[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Position paper NLVi t.b.v. rondetafelgesprek Uitkomsten onderzoeksprogramma 'Dekolonisatie, onafhankelijkheid, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950' d.d. 23 mei 2022

Position paper

Nummer: 2022D19496, datum: 2022-05-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2022Z09585:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


OVER DE GRENS!

Reactie van het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) op de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek “Dekolonisatie, onafhankelijkheid, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950 (DOGOI)”

Het NLVi was en is sterk voorstander van wetenschappelijk onderzoek naar het militair optreden in voormalig Nederlands-Indië. Onderzoek vergroot immers onze kennis en verdiept ons inzicht. Het doet ons bovendien beter begrijpen onder welke moeilijke omstandigheden onze militairen in de jaren 1945-1949 in voormalig Nederlands-Indië zijn ingezet, welke offers van hen zijn gevraagd en door hen zijn gebracht en waarom die militaire ervaringen het leven van veel veteranen zo sterk hebben beïnvloed, in positieve maar helaas ook in negatieve zin.

Het slotwerk van het DOGOI en de daaraan ten grondslag liggende deelstudies zijn het resultaat van uitvoerig en intensief onderzoek dat ons inziens inderdaad heeft geleid tot nieuwe kennis en een verdieping van onze inzichten, vooral over wat de onderzoekers het toepassen van ‘extreem geweld’ noemen.

Alle waardevolle kennis en inzichten die het onderzoek DOGOI heeft opgeleverd ten spijt, betreurt het NLVi het zeer dat de focus van het onderzoek – in tegenstelling wat de drie onderzoeksinstellingen de subsidieverstrekker (Kabinet) in 2016 hebben voorgespiegeld – vrijwel volledig was gericht op de toepassing van extreem geweld door troepen van de Nederlandse krijgsmacht en het KNIL. Door het grotendeels buiten beschouwing laten van het toepassen van extreem geweld door troepen van de Republiek Indonesië en andere Indonesische strijdgroepen ontstaat er ons inziens een onevenwichtig en onvolledig beeld en krijgt juist de zo belangrijke geweldsdynamiek niet de aandacht die nodig is voor een goed begrip van het verloop en de aard van die strijd.

Het NLVi betreurt het eveneens dat de onderzoekers – zelfs binnen de eenzijdige en beperkte focus van het onderzoek - geen oog hebben gehad voor de vele militaire situaties waarin – door tal van militaire en menselijke factoren - het risico op het uitoefenen van extreem geweld erg groot was, maar juist niet plaatsvond. Onderzoek naar dergelijke situaties had het inzicht in de toepassing van extreem geweld verder verdiept en had ongetwijfeld tot de conclusie geleid dat extreem of grensoverschrijdend geweld veel vaker niet dan wel werd toegepast.

Het NLVi betreurt het bovendien dat de grote en eenzijdige aandacht voor het toepassen van extreem geweld door troepen van de Nederlandse krijgsmacht en het KNIL onvermijdelijk leidt tot een beeld van de oorlog waarin veel van de overgebleven 4.000 hoogbejaarde Indiëveteranen zich helemaal niet en een ander deel zich slechts in zeer beperkte mate herkennen.

In het Slotwerk ‘Over de grens’ wordt de dekolonisatiestrijd in de jaren 1945-1949 beschreven als een “koloniaal fenomeen, passend in de traditie van gewelddadige onderdrukking, racisme en exploitatie.” Wij laten deze stevige typering aan de onderzoekers, maar hechten eraan op te merken dat deze kwalificatie op grote afstand staat van de toenmalige beleving, intenties en ervaringen van de vele tienduizenden, veelal dienstplichtige Indiëgangers die in opdracht van onze samenleving werden uitgezonden.

In ‘Over de grens’ concluderen de onderzoekers tevens dat “vele vormen van extreem geweld structureel werden uitgeoefend door eenheden van KL, KNIL en de Mariniersbrigade.” Los van het gegeven dat niet helder wordt wat met ‘structureel’ wordt bedoeld, betreurt het NLVi het dat deze conclusie zonder enige nuancering betrekking lijkt te hebben op de gehele ingezette krijgsmacht. Deze generaliserende conclusie zet zodoende – wellicht onbedoeld – alle eenheden in de verdachtenbank, dus ook alle ondersteunende eenheden, alle eenheden die in relatief rustige gebieden opereerden en ook alle gevechtseenheden bij wie het toepassen van extreem geweld hooguit incidenteel voorkwam. Was het nota bene niet de bekende Indiëveteraan en klokkenluider Joop Hueting die meermalen heeft verteld dat hij op Java zowel bij een eenheid diende waarbij het toepassen van extreem geweld zijn inziens structureel was, maar dat hij ook bij een infanteriebataljon (Stoottroepen) diende waar dat eigenlijk niet voorkwam! Zijn uitgebreide interview is via onze website te beluisteren in de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen.

Hoewel het toepassen van extreem geweld tijdens de dekolonisatiestrijd in zijn algemeenheid inderdaad niet langer incidenteel kan en mag worden genoemd, heeft het NLVi op grond van het slotwerk van het onderzoek DOGOI geen reden om de overtuiging los te laten dat het overgrote merendeel van de situaties waarin aan Nederlandse zijde extreem geweld is toegepast op het conto van een relatief kleine minderheid van de eenheden moet worden bijgeschreven. De resultaten van het gepresenteerde onderzoek houden de mogelijkheid open dat een meerderheid van de ingezette militairen niet of hooguit incidenteel betrokken was bij het toepassen van extreem geweld. Niet voor niets wordt in het slotbetoog van het boek bijna terloops geconcludeerd dat de meeste patrouilles en militaire acties geweldloos verliepen.

Waar in het verleden de verantwoordelijkheid voor het toepassen van extreem geweld goeddeels bij militairen en militaire eenheden werd gelegd, tonen de onderzoekers in ‘Over de grens’ op overtuigende wijze aan dat politici, bestuurders, ambtenaren en rechters hiervoor net zozeer verantwoordelijk waren, doordat zij “in gezamenlijkheid bereid waren stelselmatig extreem geweld te tolereren, te rechtvaardigen en onbestraft te laten” om … de oorlog te kunnen winnen. Het benadrukken van de verantwoordelijkheid van politici, bestuurders, ambtenaren en rechters beschouwt het NLVi als de belangrijkste conclusie in het Slotwerk. Het is al vaak gezegd: wie de trap schoon wil vegen, moet bovenaan beginnen!

Tekortschietende militaire opleiding en tekortschietend militair leiderschap op alle niveaus hebben zeker bijgedragen aan het toepassen van extreem geweld, maar het door de onderzoekers opvoeren van dergelijke algemene grootheden als de belangrijkste factoren hiervoor ontneemt ons inziens het zicht op factoren die in specifieke situaties bepalend en deels ook minder verwijtbaar waren, zoals de noodzaak tot het razendsnel en met onvoldoende informatie nemen van militaire besluiten, het moeten kiezen tussen twee kwaden, lijfsbehoud, uitputting, doodsangst, verlieservaringen en de wetenschap verantwoordelijk te zijn voor de levens van kameraden en ondergeschikten. Wij hebben de indruk dat in het Slotwerk de uiterst complexe ervarings- en belevingswereld van de militairen te velde onvoldoende gewicht in de schaal heeft gelegd.

Op tal van plaatsen in het slotwerk wordt – meestal kort en bijna terloops – opgemerkt dat er bij alle partijen sprake was van toename van extreem geweld en normvervaging, dat er ook aan Republikeinse zijde structureel extreem geweld werd toegepast en dat de Republiek ook systematisch extreem geweld toepaste in de inlichtingenstrijd. Blijkbaar hebben de onderzoekers voldoende betrouwbare informatie gevonden om dergelijke verstrekkende conclusies te kunnen trekken. Dan is het verwonderlijk dat die in het slotwerk niet veel beter onderbouwd worden en tot uitgebreidere beschrijvingen en analyses hebben geleid. Dat was het evenwicht in het Slotwerk ten goede gekomen en had de lezer meer inzicht geboden in de geweldsdynamiek van de guerrillastrijd.

Ronduit verdrietig zijn wij over het hoofdstuk over de rol die Indiëveteranen vanaf 1950 in het publieke debat over extreem geweld hebben gespeeld. Samengevat komt het er in dit hoofdstuk met de suggestieve titel ‘Een kwaad geweten’ op neer dat Indiëveteranen collectief worden weggezet als een rechts-reactionaire groep, met meer zelfbeklag dan zelfverwijt, die het verlies van Indië de politiek in de schoenen schuift (zogenaamde dolkstootlegende), die in meerderheid uitgesproken afwijzend op de onthullingen van Hueting in 1969 reageerde en die er door intimidatie en bedreigingen decennialang in slaagde om het publieke debat over extreem geweld tegen te houden.

Het NLVi herkent de Indiëveteranen absoluut niet in dit ongenuanceerde en generaliserende beeld. Het leest als een persiflage. De grote groep Indiëveteranen in Nederland (aanvankelijk ruim 150.000 personen) was altijd een zeer heterogene groep met daarbinnen zeer uiteenlopende ervaringen en bovendien uiteenlopende opvattingen over de rechtvaardigheid van de inzet in De Oost, de juistheid van het Indiëbeleid, de manier waarop de strijd is gevoerd en de opvattingen over extreem geweld en het wel of niet publiekelijk aan de kaak stellen hiervan. Het toeschrijven van het decennialang uitblijven van publiek debat over extreem geweld aan veteranen is bovendien een ernstige overschatting van hun invloed en gaat voorbij aan het belangrijke gegeven dat er tal van andere groepen in de samenleving – politici en bestuurders voorop – gebaat waren bij het vermijden van een publiek debat over extreem geweld en de verantwoordelijkheid daarvoor. Het wat betreft het toepassen van extreem geweld over één kam scheren van alle ingezette eenheden is ongenuanceerd, maar met het verwijt dat veteranen de hoofdschuldige zijn aan het uitblijven van maatschappelijk debat overschrijden de onderzoekers een ethische grens.

Brigadegeneraal Paul Hoefsloot

Directeur-bestuurder Nederlands Veteraneninstituut