Lijst van vragen en antwoorden over voortgang Omgevingswet december 2021 (Kamerstuk 33118-209)
Omgevingsrecht
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2022D03938, datum: 2022-02-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33118-217).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. (Martin) Bosma, Tweede Kamerlid (PVV)
- Mede ondertekenaar: C.J.M. Roovers, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 33118 -217 Omgevingsrecht.
Onderdeel van zaak 2022Z01807:
- Indiener: H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2022-02-08 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-02-15 13:00: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2022-03-15 16:30: Omgevingswet (Commissiedebat), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2022-03-17 14:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
33 118 Omgevingsrecht
Nr. 217 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 februari 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de brief van 14 december 2021 inzake voortgang Omgevingswet december 2021 (Kamerstuk 33 118, nr. 209).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 februari 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Martin Bosma
De griffier van de commissie,
Roovers
Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen over de brief van de voormalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 14 december 2021 «Voortgang Omgevingswet december 2021»(Kamerstuk 33 118, nr. 209).
Een deel van de vragen heeft betrekking op de datum van inwerkingtreding. Over keuze voor de datum en het proces daartoe heb ik u op 1 februari jl. bij brief geïnformeerd. Aangezien een aantal vragen over de beoogde inwerkingtredingsdatum gaat, zijn enkele passages uit de brief hier, bij wijze van inleiding, opgenomen. Bij de desbetreffende vragen wordt hiernaar verwezen.
Keuze voor meer oefentijd
Uit verschillende overleggen met medeoverheden en experts over de invoering van de Omgevingswet, is naar voren gekomen dat er meer tijd nodig is om goed te oefenen met de digitale systemen. Dat is op dit moment niet met alle systemen mogelijk. Om tot een verantwoorde en zorgvuldige inwerkingtreding van de Omgevingswet te komen, wil ik de betrokken partijen die oefentijd wel geven.
Er gaat al veel goed met de invoering van de Omgevingswet, de vergunningverlening functioneert goed. Daarnaast zijn bijna alle gemeenten, provincies en waterschappen inmiddels aangesloten op het nieuwe systeem, waarmee inmiddels veel wordt geoefend. We zien echter bij de zogeheten planketen waar gemeenten, provincies en waterschappen met plansoftware nieuwe omgevingsplannen kunnen publiceren, dat er verschillende onzekerheden zijn.
Omdat ik de Omgevingswet op een verantwoorde manier wil invoeren, zal ik niet vasthouden aan de invoeringsdatum van 1 juli 2022. Het is immers belangrijk dat de dienstverlening aan inwoners en bedrijven niet in het geding komt en dat gebiedsontwikkeling ongehinderd doorgang kan hebben.
Proces van de datumkeuze
Ik zal de komende weken, samen met de bestuurlijke partners, bezien welke datum verantwoord is om de Omgevingswet in werking te laten treden. Afhankelijk van de uitkomsten zal ik besluiten of de beoogde invoeringsdatum 1 oktober 2022 of 1 januari 2023 zal worden. Zodra dit duidelijk is, zal het ontwerp van het koninklijk besluit (KB) worden aangeboden aan beide Kamers. Daarover kan dan in beide Kamers het debat worden gevoerd, zodat er tijdig duidelijkheid is over de inwerkingtredingsdatum voor de uitvoeringspraktijk.
Uitgangspunten bij de keuze van de datum zijn dus dat deze de uitvoeringspraktijk enerzijds voldoende voorbereidingstijd biedt en anderzijds tijdige duidelijkheid biedt over het definitieve tijdstip van inwerkingtreding. Dit zorgt ervoor dat de laatste noodzakelijke en urgente stappen gezet kunnen worden richting een zorgvuldige invoering van het stelsel.
Alle betrokken partijen kunnen dan met volledige focus toewerken naar een zorgvuldige inwerkingtreding.
Vraag 1
Welke besluitvorming is op welk moment nodig in zowel de Tweede Kamer áls de Eerste Kamer om tijdige inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 juli 2022 te kunnen halen?
Antwoord:
In de inleidende tekst op pagina 2 heb ik u meegenomen in mijn afwegingen over de datum van inwerkingtreding Omgevingswet. Daarnaast merk ik graag nog het volgende op.
Het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt bij koninklijk besluit geregeld. Het ontwerp daarvan zal bij beide Kamers gelijktijdig worden voorgehangen. De Omgevingswet bevat voor de Kamers een gegarandeerde, minimale termijn van vier weken «voorhang» om het proces van behandeling te bepalen.
Tijdens het parlementaire proces kunnen nadere stukken worden gewisseld en kan overleg worden gevoerd. Conform de eerdere toezeggingen zal het kabinet wachten met de voordracht van het koninklijk besluit aan de Koning tot de parlementaire behandeling in beide Kamers volledig is afgerond.1
Voor de uitvoeringspraktijk is het belangrijk dat er duidelijkheid is over de datum van inwerkingtreding. Daarom is het wenselijk dat het inwerkingtredings-KB ruim voor de datum van inwerkingtreding in het Staatsblad wordt gepubliceerd.
Vraag 2
Klopt het dat in het rapport «Roeien met nieuwe riemen» waar de Minister in haar brief naar verwijst, verschillende bedreigingen voor de natuur en het milieu onder de Omgevingswet worden geconstateerd? Bijvoorbeeld: het vervallen van de ADC-toets voor NNN-gebieden, de mogelijkheid voor gemeente om in negatieve zin af te wijken van het beschermingsniveau van instructieregels, het vervallen van de algemene vergunningsplicht voor bouwactiviteiten en de daarmee samenhangende controle vooraf, verlaging van het beschermingsniveau m.b.t. geur en geluid en minder inspraak voor «eenieder». Moeten er maatregelen getroffen worden om deze risico’s te ondervangen en te zorgen dat de Omgevingswet daadwerkelijk een «beleidsneutrale» of zelfs beter beschermende integratie van het omgevingsrecht is? Zo ja, welke maatregelen zijn nodig of mogelijk en wat is de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is aan de Natuur- en milieufederatie Noord-Holland en Natuur & Milieu gevraagd om in een verkenning mogelijke kansen en bedreigingen door de Omgevingswet (Ow) voor natuur, milieu en duurzaamheid te signaleren en daarbij ook na te gaan op welke manier overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers die kansen kunnen benutten enerzijds, en de bedreigingen beperken anderzijds.
Een van de bedreigingen die worden genoemd in het rapport zijn de instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). En ook de «ADC-toets» voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN) komt niet terug in het Bkl. Voor de bespreking van de regels over het Natuurnetwerk Nederland verwijs ik naar de parlementaire behandeling van het Besluit kwaliteit leefomgeving en de parlementaire behandeling van het aanvullingsspoor natuur. Daaruit blijkt dat er sprake is van een evenwichtige regeling van de bescherming van het natuurnetwerk Nederland die past bij de bevoegdheidsverdeling tussen Rijk en provincies. In het Bkl is een resultaatsverplichting opgenomen, die op zichzelf ruimte biedt ten aanzien van de wijze waarop deze door de provincie wordt ingevuld. Tegelijk verzekert de formulering van de resultaatsverplichting waar het in de kern om gaat, namelijk dat ten allen tijde de samenhang, oppervlakte en kwaliteit van het netwerk worden behouden.
Zoals ook wordt beschreven in het rapport kunnen provincies in hun eigen omgevingsverordening de huidige «ADC-toets» handhaven. Daarnaast kunnen maatschappelijke organisaties gebruik maken van de ruimere mogelijkheden voor participatie en inspraak bij ontwerp omgevingsverordeningen en daarbij verzoeken om het opnemen van de huidige «ADC-toets». Er zijn op dit moment geen voornemens om een wijziging van het Bkl in procedure te brengen met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland.
In zijn algemeenheid heb ik eerder aangegeven dat de monitoring en evaluatie van de Omgevingswet het kader biedt om systematisch en op landelijke schaal te bezien hoe de keuzes na een bepaalde tijd uitpakken, maar dat los daarvan vanaf het moment van de inwerkingtreding daar waar bedreigingen tot onaanvaardbare effecten zouden leiden onmiddellijk kan worden opgetreden. Dit is ook het geval met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland. Afhankelijk van de aard van een eventuele bedreiging kunnen daarbij verschillende in de wet en uitvoeringsbesluiten opgenomen instrumenten worden ingezet, zonder dat dit hoeft te leiden tot aanpassing van het Bkl.
Vraag 3
Welke concrete stappen zijn ondernomen om het functioneren van de omgevingsdiensten te verbeteren en zijn zij wel klaar voor de nog grotere opgave waarvoor zij, na de invoering van de Omgevingswet, komen te staan?
Antwoord:
De stappen voor de verbetering van de kwaliteit van omgevingsdiensten in het kader van de VTH-stelseldiscussie zijn gezet. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt hieraan verder, ook naar aanleiding van het rapport van Aartsen.2 Op 13 december 2021 heeft u de brief «Versterking van het VTH-stelsel»3 ontvangen.
Als het gaat om de doelstellingen van de Omgevingswet zijn de omgevingsdiensten enthousiast, aangezien die ook gaan over het borgen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De voorbereiding van de Omgevingswet leidt ertoe dat betrokkenen elkaar meer opzoeken, samen oefenen en concrete werkafspraken met elkaar maken. De medewerkers van de omgevingsdiensten zijn opgeleid op de inhoud van de Omgevingswet en worden dit jaar verder opgeleid in de vaardigheden die nodig zijn om hun taken in overeenstemming met de doelen van de Omgevingswet uit te voeren.
Vraag 4
Kan het rapport «Quick scan Koop» (2019) voor het commissiedebat Omgevingswet op 2 februari 2022 met de Kamer worden gedeeld?
Antwoord:
Ik zal het document aangeduid als «Quick scan», dat in juni 2020 vertrouwelijk bij uw Kamer ter inzage is gelegd4, als bijlage bij de beantwoording, aan u doen toekomen. In het document zijn, evenals is beschreven in de beleidslijn voor actieve openbaarmaking5, de namen van de betrokken ambtenaren weggelaten.
Vraag 5
Klopt het dat de enige reden dat u invoering, zonder dat de benodigde voorbereidingen zijn getroffen, verantwoord acht is omdat anders «de progressie stokt»?
Antwoord:
Nee. Ik houd me aan de afspraak over een verantwoorde inwerkingtreding in lijn met de interbestuurlijke afspraken. De laatste stand van zaken en mijn afweging over het moment van inwerkingtreding vindt u in de inleidende tekst op pagina 2.
Vraag 6
Waarom schrijft u dat uw bestuurlijke partners de route naar 1 juli haalbaar en wenselijk achten terwijl veel gemeenten aangeven dat dit niet haalbaar en realistisch is?
Antwoord:
In de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 december jl. is aangegeven dat de bestuurlijke partners in het Bestuurlijk Overleg van 8 december 2021 hebben aangegeven dat 1 juli 2022 haalbaar en wenselijk is. De bestuurlijke partners hebben dit uiteraard mede gedaan op basis van de geluiden in hun eigen achterban.6
Met de interbestuurlijke partners is vastgesteld dat vrijwel alle bevoegde gezagen aangesloten raken, de ketens van het digitale stelsel beter werken, er volop informatie is ontsloten en dat oefen- en verandertrajecten zijn ingezet. Belangrijk is daarbij het duidelijke signaal dat er bij de uitvoeringspraktijk grote behoefte bestaat aan duidelijkheid over het moment van inwerkingtreding zodat ze de noodzakelijk en urgente stappen kunnen zetten richting een zorgvuldige invoering en de energie in hun organisaties kunnen vasthouden.
Dat neemt niet weg dat bij gemeenten en andere overheden nog zorgen bestaan en er nog veel werk te verzetten is. Zij hebben ook deze duidelijkheid nodig om verder te kunnen om te zorgen dat het haalbaar is.
Op basis van de laatste inzichten en signalen beraad ik mij momenteel over de datum van inwerkingtreding, zoals aangegeven in de inleiding op pagina 2.
Vraag 7
Wat zijn de gevolgen van het «Didam»-arrest d.d. 26 november 2021 voor de taakuitvoering van woningbouwcorporaties?
Antwoord:
Op 17 januari jl. heb ik naar aanleiding van vragen van de leden van de CDA (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1351) fractie uw Kamer geïnformeerd over de gevolgen van het «Didam»-arrest van 26 november 2021. Als gevolg van het arrest zal bij verkoop van onroerende zaken door een overheidslichaam een selectieprocedure gevolgd moeten worden tenzij door het overheidslichaam kan worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde is. Dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Het voornemen tot verkoop aan de enige serieuze gegadigde zal tijdig voorafgaand aan de verkoop bekend moeten worden gemaakt op een zodanige wijze dat eenieder daarvan kennis kan nemen.
Zijn er meer serieuze gegadigden, dan moet een selectieprocedure worden gevolgd aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Aan de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, de criteria en het tijdschema dient bekendheid te worden gegeven op zodanige wijze dat iedereen die geïnteresseerd kan zijn in de aankoop van deze onroerende zaak daarvan kennis kan nemen.
In de factsheet over het arrest die op 10 januari 2022 is gepubliceerd op www.woningmarktbeleid.nl is aangegeven dat het bij die te stellen criteria voor de hand ligt dat een overheidslichaam ook kan verlangen dat de koper zich conformeert aan de ruimtelijke plannen van het overheidslichaam voor de te verkopen locatie. Ook is denkbaar dat het overheidslichaam ruimtelijke eisen stelt die niet of nog niet publiekrechtelijk – in een ruimtelijk plan – zijn vastgelegd, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan de eis een minimaal percentage aan sociale woningbouw te realiseren en woningbouwcategorieën, zoals percentages sociale huur, sociale koop of middenhuur. Hierbij dient uiteraard rekening gehouden te worden met de tweewegenleer. Het stellen van criteria kan tot gevolg hebben dat de kring van potentiële gegadigden die kunnen meedoen aan de selectieprocedure op voorhand wordt beperkt. Een nadere uitwerking van de genoemde factsheet wordt de komende tijd nog nader bekeken.
Vraag 8
Welke eisen stelt de Omgevingswet aan de nieuwbouw en exploitatie van sociale huurwoningen? Zijn hier verschillen tussen sociale huurwoningen gebouwd door woningcorporaties en sociale huurwoningen gebouwd door commerciële partijen?
Antwoord:
Op grond van de Omgevingswet kan een omgevingsplan onder voorwaarden regels bevatten over te realiseren sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en geliberaliseerde woningen voor middenhuur. De voorwaarden voor het kunnen stellen van dergelijke regels zijn opgenomen in artikel 5.161c van het Besluit kwaliteit leefomgeving7. Daarin is bepaald dat deze regels alleen kunnen worden gesteld als sprake is van een bouwproject waarin kostenverhaal plaatsvindt. In die bepaling is een sociale huurwoning gedefinieerd als een huurwoning waarvan de aanvangshuurprijs ligt onder de grens, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag. Voor het stellen van regels over te realiseren sociale huurwoningen wordt verder voorgeschreven dat het omgevingsplan moet bepalen dat het gebruik van de sociale huurwoningen in stand blijft voor een in het omgevingsplan omschreven doelgroep gedurende een in het omgevingsplan bepaalde termijn. Deze termijn moet worden gesteld op ten minste tien jaar na ingebruikname. In de gestelde voorwaarden wordt geen onderscheid gemaakt tussen sociale huurwoningen gebouwd door woningcorporaties en sociale huurwoningen gebouwd door commerciële partijen.
Vraag 9
Wat zijn de gevolgen van de (inwerkingtreding van de) Omgevingswet voor de Doelgroepenverordening?
Antwoord:
Onder huidig recht kunnen in een bestemmingsplan ook al regels over te realiseren sociale huurwoningen worden opgenomen. Voor het stellen van dergelijke regels geldt als voorwaarde dat een zogenoemde doelgroepenverordening van kracht is waarin de instandhouding van die woningen voor een duur van tenminste tien jaar voor een in die verordening gegeven doelgroep is verzekerd. De Omgevingswet heeft geen gevolgen voor deze doelgroepenverordeningen, deze verordeningen blijven van kracht en van betekenis voor bestemmingsplannen waarin dergelijke regels zijn opgenomen. Ook als deze bestemmingsplannen bij inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege deel gaan uitmaken van het omgevingsplan.
Vraag 10
Is er een tekort aan gemeenteambtenaren op dit moment om de Omgevingswet goed te kunnen implementeren? Zo ja, hoe groot is dit tekort?
Antwoord:
Het is bekend dat de capaciteit op het terrein van vergunningverlening, toezicht en handhaving bij gemeenten onder druk staat. Dit heeft niet alleen betrekking op de Omgevingswet. Die wordt ook door de bevoegde bestuursorganen al jaren voorbereid. Rond het tweede kwartaal van 2022 wordt een piek in het werk verwacht, hier wordt door gemeenten rekening mee gehouden. Voor gemeenten is het, als het gaat om de Omgevingswet, met name van belang dat er duidelijkheid komt over de inwerkingtredingsdatum.
Daarmee worden de te volgen procedures helder en kan het werk definitief worden ingepland. Samen met de koepels wordt gezorgd voor een goede ondersteuning en het bevorderen van samenwerking tussen bevoegd gezagen.
Vraag 11
Hoe lang duurt het nog voordat het softwaresysteem DSO klaar is om ingevoerd te kunnen worden?
Antwoord:
Allereerst wil ik u aangeven dat het DSO geen softwaresysteem is. Het is een stelsel waarin de landelijke voorzieningen DSO (DSO-LV) en lokale voorzieningen bij bevoegde gezagen samenkomen.
In de afgelopen jaren is de Landelijke Voorziening van het DSO (DSO-LV) volgens een kort cyclisch proces ontwikkeld waarbij er stapsgewijs software is gemaakt, getest en beschikbaar is gesteld.
Tot drie maanden voor inwerkingtreding wordt gewerkt de inrichting van het stelsel. Deze periode zorgt voor een zorgvuldige overgang en de voorbereiding van leveranciers en bevoegd gezagen. In deze periode worden alleen nog blokkerende functionaliteiten of noodzakelijke wijzigingen geïmplementeerd
Daarna zal het DSO op basis van de behoeften van betrokken partijen stap voor stap worden doorontwikkeld. Het DSO is in die zin nooit «klaar». De prioriteit ligt de komende periode op het afronden van de afgesproken essentiële functionaliteiten, de robuustheid en het oplossen van bevindingen naar aanleiding van testen en oefenen. Vanaf drie maanden voor inwerkingtreding is alles gericht op de zorg voor een soepele fase van inwerkingtreding.
Vraag 12
Is het inmiddels voor alle betrokken uitvoeringspartijen duidelijk wie voor welk project verantwoordelijk is?
Antwoord:
Ja, dat is duidelijk. De vier uitvoeringspartijen8 realiseren samen de landelijke voorziening van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (Kamerstuk 33 118, nr. 116). Voor alle ontwikkelde en te ontwikkelen functionaliteiten geldt dat op detailniveau is afgesproken wie waarvoor verantwoordelijk is. Elke twee weken komen de verantwoordelijken samen om de voortgang te bespreken, knelpunten te bespreken en afhankelijkheden af te stemmen. Dit loopt voortvarend en goed. Ook op directeurs- en bestuursniveau vindt hierover frequent overleg plaats.
Vraag 13
Is er een risico dat de woningbouwopgave als gevolg van de implementatie per 1 juli 2022 vertraging op loopt?
Antwoord:
Om daadwerkelijk tot woningbouw te komen is alles erop gericht om te voorkomen dat planprocedures vertraging oplopen. De urgentie in de woningbouwopgave is daarom gebaat duidelijkheid over de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daar wil ik zo snel mogelijk voor zorgen en een zorgvuldige afweging in maken. In de Omgevingswet zit instrumentarium op basis waarvan de uitvoeringspraktijk de woningbouwopgave – en andere actuele maatschappelijke problemen – effectief aan kan pakken: bijvoorbeeld de integrale benadering, interbestuurlijke samenwerking en de participatie.
Voor het moment van inwerkingtreding Omgevingswet verwijs ik u graag naar de inleiding op pagina 2.
Vraag 14
Welke organisaties zijn de meest betrokken partijen bij de implementatie van de Omgevingswet?
Antwoord:
Binnen de interbestuurlijke programmadirectie werken de koepelorganisaties van de decentrale overheden (VNG, IPO, Unie van Waterschappen) en het Rijk al vele jaren intensief samen aan de implementatie bij gemeenten, provincies, waterschappen en Rijkspartijen. In het verlengde van de decentrale overheden zijn ook de omgevingsdiensten, de veiligheidsregio’s en de GGD ’s betrokken. Daarnaast kunnen als meest betrokken partijen onder anderen genoemd worden: het bedrijfsleven – VNO-NCW, MKB Nederland, de softwareleveranciers, stedenbouwkundige bureaus, VNCI (chemie), Bouwend Nederland en de Bovag -de rechterlijke macht en de natuur- en milieuorganisaties waaronder met name Natuur en Milieu.
Vraag 15
Wat is nodig om de oefenfase van het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) met succes te kunnen afronden? Welke criteria worden gehanteerd op de verschillende onderdelen om te worden aangemerkt als succesvol afgerond en klaar voor implementatie? En wat is de beoogde tijdlijn hiervoor? (blz. 1)
Antwoord:
Het oefenen met het DSO-LV is nodig, zodat de gebruikers, in het bijzonder de bevoegd gezagen, ervaring op kunnen doen, weten wat de gevolgen voor hen zijn, hoe zij met het systeem kunnen werken en wat er verandert. Het is belangrijk voor alle bevoegd gezagen dat ze goed kunnen oefenen. Het blijft wel de keus van de bevoegd gezagen hoeveel gebruik zij hiervan maken. Oefenen valt namelijk onder de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken bevoegd gezagen. Het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet en de koepels stimuleren, faciliteren en ondersteunen waar nodig en wenselijk.
Een groot deel van het oefenen wordt door bevoegd gezagen in de eigen organisatie opgepakt (en met hun softwareleveranciers).
Afgesproken is dat bevoegd gezagen een half jaar de tijd hebben om te oefenen. Verdere criteria, een tijdlijn of een afronding zijn hier niet aan de orde aangezien ieder bevoegd gezag hiervoor zelf verantwoordelijk is en hierin, bij de eigen organisatie passende, keuzes maakt
Vraag 16
Welke voorbereidingen zijn er nog niet getroffen om tot een inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 juli 2022 te komen? (blz. 2)
Antwoord:
Graag verwijs ik u voor de datum van inwerkingtreding naar de inleiding op pagina 2.
Hieronder ga ik in op de voorbereidingen die worden getroffen.
Het zorgen voor een goede voorbereiding is van belang voor alle betrokken partijen. Daarom heeft het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet deze voorbereidingen in kaart gebracht, en monitort ze samen met de koepels, DSO en BZK.
Voor de landelijke voorzieningen (DSO-LV, IPLO) zijn de benodigde voorbereidingen getroffen of gepland. De invoering van de Omgevingswet wordt planmatig bestuurd, o.a. met de Gezamenlijke Route 2022 – Aan de slag met de Omgevingswet en een gedetailleerd plan voor de invoering van het DSO -LV. Vanzelfsprekend gaat de planning richting inwerkingtreding nog door en wordt de afstemming steeds fijnmaziger. Dit zoals gebruikelijk is bij de overgang naar een nieuw systeem. Routekaart Roadmap 2022 wordt in de komende periode verder uitgevoerd op weg naar de nieuwe datum van inwerkingtreding.
Vraag 17
Wat is de status van het voorziene overgangsrecht voor gemeenten en waterschappen?
Antwoord:
Het overgangsrecht voor het stelsel van de Omgevingswet is opgenomen in de Invoeringswet, het Invoeringsbesluit en de Invoeringsregeling. Daarnaast is specifiek overgangsrecht opgenomen in de regelgeving van de aanvullingssporen geluid, bodem, grondeigendom en natuur. Het overgangsrecht maakt dus onderdeel uit van de wet- en regelgeving. Deze regelgeving is de afgelopen jaren tot stand gekomen na een uitgebreid voorbereidingsproces en is gepubliceerd in het Staatsblad en de Staatscourant.
Vraag 18
Kunt u aangeven op welke wijze gemeenten worden ondersteund in de aansluiting op het DSO?
Antwoord:
Hieronder een kort overzicht van de hoofdlijnen.
• Het migratieteam van het interbestuurlijke Programma Aan de Slag met Omgevingswet staat overheden met raad en daad bij met het aansluiten op DSO-LV. Dit team levert kennis en expertise, en zorgt ervoor dat geconstateerde knelpunten bij het aansluiten aan de zijde van de landelijke voorziening worden opgelost.
• De koepelorganisaties bieden ook veel ondersteuning aan voor hun leden. Voorbeelden hiervan zijn de door VNG opgestelde VNG-handreiking voor het aanbesteden en kiezen van software.
• Het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet heeft frequent contact met de softwareleveranciers van aansluitende overheden, en stelt technische informatie voor hen beschikbaar via het Ontwikkelaarsportaal van de website www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl.
• Via het Informatiepunt Omgevingswet (www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl) is de informatie te vinden over de regelgeving van de Omgevingswet en de nieuwe instrumenten. Daar zijn ook diverse ondersteuningsmiddelen te vinden zoals onder andere roadmaps, actielijsten, factsheets, staalkaarten voor een omgevingsplan, handreikingen, online trainingen. Er is ook een helpdesk die per telefoon en e-mail bereikbaar is.
• Op basis van de inzichten uit de Monitor Implementatie Omgevingswet en signalen uit het land wordt het ondersteuningsaanbod aangepast en uitgebreid.
• Twaalf Regionale Implementatiecoaches Omgevingswet (RIO’s) ondersteunen overheden in hun regio bij de implementatie van de Omgevingswet. Elke RIO bouwt en onderhoudt een eigen regionaal netwerk. Daarnaast zijn de RIO’s de verbindende schakel tussen alle partijen in hun regio die iets moeten met de invoering van de Omgevingswet en bevorderen zij de samenwerking tussen die overheden in de regio.
Vraag 19
Kunt u aangeven hoe het overgangsrecht voor gemeenten en waterschappen eruit komt te zien?
Antwoord:
Zoals hierboven in het antwoord op vraag 17 is aangegeven maakt het overgangsrecht onderdeel uit van de wet- en regelgeving van de stelselherziening. Het overgangsrecht zorgt voor rechtszekerheid en een goede overgang van het huidige recht naar het nieuwe stelsel. In het overgangsrecht is onder meer bepaald wat de status van bestaande besluiten is, bijvoorbeeld dat oude vergunningen hun gelding blijven houden. Verder is daarin bepaald dat lopende procedures worden afgehandeld conform het oude recht, zodat die niet plotseling eindigen en de spelregels niet tussentijds wijzigen.
Dit zorgt voor duidelijkheid voor burgers, bedrijven en overheden over welke procedure van toepassing is, welk orgaan bevoegd gezag is etc. Ook is bijvoorbeeld geregeld dat bestemmingsplannen van rechtswege worden aangemerkt als omgevingsplan, zodat elke gemeente bij de start van de Omgevingswet over een omgevingsplan beschikt (inclusief de zogenaamde bruidsschat). Gemeenten hebben vervolgens tot 2030 de tijd om die omgevingsplannen inhoudelijk aan te passen aan de eisen van het nieuwe stelsel.
Daarnaast gelden er voor gemeenten en waterschappen overgangstermijnen wanneer deze over een omgevingsvisie of een waterschapsverordening moeten beschikken. Met dit pakket van overgangsrechtelijke regels, dat de afgelopen jaren in nauwe samenwerking met onder andere gemeenten en waterschappen tot stand is gekomen, ligt er een stevige basis voor de overgang naar het nieuwe stelsel.
Vraag 20
Bij de keten «Van plan tot publicatie» wordt aangegeven dat de wachttijd is gereduceerd tot minuten en verdere verbeteringen mogelijk zijn. Welke criteria worden gehanteerd om dit onderdeel als klaar voor implementatie aan te merken? Wat is de beoogde tijdlijn hiervoor? (blz. 5)
Antwoord:
De Landelijke Voorziening van het DSO (DSO-LV) wordt volgens een kort cyclisch proces ontwikkeld waarbij er, in kleine verbeterstappen en kleine onderdelen, software wordt gemaakt. Deze wordt vervolgens getest en indien nodig verder verbeterd, en in het DSO-LV geïmplementeerd.
In de afgelopen periode zijn softwarematige oplossingen om de wachttijd voor grote geometriebestanden te reduceren in het DSO-LV geïmplementeerd. Bevoegd gezagen zijn hier al enige tijd mee aan het oefenen. Testen laten zien dat het inladen van de Geo-bestanden nagenoeg probleemloos verloopt. Circa 90% van alle aangeleverde bestanden kunnen nu automatisch worden verwerkt. Van de circa 10% waar dat nog niet bij lukt, is bekend wat er aan de hand is en hoe het moet worden opgelost.
Dit kwartaal wordt nog gewerkt aan enkele aanvullende verbeteringen. Deze worden voor zover mogelijk, uiterlijk aan het begin van het tweede kwartaal van 2022, in het DSO-LV geïmplementeerd.
Om te zorgen dat het DSO-LV zo soepel mogelijk blijft draaien in de periode rond inwerkingtreding is interbestuurlijk afgesproken dat er een korte periode voor en na inwerkingtreding geen nieuwe software meer in het DSO-LV wordt geïmplementeerd (stabiliseringsperiode). Deze periode is ook voor leveranciers belangrijk. Hiermee is alle focus op de inwerkingtreding en de mogelijke ondersteuning die nodig blijkt. Na de stabiliseringsperiode zullen nieuwe verbeteringen worden doorgevoerd.
De planning voor de komende periode voor het DSO-LV en de keten van plan tot publicatie loopt volgens plan verder. Hier doet de door mij aangegeven passage over inwerkingtreding Omgevingswet op pagina 2 niet aan af.
Vraag 21
Met betrekking tot de functies «Viewer» en «Tijdreizen», zijn deze functies cruciaal voor de implementatie van de Omgevingswet of kunnen deze functies ook verder worden ontwikkeld indien nodig na de implementatie? En zorgen deze extra functies niet voor vertraging van ontwikkeling of oplossingen van bestaande problemen op andere cruciale onderdelen die nodig zijn voor de implementatie? (blz. 5)
Antwoord:
Naar aanleiding van de gedane oproepen door experts en de rechterlijke macht om verbetering beschouw ik de genoemde functionaliteiten Viewer en Tijdreizen als cruciale onderdelen van het DSO. Het gaat om een duidelijk signaal vanuit de praktijk van de Omgevingswet en ik vind het van belang dat zij goed kunnen werken met het DSO. Daarom steken we daar nu additioneel tijd, geld en energie in. Dat is verantwoord en kan omdat in onze aanpak rekening is gehouden met het kunnen aanpassen van het DSO-LV op basis van leerervaringen. Het DSO-LV wordt opgeleverd conform de interbestuurlijke afspraken waarin voor aanpassingen ook ruimte is gelaten.
De Viewer is een uitbreiding van de oorspronkelijke functionaliteit van DSO-LV en is in de rechtsgang wenselijk om te kunnen oordelen over beroepen tegen besluiten op grond van de Omgevingswet. Het levert een nieuwe en verbeterde mogelijkheid op ten opzichte van de huidige praktijk. Met de Viewer kunnen gebruikers navigeren tussen de regels over de fysieke leefomgeving en digitale landkaarten en vice versa. Met het ontwikkelde prototype voor een nieuwe Viewer wordt gezorgd voor functies die de interactie tussen regels en verbeelding van een omgevingsplan verbeteren. Het ontwikkelde prototype is beschikbaar en bestaat naast de eerdere viewer van het DSO-LV. Het prototype is goed ontvangen door de rechterlijke macht. De viewer wordt nu gemaakt en zou dit voorjaar beschikbaar moeten zijn. Deze ontwikkeling is zo georganiseerd dat er geen beslag wordt gelegd de ontwikkelcapaciteit van het DSO-LV.
«Tijdreizen» is een functionaliteit waarmee teruggekeken kan worden welk besluit wanneer waar van kracht was. Dit is een functionaliteit die ontbreekt in de huidige voorziening «Ruimtelijke Plannen.NL», zoals momenteel onder de Wet ruimtelijke ordening in gebruik is. Inmiddels is er voor tijdrijzen een werkend prototype online, wat in de basis voorziet aan de behoeften vanuit de juridische uitvoeringspraktijk. Dit wordt nog verder doorontwikkeld op basis van feedback van rechters en planjuristen van overheden. Volgens de planning is het onderdeel tijdreizen klaar in het eerste kwartaal van 2022.9 Hierbij merk ik op dat de eerste besluiten op basis van de Omgevingswet waarbij deze functie door de rechterlijke macht benut worden na de datum van inwerkingtreding liggen.
Vraag 22
Is voor de rechtsgang de functionaliteit Viewer van het DSO alleen «wenselijk» of ook «noodzakelijk» om te kunnen oordelen over beroepen tegen besluiten op grond van de Omgevingswet?
Antwoord:
Zoals in het antwoord op vraag 21 is aangeven wordt de gevraagde Viewer ontwikkeld naar aanleiding van het verzoek van de rechtspraak, dit naast de Viewer Regels op de Kaart van het DSO.
De eisen van de Bekendmakingswet en de Algemene wet bestuursrecht houden in dat het – gerelateerd aan de gestelde vragen over de Viewer noodzakelijk is dat:
• Bestuursorganen besluiten bekend moeten maken op de voorgeschreven wijze. Voor zaken als omgevingsplannen en omgevingsverordeningen gaat dat in STOP-TPOD via de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen (LVBB) van het DSO. Voor zaken als omgevingsvergunningen gaat dat op dezelfde manier als nu, door toezending aan de aanvrager en bekendmaking van een digitale kennisgeving. Beide routes leiden tot een publicatie op www.officielebekenkdmakingen.nl en het relevante digitale publicatieblad.
• Belanghebbenden besluiten moeten kunnen inzien, zodat ze kunnen bepalen of ze bezwaar willen maken, een zienswijze willen indienen of beroep willen instellen. Wie op de hoogte wil blijven van mogelijk voor hem relevante besluiten in zijn omgeving, kan zich abonneren op de alerteringsservice Berichten over uw Buurt van www.overheid.nl. Je kan je hier opgeven om alerteringen te ontvangen van besluiten binnen een bepaalde straal van je postcode. Zie voor meer informatie Berichten over uw buurt – Zoeken | Overheid.nl Verder zijn alle digitale publicaties toegankelijk en op meerdere manieren doorzoekbaar via de voormelde websites.
• Rechters het genomen besluit ex tunc moeten kunnen beoordelen, dus zoals het was toen het bestuursorgaan besloot. Bovendien moeten zij kunnen nagaan hoe de officiële publicatie er precies uit zag, dit is immers de officiële juridisch geldige versie. Alle officiële bekendmakingen kunnen ongeacht de route worden teruggezocht via www.officielebekendmakingen.nl.
Vraag 23
Met betrekking tot de functies en onderdelen in het digitale stelsel, ontwikkelt voor de stedenbouwkundige bureaus, welke criteria zijn hierbij doorslaggevend om de wet te kunnen implementeren? (blz. 6)
Antwoord:
De stedenbouwkundige bureaus hebben samen met de overheden en het interbestuurlijke programma Aan de Slag met Omgevingswet het initiatief genomen om te komen tot een goede werkbare oplossing om de overheden te ondersteunen bij het opstellen van Omgevingsplannen.
Hiervoor is inmiddels een uitwisselingsstandaard afgesproken en er zijn basismodellen ontwikkeld waarmee uniformiteit van de plannen wordt gerealiseerd.
Afstemming met de leveranciers van plansoftware zorgt dat de leveranciers, elk in een eigen planning de mogelijkheid heeft of deze gaat ontwikkelen, om deze plannen te importeren. Ter ondersteuning wordt een functie gerealiseerd om validaties te doen van plannen om zo vroeg mogelijk te kunnen constateren of de verwerking in het DSO naar verwachting zal verlopen. De verwachting is dat in het tweede kwartaal van 2022 deze zogenoemde plan-plan koppeling is gerealiseerd.
Vraag 24
Welke stappen dienen nog te worden gemaakt voor implementatie voor de VTH-keten en de «Van vraag tot informatie» keten? En wat is de beoogde tijdlijn hiervoor? (blz. 7)
Antwoord:
Het algemene beeld is dat het aantal aangesloten bevoegde gezagen en de processen die samenhangen met de vergunningverlening (VTH-keten) al langere tijd een stevige basis hebben bereikt en uit zijn ontwikkeld in het DSO.10 Dit is de keten waar burgers en bedrijven direct met het DSO in aanraking komen. Dit beeld is ongewijzigd. De cijfers van december 2021 worden u gelijktijdig met deze beantwoording aangeboden. De laatste stand van zaken in de aantallen aangesloten bevoegde gezagen treft u aan op de website van Aan de slag.11
De implementatie voor de VTH-keten verloopt volgens schema en volgens de mijlpalen van de Gezamenlijke Route 2022.12 Door het grootschalig oefenen komt een aantal vragen naar boven over bijvoorbeeld de goede route van vergunningaanvragen naar bevoegd gezagen. Dat vraagt om afstemming van het werkproces tussen de betrokken overheden. Daarnaast wordt er gewerkt aan een Viewer en tijdreizen zoals hierboven aangegeven in de antwoorden op vraag 21 en 22.
Vraag 25
Wat is de status van de inrichting van de evaluatie en monitoring van de Omgevingswet? Ligt deze op schema?
Antwoord:
Net als u hecht ik grote waarde aan de goede inrichting van de evaluatie en monitoring. Op dit moment wordt samen met de bestuurlijke partners gewerkt aan een monitorprogramma. De onafhankelijke evaluatiecommissie zal bovendien adviseren over de opzet en inrichting van het monitoringsprogramma. Zoals gemeld in de brief van 14 december 2021 (Bijlage bij Kamerstuk 33 411, nr. 15) wordt die commissie ondergebracht bij de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli).
De breedte van de Omgevingswet, de hoeveelheid te behandelen onderwerpen en de noodzaak om de monitoring op te stellen in overeenstemming met de betrokken samenwerkingspartners en de evaluatiecommissie vragen ook om een zorgvuldig traject. Daarbij wordt ook gekeken naar het goed invulling geven van de gedane toezeggingen. Het is de bedoeling dat er in de loop van 2022 een opzet voor monitoring en evaluatie ligt samen met betrokken partijen.
Vraag 26
Is de verwachte piek met het oefenen met de Omgevingswet en het digitale stelsel door bevoegde gezagen in Q1 2022 reeds merkbaar?
Antwoord:
Over het eerste kwartaal van 2022 is er nog geen informatie beschikbaar. Wel kan ik u aangeven dat er volop geoefend wordt op meerdere soorten processen en door de verschillende bevoegde gezagen.
Vraag 27
Op welke wijze wordt ook vooraf gekeken naar meetbare en concrete doelen na inwerkingtreding van de Omgevingswet?
Antwoord:
Op dit moment wordt de opzet van de monitoring voorbereid. Dit wordt voorgelegd aan de onafhankelijke evaluatiecommissie. Deze evaluatiecommissie die wordt ondergebracht bij de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur. De commissie zal ook adviseren over de opzet van de monitoring. In de voorbereidingen van de onderzoeksopzet wordt de meting van de doelen van de wet geconcretiseerd.
Graag wijs ik ook op de NOVI-monitor. Deze is eind september 2020 (Bijlage bij Kamerstuk 34 682, nr. 54) voor het eerst gepubliceerd De NOVI-monitor geeft informatie over de ontwikkelingen op het terrein van de fysieke leefomgeving gekoppeld aan de doelen uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Daarnaast bevat deze ook informatie over de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet. In 2022 wordt de eerste vervolgmeting uitgevoerd.
Vraag 28
Op welke manier wordt geborgd dat zo veel mogelijk gebruikers kunnen oefenen met het DSO?
Antwoord:
Het DSO-LV is voor bevoegd gezagen en anderen beschikbaar om te oefenen. Er is hiertoe een specifieke omgeving ingericht waar overheden hun softwareleveranciers op kunnen laten aansluiten. Vervolgens kan geoefend en getest worden met de lokale toepassingen in samenhang met het DSO. Via het Informatiepunt Leefomgeving is een helpdesk beschikbaar voor vragen en storingen. Er wordt volop geoefend, ondersteuning is beschikbaar, als zaken niet goed gaan, kan dat gemeld worden en wordt hulp geboden. Het interbestuurlijk programma Aan de Slag met de Omgevingswet biedt overheden en uitvoeringsorganisaties ondersteuning bij het oefenen.
Voor brancheorganisaties en het bedrijfsleven is er ondersteuning bij de voorbereidingen op de nieuwe wet en het gebruiken van het DSO. Verder zijn de klikdemonstraties van het Omgevingsloket toegankelijk voor alle (toekomstige) gebruikers en belangstellenden.
Vraag 29
Zijn er decentrale overheden die al zijn gestart met (het lokale deel van) de informatiecampagne, beschikbaar vanaf medio januari 2022, of wordt gewacht op de bekrachtiging van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet?
Antwoord:
Ja, er zijn medeoverheden die zijn gestart. Een aantal medeoverheden communiceert al langere tijd met inwoners en ondernemers. Voorbeelden hiervan zijn de gemeenten Veendam en Hoeksche Waard. Andere bevoegd gezagen wachten nog de datum en de landelijke onlinecampagne af.
De afweging wat voor het bevoegd gezag en haar doelgroep het beste werkt is aan hen. Voor goede ondersteuning en algemene communicatie en formats wordt gezorgd.
Vraag 30
Op welke manier wordt geborgd dat er bij eventuele problemen in de uitvoering tijdens het testen deze nog kunnen worden gemitigeerd?
Antwoord:
Beheerpartijen en de koepels hebben afspraken gemaakt over de wijze waarop meldingen en eventuele storingen worden afgehandeld. Via het Informatiepunt Omgevingswet eventuele problemen gemeld. Indien deze betrekking hebben op de Landelijke Voorziening van het DSO worden deze vervolgens, met de bijbehorende prioriteit, opgepakt door het beheerteam van de operationele beheerder. In de capaciteitsplanning voor de ontwikkeling van de Landelijke Voorziening van het DSO wordt elk kwartaal capaciteit gereserveerd voor het afhandelen van meldingen, testbevindingen en eventuele storingen. Zo wordt geborgd dat spoedeisende meldingen direct kunnen worden afgehandeld.
Kamerstuk 33 118, BN en BO.↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 295.↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 311.↩︎
Kamerstuk 33 118, nr. 146.↩︎
Kamerstuk 28 362, nr. 56, p. 14.↩︎
Omgevingswet: geen extra uitstel en meer geld voor gemeenten | VNG.↩︎
Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet (Stb. 2020, nr. 532).↩︎
KOOP, Kadaster, Rijkswaterstaat, Geonovum.↩︎
Kamerstuk 33 118, nr. 209.↩︎
Kamerstuk 33 118, nr. 209.↩︎
Aansluitmonitor DSO – Aan de slag met de Omgevingswet.↩︎
Route 2022: gezamenlijke roadmap voor de invoering van de Omgevingswet – Aan de slag met de Omgevingswet.↩︎