Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over het OVV onderzoek naar de moord op Peter R. de Vries
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2021D44816, datum: 2021-11-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20212022-760).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van zaak 2021Z18422:
- Gericht aan: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Indiener: P.H. Omtzigt, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
760
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het OVV onderzoek naar de moord op Peter R. de Vries (ingezonden 25 oktober 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 19 november 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 675.
Vraag 1
Bent u bekend met het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM) en dan met name artikel 2 daarvan (het recht op leven) en artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) en het feit dat EVRM rechtstreeks van kracht is in alle Lidstaten van de Raad van Europa, inclusief Nederland?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u ervan op de hoogte dat EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) herhaaldelijk heeft geoordeeld dat artikel 2, lid 1 van het EVRM «de staat niet alleen verplicht zich te onthouden van het opzettelijk en wederrechtelijk nemen van leven, maar ook om passende maatregelen te nemen om het leven te beschermen van degenen die onder zijn rechtsmacht vallen» (zie bijvoorbeeld Kemaloğlu tegen Turkije (2015); LCB tegen het Verenigd Koninkrijk (1999)?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Bent u ervan op de hoogte dat uit de jurisprudentie van het hof 3 materiële plichten volgen en een onderzoeksplicht:
De materiële plicht van de staat om het leven niet te doden, tenzij «absoluut noodzakelijk»
een algemene positieve verplichting om «een kader van wetten, voorzorgsmaatregelen, procedures en handhavingsmiddelen in te stellen dat, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het leven beschermt»:
een positieve verplichting, vaak omschreven als de «operationele verplichting», om preventieve maatregelen te nemen ter bescherming van een geïdentificeerde persoon wiens leven in gevaar is, wanneer de autoriteiten weten, of behoren te weten, dat er een reëel en onmiddellijk risico bestaat voor het leven van die persoon. Wanneer de operationele verplichting zich voordoet, moeten de autoriteiten binnen het kader van hun bevoegdheden de maatregelen treffen waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij het levensgevaar kunnen voorkomen. Deze verplichting is zeer breed (Öneryildiz v. Turkey (2005))
De procedurele verplichting of onderzoeksplicht: een verplichting om een doeltreffend onderzoek in te stellen naar mogelijke schendingen van de materiële verplichtingen van artikel 2?
Antwoord 3
Uit het recht op leven (artikel 2 EVRM) volgt inderdaad niet alleen de negatieve verplichting voor de staat om zich, behoudens strikt omschreven uitzonderingen, te onthouden van het opzettelijk ontnemen van leven, maar ook een positieve verplichting om het recht op leven te beschermen.
Deze positieve verplichting om het recht op leven te beschermen behelst (a) een verplichting om in effectieve en afdwingbare wetgeving te voorzien ter bescherming van het recht op leven en (b) in bepaalde omstandigheden, de verplichting om preventieve operationele maatregelen te nemen om verlies van leven te voorkomen.1 Niet ieder gesteld risico voor het leven van personen behelst ook een verplichting voor de staat om operationele maatregelen te nemen. Waar autoriteiten weet hebben, of geacht kunnen worden weet te hebben van het bestaan van een daadwerkelijk en onmiddellijk gevaar voor het leven van een specifiek persoon of meerdere specifieke personen, moeten zij, binnen het kader van hun bevoegdheden, die maatregelen nemen die redelijkerwijs van hen verwacht kunnen worden om dat risico te voorkomen.2 Deze verplichting is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een breed scala aan situaties toegepast – variërend van huiselijk geweld3 tot gevaar voor leven als gevolg van een (natuur)ramp4.
Daarnaast hebben staten een procedurele positieve verplichting onder artikel 2 EVRM tot het achteraf starten van een effectief onderzoek naar gestelde schendingen van de materiële verplichtingen onder artikel 2 EVRM en, indien nodig, de verantwoordelijken te bestraffen.5 Deze verplichting geldt in verschillende situaties waar een individu levensbedreigende verwondingen heeft opgelopen, overleden is of verdwenen is in gewelddadige of verdachte omstandigheden. Het maakt daarbij niet uit of gesteld wordt dat overheidsfunctionarissen («state agents») of private personen verantwoordelijk zijn voor de schendingen van artikel 2 EVRM, en evenmin dat de verantwoordelijken onbekend zijn, of de verwondingen of het overlijden door betrokkene zelf zijn toegebracht, of dat gesteld wordt dat zij het gevolg zijn van nalatigheid van de overheid.6 Het doel van het onderzoek is om de effectieve implementatie van de nationale wetgeving te verzekeren die het recht op leven beschermt of, wanneer er overheidsfunctionarissen of -organen betrokken zijn, vast te stellen of er verantwoordelijkheid van de Staat bestaat voor schendingen van het recht op leven die onder zijn verantwoordelijkheid plaatsvinden.7
Ter invulling van wat onder een effectief onderzoek moet worden verstaan, heeft het EHRM een aantal procedurele eisen geformuleerd. Ten eerste dienen degenen die het onderzoek uitvoeren of daarvoor verantwoordelijk zijn, onafhankelijk te zijn van degenen die betrokken zijn bij de te onderzoeken (mogelijke) schending.8 Ten tweede moet het onderzoek effectief zijn, wat in ieder geval betekent dat de onderzoekers in staat moeten zijn alle relevante omstandigheden te betrekken en dat het op grond van het onderzoek mogelijk moet zijn de verantwoordelijken voor de materiële art. 2 EVRM schendingen te identificeren en moet op grond van het onderzoek kunnen worden vastgesteld of de Staat aan zijn verplichtingen op grond van artikel 2 EVRM heeft voldaan.9 In de derde plaats moet het onderzoek uit eigen beweging en snel worden gestart, en mag het niet onredelijk lang duren.10 Tot slot moet het onderzoek, tot op zekere hoogte, kunnen worden gecontroleerd door het publiek en moeten slachtoffers en/of nabestaanden worden betrokken.11
Vraag 4
Bent u ervan op de hoogte dat de drempel om na te gaan of er sprake is van een schending van de materiele verplichtingen van artikel 2 laag is in de jurisprudentie van het hof?
Antwoord 4
Het EHRM heeft het belang van de procedurele onderzoeksverplichting voor de effectieve bescherming van het recht op leven herhaaldelijk benadrukt in zijn rechtspraak. Deze verplichting – zoals hierboven in het antwoord op vraag 3 omschreven – geldt in verschillende situaties.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het feit dat er nu 3 personen in de omgeving van de kroongetuige in het Marengo proces vermoord zijn, er meerdere aanwijzingen waren dat het leven van Peter R. de Vries in gevaar was, de hoofdverdachte in het Marengo proces zijn neef als advocaat had, de lage drempel voor een verplichting tot de onderzoeksplicht (ruimschoots) gehaald is?
Antwoord 5
In mijn brief aan uw Kamer van 7 juli schreef ik naar aanleiding van de aanslag op Peter R. de Vries dat het zaak is om zorgvuldig en adequaat onderzoek te doen naar de omstandigheden van deze uitermate schokkende gebeurtenis en dat ik het daarbij essentieel acht dat er ten aanzien de beveiligingssituatie van het slachtoffer volledig zicht is op de vraag welke informatie op welk moment bij welke (overheids)partij beschikbaar was en in hoeverre op basis van deze informatie passend geacteerd is.12 Naar aanleiding hiervan heb ik met uw Kamer en andere betrokkenen gesproken over de (reikwijdte van de) onderzoeksopdracht en door wie het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij brief van 24 augustus heb ik uw Kamer gemeld dat ik de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) heb gevraagd om het op zich te nemen in een onderzoek na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
Vraag 6
Indien u van mening bent dat er geen onderzoek hoeft te komen onder de onderzoeksplicht van artikel 2 van het EVRM, kunt u dan uitgebreid motiveren waarom u denkt dat dat niet nodig is en naar de noodzaak daartoe juridisch advies inwinnen en met de Kamer delen?
Antwoord 6
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat er geen onderzoek hoeft te komen, maar ben ik juist van oordeel dat met het door het OM ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de positieve verplichtingen van de staat onder artikel 2 EVRM om onderzoek te doen. Voor een nadere onderbouwing verwijs ik ook naar de antwoorden op vragen 7 t/m 9.
Vraag 7
Is het onderzoek dat de OVV doet, het onderzoek dat de Nederlandse staat moet doen om aan artikel 2 van het EVRM te voldoen?
Antwoord 7
De procedurele verplichting onder artikel 2 EVRM op het achteraf starten van een effectief onderzoek naar de toedracht van een dodelijk incident behelst in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Het door de OVV ingestelde onderzoek is een aanvullend onderzoek om na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde aanvullende onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
De ruime onderzoeksbevoegdheden zoals neergelegd in de Rijkswet OVV, lijken verder een voldoende breed en effectief onderzoek naar de beveiligingssituatie van de drie slachtoffers mogelijk te maken. OVV-onderzoekers zijn op grond van de Rijkswet OVV, onder meer, bevoegd inlichtingen te vorderen, plaatsen te betreden, zaken mee te nemen en inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Ook geldt een medewerkingsplicht. Het conceptrapport moet voor wederhoor worden voorgelegd aan de nabestaanden en aan degenen wiens nalaten of handelen heeft bijgedragen aan het voorval.
Vraag 8
Indien het een ander onderzoek is, kunt u dan aangeven welk onderzoek het is?
Antwoord 8
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 dient de Staat in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek te starten dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Daarnaast loopt er een onderzoek van de OVV.
Vraag 9
Kunt u aangeven op welke wijze ieder van de volgende zaken, die essentieel zijn in het artikel 2 onderzoek, van toepassing zijn?
De autoriteiten moeten zelf het intiatief genomen hebben voor het onderzoek
Het onderzoek moet volledig onafhankelijk zijn
Het onderzoek moet fouten en omissies van autoriteiten aan het licht kunnen brengen en degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn.
De familieleden (en belanghebbenden) moeten betrokkenen zijn, toegang hebben tot bewijs en vragen kunnen stellen als zij willen.
Het onderzoek moet tijdig beginnen
Het onderzoek moet zowel de smalle vraag beantwoorden (waren er in deze specifieke casus aanleiding om andere maatregelen te nemen) en de bredere vraag (hoe komt het dat er zo’n klimaat van moorden en angst in Nederland kon ontstaan)
Antwoord 9
Het door het OM geïnitieerde strafrechtelijke onderzoek voldoet naar mijn oordeel aan de criteria die gelden voor het op grond van artikel 2 EVRM vereiste onderzoek.
Hetzelfde geldt naar mijn oordeel voor het door de OVV uitgevoerde aanvullende onderzoek. Ik heb geen aanwijzingen dat er een risico bestaat van belangenverstrengeling of bevooroordeeldheid bij de onderzoekers van de OVV. Aan de eis van onafhankelijkheid wordt dus voldaan. De ruime onderzoeksbevoegdheden van de OVV, zoals ik heb beschreven in mijn antwoord op vraag 7, maakt dat het onderzoek door de OVV naar mijn oordeel niet anders dan als effectief kan worden gezien. In de Rijkswet OVV is voorts opgenomen dat de OVV ervoor zorgt dat het onderzoek zo efficiënt mogelijk en in zo kort mogelijke tijd wordt verricht.13 Betrokkenheid van nabestaanden is geborgd doordat nabestaanden het recht hebben als getuige te worden gehoord en zij ontvangen het conceptrapport voor wederhoor.
Vraag 10
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 10
De vragen zijn één voor één zo snel als mogelijk beantwoord.
O.a. EHRM 28 oktober 1998, Osman t. Verenigd Koninkrijk, nr. 23452/94, par. 115 en EHRM (GK) 24 oktober 2002, Mastromatteo t. Italië, nr. 37703/97, par. 67.↩︎
O.a. EHRM 28 oktober 1998, Osman t. Verenigd Koninkrijk, nr. 23452/94, par. 116 en EHRM (GK) 24 oktober 2002, Mastromatteo t. Italië, nr. 37703/97, par. 68.↩︎
Bijv. EHRM 9 juni 2009, Opuz t. Turkije, nr. 33401/02.↩︎
Bijv. EHRM 20 maart 2008, Budayeva e.a. t. Rusland, nrs. 15339/02 e.a. en EHRM 30 november 2004, Öneryildiz t. Turkije, nr. 48939/99.↩︎
O.a. EHRM (GK) 30 maart 2016, Armani Da Silva t. het Verenigd Koninkrijk, nr. 5878/08, par. 229.↩︎
Zie Guide on Article 2 of the European Convention on Human Rights (versie 31.08.2021), echr.coe.int, p. 31, met verwijzingen naar relevante EHRM-jurisprudentie.↩︎
Idem, p. 32, met verwijzingen.↩︎
Bijv. EHRM (GK) 14 april 2015, Mustafa Tunç and Fecire Tunç t. Turkije, nr. 24014/05, par. 217–223.↩︎
Idem, par. 175.↩︎
EHRM (GK) 30 maart 2016, Armani Da Silva t. het Verenigd Koninkrijk, nr. 5878/08, par. 237.↩︎
Bijv. EHRM (GK) 7 juli 2011, Al-Skeini e.a. t. het Verenigd Koninkrijk, nr. 55721/07, par. 167.↩︎
Kamerstuk 35 570 VI, nr. 117.↩︎
Art. 58 Rijkswet OVV.↩︎