Toepassen van een milieueffectrapportage rondom de Regionale Energiestrategieën
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Brief regering
Nummer: 2022D15327, datum: 2022-04-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32813-1036).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie (D66)
Onderdeel van kamerstukdossier 32813 -1036 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.
Onderdeel van zaak 2022Z07573:
- Indiener: R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-04-21 13:10: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-05-17 16:30: Procedurevergadering EZK (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-09-28 10:00: Elektriciteitsnet, energie-infrastructuur en RES (Commissiedebat), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-10-06 14:15: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 1036 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2022
Op 3 december jl. heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 915) over het verrichten van een milieueffectrapportage (mer) voorafgaand aan de besluitvorming over de Regionale Energiestrategieën (RES’en), naar aanleiding van vragen van het lid Dassen (VOLT) over dit onderwerp. In de beantwoording van de vragen van het lid Dassen heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het Nationaal Programma RES een werkgroep heeft gevraagd om tot een gedeeld beeld te komen over de vraag of en wanneer een plan-mer op grond van de EU-richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (smb-richtlijn) vereist of gewenst is bij de nadere uitwerking van de RES en de verankering hiervan met instrumenten van de Omgevingswet. In deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), over de uitkomsten van de werkgroep en de betekenis daarvan voor de RES’en1.
RES 1.0 niet plan-mer-plichtig, RES 2.0 in sommige gevallen wel
De werkgroep, die bestond uit juristen en beleidsexperts van Rijk, provincies, gemeenten, Nationaal Programma RES, netbeheerders en de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.), heeft geconcludeerd dat de RES 1.0 (opgeleverd op 1 juli 2021) niet plan-mer-plichtig was. Een RES 1.0 is onder de huidige wet- en regelgeving namelijk geen «programma» in de zin van de smb-richtlijn.
Een volgende herijking van de RES (2.0 en verder) is bij het in werking treden van de Omgevingswet in sommige gevallen wél plan-mer-plichtig. Bij het in werking treden van de Omgevingswet krijgt het instrument «programma» een positie van kerninstrument in de wet. Het document RES zal in bepaalde gevallen het karakter hebben van een uitwerking van beleid of een set aan maatregelen bevatten om doelstellingen voor de leefomgeving te bereiken, en daarmee te kwalificeren zijn als een programma dat door een wettelijke bepaling is voorgeschreven. Dat programma kan plan-mer-plichtig zijn als het een kader vormt voor toekomstige vergunningen.
Implicaties voor de RES 2.0 en verder
De mer is een belangrijk instrument om de effecten van een plan, programma of project op het milieu, natuur en landschap in beeld te brengen en helpt bestuursorganen om op basis van die informatie goed onderbouwde besluiten te nemen. Voor de RES’en is er steeds van uitgegaan dat in het traject tussen het vaststellen van de RES 1.0 en het verlenen van omgevingsvergunningen zowel een plan-mer als een project-mer verricht zou worden. Het huidige beeld is dat onder de Omgevingswet een plan-mer een stap éérder in dit traject aan de orde komt, bij de herijking van de RES.
De RES 2.0 en daarop volgende RES’en hebben twee doelen:
1) monitoring/verantwoording en 2) herijking en/of nieuwe kaderstelling.
Als iedere twee jaar de inhoudelijke kaders van een RES worden aangevuld of aangepast, zou dat ertoe kunnen leiden dat iedere twee jaar ook een plan-mer moet worden opgesteld. Dat is voor de regio’s een flinke opgave.
Op grond van het advies van de werkgroep zal het document RES daarom in het vervolg opgedeeld worden in twee documenten:
– RES Voortgangsdocument – monitoring en verantwoording van het regionale bod uit de RES 1.0 voor 2030. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) kan op basis van deze informatie monitoren of de 30 regio’s op koers liggen voor het behalen van de 35 TWh in 2030. Het RES Voortgangsdocument wordt elke 2 jaar opgesteld (2023, 2025, etc.). Dit document heeft geen kaderstellend karakter en is daarom niet plan-mer-plichtig;
– RES Herijking – in sommige situaties kan het nodig zijn om de plannen te herijken of om kaders te stellen voor toekomstige ontwikkelingen, bijvoorbeeld omdat er nieuwe inzichten of ambities ontstaan. Dit wordt vastgesteld in een RES Herijking 2.0, RES Herijking 3.0, etc. De RES Herijking heeft geen vaste ritmiek omdat het om regionaal maatwerk gaat. Dit document is in veel gevallen wel plan-mer-plichtig.
Het advies van de werkgroep heeft geen gevolgen voor de afspraken in het Klimaatakkoord over de RES maar heeft wel impact op het RES-document en het RES-proces. Dit vraagt de komende tijd intensief contact tussen het Rijk, de medeoverheden, het Nationaal Programma RES en de netbeheerders om de hierboven genoemde werkwijze verder vorm te geven en uit te werken. Ik zal uw Kamer hierover voor de zomer, mede namens mijn collega voor VRO, nader informeren in mijn brief over de voortgang van de RES’en.
De Minister voor Klimaat en Energie,
R.A.A. Jetten
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎