Verbetering vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand
Rechtsbijstand
Brief regering
Nummer: 2021D41140, datum: 2021-11-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31753-246).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 31753 -246 Rechtsbijstand.
Onderdeel van zaak 2021Z19178:
- Indiener: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-11-04 14:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-11-17 14:30: Procedures en brieven (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-04-21 13:10: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
31 753 Rechtsbijstand
Nr. 246 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 november 2021
In de Ontwerpbegroting 2022 heeft het kabinet € 154 miljoen extra uitgetrokken voor de verbetering van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand. In deze brief ga ik in op hoe dat, in lijn met scenario 1 van het rapport van de commissie-Van der Meer, gerealiseerd zal worden.
Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie van de Kamerleden Van Nispen (SP) en Azarkan (DENK) die de regering «verzoekt in overleg met de advocatuur en de Raad voor Rechtsbijstand alle voorbereidingen te treffen en de uitvoering in gereedheid te brengen voor het uitvoeren van scenario 1 van de commissie-Van der Meer per 1 januari 2022».1
De commissie-Van der Meer (hierna: de commissie) heeft in 2016 de opdracht gekregen om de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand te evalueren, naar prikkels in de toekenning daarvan te kijken en een voorstel te doen voor een aanpassing van die vergoedingen, onder de randvoorwaarde dat het totaal aan voorstellen van de commissie niet mag leiden tot een verhoging van de uitgaven voor gesubsidieerde rechtsbijstand. In 2017 heeft de commissie in haar rapport «Andere Tijden» aanbevelingen gedaan voor een evenwichtiger systeem voor vergoedingen in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand en daarbij voor het uitgavenkader een viertal scenario’s geschetst.2 Scenario 1 ziet op het doorvoeren van de door de commissie voorgestelde maatregelen zonder een beperking in de uitgaven. Hierbij is één punt gemiddeld één uur en wordt ervan uitgegaan dat een advocaat met 1.200 declarabele uren per jaar een redelijk inkomen moet kunnen verwerven, te weten op het niveau van schaal 12 voor rijksambtenaren. In dit scenario stijgen volgens de commissie de uitgaven met circa € 127 mln. excl. btw (€ 154 mln. incl. btw).
In deze brief ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Justitie, in op welke wijze de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand zullen worden verbeterd, de gevolgen voor de uitvoering door de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad), de financiële gevolgen, de voortzetting van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand en de inzet op een (financiële) bijdrage van de commerciële advocatuur.
Algemeen
Onze rechtsstaat is gebaseerd op wetten en regels en de mogelijkheid om een onafhankelijke rechter om een oordeel te vragen over de toepassing daarvan. Een voorwaarde voor een goed functionerende rechtsstaat is dat iedereen toegang moet hebben tot het recht. Het vraagt dat mensen toegang hebben tot informatie, advies, begeleiding bij onderhandeling, rechtsbijstand en de mogelijkheid van een beslissing van een onafhankelijke (rechterlijke) instantie. Ook voor minder draagkrachtigen moet de toegang tot het recht gewaarborgd zijn. In Nederland is er daarom een stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dat stelsel moet helpen om juridische problemen op te lossen en te voorkomen dat het recht van de sterkste prevaleert. Een goed functionerend stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand is dan ook een randvoorwaarde voor het vertrouwen van mensen in de rechtsstaat. De verhoging van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners, waaronder (sociaal) advocaten, mediators en bijzondere curatoren, is één van de elementen om de laagdrempelige toegang tot het recht te borgen doordat zo voldoende rechtsbijstandverleners actief blijven binnen het stelsel. Één en ander in lijn met de motie van de leden Klaver en Ploumen3 en het rapport van de commissie-Van der Meer. Hiermee komt een einde aan de jarenlang lopende discussie over de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Verbetering vergoedingen voor rechtsbijstandverleners
Voor de verbetering van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand zullen de aanbevelingen van de commissie worden overgenomen, zoals hieronder toegelicht.
In zijn algemeenheid geldt dat de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners worden bepaald op basis van vastgestelde puntenaantallen voor zaken, zoals opgenomen in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (Bvr) en het Besluit toevoeging mediation (Btm). De aanbevelingen van de commissie zien in de kern op een aanpassing van deze puntenaantallen en op het bij de tijd brengen daarvan. De commissie heeft daarvoor onder andere in bijlage 8 van haar rapport voorstellen gedaan. Daarnaast heeft de commissie daarmee verband houdende aanbevelingen gedaan die onder andere zien op toeslagen, aanvullingen en reiskosten. Deze voorstellen betekenen voor een groot deel van de zaken (uitgesplitst in subcategorieën) een verhoging of – in mindere mate – het in stand laten van de puntenaantallen. Voor een (beperkt) aantal subcategorieën stelt de commissie een verlaging van het aantal punten voor. In de puntsgewijze toelichting (bijlage 1 bij deze brief)4 is een totaaloverzicht opgenomen van alle aanbevelingen van de commissie, welke aanbevelingen worden overgenomen en wanneer deze zullen worden doorgevoerd. Enkele van deze aanbevelingen vergen een nadere toelichting, die ik hieronder geef.
Punttarief en puntenaantallen
Met het overnemen van de hiervoor genoemde aanbevelingen van de commissie worden de puntenaantallen weer in lijn gebracht met de gemiddelde tijdsbesteding in zaken op verschillende rechtsgebieden. Dat betekent dat gemiddeld gezien één punt gelijk staat aan ongeveer een tijdsbesteding van één uur. Voor de invoering van scenario 1 van de commissie wordt uitgegaan van het huidige punttarief van € 113,85 exclusief btw. Dit betreft het door de commissie gehanteerde punttarief uit 2016, verhoogd met het bedrag van de jaarlijkse indexering sindsdien. Dit tarief wordt conform artikel 3, tweede lid, Bvr per 1 januari 2022 en hierna jaarlijks geïndexeerd. Verder zullen de puntenaantallen voor door rechtsbijstandverleners behandelde zaken, conform onder andere bijlage 8 van het rapport van de commissie, worden aangepast en opgenomen in de bijlage bij het Bvr.
(Echt)scheidingen
In de aanbeveling van de commissie, over de aanvullingen in (echt)scheidingszaken in geval van de aanwezigheid van minderjarige kinderen, is destijds geen rekening gehouden met mediationtoevoegingen voor (echt)scheidingen. Per 1 juli 2021 is de tijdelijke beleidsregel «aanvullende vergoedingen in scheidingsprocedures» van kracht waarin geregeld is dat een toeslag wordt toegekend indien bij een echtscheiding met nevenvorderingen een ouderschapsplan is opgesteld. Bij het proces rondom deze tijdelijke beleidsregel is besloten om deze toeslag ook te laten gelden voor mediationtoevoegingen, omdat het opstellen van een ouderschapsplan ook extra werk voor de mediators betekent. Dit voortschrijdend inzicht is daarom, in aanvulling op de aanbevelingen van de commissie, meegenomen in de beleidsuitwerking. In geval van de aanwezigheid van minderjarige kinderen, wordt nu ook voorzien in een aanvulling van 4 punten voor mediation in (echt)scheidingzaken.
Asiel
De opvolging van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer betekent ook voor rechtsbijstand in asielzaken een aanpassing van de vergoedingen, zoals door de commissie in bijlage 8 van haar rapport voorgesteld. Het advies, dat ziet op de zogenoemde fasen-vergoeding, is in de beleidsuitwerking anders vormgegeven. Voor de toekenning van rechtsbijstand in asielzaken, is de algemene asielprocedure (tot en met het nemen van de beschikking) opgedeeld in drie fases. Op dit moment krijgt een rechtsbijstandsverlener voor iedere fase 4 punten toegekend. De commissie adviseert op basis van de tijdsmeting deze vergoeding aan te passen en 8 punten toe te kennen voor rechtsbijstandsverlening in één fase, 7 punten in twee fases en 10 punten in drie fases. Omdat het overnemen van dit advies van de commissie tot de uitkomst zou leiden dat een rechtsbijstandsverlener in twee fases minder vergoeding krijgt dan dat hij zou krijgen bij één fase, wordt dit advies van de commissie in aangepaste vorm doorgevoerd. Voor rechtsbijstandverlening in één fase worden 7 punten toegekend, in twee fases worden 8 punten toegekend, en in drie fases wordt 10 punten toegekend. Gemiddeld genomen gaat het dus om hetzelfde door de commissie geadviseerde aantal punten, maar dan met een meer logische opbouw ten opzichte van het geleverde werk.
Verder wordt de aanbeveling van de commissie ten aanzien van de zogenoemde no cure, less fee-zaken overgenomen. Het gaat hier om het voorstel om bij een afgewezen opvolgende asielaanvraag de helft van de gemeten uren te vergoeden. De commissie heeft in dit kader toegelicht dat de lagere puntentoekenning bij een ongegrondverklaring moet voorkomen dat tamelijk ongefundeerd een nieuwe asielaanvraag wordt gedaan.
Naast de aanbevelingen van de commissie op het gebied van asielrechtsbijstand, wordt bezien of er in de komende periode verdere wijzigingen kunnen worden doorgevoerd binnen de asielrechtsbijstand. Als voorbeeld wordt hier gewezen op het laten aansluiten van rechtsbijstand op het zogenoemde sporenbeleid. Zo wordt beoogd dat de rechtsbijstandsvergoeding voor afgewezen asielaanvragen van personen afkomstig uit een veilig land van herkomst (spoor 2), omlaag wordt gebracht. Voor spoor 3 (evidente inwilliging) geldt dat rechtsbijstand daarin in zijn geheel achterwege wordt gelaten. De procedure van spoor 3 is slechts van toepassing indien voor bepaalde nationaliteiten of groepen door de Staatssecretaris van Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, een daartoe strekkend besluit op grond van het Vreemdelingenbesluit 2000 is genomen. Een dergelijk besluit, met een geldigheidsduur van in beginsel één jaar, is tot op heden niet genomen. Het is echter van belang dat de regels voor rechtsbijstand aan deze mogelijkheid worden aangepast, zodat niet ten onrechte voor rechtsbijstand hoeft te worden betaald indien een dergelijk besluit op enig moment wordt genomen. Het ontwerpAMvB waarin dit wordt geregeld, heeft reeds de voorhangprocedure bij het parlement doorlopen.5 Bovendien heeft de Afdeling advisering van de Raad van State hier reeds advies over uitgebracht. Er wordt bezien of de AMvB op korte termijn kan worden vastgesteld en in werking kan treden.
Wettelijke grondslag
Voor het doorvoeren van de hiervoor weergegeven beleidsuitwerking zal het Bvr en het Btm aangepast worden. Voor de wijziging van deze besluiten wordt momenteel een AMvB voorbereid waarvoor een voorhangprocedure gevolgd dient te worden. Ingezet wordt op het uiterlijk op 1 juli 2022 in werking laten treden van het gewijzigde Bvr en Btm.6
Om de vergoedingen aan rechtsbijstandverleners, zoals de motie Van Nispen/Azarkan ook oproept, per 1 januari 2022 al in lijn te brengen met hun daadwerkelijke tijdsbesteding in zaken, wordt tijdelijk gebruik gemaakt van een zogeheten anticiperende beleidsregel ex artikel 4:23, derde lid onder a, Awb met een geldigheidsduur van 1 januari 2022 tot 1 juli 2022. Totdat de wijziging van voornoemde besluiten in werking treedt, zullen het huidige Bvr en Btm van kracht blijven. Met beleid mag alleen in positieve zin van het geldend recht worden afgeweken. Dit betekent dat in de beleidsregel alleen de aanbevelingen van de commissie opgenomen worden die een verhoging van de vergoedingen (of geen wijziging daarvan) behelzen. De aanbevelingen van de commissie die zien op een verlaging van de vergoedingen, worden ook overgenomen, maar gelden als benadelend en worden daarom in de wijziging van het Bvr en Btm doorgevoerd. Dit heeft incidentele financiële consequenties (zie hieronder bij financiële consequenties). Het gaat hierbij om de verlaging van de vergoedingen voor rechtsbijstand:
• bij een schuldsanering (van 11 naar 10 punten);
• voor een gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige (van 7 naar 6 punten);
• voor drie fases in de asielaanvraagprocedure (van 12 naar 10 punten);
• voor voorlopige voorziening naast beroep bij een vervolgaanvraag asiel (van 8 naar 7 punten;
• voor voorlopige voorziening naast beroep bij een vervolgaanvraag regulier vreemdelingenrecht (van 8 naar 7 punten).
De volgende aanbevelingen hebben tevens een verlaging van de vergoedingen tot gevolg en worden daarom ook niet per 1 januari 2022 maar met de wijziging van het Bvr en het Btm doorgevoerd:
• De aanbeveling om de samenhangregeling ook van toepassing te laten zijn op advieszaken.
• De aanbeveling om de vergoeding bij zwaardere advieszaken te verhogen van 8 naar 10 punten. Onderdeel van deze aanbeveling is dat de grens om een advieszaak als zwaar te kwalificeren, wordt verschoven van zes of meer naar zeven of meer uur. En dat het aantal punten in advieszaken wordt gemaximeerd op het puntenaantal (forfait) van de bijbehorende procedure. De verhoging van de vergoeding van 8 naar 10 punten wordt in de anticiperende beleidsregel per 1 januari 2022 geregeld. De verschuiving van de grens en het maximeren van de vergoeding op het forfait zijn aanbevelingen ten nadele en zullen ingevoerd worden met de wijzigingen van het Bvr en Btm.
De hiervoor genoemde aanbeveling ten aanzien van no cure, less fee-zaken (asiel) wordt wel per 1 januari 2022 in de beleidsregel meegenomen omdat de vergoedingen hierbij alsnog hoger zullen zijn dan de huidige vergoedingen.7
De commissie heeft op het gebied van asielrechtsbijstand, naast het aanpassen van de vergoedingen, ook een aantal aanvullende aanbevelingen gedaan.8 Deels gaat het om aanbevelingen waarmee meer recht wordt gedaan aan de daadwerkelijke tijdsbesteding van de rechtsbijstandsverlener en deels gaat het om aanpassingen die gezien kunnen worden als het corrigeren van mankementen in het systeem van asielrechtbijstand. Die aanbevelingen moeten integraal en in onderlinge samenhang worden bezien. Daarnaast is de uitwerking van deze aanbevelingen complex en vergt dit naast tijd ook de nodige aanvullende (ICT) aanpassingen. Deze maatregelen worden momenteel nog nader uitgewerkt en zullen, voor zover zij praktisch uitvoerbaar zijn, worden meegenomen in de wijziging van het Bvr.
Gevolgen voor de eerder getroffen tijdelijke maatregelen ten aanzien van de verhoging van de vergoedingen
De uitvoering van scenario 1 van de commissie heeft tot gevolg dat twee eerder tijdelijke maatregelen, ziende op de tijdelijke verhoging van de vergoedingen, per 1 januari 2022 niet worden voortgezet. Het gaat om de tijdelijke verhoging van het punttarief voor 2020 en 2021 en de tijdelijke beleidsregel «aanvullende vergoedingen in scheidingsprocedures». De tijdelijke verhoging van het punttarief was bedoeld om rechtsbijstandverleners de omslag naar een verbeterde rechtsbijstand, die op termijn tot hogere vergoedingen moest leiden, op een verantwoorde manier te kunnen laten maken. Verder had de genoemde tijdelijke beleidsregel tot doel om, gedurende de ontwikkeling van de rechtshulppakketten in de stelselvernieuwing, op het gebied van scheidingen de vergoedingen tijdelijk te verhogen. Nu de hogere vergoedingen per 1 januari 2022 gerealiseerd worden, waarin onder andere ook de vergoedingen zoals in de tijdelijke beleidsregel opgenomen verdisconteerd zijn, komt de noodzaak voor voortzetting van beide tijdelijke maatregelen per die datum te vervallen.
Overige aanbevelingen van de commissie
De overige aanbevelingen van de commissie die niet direct verband houden met de aanpassing van de puntentoekenning worden, voor zover nog niet reeds opgepakt, meegenomen in de stelselvernieuwing rechtsbijstand. Het betreffen vooral kwalitatieve aanbevelingen die los staan van de puntentoekenningen en waarvan de uitwerking de nodige tijd vergt en die grotendeels in de stelselvernieuwing (al) zijn of zullen worden meegewogen of daarin nader worden bezien. In de bijlage bij deze brief, met de puntsgewijze toelichting op alle aanbevelingen van de commissie (bijlage 1), is opgenomen welke aanbevelingen het betreft.
De hiervoor weergegeven beleidsuitwerking van de motie Van Nispen/Azarkan is in afstemming met de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de Mediatorsfederatie Nederland (MfN) en de Nederlandse Mediatorsvereniging (NMv) vormgegeven.
Gevolgen voor de uitvoering: quick scan Raad
De Raad heeft een quick scan uitgevoerd ten behoeve van de invoering per 1 januari 2022 van scenario 1 van Van der Meer. Op basis hiervan acht de Raad de maatregelen per 1 januari 2022 uitvoerbaar, met impact op de uitvoering en bijbehorende risico’s. Tevens schetst de Raad een aantal randvoorwaarden, zoals de snelle start van de vereiste ICT-aanpassingen. Daarnaast treedt vertraging op in andere projecten en een aantal overige geplande ICT-aanpassingen omdat de Raad prioriteit zal geven aan de verbetering van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners. Met inachtneming van de in de quick scan genoemde consequenties en risico’s, heb ik de Raad inmiddels de opdracht gegeven om, in lijn van voornoemde beleidsuitwerking, alle voorbereidingen te treffen voor het doorvoeren van de nodige wijzigingen per 1 januari 2022 respectievelijk 1 juli 2022. De in kaart gebrachte risico’s zullen door mijn departement samen met de Raad wekelijks worden gemonitord.
Voortzetting stelselvernieuwing rechtsbijstand
Met het op niveau brengen van de vergoedingen voor de in het stelsel werkzame rechtsbijstandverleners zijn we er nog niet. In 2018 is het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand van start gegaan met als doel het huidige stelsel toekomstbestendig te maken. Aanleiding hiervoor is dat het huidige stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand niet optimaal functioneert. In lang niet alle gevallen waarin burgers op zoek gaan naar hulp leidt een juridische procedure tot een echte (duurzame) oplossing voor hun problemen. Om de toegang tot het recht ook in de toekomst te kunnen waarborgen wordt in de stelselvernieuwing onder andere ingezet op het snel, laagdrempelig, integraal en duurzaam komen tot oplossingen voor mensen met problemen door meer informatie, advies en hulp aan de voorkant te bieden. Tevens wordt ingezet op het voorkomen van onnodige procedures, vooral daar waar het procedures tegen de overheid betreft en op de verbetering van de kwaliteit van de (juridische) dienstverlening aan burgers. De verwachting is dat het beroep op de rechtsbijstand hierdoor in de toekomst enigszins afneemt, doordat mensen met problemen in een eerder stadium worden geholpen. Hier is in de structurele financiering ook rekening mee gehouden. De ingezette stelselvernieuwing, langs de pijlers versterking eerstelijns- en tweedelijnsrechtshulp en burgergerichte overheid, wordt dan ook voortgezet. De hierboven weergegeven beleidsuitwerking is tegen de achtergrond van de doelstellingen van de stelselvernieuwing vormgegeven.
Bijdrage commerciële advocatenkantoren
Nu het kabinet een substantiële financiële bijdrage levert aan de versterking van de sociale advocatuur, wordt ook nadrukkelijk naar de commerciële advocatuur gekeken om een bijdrage te leveren. Er bestaat een groot verschil tussen de tarieven die worden gehanteerd in de sociale advocatuur en die in de commerciële advocatuur. En waar er vroeger sprake was van veel gemengde praktijken, met een mix van publiek en privaat gefinancierde opdrachten, zijn kantoren zich in toenemende mate gaan toeleggen op grotendeels gesubsidieerde toevoegingen, dan wel puur commerciële opdrachten. Die waterscheiding in de advocatuur is onwenselijk en was in het verleden ook anders. Net zoals van sociale advocaten mag worden gevraagd zich niet volledig afhankelijk te maken van overheidssubsidies, mag van commerciële advocatenbureaus een maatschappelijke tegenprestatie worden verwacht. Reeds in 2018 heeft het kabinet aangegeven in gesprek te gaan met de NOvA om te bezien op welke wijze het goedverdienende deel van de advocatuur kan bijdragen aan de ontwikkeling van een meer duurzaam stelsel voor rechtsbijstand. Maar ondanks het feit dat ik dit thema in diverse overleggen heb aangekaart, heeft het vooralsnog tot weinig tastbaar resultaat geleid.
Er zijn door individuele advocaten de laatste tijd overigens weldegelijk oproepen gedaan om vanuit de commerciële advocatuur een grotere bijdrage te leveren aan de toegang tot het recht van minder bedeelden.9 Dat sterkt mij in de gedachte dat het nuttig en nodig is een volgende stap te zetten. Ter inspiratie kan bijvoorbeeld worden gekeken naar hoe advocaten in andere landen een bijdrage leveren aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. In de Verenigde Staten zijn advocaten via de American Bar Association bijvoorbeeld verplicht om «legal aid» te leveren. Dat houdt concreet in dat elke advocaat gemiddeld 50 uur per jaar moet besteden aan pro bono zaken. Ook in Oostenrijk is iedere advocaat gehouden om toegewezen pro bono zaken te behandelen. Dat gebeurt op alfabetische volgorde. Advocaten zijn vrij de zaak over te dragen aan een andere advocaat, maar dat gebeurt dan wel tegen betaling.
Momenteel wordt onderzocht op welke wijze een (financiële) bijdrage van commerciële advocatenkantoren kan worden gevraagd. Daarbij denk ik aan een bijdrage in uren of in geld. Naar analogie van Oostenrijk en de VS kan dit de vorm krijgen van een standaard bijdrage van advocaten. Maar ook een inkomens- of omzetafhankelijke bijdrage van kantoren is mogelijk. Onlangs heb ik naar aanleiding van de recente plannen van het kabinet opnieuw gesproken met de NOvA en vertegenwoordigers van enkele commerciële advocatenkantoren. Daarbij hebben zij expliciet aangegeven de rechtsbijstand aan mensen met een klein inkomen te beschouwen als een overheidstaak en geen voorstander te zijn van een financiële bijdrage vanuit de commerciële advocatuur. Ik vind dat uiteraard teleurstellend en zie dan ook geen andere mogelijkheid om een bijdrage meer dwingend te regelen. In de eerste helft van 2022 zal ik uw Kamer een voorstel doen hoe dit wettelijk kan worden vastgelegd. Ik zal met de NOvA en commerciële en sociale advocaten in nauw contact blijven over de uitwerking daarvan, evenals over kleinschalige initiatieven die de commerciële advocatuur wel voornemens is om in te zetten (bijvoorbeeld het openstellen van de digitale bibliotheek).
Financiële gevolgen
De commissie heeft berekend dat het doorvoeren van scenario 1 circa € 127 miljoen excl. btw per jaar zou kosten, ofwel € 154 miljoen inclusief btw. De berekeningen van de commissie dateren uit 2017 en waren gebaseerd op de aantallen toevoegingen over 2016 en het toen geldende punttarief. Omdat het aantal toevoegingen, de samenstelling van de verschillende soorten toevoegingen en het punttarief in de tussentijd zijn veranderd, is opnieuw berekend wat scenario 1 nu aan kosten met zich zal brengen. Voor de berekeningen is uitgegaan van het aantal vastgestelde toevoegingen in 201910 en het huidige punttarief van € 113,85 excl. btw. Volgens de nieuwe berekening bedragen de extra kosten van het doorvoeren van scenario 1 € 126 miljoen (incl. btw) per jaar. Deze kosten nemen toe als het punttarief jaarlijks wordt geïndexeerd.
In de berekening van deze kosten is rekening gehouden met de verhogingen, maar ook met de verlagingen van de vergoedingen die de commissie heeft voorgesteld. Zo lang de anticiperende beleidsregel geldt, zijn de verlagingen niet aan de orde. Dit heeft incidenteel financiële consequenties. De verwachte extra kosten bedragen circa € 0,9 miljoen per maand zolang de anticiperende beleidsregel geldt. Nu deze beleidsregel met een geldigheidsduur van zes maanden wordt vormgegeven, met de inzet om uiterlijk op 1 juli 2022 het gewijzigde Bvr en Btm in werking te laten treden, komen de verwachte extra kosten uit op circa € 5,4 miljoen.
De verwachte kosten van scenario 1 zijn in 2022 circa € 28 miljoen lager dan de extra middelen die voor dat jaar beschikbaar zijn gesteld. Voor een deel wordt dit bedrag ingezet om de hiervoor weergegeven hogere kosten te dekken van de anticiperende beleidsregel en van de indexering van het punttarief per 1 januari 2022. In de volgende voortgangsrapportage zal ik uw Kamer hier nader over informeren. Verder zijn de kosten van een vernieuwd stelsel gebaseerd op de kosten van een stelsel met redelijke vergoedingen zoals de commissie dat heeft berekend, minus het effect van de maatregelen van de stelselvernieuwing. Het huidige beroep op de gesubsidieerde rechtsbijstand is echter lager dan waar de commissie van is uitgegaan. Daarbij is het beroep erop ook lager dan waar in de doorrekeningen voor de stelselvernieuwing vanuit is gegaan. Dit heeft gevolgen voor het ingeschatte effect van de maatregelen van de stelselvernieuwing. In de begrotingsreeks (van € 154 miljoen in 2022 aflopende naar € 64 miljoen structureel vanaf 2025), die in de Ontwerpbegroting 2022 is toegevoegd, is rekening gehouden met het oorspronkelijke effect van de maatregelen van de stelselvernieuwing. Mede gelet op het voorgaande, als ook op de huidige stand van zaken van de stelselvernieuwing, wordt het effect van de maatregelen van de stelselvernieuwing momenteel opnieuw doorberekend. Bij de voorjaarsnota wordt u nader geïnformeerd over de geactualiseerde ramingen, alsmede over de bijdrage van commerciële advocatenkantoren.
Vervolg
Op dit moment worden de nodige voorbereidingen getroffen voor de vormgeving van de (anticiperende) beleidsregel en het AMvB-traject voor de wijzigingen van het Bvr en Btm. Het streven is om het AMvB-traject op korte termijn in gang te zetten. Zoals eerder opgemerkt betreft het een AMvB waarvoor een voorhangprocedure moet worden gevolgd en zal deze nog worden ingediend bij uw Kamer. In de eerstvolgende voortgangsrapportage, die gepland staat voor eind dit jaar, zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Kamerstuk 31 753, nr. 239.↩︎
Kamerstuk 31 753, nr. 142.↩︎
Kamerstuk 28 362, nr. 44.↩︎
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎
Kamerstuk 34 550 VI, B en Kamerstuk 31 753, nr. 128.↩︎
Onder voorbehoud van de doorlooptijd van het totale wijzigingstraject, inclusief de parlementaire behandeling.↩︎
Voorbeeld: op dit moment krijgt de advocaat bij afwijzing van een herhaald asielverzoek 2 punten. Volgens Van der Meer zou de vergoeding voor een afgewezen herhaald asielverzoek de helft van 10 punten moeten zijn. Als de vreemdeling in (hoger) beroep in het gelijk wordt gesteld, wordt deze vergoeding alsnog verhoogd tot 10 punten. De vergoeding betreft dus 5 punten i.p.v. 10 punten, terwijl nu slechts 2 punten worden toegekend en komt het dus neer op een verhoging ten opzichte van de huidige puntentoekenning.↩︎
Zie aanbevelingen 14 t//m 19 in de bijlage 1 bij deze brief.↩︎
Zie bijvoorbeeld: Commerciële advocatuur moet sociale rechtsbijstand helpen met geld of in natura (fd.nl), Zuidas moet meer bijdragen aan sociale advocatuur (fd.nl), Grote kantoren kunnen sociale advocaten heus vooruit helpen (nrc.nl) en Betaal sociale kantoren voor opleiding stagiairs (Het Advocatenblad).↩︎
Niet 2020 in verband met een vertekend beeld door Corona.↩︎