Antwoord op vragen van het lid Van der Staaij over het artikel ‘Onrust in Amersfoort over spirituele rituelen op begraafplaats’
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2021D44502, datum: 2021-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20212022-776).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van zaak 2021Z18271:
- Gericht aan: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Indiener: C.G. van der Staaij, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
776
Vragen van het lid Van der Staaij (SGP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het artikel «Onrust in Amersfoort over spirituele rituelen op begraafplaats» (ingezonden 20 oktober 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 18 november 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 605.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Onrust in Amersfoort over spirituele rituelen op begraafplaats»1?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 4 en 6
Wat is uw oordeel over het feit dat onderzoek naar energieën, séances of het opwekken van geesten zonder toestemming van nabestaanden niet onder de strafbaarstelling van grafschennis valt?
Onderkent u dat in het bovengenoemde artikel sprake is van grafschennis en dat hier een leemte in het Wetboek van Strafrecht bestaat?
Bent u bereid te bevorderen dat een wetsvoorstel naar de Kamer gezonden wordt waarin de strafbaarstelling van grafschennis verruimd wordt?
Antwoord 2, 4 en 6
Ik kan mij voorstellen dat de nabestaanden van de overledenen die op de desbetreffende begraafplaats begraven liggen, ontdaan zijn door hetgeen is voorgevallen. Van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik begrepen dat er door meerdere personen aangifte is gedaan. Op dit moment worden de aangiften verzameld en beoordeeld. Het is aan het OM om te oordelen of zonder meer kan worden geconcludeerd dat de gedragingen die worden beschreven in het nieuwsartikel waarnaar u verwijst, niet onder de strafbaarstelling van grafschennis zouden vallen. Daarom ga ik nu niet in op de vraag of het wenselijk is om de strafbaarstelling van grafschennis te verruimen. Wel kan ik u laten weten dat het WODC op dit moment onderzoek doet naar een eventuele verruiming van de strafbaarstelling van lijkschennis, waarbij ook de strafbaarstelling van grafschennis aan de orde komt.2
Vraag 3
Bent u bekend met de zeer nauwe interpretatie van grafschennis in Nederland3 in tegenstelling tot de ruimere interpretatie in bijvoorbeeld België4, waar «iedere opzettelijk gepleegde materiële daad, gepleegd niet alleen tegen het graf maar ook tegen de rustplaats van een overledene, waardoor zijn nagedachtenis wordt beledigd of gekwetst»5 onder grafschennis valt?
Antwoord 3
Inderdaad heeft het Belgische Hof van Cassatie geoordeeld dat grafschennis, zoals strafbaar gesteld in artikel 453 van het Belgische Strafwetboek, «de opzettelijk gepleegde materiële daad is, gepleegd niet alleen tegen het graf maar ook tegen de rustplaats van een overledene, waardoor zijn nagedachtenis wordt beledigd of gekwetst.»6 Grafschennis betreft het schenden van de nagedachtenis van de overledene, en niet het schenden van gevoelens van de nabestaanden.7 Naar Nederlands recht is sprake van het schenden van een graf indien «sprake is van opzettelijke krenking van de nagedachtenis van de overledene en/of van het piëteitsgevoel zijner betrekkingen».8 Naar zowel Belgische als Nederlandse wetgeving moet voor grafschennis dus sprake zijn van krenking of schending van de nagedachtenis van de overledene zelf.
In de Belgische rechtspraak heeft het begrip «graf» wel een ruimere uitleg dan in de Nederlandse rechtspraak. Zo oordeelde het Belgische Hof van Beroep te Antwerpen «dat onder het begrip «graf» moet worden begrepen elke plaats waar een overledene te ruste wordt gelegd en dit vanaf de opbaring in afwachting van de kisting of de begrafenis»,9 welke opvatting is bevestigd in het cassatiearrest waarnaar u verwijst. Onder «opbaring» dient naar Belgisch recht overigens te worden begrepen het neerleggen op een rustbed of op een rusttafel van een lijk, dat is klaargemaakt voor zijn kisting of voor zijn begrafenis.10 In de Nederlandse jurisprudentie wordt onder het begrip «graf» in de zin van artikel 149 Wetboek van Strafrecht echter verstaan «een plaats waar een lijk begraven ligt».11
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 6 heb aangegeven, wil ik niet vooruitlopen op het oordeel van het OM of in dit concrete geval naar Nederlands recht sprake is van grafschennis.
Vraag 5
Bent u van mening dat het niet verruimen van de strafbaarstelling van grafschennis in het Wetboek van Strafrecht een verkeerd signaal aan de samenleving geeft, namelijk dat dit getolereerd wordt in Nederland zolang geen graven vernield worden?
Antwoord 5
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2, 4 en 6 heb geantwoord, wil ik niet vooruitlopen op het oordeel van het OM of in dit geval sprake is van grafschennis. Overigens geldt in zijn algemeenheid dat er onderscheid bestaat tussen gedragingen die naar maatstaven van fatsoen en moraal als onbehoorlijk worden beschouwd, en gedragingen die daarnaast ook vallen onder een strafrechtelijke verbodsbepaling. De redenering dat uit het feit dat een bepaalde gedraging niet strafrechtelijk verboden is, zonder meer moet worden afgeleid dat deze maatschappelijk aanvaardbaar is, kan ik daarom niet volgen.
Reformatorisch Dagblad, 14 oktober 2021, Onrust in Amersfoort over spirituele rituelen op begraafplaats, https://www.rd.nl/artikel/946815-onrust-in-amersfoort-over-spirituele-rituelen-op-begraafplaats.↩︎
Zie https://www.wodc.nl/onderzoek-in-uitvoering/welk-onderzoek-doen-we/3257---strafbaarstelling-lijkschennis↩︎
Artikel 149 Wetboek van Strafrecht.↩︎
Artikel 453 Strafwetboek België.↩︎
(Belgisch) Hof van Cassatie – arrest nr N-19991005-14 (P.99.1034.N) dd. 5 oktober 1999, Hof van Cassatie – arrest nr N-19991005-14 (P.99.1034.N) dd. 5 oktober 1999 – Strada lex.↩︎
Hof van Cassatie 5 oktober 1999, Rechtskundig Weekblad jaargang 64, nr. 1 (2 september 2000), p. 14.↩︎
Zie P. Arnou, noot bij Hof van Beroep Antwerpen 3 juni 1999, Rechtskundig Weekblad jaargang 64, nr. 1 (2 september 2000), p. 16–21, aant. 14, 19, 20.↩︎
Hof 's-Hertogenbosch 16 oktober 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4161.↩︎
Hof van Beroep Antwerpen 3 juni 1999, Rechtskundig Weekblad jaargang 64, nr. 1 (2 september 2000), p. 16–21, m.nt. P. Arnou.↩︎
P. Arnou, noot bij Hof van Beroep Antwerpen 3 juni 1999, Rechtskundig Weekblad jaargang 64, nr. 1 (2 september 2000), p. 16–21, aant. 4.↩︎
Hof 's-Hertogenbosch 16 oktober 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4161.↩︎