Resultaten 2020 Meerjarenafspraken energie-efficiëntie MJA3 en MEE
Duurzame ontwikkeling en beleid
Brief regering
Nummer: 2021D46276, datum: 2021-11-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-30196-773).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (VVD)
Onderdeel van kamerstukdossier 30196 -773 Duurzame ontwikkeling en beleid.
Onderdeel van zaak 2021Z21759:
- Indiener: D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-12-07 17:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-12-14 16:30: Procedurevergadering (digitaal) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-04-07 10:00: Verduurzaming industrie (Commissiedebat), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-04-14 13:00: Aanvang middag vergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid
Nr. 773 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2021
Energie besparen is van groot belang voor CO2-reductie en het behalen van de klimaatdoelen. Energie die niet gebruikt wordt hoeft namelijk niet geproduceerd en getransporteerd te worden. Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over de behaalde resultaten in 2020 van de convenanten Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie 3 (MJA3) en Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE). Bijgevoegd bij deze brief vindt u de jaarlijkse resultatenbrochure1. Beide convenanten zijn eind 2020 afgelopen; de afspraken over CO2-reductie in het Klimaatakkoord zijn hiervoor (deels) in de plaats gekomen. Naast de resultaten over 2020 geef ik in deze brief daarom ook inzicht in de resultaten over de hele vierjaarlijkse planperiode (2017–2020) en de gehele convenantperiode vanaf 2008 (MJA3) en 2009 (MEE).
Het doel van de convenanten MJA3 en MEE was energiebesparing realiseren bij bedrijven met een groot energieverbruik. Deelnemers maakten vierjaarlijks Energie-Efficiëntie Plannen (EEP’s). De daarin vastgelegde ambities en de overkoepelende doelstellingen van de convenanten werden jaarlijks gemonitord door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De MJA3-deelnemers bestonden grotendeels uit bedrijven die niet onder het Europese Emissiehandelssysteem (EU ETS) vielen. Het gaat hier bijvoorbeeld om bedrijven uit de textielindustrie, financiële dienstverleners en ICT-sector. Het merendeel van de MEE-deelnemers waren grote industriële bedrijven en instellingen die verplicht deelnamen aan het EU ETS. Voorbeelden zijn raffinaderijen en papierfabrieken. Door het uitbreiden van de doelgroep van de energiebesparingsplicht krijgen de convenantdeelnemers nu te maken met wettelijke energiebesparingsverplichtingen.
Voor het MJA3-convenant rapporteerden in 2020 859 bedrijven uit 33 sectoren. De MJA3-deelnemers hebben 97% (43,9 PJ) van hun maximale energiebesparingsambitie2 (45,5 PJ) voor de periode 2017–2020 gerealiseerd. Ook hebben ze de separaat vastgelegde doelen over de hele MJA3-convenantperiode sinds 2008 ruimschoots gehaald. Achterblijvende resultaten op procesefficiëntie zijn gecompenseerd door extra inzet op duurzame energie. Voor het MEE-convenant hebben 111 bedrijven verdeeld over 7 sectoren gerapporteerd. Zij realiseerden in de periode 2017–2020 70% (37,0 PJ) van hun maximale besparingsambitie (53,2 PJ), net iets meer dan hun minimale ambitieniveau (33,5 PJ). Overigens konden MEE-bedrijven, in tegenstelling tot bij het MJA-convenant, achterblijvende resultaten niet compenseren door duurzame energiemaatregelen.
De resultaten in het laatste convenantjaar van het MJA3 en MEE zijn lager dan in eerdere jaren. De effecten van de corona-epidemie zullen daar waarschijnlijk mede oorzaak van zijn, omdat veel investeringen zijn uit- of afgesteld. Hoe groot dit effect precies is, valt niet te zeggen.
Toelichting convenanten
Sinds 1992 werden in het Nederlandse energiebeleid energiebesparingsconvenanten gebruikt. De huidige MJA3 en MEE stammen uit respectievelijk 2008 en 2009 en liepen eind 2020 af. Ze vertegenwoordigden samen ongeveer 80% (809 PJ) van het industriële energiegebruik en bij benadering een kwart van het totale energiegebruik in Nederland. Bedrijven kregen geen voortgangsverklaring als zogenoemde zekere maatregelen uit hun vierjaarlijkse Energie-Efficiëntie Plannen niet waren uitgevoerd, monitoringsgegevens niet tijdig waren ingediend, of er niet voldaan was aan aangescherpte eisen voor energiezorg. Zonder voortgangsverklaring kon een energie-intensief bedrijf geen aanspraak maken op de teruggaveregeling energiebelasting en de Subsidieregeling Indirecte emissiekosten ETS. Over 2020 hebben 25 MJA3-bedrijven en 1 MEE-bedrijf geen voortgangsverklaring gekregen. Dit aantal kan nog wijzigen naar aanleiding van nog lopende bezwaarprocedures.
De convenanten zijn op verschillende doelstellingen gemonitord. De bijgevoegde resultatenbrochure gaat onder andere in op het landelijk resultaat, het convenantresultaat, resultaten op procesefficiëntie (zowel maatregelen in het gebouw als in het productieproces), ketenefficiëntie (binnen- en buitenland) en bij het MJA3-convenant ook op duurzame energie.3
Resultaten MJA3-convenant
Tabel 1 geeft de resultaten weer die de 859 MJA3-deelnemers in 2020 realiseerden. Zij hebben in 2020 een lager convenantresultaat behaald dan gemiddeld over de hele convenantperiode (2008–2020). Algemeen geldt dat procesefficiëntiemaatregelen de meeste energiebesparing opleverden. Echter, waar ketenefficiëntie4 over 2020 een bovengemiddelde besparing opleverde, bleef procesefficiëntie5 over 2020 achter. In de Energie-Efficiëntieplannen van 2017–2020 hadden de deelnemende bedrijven hun geplande maatregelen beschreven. Het is daarom relevant om ook naar de EEP-ambitie en realisatie over deze periode te kijken. Dit wordt weergegeven in figuur 1. Daaruit blijkt dat de totale EEP-ambitie met 97% vrijwel geheel is gerealiseerd. Dat is met name te danken aan de forse extra realisatie van duurzame energie (eigen opwek en inkoop van groencertificaten). Het convenantresultaat van 43,9 PJ over deze vier jaar ligt overigens ruim boven de minimale ambitie van 29,7 PJ (optelsom van de zekere maatregelen).
Besparing totaal (convenantresultaat) | ||
2020 | 5,0 PJ (1,1%) | 4,3 PJ (3,6%) |
Gemiddelde over looptijd convenant | 1,8% | 4,4% |
Procesefficiëntie | ||
2020 | 3,7 PJ (0,7%) | 3,1 PJ (1,3%) |
Gemiddelde over looptijd convenant | 1,1% | 1,8% |
Ketenefficiëntie | ||
2020 | 1,3 PJ (0,5%) | 0,5 PJ (0,7%) |
Gemiddelde over looptijd convenant | 0,7% | 0,6% |
Duurzame energie | ||
2020 | – | 0,7 PJ (1,6%) |
Gemiddelde over looptijd convenant | – | 2,1% |
Realisatie maximale ambitie totaal EEP-periode (2017–2020) | 70% | 97% |
Realisatie maximale ambitie procesefficiëntie EEP-periode (2017–2020) | 81% | 84% |
Omdat 2020 het laatste convenantjaar was, kunnen we ook terugkijken op de doelen over de hele looptijd van het convenant. Het MJA3-convenant komt voort uit de doelstelling van het regeerakkoord Balkenende IV (2007) waarin een streefdoel van 2% energiebesparing per jaar was opgenomen. Deze 2% per jaar is in het MJA3-convenant vertaald naar een 30% besparing in 2020 ten opzichte van 2005 (15 jaar). Bedrijven konden het energiebesparingsdoel realiseren door hun processen en ketens efficiënter te maken, en door de inzet van duurzame energie.
Het energiebesparingsdoel van 30% is met een realisatie van 66,7% ruim overschreden. Met name het aandeel duurzame energie heeft hieraan sterk bijgedragen. Voor procesefficiëntie bestond er ook een apart streefdoel van 20%. Met een realisatie van 26,5% in 2020 is ook dit doel ruimschoots gehaald. Gemiddeld is er jaarlijks 1,8% aan procesefficiëntie gerealiseerd. Dit betekent overigens niet dat het absolute energiegebruik van de MJA3-partijen ook met 66,7% of 26,5% is afgenomen. Het energiegebruik van de MJA3-bedrijven ligt hoger dan in 2008. Dit komt door veranderingen in productievolume, maar ook door toetredende en uittredende bedrijven. Wel is het zo dat zonder de uitgevoerde maatregelen het energiegebruik hoger was geweest.
Resultaten MEE-convenant
Tabel 1 geeft ook de resultaten van de 111 MEE-deelnemers weer. Opvallend is dat het convenantresultaat in 2020 lager ligt dan gemiddeld. Net als in 2019 is dit lagere resultaat grotendeels te verklaren door een lagere besparing op procesefficiëntie. Zowel de realisatie van proces- als ketenefficiëntiemaatregelen ligt over 2020 lager dan de gemiddelde besparing over de hele convenantperiode vanaf 2009. Procesefficiëntiemaatregelen leveren, net als bij de MJA3, de meeste energiebesparing op. Omdat de meeste besparingen gepland stonden in de eerste jaren van de EEP-periode 2017–2020 is het ook hier relevant om naar de vierjaarlijkse ambitie en realisatie te kijken. Figuur 1 geeft aan dat er voor 53,2 PJ gepland was tussen 2017–2020. Dit is de optelsom van zekere en voorwaardelijke procesefficiëntie- en ketenmaatregelen. Daarvan is 70%, 37,0 PJ, gerealiseerd. Dit is net iets meer dan het minimale ambitieniveau (optelsom van zekere maatregelen) van 33,5 PJ.
Het MEE-convenant kende geen afrekenbare doelstelling, maar had als doel een «significante bijdrage» te leveren aan de verbetering van energie-efficiëntie. Wat een significante bijdrage precies is, is destijds niet vastgelegd. Zoals hierboven toegelicht zijn de bedrijven wel afgerekend op hun vierjaarlijkse plannen. In tegenstelling tot het MJA3 is er bij de MEE niet gekeken naar de verbetering in 2020 ten opzichte van 2005, maar ten opzichte van 2009. Sinds 2009 is er 11,7% (72 PJ) besparing gerealiseerd door procesefficiëntiemaatregelen. Gemiddeld ligt dat op 1,1% per jaar. Dit ligt lager dan bij de MJA3. Deze resultaten zijn echter sterk beïnvloed door een beperkt aantal bedrijven. 16 bedrijven zijn verantwoordelijk voor 80% van het energiegebruik. Veel van hun installaties zijn meer dan 50 jaar oud. Het rendabele besparingspotentieel bij deze bedrijven is beperkt, omdat vervanging van de zeer complexe installaties zeer hoge investeringen met bijzonder lange terugverdientijden kent.
In het kader van het Energieakkoord voor duurzame groei zijn in 2017 wel twee resultaatsafspraken gemaakt met de deelnemers aan het MEE-convenant. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Addendum op het MEE-convenant. Ten eerste is afgesproken om 9 PJ additionele finale6 energiebesparing te realiseren in 2020. Over de voortgang op dit doel zal ik uw Kamer dit najaar apart informeren. De tweede afspraak is om 22 PJ finale energiebesparing met procesefficiëntiemaatregelen te realiseren binnen het reguliere MEE-convenant tussen 2017 en 2020. Daarvan is 19,8 PJ finaal (90%) aan procesefficiëntie gerealiseerd. De doelstelling van 22 PJ finaal is dus niet gehaald.
Toekomst
De convenanten hebben energiebesparing op de kaart gezet bij de bedrijfsvoering van de deelnemende bedrijven, zeker na de aanscherping van de criteria in de laatste EEP-cyclus. Het precieze additionele effect van de convenanten is echter moeilijk te bepalen. Bedrijven die niet deelnamen aan de convenanten zijn immers niet gemonitord. Ook zonder convenanten realiseren bedrijven besparingen, bijvoorbeeld wanneer zij installaties vervangen. De afrekenbare convenantdoelstellingen uit het MJA3-convenant zijn in elk geval behaald. De MEE-deelnemers hebben zoals afgesproken in het reguliere MEE-convenant bijgedragen aan energiebesparing. Figuur 1 laat zien dat zowel bij de MJA3 als bij de MEE niet alle ambities uit de laatste EEP-cyclus gerealiseerd zijn. Aandacht voor procesefficiëntie blijft daarom van belang om mogelijke besparingen ook daadwerkelijk te realiseren.
Vanaf 2021 valt een deel van de MJA3-bedrijven onder de energiebesparingsplicht en hebben ze in 2023 ook de verplichting om een informatieplichtrapportage in te dienen. Daarnaast vormt het EU ETS en de CO2-heffing voor met name de MEE-deelnemers nu een drijfveer om energiebesparende maatregelen uit te voeren. De doelgroep voor de energiebesparingsplicht en informatieplicht wordt bovendien uitgebreid met zogenoemde complexe bedrijven en ETS-bedrijven. De hele doelgroep van de convenanten krijgt hiermee vanaf 2023 een energiebesparingsplicht. Bedrijven moeten elke vier jaar rapporteren over uitgevoerde en geplande energiebesparingsmaatregelen via de informatieplicht of via een verplicht energiebesparingsonderzoek inclusief een uitvoeringsplan. Daarmee blijft energie besparen bij bedrijven een belangrijk speerpunt bij het invullen van de klimaatambitie. Dit is ook essentieel om invulling te kunnen geven aan de Europese doelen voor energiebesparing tot 2030. In het kader van de Fit For 55-plannen van de Europese Commissie worden deze doelen opgehoogd. Uw Kamer is hier recent over geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nrs. 3201 en 3186).
Daarnaast verken ik momenteel, in overleg met brancheverenigingen en de decentrale overheden, een eventueel vervolg op de convenanten gericht op het ondersteunen van bedrijven bij het terugdringen van hun CO2-uitstoot.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
D. Yeşilgöz-Zegerius
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎
De deelnemers geven in hun vierjaarlijkse plannen aan welke maatregelen zeker worden uitgevoerd en welke maatregelen afhankelijk van bepaalde voorwaarden worden uitgevoerd. De optelling van alle zekere maatregelen is de minimale besparingsambitie. De maximale besparingsambitie bestaat uit de zekere en voorwaardelijke maatregelen samen.↩︎
De resultatenbrochure noemt twee typen resultaten: het convenantresultaat en het landelijk resultaat. Het convenantresultaat bevat alle besparingen: procesefficiëntiemaatregelen, ketenefficiëntiemaatregelen en (bij MJA3) duurzame-energieprojecten. Het landelijk resultaat bestaat alleen uit procesefficiëntiemaatregelen en maatregelen in de binnenlandse productieketen. Keteneffecten in het buitenland, in de productketen en toepassing van duurzame energie worden daarbij buiten beschouwing gelaten.↩︎
Het verminderen van energiegebruik over de hele levenscyclus van een product. Energiebesparing door uitvoering van projecten wordt bereikt in alle delen van de keten: productiefase (productieketen) of gebruiksfase (productketen) in of buiten Nederland.↩︎
Besparing van (fossiele) energie op interne bedrijfsprocessen die een belangrijke bijdrage levert aan het verbeteren van de energie-efficiëntie.↩︎
De omrekenfactor voor primaire energiebesparing naar finale energiebesparing is: 0,887.↩︎