[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk over de reactie op het verzoek van leden Omtzigt en Van der Plas over toezending van onderliggende stukken van stikstofberekeningen n.a.v. het NRC artikel ‘Ministerie van Financiën: ‘Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen’’

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2022D32363, datum: 2022-08-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2022D32363).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2022Z15246:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2022D32363 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Natuur en Stikstof en de Minister van Financiën over de brief van 20 juli 2022 Reactie op het verzoek van leden Omtzigt en Van der Plas over toezending van onderliggende stukken van stikstofberekeningen n.a.v. het NRC-artikel «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»»

De voorzitter van de commissie,
Geurts

De adjunct-griffier van de commissie,
Witzke

Inhoudsopgave blz.
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie 7
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie 8
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie 10
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie 12
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie 14
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie 16
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie 17
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie 19
Vragen en opmerkingen van de leden van de FVD-fractie 22
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie 23
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga 24
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie 26
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt 32
II Antwoord / Reactie van de Minister 40
III Volledige agenda 40

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de schriftelijke vragen over «berekeningen over stikstof van het Ministerie van Financiën, die een totaal ander beeld op de stikstofproblematiek werpen en over de bemiddelingspoging van dhr. Remkes». Dit leidt bij deze leden tot vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet stelt dat interne advisering niet gelijk is aan de beleidsinzet van het kabinet. Deze leden zijn van mening dat het parlementaire debat uiteindelijk gevoerd dient te worden op basis van hetgeen in de ministerraad is besloten. Dit is immers het uitgangspunt van de eenheid van kabinetsbeleid. Desondanks geven de gedeelde berekeningen wel degelijk een nuttig inzicht in de beleidsafwegingen die hebben plaatsgevonden tussen departementen. De Minister van Financiën lijkt zich in de door haar gesuggereerde variant te concentreren op de opgave voor het verminderen van stikstofuitstoot. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat – in lijn met het coalitieakkoord – uitdagingen op het gebied van bodem, water, klimaat en stikstof integraal dienen te worden benaderd.

De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording op de schriftelijke vragen dat «berekeningen nog moesten worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning.» Is dit inmiddels wel gebeurd, zo vragen deze leden. Zo ja, op welke wijze maken zij inmiddels deel uit van de beleidsondersteuning? Zo nee, waarom niet? Graag ontvangen deze leden een reactie. Verder valt te lezen dat gebiedsdoelstellingen «niet zijn vastgesteld.» Deze leden herhalen andermaal dat alle sectoren hun evenredige bijdrage dienen te leveren: niet alleen de landbouw, ook industrie, bouw en mobiliteit hebben een opgave.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet stelt dat deze doelen in het najaar zullen worden vastgesteld. Wel vragen deze leden, daar het kabinet aangeeft dat de gebiedsdoelen gebaseerd zijn op basis van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2020, hoe deze verkenning zich verhoudt tot de ammoniakopgave van 39kton. Kunnen provincies gebruik maken van een omwisselbesluit zoals daar sprake van was bij het programma Ruimte voor de Rivier? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? De leden van de VVD-fractie zouden grote waarde hechten aan deze mogelijkheid om provincies zodoende maximaal in staat te stellen om met draagvlak en gebiedsgericht de juiste afwegingen te maken. Kan het kabinet bevestigen dat een gunstig reductieresultaat voor de industrie een minder grote opgave voor de landbouw betekent en had het kabinet bij de presentatie van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) dit voorbehoud niet veel nadrukkelijker kunnen communiceren? Graag ontvangen deze leden een reactie.

De leden van de VVD-fractie spreken uit dat de kritische depositiewaarde (KDW) een indicator is om het doel van een gunstige staat van instandhouding van Natura 2000-gebieden te behalen. Deze leden vragen het kabinet of hij dit uitgangspunt deelt. In de Volkskrant stelde directeur Mommaas van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat het risico bestaat dat met de doelstelling om in 2030 74 procent van de hectares stikstofgevoelige Natura 2000-natuur onder de kritische depositiewaarde te brengen: «middeldoel, hoofddoel wordt». Hoe kijkt het kabinet naar deze zorg, zo vragen deze leden. Wat vindt het kabinet van de suggestie om binnen het NPLG een «omwisselbesluit» in te voeren, waarbij provincies de ruimte krijgen om stikstofmaatregelen en andere natuurmaatregelen onderling af te kunnen wegen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet in de beantwoording verwijst naar de aangenomen motie van de leden De Groot/Van Campen (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106), waarin het kabinet wordt verzocht om de versnelling van de omgevingswaarde naar 2030 zo spoedig mogelijk wettelijk vast te leggen. Echter, deze motie formuleerde ook de overweging: «dat het doel van de aanpak is om de natuur in goede staat te brengen en dat hierbij is gekozen voor een bredere aanpak dan alleen de kritische depositiewaarde en wordt gewerkt vanuit een brede natuurdoelanalyse». Kan het kabinet expliciet toelichten op welke wijze dit uitgangspunt, dat door een brede Kamermeerderheid is bekrachtigd, wordt geëerbiedigd en uitgevoerd? Kan het kabinet aangeven wanneer de Kamer nader wordt geïnformeerd over de invulling van een brede natuurdoelanalyse?

De leden van de VVD-fractie zouden het zeer onwenselijk vinden wanneer het wettelijk instrumentarium in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering leidt tot uitzonderlijk onbillijke of onredelijke gevolgen. Derhalve vragen deze leden het kabinet hoe zij denkt over de mogelijkheid van een hardheidsclausule, bijvoorbeeld wanneer de nog in te stellen ecologische autoriteit constateert dat in een Natura 2000-gebied wellicht de KDW wordt overschreden, maar tegelijkertijd aantoonbaar sprake is van een gunstige staat van instandhouding. Deelt het kabinet de opvatting van deze leden dat hardheid van de wet te allen tijde dient te worden voorkomen en zou het kabinet bereid zijn om het Planbureau voor de Leefomgeving en de Raad van State te verzoeken om een «hardheidstoets» van het bestaande wettelijke instrumentarium? Graag ontvangen deze leden een reactie.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat, bij daadwerkelijke ruimte voor provincies in een gebiedsgerichte aanpak, het NPLG een hele mooie kans voor een maatwerkaanpak biedt waarbij de identiteit en opgaven van gebieden centraal staat. Deze leden zien een soortgelijke benadering in het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (RES), waarbij van onderop wordt gewerkt aan draagvlak voor energiemaatregelen. Waar ziet het kabinet overeenkomsten met dit RES-proces en waar ziet het kabinet de verschillen?

Reactie op het verzoek van leden Omtzigt en Van der Plas over toezending van onderliggende stukken van stikstofberekeningen n.a.v. het NRC artikel «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»»

Document 2 (nota-min stikstof)

De leden van de VVD-fractie hechten eraan te benoemen dat niet alleen opkoopregelingen, maar ook de inzet van innovaties grote kansen bieden voor de vermindering van ammoniakuitstoot. Deze leden constateren dat de potentie van innovaties weliswaar wordt erkend, maar het kabinet tegelijkertijd wordt gewaarschuwd voor «lock-ins». Derhalve vragen deze leden of het kabinet bekend is met methaanoplossingen van de Wageningen Universiteit, om emissies te verminderen via maatregelen op het gebied van dier, voer, stal en mest. Deelt het kabinet de opvatting van deze leden, dat dergelijke innovaties dus niet alleen bestaan voor ammoniakvermindering, maar ook voor broeikasreductie en daarmee het risico op lock-ins vermindert? Graag ontvangen deze leden een reactie. Verder constateren deze leden dat de betreffende nota collectieve grondopkoop voorstelt. Deze leden vragen het kabinet of zij bekend is met de aangenomen motie van de leden Van Campen/Boswijk (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 118) die stelt dat niet middelen, maar doelen het uitgangspunt in de gebiedsgerichte aanpak moeten zijn: «waarbij grondverwerving door de Staat nooit een doel op zich mag zijn». Deze leden vragen het kabinet op welke wijze het kabinet deze motie – die ook vraagt om te onderzoeken hoe een uitdaagrecht in de gebiedsgerichte aanpak kan worden opgenomen – uitvoert.

Document 5 (Nota-min-antwoord op stikstofvragen)

De leden van de VVD-fractie lezen in deze nota de waarschuwing dat het risico bestaat dat Nederland al dan niet juridisch verplicht zou worden om meer in te zetten op natuur. Deze leden vragen het kabinet hoe dit risico is onderbouwd en of hier wordt gedoeld op het risico van areaaluitbreiding van natuur door juridische besluitvorming – kortom, meer natuurgebieden aanwijzen – of dat het gaat om meer beschermen binnen reeds aangewezen Natura 2000-gebieden. Wordt hier gedoeld op natuur met een Natura 2000-status, een Natuurnetwerk Nederland-status, of een andere status? Voorts wijzen deze leden erop dat methaan/broeikasreductie ook kan worden behaald met de inzet op winning van groen gas uit mest. Wat is de inzet van het kabinet hierop? Ook constateren deze leden dat de Minister van Financiën herhaaldelijk in meerdere nota’s blijkbaar wordt geadviseerd om de opkoop van piekbelasters te relateren aan woningbouw. Van deze koppeling van belangen nemen deze leden afstand en verzoeken het kabinet hierop te reflecteren.

Document 7 (Bijlage 1 A4 LNV MR Bespreking maatschappelijke initiatieven stikstof t.v.b. ministerraad)

De leden van de VVD-fractie lezen in dit «concept-A4» een verwijzing naar een landelijke omgevingswaarde zoals door het VNO-LTO plan «Versnellingsakkoord stikstofemissiereductie 2021–2030» wordt gesuggereerd op basis van nationale en sectorale emissiereductiedoelstellingen. Kan het kabinet aangeven hoe de in het Versnellingsakkoord genoemde omgevingswaarde wordt gedefinieerd en waar daar naar de opvatting van het kabinet het verschil is met de door het kabinet gecreëerde omgevingswaarde KDW? Wat deze leden betreft dient het kabinet de omgevingswaarde conform de motie van de leden De Groot/Van Campen (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106) te interpreteren conform de overweging «overwegende dat het doel van de aanpak is om de natuur in goede staat te brengen en dat hierbij is gekozen voor een bredere aanpak dan alleen de kritische depositiewaarde en wordt gewerkt vanuit een brede natuurdoelanalyse». Hoe gaat het kabinet dit doen, zo vragen deze leden. Tot welke conclusie(s) heeft het concept-A4 geleid: welke status had dit in de ministerraad en op welke wijze is dit besproken? Heeft naar aanleiding van de bespreking ook besluitvorming plaatsgevonden en zo ja, welke? Had het Ministerie van Financiën betrokkenheid bij de totstandkoming van dit memo en zo ja, op welke wijze? Heeft de Minister van Financiën zich uiteindelijk gecommitteerd aan route 2? Graag ontvangen deze leden een reactie.

Document 9 (Bijlage 3 Alternatief voorstel ambtelijk FIN)

De leden van de VVD-fractie constateren uit dit ambtelijke voorstel wederom een strategische inzet vanuit het Ministerie van Financiën ten aanzien van gerichte opkoop van grond om in te zetten voor de «urgente opgave woningbouw». Wie gaf de ambtelijke, dan wel politieke opdracht voor dit doel? Hoe reflecteert de Minister van Financiën zelf op deze beleidskeuze? Vindt de Minister van Financiën deze beleidsafweging passend bij het beleidsterrein van het Ministerie van Financiën en zo ja, op welke wijze?

Document 14 (Nota-Min-Voorbereiding BWO stikstof 16/6 – 18:15–19:15)

De leden van de VVD-fractie lezen in deze nota dat de «FIN-variant» krimp van de veestapel als doel voorstaat («van de 30% opkoop naar verwachting ca. 10% via onteigening moet worden afgedwongen»). Deze leden willen andermaal uitspreken dat een krimp van de veestapel nooit een doel op zich zou moeten zijn, maar wel een mogelijk gevolg kan zijn van de transitie waar de landbouw voor staat. Deelt het kabinet deze opvatting? Kan het kabinet inzichtelijk maken wat het effect van mogelijke maatregelen op basis van vrijwilligheid op de veestapel kan zijn, door bijvoorbeeld de koppeling te maken tussen de autonome afname binnen de sector en het daarbij per definitie doorhalen van dierrechten of door de overheid het eerste recht van opkoop van fosfaatrechten te geven? Is het kabinet het met deze leden eens dat deze benadering kan leiden tot de verminderende noodzaak van dwingende maatregelen bij andere bedrijven? Welke kansen en bedreigingen ziet het kabinet bij deze benadering?

Document 15 (Bijlage 4 – notitie stikstof t.b.v. augustusbesluitvorming)

De leden van de VVD-fractie vragen op grond van welk politiek mandaat de notitie stikstof ten bate van de augustusbesluitvorming is opgesteld. Deelt het kabinet de opvatting van deze leden dat het op zijn zachtst gezegd opmerkelijk is te noemen dat het Ministerie van Financiën – in demissionaire staat van het kabinet en buiten het politieke mandaat van de aangenomen Wet stikstofreductie en natuurverbetering – beleidsadviezen formuleert die buiten de beleidsbevoegdheid van de Minister van Financiën treden? Graag ontvangen deze leden een reactie.

Document 18 (Nota-min-stas-MCKE/MCSP 67 – verdere aanpak stikstof (pt. 3))

De leden van de VVD-fractie constateren dat het Ministerie van Financiën voortdurend kritisch is op de noodzaak van een integrale aanpak (stikstof/klimaat/water/bodem) en bijna lijkt te suggereren dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit deze benadering aangrijpt om eigen beleidsambities mee te laten liften (document 14: «U kunt de oproep doen de ogen op de (stikstof)bal te houden: we moeten voorkomen dat LNV probeert alle beleidsuitdagingen van LNV onder te brengen in dit traject»). Waar is deze kritische benadering op gebaseerd? Deelt de Minister van Financiën de mening van deze leden dat juist een integrale aanpak voorkomt dat nu gesegregeerd ingrijpende besluiten moeten worden genomen, waarmee een risico ontstaat dat we in de komende jaren op de koffie komen voor de overige noodzakelijke uitdagingen? Graag ontvangen deze leden een reactie.

Document 26 (Nota-min-Kostenefficiëntie stikstofaanpak)

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Ministerie van Financiën in de nota de policy brief van het PBL aanhaalt waarin wordt gewaarschuwd voor verstrekkende gevolgen van «een noodzakelijke, historisch ongeëvenaarde transformatie van landbouwland Nederland.» Hierbij verwijst het PBL naar de KDW als doelstelling. Deze leden lezen dat het ministerie stelt dat «momenteel wordt gekeken naar alternatieve doelstellingen om aan de Vogel- en Habitatrichtlijnen te kunnen voldoen.» Aan welke doelstellingen werd hier gedacht, zo vragen deze leden het kabinet. Welke uitkomst heeft deze exercitie gehad?

Document 29 (Nota-min- Eerste resultaten planbureaus stikstof)

De leden van de VVD-fractie lezen in de notitie een ambtelijke waarschuwing voor een mogelijk mesttekort als gevolg van variant B (de «FIN-variant»). Waarop is die waarschuwing gebaseerd? Wat bedoelt men hier met een mogelijk «mesttekort»? Wat zouden volgens het kabinet de gevolgen zijn van een mesttekort voor de landbouw in het algemeen en de voedselproductie en het agrarisch verdienvermogen in het bijzonder?

Document 32 (Nota-min-Advisering stuurgroep klimaat-stikstof)

De leden van de VVD-fractie lezen in de appreciatie van het Ministerie van Financiën dat men stelt dat de notitie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te veel focust op het behalen van de doelen in de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en niet op de noodzaak tot stikstofreductie. Deelt het kabinet de opvatting van deze leden dat het behalen van de VHR-doelen juist wél het uitgangspunt (doel) is, en dat het verminderen van vooral stikstofneerslag daarbij een belangrijk middel is? Hoe duidt de Minister van Financiën in die hoedanigheid deze appreciatie?

Document 36 (Presentatie Stikstof uitkoop-scenario's, berekeningen met RIVM micro-data)

De leden van de VVD-fractie lezen in de presentatie onder andere de conclusie dat het PBL zijn doorrekening moet aanscherpen om beter recht te doen aan de hogere mate van effectiviteit van gerichte uitkoop. Hoe kijkt het kabinet naar deze conclusie, deelt zij deze en zo ja, op welke wijze is inmiddels opvolging gegeven aan deze conclusie? Verder lezen deze leden in de bijlage «het is mogelijk om extra criteria mee te geven, zoals optimaliseren op CO2-emissie, of een beperking op de opkoop van bepaalde diersoorten.». Op welke soorten wordt hier gedoeld? Graag ontvangen deze leden een toelichting op deze passage.

Document 41 (Notitie Interactieve beleidstool op basis Aerius)

De leden van de VVD-fractie lezen in deze bijlage over een «interactieve tool op basis van microdata,» waarmee beleidsmakers op een relatief snelle en eenvoudige manier inzichten zouden krijgen in effecten van verschillende beleidsscenario’s. Deze leden ontvangen graag een beleidstoelichting van de Minister voor Natuur en Stikstof op de gesuggereerde tool. Waar ziet de Minister voor Natuur en Stikstof mogelijkheden en waar onmogelijkheden? Op welke wijze kan de interactieve beleidstool helpen bij het behalen van de VHR-doelen, zo vragen deze leden.

Document 48 (Nota-min- Annotatie RFL 76 pt. 5 Reductiedoelstellingen Stikstof)

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister voor Natuur en Stikstof hoe zij naar de stelling kijkt dat de doelstelling van 40kton emissiereductie waarschijnlijk boven hetgeen ligt wat nodig is om aan het wettelijke doel te voldoen. Deelt de Minister voor Natuur en Stikstof de opvatting van deze leden dat het wettelijke doel het uitgangspunt dient te vormen, waarbij de ruimte moet bestaan om provinciaal af te wijken van de geformuleerde doelstelling, uiteraard met inachtneming van het doelbereik VHR? Op welke wijze is het kabinet voornemens om extra in te zetten op normeren en hoe wordt de Kamer betrokken bij het voornemen om een ambtelijke werkgroep normering in te stellen? Erkent het kabinet hierbij de speciale positie van de provincie Brabant, die daar bij hun eigen stikstofaanpak al langer mee bezig is? Is het kabinet bereid om ook voor de provincie Brabant maatwerk te bieden?

Document 52 (Stand van zaken Stikstof NRC)

De leden van de VVD-fractie horen graag van de Minister voor Natuur en Stikstof wat zij bedoelt met haar uitspraak «de doelen staan.» Over welke doelen heeft de Minister voor Natuur en Stikstof het dan concreet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de agenda voor dit overleg. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie lezen dat de documenten die zijn toegezonden voornamelijk bestaan uit uitwerkingen van scenario’s die zijn opgesteld ten behoeve van de formatie. Kan worden toegelicht in hoeverre de afzonderlijke stukken die zijn toegezonden afwijken van wat reeds in de formatiedossiers stond? Deze leden hebben altijd benadrukt dat zij het belangrijk vinden dat in de aanpak van de stikstofproblematiek niet alleen wordt gekeken naar stikstof, maar ook naar de bredere opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van klimaat, water, de biodiversiteit en het creëren van een duurzaam verdienmodel voor de boer. Kan worden toegelicht in hoeverre beide varianten respectievelijk deze bredere problematiek aanpakken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

Brief 22 juli 2022: Reactie op het verzoek van leden Omtzigt en Van der Plas over toezending van onderliggende stukken van stikstofberekeningen door ambtelijk FIN

De leden van de PVV-fractie vragen over het citaat «De documenten betreffen interne advisering, de interne advisering is niet gelijk aan de beleidsinzet van dit kabinet.» of het kabinet kan aangeven wat de precieze verschillen en overeenkomsten zijn tussen de documenten en de beleidsinzet van het kabinet. Tevens vragen deze leden over het citaat «Deze berekeningen zijn niet gevalideerd en hebben een indicatief karakter. Zulke berekeningen laten per definitie ook veel niet zien, [...].» als de berekeningen blijkbaar niet veel voorstellen, zoals het kabinet feitelijk aangeeft, waarom deze dan überhaupt zijn gemaakt en gebruikt. Over het citaat «De berekeningen hebben op indirecte wijze bijgedragen aan de uiteindelijke besluitvorming van het kabinet en in de formatie.» vragen deze leden: als de berekeningen niet gevalideerd zijn, een indicatief karakter hebben en niet veel laten zien, op welke manier hebben zij dan bijgedragen aan de besluitvorming van het kabinet en in de formatie? Hoe anders hadden de besluitvorming en de formatie eruit gezien zonder de berekeningen?

Notitie 12 mei 2021: Stand van zaken stikstof

De leden van de PVV-fractie vragen naar aanleiding van het citaat «Door nieuwe staltechnieken is er de komende jaren naar verwachting extra emissiereductie mogelijk.» hoeveel extra emissiereductie mogelijk is door nieuwe staltechnieken en om welke staltechnieken het gaat. Deze leden vragen naar aanleiding van het citaat «Grootschalig inzetten op stalinnovaties in landbouw voorafgaand aan uitkoop leidt tot kapitaalvernietiging (innovatie met subsidie en stoppen met subsidie).» of het kabinet de conclusie van deze leden deelt dat stoppen zonder voorafgaande stalinnovaties óók leidt tot kapitaalvernietiging, namelijk de innovaties en investeringen die boerenbedrijven reeds hebben doorgevoerd, waardoor er afgelopen decennia juist al een enorme emissiereductie is bereikt. Deze leden lezen dat het kabinet schrijft dat «Extra gerichte opkoop is kosteneffectief en zeker gebiedsgericht inzetbaar en draagt bij aan het bereiken van klimaatdoelen.». Kan het kabinet aangeven in hoeverre de klimaatdoelen een rol spelen bij het stikstofbeleid? In hoeverre komt het behalen van de klimaatdoelen in gevaar zonder het stikstofbeleid en specifiek de «extra gerichte opkoop»? Deze leden lezen tevens dat «Het Rijk kan proactief grond opkopen voor extensivering / natuur / woningbouw / energie gezien de (ruimtelijke) opgave op die terreinen, [...]». Gaat het nu om stikstof of om grond? Wil het kabinet primair de stikstofuitstoot terugdringen of de boerengrond in handen krijgen? Stel dat boerenbedrijven stoppen met al hun activiteiten waarbij stikstof vrijkomt, maar wél hun grond in bezit blijven houden, wat zou het kabinet daar dan van vinden? Is het kabinet ervan op de hoogte dat de woningbouwopgave tot 2030 voor maar liefst driekwart bedoeld is voor migratie? Deelt het kabinet de conclusie van deze leden dat als het kabinet stopt met het bouwen van woningen voor gelukszoekers én als het kabinet stopt met de energietransitie (zoals windturbines en zonneparken), de door het kabinet genoemde «ruimtelijke opgave» helemaal niet zo groot zou zijn? Hoe oordeelt het kabinet over de uitspraak van de Minister-President: «Als je een paar weilanden leegtrekt en je zet er huizen neer – dat is veel makkelijker dan in de stad bouwen»?

Vragen over het 40 kton-scenario, waarbij 11.200 boerenbedrijven moeten stoppen en 17.600 boeren hun veestapel moeten inkrimpen

De leden van de PVV-fractie lezen dat het kabinet schrijft dat «Een groot deel van deze veehouderijen ligt op locaties relatief ver van N2000-gebieden waardoor relatief weinig neerstof deponeert op stikstofgevoelige natuur.» Kan het kabinet dit onderbouwen? Waarom moeten volgens dit scenario veehouderijen verdwijnen of inkrimpen die al voor weinig depositie op stikstofgevoelige natuur zorgen? Om welke bedrijven gaat het dan precies? Is in deze berekeningen rekening gehouden met stikstof afkomstig uit het buitenland en stikstof die vanuit Nederland de grens overwaait? Hoe tegenstrijdig is het dat er volgens het kabinetsbeleid ook minder stikstof vanuit Nederland zal neerslaan in Duitsland terwijl er daar helemaal geen «stikstofprobleem» is, maar dat er vanuit Duitsland niet minder stikstof in Nederland zal neerslaan omdat Nederland daar geen invloed op heeft? Hoe onuitlegbaar is het dat in Nederland boerenbedrijven moeten verdwijnen, terwijl er direct over de grens geen enkel probleem is?

De leden van de PVV-fractie lezen dat «De bredere variant is gericht op een brede transitie van de landbouw en het landelijk gebied ten behoeve van klimaat, water, natuur en stikstof zodat ook met het halen van de doelen een sterke agrarische sector kan voortbestaan.». Hoe definieert de Minister voor Natuur en Stikstof, die de agrarische sector praktisch de nek om wil draaien, «een sterke agrarische sector»? Deze leden lezen verder dat «De zorgelijke staat van de natuur en het water in Nederland, alsook de noodzaak klimaatverandering terug te dringen, maakt dat er urgent een pad moet worden ingezet om weer binnen de grenzen van de draagkracht van de natuur te komen.». Kan het kabinet in kaart brengen hoe «zorgelijk» de staat van de natuur volgens het kabinet momenteel is? Hoe definieert het kabinet «draagkracht van de natuur»? Kan het kabinet gedetailleerd in kaart brengen hoe het kabinetsbeleid de «draagkracht van de natuur» gegarandeerd zal herstellen en hoe het verdwijnen van individuele agrarische bedrijven in specifieke gebieden hier concreet aan zal bijdragen? Hoe oordeelt het kabinet over de zevende editie van de Nederlandse Bosinventarisatie (NOS Nieuws, 11 juli 2022 «Meer loofbomen, struiken en dood hout: «Het gaat beter met de bossen»»), waaruit blijkt dat er in de Nederlandse bossen vandaag de dag niet minder, maar méér verschillende soorten bomen en planten groeien – kortom, dat de Nederlandse bossen gevarieerder zijn geworden? Dus hoe slecht met de natuur gaat het nu werkelijk? Deze leden hebben tevens kennisgenomen van de uitspraak van de Minister voor Natuur en Stikstof bij Nieuwsuur: «Ik vind dat we de natuur moeten herstellen. Ik wil niet tot de generatie behoren die definitief de natuur heeft verkwanseld.» Wat verstaat de Minister voor Natuur en Stikstof onder «natuurherstel»? Naar welke staat van de natuur of naar welk tijdperk wil de Minister de natuur dan precies terugbrengen? Op welke manier wordt, zonder het verregaande beleid van de Minister, precies de natuur «verkwanseld»? Wil de Minister voor Natuur en Stikstof dan wel de Minister zijn die de agrarische sector verkwanselt of, beter bezegd, de nek omdraait?

De leden van de PVV-fractie lezen dat «Het kabinet benadrukt dat de heer Remkes een onafhankelijke positie heeft, en ook onafhankelijk is in zijn rol als gespreksleider.» Deze leden constateren dat de heer Remkes, nota bene van VVD-huize, in zijn rapport «Niet alles kan overal» reeds geadviseerd heeft de stikstofuitstoot drastisch te verminderen. Dus hoe onafhankelijk is hij nu werkelijk, zo vragen deze leden. Deze leden lezen tevens dat «De focus van de gesprekken met de heer Remkes is wat het kabinet betreft het komen tot een beter onderling begrip en het creëren van een goede basis voor de verdere gesprekken (nationaal en regionaal) over de toekomst van het landelijk gebied.». Hoe beoorbeelt het kabinet de uitkomsten van het eerste stikstofoverleg? Hoe beoordeelt het kabinet de uitspraak van de heer Remkes dat er «sprake is van een stevige vertrouwenscrisis?» Deelt het kabinet aldus de conclusie van deze leden dat er van «beter onderling begrip» bar weinig terechtkomt? Wat vindt het kabinet van de waarschuwing van binnen- en buitenlandse experts dat het stikstofbeleid «onze vooraanstaande positie als voedselsupermacht bedreigt» (De Telegraaf, 29 juli 2022 «Nederlandse boeren gesteund door buitenlandse experts»)? Waarom is het kabinet niet trots op de Nederlandse agrarische sector, die een unieke bijdrage levert aan de wereldvoedselproductie via betere teelttechnieken en technologische innovaties, maar wil het kabinet deze de nek omdraaien? Kan het kabinet uitleggen waarom het kabinet niet-aantoonbaar, op aannames gebaseerd «natuurherstel» belangrijker vindt dan voedselproductie? Is het kabinet bereid het stikstofbeleid onmiddellijk van tafel te vegen en de boeren met rust te laten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor het schriftelijk overleg Reactie op het verzoek van leden Omtzigt en Van der Plas over toezending van onderliggende stukken van stikstofberekeningen n.a.v. het NRC-artikel «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»» d.d. 9 augustus 2022 en hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de berekeningen die gemaakt zijn door het Ministerie van Financiën en het rapport van TNO over de gehanteerde drempelwaarde.

De leden van de CDA-fractie willen allereerst de algemene opmerking maken dat het stikstofdossier een gevoelig dossier is met een grote impact op het platteland en alles wat daarmee samenhangt, maar een nog grotere impact op het leven van individuele boerenfamilies. Het is daarom van essentieel belang dat de vaak ingewikkelde dossiers met de juiste toelichting en heldere communicatie worden gedeeld zodat er geen ruimte is voor ruis of dat plannen, berekeningen of memo’s niet op verschillende manier kunnen worden uitgelegd. Helaas constateren deze leden dat het kabinet hier opnieuw niet in is geslaagd. De grote hoeveelheid informatie die is gedeeld met de Kamer zorgt juist voor meer onduidelijkheid en ruis dan voor de duidelijkheid waar Kamerleden om hadden gevraagd. Ook verbaast het deze leden dat er, ten tijde van grote maatschappelijke onrust, zoveel verschillende signalen uit hetzelfde kabinet komen.

Berekeningen Ministerie van Financiën

De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen over de berekeningen die zijn gemaakt door het Ministerie van Financiën. Het lijkt erop dat dit de eerdere berekeningen zijn die deze leden vorig jaar zomer al hebben ontvangen en die ook gebruikt zijn bij de formatie en begin dit jaar in het licht daarvan ook zijn gedeeld met de Kamer, klopt dat? Zo ja, zijn er nog aanpassingen of aanvullingen gedaan op deze berekeningen nadat de formatie is afgerond en deze begin dit jaar met de Kamer zijn gedeeld? Zo nee, wat is het verschil met deze berekeningen met de eerdere gedeelde plannen van het Ministerie van Financiën? Voorts vragen deze leden of de titel van het artikel «minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen» in lijn is met wat wordt gesteld op pagina 6 van de brief bij de aanbieding van het NPLG: «De doelen kunnen in aanloop naar de gebiedsprogramma’s daarom nog worden aangepast aan de hand van nieuwe inzichten, bijvoorbeeld vanuit de natuurdoelanalyses of vanwege de interactie met de overige natuur-, klimaat- en waterdoelstellingen»? Zo ja, waarom is er niet gewacht met het presenteren van de doelen voor de agrarische sector, totdat de regionale doelen voor onder andere klimaat bekend zijn? Zo nee, waar doelt het bovengenoemde citaat dan wel op? Is het daarbij niet vreemd dat als er besloten is om voor een andere variant te kiezen dan die van het Ministerie van Financiën, er toch nog energie gestoken wordt in een scenario dat niet de voorkeur geniet van de coalitie en een overgroot deel van de Tweede Kamer? Is het dan niet verstandiger om de energie te steken in bijvoorbeeld het weghalen van fiscale belemmeringen die er nu nog voor zorgen dat boeren die vrijwillig willen stoppen niet meedoen of niet kunnen meedoen aan stoppersregelingen conform breed aangenomen moties, zo vragen deze leden. Klopt het dat door ministeries vaker memo’s, berekeningen en scenario’s worden gemaakt, maar niet worden gedeeld met de Kamer? Zo ja, op basis van welke criteria wordt er besloten dat bepaalde memo’s, berekeningen en scenario’s wel worden gedeeld met de Kamer?

De leden van de CDA-fractie zien in de stukken een schema dat deze leden nooit eerder hebben gezien en dit zorgt voor een aantal vragen. Een van die vragen betreft een vraag die het lid Grinwis ook tijdens het laatste stikstofdebat heeft gesteld maar waar toen, en ook later in de brief van 15 juli (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 161) nog geen duidelijk antwoord op is gekomen. Kan de Minister helder uitleggen waarom er nu gekozen is voor 40 kton in plaats van 30 kton? In datzelfde schema staat ook in een kolom «aantal veehouderijen dat moet stoppen», hierbij staat een aantal van 11.200 genoemd wat onrealistisch veel lijkt. Het lijkt er sterk op dat in deze berekening de autonome krimp van de agrarische sector is meegenomen. Zo waren er in 2020 nog circa 33.000 veehouderijen, in 2010 waren dit er circa 48.000 en in 2000 nog circa 63.000. Klopt dat, zo vragen deze leden. Of is het inderdaad zo dat tot 2030 11.200 boeren moeten stoppen sec door het gevoerde stikstofbeleid? Als dat zo is, hoeveel boeren zullen er dan totaal naar verwachting stoppen inclusief autonome krimp en is daar overlap tussen? Zo ja, hoeveel? Wat zijn de gevolgen van deze gigantische krimp op de hoeveelheid voedsel die in Nederland wordt geproduceerd? Kan de Minister dit (in cijfers) in kaart brengen? Hoe beoordeelt de Minister voor Natuur en Stikstof dit schema en heeft de Minister zelf al een berekening gemaakt op basis van de afspraken uit het coalitieakkoord? Zo ja, kan die berekening met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, zou deze zo snel mogelijk gemaakt en gedeeld kunnen worden met de Kamer?

TNO rapport

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het rapport van TNO over de beoordeling van de drempelwaarde. Waarom moet het drie maanden duren voordat het rapport wordt gedeeld met de Kamer? Het is toch vreemd dat het rapport niet voor het stikstofdebat in juni is verstrekt terwijl het er al wel was, zo vragen deze leden. Ook dit zorgt weer voor de nodige onrust en voedt het verdere wantrouwen. Graag ontvangen deze leden een reactie. Deze leden lezen dat TNO stelt dat de drempelwaarde eigenlijk te laag is om te kunnen vaststellen of de stikstofuitstoot ergens nog invloed heeft op de natuur. Of beter gezegd, het is veel te gedetailleerd. Kan de Minister hierop reageren? Klopt het dat, omdat de rechterlijke uitspraken ons ertoe verplichten ervoor te zorgen dat de natuur niet verder achteruit gaat, het verhogen van de drempelwaarde voor stikstofemissie (ook al is dit minimaal) nu niet mogelijk is omdat het risico bestaat dat de vergunningverlening gevaar loopt? Zo ja, wanneer is ongeveer het moment dat de drempelwaarde wel kan worden verhoogd? Kan de Minister hiervoor een perspectief en tijdpad schetsen? Welke rol kan de instelling van de ecologische autoriteit voor 1 oktober aanstaande en de beoordeling van de gebiedsplannen spelen om wellicht in bepaalde gebieden de drempelwaarde eerder te verhogen? Is dit een mogelijkheid? Ten slotte blijkt uit het rapport, zo lezen deze leden, dat nauwkeurigheid van de KDW afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Minister op deze opmerking van TNO. Ook wordt in de brief van 15 juli (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 161) gesteld dat er naar aanleiding van de aangenomen moties ruimte is om in bepaalde gebieden met onderbouwing af te kunnen wijken van de KDW, bijvoorbeeld in grens- en kustgebieden in verband met stikstof vanuit het buitenland. Hoe moeten provincies dit proces beginnen en doorlopen en op basis van welke criteria mogen gebieden afwijken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van de leden Omtzigt en Van der Plas over toezending van onderliggende stukken van stikstofberekeningen n.a.v. het NRC-artikel «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»». Deze leden hebben hierover nog een aantal opmerkingen en vragen.

De leden van de SP-fractie hebben aangegeven het huidige stikstofbeleid niet te steunen omdat deze leden het onverantwoord vinden om de boeren de stuipen op het lijf te jagen met een kaartje zonder helder perspectief en omdat onduidelijk was hoe de miljarden van het stikstoffonds terecht zouden komen. Deze leden hebben tijdens het Kamerdebat van 23 juni de vraag gesteld waarom niet is gekozen voor een apart beleid gericht op de grootste piekbelasters enerzijds en een beleid dat anderen ondersteunt om om te schakelen anderzijds. Met de extra informatie die de Kamer heeft ontvangen zijn deze leden bevestigd in hun afwijzing en zij betreuren zeer hoe de Minister zowel de Kamer als de samenleving – en daarmee dus zeker ook de boeren – essentiële informatie heeft onthouden. Hoe kijkt de Minister hier zelf op terug? De leden vragen of het gewraakte stikstofkaartje nu nog wel of niet «overeind» staat? Kan de Minister dit toelichten?

De leden van de SP-fractie vinden de gekozen handelwijze extra opmerkelijk aangezien in het coalitieakkoord is aangegeven dat er gekozen wordt voor een nieuwe bestuurscultuur en dat «het cruciaal (is) dat de controlerende en wetgevende taak van volksvertegenwoordigers, zowel van oppositie- als coalitiepartijen, goed tot zijn recht komt.» Zeer nadrukkelijk wordt in het coalitieakkoord de link gelegd tussen grote maatschappelijke opgaven, waaronder stikstof, en het belang van een nieuwe bestuurscultuur waarbij het belang van «maatschappelijk draagvlak» expliciet wordt benoemd. Deze leden vragen het kabinet om, gelet op zijn eigen beloften uit het coalitieakkoord, te reflecteren op het door hem gekozen proces in het stikstofdebat. Is het kabinet nog steeds van mening dat volksvertegenwoordigers, waaronder die van de oppositie, hun controlerende taak goed kunnen uitvoeren? Kan worden toegelicht waarom ervoor is gekozen de berekeningen van het Ministerie van Financiën niet te delen terwijl er tijdens het debat expliciet vragen zijn gesteld die hieraan raken? Kan het kabinet aangeven hoe de gekozen aanpak gericht is op het borgen van maatschappelijk draagvlak? Deze leden begrijpen dat er flink wat (ambtelijk) overleg en discussie is geweest over de middelen die het doel om stikstof met de helft te reduceren te bereiken. Waarom is deze discussie en de gemaakte afwegingen niet actief gedeeld met de Kamer, conform de nieuwe beleidslijn aangaande transparantie en informatiepositie van de Kamer? Erkent de Minister dat zij hiermee nog meer achterdocht heeft veroorzaakt dan er al was bij de presentatie van de reductiekaart?

De leden van de SP-fractie willen nu volledig geïnformeerd worden over de discussie en de afwegingen die hebben plaatsgevonden in aanloop van de presentatie van de stikstofreductieplannen. Met wie is er overleg geweest? Wanneer vond dat overleg plaats? Is er gesproken met provincies? Zo ja, met welke? Is er gesproken met de banken met grote financiële posities in de sector? Zo ja, met welke? Kortom, kan het kabinet een uitgebreide tijdlijn geven inclusief de besproken stukken die daarbij zijn behandeld? Deze leden rekenen erop de stukken en tevens de tijdlijn te krijgen en niet te moeten wachten op reconstructies in de media die gemaakt kunnen gaan worden met een beroep op de Wet open overheid (Woo 2022).

De leden van de SP-fractie willen graag weten of in kaart is gebracht hoeveel van de 11.200 boeren die zouden moeten stoppen hun compensatie (deels) moeten overmaken aan schuldeisers zoals banken en anderen in de agrosector. Is in kaart gebracht hoeveel van de beoogde 17.600 boeren die moeten krimpen hun financiële compensatie zien verdwijnen naar schulden die zijn aangegaan voor bedrijfsvoering?

De leden van de SP-fractie willen graag weten hoe het staat met het overleg met de financiële sector als het gaat om hun bijdrage om deze crisis op te lossen.

De leden van de SP-fractie zouden graag weten hoe de Minister nu verder wil met dit onderwerp, nu blijkt dat de wettelijke gronden voor uitkoop of sanering ontbreken. Deze leden vragen of het kabinet een nieuwe voorkeur van aanpak van stikstofuitstoot ontwikkelt nu de berekeningen het Ministerie van Financiën openbaar zijn. Kan het kabinet ook leven met een wijziging van de plannen die veel meer uitgaat van een gerichte opkoop van zogeheten piekbelasters? Is deze gerichte uitkoop niet een veel snellere manier om het wettelijke doel te bereiken in 2030? Deze leden zijn van mening dat deze gerichte uitkoop veel meer sturing en overzicht kan bieden aan de te realiseren opgaven dan de opgave die nu op het bord van de provincies ligt. Ook vragen deze leden welke mogelijke juridische belemmeringen er op dit moment nog zijn bij een verplichte uitkoop en welke maatregelen moeten worden genomen om deze belemmeringen weg te halen. Er is via de media veel gezegd over het ontbreken van een wettelijke basis voor de huidige stikstofplannen van het kabinet. Wat is hierop de reactie van het kabinet, zo vragen deze leden. Welke wettelijke basis voor de huidige plannen ontbreekt nu en kan het wetsvoorstel met een aanscherping van de omgevingswaarden voor 2030 eerder dan de eerste helft van 2023 naar de Kamer worden gestuurd?

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast welke mogelijke effecten de verschillende plannen hebben op het herstel van de natuur. Wat is het verschil in reductie bij de verschillende plannen en wat is daarvan het mogelijke effect op natuur, biodiversiteit en waterkwaliteit? Voorts vragen deze leden of de berekeningen van het Ministerie van Financiën en officiële kabinetsplannen uitgaan van een integraal pakket aan maatregelen waar ook klimaatdoelen worden meegenomen. Waaruit bestaat het verschil tussen de reductiedoelen vastgesteld bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit die 30 tot 40 kiloton bedragen en de berekeningen van het Ministerie van Financiën die uitgaat van zo’n 23,5 kiloton reductie aan stikstof per jaar? Heeft dit louter te maken met het wel of niet meerekenen van de klimaatdoelstellingen of liggen hier andere berekeningen aan ten grondslag? Kan aan de hand van een of enkele voorbeelden door het kabinet worden toegelicht wat in een van de aan de Kamer toegezonden beslisnota’s wordt bedoeld met het vaststaan van opbrengsten van stalinnovaties? Kan het kabinet tevens toelichten waarom hij dit geen heilloze weg vindt, omdat in dezezelfde nota’s ook staat aangegeven dat stalinnovaties voorafgaand aan uitkoop leidt tot kapitaalvernietiging?

De leden van de SP-fractie constateren dat een van de redenen om de huidige plannen te presenteren was omdat er met dit scenario mogelijk meer draagvlak voor de plannen zou zijn, omdat de «pijn» binnen de landbouwsector beter zou kunnen worden verdeeld. Is de inschatting van het kabinet op dit moment dat in het scenario van het Ministerie van Financiën het draagvlak minder zou zijn, zo vragen deze leden. Het is deze leden tevens nog steeds niet duidelijk waarom er niet direct een integrale aanpak is gepresenteerd waarin ook de opgave voor andere sectoren is meegenomen. Kan hierop worden gereflecteerd door het kabinet?

De leden van de SP-fractie constateren daarnaast dat er veel berichten in de media zijn verschenen over provincies die niet willen meewerken aan de plannen of niet weten hoe ze de gestelde opgaven moeten gaan uitvoeren. Is het mogelijk om hier een actueel beeld over te ontvangen? Als de provincies de belangrijkste bondgenoot moeten zijn in de uitvoering van de plannen die zij niet realistisch achten, ligt dan het gevaar van verdere vertraging van de opgaven niet op de loer?

De leden van de SP-fractie vragen of het mogelijk is om stikstofbeleid in andere EU-landen in kaart te brengen en de opgave tussen de lidstaten te vergelijken. Kan dit leiden tot meer inzicht in hoe groot de opgave in ons land is? Kan ook schematisch worden weergegeven welk EU-beleid of plannen gericht zijn op het reduceren van stikstof?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het argument van de volksgezondheid behoorlijk ondergesneeuwd is in deze discussie. Kan worden toegelicht op welke manieren de huidige plannen en eventueel de nota’s van het Ministerie van Financiën rekening houden met de winst voor de volksgezondheid als de uitstoot van stikstof wordt teruggebracht? Voorts willen deze leden weten welke winst de plannen opleveren rondom de bestrijding van infectieziekten. Zijn de zoönose-experts die betrokken waren bij het rapport-Bekedam ook betrokken bij het ontwikkelen en uitvoeren van de huidige stikstofplannen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben de brief van de Minister van Financiën gelezen en hebben hier vragen en opmerkingen bij. De brief, en achterliggende stukken, schijnen een nieuw licht op de stikstofplannen van het kabinet. De stukken zetten vooral vraagtekens bij de doelmatigheid van de besteding van het voorgenomen transitiefonds. Deze leden hechten grote waarde aan een schone leefomgeving, en zijn het met het kabinet eens dat hiervoor veranderingen in de landbouwsector noodzakelijk zijn. Daar staat wel tegenover dat, te allen tijde en zeker in de huidige tijden van schaarste, de doelmatigheid van overheidsbestedingen goed moet worden onderbouwd. Deze leden maken uit de stukken op dat deze onderbouwing onvoldoende is en zijn hierover bezorgd. De 15 miljard euro die het Ministerie van Financiën stelt te kunnen besparen op de stikstofplannen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan wat deze leden betreft op veel andere manieren worden besteed. Deze leden denken daarbij onder andere aan koopkrachtherstel voor Nederlanders in financiële stress.

De leden van de PvdA-fractie hebben nog een aantal concrete vragen.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat er een duidelijke onderbouwing moet zijn voor een investering van 25 miljard euro die bovendien een enorme impact heeft op veel bedrijven en gezinnen. Volgens het Ministerie van Financiën is 15 miljard euro minder nodig dan wat momenteel is beraamd om de stikstofproblematiek aan te pakken. Bovendien zou deze goedkopere variant veel minder bedrijven treffen dan de huidige variant. Welke specifieke redenen hebben de doorslag gegeven voor de duurdere variant? Uit de stukken van het Ministerie van Financiën blijkt dat de huidige variant een integrale aanpak van verschillende milieudoelen nastreeft, maar ook dat de effectiviteit hiervan niet was doorgerekend, zo lezen deze leden. Zijn er inmiddels wel kosten-batenanalyses gemaakt voor de scenario’s van de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Financiën waarin ook de effecten op onder andere water- en bodemkwaliteit zijn opgenomen en de gevolgen voor de broeikasuitstoot van de landbouw? Zo niet, waarom is er gekozen voor een transitiefonds van 25 miljard waarvan de effectiviteit onzeker is?

De leden van de PvdA-fractie hebben in de media kunnen lezen dat voor de duurdere aanpak gekozen is om draagvlak bij de boeren te genereren. Gezien de huidige ontwikkelingen lijkt dat niet gelukt. Is de Minister dat met deze leden eens? Aangezien de goedkopere variant die het Ministerie van Financiën doorgerekend heeft minder bedrijven raakt, kan die variant niet op meer draagvlak rekenen? Een belangrijk argument lijkt ook te zijn dat er geen gedwongen uitkoop mag zijn van boeren uit hun bedrijf, klopt dat? Zorgt verplichte uitkoop van boeren er juist niet voor dat er een juridisch kader is zodat de betreffende boeren zeker weten dat ze een redelijke, eerlijke prijs voor hun bedrijf krijgen? Hoe beoordeeld het kabinet de snelheid van de benodigde transitie? Nu al liggen woningbouwprojecten stil en kunnen bedrijven die werken aan de (groene) economie van de toekomst niet uitbreiden waardoor (groene) toekomstbestendige banen er niet komen. Deze leden hebben grote zorgen dat het land verder op slot raakt als er niet snel stikstofruimte wordt gecreëerd. Welke optie zal tot een snellere reductie van stikstof leiden, de variant met 10 miljard euro of die van 25 miljard euro?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de huidige, duurdere aanpak, er ook budget is opgenomen voor de transitie van de landbouw in Nederland. Deze leden zijn van mening dat aan een dergelijke substantiële investering een visie vooraf moet gaan op hoe de landbouw er in Nederland uit moet gaan zien. Is het kabinet het met deze leden eens dat het nog aan een dergelijke visie op de landbouw ontbreekt – en zeker ontbrak ten tijde van de budgettering van het transitiefonds? Is het kabinet het met deze leden eens dat ook hiervoor verschillende scenario's, inclusief kosten-batenanalyses, moeten worden uitgewerkt – zoals bijvoorbeeld die van Ecorys in opdracht van Greenpeace waarin de bredere milieu-impact van verschillende scenario’s voor de veehouderij in Nederland wordt doorgerekend? Een dergelijke visie kan dan ook bepalen wat het verdienvermogen van de landbouwsector is na de transitie, zo menen deze leden. Heeft het Ministerie van Financiën het verdienvermogen van boeren na een transitie meegenomen in het eigen scenario? Heeft het Ministerie van Financiën gerekend aan het verdienvermogen met het hogere budget van 25 miljard euro? Ofwel, hoe wordt ervoor gezorgd dat de boeren na de transitie nog een eerlijke boterham kunnen verdienen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in het coalitieakkoord sprake is van een heffing op de landbouwsector. Heeft het Ministerie van Financiën ook geanalyseerd hoe de 10 of 25 miljard euro opgebracht kan worden? Heeft het Ministerie van Financiën gekeken hoe de consument kan bijdragen aan het transitiefonds? Heeft het Ministerie van Financiën gekeken hoe de grote actoren in de sector kan bijdragen aan het transitiefonds? Zo ja, wat is daaruit gekomen? Zo nee, waarom niet?

Ten slotte hadden de leden van de PvdA-fractie het op prijs gesteld als de gedeelde stukken en overwegingen in een eerder stadium met de Kamer waren gedeeld. De fractie betreurt het dat hiervoor een lek nodig was. Op deze manier is de Kamer eerder informatie onthouden die belangrijk is in de oordeelsvorming. Deze leden verzoeken het kabinet om de Kamer proactief te informeren over de afwegingskaders die onder gemaakte wets- en beleidsvoorstellen liggen. Graag ontvangen deze leden een reactie.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief, de beantwoording van de Kamervragen van de leden Omtzigt en Van der Plas en de meegezonden stukken. Deze leden vinden de uitleg helder en aansluiten bij de eerdere stukken, brieven en het regeerakkoord en constateren dat ontstane/gecreëerde ophef rond het ontstane/gecreëerde misverstand vooral is te wijten aan het selectief lezen van stukken en dat dit tot onnodige onrust heeft geleid in een toch al roerige situatie. Deze leden betreuren dit.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben desondanks nog enkele vragen met betrekking tot de voorlopige keuzes van het kabinet. Het is volgens deze leden evident dat de totale stikstofemissie in Nederland (en Europa) fors moet verminderen om de natuur kans op herstel te bieden en de gezondheidsschade door luchtvervuiling te doen afnemen. Dit raakt alle emitterende sectoren en er is een grote overlap tussen dossiers en doelstellingen. Klimaat, gezondheid, natuur, te lang zijn echte keuzes uitgesteld, waardoor de ingreep nu extra groot is. Anderzijds lenen veel mogelijke maatregelen zich ook voor het behalen van meerdere doelen tegelijk. Klimaatmaatregelen hebben ook natuur- en gezondheidsbaten en andersom. De landbouw is ook zonder stikstof in crisis. Klimaat, water, pesticiden, en een snelle afname van het aantal bedrijven door schaalvergroting leidt tot verschaling van het platteland. Deze leden steunen daarom het idee van een breed plan voor het platteland, waarin de maatregelen tegelijk op meerdere doelen werken en in verbinding staan met de bredere maatschappelijke opgaven. Deze leden constateren dat Nederland hiervoor de afgelopen decennia veel kansen heeft laten lopen en er nog steeds geen echte omslag in het denken heeft plaatsgevonden in alle relevante departementen. Het NSP dat doorgaat op de ingeslagen weg, niet willen breken met de intensieve veehouderij, de suggestie dat techniek of andere sectoren het probleem kunnen oplossen, het komt nog te vaak terug, zo menen deze leden. Ook trekken veel provincies (nog) niet aan dezelfde kant van het touw. Hoe krijgt het kabinet de provincies weer in het gareel? Deze leden zijn van mening dat er nu veel kansen worden misgelopen. Zo worden nog steeds vergunningen voor meer emissies verleend of gelegaliseerd en gaan emissie en dierenrechten van stoppers terug de markt op. Deze leden willen weten waarom er niet al lang een moratorium van kracht is geworden op nieuwe emissies op basis van bestaande vergunningen, oude rechten of nieuwe aanvragen. Deze leden zijn ook benieuwd waarom er naast een ruimtelijke benadering op basis van de emissies en depositie niet ook is gekeken naar het soort bron en wat daar het maatschappelijke belang van is. Het laten krimpen/beëindigen van een emissiebron die «goedkoop» is of weinig impact op de (lokale) economie of de gemeenschap heeft, zou de voorkeur moeten hebben boven eenzelfde opbrengst met een grotere negatieve impact. Waarom is hier niet voor gekozen? Kan de Minister hierop ingaan? De berekeningen van het Ministerie van Financiën laten zien dat het uitkopen van (enkele) piekbelasters een relatief grote impact kannen hebben op de totale emissie, terwijl dit slechts een klein aantal bedrijven (en mensen) negatief raakt. Dat zal door de ruimtelijke verdeling en de andere doelen zoals klimaat en water, niet overal even effectief zijn, maar het bestrijden van de «deken van vervuiling» is overal zinvol, zo menen deze leden. Kan de Minister aangeven hoe een piekbelasters-aanpak op stikstofemissies ook positief kan bijdragen aan de doelen voor water, natuurareaal, klimaat en de transitie van het platteland?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook nog een aantal vragen naar aanleiding van de meegezonden stukken. Het reductiedoel is gesteld op 39kton, maar kan nog wijzigen aan de hand van nieuwe inzichten. Deze leden zijn benieuwd naar wat die nieuwe inzichten kunnen zijn. Gaat het dan om ecologische inzichten waardoor er meer moet worden gedaan? Ook zijn deze leden benieuwd hoe het doel van die 39kt tot stand is gekomen. Dan lijkt het er ook op dat het Ministerie van Financiën in haar studies op veel hogere kosten door de uitkoop van boeren komt dan nu begroot. Kunnen de Ministers hierop ingaan? Heeft het Ministerie van Financiën het mis? Is er extra geld nodig? Kan het goedkoper? Kunnen andere financieringsbronnen (banken?) gevonden worden? Graag ontvangen deze leden een reactie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie op het verzoek van de leden Omtzigt en Van der Plas aan de Minister van Financiën. Deze leden waarderen het toesturen van de memo’s en achtergrondstukken, waardoor de Tweede Kamer en de samenleving inzicht krijgen in de berekeningen en overwegingen die ten grondslag liggen aan het tot nu toe besloten stikstofbeleid. Deze leden maken zich grote zorgen over de schijnbaar eindeloze discussie over reductiepercentages, scenario’s en al dan niet te nemen maatregelen, terwijl de natuurkwaliteit met de dag verslechtert en het bewijs overduidelijk is dat snelle actie onontbeerlijk is. Volgens ecologisch onderzoek is het essentieel voor zeker 12 habitattypes dat uiterlijk in 2025 de kritische depositiewaarde onderschreden wordt, wat een zeer forse stikstofreductie betekent (Greenpeace, 18 januari 2022 «Herstelbaarheid van door stikstofdepositie aangetaste Natura 2000-habitattypen: een overzicht»). Deze habitattypes zullen anders onomkeerbaar verdwijnen. Het jaartal 2025 komt al snel dichterbij. In het belang van de natuur mag er dus absoluut niet getornd worden aan de huidige stikstofreductiedoelen van het kabinet, zo menen deze leden.

Ten eerste wijzen de leden van de PvdD-fractie op de veelbesproken mogelijke aanpassing van de stikstofreductiedoelen voor de landbouw als gevolg van de komende Klimaat- en Energieverkenning (KEV 2022). Wordt in de KEV ook de recente heropening van de kolencentrales meegenomen, waartoe is besloten ná de presentatie van het coalitieakkoord? Hoe wordt in de KEV de onzekerheid meegenomen omtrent de volledige en tijdige uitvoering van de klimaatmaatregelen? Erkent de Minister het risico dat bij onvolledige uitvoering van de klimaatmaatregelen ook de stikstofdoelen in gevaar komen?

De leden van de PvdD-fractie menen dat door de uitingen van het kabinet over de consequenties van de KEV voor de stikstofdoelen, er hoge verwachtingen in de samenleving bestaan (en ontstaat er waarschijnlijk grote druk vanuit de agrarische sector) om in het najaar van 2022 de stikstofdoelen voor de landbouw naar beneden bij te stellen. Realiseren de Ministers van Financiën en voor Natuur en Stikstof dat zij deze verwachtingen en deze druk hebben gestimuleerd? Erkent de Minister voor Natuur en Stikstof dat voor veel natuurgebieden de huidige stikstofreductiepercentages reeds onvoldoende zijn om de natuurverslechtering met zekerheid te stoppen (Trouw, 14 februari 2022 «Onderzoek: natuur herstelt niet zolang stikstofuitstoot niet omlaaggaat»)? Realiseert de Minister zich ook dat door vermindering van het aantal dieren in de veehouderij tegelijkertijd zeer ernstige problemen als watervervuiling, dierenwelzijn, fijnstof, stank en zoönoserisico worden aangepakt? Denkt de Minister dat het, deze integraliteit in ogenschouw nemend, verstandig is om de stikstofdoelen voor de landbouw direct te verlagen wanneer uit de KEV zou blijken dat hier ruimte toe is? Hoe zou een verlaging van de stikstofdoelen interacteren met de 5 Mton CO2-reductie die de stikstofaanpak volgens het coalitieakkoord zou bijdragen aan de klimaatdoelen? Kan de Minister bevestigen dat uit de natuurdoelanalyses ook kan blijken dat de stikstofdoelen voor de landbouw juist moeten worden aangescherpt? Deelt de Minister de zorg van deze leden dat de (economische) druk om de stikstofdoelen later weer aan te scherpen veel kleiner zal zijn, omdat de natuur niet kan protesteren, blokkeren en/of bedreigen om haar eigen belang te verdedigen? Klopt het dat de resultaten van de KEV eind 2022 worden gepubliceerd, terwijl de natuurdoelanalyses pas in het eerste kwartaal van 2023 komen? Deze leden roepen de Minister op om de stikstofreductiedoelen voor de landbouw in ieder geval niet te verlagen (naar aanleiding van de KEV) totdat de natuurdoelanalyses bekend zijn en deze onomstotelijk aangeven dat een verlaging van de doelen geen bedreiging is voor de natuurkwaliteit. Deze leden ontvangen hierop graag een reactie.

De leden van de PvdD-fractie maken uit de memo’s en achtergrondstukken die de Minister van Financiën met de Kamer heeft gedeeld op dat verschillende ambtelijke scenario’s zijn doorgerekend voor de stikstofaanpak, waarbij enerzijds meer nadruk wordt gelegd op efficiëntie (Ministerie van Financiën) en anderzijds meer op de algemene landbouwtransitie (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit). Deze leden roepen het kabinet op om beide aspecten in ogenschouw te nemen en daarmee te zorgen voor een daadwerkelijke transitie van de landbouw en voor een effectieve aanpak van de natuur-, klimaat-, water- en dierenwelzijnsproblemen en van het zoönoserisico. Hiertoe vragen deze leden waarom er nog steeds geen moratorium is op de bouw van nieuwe veestallen, of op de uitbreiding hiervan. Vinden de Ministers van Financiën en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het efficiënt dat er aan de ene kant miljarden aan belastinggeld wordt uitgegeven aan het krimpen van het aantal dieren in de veehouderij, maar dat er tegelijkertijd nog steeds vergunningen worden uitgegeven aan veehouders om uit te breiden? Kunnen de Ministers uitleggen waarom dit nog steeds gebeurt? Daarbij geven deze leden aan dat er grote winst te behalen valt als de nu ingezette landbouwtransitie direct bijdraagt aan het voldoen aan de nieuwe wet Dieren. Bij het (gebiedsgericht) uitkopen van veehouderijen moet absoluut meegewogen worden welke bedrijven niet of nauwelijks zullen kunnen voldoen aan de nieuwe dierenwelzijnseisen (omdat de investering te groot of niet rendabel is), zoals de grootste megastallen en bedrijven waar het dierenleed het grootst is. Door deze bedrijven met prioriteit uit te kopen, worden er direct stappen gezet in de landbouwtransitie, waarbij één van de eisen is dat dieren kunnen leven naar hun aard. Delen de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof dit inzicht? Kunnen de Ministers toezeggen dat dit onderwerp meegenomen wordt in de gebiedsaanpakken?

De leden van de PvdD-fractie roepen de betrokken Ministers op om bij bedrijfsbeëindiging (bij faillissement of het gebrek aan opvolging) de productierechten van veehouders in te nemen en door te halen, zodat deze niet langer kunnen worden doorverkocht aan andere veehouders om uit te breiden. Delen deze Ministers het inzicht dat dit een zeer kosten-efficiënte manier is om het aantal dieren in de veehouderij te laten krimpen? Kunnen de Ministers uitleggen waarom deze maatregel tot op heden geen onderdeel is van de stikstofaanpak? Kunnen de Ministers uitleggen hoe zij een algemene extensivering van de veehouderij willen realiseren (waarvoor opnieuw miljarden belastinggeld wordt uitgetrokken), wanneer tegelijkertijd intensivering wordt gefaciliteerd door de handel in productierechten van (uit zichzelf) stoppende veehouders? Welke vorm van extensivering willen de Ministers bereiken en hoe willen zij dit aanpakken?

Tot slot benadrukken de leden van de PvdD-fractie dat indien het kabinet nu nog zou tornen aan de stikstofreductiedoelen in de landbouw, dit gelijk zou staan aan het zwichten voor agressie, geweld en intimidatie vanuit de radicale hoek van het boerenprotest. Deze leden nemen aan dat het kabinet zich realiseert dat het hiermee een precedent zou scheppen waarvan de consequenties niet te overzien zijn. Het vasthouden aan de minimale doelen die het kabinet gesteld heeft is daarom niet alleen noodzakelijk voor de natuur, het klimaat en de waterkwaliteit, maar ook voor het voorkomen van verdere radicalisering van protestuitingen in de samenleving.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de CU-fractie maken graag gebruik van de mogelijkheid om middels dit schriftelijk overleg een aantal prangende vragen aan vooral de Minister voor Natuur en Stikstof en enkele vragen aan de Minister van Financiën te stellen. Deze leden maken zich grote zorgen over de toekomst van ons platteland, boerengezinsbedrijven en hun perspectief op een goed verdienvermogen op lange termijn, de natuur- en waterkwaliteit en de verandering van het klimaat door het in de lucht brengen van veel te veel broeikasgassen. Het is buitengewoon urgent om snel voorbij de huidige polarisatie te komen en om schouder aan schouder weer te gaan werken aan een vitaal platteland met vitale gezinsbedrijven en vitale natuur. Onderstaande, soms kritische vragen vanuit deze leden, zijn erop gericht om dat doel dichterbij te brengen.

Kaart

De leden van de CU-fractie lezen in de brief van 10 juni (Kamerstuk 34 682, nr. 96) dat de Minister-President en de Minister voor Natuur en Stikstof excuses hebben aangeboden voor de communicatie over de beruchte stikstofkaart met «richtinggevende emissiereductiedoelstellingen per gebied». Waarom heeft de Minister bij deze terechte excuses deze op één sector gerichte, te gedetailleerde kaart met betwistbare uitgangspunten1 niet van tafel gehaald? Erkent de Minister dat deze als hulpinstrument bedoelde kaart heeft gefaald en tot onnodig en ongewenst grote onrust heeft geleid en andere onnodige en ongewenste gevolgen, zoals terughoudendheid bij kredietverlening door banken in gebieden waar een hoog reductiepercentage is ingetekend? Is de Minister alsnog bereid deze kaart van tafel te halen door deze expliciet in te trekken? Zo nee, waarom niet?

Kilotonnen

De leden van de CU-fractie vragen of de Minister zich de vraag van het lid Grinwis tijdens het stikstofdebat 23 juni jongstleden herinnert, namelijk: «Over kilotonnen gesproken, vorig jaar zei het PBL dat er 30 kiloton (ammoniakreductie) nodig was. Het kabinet/RIVM zegt nu: 39 kiloton. Erisman zegt dat het met 23 tot 25 kiloton toe kan. Hoe zit dat nu?» Waarom is deze vraag tijdens dit debat niet beantwoord, terwijl uit de financiënfiles blijkt dat er die weken volop over gesproken werd? Graag ontvangen deze leden alsnog een antwoord op deze nog altijd prangende vraag.

De leden van de CU-fractie vragen waarom er, terwijl er ambtelijk bij Financiën, Directoraat-Generaal Agro en andere departementen, zo veel goede argumenten waren voor de 30 kton-benadering en tegen de 40 kton-benadering er toch door het kabinet gekozen is voor een emissiereductie voor ammoniak in de veehouderij met 39 kton. De verschillen tussen beide benaderingen zijn vooral terug te zien in de transitie- en veenweidegebieden: 47 procent ammoniakreductie in de kaart, 18 procent reductie volgens ambtelijke stukken van het Ministerie van Financiën. Natuurlijk beseffen deze leden dat in de transitie- en veenweidegebieden er nog andere opgaven zijn dan stikstofreductie, namelijk op het gebied van waterkwaliteit, peilbeheer en klimaat. Maar is het niet onverstandig, zowel inhoudelijk als strategisch, om opgaven op het gebied van water en klimaat terug te vertalen naar ammoniakreductie in de startnotitie NPLG en in de beruchte kaart, terwijl de opgaven op het gebied van hydrologie en klimaat in bijvoorbeeld de veenweidegebieden bepalend zijn? Is de Minister bereid de keuze voor 39 kton ammoniakreductie nog eens ter heroverwegen, dan wel nu, dan wel in oktober als de opgave voor stikstof, water en klimaat integraal en voor alle sectoren bekend wordt?

De leden van de CU-fractie constateren dat, met de keuze voor 39 kton de consequentie is dat transitie- en veenweidegebieden met een relatief hoog reductiepercentage (47 procent) zijn ingetekend, is er het risico dat als – na ommekomst van de provinciale invulling – de generieke reductieopgave van 12 kton wordt verhoogd, er relatief te veel ammoniak wordt gereduceerd in de veenweidegebieden en te weinig in de buurt van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Is het met het oog daarop ook niet verstandiger het reductiedoel in kilotonnen te verlagen en voor de transitie- en veenweidegebieden te werken met doelen die daar het zwaarste wegen, namelijk voor water en klimaat, waar deze gebieden vaak al flink mee aan de slag zijn? Hoeveel van de 30 dan wel 39 kton ammoniakreductie zou wat de Minister betreft idealiter niet uit de veehouderij moeten komen, maar vanuit de industrie, energiebedrijven en andere uitstoters van ammoniak, mede indachtig de moties van de leden Grinwis-Boswijk (Kamerstuk 33 576, nr. 305) en Grinwis c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 306) en in de wetenschap dat het kabinet niet voornemens is met een specifiek reductiedoel te komen voor ammoniak buiten de landbouw? Tussen de 10 en 15 procent gelet op het aandeel ammoniakuitstoot buiten de landbouw? Hoe toetst de Minister de provinciale plannen daarop?

De leden van de CU-fractie vragen hoe het staat met de uitvoering van de motie-Grinwis c.s. inzake het actualiseren van het basispad (Kamerstuk 33 576, nr. 307). Is de inschatting van de Minister ook dat door actualisatie van de KEV, de ontwikkelingen in de landbouw sinds 2018 en de stikstofreductiemaatregelen in andere sectoren, zoals ook de ambtenaren van het Ministerie van Financiën stellen, de resterende reductieopgave voor de landbouw kleiner wordt? Zo ja, in welke mate?

Onderzoek TNO en PAS-melders

De leden van de CU-fractie onderkennen dat er eerst stikstofemissies moeten worden gereduceerd ten behoeve van natuur, bodem en water, om niet opnieuw in een gePASseerde wereld verzeild te raken. Tegelijk begrijpen deze leden niet goed dat als TNO duidelijk constateert dat bij projecten c.q. vergunningverlening een ondergrens van 1 tot 10 mol/ha/jaar moet worden gehanteerd, waarom de Minister dan vasthoudt aan de wetenschappelijk niet goed te onderbouwen ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar. Kan de Minister dat nogmaals onderbouwen, zowel wetenschappelijk, juridisch, politiek-bestuurlijk als maatschappelijk? Als de miniser deze nieuwe ondergrens op dit moment nog niet voor toekomstige projecten wil gebruiken, biedt dit TNO-onderzoek de Minister dan wel de mogelijkheid PAS-melders en interim-mers tegemoet te komen c.q. het legalisatieprogramma vlot te trekken, te meer daar er met 250 miljoen euro wel publieke middelen voor beschikbaar zijn gesteld? Zo nee, waarom niet? Hoe worden de komende maanden en begin 2023 sowieso zo veel mogelijk PAS-melders gelegaliseerd en komt er een eind aan het onrecht wat vele gezinsbedrijven nu al jaren treft?

Uitvoeringskracht en uitvoeringsvisie

De leden van de CU-fractie maken zich grote zorgen over de uitvoeringskracht van de overheid in het algemeen en in het bijzonder met het oog op de ruimtelijke transitie in het landelijk gebied ten behoeve van (een) gezond(e) landbouw, natuur, water en klimaat. Met betrekking tot waterveiligheid, zoetwatervoorziening en klimaatbestendige inrichting heeft de overheid al sinds jaar en dag uitvoeringskracht, met name bij Rijkswaterstaat en de waterschappen, en door een nationaal programma het Deltaprogramma onder regie van een deltacommissaris die onafhankelijk en met vertrouwen van alle partners onder andere stuurt op de voortgang van de realisatie van alle onderdelen van het Deltaprogramma. Zelfs dan is het nog maar al te vaak complex om binnen tijd en geld projecten tot stand te brengen. Laat staan in het landelijk gebied, terwijl aloude diensten als de Dienst Landelijk Gebied zijn ontmanteld en processen gericht op extensivering, innovatie, omschakeling, opkoop en verplaatsing lokale kennis, vertrouwen, flexibiliteit en tijd vereisen. Hoe wordt dit georganiseerd en geborgd? Hoeveel tijd vergt het voordat er een goed functionerende krachtige uitvoeringsorganisatie is? Waarom is tot op heden niet gekozen voor een aanpak onder regie van een commissaris voor het landelijk gebied, analoog aan de deltacommissaris? Provincies hebben nu alleen een opgave in kilotonnen ammoniak meegekregen, maar nog geen visie en instrumenten hoe lokaal en regionaal (ruimtelijke) afwegingen kunnen worden gemaakt. Stel dat landelijk de visie is om voor wat betreft de veehouderij zo veel mogelijk grondgebonden melkveehouderij in stand te houden, wat zouden provincies dan met dit uitgangspunt volgens de Minister moeten doen in hun gebiedsgerichte aanpak? Stel dat deze leden jonge boeren willen stimuleren om boer te blijven met een bijbehorend goed verdienmodel, hoe wordt het instrument grondbank met het oog daarop op korte termijn ingericht en effectief ingezet? Stel dat de uitkomst van gebiedsprocessen ook moet zijn dat akkerbouwers zo veel mogelijk dierlijke mest en zo min mogelijk kunstmest gaan gebruiken, hoe wordt daar dan op gestuurd? Van welke landelijk te bepalen bronmaatregelen voor wat betreft voer, mest en stallen kunnen provincies in hun gebiedsprocessen uitgaan? Etcetera. Aldus, welke handvatten en middelen hebben provincies en gebiedsgerichte partners nou precies om gedegen afwegingen te kunnen maken en waar kunnen ze op rekenen voor wat betreft de visie, inzet en middelen van het Rijk?

Financiën en bureaucratie

De leden van de CU-fractie zijn van mening dat een ruimtelijke transitie alleen kan slagen als provincies/uitvoerende ambtenaren in het gebied draagvlak en ruimte hebben om afwegingen te maken zonder zich zorgen te hoeven maken of het geld uit het transitiefonds wel of niet beschikbaar komt. Deze leden begrijpen dat de Minister van Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF) als een bok op de haverkist zitten om te bezien of de middelen uit de fondsen wel doeltreffend en doelmatig worden besteed, maar maken zich grote zorgen of dat niet met een te kortzichtige blik gebeurt, waardoor er op korte termijn te weinig middelen loskomen en er te weinig gebeurt dat bijdraagt aan verbetering van natuur- en waterkwaliteit, terwijl het juist zaak is om op korte termijn resultaten te boeken aangezien stikstof accumuleert. Deze zorgen worden nog eens extra gevoed door de manier waarop de tot nu toe gelanceerde opkoopregelingen zijn en worden uitgevoerd. De verhalen van boeren en boerderijen zijn legio die zich wel wilden laten uitkopen, maar waar de overheid dwars lag omdat de boerderij net buiten het aangewezen opkoopgebied lag, of omdat deze te klein was, of omdat de boer in kwestie niet nog een paar schapen en een tractor mocht overhouden, of omdat een boer wel zijn kalvermesterij van de hand wilde doen, maar niet zijn paardenpension etcetera. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat deze «showstoppers» vanaf heden niet meer zullen voorkomen? Dat de uitvoering in de praktijk gepaard gaat met flexibiliteit en beslisruimte voor en vertrouwen in de uitvoerder en niet bepaald wordt door bureaucratische letterknechterij omwille van bijvoorbeeld doelmatigheid op papier?

Vragen en opmerkingen van de leden van de FVD-fractie

De leden van de FVD-fractie hebben met de grootst mogelijke afschuw kennisgenomen van de onteigeningsplannen. Deze leden maken zich grote zorgen om het lot van de boeren en hebben zeer sterk de indruk dat de maatregelen onder valse voorwendselen, namelijk onder het mom van «natuurbescherming», worden doorgedrukt. Deze leden hebben daarom een aantal vragen.

De leden van de FVD-fractie vragen hoeveel grond er in totaal nodig is om de door dit kabinet beoogde 1 miljoen woningen bij te bouwen voor 2030. Hoeveel grond is hier op dit moment voor beschikbaar? Hoeveel immigranten verwacht het kabinet dat er tot 2030 naar Nederland zullen komen? Hoeveel woningen verwacht het kabinet dat hiervoor nodig zijn?

De leden van de FVD-fractie vragen hoeveel grond er in totaal nodig is om het door dit kabinet beoogde klimaatbeleid te realiseren. Hoeveel grond is er nodig om de door dit kabinet beoogde circa 600.000 m2 aan zonnepaneelvelden en circa 2.000 windturbines op land te bouwen voor 2030? Hoeveel grond is hier op dit moment voor beschikbaar? Welk effect verwacht dit kabinet dat het beoogde klimaatbeleid zal hebben op het klimaat? Erkent dit kabinet dat het beoogde klimaatbeleid, als men al in de noodzaak daarvan gelooft, de opwarming van de aarde met slechts 0,00007 graden Celsius zal beperken?

De leden van de FVD-fractie vragen hoeveel grond de onteigeningsplannen opleveren. Hoeveel van deze grond gaat dit kabinet gebruiken voor woningbouw en klimaatbeleid? Erkent dit kabinet dat, zonder het onteigenen van boeren, het bouwen van 1 miljoen woningen en het uitvoeren van de klimaatagenda onhaalbaar zijn? Zo ja, waarom spreekt dit kabinet in de communicatie rondom onteigening dan slechts over bescherming van de natuur?

Tot slot vragen de leden van de FVD-fractie naar de belangenafweging van dit kabinet. Waarom hecht dit kabinet meer waarde aan de huisvesting van nog honderdduizenden immigranten, de uitvoering van zinloos klimaatbeleid en het behoud van heide dan aan de bescherming en het behoud van de agrarische sector? Deze leden vragen of dit kabinet een belangenafweging heeft gemaakt. Zo ja, kan het kabinet deze delen? Zo nee, kan het kabinet deze alsnog maken en delen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie lezen dat het Ministerie van Financiën aangeeft dat voor het behalen van het 74 procent-doel in 2030 richting 2030 11,8 miljard euro beschikbaar is en dat voor vrijwillige opkoop 43,1 miljard euro nodig zou zijn om het 74 procent-doel te halen en voor gerichte (dus gedwongen) opkoop «slechts» 10,4 miljard euro. Deze leden maken hieruit op dat wanneer het kabinet zowel het 2030-doel als het beschikbare opkoopbudget handhaaft vooral sprake zou moeten zijn van gedwongen opkoop als het kabinet zijn doelstelling zou willen realiseren. Dat kunnen deze leden niet rijmen met eerdere uitspraken over zoveel mogelijk vrijwillige opkoop. Deze leden ontvangen graag een reflectie van de Minister. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat sprake blijft van zoveel mogelijk vrijwillige opkoop?

De leden van de SGP-fractie constateren dat het Ministerie van Financiën uiterst kritisch is over de inzet op 40 kiloton emissiereductie richting 2030. Er zou onvoldoende budget hiervoor zijn. De inzet zou hoger liggen dan voor het wettelijke doel nodig is. Er zouden fors meer boeren geraakt worden dan nodig is. Deze leden ontvangen graag een reflectie op deze kritische kanttekeningen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat het Ministerie van Financiën vorig jaar kritische kanttekeningen plaatste bij het opkopen, afwaarderen en verkopen van landbouwgronden ten behoeve van extensivering en de aannames die daarvoor werden gedaan. Zo waren destijds de structurele kosten voor extensief beheer niet meegenomen. Is in het huidige pakket aan deze kritische kanttekeningen tegemoetgekomen? Zijn de structurele kosten voor extensief beheer voldoende meegenomen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat verschillende provincies de huidige wettelijk vastgelegde omgevingswaarden leidend laten zijn in hun stikstofaanpak in plaats van de kabinetsambitie voor 2030. Deze leden vragen of de Minister – gelet op de uitvoerbaarheid van de kabinetsambitie en het ontbrekende draagvlak – overeenstemming met de provincies wil zoeken alvorens de Minister de kabinetsambitie doorzet.

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de Minister voor Natuur en Stikstof na het overleg met boerenorganisaties onder leiding van de heer Remkes heeft aangegeven dat ze enerzijds wil kijken naar meer sturen op emissies van een bedrijf in plaats van deposities, maar anderzijds ook dat de kritische depositiewaarden gewoon overeind blijven en in de wet blijven staan. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar, zo vragen deze leden. Welke stappen gaat de Minister zetten om ervoor te zorgen dat de staat van instandhouding van de natuur leidend wordt in de stikstofaanpak en niet de kritische depositiewaarde?

De leden van de SGP-fractie constateren dat verschillende boerenorganisaties na het overleg met de heer Remkes hebben aangegeven dat het kabinet in hun ogen te weinig ruimte biedt om verder te praten over de stikstofaanpak. Tegelijkertijd blijven verschillende provincies koersen op 2035 in plaats van 2030. Hoe ziet het kabinet het vervolg voor zich? Is het kabinet alsnog bereid het taboe op het bespreken van de doelstelling voor 2030 op te heffen, zodat samen met provincies en boeren op constructieve en voortvarende wijze werk gemaakt kan worden van reductie van ammoniakemissies? Het kabinet heeft aangegeven niet te willen tornen aan de nieuwe doelstelling voor 2030, maar beter te willen uitleggen waarom dit doel nodig is. Kan de Minister voor verschillende doelstellingen en termijnen (50 procent onder KDW in 2030; 74 procent onder KDW in 2035; 74 procent onder KDW in 2030), aangeven wat deze betekenen voor 1) de kosten, 2) het legaliseren van PAS-knelgevallen, 2) het op korte termijn creëren van stikstofruimte voor vergunningverlening, 3) vergunningverlening op langere termijn, 4) het realiseren van een gunstige staat van instandhouding van habitattypen, 5) de ruimte voor inzet op innovatie in plaats van opkoop, en eventuele andere relevante factoren?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de kritische depositiewaarden wetenschappelijk gezien bepaald worden met de eenheid kilogram/hectare/jaar. Zo is door Dobben c.s. de KDW voor droge heide vastgesteld op 15 kg/ha/jaar (en niet op 15,0 kg/ha.jaar). Vervolgens is dit omgerekend naar 1.071 mol/ha/jaar. Dat veronderstelt een grotere precisie dan de 15 kg/ha/jaar toelaat. Om het concreet te maken: bij een depositie van 1.100 mol wordt wel de KDW van 1.071 mol overschreden, maar niet langer de KDW van 15 kg/ha/jaar. Dat maakt zo een marge van dertig mol uit. Wat deze leden betreft, in het licht van de impact en kosten van elke mol reductie, een niet onbetekenende marge. Kan de Minister aangeven wat een dergelijke marge zou betekenen voor de reductieopgave? Is de Minister, gelet op de rol van kritische depositiewaarden in de omgevingswaarde en bij de vergunningverlening, ten minste bereid te bezien of de notatie in hele kilogrammen/ha/jaar toegepast kan worden en zo iets meer recht gedaan kan worden aan de wetenschappelijke onzekerheid bij de vaststelling van kritische depositiewaarden?

De leden van de SGP-fractie horen graag welke mogelijkheden de Minister in overleg met de sector ziet voor vrijwillige opkoop van latente stikstofruimte ten behoeve van het snel legaliseren van PAS-knelgevallen.

De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor de verhouding van Natura 2000-/stikstofwetgeving tot de internationale wetgeving. Is de veronderstelling juist dat in andere Europese lidstaten geen sprake is van wettelijk vastgelegde doelstellingen met betrekking tot deposities? In hoeverre is in andere lidstaten sprake van aanvullende wettelijke bepalingen ten opzichte van de Vogel- en Habitatrichtlijn? Is de Minister bereid te bezien hoe onze wetgeving meer in lijn gebracht kan worden met de wetgeving in andere lidstaten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga

De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van de leden Omtzigt en Van der Plas over toezending van onderliggende stukken van stikstofberekeningen en van de beantwoording van de schriftelijke vragen van die leden van 11 juli jl. Deze leden betreuren de gang van zaken omtrent het stikstofbeleid van dit kabinet in zijn geheel. Dit betreft met name de uitkoop van hardwerkende boeren en de houding van dit kabinet ten opzicht van de boeren. Erkennen de Ministers dat stikstof eigenlijk alleen een bureaucratisch probleem is, omdat Nederland zich aan zogenaamde Natura 2000-gebieden verbonden heeft? Deze leden zien in dit licht de stikstofplannen graag van tafel, maar zijn bereid oplossingen en voorstellen waarbij boerenbedrijven ontzien worden te overwegen.

De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van de bevindingen van het Ministerie van Financiën wat betreft minder stikstofreductie nodig bij het halen van de klimaatdoelstellingen van het kabinet. Deze leden vragen of dit onderzoek niet mede weergeeft dat de stikstofplannen gebaseerd zijn op gebrekkige kennis en dat veel zaken onduidelijk zijn. Zijn de Ministers het eens met deze leden dat beleid dient te stoelen op voldoende wetenschappelijke kennis en dat dit nu niet het geval is? Zijn de Ministers bereid om de stikstofplannen hierdoor in ieder geval on hold te zetten?

De leden van de Groep Van Haga zien ook dat de Minister-President heeft aangegeven dat de doelen en het tijdpad van de stikstofplannen niet gewijzigd zullen worden. Deze leden vragen daarom wat het doel en het nut is volgens het kabinet van de onderhandelingen met boerenorganisaties.

De leden van de Groep Van Haga lezen vervolgens dat het behalen van de klimaatdoelstellingen van dit kabinet een zogenaamde «stikstofbonus» als gevolg heeft, waarbij de stikstofreductie voor de agrarische sector een kwart tot de helft kan worden teruggeschroefd. Ook lezen deze leden dat deze kennis wordt meegenomen in de vaststelling van de gebiedsprogramma's. Deze leden constateren dat het thema stikstof zich langs verschillende beleidsterreinen en lange termijndoelstellingen beweegt. Deze leden vragen de Ministers of zij bij de vaststelling van de gebiedsprogramma's brede, beschikbare kennis en onderzoek op allerlei facetten meenemen, denk aan beleidsonderwerpen als klimaat, milieu, wonen en bevolkingsgroei. Hierbij vragen deze leden of er een integraal overzicht wordt gemaakt met de beleidsafwegingen, waarbij de stikstofreductie in relatie tot de klimaatdoelstellingen en woningbouwplannen van dit kabinet, de rol van de agrarische sector en de voorspelde bevolkingsgroei wordt gezet.

De leden van de Groep Van Haga lezen bovendien in de berekeningen dat er meer dan 11 duizend boeren moeten stoppen met hun bedrijf en dat meer dan 17 duizend boerenbedrijven moet krimpen, waarvoor de kosten oplopen tot meer dan 42,7 miljard euro. Deze leden vinden dit absurde aantallen bedrijven die door de overheid worden beperkt in hun bestaan en een grove verkwisting van belastinggeld. Deze leden constateren bovendien dat weinig boeren gebruik maken van de regeling om vrijwillig om hun bedrijf te beëindigen. Zien de Ministers hierdoor in dat boeren niet willen stoppen met hun bedrijf en dus dat dit kabinet moet stoppen met dit beleid? In hoeverre staat het kabinet open voor een scenario waarbij de boeren met rust worden gelaten?

Tot slot vernemen de leden van de Groep Van Haga dat er verschillende technologische ontwikkelingen spelen rondom stikstofreductie, zoals de scheiding van feces en urine via «dagontmesting», een «koeientoilet», een «mestrobot» of een «mineralenscheider». Deze technologische ontwikkelingen zijn effectief wat betreft stikstofreductie en zullen goedkoper zijn dan gedwongen uitkoop van boeren. Deze leden vragen de Ministers dan ook of zij deze innovatie oplossingen overwegen en eventuele subsidiëring meenemen in de kostenanalyse. Zijn de Ministers zich bovendien bewust dat deze Nederlandse technologie een exportproduct kan worden?

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van «onderliggende stukken van stikstofberekeningen n.a.v. het NRC artikel «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»» en heeft daarbij nog enkele vragen.

Het lid van de BBB-fractie leest in de «memo versnellingsakkoord stikstof» dat er wordt gesproken over dat er een risico is op lock-in als er voor stikstof zal worden ingezet op innovatie. Dit terwijl diezelfde boeren mogelijk weer uitgekocht moeten worden voor klimaatbeleid. Het is het lid niet duidelijk waar deze bevinding op gestoeld is, volgens dit lid is er namelijk helemaal geen sprake van dat boeren worden uitgekocht voor «klimaatbeleid» omdat nog onbekend is of de langetermijninvulling van de «netto 0 emissie» op lidstaatniveau of Europees niveau bekeken moet worden. Kan de Minister toelichten wat de inzet van de Minister is op dat vlak? Het doel, als het gaat om emissiereductie in megatonnen, staat vast voor 2030. Kan de Minister aangeven met de nieuwste cijfers en data gebaseerd op feitelijke (dier)aantallen of de landbouwsector op koers ligt voor het 2030-doel? Is de Minister het eens met het lid dat de invulling van de doelstelling voor 2050 op individuele lidstaat- of Europees niveau nog niet concreet is en het prematuur is om nu al te stellen dat agrarische bedrijven zullen moeten worden uitgekocht in het kader van klimaatbeleid?

Het lid van de BBB-fractie maakt zich zorgen over de afhankelijkheidspositie van Nederland ten opzichte van het buitenland, óók Europa, op het gebied van voedselzekerheid. Hierover heeft dit lid al meermaals zorgen geuit, ook in de inbrengen voor de Landbouw- en Visserijraad. Kan de Minister aangeven wat het betekent voor de zelfvoorzieningsgraad in Nederland als zowel de stikstofreductiedoelen zoals die nu zijn voorgelegd, alsook de klimaatdoelstelling van 2050 rigide wordt toegepast dat wil zeggen «netto 0 emissies» op lidstaatniveau? Nu uit de verschillende memo’s blijkt dat stikstof en klimaat voortdurend, ook in de minsterraad, aan elkaar gelinkt worden is dit lid benieuwd of er ook gekeken is naar de carbon leakage op het gebied van CO2-equivalenten, aangezien klimaat, anders dan stikstof, een mondiaal thema is en broeikasgassen niet neerslaan of lokaal blijven. Kan de Minister doorrekenen welke klimaatwinst het de wereld oplevert, als de Nederlandse veehouderij conform de plannen voorliggend in het stikstofbeleid gereduceerd wordt, verrekend met de verwachte productieverschuiving naar minder efficiënt producerende landen en de emissies die daar bij horen? Graag ontvangt dit lid de berekeningen uitgesplitst in melkvee, varkens en pluimvee.

Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister exact kan aangeven hoeveel stikstof er per sector, ook door het buitenland, gereduceerd wordt door succesvolle uitvoering van klimaatbeleid. Kan de Minister een berekening laten zien die een inschatting maakt van wat deze effecten zullen zijn op de depositie in Nederland? Graag ontvangt dit lid de cijfers doorgerekend met de doelen van 2030 maar ook de doelen van 2050. Klopt het dat in oktober pas in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) bekend wordt wat de beoogde stikstofreductie is vanuit vastgesteld beleid?

Het lid van de BBB-fractie constateert dat in de «Lange Termijn Verkenning Stikstof» wordt gesproken over dat er een concretiseringsslag nodig is om tot concrete reductiedoelen te komen, inclusief inschatting van de maatschappelijke kosten en baten. Kan de Minister aangeven of deze analyse reeds gedaan is en deze in de beantwoording op dit schriftelijk overleg toesturen? Is de Minister het met dit lid eens dat, voordat er verdergaand beleid geïmplementeerd wordt, deze analyses beschikbaar moeten zijn? Zo nee, kan de Minister dat antwoord onderbouwen?

Het lid van de BBB-fractie vraagt wat de voorliggende plannen voor impact gaan hebben op de leefbaarheid van het platteland. Kan de Minister aangeven wat de schatting is van het aantal mensen dat, direct of indirect, werkzaam is op de bedrijven, zowel op de primaire bedrijven, neventakken als toeleveranciers, die in het huidige scenario moeten stoppen? Het lid verzoekt zowel de werknemers die werken op het primaire bedrijf als eventueel op de neventakken en bij toeleveranciers zoals voerleveranciers, mechanisatiebedrijven en afnemers mee te nemen in de schatting.

Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister kan aangeven wat de reductie van de veehouderij in Nederland voor effect gaat hebben op het gebruik van reststromen uit de plantaardige levensmiddelenindustrie. Reststromen die nu worden gebruikt in veevoer en via de zo gewenste kringlooplandbouw worden opgewaardeerd tot voor mensen bruikbaar voedsel met onder meer hoogwaardige eiwitten. Kan de Minister aangeven wat er met deze reststromen gebeurt, als de veehouderij met de aantallen, zoals aangegeven door het Ministerie van Financiën, krimpt en welke impact dat heeft op het klimaat en milieu? Kan de Minister aangeven of het voedsel in de winkel duurder zal worden, als deze reststromen niet meer gebruikt kunnen worden in de veehouderij? Zo ja, met welk percentage? Graag ontvangt dit lid een onderbouwing met een berekening.

Het lid van de BBB-fractie zou ook graag antwoord hebben op een aantal vragen, die betrekking hebben op de gepresenteerde plannen en inzoomen op een aantal praktijksituaties. Kan de Minister aangeven hoeveel veehouderijen, van welke omvang en in welke sector, in de regio van het Natura 2000 Dinkelland moeten stoppen om de KDW in het natuurgebied Dinkelland te behalen? Kan de Minister dit uitplotten op een landkaart (uiteraard met inachtneming van de privacy met betrekking tot locatie) met verschillende scenario’s (bedrijfstypes/groottes/gangbaar biologisch) waarbij verschillende bedrijfsgroottes in die regio (zouden) stoppen? Kan de Minister garanderen dat de staat van de natuur verslechtert als de in voorgaande vraag genoemde veehouderijbedrijven niet stoppen? Kan de Minister garanderen dat het stoppen van het aantal veehouderijbedrijven bijdraagt aan het behalen van de staat van instandhoudingsdoelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn? Kan de Minister een overzicht geven van alle gebieden waar in de indicatieve kaart gesproken wordt van 95 procent reductie, welke KDW’s daar zijn toegepast, voor welk habitattype en wat de huidige verspreiding van dat habittattype is? Kan de Minister daar achter zetten hoeveel veehouderijen met welke omvang en van welke sector er in de buurt zouden moeten stoppen om die KDW in de verschillende locaties te behalen? Kan de Minister een inschatting maken over hoeveel van de bedrijven die in het huidige scenario zouden moeten stoppen een neventak hebben? Hoeveel hebben een Bed and Breakfast, een boerencamping, een kinderdagverblijf, huisverkoop of andersoortige neventakken? Graag ontvangt dit lid een overzicht met uitsplitsing per neventak. Kan de Minister aangeven hoeveel arbeidsplaatsen er naar verwachting zullen vervallen als het deel van de veehouderijen zoals in de scenario’s is opgenomen zouden stoppen?

Het lid van de BBB-fractie leest in het «Concept A4 Stikstof LNV MR Bespreking maatschappelijke initiatieven stikstof» dat er staat: «Er is nu maatschappelijk momentum en urgentie om verdergaande stappen te zetten.» Dit lit vindt dit een zeer verontrustende opmerking en vraagt in hoeverre dat «momentum» eraan heeft bijgedragen aan de wens om dit rigide stikstofbeleid er doorheen te willen drukken. Kan de Minister aangeven wat de indicatoren zijn die zijn gebruikt om vast te stellen dat er «momentum» is? Kan de Minister daar een rapport over delen?

Het lid van de BBB-fractie leest in de memo voor de ministerraad dat er ook wordt gesproken over het dan geldende «stikstofprobleem». Kan de Minister aangeven of zij het eens is met dit lid dat het «stikstofprobleem» feitelijk groter in plaats van kleiner is geworden door het voornemen van dit kabinet en de coalitie om de reductiedoelen en het vastleggen van KDW’s naar voren te halen? Dit lid vraagt een onderbouwd antwoord op voorgaande vraag.

Het lid van de BBB-fractie is geschokt door diverse stukken en opmerkingen dat er op de ministeries vrees leeft voor de juridische houdbaarheid en weerstand van bepaalde NGO’s, onder andere i.c. het citaat uit een memo: «Een stikstofpakket met volumemaatregelen is mogelijk ook behulpzaam in de gesprekken met Urgenda zij pleiten hier namelijk ook voor». In hoeverre heeft de dreiging van rechtszaken door activistische organisaties invloed op beleidskeuzes die zo gemaakt worden en die daarmee volledig buiten het democratische proces vallen? Dit lid maakt zich grote zorgen dat, om deze organisaties tevreden te stellen, het juridische probleem juist groter gemaakt lijkt te worden. Hoe reflecteert de Minister daarop? In het verleden is gebleken dat het vastleggen van juridische grondslagen in de wet, gekoppeld aan data, problemen veroorzaakt als de normen door onhaalbaarheid niet gehaald worden. Het biedt kortom voer voor rechtszaken voor organisaties zoals Mobilisation for the Environment (MOB), Urgenda en Greenpeace en anderen. Kan de Minister aangeven of zij erkent dat het naar voren halen van reductiedoelen én het vastleggen van KDW’s vergelijkbare juridische grondslagen zijn? Waarmee het juridische probleem feitelijk dus vergroot wordt, in plaats van opgelost? Zo ja, waarom wordt dan toch deze weg continu ingeslagen?

Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister het met dit lid eens is dat provincies geen acties op het gebied van reductie, met als doel 2030, kunnen en mogen uitvoeren, zolang het wetsvoorstel om dit doel naar voren te halen, nog niet door de Tweede en Eerste Kamer is behandeld. Zo nee, kan de Minister daar een onderbouwing voor geven? Waarom blijft de Minister in de media zeggen dat de stikstofkraan dicht moet omdat anders de natuur achteruit gaat? Is de Minister het eens met dit lid dat diverse hoogleraren en deskundigen, onder wie het Planbureau voor de Leefomgeving, aangeven dat stikstofemmissie niet per definitie leidt tot natuurschade? Zo nee, dan ontvangt dit lid graag een onderbouwing van dit antwoord. Is de Minister bereid haar uitspraken dat stikstofemissie en/of -depositie leidt tot natuurschade, daarmee suggererend dat dit per definitie zo is, terug te nemen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid uitspraken dat stikstofemissie en/of -depositie leidt tot natuurschade, daarmee suggererend dat dit per definitie zo is, niet meer te doen? Zo nee, waarom niet?

Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister het met dit lid eens is dat diverse deskundigen hebben gezegd dat overschrijding van de KDW niet per se betekent dat er natuurschade optreedt, maar dat er moet worden gekeken naar de natuur ter plekke en naar natuurbeheer om te kijken hoe de natuur hersteld kan worden, indien nodig. Zo nee, dan ontvangt dit lid graag een onderbouwing van dit antwoord. Heeft de Minister kennisgenomen van de studies wereldwijd met de conclusie dat een groot deel van de ammoniakuitstoot direct in een hogere luchtlaag verdwijnt en er nauwelijks sprake kan zijn van droge ammoniakdepositie op natuurgebieden? Is de Minister het met dit lid eens dat wetenschappelijke bewijslast als basis zou moeten dienen voor het stikstofbeleid? Is het juist, dat volgens oud-wetenschappers en Egbert Lantinga, adviseur bij het stikstofonderzoek van de Universiteit van Amsterdam, het RIVM geen depositie meet, maar alleen ammoniakconcentratie in de lucht en dat het RIVM in een rekenmodel aanneemt dat NH3, ondanks dat het lichter dan lucht is, naar beneden slaat als droge depositie? Is de Minister het met de uitspraken van de heer Lantinga eens dat dit onmogelijk is, mede omdat in Nederland, Schotland, Duitsland en Denemarken onafhankelijk van elkaar slechts een marginale 10 tot 15 microgram stikstof per vierkante meter wordt gemeten?

Het lid van de BBB-fractie heeft ook nog enkele vragen die betrekking hebben op het model Aerius en een lange tijd achtergehouden TNO-rapport met bevindingen daarover. Is de Minister het eens met dit lid dat het een politieke doodzonde is dat dit rapport niet met de Kamer gedeeld is voor het stikstofdebat? Is de Minister het eens met dit lid dat de Kamer voortdurend laat of onvolledig wordt geïnformeerd en dat dit volledig tegen de democratische waarden ingaat? Wat gaat de Minister doen om de Kamer voortaan alle relevante stukken en rapporten te doen toekomen voor een debat? Wat is de reden dat de Minister niks gedaan heeft met de bevindingen van TNO? Het verhogen van de rekenkundige ondergrens van 0,005 ml naar tussen de 1 en 10 mol zou ervoor zorgen dat veel minder projecten vergunningplichtig zijn voor de Wet Natuurbescherming. De Minister geeft aan dat zij «gezien de staat van de natuur» toch vasthoudt aan de lagere rekenkundige ondergrens. Dit lid wil daarom graag antwoord op een aantal vragen die niet zo maar gekozen zijn maar illustratief zijn voor de absurditeit van het huidige Stikstofbeleid. Hoeveel hectares zitten in Aerius zonder habitattype (typering natuur), waardoor die met de laagste KDW worden gebrandmerkt? Klopt het dat 45 procent van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden bestaat uit wensnatuur – natuur waar Aerius op aanstuurt maar er feitelijk ter plaatse (nog) helemaal niet is? Graag ontvangt dit lid een overzicht met onderbouwing dat meegestuurd wordt met dit antwoord. Klopt het dat in het natuurgebied Lingegebied & Diefdijk Zuid de KDW van «kalkmoeras» wordt gehanteerd (H7230, kalkmoerassen, waarvan de KDW 1.143 mol/ha/jaar is) maar dat er feitelijk op dat hexagoon geen kalkmoeras aanwezig is? Hoeveel procent van de stikstofgevoelige hexagonen in het Lingegebied & Diefdijk Zuid krijgt de habitatcode H9999 en wordt belast met de laagste KDW; die van kalkmoerassen? Hoeveel kalkmoeras is daar daadwerkelijk aanwezig? In een hexagoon aan de zuidkant van de Veluwe net boven Arnhem worden twee habitatgebieden genoemd: 0,2 ha met de code Lg14, zijnde eiken- en beukenbos met een KDW van 1.429 mol/ha/jaar, en 0,6 ha met de code ZG4030 met een veel lagere KDW van 1.071 mol/ha/jaar. ZG staat voor zoekgebied, 4030 staat voor droge heide. Klopt het dat op dat hexagoon feitelijk nog geen droge heide aanwezig is? Dat de huidige achtergronddepositie (1.330 mol/ha/jaar) natuur NIET overschrijdt? Kan de Minister aangeven of dit betekent dat boeren mogelijk uitgekocht zouden worden (volgens het huidige voorliggende beleid) voor natuur die feitelijk nog niet bestaat?

Het lid van de BBB-fractie leest dat de veestapel niet hoeft te krimpen om de stikstofdoelen voor de Peel te behalen volgens een artikel van vrijdag 8 juli 2022 in PeelBelang («Wel degelijk ruimte voor flinke veehouderijen in de Peel»). Hoe kijkt de Minister tegen deze informatie aan en is de Minister bereid de voorstellen van deze hoogleraren mee te nemen bij nieuwe realistische plannen voor heel Nederland?

Het lid van de BBB-fractie heeft in het kader van de causaliteit tussen stikstofreductie en natuurherstel ook nog een aantal vragen. Is in het verleden bijgehouden wat de effecten van stikstofemissievermindering, door de opkoop van specifiek veehouderijbedrijven nabij stikstofgevoelige natuurgebieden, is op stikstofgevoelige habitattypen in die natuurgebieden? Zo ja, kan de Minister die rapportages met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister een overzicht geven dat het causale verband aantoont tussen de in het verleden specifiek opgekochte veehouderijbedrijven en natuurherstel in nabijgelegen natuurgebieden? Zo ja, kan de Minister die rapportages met ons delen? Zo nee, waarom niet? Hoeveel en in welke Natura 2000-gebieden zijn er in het verleden habitattypen door stikstofreductie onder de KDW gekomen? Om welke habitattypen gaat het, in welke gebieden zitten deze habitattypen en wat is de ontwikkeling van de instandhouding van die habitattypen? Is de Minister bekend met de «Landelijke monitoringsrapportage Natuur 2016» en klopt het dat met deze monitoring voor het eerst de effecten van stikstofreductie (en beheermaatregelen) op natuurherstel met nieuwe indicatoren in kaart gebracht worden? Klopt het dat in 2016, 2017 en 2018 in de rapportage over de kwaliteit van habitattypen, over stikstofgevoelige leefgebieden van soorten en over effecten van herstelmaatregelen nog geen gegevens beschikbaar waren volgens deze rapportage? Graag ontvangt dit lid een onderbouwing bij dit antwoord. Klopt het dat vanuit die monitoring inzichten moeten volgen over de haalbaarheid van de instandhoudingsdoelen voor stikstofgevoelige natuur (habitattypen en leefgebieden van soorten) en over actiehouders bij eventueel geconstateerde knelpunten? Graag ontvangt dit lid een onderbouwing bij dit antwoord. Klopt het dat de monitoring en set van indicatoren van stikstofgevoelige natuur pas met de aanvang van de «Landelijke monitoringsrapportage Natuur 2016» begonnen is? Waarbij men bespreekt dat een ecologische trend pas zichtbaar kan worden na langere tijd van monitoren? Graag ontvangt dit lid een onderbouwing bij dit antwoord. Klopt het dat deze nieuwe wijze van het in kaart brengen, in de Landelijke monitoringsrapportage, voor het eerst de effecten van stikstofreductie op natuurherstel in kaart gebracht kunnen worden? Graag ontvangt dit lid een onderbouwing bij dit antwoord. Klopt het dat de Landelijke monitoringsrapportage in 2022 geëvalueerd wordt? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze evaluatie verwachten? Klopt het dat er uit een natuurbeoordelingsrapportage blijkt dat bij veldonderzoek in de Lieftingsbroek de ontwikkeling van de stikstofgevoelige habitattypen geen aanleiding geven om aan te nemen dat er sprake is van een negatieve ontwikkeling door N-depositie? Graag ontvangt dit lid een onderbouwing van dit antwoord. Als de evaluatie van de «Landelijke monitoringsrapportage Natuur» niet bekend was op het moment dat er vele miljarden voor stikstofbeleid werden uitgetrokken, hoe verantwoordt de Minister de grote som met middelen die gelabeld zijn, bij het ontbreken van deze evaluatie die een causaal verband tussen stikstofreductie en natuurverbetering aan moet tonen? Graag ontvangt dit lid een onderbouwing bij dit antwoord.

Het lid van de BBB-fractie constateert dat in de vele stukken, afkomstig van meerdere ministeries, wordt gerept over juridische consequenties van mogelijke oplossingsrichtingen, maatregelen en alles wat verder te maken heeft met stikstof. Dit lid vraagt bij welke organisaties of personen de laatste 4,5 jaar juridisch advies is inwonnen en wat hier de opdracht, opdrachtgever, rapportage/uitkomst was en wat hiervan de kosten waren. Dit lid ontvangt deze rapportages/uitkomsten graag bijgevoegd bij de beantwoording van dit schriftelijk overleg.

Het lid van de BBB-fractie hoort graag, aangezien volgens de informatie van dit lid de organisatie MOB ook een van de genodigden is van het stikstofoverleg onder leiding van de heer Remkes en deze organisatie volgens de informatie van dit lid ook adviezen levert, van de Ministers of in de laatste 4,5 jaar MOB of een van haar bestuursleden of door haar betaalde of ingehuurde medewerkers adviezen rond stikstof heeft geleverd aan een of meerdere ministeries. Graag ontvangt dit lid een volledig overzicht van de opdrachten, de opdrachtgevers en alle kosten die ermee zijn gemoeid en/of zijn betaald.

Het lid van de BBB-fractie constateert dat de Minister voor Natuur en Stikstof de «Eerste appreciatie TNO onderzoek: Afbakening in de modellering van depositiebijdragen van individuele projectbijdragen (Fase 2)» op 26 juli 2022 naar de Tweede Kamer stuurde. Dit onderzoek was al op 6 mei door TNO aan de Minister toegezonden maar de Minister heeft dit onderzoek niet aan de Tweede Kamer toegezonden voorafgaande aan het stikstofdebat op 23 juni 2022. Dit lid kan dit niet rijmen met de door de Minister gedane toezeggingen dat alle informatie op tafel zou liggen. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan en wat is de reden dat dit onderzoek niet tijdig aan de Tweede Kamer is toegezonden? Kan de Minister aangeven wie van het kabinet en de coalitie op 23 juni 2022 nog meer op de hoogte waren van het bestaan van dit rapport en wie en welke departementen van de inhoud op de hoogte waren?

Het lid van de BBB-fractie ontvangt graag alle stukken en memo’s die verband houden met de totstandkoming van de uiteindelijk naar de Kamer toegezonden «Eerste appreciatie TNO onderzoek: Afbakening in de modellering van depositiebijdragen van individuele projectbijdragen (Fase 2)».

Het lid van de BBB-fractie constateert dat het kabinet erop koerst om nog meer te focussen op kringlooplandbouw (terwijl de landbouw hier feitelijk al op gebaseerd is). Toch zullen de huidige plannen leiden tot een mesttekort in de akkerbouw en vollegrondsgroententeelt, zo meent dit lid. Nu al kennen meerdere regio’s een mesttekort. De Zeeuwse akkerbouw heeft bijvoorbeeld meer organische mest nodig om de bodem gezond en klimaatbestendig te houden. De fosfaatgehaltes zijn ten opzichte van twintig jaar geleden sterk teruggelopen. Daarom daalt langzaam maar zeker de opbrengst van gewassen. Kan de Minister aangeven wat de impact van de voorgestelde plannen is op de mestbalans in Nederland per provincie en wat de impact op stikstofemissie en klimaat is als deze dierlijke mest vervangen moet worden door kunstmest om de productie van plantaardig voedsel mogelijk te maken en/of op peil te houden? Zo meent dit lid dat een plantaardige wereld zonder dierlijke productie niet in het belang van een sterke akkerbouw is. In de discussies over de grootte van de veestapel dient nadrukkelijk ook het wederzijds belang van dierhouderij en plantaardige productie te worden meegewogen (Trouw, 3 september 2019 «Een wereld zonder dierlijke productie brengt de akkerbouw in de problemen»).

Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe dit zich verhoudt tot de gewenste reductie op het gebied van aardgasverbruik. Kan de Minister aangeven hoeveel Nm3 extra aardgas per jaar voor dit doel gewonnen moet worden?

Het lid van de BBB-fractie leest in de stukken die zijn toegevoegd bij de «Reactie op het verzoek van leden Omtzigt en Van der Plas over toezending van onderliggende stukken van stikstofberekeningen n.a.v. het NRC artikel «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»» op meerdere plaatsen over doelstellingen om de veestapel te reduceren met 30 of 31 procent. Dit terwijl altijd is aangegeven dat herstel van de natuur het doel is en niet veestapelreductie. Kan de Minister nou voor eens en altijd aangeven met welke doelstelling zij aan de slag is?

Het lid van de BBB-fractie leest in de stukken die zijn toegevoegd bij de «Reactie op het verzoek van leden Omtzigt en Van der Plas over toezending van onderliggende stukken van stikstofberekeningen n.a.v. het NRC artikel «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»» op meerdere plaatsen over het mogelijk maken van woningbouw en dat voor dit doel als onderdeel van de stikstofaanpak grond wordt aangekocht en dat dit de enige reden is om binnen de plannen grond op te kopen. Dit lid leest echter ook: «Tevens zal er ook aandacht zijn op welke wijze de stikstofaanpak kan bijdragen aan het realiseren van bijvoorbeeld de grote woningbouwopgave.» Kan de Minister aangeven of grond aankopen binnen de plannen voor woningbouw slechts een voorbeeld is of juist hiertoe beperkt is? Is het voor de Minister ook een optie dat woningbouw ook door het eventueel stikstof-leverende bedrijf/organisatie opgepakt kan worden? Zo ja, welke waarborgen kan de Minister geven dat provincies en gemeenten hier aan mee gaan werken bij de verstrekking van vergunningen?

Het lid van de BBB-fractie geeft tot slot aan dat al 1 sector volledig weggesaneerd is, namelijk de nertsenhouderij. Welke stikstofruimte heeft dat opgeleverd, hoe is die stikstofruimte ingezet? Graag ontvangt dit lid een volledig overzicht van de gestopte bedrijven, de individuele en totale stikstofruimte die dat heeft opgeleverd, welke ruimte opnieuw is ingezet en resterend is en het doel van de opnieuw ingezette stikstofruimte en voor welke projecten/doelen deze is aangewend. Indien de stikstofruimte die dit heeft opgeleverd niet is ingezet, ontvangt dit lid graag een onderbouwing van waarom dit niet is gebeurd.

Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt

Het lid Omtzigt maakt zich zorgen over de hoeveelheid energie en discussies die het kabinet en de kabinetsleden besteden aan stikstof. Nederland heeft te maken met meerdere gelijktijdige crises en het heeft er alle schijn van dat het kabinet pas handelt als het met de rug tegen de muur staat. Er lijkt op meerdere dossiers geen sprake van planning, van het opstellen van een langjarig plan dat uiteindelijk leidt tot het oplossen van complexe problemen, zo meent dit lid. Indien het kabinet alleen met deze crisis bezig is, is er te weinig tijd/aandacht/geld voor de grote problemen met betaalbare energie en koopkracht.

Het proces tot nu toe

Het lid Omtzigt heeft met stijgende verbazing het hele proces aanschouwd rondom de stikstofplannen. Dit lid roept in herinnering dat op 1 juli 2021 de wet met stikstofdoelen (de Wet stikstofredutie en natuurverbetering) is ingegaan en dat deze wet gesteund is door de regeringspartijen VVD, CDA, CU en D66. In het regeerakkoord, dat nog geen zes maanden na de ingang van deze wet gepresenteerd werd, zat een aanmerkelijke aanscherping van de doelen: de doelen van 2035 werden naar voren gehaald naar 2030 en er stond een grote pot geld klaar om boeren ongericht te gaan uitkopen. Dat doel van 2030 lijkt nu een in steen gebeitelde voorwaarde, maar het is evident dat het dat pas sinds kort geworden is. Graag verneemt dit lid de reden waarom dat zo gebeurd is en waarom dus het doel van 2030 per se in dat jaar gehaald zou moeten worden.

Het lid Omtzigt is van mening dat, bij een zeer ingrijpende hervorming van een sector – en dat is toch echt wat hier links- of rechtsom voorligt – het belangrijk is om met de sector en betrokken organisaties om tafel te zitten en moet er sprake zijn van betekenisvolle inspraak. Deze woorden zijn heel bewust zo gekozen door dit lid omdat het politiek weliswaar het primaat heeft en uiteindelijk een wet kan doordrukken, maar dat kan in de Nederlandse verhoudingen niet dan nadat er serieus gesproken is met partijen (of vertegenwoordigers van partijen) die geraakt worden door de plannen. En dat hun ideeën en bezwaren serieus gewogen worden en meegenomen worden in de besluitvorming. Welnu, deze plannen leiden, volgens de in juli openbaar geworden schattingen van het Ministerie van Financiën tot het sluiten van circa 11.200 agrarische bedrijven en het krimpen van 17.600 bedrijven. Een veel ingrijpendere operatie voor een sector is moeilijk denkbaar, zo meent dit lid. In het regeerakkoord valt bovendien het volgende voornemen te lezen: «De plannen die wij als coalitiepartijen hebben, zijn niet gerealiseerd in één kabinetsperiode en vragen breed maatschappelijk draagvlak. Daarom willen wij samenwerken met lokale overheden, sociale partners en de uitvoeringsorganisaties». Het maatschappelijk draagvlak lijkt echter in grote mate te ontbreken bij dit plan, zo meent dit lid.

Het lid Omtzigt wil graag begrijpen van het kabinet hoe het kabinet denkt dat het zo ver heeft kunnen komen. Dit lid merkt op dat er een breed gedragen plan van de sector lag, duurzaam evenwicht.

Het lid Omtzigt meent dat er veel gezegd kan worden van de kabinetsformatie, maar niet dat er onvoldoende tijd voor is uitgetrokken. Waar is er tijdens de kabinetsformatie of na de kabinetsformatie sprake geweest van serieuze, betekenisvolle gesprekken over een vorm van de huidige plannen over stikstof? Dus met wie is er wanneer over gesproken, wat waren de opmerkingen en wat is er met de opmerkingen gedaan? In een normaal plan van 24 miljard zou er echt sprake geweest zijn van serieuze inputmogelijkheden. Dit lid ontvangt dus graag de plaats van het gesprek, deelnemers (ook als deelnemers weigerden te komen), aard van de bespreking en lessen die (vertegenwoordigers van) het kabinet getrokken heeft uit het gesprek of opmerkingen die het kabinet met redenen omkleed heeft afgewezen.

Het lid Omtzigt constateert dat de boerenorganisaties ook kwaad zijn omdat zij het gevoel hebben dat zij de afgelopen vijftien jaar keer op keer afspraken hebben gemaakt en dat er keer op keer verwachtingen gewekt zijn, die vervolgens niet zijn nagekomen door het kabinet. Is het kabinet bereid om op een rij te zetten welke verwachtingen en plannen er gemaakt zijn (mest, stikstof, nitraat, quota, dierenrechten en meer) die vervolgens gedeeltelijk of niet zijn nagekomen sinds 2010 (kabinet-Rutte I). Herkent en erkent de Minister-President de teleurstelling en hoe weegt de Minister-President die?

Het lid Omtzigt stelt deze vragen niet per ongeluk: er ligt bij dit lid een bredere zorg onder deze vragen. Het kabinet en de vier partijen die het kabinet steunen lijken bij tijd en wijle zo naar binnen gekeerd en geobsedeerd met hun eigen zeer moeizaam tot stand gekomen compromissen – met rode lijnen en piketpalen voor iedere partij – dat zij vervolgens niet in staat zijn tot betekenisvolle, open gesprekken met andere partijen over reële maatschappelijke problemen en als zij daartoe wel in staat zijn, zijn zij onvoldoende in staat om de gesignaleerde problemen om te zetten in beleid. Het politieke compromis en piketpalen van politieke partijen lijken zo heilig te zijn geworden dat logische en praktische oplossingen geblokkeerd worden dan wel uit het zicht raken en de situatie eerst jarenlang verder uit de hand moet lopen voor men – noodgedwongen – tot concrete en haalbare oplossingen komt. Het gaat hier om urgente en grote problemen als volkshuisvesting, asielzoekers en de kwaliteit van cruciale publieke diensten als zorg, onderwijs en justitie. Zelfs wanneer er plannen liggen om taaie problemen op te lossen (zoals het rapport over de arbeidsmarkt, het advies van de Venetië-commissie naar aanleiding van het toeslagenschandaal, het rapport over Nederland als doorstroomland) worden er geen kansen gegrepen en verzandt de beleidsmachine in zijn geheel. Herkent het kabinet dit proces en op welke wijze is het kabinet van plan haar werkwijze te veranderen zodat er wel sprake is van betekenisvolle inspraak op het moment dat besluitvorming nog niet definitief is?

Het lid Omtzigt is verder zeer benieuwd naar de notulen van het kabinet van de vergaderingen over stikstof op 10 juni 2022, agendapunt 13b. Natuurlijk moeten die 25 jaar achter slot en grendel blijven, maar dit lid wil voorzichtig wel een stelling poneren: er is binnen het kabinet geen sprake van een open en kritische discussie over plannen die naar de Kamer gestuurd worden, ook niet in dit dossier. Dit lid verwijst in dit kader naar de notulen rond de kinderopvangtoeslag die openbaar zijn geworden en waaruit een ontluisterend beeld naar voren kwam: verschillende Ministers waren geobsedeerd door de houding van Kamerleden hetgeen ten koste ging van de aandacht voor de voorliggende, ernstige problemen rond de kinderopvangtoeslag. Toen Kamerleden bleven doorvragen moesten zij gesensibiliseerd worden. Nu is het in Den Haag geen geheim wat er gebeurt met een Kamerlid dat onvoldoende naar dat soort hints luistert: die komt niet meer op de lijst. Kundige en onafhankelijke Kamerleden die hun werk hiervoor serieus namen, zoals Chris van Dam en Helma Lodders, keerden niet terug op de lijsten omdat de Ministers zelf als partijleiding een zeer grote hand in de lijstsamenstelling hebben. Dus hoewel het kabinet viel op het schandaal, raakten niet de Ministers hun baan kwijt, maar de Kamerleden die het aangekaart hadden. Dit is een bijzonder zorgelijke gang van zaken in een democratie, zo meent dit lid. Het gevolg is namelijk dat het niet blokkeren van bepaalde zaken voor coalitiekamerleden gelegen is in het feit dat deze leden weten dat het – zeker wanneer zij geen krachtige achterban hebben – voldoende is om de volgende keer niet op de lijst te komen. Men doet het voorkomen alsof er sprake is van inhoudelijke instemming, omdat niemand geëscaleerd heeft, maar die instemming is er feitelijk niet, omdat er een afhankelijkheidsrelatie gecreëerd is, zo meent dit lid.

Het lid Omtzigt constateert dat het feit dat het stikstofkaartje zonder omhaal geaccordeerd is door het kabinet en dat de totaal inhoudsloze brief van Minister Staghouwer niet leidde tot het aanhouden van de besluitvorming geen falen van de twee Ministers op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is, maar een falen van het gehele kabinet onder voorzitterschap van de Minister-President zelf. Dit was, zo meent dit lid, overduidelijk zulk broddelwerk dat de interne checks en balances in het kabinet zouden hebben moeten functioneren en Ministers in staat zouden moeten zijn om te begrijpen dat de brieven zelf niet voldragen zijn en dus ook in staat zouden moeten zijn om op grond daarvan de besluitvorming aan te houden, zodat de Kamer een voldragen plan krijgt voorgelegd. Daarbij hadden Kamerleden van de regeringspartijen niet van tevoren een soort instemming moeten geven, zo meent dit lid. Is het kabinet bereid om de gang van zaken in het kabinet te evalueren en bijvoorbeeld in een heisessie te spreken op welke wijze interne kritiek van coalitiekamerleden, stakeholders en andere Ministers wel serieus op waarde geschat wordt? Is het kabinet bij uitzondering bereid om ervoor te zorgen dat bovenstaande passage bij alle Ministers onder de aandacht gebracht wordt?

Het lid Omtzigt merkt tot slot aangaande dit onderwerp dat bij het dichtdraaien van de gaskraan in Groningen er te weinig aandacht geweest is voor een energiestrategie over betaalbare energie en leveringszekerheid. De voorgestelde plannen hebben vergaande gevolgen voor de voedselvoorziening. Die moeten in de ogen van dit lid in kaart gebracht worden en er moet een voedselstrategie komen (zekerheid en betaalbaarheid). Is het kabinet bereid om zo’n strategie alsnog op te stellen, zo vraagt dit lid.

Het mandaat van de heer Remkes

Het lid Omtzigt constateert dat in de Kamer drie regeringspartijen (VVD, CDA en CU) om een bemiddelaar tussen boze boeren en het kabinet vroegen. Het kabinet herhaalde openlijk dat het beleid, dat niet op wetgeving berust, niet ter discussie staat. Vervolgens werd de heer Remkes – die weliswaar zeer ervaren en kundig is maar ook voorzitter was van het adviescollege stikstofproblematiek – aangewezen als «onafhankelijk gesprekspartner». De heer Remkes nodigt allerhande partijen uit voor de gesprekken, echter, er zijn talrijke milieuorganisaties, talrijke zeer kleine boerenorganisaties en maar één relevante partij van ontevreden boeren aanwezig in een gesprek waar maar liefst vier bewindspersonen bij aanwezig zijn. De vraag rijst bij dit lid dus dus: op welke wijze heeft de heer Remkes een mandaat gekregen? Is het kabinet bereid om de brief met de opdracht die de heer Remkes gekregen heeft openbaar te maken?

Het lid Omtzigt is van mening dat het normaal is om bij een instelling, iemand een taak, een honorarium, ondersteuning, een deadline en de verplichting tot het uitbrengen van verslag mee te geven. Is het kabinet bereid het instellingsbesluit van functie van de heer Remkes, inclusief de taken en verantwoordelijkheden, en alle details zoals opgesomd in de bovenstaande zin, aan de Kamer te doen toekomen? Indien hier niet in voorzien wordt, verzoekt dit lid het kabinet aan de heer Remkes het verzoek te doen om een verslag uit te brengen van zijn werkzaamheden, een advies uit te brengen en bereid te zijn om de Kamer te woord te staan.

De stikstofplannen van de Minister van Financiën

Het lid Omtzigt constateert dat in een normale wetgevingsprocedure de regering eerst een wet moet indienen, inclusief uitvoeringstoets, begroting, beslisnota’s en meer. Dan zou de Kamer daarover schriftelijk vergaderen en een debat voeren met in principe onbeperkte spreektijden.

Het kabinet draaide het proces om: het kabinet stelde eerst beleid vast en ramde dat door de Kamer en gaf vervolgens de provincies de opdracht het beleid uit te voeren, terwijl het beleid geen wettelijke basis heeft.

Het lid Omtzigt las in het NRC van 11 juli 2022 in het opiniestuk van professor Paul Bovend’Eert «Stikstofplannen Rutte IV: geen respect voor de rechtsstaat» het volgende: «Geen excuus: De handelwijze van de beide bewindslieden komt hierop neer dat van de provincies gevraagd wordt om allerlei besluiten te nemen die op dit moment niet overeenstemmen met het wettelijke uitgangspunt. De vraag is of de bewindslieden wel beseffen dat er voor burgers diep ingrijpende besluiten worden genomen die dus op dit moment geen behoorlijke wettelijke grondslag hebben. Hoe zal de rechter hierop reageren als hem wordt voorgelegd dat overheidsbesluiten een wettelijke grondslag missen? En terzijde: Ministers zijn verplicht zich aan de wet te houden. Als zij willens en wetens de wet schenden, maken zij zich schuldig aan een ambtsmisdrijf in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Dat de wet op termijn mogelijk gewijzigd wordt is daarbij geen excuus. Zijn de beide bewindslieden zich hiervan bewust? Dit alles kan, kortom, toch niet de bedoeling zijn?»Graag ontvangt dit lid een reactie op deze zeer duidelijke kritiek.

Het lid Omtzigt constateert dat bij het Ministerie van Financiën zook alternatieve plannen zijn uitgewerkt, zo blijkt uit de memo’s die de Minister van Financiën naar de Kamer stuurde. Zo bevatte de memo uit mei de volgende tabel:

Ruimtelijke verdeling Maximaal gericht

Gecombineerde aanpak:

i. ABCD-gebieden

ii. generiek

iii. gericht

iv. ringen rond N2000

Gecombineerde aanpak:

i. ABCD-gebieden

ii. generiek

iii. gericht

iv. ringen rond N2000

Aannames andere sectoren 50% emissiereductie cf. Commissie Remkes PBL basispad volgens KEV 2021 PBL basispad volgens KEV 2021
Uitkomsten
Doelbereik: % onder KDW 74% 77% 82%
Aantal veehouderijen dat moet stoppen 5.300 11.200 11.200
Aantal veehouderijen dat moet extensiveren Nvt 200 17.600
Kosten in mld EUR [bandbreedte] 10,4

23,5

[17,6–29,7]

34,2

[26,1–42,7]

Daaruit blijkt dat er twee alternatieve plannen zijn, die veel minder ingrijpend zijn maar wel de doelen van het kabinet halen. Wat is de reden geweest om deze informatie niet met de Kamer te delen bij de stikstofbrieven, zo vraagt dit lid aan het kabinet. Naast deze berekeningen zullen er ongetwijfeld ook berekeningen zijn gemaakt op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit lid heeft samen met het lid Van der Plas gevraagd om ook die relevante memo’s evenals de memo’s die de Minister-President ontvangen heeft aan de Kamer te doen toekomen. Dit lid had eigenlijk verwacht dat die memo’s met eenzelfde snelheid naar de Kamer toegestuurd zouden worden (10 dagen) als het de Minister van Financiën zou lukken. Is het kabinet bereid die memo’s per ommegaande openbaar te maken? Zo niet, wat is de reden daarvoor?

Het lid Omtzigt verneemt tot slot aangaande dit onderwerp graag van het kabinet hoeveel veehouderijen er totaal zijn in Nederland (rundvee/zuivel, rundvee/vlees, varkens, pluimvee, paarden, etc.) en hoeveel van deze bedrijven geraakt worden in de drie scenario’s. Dus hoeveel van de bedrijven zijn er per sector en hoeveel van die bedrijven (per sector) worden er geraakt in elk van de plannen?

Het delen van het TNO-rapport met de Kamer

Het lid Omtzigt constateert dat het kabinet ook in het reces een rapport van TNO naar de Kamer stuurde over stikstof. Dat rapport was ontluisterend en was al in april 2022 opgesteld. Het was ook de derde versie van het rapport. Dit lid verzoekt het kabinet alle versies van dit rapport naar de Kamer te sturen, inclusief de mails en briefwisselingen tussen TNO en het ministerie over deze rapporten. In beantwoording op Kamervragen gesteld door de leden Omtzigt en Van der Plas (m.b.t. de opgevraagde berekeningen van het Ministerie van Financiën) blijkt dat het kabinet het niet als haar taak ziet «niet-gevalideerde» berekeningen te delen met de Kamer. De berekeningen die gedaan zijn door TNO zijn wel gevalideerd. Dit lid wil graag begrijpen waarom ook nu het kabinet ervoor gekozen heeft deze berekeningen/resultaten niet tijdig (dat wil zeggen. ruim vóór het Kamerdebat van 25 juni jongstleden.) te delen met de Kamer.

TNO-rapport inhoudelijk

Het lid Omtzigt constateert dat uit berekeningen van TNO blijkt dat de rekenkundige ondergrens uitkomt op waarden tussen de 1 en 10 mol/ha/jaar. Er is door het kabinet gekozen voor een ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar. Een verschil van factor 200–2.000. Dit lid wil graag begrijpen wat de specifieke argumenten van het kabinet geweest zijn om de ondergrens van TNO naast zich neer te leggen en toch te kiezen voor een veel lagere ondergrens. Welke afweging is hier gemaakt? Dit lid vraagt de Minister of zij erkent dat het kiezen voor een veel lagere ondergrens grote gevolgen heeft voor de vergunningsverlening (in bijvoorbeeld de bouwsector).

Het lid Omtzigt heeft over onderstaande passage uit het TNO-rapport enkele vragen.

Dit lid wil begrijpen hoe de keuze van het kabinet om te kiezen voor een ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar zich verhoudt tot bovenstaande zinnen waaruit blijkt dat het model enkel betekenisvolle antwoorden bij een ondergrens van minimaal 1 mol/ha/jaar en dat de ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar zich binnen het ruisniveau bevindt en dus niet onderscheidbaar is van nul. In het TNO-rapport wordt aanbevolen om bij een eventuele keuze voor een andere (hogere) waarde van de rekenkundige ondergrens te onderzoeken hoe de gevolgen van een hogere ondergrens zich zouden verhouden tot de effecten van de generieke en gebiedsgerichte bron- en natuurmaatregelen die worden getroffen in het kader van de structurele aanpak stikstof. Dit lid vraagt het kabinet of deze aanbeveling is overgenomen.

Het lid Omtzigt ziet parallellen met de box-3 benadering. Een ingewikkeld model met fictieve rendementen en veel aannames werd opgetuigd, zo meent dit lid. Dat model sneuvelde uiteindelijk bij de hoge raad waardoor het kabinet nu miljarden aan betaalde box 3 belasting moet terugbetalen, niet alleen aan mensen die geen rente op spaargeld kregen, maar ook aan mensen die wel rendement maakten. Het TNO-rapport is heel duidelijk: waarden als 0,005 mol/ha/jaar zijn niet te onderscheiden van statistische ruis. Maar op basis van die zeer lage waarden worden wel ingrijpende besluiten genomen: bouwprojecten of festivals kunnen niet plaatsvinden en boeren kunnen in de toekomst onteigend worden. Afgezien van of het wenselijk is, ziet dit lid een zeer grote juridische kwetsbaarheid. Het gebruik van een zeer ingrijpend middel (het verbieden van een activiteit of zelfs onteigening), terwijl niet vast te stellen is of precies die activiteit leidt tot schade, achteruitgang in een natuurgebied – het is immers niet te onderscheiden van ruis – kan stranden bij de rechter. Het kabinet geeft als antwoord: maar als wij de grens hoger leggen, dan moeten we meer generieke maatregelen nemen om hetzelfde doel te bereiken. Dat kan op zich kloppen, maar dat betekent nog niet dat individuele maatregelen bij de rechter stand zullen houden, zo meent dit lid. Dit lid vraagt het kabinet daarom of er een juridsiche analsyse gemaakt is over de houdbaarheid van het model en of er wellicht waarschuwingen zijn dat dit niet het geval is. Dit lid ontvangt beiden graag. Indien er geen analyse zou zijn, verneemt dit lid graag waarop het kabinet baseert dat het wel houdbaar is.

Vergelijking situatie Nederland met buitenland

Het lid Omtzigt constateert dat uit onder andere het RIVM-briefrapport en het TNO-rapport blijkt dat men in het buitenland (EU en non-EU) andere normen gebruikt wat betreft stikstof, de staat van de natuur en KDW. Het kabinet beroept zich, bij het vaststellen van de stikstofnormen, vaak op EU-wet- en regelgeving. Zo blijkt uit de Kamerbrief «Perspectieven voor agrarische ondernemers» (Kamerstuk 30 252, nr. 28) dat er voor de transitie van de agrarische sector ambitieuze doelen zijn vastgelegd, «veelal binnen onontkoombare (Europese) wettelijke kaders». Ook schrijft de Minister (met betrekking tot het vernieuwingsproces van de agrarische sector): «Maar ik wil ook eerlijk zijn: experimenteerruimte is er alleen, als we op koers liggen bij het halen van de ecologische doelen die in harde -kwantitatief vastgelegde- EU-normen (bijvoorbeeld op het gebied van waterkwaliteit) vastliggen en er een veilige marge is om via experimenten aan oplossingen te kunnen werken.». Deze Europese wettelijke kaders en normen gelden dus voor ieder EU-lid. Vanuit het kabinet wordt er, naar zowel Kamer als publiek, onophoudelijk gecommuniceerd dat de stikstofdoelen (en volgens het kabinet ook de stikstofaanpak) juridisch onontkoombaar zijn door EU-wet- en regelgeving. Echter, is er in geen enkel Europees land sprake van een zo groot stikstofprobleem als in Nederland (in veel landen is er niet eens sprake van zo’n discussie). Zou dit wel zo zijn geweest, dan was het stikstofprobleem een continentale aangelegenheid (in 79 procent van de Europese natuurgebieden worden de KDW’s overschreden. Wanneer de Nederlandse stikstofaanpak naar Europees niveau zou worden vertaald, zou een heel groot deel van Europa in de problemen komen, zo meent dit lid.). Gebieden met een hoge veedichtheid (voorbeelden zijn: Lombardije, Bretagne, Nedersaksen en Denemarken) – situaties vergelijkbaar met situaties in Nederland – kennen eenzelfde stikstofbelasting als gebieden in Nederland. Echter, dit leidt in deze buitenlandse gebieden niet tot (heel strenge) stikstofaanpak en -doelen. Dit lid wil begrijpen op welke Europese wettelijke kaders het kabinet zich beroept bij de stikstofaanpak. Dit lid wil begrijpen of er in deze Europese wettelijke kaders gesproken wordt over stikstofnormen en -doelen, stikstofaanpak en KDW’s (en alle andere mogelijke woordvarianten met betrekking tot «stikstof»). Dit lid wil weten van de Minister van Financiën, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister voor Natuur en Stikstof, Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en de Minister-President: a) wat de mogelijke (juridische) gevolgen (op nationaal en EU-niveau) zouden zijn wanneer de rekenkundige ondergrens (0,005 mol/ha/jaar) wordt verhoogd b) wat de mogelijke (juridische) gevolgen (op nationaal en EU-niveau) zouden zijn wanneer het politieke besluit om de stikstofreductie in 2030 te halen (in plaats van 2035) terug wordt gedraaid c) of er (juridische) gevolgen (op EU-niveau) zouden zijn voor derogatiewetgeving wanneer de Nederlandse stikstofaanpak op welke wijze dan ook wordt aangepast. Daarnaast wil dit lid graag weten voor hoeveel procent van de Natura 2000-gebieden elk van de landen van Europese Unie stikstofdepositie hebben aangegeven als indicator en welke landen kritische depositiewaarden als wettelijk afdwingbaar hebben vastgelegd.

Het lid Omtzigt leest in het RIVM-briefrapport van 2021 dat «Over het geheel genomen worden berekeningen minder gedetailleerd uitgevoerd dan in Nederland en wordt er minder ver doorgerekend. De aanpak verschilt per onderzocht land tussen een modelmatige grenzen en beleidsmatig gekozen waardes.» Het RIVM geeft dus zelf aan dat de computercapaciteit uiteindelijk de factor geweest is, zo meent dit lid. Het lid wil begrijpen waarom berekeningen door het kabinet gedetailleerder en verder doorgerekend worden dan in andere landen.

Gevolgen stikstofaanpak

Het lid Omtzigt constateert dat in de beantwoording op Kamervragen van het lid Omtzigt onder andere het volgende wordt gesteld:

– Zoals vermeld in het startdocument NPLG kunnen stikstofdoelstellingen per gebied in aanloop naar de definitieve gebiedsprogramma’s worden aangepast aan de hand van nieuwe inzichten. Het gaat dan onder andere ook om de resultaten van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van dit najaar.

– Het uitgangspunt van het NPLG is dat er in de gebiedsprocessen juist op regionaal niveau ruimte is voor participatie, bijvoorbeeld over de vormgeving van de regionale doelstellingen, de geografische afbakening en de invulling met maatregelen

– In de gehele beantwoording wordt gesproken over: «Richtinggevende reductiedoelstellingen».

De richtinggevende reductiedoelstellingen zijn echter in kaartvorm gepubliceerd bij de Kamerbrief van 10 juni en zijn mede de aanleiding voor de zeer gepolariseerde discussie die op gang is gekomen, de vele boerenacties, zorgen en verdriet in boerengezinnen en aanleiding voor het feit dat vele provincies afstand hebben genomen van de brief en kaart (in sommige provincies zelfs met statenbrede meerderheid), zo meent dit lid. In de beantwoording van de vragen wordt meermaals aangegeven dat de uiteindelijke werkelijke doelstellingen nog van vele factoren afhankelijk zullen zijn. Toch wenst het kabinet nog steeds geen afstand te nemen van de kaart met «richtinggevende reductiedoelstellingen», ook niet tijdens het gesprek dat 5 augustus is gevoerd onder leiding van de heer Remkes. Dit lid vraagt het kabinet of zij erkent dat het kabinet medeveroorzaker is van het in stand houden van de onrust, acties en boerenprotesten in Nederland, of zij erkent dat er voor haar een grote rol bestaat in het komen tot een aanpak met draagvlak en of zij bereid is om afstand te doen van de op 10 juni gepubliceerde kaart.

Het lid Omtzigt is van mening dat de huidige stikstofaanpak grote gevolgen zal hebben voor de agrarische sector en sectoren die van deze aanpak afhankelijk zijn (veevoersector, transportsector, winkeliers etcetera). Het gaat hier niet alleen om mensen die in deze sectoren werken, maar ook hun partners, kinderen en kleinkinderen. De economische, sociaal-culturele en mentale impact zal, als gevolg van de huidige stikstofaanpak, enorm zijn. Dit lid vraagt het kabinet of er analyses zijn gemaakt door ministeries (of opdracht gegeven is door ministeries) wat betreft de (economische en sociaal-culturele) gevolgen als gevolg van de huidige stikstofaanpak en wat de kosten-batenanalyse van het kabinet is wat betreft stikstofmaatregelen (natuur) ten opzichte van andere factoren (economisch, sociaal-cultureel en mentaal).

Berekeningen van het Ministerie van Financiën

Het lid Omtzigt constateert dat de Minister van Financiën laatst in een landelijk dagblad stelde dat zij niks wist van de berekeningen van het Ministerie van Financiën wat betreft stikstof die door haar ambtenaren gedaan waren. Uit later gepubliceerde stukken bleek dat Minister van Financiën wel degelijk op de hoogte was van deze berekeningen. Dit lid wil weten of de Minister van Financiën (of haar woordvoerder namens de Minister) aan de Telegraaf heeft laten weten: «Kaag wist tot maandag helemaal niet van de berekening» (Telegraaf, 11 juli 2022 «Kaag over nieuwe stikstofberekening: «Niet af en incompleet»». Tevens vraagt dit lid of het klopt dat de Minister van Financiën helemaal niets wist van de berekeningen of dat de Minister wenst dat beeld bij dezen te nuanceren.

Publicatie rapporten

Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van de nieuwe publicatie «Kritische kanttekeningen bij de Nederlandse aanpak van de stikstofcrisis en handreikingen voor oplossingen.» door professor doctor Han Lindeboom et al. En deel 2 bij Lindeboom, Sanders et al. «Hoe komen we uit de stikstofimpasse in Nederland?». Graag ontvangt dit lid een reactie op deze voorstellen en een appreciatie van het kabinet met beantwoording van de vraag of dit een begaanbare weg is uit de huidige impasse. Ook verneemt dit lid graag een reactie op de recente voorstellen van het PBL waarbij de ecologische autoriteit centraal komt te staan en de stikstofdoelen uit de wet gehaald worden op termijn.

II Antwoord / Reactie van de Minister

III Volledige agenda

Reactie op het verzoek van leden Omtzigt en Van der Plas over toezending van onderliggende stukken van stikstofberekeningen n.a.v. het NRC artikel «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»»

Kamerstuk (2022Z15246) – Brief d.d. 20 juli 2022, Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

Beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Omtzigt en Van der Plas (van 11 juli jl.) Berekeningen over stikstof van het Ministerie van Financiën, die een totaal ander beeld op de stikstofproblematiek werpen en over de bemiddelingspoging van dhr. Remkes

Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2021–2022, nr. 621 (2022Z14905) – Brief d.d. 20 juli 2022, Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink


  1. Zoals 95% reductie in N2000-gebieden en 70% daaromheen met potentieel grote gevolgen voor de relatief beperkte en/of extensieve veehouderij in veel van die gebieden, zoals op de Waddeneilanden en langs de kust.↩︎