoor al scenario's uitgewerkt?
In vervolg hierop: in het verleden is soms regulier onderhoud niet
uitgevoerd omdat projecten niet altijd even goed in de markt konden
worden uitgezet. Daardoor ontstond onderuitputting. Wat doen we in dat
geval met die middelen? Gaan die dan terug naar Financiën of blijven ze
volledig behouden binnen de uitvoeringsorganisaties?
Verder zien we in de begroting kasschuiven. Daarmee vullen we weliswaar
gaten op, maar daardoor ontstaan natuurlijk wel weer gaten voor de
toekomst. Als het aan de VVD ligt gaan we geld dat voor infrastructuur
bedoeld is niet op de plank laten liggen. Ik wil van de minister weten
hoe ze dit soort situaties in de toekomst wil voorkomen. Hoe weten we
zeker dat het ministerie en de uitvoeringsorganisaties in staat zijn om
al het geld dat daadwerkelijk beschikbaar komt — en als het aan de VVD
ligt komt er geld voor beschikbaar — ook echt in de markt uit te zetten?
Want we spreken ontzettend veel partijen die zeggen de handjes
beschikbaar te hebben om dat werk te doen, maar zijn de
uitvoeringsorganisaties daar ook klaar voor? Aan geld op de plank hebben
we namelijk helemaal niets. De VVD wil dat er werk wordt gemaakt van
beter begroten en plannen, en hoort dan ook graag hoe de minister
daarmee aan de slag gaat.
Tot slot wil ik nog kort stilstaan bij de omvorming van ProRail tot een
zbo. Hoewel dit besluit controversieel is verklaard wordt nog steeds
afgekoerst op een beoogde ingangsdatum van 1 januari 2022. De VVD wil
graag weten of, kijkend naar de lichte stijging van de eenmalig geraamde
uitgaven die in de begroting zitten, die uitgaven mogelijk nog verder
zullen stijgen als de datum van 1 januari 2022 verder zal
opschuiven.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Minhas namens de VVD. Voor de mensen thuis die het
niet weten: met zbo wordt "zelfstandig bestuursorgaan" bedoeld. Ik geef
het woord aan de geachte afgevaardigde Alkaya namens de Socialistische
Partij.
De heer Alkaya (SP):
Voorzitter, dank u wel. Dank ook aan de rapporteurs, de ondersteuning en
de Griffie voor het goede werk dat ze hebben geleverd.
Ik heb in aanvulling daarop eigenlijk maar één vraag, maar die gaat wel
over een belangrijk onderdeel, namelijk de beschikbaarheidsvergoeding.
De afgelopen jaren en ook nu weer geven we daar goedkeuring aan, waarbij
we ervan uitgaan dat het openbaar vervoer in de regio in alle delen van
Nederland beschikbaar blijft.
Wij geven hier akkoord voor honderden miljoenen, in dit geval voor 112
miljoen euro, heel veel geld, om openbaarvervoerbuslijnen in stand te
houden. En toch zijn SP-afdelingen en SP-activisten in verschillende
delen van het land actie aan het voeren tegen het schrappen van
buslijnen. Als wij het kabinet vragen om er inzicht in te bieden, dan
zegt het kabinet: daar gaan wij niet over, wij hebben daar geen inzicht
in en wij weten niet hoeveel buslijnen er geschrapt zijn in het
afgelopen jaar.
In het onlangs gehouden tweeminutendebat over openbaar vervoer hebben we
wel met elkaar afgesproken dat een grootschalige, grofmazige afschaling
ongewenst is. Omdat we er zo veel geld aan besteden, vind ik het
belangrijk om er meer inzicht in te krijgen.
Dus mijn vragen aan het kabinet zijn de volgende. Hoe monitoren we of
die beschikbaarheidsvergoeding goed wordt besteed? Hoe monitoren we dat
er inderdaad geen sprake is van grofmazige afschaling in het openbaar
vervoer? Hoe maken we onderscheid tussen wat het kabinet dan noemt
optimalisatie, die altijd al plaatsvond, en het schrappen van
onrendabele buslijnen in de regio waar vervoerders al van af wilden,
waarbij ze een pandemie en de coronacrisis als smoes gebruiken? Dus
eigenlijk vraag ik meer inzicht, om de effectiviteit van die
beschikbaarheidsvergoeding te beoordelen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Alkaya namens de Socialistische Partij. Dan gaan we
nu luisteren naar de inbreng van Democraten 66, vertegenwoordigd door
het lid Hagen.
Mevrouw Hagen (D66):
Dank, voorzitter. Ik wil ook heel graag beginnen met een woord van dank
aan de rapporteur, aan de ondersteuning en uiteraard ook aan de
ambtenaren. We weten hoeveel uren en hoeveel werk er verzet wordt om
überhaupt tot een begroting te komen. Dus heel veel dank.
Voorzitter. Dit is het eerste WGO met een Mobiliteitsfonds. Dat is een
goede ontwikkeling, omdat we op die manier kijken naar mobiliteit in
brede zin, in plaats van dat we alleen spreken over nieuwe projecten.
Maar onze spoor-, weg- en waterinfrastructuur is hard toe aan onderhoud.
D66 vindt het naar voren halen van een groot aantal investeringen in het
beheer en onderhoud een noodzakelijke greep, maar nog geen structurele.
Wanneer lopen we het uitgestelde onderhoud uit 2020 in? Ook bij ProRail
zien we een structureel tekort. Wat zijn de geschatte kosten en de
risico's bij Rijkswaterstaat en ProRail als we de vertragingen in
onderhoud niet inlopen?
Voor de Kamer is het belangrijk dat duidelijk meetbare doelen,
evaluaties en risico's inzichtelijk zijn. Voor deze risico's vroeg de
Kamer vorig jaar al duidelijke indicatoren of het afwegingskader. Kunnen
deze indicatoren, het afwegingskader, met de Kamer worden gedeeld?
Voorzitter. Deze begroting kent naast infrastructuur ook nog een andere
grote uitdaging: klimaatverandering. We staan er als land dat
grotendeels onder het zeeniveau ligt, eigenlijk te weinig bij stil. Maar
afgelopen zomer werd door de overstromingen in Limburg, en ook door het
meest recente signaal van het KNMI, dat de stijging van de zeespiegel
naar boven bijstelt, nog maar eens duidelijk hoe kwetsbaar Nederland is
voor de verandering van klimaat. Welke impact heeft dat op onze
infrastructuur en waterstaat? Ik onderstreep de oproep van onze
rapporteur van harte. Inzicht is nodig.
Voorzitter. Zonder goed onderhoud aan bijvoorbeeld onze waterkeringen of
een duidelijk budget voor waterverdeling zijn we niet klaar om deze
uitdagingen het hoofd te bieden. Deze klimaatadaptieve uitdaging maar
ook de nieuwste digitale systemen en cybersecurity worden onvoldoende
genoemd in het jaarlijkse indicatieve tekort. Hoe groot wordt het tekort
voor 2022 geschat? Kan dit structureel in de begroting worden
opgenomen?
Ten slotte de circulaire economie, van statiegeld op flesjes tot een
percentage gerecycled materiaal per product. Maar de begroting stelt ook
dat we investeren in de opschaling van bijna marktrijpe initiatieven.
Dat is een cruciaal element als we vervolgstappen willen zetten naar een
circulaire economie. Kan ons een duidelijk overzicht worden verschaft
waaruit blijkt waar het geld voor circulaire economie nu precies aan
wordt uitgegeven? Kunnen we inzicht krijgen in hoe het budget in
verhouding staat tot de plannen uit het rijksbrede uitvoeringsprogramma
Circulaire Economie?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Hagen namens Democraten 66. Ik stel voor dat we nu
schorsen. Ik heb daarover stiekem al overleg gehad met de minister, maar
ik kijk nu ook even naar de minister. Ik stel een schorsing van iets
meer dan tien minuten voor. Kunt u zich daarin vinden?
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Dat laatste is fijn, al is het maar omdat u ervoor heeft gezorgd dat ik
de stappenteller mag aanzetten op zoek naar onze onmisbare medewerkers
in dit pand.
De voorzitter:
Zeker. Vandaag krijgt u iets meer tijd. We schorsen tot 17.50 uur. Tot
zo meteen.
De vergadering wordt van 17.37 uur tot 17.58 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder met het wetgevingsoverleg naar aanleiding van het
begrotingsonderzoek Infrastructuur en Waterstaat. Ik geef graag het
woord aan mevrouw de minister.
Minister Visser:
Dank u wel, voorzitter. De aanwezige Kamerleden hebben in de lijn van de
rapporteur een paar kritische vragen, een aantal heel specifieke vragen,
over de instandhouding gesteld. Ik zal proberen om het kort te houden en
niet al te veel in herhaling te vervallen, maar ik zal soms ook
verwijzen naar de Kamerbrief die er nog aankomt, zoals ik ook richting
de rapporteur heb gedaan. Dan kunt u daar deze week ook kennis van
nemen.
Voorzitter. Laat ik beginnen met de VVD, die aangaf hoe belangrijk
infrastructuur is. Ik denk dat u daar met ons twee niet over hoeft te
discussiëren. Dat onderkennen we. Als je kijkt naar de lijstjes van de
beste infrastructuur ter wereld, zit Nederland altijd in de top drie.
Dat willen we graag zo houden, maar er ligt een opgave voor ons op het
gebied van instandhouding. Kijk ook naar de demografische ontwikkelingen
en de woningbouwopgave die er ligt. Er zijn forse opgaven, zowel op de
nieuwe kant, dus de aanleg op alle modaliteiten, personenvervoer maar
ook goederenvervoer, als op de instandhouding. Daar zijn keuzes in
nodig.
Mevrouw Hagen en de heer Minhas vroegen allebei naar een soort
afwegingskader. Ik denk dat dat echt nog een discussie met uw Kamer is:
waar hecht je het meeste belang aan als het gaat om de verhouding tussen
instandhouding en nieuw? Hoe wil je daar invulling aan geven als je ook
ambities hebt om woningbouw en locaties te ontwikkelen? En welke
afweging wil je dan daarbinnen maken? Ik denk dat dat ook een gesprek is
voor de Kamer en straks met het nieuwe kabinet, ook aan de hand van het
nieuwe Mobiliteitsfonds. Mevrouw Hagen zei terecht: we sturen niet meer
op mobiliteit, maar op oplossingen. Volgens mij is een van de
belangrijke vraagstukken straks: wat is het toekomstbeeld voor
mobiliteit in Nederland? En twee: hoe wil je het afwegingskader in het
Mobiliteitsfonds vormgeven als het gaat om het toekennen van gelden? Dat
betekent ook iets voor de discussie die we met bestuurders hebben in de
regio, in de bestuurlijke overleggen MIRT. Hoe wil je die koppelen aan
verstedelijkingsopgaven? Hoe wil je die koppelen aan klimaatadaptatie?
Hoe wil je die koppelen aan het op een goede manier mogelijk maken van
goederenvervoer? Hoe wil je die koppelen aan economische ontwikkeling?
Dat zijn denk ik allemaal criteria die er opgelegd kunnen worden. Dat is
echt een discussie. Wellicht is er volgende week vanuit de Kamer al een
schot voor de boeg bij de begrotingsbehandeling, om er van gedachten
over te wisselen. Maar dat is in ieder geval heel breed.
Dan, om het even terug te brengen: mevrouw Hagen en de heer Minhas
vroegen hoe we dat nu doen. Zoals gezegd zijn we in kaart aan het
brengen wat we op dit moment weten over de instandhouding en de
achterstanden daarin. Volgend jaar vindt de externe validatie daarin
plaats. De keus die wij nu steeds maken, is vrij primair, namelijk
veiligheid. Daar staan wij voor. Als we keuzes maken voor wat we als
eerste doen, dan zijn het altijd die opgaven waar de veiligheid in het
geding komt of in het geding dreigt te komen en waar je op tijd bij moet
zijn. Dat geldt zowel voor de veiligheid op de bruggen, of dat nu
spoorbruggen of wegenbruggen zijn, als voor waterveiligheid. Daar vroeg
mevrouw Hagen terecht naar. Dat is de primaire afweging die we op dit
moment maken.
De tweede is hinder. Waar zit de meeste hinder op dit moment als het
gaat om instandhouding? Waar ondervind je direct consequenties op het
gebied van beheer, onderhoud, vervanging en renovatie? Waar ontstaat de
meeste hinder? Dat is dan de tweede afweging die wij op dit moment
maken, als het gaat om keuzes maken in het budget dat we nu beschikbaar
hebben om dat te kunnen doen.
Zoals wij aangaven in de eerste termijn in reactie op de rapporteur …
Die vroeg namelijk ook hoe de uitvoeringsorganisaties werken. Hebben die
wel voldoende capaciteit? Kunnen ze het eigenlijk wel aan? De heer De
Groot vroeg er als rapporteur naar. De heer Minhas zei ook dat hij
signalen krijgt vanuit de markt dat men wel klaarstaat, maar dat er nog
niet direct een opdracht komt. Er zitten twee dingen achter. Aan de ene
kant is het ook een kwestie van het totale budget. Dat is wat onze
voorgangers met kasschuiven voor 2022 en 2023 hebben opgelost, in de zin
van het budget gelijk laten zijn. Maar dat is natuurlijk geen
structurele oplossing. Dat betekent dus dat je daarna naar beneden gaat.
Voor partijen als Rijkswaterstaat en ProRail, die met een
vierjaarstermijn werken als het gaat om het wegzetten van de
werkzaamheden in de markt, betekent het dat zij dat nu niet kunnen. Ze
kunnen nu alleen maar verplichtingen aangaan voor het komende jaar, de
komende twee jaar, terwijl marktpartijen natuurlijk zicht willen hebben
op een wat langere termijn, zodat ze hun werkzaamheden kunnen afstemmen
en kunnen inschrijven op aanbestedingen. Dan weet je hoe je je mensen
kunt inzetten. In het rapport van PwC en het rapport van Horvat en Rebel
Group leest u dat acht jaar een goede tijdshorizon zou zijn voor zowel
Rijkswaterstaat als ProRail om invulling te geven aan een
instandhoudingsopgave. Zo kunnen ze hun werkzaamheden op een goede
manier inplannen en heeft de markt een bepaalde zekerheid dat er
werkzaamheden komen. Uiteraard weet men niet wie dat wint en op welke
manier. Op die manier kun je je werkzaamheden zo kostenefficiënt
mogelijk uitvoeren. De heer De Groot vraagt of die kasschuiven werken.
Voor de korte termijn werken ze, maar voor kostenefficiency en ook
richting de markt, zeg ik tegen de heer Minhas, zou je het anders
willen. Het kan kostenefficiënter als je een langeretermijnperspectief
weet te geven. Dat verklaart misschien ook waarom u geluiden hoort
vanuit de markt dat er geen antwoord komt over daadwerkelijk werk.
Dat is ook een antwoord op de vraag van mevrouw Hagen. U vroeg ook naar
Rijkswaterstaat en de tekorten. In december 2020 is er een uitgebreide
Kamerbrief gestuurd waarin staat dat er een budgetbehoefte is van tussen
de 2,1 miljard en 2,4 miljard voor de korte termijn en tussen de 2,3
miljard en 2,6 miljard per jaar voor de jaren daarna. Op basis daarvan
wordt in het rapport geconcludeerd dat Rijkswaterstaat gemiddeld 1
miljard per jaar tekortkomt. Dat is overigens volgens prijspeil 2019.
Het is altijd relevant om dat in dit soort discussies te melden. Voor
ProRail gelden andere cijfers. Wellicht gaat de staatssecretaris daar
nog op in, maar wij zullen u nog verder informeren, ook over wat
klimaatbestendigheid, cyberveiligheid en duurzaamheid doen. Wij zullen u
in de brief een eerste indicatie geven van de bedragen waaraan wij
denken voor zowel ProRail als Rijkswaterstaat, met de kanttekening dat
die bedragen nog niet zijn gevalideerd door bijvoorbeeld een externe
partij. Met die slag om de arm zullen wij u daar komende week over
informeren.
Mevrouw Hagen vroeg naar concrete voorbeelden. Bij klimaatverandering
moet u denken aan wat dat betekent voor de bodem en alles wat we daarin
moeten doen. Dat heeft natuurlijk heel erg te maken met het
Deltaprogramma dat we uitvoeren, maar ook met het klimaatbestendig maken
van de wegen en de spoorwegen door een watertoevoer toe te voegen. Het
gaat om heel praktische zaken bij projecten die kostenverhogend zullen
werken. Bij cyberveiligheid gaat het niet alleen maar om het beschermen
tegen daadwerkelijke cyberaanvallen, maar ook om het maken van de slag
naar smart mobility en smart shipping, om het mogelijk maken van een
aantal nieuwe ontwikkelingen die nieuwe mogelijkheden in de markt
creëren.
De heer Minhas vroeg naar de onderuitputting van het fonds. Wat gebeurt
er met dat geld? Dat is het voordeel van de fondssystematiek: wij mogen
dat meenemen naar een volgend jaar. Onderuitputting betekent niet dat
dat geld is verdwenen. Dat is ook de reden dat wij werken met een forse
overprogrammering. Uw Kamer heeft daar vorig jaar om gevraagd, volgens
mij met een motie van de VVD en GroenLinks. De heer Dijkstra en mevrouw
Kröger, die volgens mij deze week weer terugkomt als Kamerlid, hebben
gevraagd om de overprogrammering nog forser op te schroeven, zodat er
geen onderuitputting plaatsvindt. U hoeft niet bang te zijn dat wij geld
weg hoeven te geven. Als er geld doorschuift naar een volgend jaar, dan
is er wel al een bestemming voor. Het valt dus niet vrij voor
bijvoorbeeld de instandhouding van een vaarweg of iets anders.
Even kijken of ik daarmee alle vragen heb beantwoord. Er waren nog
vragen over uitgesteld onderhoud en wat dat betekent. Dat betekent
eigenlijk wat ik net als dilemma schetste. Eigenlijk wil men vier jaar
vooruit plannen, maar met de kasschuiven die zijn gedaan, kun je nu voor
bijvoorbeeld Rijkswaterstaat plannen tot 2023. Dat betekent dat ze dan
al rekening moeten gaan houden met werkzaamheden die ze moeten gaan
doorschuiven naar 2023. We hadden eind vorig jaar 1,2 miljard aan
uitgesteld onderhoud, maar iedere keer dat je niet voldoende geld hebt
voor de instandhouding, gaat dat uitgestelde onderhoud oplopen. Dat
betekent vertraging in de werkzaamheden die je op de planning had staan.
Dat zal dan ook oplopen. Eind vorig jaar was het 1,2 miljard. Ik
realiseer me dat dit geen fijn nieuws is, niet voor de Kamer, maar
vooral niet voor degenen die gebruik moeten maken van al die
modaliteiten.
Mevrouw Hagen vroeg om de beleidsdoelen duidelijker op te schrijven. Ik
kijk even naar haar of ik de vraag zo goed begrijp. Dat is ook een
toezegging aan de heer De Groot: ik zou de Kamer echt willen vragen om
de komende periode te gebruiken om aan de hand van de begroting en de
beleidsdoorlichtingen die er al liggen, te bekijken hoe wij een aantal
indicatoren kunnen aanscherpen, ook gelet op het feit dat de
bewindspersonen rapporteren over datgene waarvoor zij
verantwoordelijkheid kunnen dragen. Ik zal in de Kamerbrief binnenkort
informeren over de hinderaanpakken, want we hebben een forse
instandhoudingsproblematiek en dat betekent dat we meer hinder gaan
creëren. We hebben daar nu één indicator voor bepaald, namelijk de
hoeveelheid files die veroorzaakt worden door wegwerkzaamheden. Maar kun
je dat niet wat specifieker maken, zodat je wat meer redeneert vanuit de
weggebruiker? Daar willen we de komende periode naar kijken. Er staan
een paar beleidsdoorlichtingen op de rol, die ook naar uw Kamer komen.
Ik denk dat we aan de hand daarvan met de rapporteurs die er zijn,
kunnen kijken hoe we de begroting kunnen aanscherpen op de
prestatie-indicatoren die allemaal zijn opgeschreven.
Volgens mij heb ik hiermee de vragen beantwoord. Anders hoor ik het wel
in tweede termijn.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw de minister. Ik kijk even naar de leden. Zijn uw
vragen afdoende beantwoord of zijn er mogelijk nog vragen, op- of
aanmerkingen, nabranders? Geen uitbranders, want de minister is een gast
hier, dus dat gaan we niet doen. Meneer Minhas, VVD.
De heer Minhas (VVD):
Dank aan de minister voor de heldere beantwoording. Ik wil op één punt
nog een korte verduidelijkende vraag stellen. Wordt er ook gewerkt aan
scenario's op basis van het beperkte budget dat er momenteel is? De
minister zei te prioriteren op basis van beleid, van veiligheid en
hinder, maar zijn er ook nog scenario's voor de projecten die er zijn?
Hoe gaan we de projecten die we toch al wilden uitvoeren met het
beperkte budget alsnog proberen te realiseren? En schuiven daardoor
projecten op de langere baan? Dat is eigenlijk de vraag.
Minister Visser:
Dat wordt denk ik het dilemma dat wij volgende week aan de hand van de
brief met u gaan bespreken. Wij gaan u daarin inzichtelijk maken wat op
dit moment de stand van zaken is als het gaat om de
instandhoudingsopgave die voorligt, wat dat budgettair betekent en welke
opties je dan hebt. Je kunt zeggen: die accepteer ik en daarmee
accepteer je bijvoorbeeld een lagere kwaliteit. Een lagere kwaliteit
betekent nog meer uitgesteld onderhoud en daarmee nog meer kans dat je
bijvoorbeeld een sluis nog maar één keer per dag opendoet, waardoor het
scheepvaartverkeer er niet doorheen kan. Over dat soort heel concrete
dingen moet je het dan hebben. Dat kan een uitkomst zijn.
Het kan ook zijn, zoals u terecht zegt, dat je naar projecten gaat
kijken. Alleen, we hebben projecten die in de verkenningsfase zitten en
projecten waar gelukkig de schop al de grond in is gegaan of waar ergens
een damwand wordt geslagen. De laatste projecten ga je waarschijnlijk
niet stopzetten, met alle consequenties van dien. Daartussen heb je
alles wat bestuurlijk en juridisch verplicht is. Wij gaan niet met een
lijst van projecten komen, maar we gaan u wel deze twee uitersten
schetsen. Als er geen geld bij zou komen — de staatssecretaris en ik
hebben al aangegeven dat wij kasschuiven niet als structurele oplossing
zien — zul je toch ergens aan een van beide knoppen moeten gaan draaien.
Dat vergt dan per definitie een politieke discussie met de Kamer.
Daarbij is het goed dat u in het MIRT-programma kunt zien wat er in de
verkenningsfase zit en wat in de realisatiefase. Mijn oproep zou zijn:
laat wat er in de realisatiefase zit, vooral gerealiseerd worden, want
als u daarmee zou stoppen, zou dat heel veel geld kosten.
Voorzitter, dat zijn de smaken.
De voorzitter:
Dank voor uw beantwoording. Meneer Minhas knikt tevreden. Dan kunnen we
naar de staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Dank u wel, voorzitter. Ik had vier blokjes: de vraag van mevrouw Hagen
over circulaire economie en de budgetten, de vraag van de heer Alkaya
over de beschikbaarheidsvergoeding en de mogelijke afschalingsrisico's
en de vraag van de heer Minhas en mevrouw Hagen, naar ik meen, over hoe
het zit met de kosten bij de zbo-omvorming, en een vraag over het
uitgesteld onderhoud, die in de inbreng van de rapporteurs zat, namens u
allen, en ook in de vragen van de heer Minhas en mevrouw Hagen.
Laat ik met het laatste beginnen: als je geen extra geld hebt, zal je
keuzes moeten maken. Voor iets opnieuw maken om de kwaliteit te
verbeteren, bijvoorbeeld een nieuwe spoorlijn, is er nog incidenteel
geld. Bij beheer en onderhoud gaat het om een structurele rekensom die
je elk jaar opnieuw moet doen. Als je eenmalig iets extra bijbouwt, moet
je ook zorgen dat je het in de toekomst niet alleen goed kunt
onderhouden, maar waarschijnlijk ook een keer vervangen. Met al dat
soort dingen moet je rekening houden.
Wij komen op zo kort mogelijke termijn met de brief waar de minister
naar heeft verwezen. Bij het spoor kom je dezelfde dilemma's tegen. Uit
het feit dat wij deze brief gaan sturen, kunt u afleiden dat het beeld
er in onze optiek niet vrolijker op is geworden. Dat leidt tot een
aantal fundamentele vragen, omdat je niet over de middelen beschikt voor
alle ambities voor kwaliteit, het onderhoudsniveau en nieuwe
uitdagingen, bijvoorbeeld vervoer over het spoor. We zitten nu nog in de
naweeën van corona, maar elke toekomststudie laat zien dat er ook groei
zit in het gebruik van het spoor. Als het gaat om goederenvervoer over
het spoor hebben we ook grote ambities in het kader van het ontlasten
van de weg en de klimaatopgave.
In de afgelopen jaren heeft mijn voorganger, specifiek voor het spoor,
ook geprobeerd met kasschuiven te zorgen dat we de gaten konden dichten,
net als bij Rijkswaterstaat. Maar dat is een eindige strategie. Wij
hopen u alle informatie te bieden, met de kennis die we nu hebben, deels
nog niet gevalideerd. Dat geldt ook voor ProRail. Dan weet u wat de
huidige stand is van de boeken en welke keuzes en dilemma's er zijn. Wij
vinden het belangrijk dat dat nu gewoon open in het publieke of
politieke debat zit.
Er was nog een specifieke vraag over hoe het zit, als je naar het spoor
kijkt. In het verleden werd gesteld dat er geen sprake is van uitgesteld
onderhoud bij spoor. Wat je daar had was niet budgettair gedreven, zoals
bij Rijkswaterstaat, waar gewoon niet het geld was om het onderhoud te
doen, maar het waren vaak bewuste keuzes van ProRail om iets te schuiven
in de ritmes van onderhoud, omdat men dat beter vond. Die keuzes waren
niet budgettair gedwongen maar inhoudelijk vanuit de expertise van
ProRail.
Ik denk dat daar één uitzondering op is, waar mevrouw Hagen aan
refereerde, en dat is de Rotterdamse haven. Daar zie je echt een
onderhoudsproblematiek die we in de brief getalsmatig zullen benoemen.
Daar zit ook een opdracht. Sinds 2012 heeft ProRail een intern programma
om die onderhoudsachterstanden eerst in kaart te brengen en dan weg te
werken. Dat zal de komende jaren moeten gebeuren en dat is een hele
klus, niet alleen budgettair maar ook om voor elkaar te krijgen en om te
zorgen dat er kwaliteit is. Met de preciezere bedragen zullen we dit ook
opnemen in de brief in reactie op de aangenomen motie-Stoffer. Dat over
de instandhouding van het spoor.
Dan vroeg de heer Minhas naar de omvorming van ProRail. Klopt het dat de
kosten stijgen met het uitstel? De onderliggende vraag was of 1 januari
2022 nog wel reëel is. U hebt het wetsvoorstel controversieel verklaard.
Als ik een klein beetje reken, is de kans dat dit nog gaat lukken niet
groot. Misschien zullen wij ons nog voor de begroting bij u melden. Wat
mij betreft zullen we het geld een jaar moeten doorschuiven. Dat zullen
we netjes bij nota van wijziging doen. Er hangen eenmalige
transitiekosten mee samen die vooral boekhoudkundig van aard zijn; hoe
je dingen met belasting en zo verwerkt. Het lijkt me dat uw inschatting
voor de hand ligt dat het wetsvoorstel niet voor 1 januari 2022 door
beide Kamers zal zijn behandeld. Daar zullen wij ook richting de
begroting nog op handelen.
De heer Minhas vroeg of het dan ook steeds duurder wordt. Twee dingen
daarover. Er zijn twee manieren waarop de dingen anders zijn dan het
jaar daarvoor. De eerste is dat we onder een zeer complexe
belastingafrekening vandaan gaan — excuseert u mij voor de techniek,
voorzitter. Geraamde bedragen gaan dan over de vennootschapsbelasting,
dividendbelasting, herzienings-btw, waarvoor je een eenmalige afrekening
moet doen. Dat geld zou je anders op een ander moment ook krijgen, maar
dat doe je dan nu eenmalig bij de omvorming van zelfstandig
bestuursorgaan ProRail. En we hebben altijd afgesproken dat die
eenmalige afrekening plaatsvindt op de daadwerkelijk verschuldigde
bedragen, die we waarschijnlijk ook pas echt na de omvorming exact
kunnen vaststellen. En omdat het bijvoorbeeld bij de btw-afrekening gaat
om herzienings-btw, met vooraftrek, over een periode van negen jaar van
een project, en dat project er dan net uit of in valt als dat alles een
jaar opschuift, kunnen die btw-bedragen fluctueren. Dat is het eerste
waarom die bedragen kunnen veranderen: omdat die belastingritmes
veranderen; heel technisch. Het tweede is dat ook de waarde van wat we
overdragen, toeneemt. Omdat we gelukkig nog elk jaar — en dat is op zich
toch goed nieuws — meer investeren in het spoor dan dat we erop
afschrijven, gaat de waarde van de geraamde bedragen van de
vermogensbestanddelen omhoog. En dat leidt ertoe dat, als je het een
jaar uitstelt, het een soort duurder wordt, omdat we wat meer waard
zijn, en dat aan het spoor overdragen. Dus dat zijn de twee redenen
waarom die twee bedragen fluctueren.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Minhas.
De heer Minhas (VVD):
Dank voor de toelichting, of het antwoord. Ik heb een hele concrete
vraag hierover. Als ik het goed begrijp, kan het dus zijn dat op het
moment dat de omvorming van ProRail tot een zbo verder opschuift, de
kosten verder kunnen toenemen. Is de staatssecretaris geholpen op het
moment dat de Kamer de omvorming tot een zbo niet meer controversieel
zou verklaren, dus als we het controversieel verklaren van ProRail
zouden opheffen?
Staatssecretaris Van Weyenberg:
U krijgt hier drie verschillende antwoorden op. A: daar gaat u echt zelf
over. En ik vind het niet mij passend ... Dat ik in dat wetsvoorstel
geloof, mag helder zijn, anders hadden we het niet ingediend. Twee:
zelfs als we het nu zouden behandelen, denk ik dat 1 januari heel kort
dag wordt, zo zeg ik eerlijk. Dus dat gaat er altijd omheen. Dan drie. U
formuleerde het als: het wordt duurder. Dat zou ik één slagje willen
nuanceren. Kijk, de afspraak is ook dat de kosten ... Uiteindelijk is
dit echt een kwestie van op welk moment in de tijd je die fiscale dingen
doet, en ook dat het budgetneutraal in de rijksbegroting komt. We hebben
ook afgesproken, gewoon in goed overleg met Financiën, dat reizigers en
vervoerders geen last gaan hebben van een jaar eerder of later. Daar
moet ik ook gewoon eerlijk in zijn. Ik bedoel, hoe eerder, hoe beter wat
mij politiek betreft, maar vervoerders of reizigers hebben geen last van
later. Het is echt een boekhoudkundige exercitie, die ook zo zal worden
gedragen. En het wordt in die zin dus niet duurder. Het goede nieuws is
dat we dan eigenlijk steeds meer spoorvermogen overdragen, waardoor het
in de boekhouding inderdaad om grotere bedragen gaat. Maar het is niet
zo dat het in zichzelf een kostbaardere operatie wordt.
Voorzitter. Dan stelde de heer Alkaya een vraag: u hebt nu heel veel
geld gestoken in de beschikbaarheidsvergoeding, maar hoe weet ik nu
zeker dat u daar value for money voor krijgt - of hoe zeg je dat: waar
voor uw geld? Kijk, bij het verkrijgen van de beschikbaarheidsvergoeding
is altijd afgesproken dat er geen grofmazige afschaling moet
plaatsvinden. Dat zei de heer Alkaya ook terecht. En de basisprincipes
van beschikbaarheid en veiligheid van het ov, ook als een duurzame
mobiliteitsvorm waar we — denk ik — hier allemaal in geloven en het
belang van inzien, mochten daarbij niet in het geding komen. Dat leidde
soms ook tot meer precieze afspraken. In 2020 moest het gewoon een
volwaardige dienstregeling zijn, met in principe geen afschaling. En
vanaf 2021 mocht je die optimaliseren. Ik ga zo precies op de vraag van
de heer Alkaya in. Je mocht die dus afschalen als dat nodig was om
break-even te kunnen spelen, want de vergoeding is niet volledig. Die is
93% of 95%, waarbij de realiteit is dat bij bus, waar de situatie vaak
financieel ook precairder was, eerder en vaker 95 voorkwam, en die 93
meer bij spoor. Dat is ook om er een beetje om recht aan te doen dat er
zeker bij bus vaak gewoon een minder rendabele concessie was, om het
maar even zo te noemen. En dus ook voor 2022 een dienstregeling
vergelijkbaar met 2021. In die beschikbaarheidsvergoeding zit ook dat,
als de reizigersaantallen onverhoopt lager blijven dan we nu ramen, dan
ook de beschikbaarheidsvergoeding gewoon wordt betaald over het geleden
minder aantal reizigers van de vervoerders. Dus dat bedrag is nu onze
beste inschatting. Als het meer is, wordt dat vergoed. Als het minder
is, hoeven we minder te vergoeden; dat hopen we, denk ik, allemaal. Maar
hier zit dus ook geen budgettaire druk meer op. Als het meer is — en dat
is ook de afspraak met het ministerie van Financiën — dan wordt dat
vergoed. Dat is natuurlijk ook belangrijk voor de vervoerders en de
concessieverleners. Het loopt tot september volgend jaar. Het systeem is
primair decentraal. Er zijn enkele landelijke concessies met Waddenveren
en de NS. Tussen decentrale overheden en vervoerders worden jaarlijks
afspraken gemaakt over de dienstregeling, ook nu. Ik vind het wel
belangrijk om dat primair daar te laten. Zij kunnen veel beter dan ik
inschatten hoe je met een buslijn regionaal wil omgaan. Dus die primaire
verantwoordelijkheid ligt daar.
Is mijn beeld nu dat er toch grofmazig wordt afgeschaald? Nee. Dat zou
ook in strijd zijn met de afspraken. In het Nationaal Openbaar Vervoer
Beraad is afgesproken dat ze wel per ov-concessie een transitieplan
moeten opstellen. Dat transitieplan krijgen we de komende weken en
zullen we op 1 december bespreken in dat Nationaal Openbaar Vervoer
Beraad met de concessieverleners. Maar ik wil waar het gaat om een
regionale concessie niet zelf als landelijke politiek op de stoel gaan
zitten van de concessieverlener.
Zijn er lokaal ook minder lijnen? Ja. Ik ga een voorbeeld noemen en dat
heeft ook betrekking op wat ik eerder op Kamervragen van de collega van
DENK heb geantwoord. Dat ging over avond- en nachtdiensten in Rotterdam.
Dat was midden in de lockdown en tijdens de avondklok. Dat er toen
minder bussen reden en er geen nachtnet was, daar kan ik mij wel iets
bij voorstellen, maar dat is natuurlijk niet het type voorbeelden waar
de heer Alkaya op doelt. Hij vroeg namelijk of dit een beetje als smoes
wordt gebruikt om inperkingen die men al langer wilde doen, nu toch
stiekem te doen. Dat heb ik niet als algemeen beeld. Ik heb ook nog geen
signalen van lokale concessiehouders dat zij daar tegenaan lopen. Maar
wij krijgen die transitieplannen en dan zullen we daar natuurlijk goed
op letten, want het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn wat de heer
Alkaya schetst. Dat er ultiem geoptimaliseerd wordt, zoals dat overigens
altijd gebeurt tussen concessieverlener en vervoerder, ook los van de
coronasituatie, is wel iets wat ik daar zou willen laten. Ik wil ook
niet op de stoel gaan zitten van de regionale overheden die deze
concessies doen. Zoals gezegd, krijgen we dus die plannen. Nadat we die
besproken hebben, zal ik de Kamer ook laten weten hoe die
transitieplannen eruitzien. Of die op elke specifieke zorg van de heer
Alkaya antwoord geven, denk ik niet, maar ik weet dat zowel de heer
Alkaya als velen van ons ook in die lokale politiek
volksvertegenwoordigers hebben zitten die lokaal goed kijken of wat daar
gebeurt al of niet wenselijk is. Dit is ook wel een beetje de
rolverdeling tussen de landelijke politiek en de regionale
concessieverleners en die zou ik hier ook wel willen respecteren.
Nogmaals, grofmazige afschaling mag niet. Daarom zijn er die
transitieplannen die wij natuurlijk ook zeer goed zullen bekijken.
De voorzitter:
De heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Het probleem is nou juist dat wij als Tweede Kamer moeten afgaan op het
beeld van de staatssecretaris. Wij kunnen niet controleren of er geen
grofmazige afschaling plaatsvindt. Als ik daar in de feitelijke
vragenronde vragen over stel, krijg ik als antwoord: dat beeld hebben we
niet of we kunnen dat niet onderbouwen. Nu zegt de staatssecretaris: het
is niet mijn beeld dat dat gebeurt. Maar volgende wek gaan we debatteren
over de voortzetting ervan. Natuurlijk, wij gaan er waarschijnlijk
allemaal goedkeuring aan geven omdat we niet willen dat het ov
afgeschaald wordt. Maar het was een partijgenoot van de staatssecretaris
die constant hamerde op de doelmatigheid en rechtmatigheid van uit te
geven belastinggeld en om het goed met elkaar uit te discussiëren
voordat we dat geld uitgeven. Dus ik wil dan wel van de staatssecretaris
weten hoe hij zelf gaat beoordelen of er daadwerkelijk grofmazig is
afgeschaald of niet. Of blijft het bij dat gevoel van hem?
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Nu doet de heer Alkaya tekort aan wat ik net zei. Ik heb gezegd dat we
de transitieplannen nog krijgen en dat de lokale en regionale
concessieverleners natuurlijk zullen gaan kijken of ze waar voor hun
geld krijgen. Dus laten we niet de kracht van de regionale en lokale
volksvertegenwoordigers onderschatten. Bovendien krijgen we die
transitieplannen nog. Nogmaals, tot op dit moment heb ik geen enkele
aanwijzing dat er sprake is van grofmazige afschaling.
De voorzitter:
Meneer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Is het dan zo dat in die transitieplannen een beeld komt te staan van
wat die afschaling, van wat de optimalisatieslag is geweest? Mijn beeld
is dat het niet alleen maar een optimalisatie is geweest. Maar stel dat
het schrappen van die buslijnen alleen maar een optimalisatie is
geweest, komt dat dan in die transitieplannen te staan? Zo ja, was het
dan niet goed geweest dat we die voor de begrotingsbehandeling hadden
ontvangen? We hebben daar ook meerdere malen om gevraagd. Natuurlijk
stelt de staatssecretaris die niet zelf op — de concessieverleners en de
vervoerders gaan dat samen opstellen — maar ik ga volgende week wel dat
debat met hem aan. Ik weet nu niet of dat instrument effectief is
geweest of niet.
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Laten we ons realiseren wat een fantastische prestatie het openbaar
vervoer heeft geleverd door de hele coronacrisis heen, door zo veel
mogelijk het openbaar vervoer te laten rijden, ook voor al die mensen
die dat om bijvoorbeeld naar hun werk te gaan zo ontzettend nodig
hadden. Dat waren mensen die naar een ziekenhuis gingen om te werken.
Dat waren mensen die naar scholen gingen om te werken. Dus laten we niet
doen alsof we dat niet weten. We hebben gezien hoe het openbaar vervoer
in hele moeilijke tijden overeind is gebleven. En de oproep was juist,
ook van de concessieverleners: maak nou zo snel mogelijk duidelijk of je
dat doorzet. Dat was overigens ook een brede oproep van de Kamer: ga nou
door, zodat het ov niet grofmazig hoeft te worden afgeschaald. Daarom
hebben we ook heel bijtijds gezegd dat met dezelfde regels als in het
afgelopen jaar, we ook in 2022 de eerste negen maanden die
beschikbaarheidsvergoeding behouden. Ik heb de afgelopen twee jaar echt
geen enkele indicatie gehad dat die regeling niet effectief is geweest.
Die heeft gedaan wat die moest doen.
De heer Alkaya noemt een aantal hele specifieke zorgpunten. Wat betreft
de transitieplannen: ik denk niet dat die worden vastgesteld tot op het
niveau van een halte, dat die mate van precisie erin zit. Maar dat vind
ik ook echt iets voor de concessieverlener en de lokale vervoerders. Zij
moeten erop letten of zij waar voor hun geld krijgen. Wij hebben een
noodmaatregel in werking gesteld, waarbij we heel veel geld hebben
besteed om het openbaar vervoer in de lucht te houden in een tijd dat de
reizigersaantallen dramatisch naar beneden gingen. Ik denk dat iedereen
heeft kunnen zien dat dat er in de praktijk ook toe heeft geleid dat we
het openbaar vervoer op het niveau hebben kunnen houden dat we hadden
beoogd. Of dan elke keuze die lokaal is gemaakt, ook het enthousiasme
van de heer Alkaya heeft? Dat is niet het geval, denk ik. Maar het nut
van die beschikbaarheidsvergoeding staat voor mij echt totaal niet ter
discussie.
De heer Alkaya (SP):
Wat mij betreft ook niet. Wat wel ter discussie staat, is de hoogte
ervan. Ik vind in algemene zin dat ik altijd het nut moet kunnen
beoordelen. Dat vind ik gewoon als volksvertegenwoordiger. Maar als ik
dan in de inhoud duik: ik twijfel daar eigenlijk ook niet aan. Ik
twijfel er wel aan of 95% genoeg was. En dat wil ik kunnen inschatten.
Ik zou best een amendement kunnen indienen om dat op te hogen naar 100%.
De staatssecretaris geeft nu aan: die 95% was de vergoeding, dus we
moesten ook optimaliseren. Wij hadden er ook voor kunnen kiezen om het
100% te vergoeden. Daar hebben we niet voor gekozen. Het dagblad Trouw
heeft een ronde langs de vervoerders gemaakt en daarover op 26 juli een
artikel gepubliceerd. Die vervoerders geven aan dat om en nabij 10% van
de buslijnen volgend jaar zou kunnen verdwijnen. Dus als ik dat signaal
krijg en weet dat onze SP-afdelingen daar actie tegen voeren, dan zou ik
dat ook graag hier in het debat uitgewisseld hebben op basis van
cijfers, zodat ik misschien een amendement kan indienen om die
beschikbaarheidsvergoeding 100% te maken. Kan de staatssecretaris zich
daar iets bij voorstellen?
Staatssecretaris Van Weyenberg:
De discussie over de hoogte van die vergoeding is volgens mij ook bij
het debat over de invoering ervan gevoerd. De heer Alkaya noemt 95%. Het
was toen 93% of 95%, afhankelijk van de inschatting van de concessie, en
een stuk uit optimalisatie. Dat is inderdaad een bewuste keuze. De heer
Alkaya zegt dat hij een andere regeling had gewild. Maar de vraag die
hij mij stelde was een andere. Dat was de vraag: is uw beeld dat er
sprake is van het gewoon radicaal in de dienstregeling ingrijpen onder
het mom van corona? Ik meen dat hij daarbij het woord "smoes" gebruikte.
Dat is niet mijn beeld. Ik krijg die transitieplannen. Ik zal u ook
laten weten wat daarin staat. En nogmaals, een van de afspraken is dat
we in 2022 ten opzichte van 2021 geen additionele afschaling in beeld
hebben. Volgens mij heb ik dat net ook al gezegd. Dus dan val ik ook een
beetje in herhaling.
De heer Alkaya (SP):
Tot slot dan. Dan heb ik al mijn vier interrupties aan dit belangrijke
onderwerp besteed. Wij hebben het hier over bedrijven. We hebben het
over buitenlandse bedrijven, zelfs buitenlandse staatsbedrijven als het
gaat om Arriva, waar wij dus Nederlands belastinggeld aan overmaken. Als
wij dan zoveel honderden miljoenen overmaken en een vergoeding van
minder dan 100% een reden voor die bedrijven is om te zeggen "wij gaan
die onrendabele lijnen in al die provincies schrappen; we moeten nu
eenmaal van de staatssecretaris optimaliseren, want we krijgen maar 95%
vergoed", dan kan de staatssecretaris het mij niet kwalijk nemen als ik
meer inzicht daarin vraag voordat we doorgaan op de huidige koers.
Misschien moeten we meer gaan vergoeden. Misschien moeten we er met
hardere afspraken voor zorgen dat bepaalde lijnen in stand blijven en
moeten we met de concessieverleners of die vervoerders in gesprek. Ik ga
hier in de volgende termijn een motie over indienen, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat is al aangekondigd. Meneer de staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Dat was volgens mij vooral een mededeling. Nogmaals, laten we er wel
voor oppassen dat we onrecht doen aan de gigantische prestaties in het
openbaar vervoer. Ik vind het beeld dat marktpartijen daar met
dollartekens in hun ogen aan het afschalen waren echt geen recht doen
aan wat er is gebeurd. Nogmaals, over elke lijn en elke keuze kun je een
debat voeren, maar het basisbeeld is en blijft wat mij betreft dat er in
Nederland buitengewoon knap werk is gedaan door alle vervoerders, bus,
spoor en tram, in heel zware tijden. En wat de motie van de heer Alkaya
betreft: ik zal er eerst goed naar luisteren voordat ik daar wat van
vind.
Voorzitter. Dat brengt mij bij de vraag van mevrouw Hagen.
De voorzitter:
Er zijn eerst nog twee interrupties, van mevrouw Hagen en meneer
Minhas.
Mevrouw Hagen (D66):
Ik wil een lans breken voor mijn collega van de SP met betrekking tot de
bereikbaarheid en ov-concessies, even los van de opmerkingen over de
Arriva's en zo, want daar neem ik dan weer direct afstand van. Maar ik
denk wel dat het heel goed is om te bekijken welke doelen je wilt
bereiken. Omdat we nu naar een Mobiliteitsfonds gaan, willen we
natuurlijk naar mobiliteit in zijn geheel kijken. Er wisselen nu
concessies van maatschappijen, waarbij er ook steeds weer nieuwe bussen
komen, et cetera, et cetera. Misschien kan dat op meerdere plekken toch
nog eens bekeken worden. Dus ik wil een lans breken voor het betoog over
bereikbaarheid, mobiliteit en de vraag of de beschikbaarheidsvergoeding
het juiste middel is of dat we misschien ook naar de voorwaarden moeten
kijken. Dan heb ik het helemaal niet over kijken op halteniveau — maar
dat heb ik de heer Alkaya ook niet horen zeggen — maar wel over bij
concessies kijken naar het in- en uitchecken in plaats van naar
woon-werkverkeer. Ik denk dat daar echt nog wel iets voor te zeggen
valt. Vandaar even meer deze lans dan een vraag.
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Volgens mij ging de discussie ook niet over of ik waarde hecht aan
regionaal vervoer. Dat er in concessies geld op wordt toegelegd, is
juist omdat we dat zo belangrijk vinden. Daarom betalen we ook, los van
de beschikbaarheidsvergoeding, om ervoor te zorgen dat het zo
belangrijke openbaar vervoer overal is, ook in regio's en ook met minder
rendabele lijnen. Maar dat zijn wel afwegingen, ook van de lokale
vervoersautoriteiten, die daar keuzes in maken. Ik zie in die zin dus
ook geen enkele tegenstelling tussen wat mevrouw Hagen zegt en wat
ikzelf heb gezegd. De vraag was hier alleen: is er onder het mom van
corona maar even breed gesnoeid, terwijl men dat eigenlijk toch al wilde
om misschien extra winst te maken? Nou, dat is gewoon niet mijn beeld.
Dat was wat ik bij de heer Alkaya proefde. En ultiem: juist omdat we het
zo belangrijk vinden dat het openbaar vervoer overal goed geregeld is,
wordt er ook geld beschikbaar gesteld voor het openbaar vervoer, ook op
niet-rendabele lijnen. Dat is volgens mij precies hoe wij het systeem
hebben ingericht. Maar ik waak er wel voor om hier als landelijke
overheid, omdat ik de beschikbaarheidsvergoeding heb, helemaal op de
stoel te gaan zitten van regionale politici en bestuurders die die
keuzes maken.
De voorzitter:
Mevrouw Hagen? Nee. Meneer Minhas.
De heer Minhas (VVD):
Horende wat de heer Alkaya zegt, wil ik me eigenlijk aansluiten bij de
staatssecretaris. Niemand heeft er belang bij dat we lucht vervoeren.
Heel veel bussen, ook in de regio, rijden leeg heen en weer, in de
coronatijd en voor de coronatijd. Natuurlijk vindt de VVD het ook
ontzettend belangrijk dat de regio's ontzettend goed bereikbaar zijn,
maar ik vind het iets te makkelijk als we hier uitspreken dat er
partijen zijn die heel veel winst maken en dat dat ten koste gaat van de
bereikbaarheid van de regio's. De beschikbaarheidsvergoeding is op een
heel goede manier ingezet. Ik denk dat de regionale politici ontzettend
goed in staat zijn om een afweging te maken en vervolgens te besluiten
op welke manier regionale lijnen ingezet kunnen worden. Ik vind het
eigenlijk te ver gaan als wij als landelijke politici op de stoel van
lokale politici gaan zitten, om te bepalen welke haltes al dan niet in
stand gehouden moeten worden.
De voorzitter:
Er werd niet echt een concrete vraag gesteld, geloof ik.
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Dan ga ik door met het laatste onderwerp, dat van een totaal andere orde
was, namelijk de circulaire economie. Mevrouw Hagen vroeg: waar kan ik
een wat uitgebreidere uitsplitsing vinden van de besteding van de
middelen voor de circulaire economie? Daar zat nog een vraag onder,
namelijk of die middelen eigenlijk wel afdoende zijn. Ze zei het
indirect, maar die heb ik erin geproefd. Wij hebben de actualisatie van
het uitvoeringsprogramma op 18 oktober aan de Kamer gestuurd. In
paragraaf 2.5 hebben wij geprobeerd om in een tabel alle verschillende
vormen van voeding van geld voor circulaire economie inzichtelijk te
maken. Dat kan zijn uit de klimaatenveloppes, Urgendapakketten en geld
op de IenW-begroting zelf. We hebben ook geprobeerd aan te geven wat we
met dat geld doen. Dat is altijd belangrijk als je belastinggeld
uitgeeft. Als dat nou aanleiding geeft tot nadere vragen, als u dat
heeft gelezen, dan hoor ik dat graag, want dan wil ik dat met liefde nog
aanvullen.
Een onderliggende vraag was hoe die middelen zich verhouden tot de grote
doelen die we hebben voor circulair. Daar legt mevrouw Hagen de vinger
op de zere plek, misschien iets te dramatisch geformuleerd. Het is
natuurlijk waar dat we hele grote doelen hebben, oplopend tot 100%
circulair in 2050. Als je naar de begroting kijkt zie je vrij veel
incidentele financiële middelen, maar de structurele middelen nemen
mettertijd af in omvang. Zoals ik in het voorwoord ook heb proberen aan
te geven: als wij deze grote ambitie willen waarmaken — het Planbureau
voor de Leefomgeving heeft ons daar ook op gewezen — dan moeten er nog
wel drie tanden bij. Als mevrouw Hagen dan vraagt of ik mij een beetje
zorgen maak dat ik dan meer moet doen met minder middelen, is het
antwoord ja.
Om deze ambitie te bereiken is een bredere beleidsintensivering gewoon
noodzakelijk, denk ik. Dat blijkt ook uit de PBL-studie. Hoe je dat dan
precies ingeeft, is misschien meer iets voor mijn opvolger, maar het is
waar dat er een spanning zit tussen de grote ambitie en toch een dalende
budgetlijn, in de wetenschap dat we de transitie naar een circulaire
economie echt niet alleen met geld hoeven op te lossen. Het gaat wat mij
betreft om verplichte percentages recyclaat, bijvoorbeeld bij textiel;
daar pleiten we ook voor in Europa. Het gaat wat mij betreft ook om
betere beprijzing, zodat je nieuwe schaarse grondstoffen ook meer
beprijst dan hergebruik, zodat je de zakelijke businesscase van de
circulair economie beter maakt. Het Versnellingshuis dat we samen met
VNO-NCW doen, laat zien dat je ondernemers ook echt kunt helpen om die
stap te zetten.
De spanning waar mevrouw Hagen aandacht voor vraagt, herken ik. Die
roept ook wel echt een aantal vragen voor de toekomst op. Ik hoop
hiermee alle vragen van uw Kamer te hebben beantwoord.
De voorzitter:
Zijn de leden het daarmee eens? Ik zie iedereen instemmend knikken. Dan
kunnen we meteen doorgaan met de tweede termijn. Ik neem aan dat de
leden klaar zijn met de moties en dergelijke. Dan geef ik graag als
eerste het woord aan de heer Minhas namens de VVD.
De heer Minhas (VVD):
Voorzitter. De VVD-fractie is erg tevreden met de beantwoording en heeft
geen moties voor de tweede termijn. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Alkaya, u had al een motie aangekondigd.
De heer Alkaya (SP):
Zeker. Laat ik beginnen met die voor te lezen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er verspreid over heel Nederland buslijnen geschrapt
worden;
van mening dat dorpen en regio's buiten de grote steden ook goed
bereikbaar moeten blijven met het openbaar vervoer, en dat de
coronacrisis dit niet nadelig mag beïnvloeden;
overwegende dat er veel geld beschikbaar wordt gesteld voor de
beschikbaarheidsvergoeding;
verzoekt de regering het voorzieningenniveau in het stads- en
streekvervoer beter te monitoren en de Kamer te informeren over de
hoeveelheid door corona uitgevallen buslijnen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Alkaya.
Zij krijgt nr. 11 (35925-XII).
De heer Alkaya (SP):
En daarnaast sprak de staatssecretaris over die transitieplannen. Ik
vraag me af wanneer de Kamer die mag ontvangen.
De voorzitter:
Als u zo vriendelijk zou willen zijn om de motie aan onze trouwe bode te
geven, dank u wel. Mevrouw Hagen, D66.
Mevrouw Hagen (D66):
Voorzitter. Ik zal geen moties indienen. Wel veel dank aan zowel de
staatssecretaris als de minister voor de beantwoording en het inzicht.
Er komen weer een hoop brieven aan die we binnenstebuiten zullen
keren.
Ik onderstreep ook een oproep die ik zeker niet in een motie kan vatten.
Het belang van de circulaire economie is door onze staatssecretaris weer
eens onderstreept. Ik denk dat juist in het belang van de transitie ook
een goede doorkijk gegeven moet worden in de financiële positie voor een
circulaire economie. Als we bepaalde bedrijfsketens, bijvoorbeeld in de
textielindustrie, willen herstellen in Nederland, vraagt dat gerichte
investeringen, ook op langere termijn, zodat bedrijven daadwerkelijk die
overstap kunnen gaan maken. Daar heb ik dus zorgen over, maar dat is
niet in een motie te vatten. Ik houd de vinger aan de pols en ik lees uw
brieven met veel interesse.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Hagen, namens D66. Onze bode is met gezwinde spoed
met de motie ertussenuit. We moeten even een paar minuten schorsen,
zodat u de motie kunt ontvangen. Laten we schorsen tot 18.50 uur.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen het wetgevingsoverleg iets eerder, want wij hebben een heel
snelle bode. En bovendien komt de staatssecretaris nu ook heel snel met
zijn appreciatie.
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Dank, voorzitter. Ik dank mevrouw Hagen nog even voor haar oproep en de
lans die zij brak in haar tweede termijn voor de circulaire
economie.
Voorzitter. Dat brengt mij bij de motie op stuk nr. 11 van de heer
Alkaya. Ik heb gekeken naar zijn jaloersmakende handschrift. Ik kom bij
hem in training, maar dat geheel terzijde. Ik loop zijn motie toch even
langs, want ik vind het belangrijk. Dat dorpen en regio's ook buiten de
grote steden goed bereikbaar moeten zijn, ben ik van harte met de heer
Alkaya eens. Juist vanwege het belang daarvan hebben we ook in
coronatijd heel veel geld, zeer goed besteed geld, gebruikt om het
openbaar vervoer ook in die periode in de benen te houden. Dat is vol
overtuiging door mijn voorganger gedaan. Er is ook al tot volgend jaar
september zekerheid gegeven dat we, wat er ook gebeurt met de
reizigersaantallen, die vergoeding van tussen de 93% en 95% doorzetten,
juist omdat wij dit zo belangrijk vinden. Daar dus geen misverstand
over.
Het verzoek is om beter te monitoren en te informeren over de
hoeveelheid door corona uitgevallen buslijnen. Die motie ga ik vanwege
de bevoegdheden toch ontraden. Ik heb u toegezegd wat ik ga doen. Wij
praten over die transitieplannen en ik zal u dat na dat overleg melden.
De regel daarbij is geen grofmazige afschaling. Ik heb, nogmaals, geen
indicatie van grofmazige afschaling. Ik zal het ook expliciet vragen,
ook in dat overleg, aan de partijen. Overigens zouden dan de
concessieverleners ogenblikkelijk een heel stevig gesprek moeten gaan
voeren, want dan zou er niet zijn voldaan aan de voorwaarden. Nogmaals,
ik heb daar geen indicatie voor, maar ook zij zien dan dat aan hun
burgers niet de diensten worden verleend waarvoor zij de concessies
hebben gegeven.
Dit ga ik dus allemaal wel doen, maar u vraagt om een veel preciezere
monitoring. Daarmee zou ik, vind ik, onvoldoende recht doen aan het
stelsel. Dan zou ik alle regio's moeten vragen om een heel gedetailleerd
overzicht te maken van elke lijn en dat naar mij te sturen. Ik ga daar
niet over. Daar gaan zij over en dat vind ik niet passen in een
decentraal stelsel. Als u dat wilt, kunt u twee dingen doen. U kunt er
inderdaad voor kiezen om te zeggen: ik wil überhaupt geen optimalisering
en ik wil gewoon 100% vergoeden. Dat is een valide argumentatie van de
heer Alkaya. Daar heeft het kabinet — toen was ik daar nog geen
onderdeel van, maar ik sta daar wel voor — heel bewust niet voor
gekozen. Dat is volgens mij ook echt uitgebreid met uw Kamer gewisseld.
Het tweede wat u kunt zeggen, is: ik wil een centraal stelsel waarin de
staatssecretaris bij al die concessies de bepalende partij is. Dat is
niet het systeem dat wij hebben en waar ik voor zou gaan. Daarom ontraad
ik die motie.
De voorzitter:
Meneer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Dank voor de uitgebreide behandeling van de motie. Waardering daarvoor,
maar de staatssecretaris blijft zeggen: ik heb geen signalen dat er
grofmazig wordt afgeschaald. Is het niet andersom? Zou hij niet willen
weten of er grofmazig wordt afgeschaald? Is dit zijn instelling bij al
het geld dat hij uitgeeft? Gaat hij er altijd van uit dat het effectief,
efficiënt, doelmatig en doelgericht is, tenzij het tegendeel is bewezen?
Wil hij niet automatisch of uit zichzelf weten … Is hij niet intrinsiek
gemotiveerd om daar wat meer inzicht in te krijgen? Het is toch veel
geld waar wij het hier over hebben.
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Daarom is er ook regelmatig bestuurlijk overleg, ook met alle
concessieverleners. Er zijn vele uren aan deze
beschikbaarheidsvergoeding besteed, juist op verzoek van alle regionale
concessieverleners om dat heel tijdig kenbaar te maken, zodat zij met
hun vervoerders afspraken konden maken voor 2020, voor 2021 en nu ook
voor 2022. We weten een boel, maar wat we níét weten … Ik vind het niet
de rol van de landelijke overheid om op de stoel van die regionale
concessieverleners te gaan zitten. Dat vind ik niet gepast. Ik heb zelf
voor het eerst zo'n overleg gevoerd en hoorde vooral: wij zijn heel blij
met de middelen tot volgend jaar. Die zijn keihard nodig. Dat zeggen
vervoerders en de vervoersautoriteit. Die middelen zijn heel hard nodig
om de boel in de lucht te houden. We zien de reizigersaantallen
herstellen, maar ook voor volgend jaar hebben we nog zorgen, want die
aantallen zijn echt nog niet op het niveau van ooit. Ik heb echt niet
het beeld dat ik daar zat met allemaal lokale overheden die vonden dat
hun contacten met de vervoerders niet goed gingen, maar ik ben
systeemverantwoordelijk.
Er mag geen grofmazige afschaling plaatsvinden. Dat is een voorwaarde
voor het geld dat ik hiervoor beschikbaar heb gesteld aan de regionale
overheden en ook volgend jaar weer beschikbaar wil gaan stellen. Maar
nogmaals, ik wil echt niet op de stoel van de concessieverleners gaan
zitten. En dat is toch een beetje wat er onder de vraag van de heer
Alkaya ligt. Maar dat kan, hè: dan maak je er gewoon een nationaal
stelsel van; dan gaan wij op IenW veel mensen aannemen; dan gaan we weer
alle concessies doen; dan gaan we precies over alle informatie die we
dan inderdaad moeten hebben, zoals de heer Alkaya zegt, besluiten. Maar
dat is niet hoe het in het systeem zit. En nu ik de
beschikbaarheidsvergoeding heb, wat natuurlijk een heel uitzonderlijk
instrument is, zou ik niet de verantwoordelijkheidsverdeling, die we
bestuurlijk in Nederland hebben afgesproken rond het openbaar vervoer en
de concessies, willen doorbreken. En natuurlijk, dat belastinggeld wordt
buitengewoon goed besteed; daar ben ik echt van overtuigd. Maar dat weet
de heer Alkaya volgens mij ook, als hij met enige lokale bestuurder of
vervoerder praat over hoe zij het openbaar vervoer hiermee echt in de
lucht hebben gehouden in een tijd ... En ja, er reden af en toe ook wel
lege bussen, zeg ik tegen de heer Minhas. Ik was het met zijn
systemische punt volledig eens. Maar dat hebben we ook gedaan omdat we
wilden dat er voor iemand die een uur later naar zijn werk ging, om in
een ziekenhuis of school te werken, toch een bus reed. Maar we hebben na
2020 ook wel gezegd: enige optimalisatie mag, maar je mag — nogmaals —
niet grofmazig afschalen. En ja, dat is het.
De voorzitter:
De aller-, allerlaatste vraag van de heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
De allerlaatste vraag, voorzitter, tot slot. De staatssecretaris doet
een beetje alsof ik om heel gedetailleerde informatie heb gevraagd. Ik
heb om enig inzicht gevraagd. Ik heb die feitelijke vraag gesteld, en ik
heb als antwoord gekregen: we weten het gewoon niet. Dus ik vroeg het
niet op halteniveau, die informatie, maar om enig inzicht. Ik had één
getal, zoveel procent daling, al op prijs gesteld, maar dat weet de
staatssecretaris blijkbaar niet.
Tot slot: ik had hem een vraag gesteld over de transitieplannen, wanneer
we die kunnen verwachten.
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Ja. Ik heb volgens mij twee dingen gezegd: dat ik in december dat
overleg voer op basis van het transitieplan en dat ik u daarna zal
informeren, met de transitieplannen. En mijn streven is dit
kalenderjaar, of net het begin van het volgende. Excuus, ik meende dat
ik dit had benoemd, maar het is goed dat de heer Alkaya mij daar nog
even aan herinnert. Dus voor de kerst. Ik heb in een ander
commissieverband de commissieleden, onder anderen de heer Grinwis, ook
al kerstlectuur beloofd. En aangezien ik hieruit opmaak dat de heer
Alkaya alle transitieplannen gaat lezen, wens ik hem ook een vruchtbare
kerst.
De voorzitter:
En ik neem aan: vóór de kerst 2021.
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Voorzitter, wat een wantrouwen. Maar u hebt helemaal gelijk.
De voorzitter:
Dank u wel. Voordat ik het wetgevingsoverleg ga sluiten: allereerst
wordt over de motie van de heer Alkaya volgende week dinsdag 2 november
gestemd.
Er zijn ook nog wat toezeggingen gedaan, dus als iedereen even goed
meeluistert of het goed geformuleerd is:
Nog vóór de plenaire begrotingsbehandeling ontvangt de Kamer de brief over het meerjarenplan instandhouding infrastructuur. Dat is naar aanleiding van de motie van het lid Stoffer van de SGP.
Minister Visser:
Voorzitter, het is de stand van de infrastructuur. Dat is anders dan het
meerjarenplan, dat verwijst naar de motie van de heer Alkaya, die hij
volgens mij eerder heeft ingediend op dit punt. Dat is weer iets anders.
Dit is echt de staat van de infrastructuur.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat wordt allemaal genoteerd. De tweede toezegging:
De Kamer ontvangt een brief over de kosten voor klimaatadaptatie en duurzaamheidsbevordering, en de budgetten voor ProRail en Rijkswaterstaat.
Ik had dan ook graag geweten wanneer, als dat kan.
Minister Visser:
Dat zit in diezelfde brief, voorzitter. Dus dat is gewoon de staat van
de infrastructuur, waarin we een actueel inzicht zullen geven op dit
soort dossiers, voor zowel ProRail als Rijkswaterstaat, met daarbij de
kanttekeningen door zowel de staatssecretaris als mijzelf gemaakt: dat
het geen gevalideerde bedragen zullen zijn. Maar dat zal dus deze week
nog zijn, vóór de begrotingsbehandeling.
De voorzitter:
Dus in diezelfde brief, en nog deze week. Dank u wel, mevrouw de
minister. Dat is ook genoteerd.
De Kamer ontvangt een brief over de aanpak van hinder en de indicatoren daarvoor.
Ook daarvoor had ik graag geweten wanneer.
Minister Visser:
Ik ga mijn best doen voor vóór de begrotingsbehandeling, voorzitter. Ik
ga mijn best doen.
De voorzitter:
Maar "mijn best doen" is natuurlijk een relatief begrip.
Minister Visser:
Voor de begrotingsbehandeling.
De voorzitter:
Ja, dus in ieder geval vóór de begrotingsbehandeling. Dank u wel.
Minister Visser:
Maar mocht dat later worden: we hebben ook nog een overleg MIRT, denk
ik, waar dat ook ... Maar zo snel als mogelijk; ik probeer voor de
begrotingsbehandeling.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw gulheid, mevrouw de minister. Dan de laatste:
De Kamer ontvangt de uitkomsten van het gesprek met het Nationaal OV Beraad, het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad, over de transitieplannen in het kader van de beschikbaarheidsvergoeding. En daarbij is zojuist toegezegd dat dat komt voor kerst 2021.
Staatssecretaris Van Weyenberg:
Dat klopt helemaal, voorzitter. En volgens mij heb ik net verteld dat ik
dan bij de brief waarin ik mijn beeld schets over die transitieplannen,
u met een link of zo denk te gaan verwijzen naar de transitieplannen
zelf, want anders ben ik u echt zo'n stapel papier aan het doen
toekomen. Ik zal zorgen dat ze vindbaar zijn. Ik moet het ook even
checken met de concessiehouders. Mijn streven is maximale transparantie,
maar ik denk dat ik u geen plezier doe door u vijf loodgieterstassen te
sturen. Ik zal het proberen met links naar een website waar het vindbaar
is. We komen er nog op terug hoe we dat zo dienstbaar mogelijk kunnen
doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik denk dat we er langzaam een eind aan kunnen breien. Er
zijn geen nabranders meer, of zo. Iedereen is tevreden. Allereerst dank
ik de mensen die thuis hebben gekeken of geluisterd via het digitale
kanaal. Ik dank ook de minister, de staatssecretaris, hun linker- en
rechterhanden en hun ambtelijk apparaat. Ik dank speciaal de rapporteur.
Bedankt voor uw inzet en ook dank aan uw ambtelijk apparaat; u heeft ze
zelf ook al bedankt. Ik bedank natuurlijk ook de leden die aanwezig
waren, de Dienst Verslag en Redactie, onze trouwe en supersnelle
Kamerbode vandaag en ook onze trouwe griffier. Ik wens iedereen een
gezegende maaltijd en een behouden thuiskomst.
Sluiting 18.57 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 12 (2021-2022) van 26 oktober 2021 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |