[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 26 september 2022 (Kamerstuk 21501-32-1460)

Landbouw- en Visserijraad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2022D37444, datum: 2022-09-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-32-1461).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 32-1461 Landbouw- en Visserijraad.

Onderdeel van zaak 2022Z17647:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1461 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 september 2022

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

– de brief van 15 september 2022 inzake de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 26 september 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1460),

– de brief van 8 juli 2022 inzake besmetting met Afrikaanse varkenspest op een varkensbedrijf in Emsbüren Duitsland en aanvullende inzet in Nederland (Kamerstuk 29 683, nr. 260).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 september 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 23 september 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Geurts

De griffier van de commissie,
Jansma

Vragen/opmerkingen en antwoorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022. Zij hebben daarbij nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet schrijft over het voorstel van de Europese Commissie (EC) om de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) te herzien, onder andere door een verlaging van de drempelwaarde voor varkens- en pluimveehouderijen en het toevoegen van rundveehouderijen en de methaanuitstoot door veehouderijen aan de reikwijdte van de RIE. In het betreffende BNC-fiche spreekt het kabinet zich positief uit «vanwege de te verwachten milieuwinst» en kunnen de voorstellen van de EC ondersteunend zijn aan het Nationaal Klimaatbeleid en de integrale en brongerichte emissiereductieopgave in de veehouderij. Hoe ziet de Minister de voorstellen van de EC in relatie tot het programma Stikstofreductie en Natuurverbetering en het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)? Deze leden hebben nog veel vragen over de impact van de voorstellen op de Nederlandse landbouw in het algemeen en op individuele veehouders, bijvoorbeeld over de administratieve en financiële lasten, aanvullende vergunning- en/of rapportageverplichtingen of eventuele strengere emissie-eisen voor melkrundveehouderijen in verband met Best Beschikbare Technieken (BBT)-conclusies. Uit het BNC-fiche blijkt dat het kabinet nog verduidelijkende vragen heeft gesteld aan de EC, bijvoorbeeld over de gevolgen van het «lichtere vergunningsregime» voor de veehouderij. Is daar inmiddels meer duidelijkheid over? Wanneer verwacht de Minister de impactanalyse van het effect van de herziening op de veehouderijsector naar de Kamer te kunnen sturen? Kan de Minister toezeggen om voor die tijd geen onomkeerbare stappen te zetten in Brussel? Op welke wijze wordt de agrarische sector betrokken bij de uitvoering van de impactanalyse? Op welke wijze wordt het lopende onderzoek van de Wageningen Universiteit naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk betrokken bij de inzet van de Minister in Brussel?

Antwoord

Het kabinet staat in beginsel positief tegenover de ambitie om de reikwijdte voor industriële activiteiten onder de RIE te verbreden, wanneer deze een belangrijke impact hebben op gezondheid en milieu en deze in verhouding staat tot de lasten. Daarnaast wordt er door het verlagen van de drempelwaarde voor varkens- en pluimveehouderijen naar verwachting het gelijke speelveld in Europa verbeterd. Ook staat het kabinet in beginsel positief tegenover het toevoegen van rundveehouderijen en methaan vanwege de te verwachten milieuwinst. Deze voorstellen kunnen ondersteunend zijn aan het Nationaal Klimaatbeleid en de integrale en brongerichte emissiereductieopgave in de veehouderij. Met het voorstel van de Commissie wordt ook beoogd om de Best Beschikbare Technieken voor het reduceren van ammoniak en methaan te stimuleren, wat aansluit op de ambities van de emissieopgaven in het kader van het programma Stikstofreductie en Natuurverbetering en de opgaven van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (hierna: NPLG). Nederland heeft verduidelijkende vragen gesteld aan de Commmissie over de voorstellen voor de veehouderij die onder de RIE valt in Europa. Naar verwachting zal de Commissie de verplichtingen uit hoofdstuk 2 niet van toepassing laten zijn op de veehouderij. Mogelijk zullen onderdelen, al dan niet gewijzigd, landen in de nog uit te werken operating rules voor de veehouderij. Nederland vindt het belangrijk dat dit nader wordt verduidelijkt en dat de impact van voorstellen voor de Nederlandse veehouderij inzichtelijk wordt gemaakt. Nederland heeft aangegeven een impact assessment uit te willen voeren op de voorstellen en uitwerking van de operating rules en op basis daarvan nadere inbreng leveren op de voorstellen. Het impact assesment zal worden uitgevoerd wanneer de operating rules nader zijn uitgewerkt. Zoals aangegeven in het BNC-fiche van 5 april 2022 (Kamerstuk 22 112, nr. 3416), zal hierbij ook de veehouderijsector worden betrokken (zoals ook aangekondigd bij de Beantwoording vragen BNC-fiche Verordening portaal industriële emissies en BNC-fiche Herziening Richtlijn Industriële Emissies en Richtlijn Storten Afvalstoffen van 14 juni 2022 (Kamerstuk 22 112, nr. 3435)). De Tweede Kamer zal over de uitkomsten van het impact assessment worden geïnformeerd. De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan toezeggen om geen onomkeerbare stappen te zetten in Brussel. Dit zal een combinatie zijn tussen het te doorlopen EU proces met bijbehorende planning, en de aandacht die Nederland heeft voor de nog uit te voeren impactanalyse, voordat ze zich uitspreek over de operating rules.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Minister van LNV hebben eerder WUR gevraagd onderzoek te doen naar de effectiviteit. Zoals aangegeven in de brief aan de Kamer van 12 september jl. (Kamerstuk 29 383, nr. 368) stuurt de Staatssecretaris van IenW het WLR-rapport «Verbetering van effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk» op korte termijn aan de Kamer, voorzien van een beleidsreactie. Het onderzoek van Wageningen Universiteit naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk zal nadat deze aan de Kamer is aangeboden, met toelichting onder de aandacht worden gebracht bij de Commissie.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over de besmetting met Afrikaanse varkenspest (AVP) op een varkensbedrijf in Emsbüren in Duitsland en de aanvullende inzet in Nederland. Deze leden wijzen de Minister op eerdere vragen van deze leden tijdens het commissiedebat over de Landbouw- en Visserijraad van 13 juni 20221 over de inzet op vaccinatie tegen AVP, waar de Minister in de beantwoording sprak over «twee onderzoeksprojecten voor een zoektocht naar een vaccin [tegen AVP]». Om welke onderzoeksprojecten gaat dit, wanneer worden de eerste resultaten verwacht en ziet de Minister mogelijkheden om vanuit de overheid een bijdrage te leveren?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda van de Landbouw- en Visserijraad en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

Afrikaanse Varkenspest

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het bericht dat er AVP is uitgebroken net over de grens in Duitsland. Daarnaast gaat de vogelgriep in Nederland nog steeds rond. Dit vergroot bij deze leden het gevoel van noodzaak om verder te gaan met de uitwerking van het voorkomen van zoönoserisico binnen de gebiedsgerichte aanpak. Deze leden willen weten of de Minister deze noodzaak ook voelt en druk zet achter de te zenden brief zoals beloofd in het vorige overleg.

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

Vogelgriep

De leden van de D66-fractie vernemen dat in Europa wat voorgang is geboekt op het vaccinatiedossier. Echter, op dit moment zijn er in Nederland weer bedrijven die geruimd moeten worden omdat vogelgriepbesmettingen worden vastgesteld. Bovendien kampt Nederland nu met de ergste vogelgriepuitbraak in twintig jaar. Deze leden zijn daarom van mening dat het bestrijden van vogelgriep urgentie heeft en dat we niet enkel kunnen afwachten hoe de vaccinatieproeven verlopen. Hoe staat het ondertussen bijvoorbeeld met het nemen van extra bioveiligheidsmaatregelen op de meest kwetsbare bedrijven? Deze leden zijn van mening dat hier vaart achter gezet kan en moet worden. Bovendien signaleren deze leden dat nog steeds veel onduidelijkheid bestaat over wie verantwoordelijk is voor het opruimen van wilde vogels. Hoe staat het met het landelijke draaiboek, eerder voorgesteld door deze leden in het Actieplan vogelgriep2?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

Derogatie Goede Landbouw- en Milieucondities

De leden van de D66-fractie willen graag nog meer informatie over het feit dat de Minister gebruik gaat maken van de derogatie op twee Goede Landbouw- en Milieucondities (GLMC’s). De Minister geeft aan dat deze derogaties worden ingezet omdat het bijdraagt aan de voedselzekerheid, alhoewel de Minister ook aangeeft dat de Nederlandse bijdrage hierin nihil is. Kan de Minister aangeven waarom zij nu van mening is dat de voedselproductie in gevaar komt, terwijl de Minister eerder aangaf dat de Nederlandse bijdrage nihil is voor de mondiale voedselzekerheid? De Minister geeft aan dat ze verwacht dat de derogaties positief zijn voor de deelnamebereidheid van de ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer. Kan de Minister onderbouwen waarom zij verwacht dat de derogatie op GLMC7 positief bijdraagt aan de deelnamebereidheid? Ook verwacht de Minister dat het areaal gewassen in Europa daalt als de derogaties niet worden ingezet. Deze leden vernemen graag waarop deze verwachting is gebaseerd. De Minister stelt dat de derogaties geen effect hebben op de ambities van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze leden vragen echter of het bereiken van deze ambities niet vertraagd wordt door de versoepeling van eisen. Kan de Minister nader onderbouwen waarom zij verwacht dat het bereiken van de ambities van het GLB volgens haar niet vertraagd wordt door de derogaties? Is de Minister bereid dit extern te laten toetsen? Deze leden willen net als het kabinet perspectief bieden aan de boeren. Juist daarom is het volgens deze leden onwenselijk om nu de milieueisen te verlagen. Volgens deze leden zorgt het alleen maar voor verwarring als er derogaties worden verleend, terwijl de ambities wel gehandhaafd blijven. Is de Minister het hiermee eens? Welke gevolgen heeft het voor Nederlandse boeren als de derogaties op GLMC7 en GLMC8 niet doorgaan?

De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het Tsjechische voorzitterschap op zoek is naar nog meer flexibiliteit in het GLB in het licht van de voedselzekerheid, waarbij gedacht kan worden aan soortgelijke derogaties als degene die net zijn afgegeven. Deze leden achten het onwenselijk dat nog meer versoepeling wordt toegepast in het GLB, juist om de lange termijn duurzame voedselvoorziening op peil te houden. Is de Minister het hiermee eens? Op welke manier gaat de Minister zich inzetten om verdere versoepeling die ten koste kan gaan van verduurzaming te voorkomen?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

GLB

De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de beslisnotitie van het GLB- Nationaal Strategisch Plan (NSP). In de beslisnotitie wordt aangegeven dat in verband met een overprogrammering maar liefst 105 miljoen euro wordt geschaafd in de pijler 2 budgetten, terwijl pijler 1 budgetten ongemoeid blijven. Bestaan er alternatieven voor het schaven in de pijler 2 budgetten, bijvoorbeeld in pijler 1? Waarom worden de maatregelen met betrekking tot veen beperkt tot de kust? Hoe verhoudt zich dit tot het klimaatakkoord? Op welke basis concludeert de Minister dat er de facto geen aanvullende nationale norm gesteld mag worden voor landschapselementen? Tenslotte zijn deze leden benieuwd waarom Nederland ervoor heeft gekozen om de afname van grasland alleen te monitoren en bij te sturen op nationaal niveau, terwijl de Richtlijn het mogelijk maakt om ook op regionaal, subregionaal, bedrijfgroepsniveau of bedrijfsniveau te monitoren en bij te sturen. Kan daarbij toegelicht worden welke andere Europese landen er wel voor hebben gekozen op deze wijze te monitoren?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen

De leden van de D66-fractie begrijpen dat ook de Verordening over gewasbeschermingsmiddelen op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad zal staan. Alhoewel hier een separate behandeling van komt, zijn deze leden benieuwd wat de Minister van plan is ook bij deze Landbouw- en Visserijraad in te brengen. Deze leden zijn in het bijzonder benieuwd naar de inzet van de Minister met betrekking tot de doelstelling van 50% reductie en het reductiedoel van stoffen die in aanmerking komen voor vervanging. Ook hopen deze leden dat de Minister aandacht zal besteden aan de doelstelling in relatie tot toxiciteit van middelen. Als op aantallen kilo’s gebruik wordt gestuurd voor de reductie, kan immers een prikkel ontstaan om stoffen te gebruiken met een hogere toxiciteit en daarmee milieu-impact. Is de Minister het eens met deze leden dat gestuurd moet worden op toxiciteit in plaats van gewicht?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

Richtlijn Industriële emissies

De leden van de D66-fractie hebben met grote interesse kennisgenomen van de RIE in het bijzonder de voorgestelde herzieningen voor de veehouderij. Deze leden zijn het met het kabinet eens dat het positief is dat meer veehouderijen worden toegevoegd aan de RIE en kijken uit naar de uitwerking van het huidige voorstel. Helderheid over de gevolgen voor de veehouderij zijn van groot belang. Deze leden willen graag weten hoever het staat met het opstellen van een impactanalyse en of de commissie al meer duidelijkheid heeft gegeven over vergunningsprocedure.

Antwoord

Het kabinet deelt de opvatting dat helderheid gewenst is over de gevolgen van de herziening van de Richtlijn Industriële Emissies. Voor de duidelijkheid wil ik graag benadrukken dat het gaat om de herziening van een richtlijn die door een lidstaat geïmplementeerd moet worden en niet om een verordening die rechtstreeks van toepassing is. Zoals ook aangekondigd bij de beantwoording vragen BNC-fiche Verordening portaal industriële emissies en BNC-fiche Herziening Richtlijn Industriële Emissies en Richtlijn Storten Afvalstoffen van 14 juni 2022, gaat Nederland nog een impact assessment uitvoeren. Nederland heeft richting de Commissie aangegeven om eerst een impact assessment uit voeren op de voorstellen en uitwerking van de operating rules, om op basis daarvan nadere inbreng te leveren. Naar verwachting zal de Commissie de verplichtingen uit hoofdstuk 2 niet van toepassing laten zijn op de veehouderij en zal er een lichter regime komen voor de veehouderij. Dat zal landen in de zogeheten operating rules. Het is wel mogelijk dat de Commissie onderdelen uit Hoofdstuk 2 al dan niet gewijzigd zal overnemen in de nog op te stellen operating rules.

Het kabinet verwacht dat er komende tijd in het traject van de herziening meer informatie gaat komen vanuit Brussel, naar aanleiding van de gestelde vragen over een lichter regime en de vergunningsprocedure.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022. Deze leden hebben daar enkele vragen over.

Landbouwaspecten van de Richtlijn Industriële Emissies

De leden van de PVV-fractie lezen dat de EC de reikwijdte van de RIE gaat vergroten door methaanuitstoot en rundveehouderijen toe te voegen en daarnaast de drempelwaarde voor varkens- en pluimveehouderijen te verlagen. Deelt de Minister de vrees van deze leden dat dit zal leiden tot hogere administratieve- en financiële lasten voor onze boeren? Deelt de Minister de mening dat de winstgevendheid in de agrarische sector al zover onder druk staat dat lastenverzwaringen in deze sector zoveel mogelijk voorkomen moeten worden?

Antwoord

Voor de volledigheid wil ik graag benadrukken dat het gaat om de herziening van een richtlijn die door een lidstaat geïmplementeerd moet worden en niet om een verordening die rechtstreeks van toepassing is. Het kabinet hecht er belang aan om verdere stappen te zetten voor het behalen van milieu en gezondheidswinst. De Commissie introduceert speciaal voor veehouderijen een lichter regime gericht op het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten. Om die reden kan het kabinet in beginsel positief zijn over het voorstel. Wel geeft Nederland aan de Commissie mee dat ten aanzien van de aanpassing van de reikwijdte voor veehouderijen het van belang is dat de verdere uitwerking ook zal worden getoetst aan het beginsel van proportionaliteit en het creëren van een gelijk speelveld tussen onze veehouders en de andere veehouders in de Europese Unie. Het kabinet vindt het van belang dat de RIE geen onevenredige gevolgen heeft voor de Nederlandse veehouderij ten aanzien van de administratieve lasten en kosten (lastenverzwaringen). Het kabinet zal na de uitwerking van de uitvoeringsregels een impactanalyse uitvoeren voor de wijzigingen en het effect op de Nederlandse situatie.

Kunstmestvervanging door dierlijke mest

De leden van de PVV-fractie lezen dat het kabinet zich constant en intensief inzet voor kunstmestvervanging door dierlijke mest in Europees verband. Deze leden vragen hoe lang er al wordt gesproken over kunstmestvervanging door dierlijke mest, al langer dan tien jaar? Vindt de Minister ook dat dit niet opschiet en dat Nederland deze kunstmestvervanging moet invoeren, ook zonder steun van de EC? Hoe vindt de Minister dat het gaat met de uitvoering van haar visie op «kringlooplandbouw» als boeren meer en meer worden verplicht hun mest af te voeren en ze daarna meer kunstmest gaan gebruiken om toch voldoende gewasopbrengsten te krijgen?

Antwoord

De discussie over kunstmestvervanging met producten uit dierlijke mest loopt inderdaad al een lange tijd. Het kabinet is er van overtuigd dat kunstmestvervanging uit dierlijke mest een belangrijk onderdeel uitmaakt van de kringloopvisie om dierlijke mest te verwaarden tot veilige en effectieve meststoffen die gebruikt kunnen worden om voldoende gewasopbrengsten te krijgen. In Nederland hebben we hier al ervaring mee in pilots. Ik zal mij sterk blijven inzetten voor het verkrijgen van Europese toestemming om kunstmest te vervangen door hoogwaardige verwerkte producten uit dierlijke mest binnen de Nitraatrichtlijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie brief constateren dat de brief over de AVP dateert van 8 juli 2022. Is de situatie rond de AVP in de tussentijd gewijzigd? Zo ja, kan de Minister aangeven wat de laatste stand van zaken is? Deze leden maken zich nog steeds zorgen om de varkenspest die steeds dichter in de buurt van Nederland wordt geconstateerd. Het belang van een werkend vaccin is dan ook belangrijk om direct in te kunnen grijpen wanneer de AVP ergens in Nederland wordt geconstateerd. De Minister gaf eerder aan de onderzoeken naar een werkbaar vaccin van harte te ondersteunen. Wat is momenteel de stand van zaken op het gebied van een vaccin tegen de AVP en wanneer is de verwachting dat deze in Nederland beschikbaar is? Wat heeft de Minister concreet gedaan en wat gaat de Minister nog doen om de ontwikkeling van een vaccin te versnellen? Wordt er op dit vlak samengewerkt met andere landen?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

De leden van de CDA-fractie lezen over de situatie op de landbouwmarkten als gevolg van de oorlog in Oekraïne en de uitdagingen waar de landbouwmarkten op dit moment voor staan. Wat wordt de inzet van Nederland op de genoemde uitdagingen?

Antwoord

Nederland ondersteunt de inzet van de EU om Oekraïne te steunen bij de productie van landbouwproducten en om de uitvoer hiervan naar de wereldmarkt op gang te houden. Daarbij is van belang dat de uitvoer van granen over de Zwarte Zee mogelijk blijft en dat de uitvoer over land naar de EU via de ingestelde solidariteitscorridors wordt vergroot.

Erkent de Minister dat Nederland niet onafhankelijk is wat betreft voedsel, aangezien een onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) uitwijst dat als Nederland niets meer zou importeren en exporteren, er te weinig landbouwgrond is om de Nederlandse bevolking te voeden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt de inzet van de Minister op dit punt in de EC en op welke manier neemt de Minister dit mee in nationaal beleid? Is de Minister het eens dat voedselzekerheid vanuit geopolitiek oogpunt nog hoger op de agenda moet dan nu het geval lijkt te zijn?

Antwoord

Nederland produceert inderdaad lang niet al het voedsel dat in Nederland wordt geconsumeerd. Net zoals Nederland lang niet al het voedsel consumeert dat in Nederland wordt geproduceerd. Dat is al jaren zo en maakt dat Nederland afhankelijk is van andere landen. Op dit moment is de voedselzekerheid in Nederland en de EU echter niet in gevaar. Er is ook geen reden om aan te nemen dat deze op korte termijn wel in gevaar komt. Wel is de voedselzekerheid momenteel in het geding in landen buiten de EU. Daarnaast komt de voedselzekerheid op lange termijn in het geding als wij ons nu geen rekenschap geven van de staat van het klimaat en de natuur. Dit kabinet zet zich daarom in o.a. in voor klimaatneutraliteit, herstel van natuur en biodiversiteit, kringlooplandbouw (inclusief het mogelijk maken van duurzame productiemethoden en een eiwitstrategie), een duurzamere keten en een betere positie van de boer in de keten. Deze inzet moet niet alleen leiden tot een voedselsysteem dat ook op lange termijn kan produceren onder toekomstige klimatologische omstandigheden en met behulp van toekomstige natuurlijke hulpbronnen, het moet ons ook minder afhankelijk maken van kan grondstoffen uit derde landen. Voedselzekerheid staat momenteel hoog op de agenda, zowel op Europees als op mondiaal niveau, zowel voor de korte als de lange termijn. Dat moet wat mij betreft zo blijven gezien de toename van het aantal mensen dat honger lijdt en de toegenomen kwetsbaarheid van het voedselsysteem door onder andere de klimaat- en biodiversiteitscrisis. Mijn inzet is er daarom op gericht op o.a. het verbeteren van korte- en langetermijn-voedselzekerheid in landen binnen en buiten de EU. Daarnaast werk ik samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS), in lijn met de gewijzigde motie van het lid Thijssen c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1447), aan een stappenplan om bij te dragen aan een betere mondiale voedselzekerheid.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het belang van de beschikbaarheid van voldoende en betaalbare kunstmest en kunstmestvervangers onderschrijft.

Antwoord

Ja, ik onderschrijf zeker het belang van voldoende en betaalbare meststoffen, zowel kunstmest als kunstmestvervangers.

Wat wordt de inzet van Nederland ten aanzien van het idee voor prijsplafonds voor kunstmest en energie? Is de Minister ervan op de hoogte dat de hoge prijzen voor onder andere gas en grondstoffen zorgt voor liquiditeitsproblemen en dat dit in veel gevallen de druppel is die ervoor zorgt dat ondernemers moeten stoppen? Tot welke problemen leidt dit in Nederland? Wat gaat de Minister doen om dit zoveel mogelijk te voorkomen? Is de Minister bereid om het borgstellingskrediet uit te breiden om de ondernemers lucht te geven?

Antwoord

Voor de glastuinbouw zet ik mij vol in op een versnelling van de energietransitie. Zo heb ik het subsidiebudget voor energiebesparende maatregelen fors verhoogd. Ik zal de Kamer hierover nader informeren. Daarnaast is het kabinet voortdurend met het bedrijfsleven in gesprek om te bezien of aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn. Daar kan ik nu niet op vooruit lopen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de EC voor een Verordening inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (SUR). Hierin wordt als doel gesteld om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te halveren, waarbij uitgegaan wordt van kilogramreductie. Echter, volgens de leden zou het moeten gaan om het reduceren van de milieu-impact van gewasbeschermingsmiddelen, aangezien kilogramreductie niet één op één te vertalen is naar een reductie van de milieu-impact. Is de Minister het met deze leden eens? Zo nee, waarom niet? Is de Minister op de hoogte van de enorme gevolgen van dit voorstel op bedrijfsniveau? Op welke manier wordt deze ondernemers perspectief geboden? Zo ja, wat gaat de Minister doen om daadwerkelijk te focussen op de reductie van de milieu-impact in plaats van de kilogramreductie? Kan de Minister ook een update van de stand van zaken geven ten aanzien van het snel beschikbaar maken van alternatieve gewasbeschermingsmiddelen? Wat is de inzet van de Minister hier op dit moment in?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister in kaart kan brengen wat de gevolgen zijn voor de regeldruk op het boerenerf als gevolg van de voorstellen die gedaan worden in het kader van de Green deal, en in het bijzonder de voorgestelde Richtlijn Industriële Emissies.

Op welke manier zorgt de Minister er in de EC voor dat de regeldruk voor Nederlandse boeren niet hoger wordt dan het al is? Wat is de Nederlandse inzet in de EC concreet ten aanzien van het creëren van een gelijk speelveld voor onze boeren en bestrijden van oneerlijke concurrentie als gevolg van verschillende regelgeving per lidstaat? Wordt er bij de voorstellen rekening mee gehouden dat de Nederlandse boeren op dit moment onder hoogspanning staan als gevolg van onder andere de stikstofproblematiek en afbouw van derogatie?

Antwoord

Het kabinet brengt per voorstel dat voortvloeit uit de Green Deal en andere Europese wetgeving o.a. in beeld wat de verwachte betekenis van het voorstel is voor het behalen van de doelen uit het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), voor de lastenverzwaring en of de maatregel proportioneel wordt geacht. Op basis daarvan bepaalt het kabinet zijn positie, die de Kamer ook toekomt o.a. middels een BNC-fiche. Met betrekking tot de RIE heeft het kabinet aangekondigd om een impact assesment uit te voeren op de voorstellen van de RIE en de uitwerking van de operating rules. Hierin zal ook de regeldruk worden meegenomen. De Tweede Kamer zal hierover geïnformeerd worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de stukken.

De leden van de GroenLinks-fractie staan positief tegenover het voornemen om een groter deel van de landbouw op te nemen in de RIE. Wat deze leden betreft moeten alle sectoren met een significante bijdrage hier onder vallen. Deze leden zijn wel benieuwd op basis waarvan de grenzen voor bepaalde aantallen dieren worden getrokken. Waarom niet 100 koeien of 50? Waarom 10.714 legkippen en niet 10.715? Moet er wel een grens komen? Is de vraag of iets een commercieel bedrijf is, of een hobbyboer, niet relevanter?

Antwoord

De Europese Commissie heeft een evaluatie gedaan die eind 2020 is afgerond.3 De Europese Commissie is op basis daarvan gekomen tot het voorstel voor herziening van de RIE waarin een drempelwaarde voor 150 Livestock Units (LSU») is opgenomen. LSU’s zijn omrekeningskoersen van dieren in grootvee-eenheden (GVE) en is een geaccepteerde rekenmethode om verschillende diercategorieën op dezelfde manier in te delen. 150 LSU’s in de categorie legkippen komt daarbij in de praktijk uit omgerekend uit op 10.714 legkippen. Een drempelwaarde is van belang om te kunnen beoordelen welke bedrijven onder de RIE vallen. Voor deze bedrijven gaan dezelfde regels in alle lidstaten gelden, zodat er een gelijk speelveld ontstaat. Daarnaast heeft de Commissie aangegeven om bij het opstellen van de operating rules te kijken naar de aard, omvang, dichtheid en complexiteit van installaties in de veehouderij en zo de eisen beter af te stemmen op de activiteit. Op dit moment moet dit nog uitgewerkt worden.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben waardering voor de pogingen om een groter deel van de Oekraïense oogst het land uit te krijgen en beschikbaar te maken voor de landen en mensen die daarvan afhankelijk zijn. Maar in de EU is er nog weinig gedaan om de verliezen op te vangen, zo menen deze leden. Is de Minister bereid om zich in de EU in te zetten voor een minimumtoewijzing van granen en andere akkerbouwproducten voor menselijke consumptie en dat slechts het overschot mag worden aangewend als veevoer? Op die manier kan er meer grip op de beschikbaarheid en de prijs voor humaan voedsel komen en wordt voorkomen dat Nederlandse kippen en varkens de voedselconcurrent worden van mensen in Middel-Oosterse en Noord-Afrikaanse landen en elders.

Antwoord

Landbouwers en afnemers maken hun eigen keuze bij de productie en aankoop van hun (voedsel)gewassen, waarbij de te verwachten opbrengstprijs en beschikbaarheid van alternatieven een belangrijke afweging vormt. De wereldmarktprijs voor granen is inmiddels flink gedaald door de exportmogelijkheden via de Zwarte Zee, de ingestelde solidariteitscorridors van de EU en de wereldwijde oogst van nieuw graan dit seizoen. Het kabinet heeft een aantal stappen gezet om bij te dragen aan mondiale voedselzekerheid, met de Nederlandse respons op de huidige crisis. Dit betreft enerzijds actie op de korte termijn; zo wordt het budget voor versterking van lokale voedselsystemen in ontwikkelingslanden van jaarlijks circa 330 miljoen euro, de komende 5 jaar verhoogd met in totaal 450 miljoen euro. Via diverse multilaterale kanalen zoals World Food Program zijn bijdragen geleverd aan crisis respons. Voor nieuwe initiatieven die kunnen bijdragen aan het bestrijden van de voedselcrisis wordt een speciale faciliteit ingericht bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Daarnaast werk ik samen met de Minister voor BHOS, in lijn met de gewijzigde motie van het lid Thijssen c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1447), aan een stappenplan om bij te dragen aan een betere mondiale voedselzekerheid. Ook wil ik hier graag wijzen op het belang van het versterken van de weerbaarheid van het voedselsysteem als geheel tegen grote uitdagingen als klimaatverandering en de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen, incl. biodiversiteit. Implementatie van de Green Deal, waaronder van Boer tot Bord- en de EU Biodiversiteitsstrategie zijn daarom cruciaal voor de voedselzekerheid op de lange termijn.

De leden van de GroenLinks-fractie zien voor de etikettering graag dat niet alleen het land van herkomst wordt vermeld, maar ook dat een relatieve milieuscore voor transport meetelt. Dus dat asperges uit Limburg een betere score krijgen dan de asperges die worden ingevlogen uit Peru. Sowieso zou wat deze leden betreft elk product dat via de lucht wordt vervoerd van een vliegtuigsticker of soortgelijk logo moeten worden voorzien, om consumenten te wijzen op de onverantwoorde milieu-impact van hun aanschaf. Is de Minister bereid zich hiervoor in te zetten?

Antwoord

Op veel voedingsproducten is al een logo of keurmerk met een duurzaamheidsclaim te vinden. Dit is een manier om duurzaamheidsinspanningen zichtbaar te maken aan consumenten en bedrijven. Omdat er echter zoveel verschillende logo’s zijn, zien we dat consumenten het overzicht en vertrouwen in beeldmerken verliezen. Om meer handelingsperspectief te bieden, biedt Milieu Centraal inzicht in een top van keurmerken die op dit moment het beste scoren op duurzaamheid, transparantie en betrouwbaarheid. Deze keurmerken worden aangeduid als de topkeurmerken. Met mijn beleid zet ik in op het verduurzamen van het gehele voedselsysteem, de consumptie is hier een belangrijk onderdeel van. Hierbij kijk ik echter niet enkel naar transport, maar naar alle schakels in de keten.

De leden van de GroenLinks-fractie menen dat door het afschaffen van de derogatie vaker wordt geopperd dat het gebruik van kunstmest zal toenemen omdat de gebruiksnorm nog niet is aangepast. Uiteindelijk is de gebruiksnorm natuurlijk relevanter voor de vervuiling van bodem en water dan de fractie dierlijke mest. Aangezien het onaannemelijk is dat Nederland aan de Kaderrichtlijn Water (KRW) zal voldoen ligt het voor de hand dat Brussel Nederland tegen die tijd een veel lagere gebruiksnorm gaat opleggen, die voorkomt dat er nog langer nitraten en fosfaten uitspoelen. Deze leden willen graag weten of hier al over wordt gesproken en wat dan de inzet van de Minister is. Kiest het kabinet wederom voor de kortetermijnbelangen van de reguliere landbouw of wordt gekozen voor de toekomst en voor verduurzaming?

Antwoord

Over de stikstofgebruiksnormen wordt reeds gesproken. In het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn heeft Nederland een evaluatie gepland voor de stikstofgebruiksnormen. Zoals in de brief van 5 september jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 450) is aangeven, is Nederland vanuit de derogatiebeschikking verplicht de stikstofgebruiksnormen in door nutriënten verontreinigde gebieden vanaf 2025 te verlagen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Dierenwelzijn

De leden van de PvdD-fractie lezen dat het voorzitterschap op het gebied van dierenwelzijn wil inspelen op actuele ontwikkelingen. Deze leden vragen de Minister wat hier mee wordt bedoeld. De Minister schrijft dat de EC in 2030 het houden van kippen in legbatterijen wil verbieden in de EU. Kan de Minister bevestigen dat dit sinds 2012 al is verboden en dat dit sinds eind 2015 eindelijk ook daadwerkelijk wordt nageleefd, na een aantal inbreukprocedures tegen lidstaten die zich niet aan de regels hielden? Deze leden herinneren de Minister aan het voornemen van de EC, naar aanleiding van het End the Cage Age-initiatief, om kooihuisvesting voor alle in het burgerinitiatief genoemde diersoorten en -categorieën helemaal uit te faseren. Dit zou worden opgenomen in het EU-wetgevingsvoorstel voor dierenwelzijn dat eind 2023 zal worden gepresenteerd. Kan de Minister bevestigen dat zij zich inzet voor uitfasering van alle vormen van kooihuisvesting voor tenminste de diersoorten die in het burgerinitiatief worden genoemd? Kan de Minister garanderen dat zij dit traject niet gaat frustreren door te proberen de overgangstermijnen op te rekken? Hoe ziet de Minister de mogelijkheden om tegelijk de import te stoppen van vlees-, zuivel- en eierproducten van dieren die buiten de EU worden gebruikt in kooisystemen? Kunnen deze leden ervan uitgaan dat de Minister zich hier maximaal voor gaat inspannen, mede om de positie van de Nederlandse boer te verbeteren?

De leden van de PvdD-fractie vragen tot slot of de Minister kennis heeft genomen van het recent verschenen rapport van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) over welzijnsproblemen in de varkenshouderij.4 Kan de Minister ingaan op de bevindingen die hierin worden beschreven? De leden vragen daarnaast specifiek naar de mening van de Minister over de moederloze opfok van biggen bij bedrijven waar veel zeugen standaard meer biggen moeten werpen dan zij zelf kunnen voeden. Deze biggen worden dan binnen een paar dagen na de geboorte weggehaald bij hun moeder en deels apart gezet in zogeheten moederloze opfok. Kan de Minister bevestigen dat het feit dat een zeug meer biggen krijgt dan zij kan verzorgen een gevolg is van een doelbewust fokbeleid, gericht op het vergroten van het aantal biggen per worp? Bij hoeveel bedrijven in Nederland vindt dit soort moederloze opfok plaats? Verwacht de Minister, net als de EFSA, dat dit in de toekomst vaker (ongewenst) zal voorkomen? Herinnert de Minister zich dat zij moederloze opfok eerder niet duurzaam heeft genoemd?5 Deelt de Minister de mening dat dit in strijd is met artikel 1.20 van het Besluit houders van dieren, waarin staat dat het verboden is om biggen van het ouderdier te scheiden voordat zij 28 dagen oud zijn?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

Landbouwaspecten van de Richtlijn Industriële Emissies

De leden van de PvdD-fractie maken zich ernstige zorgen over het feit dat er in de nieuwe RIE door veehouderijen niet aan de BBT-eisen voldaan kan worden door minder dieren te gaan houden, maar slechts door nieuwe staltechnieken te gebruiken.6 Hiermee wordt de intensieve veehouderij in stand gehouden. Deze leden wijzen hierbij op het lock-in effect die investeringen in staltechnieken hebben: de veehouderijbedrijven worden hiermee kapitaalintensiever, waardoor mogelijke uitkoop door de overheid, in het kader van stikstof of van klimaat, duurder wordt. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat bedrijven die mogelijk in de komende acht jaar (of daarna) uitgekocht moeten worden, voor die tijd niet nog verplicht worden om in technische lapmiddelen te investeren? Deelt de Minister de mening dat dat een verkwisting van belastinggeld zou zijn? Zo ja, wat zal de inbreng van de Minister in de Landbouw- en Visserijraad zijn om dit te voorkomen?

Antwoord

Het kabinet is zich bewust van het risico van lock-in effecten indien veehouders gaan investeren in bepaalde emissiearme stalsystemen. Daarnaast vindt het kabinet het van belang dat indien veehouders de Beste Beschikbare Technieken moeten gaan toepassen, dit bijdraagt aan de reductie van emissies (ammoniak, methaan, geur, fijnstof) en het voorkomen van lock-in effecten. Nederland heeft daarom in het BNC-fiche (5 april 2022) aangegeven dat Nederland zorgvuldig zal bekijken hoe de voorstellen binnen een duidelijk tijdspad geïmplementeerd kunnen worden, zodat de nieuwe groep veehouderijbedrijven die onder de RIE gaan vallen, in staat worden gesteld om te kunnen voldoen aan de gestelde verplichtingen. Aangezien de inwerkingtreding van de herziene RIE nog enkele jaren op zich laat wachten en de voorgestelde implementatietermijn van 18 maanden heeft, voorziet het kabinet vooralsnog geen risico dat de nieuwe voorstellen van de RIE de integrale gebiedsgerichte aanpak in de provincies kan doorkruisen of lock-in situaties creëert.

De leden van de PvdD-fractie wijzen op de recente uitspraak van de Raad van State over «emissiearme» stalvloeren.7 De werking daarvan blijkt in de praktijk veel te onzeker te zijn. Hoe gaat de Minister voorkomen dat veehouders gedwongen worden om te investeren in technieken waarvan de werking jaren later onzeker blijkt te zijn? Hoe garandeert de Minister dat bij de nieuwe BBT-conclusies niet gezwicht wordt voor de druk van fabrikanten en de agro-industrie om de technieken schoner in te schatten dan ze in de praktijk waar kunnen maken, zoals eerder al is gebeurd op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?8

De leden van de PvdD-fractie wijzen op de breed aangenomen motie van het lid Van Esch c.s.9 om te allen tijde te voorkomen dat de nieuwe BBT-eisen in strijd zijn met de kaders van de Wet dieren, waarin het perspectief van het dier centraal staat, en te allen tijde te voorkomen dat ze brandgevaarlijk zijn. Hoe gaat de Minister uitvoering geven aan deze motie?

Antwoord

Zoals aangegeven in de brief aan de Kamer van 12 september jl. (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 368) zal de Tweede Kamer medio dit najaar een brief ontvangen van de Minister voor Natuur en Stikstof over aanscherpingen en verduidelijkingen in het bestaande instrumentarium van toestemmingverlening in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb). In deze brief is tevens aangekondigd dat een reactie op de impact van de uitspraak van de recente uitspraak van de Raad van State voor het verlenen van Wnb-vergunningen hierin wordt meegenomen. Zoals verder aangegeven in bovengenoemde brief van 12 september jl. stuurt de Staatssecretaris van IenW het WLR-rapport «Verbetering van effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk» op korte termijn aan uw Kamer, voorzien van een beleidsreactie. De resultaten van dit onderzoek zullen met toelichting onder de aandacht worden gebracht bij de Europese Commissie. Daarbij is voor het kabinet van belang dat in de voorstellen van de RIE naast milieuwinst en het reduceren van emissies, ook rekening wordt gehouden met verbetering van dierenwelzijn en brandveiligheid bij het toepassen van Best Beschikbare Technieken. Dit heeft Nederland ingebracht bij de Commissie en Nederland heeft nadere mondelinge vragen gesteld over hoe de Commissie hier rekening mee wil gaan houden bij de uitwerking van RIE. Het kabinet verwacht nog verduidelijking op deze vragen en zal zich ervoor inzetten dat bij de implementatie in nationaal beleid verder uitvoering kan worden geven aan de genoemde motie en het verbeteren van dierenwelzijn en brandveiligheid in de veehouderij. De Kamer wordt hier te zijner tijd over geïnformeerd.

Ontbossing

De leden van de PvdD-fractie merken op dat de EU streeft naar een verhoogde bijdrage van de EU aan de bescherming van de bossen in de wereld en duurzame bosbouw. Echter blijkt dat het Europese bos steeds meer onder druk staat door klimaatverandering en afname van biodiversiteit en dat jaarlijks de CO2-vastlegging in de Europese bossen geleidelijk afneemt10, omdat de bossen in een slechte conditie verkeren. Bovendien merken deze leden op dat het Europese bossenbeleid zowel inzet op CO2-vastlegging als op het gebruik van hout. Op woensdag 14 september 2022 werd zelfs voor de EU-wet voor hernieuwbare energie gestemd waarin biomassa wordt gezien als een oplossing. Kan de Minister bevestigen dat het verbranden van bomen voor energiedoeleinden juist een probleem is en geen oplossing in de klimaatcrisis? Deze leden willen de aangenomen motie van de leden Teunissen en Van Raan over bij de herziening van de RED II pleiten voor rekenen met de werkelijke uitstoot van biomassa11 in herinnering brengen. Hoe heeft de Minister uitvoering gegeven aan deze motie? Ook is er in de wet ruimte gehouden om biobrandstof, die geproduceerd is van voedselgewassen, te bestempelen als «duurzaam». Hoe past dat bij het streven om bossen beter te beschermen?

De leden van de PvdD-fractie vinden dit zeer zorgelijk omdat het verbranden van bossen klimaatverandering en biodiversiteitsverlies alleen maar verergert en versnelt en omdat voedsel niet verbrand zou moeten worden. Deze leden vinden, in het licht van de wereldwijde klimaat- en biodiversiteitscrises, dat de bescherming van Europese bossen en de soorten die daarin leven de hoogste prioriteit zouden moeten krijgen. Erkent de Minister dat Europese bossen onder druk staan? Zo nee, waarom niet? Is de Minister het met deze leden eens dat bescherming van deze bossen de hoogste prioriteit zou moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Beaamt de Minister dat het bossenbeleid tegenstrijdige doelen behelst? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat Nederland geen subsidies meer geeft aan het verbranden van bomen voor in elk geval laagwaardige toepassingen en dat hiermee onderstreept dat biomassa niet duurzaam is? Zo nee, wat is dan de reden dat het kabinet stopt met deze subsidies voor biomassa? Is de Minister het ermee eens dat het verbranden van bossen en met name natuurbossen niet duurzaam is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister bereid om in Europa op te roepen dat biomassa als niet duurzaam wordt bestempeld? Zo nee, waarom niet? Deze leden merken op dat daarnaast ook een meerderheid van het Europees Parlement tegen duurzaamheidsvereisten stemde die moeten voorkomen dat waterkrachtcentrales schade toebrengen aan vissen en ecosystemen. Kan de Minister aangeven wat de inzet van Nederland op dit punt is? Is de Minister bereid om in Europa op te roepen voor het opnemen van duurzaamheidsvereisten opdat vissterfte bij waterkrachtcentrales reduceert? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

Visserijmogelijkheden

De leden van de PvdD-fractie hebben vernomen dat in de aankomende Landbouw- en Visserijraad van gedachten gewisseld zal worden over de vangstmogelijkheden en vangsthoeveelheden voor 2023. Deze leden merken op dat de Minister de inzet voor de onderhandelingen op basis van de ontvangen wetenschappelijke adviezen van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) zal baseren. Daarnaast heeft de Minister laten weten dat Nederland voorstander is van de van de voorzorgsbenadering, maar tegen automatische reducties voor gegevensarme bestanden. Is de Minister het met deze leden eens dat het tegenstrijdig is om vóór het voorzorgsprincipe te zijn, maar tégen automatische reducties voor gegevensarme bestanden, aangezien het in strijd is met het voorzorgsprincipe om bij een kennislacune door te gaan met de activiteit waarover zorgen bestaan? Zo nee, waarom niet? Wat zal de inzet van Nederland zijn voor vangstmogelijkheden van soorten waarvoor ICES nulvangst adviseert? Is de Minister bereid om voor soorten waarover geen gegevens beschikbaar het voorzorgsprincipe leidend te laten zijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Voor bepaalde gegevens-arme bestanden werd in het kader van de voorzorgsbenadering eens in een zeker aantal jaar een automatische reductie toegepast – de zogenoemde voorzorgsbuffer (doorgaans – 20%). Het kan daarbij wel zijn dat in weerwil van de beperkte gegevens de beschikbare wetenschappelijke data over het bestand of de trend daarin, toch aangeven wordt dat deze automatische reductie niet verder noodzakelijk is. In die gevallen waar er aanvullende aanwijzingen zijn dat deze reductie niet verder noodzakelijk is, is Nederland er voorstander van dat naar die specifieke omstandigheden gekeken wordt. Onlangs heeft ICES aanpassingen gedaan in de methodiek voor gegevensarme bestanden. De werking en gevolgen van deze nieuwe methodieken worden nog nader geanalyseerd. In dit verband wil ik opmerken dat bij de wetenschappelijke adviezen voor 2023 welke tot dusver bekend zijn het advies ook wordt gevolgd. Voor wat betreft nul-vangstadviezen is het niet per sé de situatie dat er weinig data beschikbaar zijn. Het voorzorgsprincipe is overigens ingebed in alle ICES-adviezen. Van belang is dat in het geval van een nul-vangstadvies maatregelen genomen worden zodat het bestand zich kan herstellen.

De leden van de PvdD-fractie hebben tevens vernomen dat de EC afgelopen week heeft besloten om 87 zeegebieden te sluiten voor bodemberoerende visserij, na een noodoproep van wetenschappers12 vanwege de omvangrijke vernietiging van zeeleven door deze vorm van visserij. Kan de Minister aangeven voor hoe lang de sluiting zal zijn? Is de Minister het eens met de wetenschappers dat bodemberoerende visserij zeer schadelijk is voor het zeeleven en dat bodemberoerende visserij uit natuurgebieden op zee verbannen zou moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister bereid om, gelet op de herziening van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB), in Europa een oproep te doen om natuurgebieden op zee te sluiten voor bodemberoerende visserij? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om meer zeegebieden dan tot nu is afgesproken in het Noordzeeakkoord te sluiten voor bodemberoerende visserij, gezien de negatieve gevolgen van bodemberoerende visserij op het zeeleven? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Op 15 september heeft de Europese Commissie een uitvoeringsverordening (2022/1614) onder de Deep sea Regulation (2016/2336) gepubliceerd. Hierin zijn 87 gebieden opgenomen die tussen de 400 en 800 meter diep liggen langs het continentaal plat. In deze gebieden zijn zogeheten Vulnerable Marine Ecosystems (VMEs) aanwezig. De Europese Commissie is voornemens om de Implementing Act te actualiseren als wetenschappelijk advies daar aanleiding toe geeft. Op dit moment is mij niet bekend hoe lang de Commissie voornemens is deze gebieden te sluiten.

Wat betreft de bodemberoerende visserij het volgende. Deze vorm van visserij kan inderdaad schadelijk zijn voor het zeeleven, vooral in gebieden die daar gevoelig voor zijn. Bodemberoerende visserij wordt geweerd indien dit noodzakelijk is voor het beschermen van ecologisch waardevolle gebieden conform de Europese kaders. Nederland steunt net als de andere lidstaten de Europese Biodiversiteitstrategie waarin onder andere natuurbescherming centraal staat. Het is aan de lidstaten om invulling te geven aan de Biodiversiteitstrategie. Wetenschappelijke onderbouwing voor maatregelen ten behoeve van natuurbescherming is hierbij van belang.

Op dit moment houdt de Europese Commissie een publieke consultatie om input van stakeholders te krijgen op het functioneren van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Er is dus op dit moment nog geen sprake van een herziening van het GVB. Op 1 juni 2022 heb ik de Kamer geïnformeerd over de Nederlandse reactie op deze consultatie. De brief hierover die ik naar de Europese Commissie heb gestuurd zit als bijlage bij de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 13 juni 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1437).

De geldende Europese procedure voor sluitingen van visserij is de artikel 11-procedure uit het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Nederland kan voorstellen doen voor het sluiten van gebieden in de eigen Exclusieve Economische Zone, hiervoor is wel instemming nodig van lidstaten met een direct belang. Een gezamenlijk voorstel wordt vervolgens ingediend bij de Europese Commissie. Het is aan de Commissie om dergelijke voorstellen om te zetten in Europese wetgeving. Inzet van het kabinet is om deze procedure zo spoedig mogelijk te doorlopen voor de afspraken uit het Noordzeeakkoord omtrent bodemberoerende visserij. Hiertoe heeft een eerste consultatie met betrokken lidstaten begin juli plaatsgevonden. Het kabinet heeft op dit moment geen voornemen om verdergaande maatregelen te treffen dan afgesproken in het Noordzeeakkoord (15% in 2030). De doelen uit het Noordzeeakkoord tonen al een grote Nederlandse ambitie en een belangrijke stap voor de bescherming van de biodiversiteit in de Noordzee. Deze afspraken voer ik dan ook uit.

Wat vindt de Minister ervan dat in het Noordzeeoverleg positief is gereageerd op het verzoek van de visserijsector dat meervoudig ruimtegebruik van windparken (dat wil zeggen het combineren van windparken op zee met natuurbescherming) kan worden benut om meer ruimte te creëren voor de visserijsector? Ondersteunt de Minister dit? Zo ja, hoe verhoudt meervoudig ruimtegebruik zich tot de wens van het kabinet om de visserijsector te kunnen saneren op grond van ruimtelijke beperkingen, zoals bijvoorbeeld de uitbreiding van windparken en natuurgebieden?

Antwoord

Medegebruik en natuurontwikkeling in windparken zijn belangrijke onderwerpen die in het Noordzeeoverleg aan de orde komen. Daar staat het Noordzeeoverleg positief tegenover en is in lijn met het Noordzeeakkoord. Er is geen relatie met de saneringsregeling zoals deze momenteel openstaat, die onderdeel vormt van de Brexit Adjustment Reserve en tot doel heeft dat de sector zich kan aanpassen aan de situatie die is ontstaan na de Brexit. Een sanering op grond van ruimtelijke beperkingen is op dit moment niet mogelijk. Nederland heeft richting Europese Commissie aangegeven in de consultatie op het GVB (Kamerstuk 21 401-32, nr. 1437) het van belang te vinden dat het in de toekomst wel mogelijk wordt om ook te kunnen saneren vanwege ruimtelijke beperkingen. In het Noordzeeakkoord is vastgelegd dat in 2030 15% van de Noordzee gesloten zal zijn voor bodemberoerende visserij. Daarnaast ligt er een grote opgave voor de realisatie van windparken, waarbij het meervoudig ruimtegebruik op dit moment gericht is op passieve visserij en aquacultuur. De ruimte voor bodemberoerende visserij op de Noordzee zal dus afnemen.

Is het denkbaar dat het beleid om meervoudig ruimtegebruik te stimuleren de gewenste sanering van de visserijsector bemoeilijkt of vertraagt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister het eens dat dat het uitbreiden van de ruimte voor de visserijsector niet in lijn is met de visie van haar ambtsvoorganger die stelde dat de visserijsector moet krimpen omdat we niet door kunnen gaan op dezelfde manier13? Zo nee, waarom niet? Tot slot verzoeken deze leden de Minister om de Kamer actief te informeren over de inzet van het kabinet in het Noordzeeoverleg.

Antwoord

De doelgroep voor de sanering zijn de kottervissers die geraakt worden door de Brexit. Bij meervoudig ruimtegebruik gaat het op dit moment om passieve visserij en aquacultuur en niet om bodemberoerende kottervisserij. Er is geen sprake van uitbreiding van de ruimte voor de visserij, maar van medegebruik van windparken met andere vormen van visserij. Zoals ook aangegeven in de brief van 1 juli jl. (Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 210) is de inzet van het kabinet nog steeds gericht op een transitie van de vloot om daarmee toe te werken naar een duurzamere en kleinere vloot. Wat betreft de inzet van de overheid in het Noordzeeoverleg verwijs ik in deze naar het Noordzeeakkoord, waarvan de uitgangspunten ten aanzien van medegebruik nog steeds gelden.

Paling

De leden van de PvdD-fractie merken op dat Eurocommissaris Sinkevičius heeft laten weten dat er verdergaande maatregelen nodig zijn om de paling te behouden14. De Eurocommissaris wil hierover in gesprek gaan met de lidstaten tijdens de aanstaande Landbouw- en Visserijraad van 26 september. Deze leden beschouwen dit gesprek als cruciaal voor het voortbestaan van de paling, die met uitsterven wordt bedreigd. Dit omdat het Europese palingbeleid leidend is en daarom van belang voor het herstel van de paling. Eurocommissaris Sinkevičius vraagt de lidstaten nu om input met betrekking tot het nemen van verdergaande maatregelen voor het behoud van de paling. Wetenschappers roepen al jaren op dat de sterfte van de paling door menselijke toedoen tot nul moet worden gereduceerd om de soort te behouden. Daarom zou de palingvisserij moeten worden gestopt, inclusief de vangst van jonge paling (glasaal). Nederland speelt als grootste palingvisser een grote rol in de achteruitgang van de paling. Daarom vinden deze leden dat Nederland alles op alles moet zetten om te voorkomen dat de paling verder achteruit gaat. Is de Minister het met deze leden eens dat Nederland een grote verantwoordelijkheid draagt om de paling te behouden? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om deze verantwoordelijkheid te nemen en het Europese aalbeheerbeleid drastisch aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdD-fractie merken bovendien op dat uit recent onderzoek door de Wageningen Universiteit is gebleken is dat het aalbeheerplan van Nederland en van andere Europese lidstaten niet werkt15. Nederland haalt bijvoorbeeld haar doelstelling om 40 procent van de paling uit te laten trekken bij lange na niet. Momenteel is die uittrek slechts 9,4 procent. Ook toont het onderzoek aan dat het aalbestand niet herstelt; noch in Nederland, noch in Europa. Nederland staat op de tiende plek in vergelijking met Europese lidstaten als het gaat om de effectiviteit van de uitvoering van Europese aalherstelplannen, volgens vergelijkend onderzoek van Good Fish16. Deze leden vragen aan de Minister of zij bekend is met het feit dat Nederland, met een palinguittrek van 9,4 procent, ver onder het Europese doel van 40 procent ligt17. Is de Minister het met deze leden eens dat Nederland op het gebied van de bescherming van de paling (aalbeheerbeleid) slechter presteert dan veel andere Europese lidstaten? Zo nee, waarom niet? Wat is de Minister voornemens te doen om het Nederlandse aalbeheerbeleid te verbeteren? Is de Minister voornemens het advies van ICES om alle palingvisserij te staken, inclusief de vangst van glasaal, actief op te volgen en onder de aandacht te brengen in Europa, aangezien haar ambtsvoorganger stelde dat vangstmogelijkheden gebaseerd moeten worden op de wetenschappelijke adviezen van ICES18? Zo nee, waarom negeert de Minister het advies van ICES? Is de Minister verder bereid, in lijn met het ICES-advies, actief voor een Europese stop op het vangen en terugplaatsen van glasaal te pleiten? Zo nee, waarom gaat de Minister in tegen het advies van ICES?

Antwoord

De Nederlandse regering onderschrijft het belang om in een gezamenlijke aanpak met alle lidstaten in te zetten op herstel van de aalstand. Om deze reden zijn al sinds 2009 substantiële beperkingen ten aanzien van de visserij op aal ingesteld. Dit betreft een drie-maands gesloten periode voor alle aalvisserij in de belangrijkste uittrekperiode voor schieraal, een totaalverbod voor aalvisserij op de grote rivieren en een terugzetverplichting voor alle recreatief gevangen aal. Daarnaast zet Nederland in de context van de Kaderrichtlijn Water in op het wegnemen van migratiebelemmeringen en vermindering van de aalsterfte bij waterkrachtcentrales. Voor een soort met een lange levenscyclus als de aal, waarbij dieren pas na meer dan 10 jaar aan de voortplanting gaan bijdragen, is herstel een proces wat tijd vraagt. Desondanks lijkt er aanleiding om in Europees verband tot een verdere versterking van de aanpak te komen. Hier zet ik ook op in. Daarbij is het van belang dat in alle lidstaten wordt toegewerkt naar een uniforme aanpak met meetbare reductiedoelstellingen van de door menselijk handelen veroorzaakte sterfte (visserij, migratiebelemmeringen, waterkrachtcentrales). Nu zien we dat de aanpak in de verschillende landen nog teveel uiteen loopt, waarbij zelfs niet alle lidstaten een nationaal aalbeheerplan hebben opgesteld. Nederland heeft dit wel gedaan en heeft hiermee een substantiële vermindering van met name de visserijsterfte gerealiseerd (Kamerstuk 29 664, nr. 206).

De Nederlandse inzet ten aanzien van de verdere versterking van de aalaanpak is er op gericht dat alle factoren die van invloed zijn op sterfte van aal in samenhang worden opgepakt. Dat wil zeggen visserij op alle levensstadia van de aal, maar daarnaast ook migratiebelemmeringen, waterkrachtcentrales en vervuiling. Ik zal er bij de Commissie op aandringen dat zij spoedig richting geeft om hiervoor met een aanpak te komen en hierin te betrekken wat zij met de conclusies van de regionale adviescommissies wil doen. Voor deze aanpak past niet primair het instrument van de TAC- en Quotaverordening, maar is de Aalverordening het juiste instrument. Een totaalverbod op alle visserij is daarbij voor dit moment niet mijn inzet. Op de overige aspecten van uw vraagstelling zal ik op korte termijn in de beantwoording van de schriftelijke vragen van 8 september jl. over ditzelfde onderwerp nader ingaan (uw kenmerk 2022Z16508).

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022. Deze leden zijn blij met de uitgebreide aandacht rondom voedselzekerheid van de Raad en willen de Minister nog enkele punten meegeven.

De leden van de CU-fractie vragen zich af wat de stand van zaken rondom het openstellen van de saneringsregeling visserij op dit moment is. Deze leden hebben enkele weken terug de Minister uitgebreid gewezen op de zorgen en onrechtvaardige aspecten van de regeling met betrekking tot onder andere het niet compenseren van de vangstrechten.

Antwoord

De saneringsregeling is op 1 september jl. opengesteld en sindsdien zijn er ruim 45 aanvragen ingediend. Daarbij wil ik opmerken dat het enkel gaat om aanvragen, vissers kunnen op een later moment nog besluiten om alsnog niet tot sanering over te gaan. Waar de leden van de CU-fractie waarschijnlijk op doelen zijn de schriftelijke vragen van lid Grinwis over de openstelling van de saneringsregeling voor de visserij. Ik heb deze vragen ontvangen en ik zet mij in om deze zo spoedig mogelijk te beantwoorden en naar de Kamer te sturen.

De saneringsregeling gaat er vanuit dat voor het te saneren vaartuig een contingent geldt dat past bij de vangstcapaciteit van het vaartuig. Ik ben mij ervan bewust dat de saneringsregeling voor sommige ondernemers gunstiger uitpakt dan voor anderen. Ik deel niet uw mening dat hiermee sprake is van onrechtmatigheid. De saneringsregeling is bovendien een keuze en visserijondernemers zijn dus niet verplicht om hier aan mee te doen. Vaartuigen van dezelfde grootte worden gelijk behandeld omdat zij dezelfde vangstcapaciteit vertegenwoordigen. Een subsidiebedrag (mede) op basis van de contingenten is niet mogelijk. Omdat er in de laatste 4–5 jaar te weinig transacties van contingenten hebben plaatsgevonden en er dus weinig marktgegevens zijn, werd een betrouwbare waardebepaling van contingenten onmogelijk geacht. Daarnaast is het quotum van schol en tong, de belangrijkste doelsoorten, al jarenlang onderbenut. Een saneringssubsidie enkel op basis van de waarde van contingenten is dan ook niet realistisch. De Europese Commissie kan dergelijke staatssteun alleen goedkeuren als er zekerheid is dat er geen sprake is van overcompensatie. Gelet op het voorgaande kan dit niet worden vastgesteld.

Wil de Minister daarnaast scherp blijven op de aanval die Frankrijk op dit moment voorbereid op de «Fly shoot»-vismethodes, en herhaling van fouten die zijn gemaakt door Nederland bij het verbieden van de puls, voorkomen?

Antwoord

Ik kan u bevestigen dat ik hier scherp op ben. Er is nauw overleg tussen het Ministerie van LNV en het voorzitterschap ter voorbereiding op de triloog over de door het Europees Parlement voorgestelde aanpassing van het toegangsregime.

De leden van de CU-fractie zijn blij dat het voorkomen van ontbossing een steeds prominentere plek inneemt in Europa en zijn blij met het voorstel van de EC om enkel ontbossingsvrije producten toe te laten op de Europese markt. Het grootste probleem blijkt zowel binnen als buiten Europa de handhaving. Oost-Europese oerbossen uit Estland en Polen blijven op grote schaal omgehakt worden voor biomassa en er is niet tot nauwelijks handhaving op. Hoe denken de lidstaten dit hardnekkige probleem zowel binnen als buiten de grenzen van de Unie op te lossen? Wil de Minister zich inzetten voor centrale, betere handhaving en bescherming van oerbossen? Wil de Minister zich daarnaast hardmaken voor een «bij twijfel niet doen»-houding, waarbij risicovolle producten bij voorbaat worden geweerd? Is de Minister bereid om Ngo's onderdeel te laten zijn van handhaving op het kapverbod van oerbossen, omdat zij veelal degenen zijn die misstanden aan het licht hebben gebracht, in tegenstelling tot landelijke of Europese autoriteiten?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

De leden van de CU-fractie willen tot slot de Minister vragen om nogmaals druk uit te oefenen op het toelaten van kunstmestvervangers. Voedselzekerheid is een groot thema, mede als duurzaamheid, dan is het onbestaanbaar dat er geen haast wordt gemaakt met dit onderwerp door de EC.

Antwoord

Ik zal mij sterk blijven inzetten voor het verkrijgen van Europese toestemming om kunstmest te vervangen door hoogwaardige verwerkte producten uit dierlijke mest binnen de Nitraatrichtlijn. Nederland zal de toelating van kunstmestvervangers gezamenlijk met gelijkgestemde lidstaten opnieuw onder de aandacht van de Europese Commissie brengen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

Landbouwaspecten van de Richtlijn Industriële Emissies

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de voorgestelde RIE. De EC wil grote rundveehouderijen toevoegen aan de RIE. Deze leden zetten hier grote vraagtekens bij. In tegenstelling tot varkens- en pluimveebedrijven zijn rundveebedrijven vaak in meer of mindere mate grondgebonden, met weidegang, een sterke interactie tussen voederteelt, management en emissies, en klimatologische invloeden. In hoeverre past een industriële benadering van emissies daarbij? Hoe wordt bepaald wat de best beschikbare technieken zijn? Bestaat het risico dat weidegang direct dan wel indirect belemmerd wordt?

Antwoord

De Commissie heeft bij de toelichting van de herziening aangegeven dat bij de uitwerking van de operating rules rekening wordt gehouden met de aard, omvang, dichtheid en complexiteit van installaties in de veehouderij, met inbegrip van de specifieke kenmerken van rundveehouderijsystemen op basis van weidegang. Bij de totstandkoming van de operating rules zal de commissie resultaten van onderzoeken en input van experts betrekken. Het kabinet vindt het van belang dat de uitwerking van de voorstellen aansluit op de lokale praktijk van de Nederlandse veehouderij. Het kabinet zit op dit moment geen risico’s die, al dan niet indirect, de weidegang zouden kunnen belemmeren.

De leden van de SGP-fractie zijn, mede in het licht van het voorgaande, benieuwd naar het lichtere vergunningenregime voor de veehouderij dat de EC blijkens het BNC-fiche voor ogen heeft19. Kan de Minister dit nader duiden? Acht de Minister het met deze leden van belang dat de inhoud van dit vergunningenregime integraal meegenomen kan worden bij de beoordeling van de voorstellen? Wat wordt de betrokkenheid van lidstaten bij de uitwerking van het vergunningenregime?

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister concreet aan kan geven welke regels met de voorliggende RIE voor rundveebedrijven van toepassing zouden worden die afwijken van en/of aanvullend zijn ten opzichte van de huidige praktijk?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de EC de methaanuitstoot van veehouderijbedrijven mee wil nemen in de RIE, maar dat nog geen eisen worden gesteld. Wat zijn de voornemens voor de middellange termijn? Wat kan dit betekenen voor de rundveehouderij, waar methaan niet alleen vrijkomt bij de opslag van mest, maar ook bij vertering door het rundvee?

De leden van de SGP-fractie horen graag welk tijdpad de EC voor ogen heeft en hoe ver het voorstel in de politieke procedure zit. Deze leden horen ook graag wanneer de impactanalyse die het kabinet wil opstellen afgerond zal zijn.

De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om zich terughoudend op te stellen zolang de impactanalyse niet is afgerond. Is de Minister daartoe bereid?

Antwoord

Nederland heeft verduidelijkende vragen gesteld aan de Commissie over de voorstellen voor de veehouderij. Naar verwachting zal de Commissie de verplichtingen uit hoofdstuk 2 niet van toepassing laten zijn op de veehouderij (inclusief rundveehouderij) en zal er een lichter regime worden doorgevoerd in de nog op te stellen operating rules voor de veehouderij. Nederland vindt het belangrijk dat dit nader wordt verduidelijkt en dat de impact van voorstellen voor de Nederlandse veehouderij inzichtelijk wordt gemaakt. Deze impactanalyse wordt ook gedaan ten aanzien van de nieuwe voorstellen voor de rundveehouderij en de methaanuitstoot. Nederland heeft daarom aangegeven een impact assessment uit te willen voeren op de voorstellen en uitwerking van de operating rules. Op basis daarvan zal Nederland nadere inbreng leveren op de voorstellen. Daarbij is het kabinet ook bereid om inbreng te leveren op de uitwerking van een lichter regime voor de veehouderij, door het aanleveren van relevante onderzoeken. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten van het impact assessment worden geïnformeerd. (zoals ook aangekondigd bij de beantwoording vragen BNC-fiche Verordening portaal industriële emissies en BNC-fiche Herziening Richtlijn Industriële Emissies en Richtlijn Storten Afvalstoffen van 14 juni 2022) (Kamerstuk 22 112, nr. 3435).

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad en heeft daarbij nog enkele vragen.

Situatie logistiek en productie landbouwproducten Oekraïne

Het lid van de BBB-fractie is blij met de inzet om de productie en uitvoer van landbouwproducten te verbeteren. Echter uit dit lid nog steeds zorgen over de voedselzekerheid met betrekking tot de situatie in Oekraïne. In de brief van het voorzitterschap van de Raad over de marktsituatie van 12 juli jongstleden, staat de verwachting weergegeven van de toe- of afname van de productie van bepaalde producten. Met name de graanproductie neemt af ten opzichte van de voorgaande jaren. Welke gevolgen ziet de EC door deze mogelijke afname en hoe zijn ze van plan om de voedselzekerheid niet in gevaar te brengen?

Antwoord

Op de komende Raad zal de Commissie nader ingaan op de verwachtingen ten aanzien van de (graan)oogsten in de EU dit jaar. In eerdere signalen gaf de Commissie aan te verwachten dat graanoogsten door de droogte dit jaar zo’n 4% lager uitvallen dan het vijfjarig gemiddelde, maar dat de tarweoogst ongeveer gelijk blijft. De EU blijft ook met deze productie één van de grootste graanproducenten ter wereld en één van de grootste exporteurs, waarmee wordt bijgedragen aan de voedselzekerheid.

Gedachtewisseling over vangstmogelijkheden 2023

Het lid van de BBB-fractie vindt het belangrijk dat er goed gekeken wordt naar de vangstmogelijkheden voor de visserijsector. Het is van belang dat vissers zo min mogelijk worden beperkt met het vangen van vis. Gaat de Minister pleiten dat de Nederlandse vissers niet worden beperkt in hun vangstmogelijkheden en hoe is de Minister van plan dit te gaan doen?

Antwoord

Voor mijn inzet voor het vaststellen van de vangstmogelijkheden volg ik de wetenschappelijke adviezen gebaseerd op het bereiken van een maximaal duurzame oogst (MSY). Voor een uitgebreidere toelichting in deze lijn verwijs ik u naar de toelichting aan het eind van dit Schriftelijk Overleg.

Landbouwaspecten van de Richtlijn Industriële Emissies

Het lid van de BBB-fractie leest dat de RIE een van de vele voorstellen is waar boeren, in het kader van de Green Deal, mee te maken gaan krijgen. Dit is weer een extra post die wordt belast aan de boer. Het lid is van mening dat er integraal gekeken moet worden naar de opeenstapelende eisen die gesteld worden aan stalsystemen (ammoniak, fijnstof, geur, methaan, diergezondheid en -welzijn en brandveiligheid). Kan de Minister gaan kijken naar de gezamenlijke impact van alle voorstellen uit de Green Deal op de boeren en tuinders?

Het lid van de BBB-fractie vraagt welke gevolgen de verlaging van de drempelwaarde en de toevoeging van rundveehouderij aan de RIE teweegbrengen voor de Nederlandse boeren. Aangezien veel boeren al veel maatregelen hebben getroffen om emissies te verlagen, vraagt dit lid, of deze herziening op de RIE directe gevolgen heeft voor de Nederlandse boer. Kan de Minister verder toelichten welke voordelen het toevoegen van veehouderijen aan de RIE met zich meebrengt ten aanzien van het creëren van een gelijker speelveld?

Antwoord

Het kabinet brengt per voorstel dat voortvloeit uit de Green Deal o.a. in beeld wat de verwachte betekenis van het voorstel is voor het behalen van de doelen uit het coalitieakkoord, voor de lastenverzwaring en of de maatregel proportioneel wordt geacht. Het kabinet bepaalt op basis daarvan zijn positie. Ten aanzien van de RIE vindt Nederland het van belang dat naast de verwachte milieuwinst de voorstellen kunnen bijdragen aan het behalen van de stikstof- en klimaatdoelstellingen en het realiseren van een meer gelijk speelveld voor Nederlandse veehouders ten opzichte van veehouders in andere lidstaten. De voorstellen voor aanpassingen van de RIE zorgen ervoor dat er eenduidiger regels gaan gelden. Met de wijzigingen van de RIE zullen de eisen in alle landen dichter bij elkaar komen te liggen. Daarnaast gelden er in Nederland ook emissie-eisen voor bedrijven onder de drempelwaarden en voor melkrundveehouderijen. Door verlaging van de drempelwaarde en uitbreiding met melkrundveehouderijen zullen ook andere Europese landen dit soort eisen moeten uitvoeren. Dit levert milieuwinst op en draagt bij aan een gelijk speelveld voor Nederlandse veehouders ten opzichte van veehouderijbedrijven in het buitenland. Of voor melkrundveehouderijen strengere emissie-eisen nodig zijn om aan de operating rules te gaan voldoen, kan niet op voorhand gezegd worden. Dit hangt af van de uitwerking van deze operating rules. Het kabinet zal na de uitwerking van de operating rules een impactanalyse uitvoeren voor de wijzigingen en het effect op de Nederlandse situatie. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd.

Voedselzekerheid en betaalbaarheid van levensmiddelen

Het lid van de BBB-fractie wil voorkomen dat er nog een crisis komt bovenop alle crisissen die er al zijn. Dit lid hoopt daarom dat er geen voedselcrisis plaats gaat vinden in de wereld. Aangezien voedselzekerheid steeds onzekerder wordt, met name in Afrika en Azië, en dan vooral in landen waar al voedselschaarste plaatsvindt. Nederland kan zeker een bijdrage leveren aan de voedselzekerheid. Aangezien Nederland zeer geschikt is voor het efficiënt produceren van voedsel met hoge kwaliteitseisen, is het belangrijk dat dit behouden wordt.

Hoe gaat de EU ervoor zorgen dat de situatie in landen niet verslechterd en welke bijdrage kan Nederland hieraan leveren?

Antwoord

De inzet van de EU richt zich op stabiliteit en de beschikbaarheid van voedsel op lange termijn. Het versterken van de weerbaarheid van het voedselsysteem als geheel tegen grote uitdagingen als klimaatverandering en de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen, incl. biodiversiteit is prioriteit. Implementatie van de Green Deal, waaronder van Boer tot Bord- en de EU Biodiversiteitsstrategie zijn daarom cruciaal voor de voedselzekerheid op de lange termijn. De EU staat derdelanden ook bij via haar inzet in getroffen landen.

De EU zal de wereld nooit kunnen voeden, maar een duurzaam, veerkrachtig Europees voedselsysteem draagt wel bij aan een stabielere wereldmarkt. Bovendien is de EU in de positie om met haar kennis en kunde van duurzame, veerkrachtige voedselsystemen de wereld te helpen zichzelf te voeden.

Daarnaast heeft het kabinet een aantal stappen gezet met de Nederlandse respons op de huidige crisis. Zo wordt het budget voor versterking van lokale voedselsystemen in ontwikkelingslanden van jaarlijks circa 330 miljoen euro, de komende 5 jaar verhoogd met in totaal 450 miljoen euro. Via diverse multilaterale kanalen zoals World Food Program zijn bijdragen geleverd aan crisis respons. Voor nieuwe initiatieven die kunnen bijdragen aan het bestrijden van de voedselcrisis wordt een speciale faciliteit ingericht bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Daarnaast werk ik samen met de Minister voor BHOS, in lijn met de gewijzigde motie van het lid Thijssen c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1447), aan een stappenplan om bij te dragen aan een betere mondiale voedselzekerheid.

Het lid van de BBB-fractie maakt zich ook grote zorgen over de betaalbaarheid van voedsel. De betaalbaarheid van voedsel komt in het geding. Mede door de sterk stijgende voedselprijzen wordt het moeilijker voor mensen om voedsel te kopen en stijgt de druk op huishoudens met een laag inkomen, maar ook door de hoge energieprijzen en dergelijke. Dit lid is van mening dat er voor boeren en burgers een eerlijke prijs moet zijn die ervoor zorgt dat er een goed verdienmodel is en dat voedsel betaalbaar blijft. Wil de Minister ervoor pleiten dat er geen voedselproducten met lagere kwaliteitseisen worden geïmporteerd dan die van de EU om onrust in de markt te voorkomen? Wil de Minister tijdens de Landbouw- en Visserijraad bespreken hoe ervoor gezorgd gaat worden dat consumenten hun voedsel kunnen blijven betalen en dat er een eerlijk verdienmodel voor de boeren overblijft?

Antwoord

Import moet altijd voldoen aan EU-producteisen ten aanzien van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. De zorgen omtrent lagere eisen met betrekking tot productie begrijp ik, en dit is een onderwerp wat ik meermaals ter sprake heb gebracht in de Landbouw- en Visserijraad.

De Europese Commissie heeft onderzoek gedaan naar de rationale en juridische haalbaarheid van toepassen EU gezondheids- en milieu productiestandaarden op geïmporteerde producten. De inzet van autonome maatregelen moet geval per geval bekeken worden op WTO-conformiteit, de technische en economische haalbaarheid van controlemechanismen, en de daadwerkelijke impact in relatie tot het te bereiken doel. Het onderzoek geeft ook een overzicht van een aantal EU-rechtshandelingen of wetgevingsvoorstellen die worden voorbereid om productiemethoden die verband houden met dierenwelzijn of milieubescherming in te perken. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad op 13 juni jl. hebben de lidstaten aan de Commissie gevraagd daarover op regelmatige basis te rapporteren aan de Raad. Ik volg dit nauwlettend.

Het kabinet zet via verschillende fora bovendien in op het verhogen van internationale standaarden op het gebied van milieubescherming en dierenwelzijn. Dat is belangrijk omdat blijkt dat het beste resultaat behaald kan worden door tegelijk (complementair) in te zetten op acties op het multilaterale niveau, bilateraal niveau, en autonome maatregelen.

Tijdens de Landbouw- en Visserijraad zal de Commissie spreken over de productie vooruitzichten in Oekraïne en de logistieke verbindingen met de EU. De Oekraïense Minister van Landbouw zal naar verwachting aan dit agendapunt deelnemen. Met de EU wordt gestreefd de (graan)productie in Oekraïne op gang te houden waarmee de Oekraïense economie wordt gesteund en de producten voor de wereldmarkt en de EU beschikbaar blijven. Deze inzet kan, naast de veel andere factoren die van invloed zijn op de prijsontwikkeling, bijdragen aan de stabilisatie van de markten en daarmee een dempend effect hebben op de productie- en consumentenprijs van voedsel.

Gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen verminderen

De voorgestelde Verordening inzake duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (SUR) heeft een eenzijdig doel en een eenzijdige aanpak. Om een reductie van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen te bereiken, wordt een groot aantal regels opgelegd, zoals de beoordeling van de middelen met de Harmonized Risk Indicator, het voorschrijven van Integrated Pest Management werkwijzen (IPM-werkwijzen) en de wijze van advisering. Dit lid is van mening dat de transitie naar weerbare teeltsystemen en weerbare planten ook op een andere manier kan. Wil de Minister pleiten om gebruik te gaan maken van een andere aanpak met behulp van onderstaande punten?

Het lid van de BBB-fractie verzoekt de Minister de volgende standpunten mee te nemen: ten eerste, ondersteun boeren en tuinders in de transitie naar weerbare, duurzame teeltsystemen en weerbare planten. Ondernemers vragen onder andere stimulansen voor verduurzaming, toelating van moderne veredelingstechnieken. Er is geen behoefte aan nog meer administratieve regels zonder toegevoegde waarde. Ten tweede, neem in de Richtlijn laagdrempelige stimuleringsprogramma’s op, inclusief middelen beschikbaar voor programma’s zoals precisieland- en tuinbouw, biologische land- en tuinbouw, de ontwikkeling van IPM-tools voor duurzame teeltsystemen en kennisverspreidingsprogramma’s. Ten derde, neem de wettelijke barrières voor moderne veredelingstechnieken en groene middelen weg en stimuleer de toepassingen ervan. Ten vierde, ondersteun de ontwikkeling van IPM-tools en het gebruik ervan en stel hiervoor financiële middelen beschikbaar. Ten vijfde, beoordeel het gebruik van middelen op basis van de milieu-impact en niet op gebruikte kilogrammen. Ten zesde, neem in de reductiedoelen de eerder gerealiseerde vermindering van het middelengebruik mee. Als laatste, roep de EC en het Europees Parlement op om het voorbeeld van de Nederlandse overheid te volgen om samen met de agrarische sector te werken aan verduurzaming van de land- en tuinbouw op basis van een concreet plan met stimulansen en voldoende financiële middelen.

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

Afrikaanse Varkenspest

Het lid van de BBB-fractie maakt zich zorgen over de verspreiding van de AVP binnen de EU. Aangezien er in Nederland verschillende preventieve maatregelen worden getroffen om de insleep van de AVP te voorkomen, vraagt dit lid wat er op Europees niveau gebeurt om de insleep of verspreiding van varkenspest te voorkomen en met name hoe lidstaten waar besmettingen plaatsvinden omgaan met het voorkomen van verspreiding. Aangezien de AVP op enkele tientallen kilometers van de Nederlandse grens is getraceerd, vindt dit lid het belangrijk dat er zoveel mogelijk preventief moet worden gecontroleerd op de verspreiding van de AVP naar de wilde zwijnen populatie. De Minister geeft aan dat er al verschillende acties in gang zijn gezet in de provincie Overijssel, zoals het extra opzoeken van kadavers van wilde zwijnen op migratieroutes tussen Overijssel en Duitsland en de voorlichting over de risico’s van menselijk handelen bij de verspreiding van het virus, vooral met het oog op het grensverkeer. Dit lid vraagt of er verdere preventieve maatregelen getroffen kunnen worden, zodat er direct maatregelen kunnen worden getroffen om de Nederlandse en Duitse wilde zwijnen populatie van elkaar te scheiden, indien de AVP in Duitsland plotseling over gaat naar de wilde zwijnen populatie.

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 en zal op korte termijn beantwoord worden.

Derogatie

Het lid van de BBB-fractie betreurt het verlies van de derogatie van de Nitraatrichtlijn. Het verlies van de derogatie zorgt ervoor dat zeer waardevolle dierlijke mest wordt vervangen door kunstmest. Doordat er minder mest uitgereden mag worden zijn er boeren die een gedeelte van hun mest niet kwijt kunnen wat ervoor zorgt dat er dus een gedeelte van deze waardevolle meststof onbenut wordt en afgevoerd moet worden. Deze onbenutte mest kan middels REcovered Nitrogen from manURE (RENURE) worden verwerkt tot kunstmest vervanger, wat er onder andere voor zorgt dat Nederland minder afhankelijk is van de kunstmestproductie en de andere voordelen die het met zich meebrengt. Is de Minister bereid te gaan pleiten, tijdens de Landbouw- en Visserijraad, om het gebruik van deze kunstmestvervangers mogelijk te maken en dat de productie hiervan gestimuleerd wordt vanuit de EU? Hoe denkt de Minister de EC te overtuigen van het nut van RENURE?

Antwoord

Nederland zal de toelating van kunstmestvervangers gezamenlijk met gelijkgestemde lidstaten opnieuw onder de aandacht van de Europese Commissie brengen. Nederland zal wetenschappelijke informatie aandragen, afkomstig van de pilots en onderzoeksprojecten die in Nederland gelopen hebben, die aantoont dat kunstmestvervangers uit dierlijke mest even veilig en effectief zijn als kunstmestproducten.

De Minister gaf, in het commisssiedebat Mestbeleid op 13 september jongstleden, aan, dat het verkrijgen van een derogatie niet vanzelfsprekend is, ook gaf de Minister aan dat de derogatie niet is verleend door de EU, mede door de gepleegde mestfraude in Nederland, maar dat er ook andere zaken zijn waarom deze derogatie niet is verleend. Dit lid is benieuwd naar de beweegredenen van de EC voor het niet verlenen van de derogatie. Kan de Minister aangeven welke zaken de doorslag hebben gegeven voor de EC om de derogatie niet te verlenen en wat Nederland heeft gedaan en had kunnen doen om wel een verlening van derogatie te kunnen krijgen?

Antwoord

De gedetailleerde inhoud van de derogatiebeschikking is vertrouwelijk totdat de Europese Commissie de beschikking heeft vastgesteld en bekendgemaakt. Dit betekent dat ik op dit moment niet kan ingaan op de inhoud van de beschikking en de overwegingen van de Europese Commissie. Wel zal ik de Tweede Kamer zo snel als ik kan hierover verder informeren.

Informatie Nederlands standpunt visserij-onderwerpen LVR 26 september 2022

Zoals ik de Kamer in mijn brief van 15 september 2022 (Kamerstuk 21 502-32, nr. 1460) heb meegedeeld, zal de Raad een oriënterend debat voeren ter voorbereiding op de onderhandelingen dit najaar in kader van de vangstmogelijkheden 2023.

Hiertoe staan twee onderwerpen geagendeerd. Het betreft gedachtewisselingen over de «Vangstmogelijkheden voor 2023 wat betreft de bestanden gedeeld met het Verenigd Koninkrijk» en de «Jaarlijkse onderhandelingen tussen de EU en Noorwegen en die tussen de EU en de Oost-Atlantische Kuststaten (Coastal States)». Het non paper is pas op het moment van schrijven beschikbaar gekomen en wordt momenteel nog bestudeerd. De hieronder weergegeven inzet is dan ook gebaseerd op de reeds beschikbare adviezen.

Het proces voor het vaststellen van de vangstmogelijkheden is aanzienlijk veranderd als gevolg van Brexit. De onderhandelingen met het VK worden door de Commissie gevoerd op basis van een vastgesteld mandaat. De lidstaten worden zowel op technisch als op politiek niveau nauw betrokken bij de EU-inzet. De uiteindelijke resultaten worden tijdens de decemberraad door de Raad vastgesteld in de TAC- en Quotaverordening. De Commissie overlegt technische maatregelen en uitgangspunten in het bestandsbeheer in het Specialised Committee on Fisheries (SCF) onder de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst met het VK.

In het kader van de Coastal States-onderhandelingen waaraan de EU deelneemt als «contracting party» naast Noorwegen, het VK, FarOer, IJsland en Groenland (de Russische Federatie is thans uitgesloten van de onderhandelingen), wordt onderhandeld over de TAC’s (totale vangstmogelijkheden) voor makreel, blauwe wijting, Atlanto Scandian herring, en roodbaars. Hierbij wordt getracht ook een robuuste verdeelsleutel tussen de Coastal States overeen te komen. Die is er momenteel niet, waardoor het totaal aan vangsten de TAC per soort overschrijdt. De TAC wordt per soort vastgesteld en doorgaans wel conform het ICES-advies, maar als gezegd overschrijden de vangsten deze TAC’s. Dit is zorgelijk en de inzet van de EU is er op gericht om zo spoedig mogelijk een robuuste en eerlijke verdeelsleutel overeen te komen. In de EU-Noorwegen bilaterale onderhandelingen worden bestanden met elkaar geruild en toegang tot elkaars wateren besproken. Het is in deze de inzet van Nederland dat zoveel mogelijk een zuivere balans tussen de lidstaten die bestanden «inleggen» en die daarvoor bestanden «terugkrijgen» wordt bereikt.

Ten algemene is de inzet van Nederland net als in voorgaande jaren dat Nederland het wetenschappelijk advies gebaseerd op het bereiken van de Maximale duurzame oogst (MSY), volgt. Een andere inzet kan volgen uit de situatie dat onvoldoende wetenschappelijke data beschikbaar zijn voor een soort dan wel dat er een meerjarig beheerplan voor een bestand bestaat.

Hieronder licht ik de inzet toe van Nederland in de bovengenoemde gremia voor wat betreft de bestanden waarvoor reeds wetenschappelijke adviezen zijn gepubliceerd, dan wel voor die bestanden waar Nederland specifieke aandacht voor heeft.

Voor wat betreft de Noordzee-bestanden zijn door ICES de vangstadviezen voor 2023 gepubliceerd (afwijking ten opzichte van de TAC 2022): tong (– 40%), schol (+6%), tarbot/griet (– 33 respectievelijk – 30%), kabeljauw (+40%), wijting (+214 %), zeebaars (+15% ten opzichte van advies 2022) en haring (– 6%). Ik ben voornemens deze adviezen als uitgangspunt te nemen. Voor een aantal bestanden wil ik hierbij een nadere duiding toevoegen.

De verlaging van tong is aanzienlijk, te meer daar ook vorig jaar al een verlaging is doorgevoerd. Hoewel het quotum de afgelopen jaren niet volledig is opgevist, zal deze verlaging zeker niet zonder gevolgen voor de sector zijn. Mijn inzet zal er gezien het belang van duurzaam bestandsbeheer op zijn gericht het advies te volgen. Het meerjarenplan Noordzee geeft in sommige gevallen de mogelijkheid om af te wijken van het MSY-advies maar gezien het tongbestand zich in 2023 onder een grenswaarde bevindt is het niet mogelijk om daar aanspraak op te maken.

De verhoging voor wijting kende vorig jaar ook een advies in deze orde van grootte. Dat is in de trilaterale onderhandelingen met het VK en Noorwegen teruggebracht tot +25%, met als belangrijkste reden de stand van het Noordzee kabeljauw bestand en dat kabeljauw en wijting in bepaalde visserijen veel samen gevangen worden. Gezien de aanzienlijke toename in het advies voor Noordzee kabeljauw, vind ik het verantwoord in te zetten op een grotere verhoging dan gerealiseerd voor dit jaar. Daarbij neem ik een toename in dezelfde orde als de toename voor kabeljauw als uitgangspunt.

Wat betreft de zeebaars is de +15% voor mij een bovengrens gezien het bestand zich maar net boven een veilige grens («het biomassa limiet referentiepunt») bevindt en de regulering door middel van maxima per vlootsegment («metier») plaats vindt. Een evenredige verdeling tussen de verschillende metiers blijft hierbij voor mij essentieel. Daarnaast zal ik aandacht vragen voor de mogelijkheid om voor de demersale trawlers en zegens een jaarlimiet in plaats van het huidige tweemaandelijkse limiet op te nemen.

Wat betreft de Noordzee-haring is vorig jaar als uitkomst van de onderhandelingen besloten tot een éénmalige volledige gebiedsflexibiliteit van de Skagerrak-haring TAC naar de Noordzee. Dit om het Oostzee haring bestand te ontzien. Omwille van het behouden van de relatieve stabiliteit is de Nederlandse inzet dat de gebiedsflexibiliteit van het Skagerrak naar de Noordzee niet net als dit jaar volledig zal zijn en dat ingezet wordt op een bredere oplossing voor het herstel van Oostzee haring.

Ik wil daarnaast nog opmerken dat voor die bestanden waarover nog geen wetenschappelijk advies is uitgebracht en waarover ook de Pelagic Advisory Council een advies uitbrengt aan de Europese Commissie, ik ook het advies van de Pelagic Advisory Council zal beoordelen en laten meewegen in mijn uiteindelijke standpunt. Hierbij acht ik het van belang dat het advies van de PelAC een unaniem standpunt is van de daarin vertegenwoordigde sector en de NGO’s.


  1. Kamerstukken 21 501-32 en 28 973, nr. 1450.↩︎

  2. Kamerstuk 28 807, nr. 260.↩︎

  3. https://ec.europa.eu/environment/publications/proposal-revision-industrial-emissions-directive_en↩︎

  4. EFSA journal, 30 juni 2022 «Welfare of pigs on farm» (https://www.efsa.europa.eu/sites/default/files/2022–08/EFS2–7421.pdf)↩︎

  5. Handelingen II 2017/18, nr. 18, item 5↩︎

  6. Kamerstuk 22 112, nr. 3416.↩︎

  7. Raad van State, 7 september 2022 «Onzeker of emmisiearme stallen doen wat ze beloven» (https://www.raadvanstate.nl/@132885/emissiearme-stallen/)↩︎

  8. EenVandaag, 15 juni 2022 «Fabrikant had invloed op goedkeuring emissiearme stalvloer, rechter vindt die inspraak «niet juist»» (https://eenvandaag.avrotros.nl/item/fabrikant-had-invloed-op-goedkeuring-emissiearme-stalvloer-rechter-vindt-die-inspraak-niet-juist/)↩︎

  9. Kamerstuk 22 112, nr. 3444.↩︎

  10. De Volkskrant, 4 oktober 2021 «Er komt steeds meer bos bij in Europa, maar de kwaliteit is slecht» (https://www.volkskrant.nl/wetenschap/er-komt-steeds-meer-bos-bij-in-europa-maar-de-kwaliteit-is-slecht~b4dac2dc/#:~:text=De%20Rekenkamer%20raadt%20aan%20meer,CO2%20met%2028%20procent%20af)↩︎

  11. Kamerstuk 32 813, nr. 784.↩︎

  12. 12 september 2022 «Scientists call for the prohibition of all destructive fishing methods and industrial activities in Marine Protected Areas» (https://static1.squarespace.com/static/5f241700a3b9e7503c42710c/t/631e89d3ccf13830735b5ccb/1662945747951/2022-09-11+-+Scientist+statement+-+EN.pdf)↩︎

  13. Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 210.↩︎

  14. Good Fish, 7 september 2022 «Europese NGO’s op de bres voor de paling in Brussel» (https://www.goodfish.nl/europese-ngos-op-de-bres-voor-de-paling-in-brussel/)↩︎

  15. https://edepot.wur.nl/556153↩︎

  16. https://www.goodfish.nl/app/uploads/2022/09/Ranking-report_GF-june-2021–1.pdf↩︎

  17. https://edepot.wur.nl/556153↩︎

  18. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1437↩︎

  19. Kamerstuk 22 112, nr. 3416↩︎