[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2023)

Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)

Nummer: 2022D39293, datum: 2022-10-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36202-8).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36202 -8 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2023).

Onderdeel van zaak 2022Z17304:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

36 202 Belastingplan 2023

Nr. 8 VERSLAG

Vastgesteld 4 oktober 2022

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben meerdere vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2023 en vragen op welke wijze invulling is gegeven aan het vaak gedeelde voornemen om het belastingstelsel te vereenvoudigen.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze rekening is gehouden met de indicatoren van brede welvaart bij het opstellen van de Belastingplanmaatregelen. Deze leden vragen tevens op welke manier de motie Van Weyenberg1 invulling heeft gekregen bij de vormgeving van dit Pakket Belastingplan 2023 en overig fiscaal beleid van het afgelopen jaar.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog meerdere vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 2023. Zoals de Staatssecretaris heeft beloofd is dit pakket voornamelijk een codificatie van de maatregelen uit het coalitieakkoord en de koopkrachtmaatregelen voor volgend jaar. Ook zijn deze leden positief gestemd over de aanwezigheid van doelmatigheid- en doeltreffendheidbeoordelingen bij elke maatregel en de doenvermogentoets, ook al hebben deze leden nog wel enkele vragen over de inhoudelijke beoordeling.

Allereerst willen deze leden wel het punt benadrukken dat de Raad van State uitgebreid maakt in haar advies bij het Belastingplan, namelijk over de uitvoering door de Belastingdienst. De Belastingdienst staat onder grote druk en de IV-capaciteit is beperkt. De Raad van State stelt dat bij het risico op procesverstoring, afgevraagd moet worden of bij noodzaak tot overheidsingrijpen, dat dan via een fiscale maatrelen moet of beter buiten de systemen een alternatief gevonden kan worden. Zeker als dit een beperkt aantal mensen aangaat. De leden van de CDA-fractie vragen de regering graag te reflecteren op waar de regering ruimte ziet om maatregelen uit dit Belastingplanpakket die de processen verstoren vorm te geven buiten de fiscaliteit en wat de voor- en nadelen daarvan zijn.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2023 en hebben er nog de nodige vragen over.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2023 en hebben nog meerdere vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Belastingplan. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 2023. Deze leden hebben hierover diverse vragen.

Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 2023 en heeft hieromtrent nog enkele vragen.

1. Inleiding

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven met welke inflatiecijfers de regering rekent voor 2022 en 2023 en in hoeverre deze cijfers zich verhouden tot de meest actuele cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (HICP september 2022: 17,1 procent)?

Kan de regering aangeven wat de gevolgen van de (nog verder) gestegen inflatie betekent voor het gepresenteerde beleid, zoals uiteengezet in het wetsvoorstel Belastingplan 2023, de in het Belastingplan 2023 gepresenteerde cijfers (ontvangsten/uitgaven) en de koopkracht van huishoudens? Kan de regering hierbij tevens aan de leden van de PVV-fractie aangeven wat nog gewijzigd zal worden middels nota’s van wijziging?

Deze leden constateren dat inflatie veelal wordt gedreven door stijgende energieprijzen en indirect stijgende prijzen voor levensmiddelen. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom er niet is gekozen om een btw-nultarief toe te passen op levensmiddelen om de koopkracht op peil te houden?

Onder Arbeid en inkomen merkt de regering op dat het op peil houden van de koopkracht een belangrijk onderdeel vormt van het wetsvoorstel Belastingplan 2023.

Voorts merkt de regering onder Vereenvoudiging op dat door afschaffing van de IACK de effectieve marginale belastingdruk meer in lijn komt te liggen met de marginale belastingdruk vanuit de tarieven.

Onder 3. Inkomensbeleid merkt de regering op dat structureel koopkrachtherstel primair door loonstijging gerealiseerd zal moeten worden.

Kan de regering mede in het licht van deze uitspraken aan de leden van de PVV-fractie nader toelichten waarom de effectieve marginale druk in 2023 kan oplopen tot 87 procent (over elke extra verdiende euro) en wat de gevolgen daarvan zijn op de koopkracht van huishoudens? Kan de regering hierbij tevens uitgebreid en gedetailleerd ingaan op de (voor)genomen maatregelen (en in welke mate) die de marginale druk verhogen dan wel verlagen, welke (maximale) marginale druk bij welk inkomen de regering nog acceptabel acht, bij welke marginale druk de bereidheid tot meer werken af dan wel toeneemt en in hoeverre de gepresenteerde marginale druk zich verhoudt tot de ambitie van de regering om inkomen uit arbeid lager te belasten?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om een overzicht te verstrekken van de fiscale regelingen waaraan de Belastingdienst de meeste tijd of fte’s kwijt is, ofwel de meest complexe regelingen. De regering heeft dit een aantal jaren geleden ook verstrekt en deze leden ontvangen graag een bijgewerkt overzicht hiervan.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het Belastingplan 2023. In zijn algemeenheid delen deze leden de doelen die nagestreefd worden zoals de vereenvoudiging van het belastingstelsel, het stimuleren van gezondheid, meer nadruk op klimaat en de balans tussen vermogen en wonen. Ondanks de druk die staat op de uitvoering is het volgens deze leden belangrijk om, daar waar mogelijk, stappen te zetten om tot een eerlijker en evenwichtiger stelsel te komen. Deze leden zijn dan ook teleurgesteld dat de regering niet kiest voor een fundamentelere stelselherziening waarbij de lasten op kapitaal worden verhoogd en de lasten op arbeid worden verlaagd. Deze leden maken zich zorgen over de marginale druk voor werkenden. Deze leden constateren dat in het Belastingplan maatregelen worden genomen die juist meer druk leggen op de uitvoering zonder dat ze bijdragen aan een van de genoemde doelen en dat relatief eenvoudige (tarief)aanpassingen niet worden gedaan die juist een betekenisvolle bijdrage zouden kunnen leveren aan deze doelen. Deze leden hebben dan ook een aantal vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie missen het wetsvoorstel tot afschaffen van de verhuurderheffing. Waarom is deze niet meegenomen in het Belastingplan? Wanneer kan dit wetsvoorstel wel worden verwacht?

Kan de regering aangeven hoeveel definitieve investeringsverklaringen afgegeven door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) toch niet in mindering kunnen worden gebracht op de aangifte verhuurderheffing 2022, omdat de corporaties meer heffingsvermindering hebben dan te betalen verhuurderheffing of omdat de beschikking van de RVO pas na 30 september 2022 is afgegeven? In eerdere jaren konden definitieve investeringsverklaringen van na 30 september in het daaropvolgende jaar worden meegenomen in de Regeling Vermindering Verhuurderheffing (RVV) (staat ook als zodanig in de wet), maar omdat die mogelijkheid met de afschaffing van de verhuurderheffing niet meer bestaat en corporaties er wel recht op hebben tot 31 december 2022 vragen deze leden of de regering bereid is om deze verklaringen alsnog toe te staan, zodat ook de woningen die na 30 september, maar voor 1 januari vallen, betrokken kunnen worden bij de regeling heffingsvermindering die bij de verhuurderheffing hoort? De verhuurderheffing loopt immers door tot en met 31 december 2022, en daarmee de RVV ook.

De leden van de PvdA-fractie hebben ook vragen over de omzetbelasting. Is de regering bekend met de Europese mogelijkheid om de voortbrengings- en renovatie uitgaven van sociale huisvesting volledig tegen het verlaagde btw-tarief te belasten (lid 10, bijlage III van de btw-richtlijn)? Waarom is deze mogelijkheid niet in de Nederlandse wetgeving opgenomen? Is de regering van mening dat in Bijlage 5 (Beleidsruimte btw-tarievenrichtlijn behorend bij Fiscale beleids- en uitvoeringsagenda) behorend bij de brief van 3 juni 20222 de indruk wordt gewekt dat het verlaagde tarief bij sociale huisvesting wel is geïmplementeerd, terwijl deze maatregel slechts voor een paar werkzaamheden in Tabel I van de Wet OB 1968 is opgenomen? Is de regering van mening dat het budgettaire effect van het toepassen van het verlaagde tarief bij het voortbrengen van sociale huisvesting volledig wordt gecompenseerd door de hoge ambities die in de Nationale Prestatieafspraken (NPA) zijn afgesproken?

Uit de inleiding ontstaat het beeld dat het doel van de voorgestelde wijzigingen voornamelijk is om koopkrachtsteun te bieden in 2023, zo merken de leden van de GroenLinks-fractie op. Ziet de regering dat ook zo?

Een ander doel dat genoemd wordt is vereenvoudiging. De maatregelen om dit doel te bereiken komen op de leden van de GroenLinks-fractie nogal mager over. Kan de regering aangeven of er nog meer vereenvoudigingsmaatregelen zijn overwogen, en waarom er niet meer dit soort maatregelen in het Belastingplan terecht zijn gekomen?

De leden van de GroenLinks-fractie merken voorts op dat in de inleiding, noch in de rest van de memorie van toelichting verwezen wordt naar een toekomstige grootschalige belastinghervorming. Deze leden zijn zich ervan bewust dat een dergelijke hervorming op dit moment niet uitvoerbaar is door de Belastingdienst, maar zij zijn van mening dat deze hervorming dient plaats te vinden zodra dat wel mogelijk is. Daartoe is het van belang dat vooruit gekeken wordt en voorbereidingen worden getroffen. Kan de regering daarom toelichten welke stappen volgend jaar genomen worden in het kader van een grootschalige hervorming, en welke maatregelen uit het Belastingplan gezien kunnen worden als stappen richting een toekomstig stelsel? Kan de regering daarnaast aangeven wanneer de regering met een ontwerp komt voor een nieuw stelsel en welke doelen en eisen zij daarvoor stelt?

Het lid Omtzigt is van mening dat de vormgeving van verschillende overgangsregimes niet altijd even eenduidig is en vreest voor ongewenste en onrechtvaardige gevolgen. De gevolgen van de plannen gaan gepaard met aanzienlijke inkomenseffecten. Het lid Omtzigt vraagt de regering of deze allemaal beoogd en tevens in alle gevallen redelijk zijn.

Het lid Omtzigt constateert dat voorgestelde plannen gepaard gaan met een aanzienlijke lastenverschuiving ten nadele van de mkb-ondernemer en vraagt of er rekening is gehouden met de mogelijk negatieve effecten op de inflatie in het geval waarin de lastenverzwaring wordt doorberekend aan de consument.

Wil de regering de cijfers actualiseren over inkomensbeeld naar aanleiding van de fors hogere inflatie? Welke gevolgen heeft dat voor de koopkracht en armoede voorspelling van het komend jaar vraagt het lid Omtzigt. Graag ziet dit lid herberekeningen daarvan.

Het lid Omtzigt is wat in verwarring over wat er allemaal met de energiebelastingen gebeurt. Kan de regering in een heldere tabel aangeven wat de energiebelastingen betreffen (op brandstoffen, op elektriciteit, de heffingskorting en de btw-percentages) in 2022, in 2023 volgens het oorspronkelijke Belastingplan en volgens het aangepast Belastingplan? Kan de regering een paar voorbeelden uitwerken over de hieronder beschreven huishoudens en wat zij in 2022 en 2023 betalen voor energie onder elk van de drie regimes?

Huishouden 1: 1.000 kubieke meter gas en 2.000 kwH elektriciteit;

Huishouden 2: 2.500 kubieke meter gas en 4.000 kWH elektra;

Huishouden 3: 0 kubieke meter gas en 8.000 kWh; en

Huishouden 4: 1.000 kubieke meter gas en 7.000 elektra (chronisch zieken met veel apparaten).

De gasprijs bedraagt in de voorbeelden 2,50 euro en elektriciteit 1,00 euro.

2. Opzet algemeen deel

3. Inkomensbeleid

De leden van de VVD-fractie hebben, met zorg, kennisgenomen van het bijgevoegde tabel met de marginale druk van eenverdiener met kinderen over 2022 en 2023. Deze leden vragen of dezelfde overzichten gegeven kunnen worden van eenverdieners zonder kinderen, tweeverdieners met en zonder kinderen etc.

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de arbeid van de directeur-grootaandeelhouder (DGA) door middel van de gebruikelijk loonregeling al gelijk wordt belast als de arbeid van de werknemer? En dat het kapitaalsinkomen van de DGA wordt belast via de vennootschapsbelasting (Vpb) en box 2? Zo ja, waarom meent de regering dat het kapitaalsinkomen van de DGA gelijk moet worden belast als de arbeid van een werknemer? Wordt daarmee het kapitaalinkomen van ondernemers niet veel zwaarder belast dan het kapitaalinkomen van andere belastingplichtigen via box 3? Welk effect heeft het zwaar belasten van kapitaal op de economie? Bestaat er een kans dat kapitaal (bijvoorbeeld via investeringen) wegvloeit naar het buitenland?

Voorts vragen deze leden de regering of het klopt dat de zelfstandigenaftrek en mkb-winstvrijstelling juist mede zijn ontworpen om deels tegemoet te komen aan het feit dat het winstinkomen van de zelfstandig inkomstenbelasting-ondernemer (IB-ondernemer) ook een kapitaalscomponent bevat.

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van werken lonender maken. Deze leden vragen de regering een overzicht te geven van de ontwikkeling van de lastendruk op arbeid (in box 1) in de kabinetten Rutte I-IV.

De leden van de CDA-fractie lezen in het inkomensbeleid meerdere ontwikkelingen. De regering herstelt de koopkracht volgend jaar voornamelijk met maatregelen voor de meest kwetsbare huishoudens, waaronder met de huur- en zorgtoeslag. Structureel herstel moet in de ogen van deze leden echter uit loonstijgingen komen. Deze leden begrijpen de maatregelen in de toeslagen erg goed, maar maken zich druk over de steilere afbouw van de tegemoetkomingen, waardoor de marginale druk stijgt. Zij zijn blij met de verlaging van de inkomstenbelasting, maar die kan weinig repareren aan de hogere marginale druk. Natuurlijk begrijpen deze leden wel dat de meeste maatregelen incidenteel zijn en dat de effecten zich voornamelijk volgend jaar voordoen. Zou de regering een overzicht van de marginale druk effecten van de maatregelen in het Pakket Belastingplan kunnen geven voor de jaren na 2024? De bijgevoegde tabel laat alleen de effecten zien voor 2022 en 2023. Zou de regering een doorkijk willen geven welke stappen de regering in de komende jaren voornemens is te zetten om werken meer te laten lonen?

Deze leden constateren dat er meerdere maatregelen worden genomen die effect hebben op het mkb en de leden van de CDA-fractie vragen de regering wat onderaan de streep voor mkb-ers de balans is die deze leden kunnen opmaken. Zij vragen de regering daarom deze overzichtelijk onder elkaar te zetten en daarbij aan te geven wat positieve en negatieve effecten van de maatregelen voor mkb-bedrijven zijn.

De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat er een koopkrachtpakket voor volgend jaar ligt, maar maken zich enige zorgen over de laatste maanden van dit jaar waarin mensen het ook al moeilijk hebben en zijn op zoek naar wat wel kan. Zo zijn deze leden benieuwd of het mogelijk is dat werkgevers dit jaar werknemers alvast renteloos een bedrag lenen als voorschot op de extra ruimte binnen de werkkostenregeling (WKR) die per volgend jaar wordt gecreëerd. Zou dat bijvoorbeeld middels een goedkeurend besluit kunnen?

De leden van de PvdA-fractie maken zich al langere tijd zorgen over de koopkracht van huishoudens in het licht van sterk stijgende prijzen. Het is verstandig dat maatregelen worden genomen om de klap voor de meest kwetsbare huishoudens zo veel mogelijk op te vangen. Deze leden merken op dat door de recente ontwikkelingen en de aanpassing van de koopkrachtplannen van de regering de meegeleverde CPB-analyses over koopkracht niet meer actueel zijn. Deze leden vragen of de regering bij de komende nota’s van wijziging over het gehele pakket ook een nieuwe analyse wil maken over de koopkrachteffecten.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met het voornemen van de regering om de inkomstenbelasting voor mensen met lage inkomens en lage middeninkomens te verlagen. Deze leden vragen de regering om toe te lichten waarom hierbij is gekozen voor de arbeidskorting. De arbeidskorting heeft immers ook enkele nadelen: uitkeringsgerechtigden (zoals mensen die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen) profiteren hier bijvoorbeeld niet van en de verhoging van de arbeidskorting leidt tot een flink hogere marginale druk voor mensen met een inkomen net boven modaal. Hoe kijkt de regering tegen deze nadelen aan? Zijn ook andere vormen van verlaging van de inkomstenbelasting overwogen, en wat is de doorslaggevende factor geweest bij de keuze voor de arbeidskorting?

De leden van de GroenLinks-fractie merken verder op dat veel instrumenten die bedoeld zijn voor inkomensondersteuning, zoals toeslagen, gebruik maken van het bruto inkomen voor een inkomenstoets. Hoewel deze leden de logica hiervan inzien, zien zij ook dat hierbij geen rekening wordt gehouden met het effect van de arbeidskorting, dat door de nu voorgestelde maatregelen vergroot wordt. Daardoor kan het voorkomen dat sommige uitkeringsgerechtigden die niet in staat zijn om te werken géén toeslagen ontvangen omdat hun bruto inkomen net te hoog is, terwijl een werknemer met een lager bruto inkomen die toeslagen wel ontvangt, maar een juist substantieel hoger netto inkomen heeft. Wat vindt de regering van dit verschil? Deelt de regering de mening van de leden van de GroenLinks-fractie dat dit een voorbeeld is van hoe de grote complexiteit in ons belastingstelsel leidt tot willekeur in uitkomsten?

Het is de leden van de GroenLinks-fractie overigens opgevallen dat in de koopkrachtbrief van 20 september3 een bedrag van 2,4 miljard euro genoemd wordt voor de verhoging van de arbeidskorting uit het coalitieakkoord (tabel 2). Waar komt dit bedrag vandaan? Waarom is dit bedrag lager dan de 3 miljard euro in het Belastingplan?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn voorstanders van het koopkrachtpakket dat door de regering is aangekondigd. Deze leden zijn van mening dat een de aangekondigde verhoging van de toeslagen een gerichte manier is om groepen die het financieel moeilijk hebben tegemoet te komen. Deze leden onderkennen voorts dat het verhogen van de toeslagen mede als resultante heeft dat de marginale druk toeneemt. In dat licht merken zij op dat uit de tabellen met de marginale druk voor eenverdieners volgt dat de marginale druk op de inkomenssprong tussen 30.000 en 50.000 euro met ongeveer acht procentpunt stijgt, van 72 naar 80 procent. Vindt de regering deze stijging, los van de specifieke reden hiervoor bij dit pakket, met deze leden een onwenselijke ontwikkeling? Welke ambities heeft de regering om de marginale druk de komende jaren niet te laten toenemen, maar te laten afnemen?

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen bij het voorgestelde inkomensbeleid. Een groot deel daarvan komt ter sprake bij de behandeling van de afzonderlijke voorstellen. Enkele aspecten willen deze leden er vooraf uitlichten, waaronder de fiscale behandeling van eenverdieners en de enorme verhoging van de belastingkorting, zoals de arbeidskorting. Klopt het dat een tweeverdienersgezin met kinderen onder de twaalf jaar en een inkomen van 40.000 euro totaal 661 euro inkomstenbelasting betaalt en een eenverdienersgezin met dezelfde kenmerken 7.862 euro inkomstenbelasting betaalt? Waarom kiest de regering ervoor om de kloof tussen een- en tweeverdieners zo ver te laten oplopen? Hoe zijn deze keuzes van de regering te rijmen met de conclusies en aanbevelingen van de Commissie Draagkracht? Hoe ziet de regering de voorgestelde plannen in relatie tot het rapport «Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden» van september 2019? Deze leden wijzen er ook op dat in dat rapport wordt aangegeven dat de grootste verschillen in marginale druk ontstaan door heffingskortingen en toeslagen. De regering stelt een verhoging van beide voor. Waarom kiest de regering daar voor? Door de keuzes van de regering stijgt de hoogste marginale druk van een eenverdiener naar 87 procent. Waarom is niet gekozen voor een verlaging van de marginale druk? Staat de regering open voor voorstellen om de kloof tussen een- en tweeverdieners te verlagen en die ook de marginale druk verlagen?

De leden van de SGP-fractie vragen daarnaast waarom de regering niet heeft gekozen voor een sterkere daling van het tarief in de eerste schijf in de inkomensbelasting in plaats van een verhoging van de arbeidskorting.

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat er een grondige herziening van het belastingstelsel nodig is, omdat het huidige stelsel in de loop van de tijd grote nadelen heeft gekregen. Zo is de marginale druk vaak hoog, is het stelsel bijzonder ingewikkeld gemaakt, is de kloof tussen een- en tweeverdieners extreem hoog geworden, leidt meer werken nauwelijks tot meer loon en worden er voortdurend maatregelen genomen dan wel voorgesteld die de problemen verergeren. Kan de regering hierop reflecteren? Is de regering met deze leden van mening dat een grondige herziening noodzakelijk is?

4. Algemene toelichting maatregelen in wetsvoorstel Belastingplan 2023

4.1 Box 3

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vraag. Stel dat in 2023, net als in 2022, de aandelenkoersen over de gehele linie fors blijven dalen. Verwacht de regering dan dat burgers, conform het Kerstarrest, massaal bezwaar zullen indienen tegen hun aangifte inkomstenbelasting ten aanzien van hun aandelenportefeuille, aangezien daarvoor forfaitair immers nog steeds een positief rendement wordt verondersteld en deze buiten de «spaarvariant» vallen? Wat zou hiervan de budgettaire impact zijn? Wat zijn de verwachtingen hierbij ten aanzien van andere vermogenscategorieën (dus niet zijnde spaargeld en aandelen)? Hoe anticipeert de regering hier op?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan aangeven wat de gevolgen zijn van de aanpassingen in box 3 voor het pensioenvermogen dat ondernemers hebben opgebouwd en na staking van de onderneming wordt belast in box 3. Klopt het dat dit pensioenvermogen van ondernemers wordt geraakt door de verhoging van het box 3-tarief en dat daarvoor geen uitzondering of bescherming geldt?

Is het technisch mogelijk een drempelwaarde in te bouwen voor ondernemerspensioen in box 3?

De leden van de D66-fractie vragen hoe groot de groep belastingplichtigen is die na het verhogen van het heffingvrije vermogen géén belasting betaalt in box 3. Hoe groot is de groep belastingplichtigen in box 3 die wel een vermogen heeft dat meer is dan 57.000 euro (of samen met partner 114.000 euro)? Deze leden vragen de regering tevens wat het effect zou zijn van een gedifferentieerd tarief in box 3, bijvoorbeeld een extra tarief vanaf een miljoen euro vermogen van 40 procent. Wat is de budgettaire opbrengst van een dergelijk extra tarief, en wat zouden de gedragseffecten kunnen zijn? De leden van de D66-fractie vragen hoeveel inkomen uit vermogen een belastingplichtige gemiddeld heeft met een vermogen van één miljoen euro en hoeveel gemiddeld met een vermogen van twee miljoen euro. De leden van de D66-fractie vragen of er meer box 3-opbrengsten worden verwacht als gevolg van de invoering van de Wet excessief lenen. De leden van de D66-fractie vragen de regering voorts of het klopt dat een vlakke vermogensheffing volgens de Hoge Raad wel naast een heffing over daadwerkelijk rendement zou kunnen bestaan. De leden van de D66-fractie vragen verder of het haalbaar zou zijn om per 2026 een miljonairstax in te voeren waarbij wordt aangesloten bij de grondslag zoals nu in box 3 wordt gehanteerd.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het tarief in box 3 wordt verhoogd en dat het drempelbedrag voor vrijstelling ook wordt verhoogd. Kan de regering aangeven wat de onderbouwing is voor de verhoging van het drempelbedrag naar 57.000 euro? Ook vragen deze leden hoe de box 3 verhoging zich verhoudt tot de box 2 verhoging. Zit daar nog een verband tussen? Maken de gekozen tarieven, ook in combinatie met andere maatregelen, het voor belastingplichtigen nog interessant van de ene naar de andere box te bewegen? Hoe wordt met dit tarief de belastingdruk op arbeid en vermogen meer in balans gebracht? De verhoging van box 3 is in de ogen van deze leden vele malen lager dan de verlaging van lasten op arbeid, die ook op andere wijze wordt bekostigd.

De leden van de SP-fractie merken op dat kapitaalinkomen fors lager wordt belast dan inkomen uit arbeid. Is de regering het met deze leden eens dat dit eigenlijk op zijn minst even zwaar zou moeten worden belast? Waarom gaat het tarief in box 3 niet naar het niveau van de eerste schijf inkomstenbelasting?

De leden van de SP-fractie vragen de regering te onderzoeken welke invloed de maatregelen in box 2 en 3 hebben op de ongelijke verdeling van vermogen in Nederland. Denkt de regering echt dat de voorstellen ertoe zullen leiden dat de top één procent een kleiner aandeel van het totale vermogen zal bezitten? Zo ja, kan dit worden toegelicht?

De leden van de PvdA-fractie zijn al geruimere tijd kritisch op de relatief lage belasting die geheven wordt over vermogen. Met de huidige hersteloperatie box 3 is een aanzienlijk bedrag gemoeid dat voor een groot deel terecht komt bij vermogenden. Deze leden hadden graag gezien dat het tarief van box 3 dusdanig zou worden verhoogd om een grotere bijdrage te leveren aan de financiële opgave. Waarom wordt niet gekozen voor een grotere tariefstap zodat belasting in box 3 meer in lijn komt met de belasting in box 1?

Op basis van welke informatie wordt de vrijstelling verhoogd naar 57.000 euro? Hoe verhoudt de verhoogde vrijstelling zich met het mediaan vermogen dat wordt aangehouden in box 3? Welke inkomensdecielen worden het meest geholpen door de verhoging van de vrijstelling? Deze leden zijn van mening dat bij toekomstige dekkingsopgaven gekeken wordt naar de disbalans tussen de belasting op arbeid en vermogen. Welke belastingdruk heeft de regering voor ogen als einddoel binnen de verschillende boxen? Wat is de visie van de regering op de tarieven die binnen box 3 moeten gelden aan het eind van de kabinetsperiode en waarom? Neemt de regering daar het advies van de Werkgroep IBO Vermogensverdeling ter harte?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het box 3-tarief stapsgewijs wordt verhoogd. Kan de regering toelichten waarom gekozen is voor een stapsgewijze verhoging van het box 3-tarief naar 34 procent, en niet voor een directe verhoging met drie procentpunt? Klopt het dat de opbrengst van deze verhoging van het tarief niet voldoende is om te compenseren voor de derving die plaatsvindt door invoering van de Overbruggingswet box 3? Betekent dat dat de belastingopbrengst uit box 3 in 2023 lager zal zijn dan in 2022? Is de regering het eens met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat dit een onwenselijke ontwikkeling is?

Deze leden lezen dat de tariefsverhoging «een verlaging van de belastingdruk in box 1» mogelijk maakt. Kan de regering bevestigen dat deze bewering niet klopt voor de jaren waarin de Overbruggingswet box 3 geldt, aangezien de Overbruggingswet tot een grotere derving leidt dan de opbrengst van de tariefsverhoging?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het huidige tarief in box 3 met een procentpunt per jaar wordt verhoogd naar 34 procent in 2025 en tevens dat het heffingsvrije vermogen wordt verhoogd van 50.650 euro naar 57.000 euro, waarvan het dubbele voor partners. Deze leden vragen hoe het begrip heffingsvrij vermogen zich verhoudt tot het nieuwe box 3-stelstel en de overgangswetgeving. In de huidige situatie betalen belastingplichtigen vermogensbelasting op het gemiddelde rendement in een vermogenscategorie. Op welke manier wordt de heffingsvrije voet hierin verwerkt?

Verder stellen deze leden vast dat het rendement nihil is voor spaarders, wat betekent dat het heffingsvrije vermogen kleine spaarders niet in dezelfde mate compenseert als binnen het oude stelsel. Daar werd de kleine spaarder immers beschermd tegen de forfaitaire vermogensbelasting die, door de lage rentestanden, fors hoger lag dan het effectieve vermogensrendement. Wat is indachtig het nieuwe box 3 stelsel en de overgangswetgeving de inhoudelijke onderbouwing voor een dergelijk heffingsvrij vermogen? Wat zou de budgettaire opbrengst zijn bij een verlaging van het heffingsvrij vermogen, in stappen van 10.000 euro? Wat zou een lager heffingsvrij vermogen betekenen voor de uitvoeringslast?

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de heffing in box 3. Boten en schepen, waaronder jachten, vallen vrijwel altijd onder de vrijstellingen van box 3. Wat is precies de ratio daarvan? De leden van de SGP-fractie merken daarbij op dat een tweede huis wel in box 3 valt, en dat sommige belastingplichtigen een boot of schip als «tweede huis» inzetten. De leden van deze vragen vernemen graag van de regering hoe de regering dit ziet. Wat zou de geschatte opbrengst zijn indien deze bezittingen ook in box 3 belast worden? Is dit uitvoeringstechnisch mogelijk?

Het lid Omtzigt verwacht doordat mensen die geen bezwaar hebben gemaakt achter het net vissen ten aanzien van de compensatie, belastingplichtigen in de komende jaren massaal in bezwaar gaan ter behoud van rechten met een enorme druk op de Belastingdienst als gevolg. Het lid Omtzigt vraagt hoe de regering dit risico inschat en wat de eventuele gevolgen van de verwezenlijking van dat risico zijn.

Het lid Omtzigt constateert dat de regering met het huidige stelsel de beoordelingsvrijheid heeft overgeschreden en ziet dat de regering met de gekozen systematiek van het herstel en overgangsregime opnieuw de grenzen van de beoordelingsvrijheid opzoekt. 4 Het lid Omtzigt vraagt hoe de regering de eigen beoordelingsruimte inschat en waarom de regering meent dat de wetsvoorstellen omtrent box 3 niet strijdig zijn met het Kerstarrest.

Het lid Omtzigt zou nog een keer van de regering willen weten waarom niet bezwaarmakers niet gecompenseerd worden. In het verlengde daarvan vraagt dit lid de regering of alle stukken die beschikbaar waren als advies aan de regering over box 3 de afgelopen tien jaar openbaar gemaakt kunnen worden en ontvangt daar graag een overzicht van.

4.2 Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding

De leden van de D66-fractie lezen dat differentiatie naar vervoerswijze (modaliteit) de complexiteit sterk verhoogd. Deze leden hebben begrip voor deze argumentatie. Desalniettemin onderstrepen deze leden de wenselijkheid van een dergelijke differentiatie. Zijn er andere (Europese) landen bekend bij de regering waar dit wél het geval is? Is het denkbaar op termijn te differentiëren naar emissie van de vervoerswijze? In het doorvoeren van het principe de vervuiler betaalt is het wat de leden van de D66-fractie betreft wenselijk naar een dergelijk systeem toe te bewegen. Kan de regering dit onderzoeken of betrekken bij de beschreven evaluatie van de onbelaste reiskostenvergoeding? Kan de regering daarbij meenemen hoe het mijden en spreiden van zakelijke reizen hierin kan worden meegenomen? Deze leden achten dit wenselijk gezien de extreme drukte in Nederlandse spitsen. Zijn er andere (Europese) landen bekend bij de regering waar mijdings- en spreidingsgedrag is meegenomen in de reiskostenvergoedingsregeling?

De leden van de D66-fractie merken op dat de kosten voor openbaar vervoer ook onbelast aan een werknemer verstrekt mogen worden. De lockdowns zijn gelukkig voor nu verleden tijd, maar de leden van de D66-fractie constateren alsnog dat werknemers er vaker dan voorheen voor kiezen om vanuit huis te werken. Hoe vaak moet een werknemer gebruik maken van woon-werkverkeer om een onbelaste verstrekking van een OV-abonnement te rechtvaardigen? Hoe is het gesteld met de handhaving van de Belastingdienst op dit dossier? De leden van de D66-fractie zijn van mening dat ruimhartig moet worden omgegaan met deze vrijstelling. Deze leden vragen de regering te reflecteren op de wenselijkheid van strenge handhaving. Zij vragen de regering hierbij een vergelijking te maken tussen het gebruikmaken van een leaseauto en een ov-vrij-reizenabonnement, voor werk en voor privékilometers.

De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat de onbelaste reiskostenvergoeding wordt verhoogd, aangezien de 0,19 euro al sinds 2006 niet meer is aangepast, maar de daadwerkelijke reiskosten wel degelijk zijn gestegen. Deze leden vragen de regering waarop de stijgingen naar 0,21 euro en 0,22 euro zijn gebaseerd? Is dit gelinkt aan de cijfers van het CBS, of gebaseerd op het rapport van Motivaction? En hoe recent zijn deze cijfers? Of heeft de regering deze stijgingen anders bepaald? Overigens lezen de leden ook dat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de reiskostenvergoeding in 2023 worden geëvalueerd. Deze leden vragen de regering wanneer de regeling voor het laatst is geëvalueerd en wat toe het oordeel was over de effectiviteit ervan. Ook zijn deze leden benieuwd of een negatieve evaluatie ertoe zou kunnen leiden dat de aanpassingen in 2023 en 2024 weer worden teruggedraaid.

De leden van de SP-fractie onderschrijven dat mobiliteitskosten in algemene zin sterk zijn gestegen. Deze leden steunen het voornemen om de onbelaste vergoeding per 1 januari 2023 te verhogen gezien de hoge kosten die reizen per openbaar vervoer met zich meebrengt, evenals de gestegen kosten die automobilisten ondervinden. Deze leden vragen de regering waarom er niet voor wordt gekozen om het openbaar vervoer betaalbaarder te maken met aanvullende maatregelen? Het Nederlandse OV-netwerk behoort tot de duurste in Europa en kampt met ernstig reizigersverlies als gevolg van corona. Momenteel nemen de files weer in hoog tempo toe, doordat reizigers nog niet in de recordgetalen van voor corona de weg naar het OV weten te vinden.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen de wens om de onbelaste reiskostenvergoeding meer in lijn te brengen met werkelijk gemaakte kosten, zeker gezien de huidige prijsstijgingen. Deze leden vragen of de huidige verhoging genoeg is om tegemoet te komen aan de daadwerkelijk gemaakte kosten. Is dit niet een druppel op een gloeiende plaat?

De leden van de GroenLinks-fractie snappen de beslissing om de onbelaste reiskostenvergoeding te verhogen. Deze leden vragen wel wat de gevolgen hiervan zijn voor de keuze voor een al dan niet langere woon-werkafstand en voor de keuze tussen auto en openbaar vervoer om die afstand af te leggen. Kan de regering deze (verwachte) gevolgen kwantificeren?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden de verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding een goede zaak. Wel hebben deze leden een vraag over de budgettaire derving ten opzichte van de aangewende reservering. In de Startnota en Miljoenennota lezen deze leden dat voor deze maatregel in 2023 200 miljoen euro gereserveerd staat en structureel 400 miljoen. In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2023 lezen deze leden echter dat dit bedrag in 2023 met 18 miljoen euro wordt overschreden, maar dat structureel 73 miljoen euro minder wordt ingezet. Wat is de reden voor deze incidentele overbesteding en structurele onderbesteding? Is het zo dat is gekozen voor een afronding naar beneden? Waarom is hiervoor gekozen en niet voor een afronding naar boven? Klopt de aanname van deze leden dat deze reservering van 73 miljoen euro nog openstaat op de Aanvullende Post, en in principe aanwendbaar is? Zo niet, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er niet voor gekozen heeft om van de gelegenheid gebruik te maken en de onbelaste reiskostenvergoeding voortaan jaarlijks te indexeren?

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat naast de onbelaste reiskostenvergoeding ook de werkkostenregeling wordt verhoogd. Is het juist dat dit een budgettair belang heeft van 50 miljoen euro per jaar? In 2021 is deze vrije ruimte ook verhoogd, door het percentage te verhogen van 1,7 procent naar drie procent. De kosten werden destijds ook geschat op 50 miljoen euro. Nu wordt het percentage verhoogd naar 1,92 procent. Wat is de verklaring van de hogere geschatte kosten? Kan de regering cijfermatig berekenen hoe hoog de vrije ruimte in de werkkostenregeling was in 2022 en hoeveel deze stijgt in 2023, voor een onderneming met vijf, tien, 50 en 100 werknemers, rekening houdend met een gemiddelde loonsom?

Daarnaast wijzen de leden van de SGP-fractie erop dat de vrije ruimte in de werkkostenregeling in 2021 lopende het jaar is verhoogd met het doel werknemers tegemoet te komen in verband met de coronacrisis. De leden van de SGP-fractie zijn groot voorstander van het verhogen van de vrije ruimte in 2022. Deze leden krijgen veel signalen van ondernemers en van werkgevers in het algemeen dat zij graag hun werknemers een extra vergoeding willen verstrekken, met het doel de financiële positie van hun werknemers te verbeteren. Of dat zij werknemers eenmalig financieel willen helpen bij het verduurzamen van woningen. De leden van de SGP-fractie zijn zeer positief over deze wens vanuit werkgevers en zijn van mening dat de regering voorwaarden moet scheppen om dit mogelijk te maken. Deelt de regering deze opvatting? Is de regering bereidt reeds dit jaar de vrije ruimte in de werkkostenregeling te verhogen, zoals dat ook in 2021 is gedaan?

4.3 Uitfaseren oudedagsreserve

De leden van de VVD-fractie vragen op basis van welke specifieke criteria de regering tot de conclusie komt dat deze fiscale regeling niet langer doelmatig en doeltreffend is. Hoeveel ondernemers maken momenteel van deze regeling gebruik? Hoe hoog is de gemiddelde uitstaande reserve per belastingplichtige die momenteel van de regeling gebruik maakt?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of er een overgangsregeling is, en zo ja, hoe ziet deze er uit? In het FD stond vermeld dat «[d] meeste RB-leden geven de voorkeur aan een driejarige overgangstermijn, waarin ondernemers op basis van vrijwilligheid en met een aflopende korting de uitgestelde belasting alsnog kunnen voldoen.»5 Kan de regering hierop reflecteren?

Verder vragen de leden van de VVD-fractie waarom ondernemers in kwestie niet de keuze (dus geen verplichting) wordt gegeven om de oudedagsreserve naar keuze te laten vrijvallen in de winst? Waarom wordt dat niet gestimuleerd met een kortingsregeling zoals bij pensioen eigen beheer? Bijvoorbeeld door het naar keuze laten vrijvallen in de winst, met in 2024 een korting van 35 procent (al dan niet aflopend).

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om te reflecteren op de volgende vraag van het Register Belastingadviseurs (RB): «Het uitfaseren van de fiscale oudedagsreserve ontneemt IB-ondernemers de enige mogelijkheid om zonder dubbele heffing van inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringwet te sparen voor hun pensioen. Het RB roept de regering daarom op om de grondslag voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet aan te passen. Daarnaast stelt het RB voor om een einddatum in te bouwen voor de oudedagsreserve en om ondernemers de mogelijkheid te bieden de oudedagsreserve vrijwillig te laten vrijvallen, eventueel met een gedeeltelijke vrijstelling om dit te bevorderen.».

De leden van de D66-fractie zien het uitfaseren van de fiscale oudedagsreserve als een logische ontwikkeling, omdat deze reserve vaak niet werd ingezet om pensioenvermogen op te bouwen. Deze leden begrijpen uit het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen dat de regering de fiscale ruimte in de derde pijler wil uitbreiden en met een experimenteerbepaling voor een mogelijkheid wil zorgen waarbij zelfstandigen kunnen aansluiten bij een tweedepijler-pensioenregeling. Hoewel deze leden deze uitbreiding van mogelijkheden voor zelfstandigen als een positieve ontwikkeling zien, vragen zij naar de manier waarop zelfstandigen zijn of worden betrokken bij de vormgeving van deze mogelijkheden. Concreet vragen deze leden de regering hoe deze additionele mogelijkheden voor pensioenopbouw door zelfstandigen aansluiten bij de behoeftes van zelfstandigen, aangezien deze leden hebben begrepen dat zelfstandigen ook een manier willen hebben om pensioenvermogen in te zetten als het voortbestaan van hun bedrijf in gevaar komt. Herkent de regering deze signalen en zo ja, hoe geeft de regering daar opvolging aan?

De leden van de CDA-fractie ondersteunen het uitfaseren van de fiscale oudedagsreserve (FOR). Hoewel deze leden begrijpen dat ondernemers ook gefaciliteerd pensioen kunnen opbouwen, zien deze leden ook de risico’s dat ondernemers de fiscale reservering maken, zonder het geld daadwerkelijk apart te zetten. Wel vinden zij dat er goede andere mogelijkheden beschikbaar moeten zijn voor ondernemers. Kan de regering een overzicht geven van de mogelijkheden die ondernemers hebben om voor hun pensioen te sparen met een korte toelichting wat deze producten of faciliteiten inhouden?

Deze leden lezen dat de regering in de Wet toekomst pensioenen voorstelt om de fiscale ruimte voor de derde pijler te vergroten, waarmee de mogelijkheden voor de ondernemer om voor de oude dag te sparen worden vergroot. Wat betekent dit concreet voor ondernemers en vanaf wanneer hebben zij deze mogelijkheid?

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het uitfaseren van de oudedagsreserve en zijn tevreden met de vereenvoudiging die dit oplevert voor het belastingstelsel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie onderschrijven het uitfaseren van de FOR, daar deze in veel gevallen niet wordt aangewend om te sparen voor de oude dag, maar om een belastingvoordeel te verkrijgen. Deze leden menen met het kabinet dat de Wet toekomst pensioenen die de fiscale ruimte voor de derde pijler vergroot, hier alternatieve ruimte toe biedt. Wel vragen deze leden of het niet beter zou zijn om de FOR niet alleen uit te faseren, maar, conform het advies van de Raad van State, af te schaffen. Hierbij denken deze leden bijvoorbeeld aan het fiscaal verplicht afrekenen van de opgebouwde FOR-tegoeden binnen tien jaar, bijvoorbeeld tegen een tarief van 20 procent. Wat zouden volgens regering hiervan de voor- en nadelen zijn en ziet de regering andere mogelijkheden om nu uitstaande reserves te fiscaliseren?

De leden van de SGP-fractie begrijpen de wens om de fiscale oudedagsreserve uit te faseren. Tegelijk zijn er wel situaties waarin op een goede manier gebruik gemaakt wordt van deze regeling. Daarnaast zijn deze leden van mening dat pensioenopbouw door bijvoorbeeld zelfstandigen fiscaal gestimuleerd moet worden, waar de oudedagsreserve een middel voor was. Ook beseffen zij dat de Wet toekomst pensioenen ruimere mogelijkheden biedt om pensioen op te bouwen. Kan de regering preciezer toelichten hoe de Wet toekomst pensioenen de negatieve gevolgen van de uitfasering van de oudedagsreserve wegneemt? Hoe wordt er omgegaan met de mogelijkheid dat de Wet toekomst pensioenen mogelijk later dan 1 januari 2023 in werking treedt? Wordt de inwerkingtreding van dit deel van het wetsvoorstel dan ook uitgesteld?

Daarnaast hebben de leden van de SGP-fractie vragen over de praktische uitwerking van de uitfasering van de fiscale oudedagsreserve. Hoewel er niet meer aan de reserve gedoteerd kan worden, blijft de oudedagsreserve wel bestaan. Heeft de regering ook overwogen om de fiscale oudedagsreserve geleidelijk helemaal af te schaffen? Wat zijn hiervan de voor- en nadelen?

Het lid Omtzigt ziet dat bepaalde maatregelen worden genomen met het oog op het doenvermogen van de belastingplichtige. Eén van de doelen van het uitfaseren van de oudedagsreserve is blijkens de memorie van toelichting om ervoor te zorgen dat reële oudedagsvoorzieningen extern worden ondergebracht. Het lid Omtzigt vraagt hoe de regering de verwezenlijking van het doel voor zich ziet en het effect daarvan op het doenvermogen van de belastingplichtige.

4.4 Verlagen zelfstandigenaftrek

De leden van de VVD-fractie vragen in welke mate de afschaffing van deze maatregel ondernemers raakt, andere dan «schijnzelfstandigen». Kan de regering een aantal relevante (cijfermatige) voorbeeldsituaties uitwerken? Hoe en in hoeverre worden mkb-ers, mede gelet op het tevens uitfaseren van de FOR, hierin tegemoet gekomen?

De regering streeft naar een gelijke belastingdruk voor alle belastingplichtigen. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom in het verleden juist de keuze is gemaakt om ondernemerswinst minder zwaar te belasten. Welke economische principes lagen er ten grondslag aan de wens van de overheid om ondernemerschap te bevorderen? Gelden deze principes nog steeds?

Klopt het dat de regering ernaar streeft kapitaal gelijk te belasten als arbeid? Zo ja, welke risico’s kleven daaraan in economische zin? Welk risico is er op het wegvloeien van kapitaal naar het buitenland en welk effect heeft dat op investeringen in Nederland? Tot slot vragen deze leden op dit punt welke visie de regering heeft als het gaat over hoe in de toekomst zelfstandig ondernemerschap wordt gestimuleerd (het voor eigen rekening en risico drijven van een onderneming).

De leden van de D66-fractie vragen om een overzicht van de gebruikers van de zelfstandigenaftrek. Deze leden vragen de regering per inkomensgroep aan te geven hoeveel personen gebruik maken van de zelfstandigenaftrek en welke beleidsinzichten de regering hieruit opdoet.

De leden van de CDA-fractie steunen de doelstelling om met het afbouwen van de zelfstandigenaftrek het verschil in fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen te verkleinen. Deze leden zijn wel benieuwd of de regering een paar casussen kan uitwerken hoeveel verschillende typen kleine ondernemers er jaarlijks op achteruit/vooruit gaan als gevolg van de maatregelen in dit pakket, bijvoorbeeld een zelfstandige loodgieter en een bakker met drie mensen in dienst.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het verlagen van de zelfstandigenaftrek als doel heeft om tot een meer gelijke fiscale behandeling van werknemers en zelfstandigen te komen. Kan de regering toelichten waarom de zelfstandigenaftrek wordt afgebouwd tot 700 euro per jaar, en niet tot nul euro? Wat zijn de uitvoeringskosten die gemoeid zijn met het behouden van de zelfstandigenaftrek? Klopt het dat het volledig afschaffen van de zelfstandigenaftrek tot nog meer gelijke fiscale behandeling van werknemers en zelfstandigen zou leiden ten opzichte van de situatie waarin een deel van de zelfstandigenaftrek gehandhaafd wordt? Kan de regering toelichten waarom er alleen voor gekozen wordt de zelfstandigenaftrek verder af te bouwen en niet ook de mkb-winstvrijstelling zoals geadviseerd door de commissie Borstlap?

De leden van de fractie van de ChristenUnie staan achter de afspraak om de zelfstandigenaftrek versneld af te bouwen. Deze leden vragen wel of, nu de zelfstandigenaftrek wordt verlaagd naar 900 euro in 2027, de uitvoeringslast van deze regeling nog wel in verhouding staat met het voordeel dat door deze maatregel wordt genoten. Kan de regering specificeren wat de uitvoering van deze regeling per jaar kost, zowel in fte’s als in euro’s? Wat zou de budgettaire opbrengst zijn bij volledige afbouw van deze aftrek, zowel in tenietgedane belastingderving als in besparing op de uitvoering? Wat zou het betekenen voor zelfstandigen als de resterende zelfstandigenaftrek in het geheel werd afgebouwd, ten bate van de mkb-winstvrijstelling? Acht de regering dit verstandig en wenselijk, en om welke redenen wel of niet?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom niet is gewacht met een verdere verlaging van de zelfstandigenaftrek tot de evaluatie, die voor 2023 gepland staat, afgerond is? Daarnaast wijzen deze leden erop dat zowel in het Belastingplan 2020, Belastingplan 2021 en nu opnieuw in het Belastingplan 2023 een verschillend afbouwpad van de zelfstandigenaftrek wordt voorgesteld. Kan de regering in een tabel tonen hoe hoog de zelfstandigenaftrek zou zijn volgens deze drie wetten in de jaren 2023 tot en met 2028? Kan de regering reflecteren op de grote schommelingen in de voorgestelde afbouw van de zelfstandigenaftrek? Waarom heeft de regering opnieuw gekozen voor een versnelde afbouw, wat voor zelfstandigen grote onzekerheid geeft?

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat de zelfstandigenaftrek bij kan dragen aan bijvoorbeeld een verbeterde pensioenopbouw voor zelfstandigen of een hogere of meer dekking voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien de zelfstandigenaftrek daarvoor ingezet wordt. Enerzijds begrijpen deze leden de wens om de fiscale verschillen tussen zelfstandigen en werknemers te verkleinen, anderzijds zijn deze verschillen ook nodig omdat zelfstandigen zelf in diverse sociale regelingen moeten voorzien. Hoe ziet de regering dat? Houdt de regering, naast het verkleinen van de fiscale verschillen, ook rekening met de specifieke kenmerken van zelfstandigen?

4.5 Afschaffen middelingsregeling

De leden van de VVD-fractie constateren dat de redenen voor het afschaffen zijn gelegen in het beperkte gebruik van de middelingsregeling. Zo lezen deze leden in de memorie van toelichting dat 85 procent van de individuen die recht heeft op de middelingsregeling daar geen gebruik van maakt. Verder spelen er een aantal andere zaken bij de middelingsregeling, zoals de hoge drempel van 545 euro, welke niet functioneert als een drempel maar effectief als kosten voor belastingplichten om de regeling toe te passen, omdat deze op de teruggaaf in mindering wordt gebracht en het niet kunnen meenemen van de op- en afbouw van heffingskortingen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom de middelingsregeling niet meer onder de aandacht is gebracht door de Belastingdienst.

Deze leden vragen of de regering kan aangeven welke groepen veelal gebruik maken van de middelingsregeling? Gaat het bijvoorbeeld om net-afgestudeerden? Of om gepensioneerden? Of om mensen die een nieuwe baan zijn begonnen?

Deze leden vragen of de regering kan reflecteren op de wenselijkheid van de middelingsregeling voor bijvoorbeeld mensen die net zijn afgestudeerd en een hoger inkomen hebben doordat zij een eerste baan hebben gevonden. Of bijvoorbeeld voor mensen die lang in dienst zijn geweest bij hun werkgever en eenmalig een bedrag meekrijgen omdat hun functie overbodig is geworden en daarna een WW-uitkering ontvangen? Kan de regering tot slot op dit punt ook reageren op de situaties waarin mensen bijvoorbeeld na langere tijd van zwangerschapsverlof weer gaan werken en daardoor het inkomen (significant) stijgt?

Kan de regering aangeven waarom er niet voor is gekozen om inkomensafhankelijke regelingen te vereenvoudigen of te schrappen in plaats van de middelingsregeling? Deze leden lezen immers dat de complexiteit vooral ligt bij al deze inkomensafhankelijke regelingen. Voorts constateren deze leden dat het met name deze inkomensafhankelijke regelingen die ervoor zorgen dat werken niet loont door een zeer hoge marginale druk bij middeninkomens.

De leden van de VVD-fractie vragen wat destijds de doelen waren van de middelingsregeling. Op basis van welke specifieke criteria wordt deze nu niet langer als doelmatig en doeltreffend beoordeeld?

Verder vragen deze leden waarom ten aanzien van de vennootschapsbelasting wel een vorm van (verlies-) verrekening over meerdere jaren geldt maar is het niet langer mogelijk om in de inkomstenbelasting voor- en achteruit te «middelen»? Wat rechtvaardigt dit onderscheid?

Wat is de oorzaak van de lage benutting van de middelingsregeling? Waarom moeten belastingplichtigen hier zelf om verzoeken? Waarom volgt een middelingsvoorstel niet automatisch uit het digitale aangifteproces?

Verder hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. Klopt het dat er jaarlijks 21.000 ondernemers gebruik van de middelingsregeling, en dat er daarnaast circa 70.000 ondernemers de middelingsregeling niet gebruiken, terwijl zij daar wel recht op hebben? Hoe groot is die groep ondernemers die er recht op heeft ten opzichte van het totaal aan ondernemers? Klopt het dat juist bij ondernemers het inkomen sterk fluctueert, doordat goede jaren worden afgewisseld met jaren waarin de resultaten tegenvallen of jaren waarin veel wordt geïnvesteerd? Klopt het dat in 2001 het bijzonder tarief is afgeschaft, mede met als argument dat er een middelingsregeling is? En nu de middelingsregeling wordt afgeschaft, heeft de regering overwogen dan alsnog een bijzonder tarief te introduceren voor belastingplichtigen die in enig jaar een uitzonderlijk hoog inkomen hebben, bijvoorbeeld een gouden handdruk of bij staking van de onderneming? Kan de regering aangeven hoe de hoogte van de uitvoeringskosten zich absoluut en procentueel verhouden tot het budget van de regeling? Kan de regering voorts aangeven of de uitvoeringskosten van de middelingsregeling daarmee in vergelijking met andere fiscale regelingen of subsidies relatief hoog of juist laag zijn? Is de middelingsregeling niet juist een heel nuttig instrument om de progressie te dempen, zeker met het oog op de neergaande economie en het feit dat heel veel ondernemers juist nu hun winstinkomen volledig zien verdampen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering naar het niet-gebruik van de middelingsregeling. Tevens vragen deze leden welke groepen aanspraak maken op de regeling sinds de invoering van het tweeschijvenstelsel.

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of er een alternatief wordt geïntroduceerd voor de middelingsregeling om de hoge belasting over incidentele piekinkomens te kunnen matigen? Zo ja, wanneer en zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat het belastingstelsel moet worden vereenvoudigd. Wel vragen deze leden of de regering kan toelichten hoeveel ondernemers gemiddeld door deze maatregel worden geraakt. Het gaat om een budgettair beslag van 185 miljoen euro in 2021. Dat is in de ogen van deze leden toch wel een significant bedrag. Tegelijkertijd staat er ook dat het potentieel budgettair beslag wordt geschat op 300 miljoen euro, maar dat het aantal mensen dat van de regeling gebruik maakt beperkt is. Van 2009–2013 maakte 85 procent van de gevallen die recht hadden op de middelingsregeling hier geen gebruik van. Kan de regering een inschatting geven hoeveel procent van de gerechtigden nu naar verwachting gebruik maakt van de regeling? Kan de regering nader toelichten hoe de 185 miljoen euro en 300 miljoen euro (potentieel) budgettair beslag zich tot elkaar verhouden als slechts beperkt gebruik wordt gemaakt van de regeling? Of maken vooral mensen die echt grote inkomensschommelingen hebben gebruik van de regeling? Kan de regering toelichten hoe hoog een gemiddelde teruggaaf was over de afgelopen drie jaar, om een beeld te krijgen van de concrete impact van de maatregel?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat wegnemen van de regeling een vereenvoudiging betekent, onder andere omdat de regeling handmatig wordt verwerkt. Heeft de regering overwogen te onderzoeken of de regeling ook automatisch kan worden toegepast in de aangiftesoftware van de Belastingdienst?

De leden van de SP-fractie hebben begrip voor het afschaffen van fiscale regelingen zoals de middelingsregeling, zeker wanneer deze slechts beperkt doeltreffend en doelmatig is. Deze leden zouden echter zijn begonnen met het schrappen van fiscale regelingen in de winstsfeer en niet met het schrappen van regelingen waar vooral werkende mensen gebruik van maken. Waarom kiest de regering voor deze volgorde en waarom wordt niet in plaats van de middelingsregeling bijvoorbeeld de innovatiebox afgeschaft, welke het stelsel naar alle waarschijnlijkheid ook complexer maakt?

De leden van de PvdA-fractie snappen de overweging van de regering om de middelingsregeling af te schaffen. Hoewel de regeling volgens deze leden voor een groep mensen uitkomst biedt is deze groep erg beperkt. Gezien de wens om het belastingstelsel minder complex te maken is afschaffing daarom ook gerechtvaardigd. Deze leden vragen wat het verwachte gebruik is in het laatste tijdvak waarin de regeling nu beschikbaar zal zijn. Hoe weegt de regering de beslissing om de regeling in dit laatste tijdvak beschikbaar te houden en niet per 1 januari 2023 volledig af te schaffen in het licht van capaciteit bij de Belastingdienst en broodnodige prioritering?

Het lid Omtzigt neemt kennis van het voorstel om de middelingsregeling af te schaffen en vraagt of er een alternatief wordt geboden om het progressienadeel bij piekinkomens te matigen. Het lid Omtzigt is benieuwd naar de huidige verwerking van de middelingsverzoeken en vraagt of dit tot op heden handmatig of geautomatiseerd geschiedt. Indien het proces handmatig verloopt, vraagt het lid Omtzigt of de regering bereid is te onderzoeken of een automatische toepassing haalbaar is alvorens tot afschaffing over te gaan.

4.6 Actualiseren leegwaarderatio

De leden van de VVD-fractie constateren dat het de wens was om de leegwaarderatio in zijn geheel te schrappen, maar dat dit mogelijk zou leiden tot procedures, doordat ongelijke gevallen gelijk zouden worden behandeld. Deze leden vragen of de regering kan aangeven in hoeverre dit anders is bij de voorgestelde maatregel, waarbij de leegwaarderatio weliswaar blijft bestaan, maar in bepaalde gevallen materieel is geschrapt en daarmee ongelijke gevallen gelijk behandelt. Verwacht de regering hierover bezwaar- en beroepsprocedures? Zo ja, is er een inschatting gemaakt van de juridische houdbaarheid van de voorgestelde wetgeving?

Verder vragen deze leden of een jaarcontract na een tweede (stilzwijgende) verlenging nog steeds te worden aangemerkt als een tijdelijk contract of is het in die situatie een vast contract in de zin van de leegwaarderatioregeling geworden?

Kan de regering duidelijk aangeven wat wordt verstaan onder «gelieerde partijen»? Is overwogen een zakelijkheidstoets te introduceren en zo ja, waarom is daarvoor niet gekozen?

Deze leden vragen de regering tot slot op dit punt of is overwogen om een tegenbewijsregeling op te nemen.

De leden van de D66-fractie vragen de regering welke verschillende factoren een rol kunnen spelen bij het vaststellen van de leegwaarderatio en welke rol spelen de daadwerkelijke huuropbrengsten. De leden van de D66-fractie constateren dat er onderzoek is gedaan naar de leegwaarderatio, maar deze leden vragen of ook is gekeken naar een ander soort stelsel voor de waardebepaling. Tevens vragen deze leden in hoeverre nu echt sprake is van een ongelijke behandeling bij het hanteren van de ongecorrigeerde WOZ (Waardering Onroerende Zaken) bij verhuurd of onverhuurd vastgoed, omdat de wetgever toch de bevoegdheden heeft om de grondslag vast te stellen. De leden van de D66-fractie vragen of de leegwaarderatio ook tot gevolg kan hebben dat de waarde van een woning meer is dan de WOZ-waarde, en zo niet, waarom niet.

De leden van de D66-fractie vragen de regering of het gemiddeld genomen klopt dat woningen door investeerders worden aangetrokken om te verhuren en dat om die reden gemiddeld genomen een woning inclusief verhuurder aantrekkelijk is voor een investeerder. Deze leden vragen of het juist is dat om die reden de leegwaarderatio slechts in beperkte gevallen ertoe zou moeten leiden dat de waarde van een woning lager is dan de WOZ-waarde.

De leden van de D66-fractie vragen waar de regering de veronderstelling op baseert dat in de WOZ-waarde niet reeds wordt betrokken of een pand in verhuurde staat is. De leden van de D66-fractie constateren dat veel pandjesbazen lange tijd veel belastingvoordeel hebben genoten van het niet-actualiseren van de leegwaarderatio. Deze leden vragen daarom hoe wordt voorkomen dat dit in de toekomst weer kan gebeuren en vragen of de leegwaarderatio jaarlijks kan worden gemonitord en zo nodig wordt geactualiseerd.

De leden van de D66-fractie vragen voorts welke andere maatregelen er bestaan om de inkomsten uit vastgoed (eerlijker) te belasten.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de leegwaarderatio wordt geactualiseerd in plaats van afgeschaft, omdat dit doeltreffender en doelmatiger is. De regering zegt dat hiermee vrijwel hetzelfde effect kan worden bereikt. Deze leden vragen of de regering kan toelichten hoe hiermee dan hetzelfde effect kan worden bereikt en dit met cijfermatige voorbeelden kan onderbouwen. Kan de actualisatie van de leegwaarderatio er ook voor zorgen dat huurprijzen lager worden, omdat verhuurders de leegwaarderatio willen passen?

Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe wordt omgegaan met een huurcontract voor een jaar dat stilzwijgend verlengd wordt. Is na de tweede stilzwijgende verlening met een jaar dan nog steeds sprake van een tijdelijk contract, of is het dan een vast contract in de zin van de leegwaarderatioregeling geworden?

De leden van de CDA-fractie zien dat de budgettaire opbrengst van de maatregel in het coalitieakkoord 100 miljoen euro per jaar was, terwijl de opbrengst in dit Belastingplan nu 200 miljoen euro is, het dubbele. Kan de regering toelichten waar dit verschil in zit? Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie op dit punt of de regering «gelieerde partijen» nader kan definiëren.

De leden van de PvdA-fractie zien de aanpassing van de leegwaarderatio als een verbetering. Door de percentages aan te passen in plaats van het instrument af te schaffen is een goede balans gevonden volgens deze leden. Wel zijn deze leden benieuwd naar de ratio achter de grens van een huurprijs van vijf procent waarna de WOZ volledig wordt meegerekend. Is het niet logischer om aan te sluiten bij de reeds bestaande liberalisatiegrens als maandhuur? Deze leden vinden dat wanneer een pand met een WOZ-waarde van 350.000 euro verhuurd wordt voor 1.450 euro per maand (wat overeenkomt met minder dan vijf procent van de WOZ-waarde als maandelijkse huurprijs) zeker ook de leegwaarderatio op 100 procent mag worden gesteld. Is de regering het met deze leden eens? Waarom is gekozen voor vijf procent als grens?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering er niet voor kiest om de leegwaarderatio volledig af te schaffen, omdat dit zou leiden tot bezwaar- en beroepsprocedures, aangezien verhuurd en onverhuurd vastgoed hiermee hetzelfde belast zouden worden, terwijl zij niet hetzelfde zijn. Kan de regering toelichten welke inschatting er is gemaakt over het eventuele succes van zulke bezwaar- en beroepsprocedures? In het belastingstelsel worden immers wel meer ongelijke gevallen gelijk behandeld, aangezien het onmogelijk is om voor alle unieke situaties uitzonderingen te ontwerpen. Kan de regering daarom uitzoeken of het mogelijk zou zijn de leegwaarderatio alsnog af te schaffen?

De leden van de SGP-fractie begrijpen uit de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord dat een afschaffing van de leegwaarderatio 100 miljoen euro oplevert. De voorgestelde actualisatie levert volgens het wetsvoorstel 201 miljoen euro op. Klopt het dat een afschaffing verstrekkender is dan een actualisatie, en wat is de reden van de verschillen tussen genoemde bedragen? Daarnaast vragen deze leden of de regering een inschatting kan geven van het percentage verhuursituaties waarin het percentage van de leegwaarderatio gesteld wordt op 100 procent. Ten slotte vragen de leden van de SGP-fractie op dit punt wat precies verstaan wordt onder «gelieerde partijen».

Het lid Omtzigt heeft kennis genomen van de voorgenomen wijzigingen van de leegwaarderatio voor woningen in verhuurde staat. Dit lid begrijpt de aanpassingen in het licht van relatief hoge huren ten opzichte van de woningprijs maar voor mensen die dure huurwoningen tegen een sociale huurprijs verhuren kan het een hard gelag zijn. Deelt de regering deze constatering? Het lid Omtzigt vraagt de of de regering inzichtelijk kan maken hoeveel belasting iemand betaalt die een woning van 300.000 euro verhuurt tegen 600 euro in de maand. Acht de regering de fiscale gevolgen van deze persoon in lijn met het ongestoorde genot van zijn eigendom?

4.7 Aanpassen culturele multiplier voor partners

De leden van de D66-fractie vragen of de voorgestelde wijziging ertoe leidt dat sommige belastingplichtigen nu minder giftenaftrek kunnen toepassen. Deze leden vragen of zij het juist begrijpen dat deze wijziging mensen die geen fiscaal partner zijn bevoordeeld ten opzichte van mensen die fiscaal partner zijn. Deze leden vragen of het risico dan niet bestaat dat hier procedures over gevoerd zullen worden.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de culturele multiplier in de afgelopen jaren in de praktijk anders is toegepast dan op grond van de wetstekst. Nu wordt de wet aangepast om de praktijk te matchen. Deze leden vragen of de uitvoering niet eigenlijk de wetstekst zou moeten volgen. Wat gaat de Belastingdienst doen met de groep mensen voor wie de multiplier eigenlijk afgelopen jaren onjuist is toegepast?

De leden van de PvdA-fractie vinden het goed dat een geconstateerde fout in de uitvoering van een regeling wordt hersteld. Wel vragen deze leden of de herziening van de regeling geen aanleiding is om de regeling an sich te evalueren. Waarom is de multiplier destijds toegevoegd aan de giftenaftrek? Is de regeling volgens de regering doelmatig? Zo nee, waarom wordt er niet breder gekeken naar het bestaansrecht van de multiplier?

Kan de regering aangeven wat de budgettaire consequenties zijn geweest van het verkeerd toepassen van de multiplier bij fiscale partners, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat zo’n 1512 partners recht hadden op een multiplier van maximaal 2.500 euro, en dat voor 2017 en verder een hersteloperatie zal worden uitgevoerd. Deze leden vinden het terecht dat de wettekst in lijn wordt gebracht met de huidige uitvoeringspraktijk. Verder vragen deze leden of het bedrag van 1.250 euro willekeurig gekozen is of dat er een reden is om voor dit specifieke bedrag te kiezen. Deze leden vragen de regering naar de budgettaire opbrengst van het verlagen van dit maximumbedrag alsook het afschaffen van de culturele multiplier. Ziet de regering, gegeven de inzichten uit het IBO Vermogensverdeling, reden om een stap in deze richting te zetten, ook gezien de versobering van de giftenaftrek in den brede?

De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de aangekondigde aftopping van de maximumaftrek van giften van 250.000 euro. Wat is de precieze reden hiervan? Welk probleem wordt hiermee opgelost? Geldt de maximumaftrek van 250.000 euro voor een jaar of per gift verdeeld over de duur van de periode schenking? Is het een maximumbedrag voor alle giften die een belastingplichtige doet of een maximum per ANBI (algemeen nut beogende instelling)? Hoe wordt omgegaan met bestaande periodieke schenkingen?

4.8 Uitfaseren IACK

De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom voor een lang afbouwtraject is gekozen. Waarom is tevens gekozen om een verschil te maken tussen kinderen die zijn geboren voor en na 1 januari 2025? Dit leidt in de ogen van deze leden tot grote verschillende tussen gezinnen. Kan de regering daar nader toelichting op geven en ingaan op de wenselijkheid daarvan?

De leden van de D66-fractie vragen naar de bekendheid van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) onder Nederlanders. Deze leden vragen of niet-werkende partners met jonge kinderen zich bewust waren van de grote fiscale voordelen van de IACK. Hoe wegen deze voordelen op tegen te betalen kinderopvangkosten?

Ten aanzien van de harde grens op 1 januari 2025 verwachten de leden van de D66-fractie een groot gevoel van onrechtvaardigheid bij diegenen die de IACK mislopen. Deze leden vragen de regering of het mogelijk, dan wel wenselijk is om de hoogte van de IACK af te bouwen voor diegenen met een kind geboren voor 1 januari 2025.

De leden van de PVV-fractie constateren dat de regering opmerkt: «Tot slot levert de afschaffing van de IACK structureel vanaf 2037 € 1.772 miljoen op ter dekking van andere maatregelen die relevant zijn voor de koopkracht en het huishoudinkomen.». De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering aan te geven op welke andere koopkrachtverbetering er wordt gedoeld.

De leden van de CDA-fractie lezen dat ouders met IACK tot wel 30.000 euro voordeel kunnen hebben ten opzichte van ouders met een kind dat geboren is op of na 1 januari 2025. Dit omdat zij per 2025 zowel de hogere kinderopvangtoeslag profiteren, als ook van de IACK totdat het kind 12 is. Deze leden vragen de regering of dit verschil te rechtvaardigen is. De leden van de CDA-fractie begrijpen dat men de regeling niet van de ene op de andere dag kan afschaffen, maar om die 12 jaar door te laten lopen, terwijl ouders met een kind dat een dag te jong is deze 12 jaar geen IACK krijgen, vinden deze leden dan wel weer het andere uiterste. Als ouders enige tijd krijgen zich voor te bereiden op het afschaffen van een maatregel en daar ook weer wat anders voor terugkrijgen, zou men dan ook niet kunnen zeggen dat het redelijker is de maatregel vanaf 2025, dus over meer dan twee jaar, niet meer toe te passen? Kan de regering ingaan op de voor- en tegenargumenten hiervan?

Kan de regering aan de leden van de SP-fractie toelichten in hoeverre de prikkel om (meer) te gaan werken die van de IACK uitgaat werkt in het huidige complexe stelsel van tarieven, heffingskortingen en toeslagen die maakt dat mensen amper in staat zijn om de gevolgen van (meer) werken uit te pluizen?

De leden van de PvdA-fractie snappen de wens om vanwege de vereenvoudiging van het belastingstelsel de IACK af te schaffen. Wel zetten deze leden vraagtekens bij het afbouwpad. Deze leden vinden een uitfasering tot 2036 erg lang. Deze leden vragen de regering welke risico’s er zijn bij het aanhouden van een tijdspad van deze omvang. Aangezien het voornemen is om kinderopvang grotendeels gratis aan te bieden zou het in de ogen van deze leden voorstelbaar zijn dat bij de invoering van die beleidswijziging de IACK stop wordt gezet. Hoe kijkt de regering hier naar? Deze leden zijn nog geïnteresseerd in de arbeidsmarkteffecten. Zij begrijpen dat de kinderopvang wordt hervormd. Hoe middelen deze twee beleidsaanpassingen uit voor wat betreft het effect op arbeidsmarkt en participatie?

De leden van de GroenLinks-fractie delen het voornemen van de regering om het belastingstelsel te vereenvoudigen en snappen dat het uitfaseren van de IACK hieraan kan bijdragen. Deze leden vragen wel wat de inkomensgevolgen voor potentiële toekomstige ontvangers van de IACK (dus niet huidige ontvangers) zullen zijn. Wordt de negatieve impact van het afschaffen van de IACK voor deze groep gecompenseerd en zo ja, hoe?

De leden van de GroenLinks-fractie twijfelen of de gekozen systematiek van uitfaseren de juiste is, aangezien hiermee onderscheid wordt gemaakt tussen nieuwe ouders en ouders die iets eerder een kind hebben gekregen. De regering geeft aan de optie om het uitfaseren stapsgewijs voor alle ouders tegelijk te doen door het bedrag van de IACK jaarlijks te verminderen ook overwogen te hebben, maar bezwaar te hebben tegen het negatieve inkomenseffect voor ouders die de IACK nu al ontvangen. Door de gekozen methode van uitfaseren vindt echter een sterker inkomenseffect plaats ten opzichte van het basispad voor toekomstige ouders die nu nog geen recht hebben de op de IACK, maar dat over enkele jaren wel zouden hebben. Kan de regering toelichten waarom zij dit inkomenseffect minder belangrijk vindt? Kan de regering daarnaast inzichtelijk maken welk verschil in inkomen ontstaat dus de groep mensen die wel IACK zal blijven ontvangen en de groep die dat niet doet, waarbij verder alle eigenschappen gelijk zijn?

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe de invoering van 96 procent vergoede kinderopvang en afschaffing van de IACK samenhangen. Klopt het dat deze invoering voor sommige ouders helemaal geen verschil maakt, omdat zij nu al 96 procent vergoeding ontvangen in de vorm van kinderopvangtoeslag? Klopt het dat zij er dus flink op achteruit gaan door het afschaffen van de IACK, zonder dat dit gecompenseerd wordt door de invoering van bijna gratis kinderopvang? Als de invoering van de 96| procent vergoede kinderopvang vertraging oploopt, wordt de uitfasering van de afschaffing van de IACK dan ook naar achter geschoven?

De leden van de fractie van de ChristenUnie staan positief tegenover de uitfasering van de IACK. Wel constateren deze leden dat het schrijnend is dat ouders van kinderen die geboren zijn voor 1 januari 2025 wel recht blijven houden op deze korting, maar ook recht hebben op de gratis kinderopvang. Wat is de visie van de regering op het feit dat sommigen dus dubbel profiteren? Deze leden vragen in dat licht welke opties de regering ziet om, indien gewenst, de regeling sneller en/of ook voor de populatie tot 1 januari 2025 af te bouwen. Verder horen deze leden geluiden dat de afschaffing van de Kinderopvangtoeslag niet per 1 januari 2025 plaats zal vinden. Wat betekent dit voor de IACK?

De leden van de SGP-fractie zijn verheugd te lezen dat de IACK op termijn gaat verdwijnen. Dit heeft diverse voordelen, waaronder het verkleinen van de kloof tussen een- en tweeverdieners. Deze leden hebben hier nog wel twee vragen bij. Waarom start de uitfasering pas in 2025 en niet al in 2023 of 2024? En waarom kiest de regering er niet voor om gelijktijdig met de uitfasering de hoogte van korting geleidelijk te verlagen?

Het lid Omtzigt merkt op dat de IACK afgeschaft wordt met een zeer merkwaardig overgangsrecht. Volgens dit lid kan de omstandigheid dat een kind een dag eerder of later geboren wordt, in potentie ongeveer 30.000 euro belastingvoordeel schelen. Dit lid vraagt om een meer evenwichtig overgangsregime en hij stelt voor om de IACK af te bouwen in zes jaarlijkse stappen met inbegrip van de bestaande gevallen. Is de regering daartoe bereid?

Het lid Omtzigt constateert dat de (bijna) gratis kinderopvang de vervanging van de IACK en stelt dat daar wel iets op aan te merken is. Een alleenstaande ouder met een inkomen van 27.000 euro heeft wel recht op de IACK (2.500 euro netto), maar betaalt ook nu slecht vijf procent van de kosten van de kinderopvang. Dat wordt vier procent maar de som loopt in de ogen van dit lid niet rond. Hoe denkt de regering dit wel rond te krijgen?

4.9 Afbouw algemene heffingskorting met verzamelinkomen

De leden van de VVD-fractie vragen de regering in hoeverre rekening is gehouden met het feit dat deze maatregel een stimulans biedt om inkomen uit box 2 uit te stellen.

De leden van de D66-fractie onderschrijven de maatregel om de algemene heffingskorting (AHK) af te bouwen met het verzamelinkomen en zien dit als een rechtvaardige ontwikkeling. Deze leden vragen welke uitvoeringsgevolgen de afbouw met het verzamelinkomen zou kunnen hebben indien de algemene heffingskorting verzilverbaar gemaakt zou worden. Heeft het onderhavige wetsvoorstel invloed op de complexiteit van de invoering van een verzilverbare heffingskorting?

De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat de heffingskorting straks wordt berekend over het hele inkomen van een belastingplichtige. Nu kan de situatie ontstaan dat mensen met een laag inkomen in box 1 volledige heffingskorting krijgen, terwijl zij ook nog inkomsten hebben in box 2 en box 3. Het lijkt dan ook logisch andere inkomsten ook mee te nemen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de afbouw van de AHK al sinds 2014 bepalend is voor het marginale tarief in box 1 en de facto zorgt voor een extra schijf in box 1 van ca. 43 procent. Volgens de regering zou zo’n extra schijf ook inzichtelijker zijn. Op welk bedrag zou die schijf ongeveer liggen? Wat zijn de argumenten om dit niet te doen? Hoe ziet de regering in dit licht de marginale druk en de afbouw van de arbeidskorting?

De leden van de CDA-fractie zijn verder benieuwd in hoeverre deze maatregel invloed heeft op complexiteit van het fiscale stelsel. Ook vragen deze leden de regering waarom de maatregel niet aansluit bij de ingang van het opstaptarief in box 2. Gaat deze maatregel een jaar later in om te zorgen dat het voor AB-houders nog aantrekkelijk is in 2023 en 2024 dividend uit te keren?

De leden van de SP-fractie waarderen de stap om de algemene heffingskorting voortaan niet enkel van het box 1-inkomen te laten afhangen maar ook van het box 2- en box 3-inkomen. Deze leden vragen de regering of er meer heffingskortingen of tegemoetkoming zijn waarop box 1 wel maar box 2 en 3 niet van toepassing zijn en of de regering voornemens is om hierbij ook in te toekomst het verzamelinkomen als uitgangspunt te nemen.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het voornemen om de algemene heffingskorting af te bouwen met het verzamelinkomen. Wel zijn deze leden kritisch op de complexiteit verhogende karakter van de maatregel. Waarom is niet gekozen voor een verhoging van de tarieven aangezien dit wordt beoordeeld als een doelmatiger middel?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met de keuze om het voorstel van de leden van de GroenLinks- en de PvdA-fracties om inkomen uit box 2 en box 3 mee te laten wegen bij de afbouw van de algemene heffingskorting. Zo ontstaat immers een meer gelijke behandeling tussen verschillende belastingplichtigen.

De leden van de ChristenUnie-fractie benadrukken ten aanzien van de afbouw van de algemene heffingskorting met het verzamelinkomen in de memorie van toelichting dat de afbouw van de AHK nog steeds de facto zorgt voor een extra schijf in box 1 van circa 43 procent tussen 21.000 en 69.000 euro en deze leden onderschrijven volmondig de conclusie van de regering dat dit de eenvoud en transparantie niet ten goede komt. Verder beamen deze leden dat een extra tariefschijf in het basistarief in dat opzicht beter zou zijn. Deze leden vragen wat deze constatering van de regering voor gevolg zal krijgen. Is de regering voornemens om dit op te lossen door deze intransparantie weg te werken?

4.11 Oudedagsverplichting aanwenden ter verkrijging van een lijfrente

Hoewel de leden van de D66-fractie de maatregel om de oudedagsvoorziening te kunnen aanwenden ter verkrijging van een lijfrente ondersteunen, vragen deze leden de regering naar het beeld van de regering ten aanzien van de vele verschillende vormen van pensioenopbouw in Nederland. Kan de regering een overzicht van de verschillende categorieën pensioenopbouw sturen met het aantal deelnemers dat per vorm pensioen opbouwt?

Voorts vragen deze leden naar de voorwaarden voor het opheffen van de genoemde bv’s. Hoe worden de deelnemers, uitvoerders en de Kamer betrokken bij het bepalen van de voorwaarden waarbinnen het mogelijk moet worden om een oudedagsverplichting (ODV) aan te wenden ter verkrijging van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht?

De leden van de CDA-fractie lezen dat met de nieuwe maatregel, de oudedagsverplichting ook na vijf jaar kan worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente. De oorspronkelijke periode was twee maanden. Wat is de reden dat de termijn in eerste instantie zo kort was? Zijn er nadelige effecten van het wegnemen van de beperking in de tijd?

4.12 Introduceren twee schijven box 2

De leden van de VVD-fractie vragen in welke mate de regering verwacht dat DGA’s zullen afzien van het genieten van inkomsten die belast zullen worden in de hoogste schijf van box 2? Met andere woorden: in welke mate biedt dit voorstel een prikkel om «slechts» uit te keren tot het maximum bedrag van de eerste schijf, hetgeen ten aanzien van hogere bedragen leidt tot het langer «oppotten» van winst in de bv?

Deze leden constateren dat in de bouwstenennotitie over aanmerkelijk belang de gemiddelde belasting- en premiedruk tussen de werknemer en de DGA wordt vergeleken.6 Kan de regering bevestigen dat uit die opstelling blijkt dat de DGA 27,7 procent belasting betaalt en de werknemer 25,6 procent? Klopt het dat de DGA in die opstelling dus 2.100 euro meer belasting betaalt dan de werknemer? Kan de regering dezelfde opstelling maken voor werknemer en DGA voor zowel het jaar 2022 als voor het jaar 2024, inclusief alle voorgenomen aanpassingen in de Vpb, Inkomstenbelasting (IB) en gebruikelijk loon? En bij verschillende winstniveaus van 50.000 euro, 75.000euro, 100.000 euro, 150.000 euro, 200.000 euro, 250.000 euro en 300.000 euro?

Deze leden vragen verder of de regering inzichtelijk kan maken wat de gemiddelde druk (Vpb + box 2) van een DGA zou zijn bij één tarief van 24,5 procent in box 2 bij genoemde winstniveaus? Kan de regering tevens aangeven hoeveel DGA ondernemers in deze respectievelijke inkomenscategorieën vallen?

Tot slot vragen deze leden op dit punt of in kaart kan worden gebracht welke sociale voorzieningen voor de werknemer moeten worden geregeld door de overheid en werkgever, en die de DGA zelf moet organiseren (inclusief voor zijn oude dag). Wat zou de DGA daar redelijkerwijs voor opzij moeten schuiven en hoe verhoudt zich dan het netto beschikbare inkomen na deze reserveringen van de DGA zich tot dat van een werknemer?

De leden van de D66-fractie vragen of de introductie van twee schijven ertoe leidt dat dividenden sneller zullen worden uitgekeerd. De leden van de D66-fractie vragen de regering voorts op welke termijn een forfaitair tarief in box 2 zou kunnen worden ingevoerd. De leden van de D66-fractie vragen welke gedragseffecten de tariefdifferentiatie heeft, leidt ook dit bijvoorbeeld tot het opknippen van bv’s of andere type effecten. De leden van de D66-fractie vragen verder op basis van welke cijfers de tariefschijven worden aangepast aan de inflatie en voor welke andere tariefschijven dit in de inkomstenbelasting dit geldt.

De leden van de D66-fractie vragen naar het fiscaal evenwicht (winst ondernemer box 1 en gecombineerd tarief box 2 en vpb) na verwerking van de maatregelen in het Belastingplan 2023. Deze leden vragen tevens of deze maatregelen tegemoetkomen aan de bezwaren die zijn geschetst in het IBO Vermogensongelijkheid.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het lage tarief in box 2 zou moeten stimuleren om jaarlijks een dividend onder de 67.000 euro aan zichzelf uit te keren. De leden van de CDA-fractie vragen of dit daadwerkelijk zo is. Het tarief is weliswaar lager, maar de DGA heeft ook nog de mogelijkheid aan zichzelf uit te lenen. Op basis waarvan wordt verwacht dat de DGA meer zal uitkeren?

Ook vragen deze leden de regering nader toe te lichten waarom deze maatregel tot gevolg zou hebben dat werkenden meer fiscaal gelijk behandeld worden.

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom inkomen uit aanmerkelijk belang niet net zo zwaar wordt belast als inkomen uit werk. Deze leden willen graag weten hoe de regering aankijkt tegen de suggestie om – uiteindelijk – te komen tot een stelsel waarin alle vormen van inkomen gelijk worden belast.

De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van het in evenwicht brengen van de belasting op verscheidene inkomensstromen. Deze leden vragen of de regering kan reflecteren op het feit dat door de lage Vpb de inkomsten uit de verschillende boxen nog steeds geen gelijke belastingdruk kennen. Waarom wordt dit met het Belastingplan 2023 niet gelijkgetrokken? Deze leden vragen of de regering daadwerkelijk stappen wil zetten om deze onbehoorlijke ongelijkheid aan te pakken.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de belastingdruk op inkomen uit vermogen en winst minst even hoog zou moeten zijn als de belastingdruk op inkomen uit arbeid. Deze leden merken op dat het invoeren van een tweede schijf in box 2 met een tarief van 31 procent daartoe een stap in de goede richting is, maar nog niet voldoende. De combinatie van het lage Vpb-tarief van 19 procent en het nieuwe tarief van 31 procent levert immers een effectief tarief van 44,11 procent op, wat substantieel lager is dan het hoge tarief in box 1 van 49,5 procent. Deze leden vragen de regering daarom of zij bereid is het toptarief in box 2 te verhogen tot minimaal 37,65 procent, waardoor een daadwerkelijk vergelijkbare belastindruk zou ontstaan. Daarnaast merken deze leden op dat aanmerkelijk belang-houders in de voorgestelde situatie tweemaal van een lager belastingtarief gebruik kunnen maken: zowel in box 1 als in box 2. Deelt de regering de mening dat een hoger toptarief daarom gerechtvaardigd zou zijn?

4.13 Vervallen uitzondering op gebruikelijkloonregeling innovatieve start-ups

De leden van de VVD-fractie vragen of er een alternatief is om de beginfase van werkgeverschap met een aanmerkelijk belang interessant te houden. Zijn hier ervaringen mee in het buitenland?

De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in het afschaffen van het laten vervallen van de uitzondering op de gebruikelijk-loonregeling voor innovatieve startups.

4.14 Beperken 30%-regeling

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen omtrent het beperken van de 30%-regeling. Hoeveel mensen maken thans gebruik van de 30%-regeling? Welke concrete onderscheidbare groepen van (buitenlandse) werknemers maken thans gebruik van deze regeling? Wat is per groep hun gemiddelde bruto inkomen? Welke groepen worden door de voorgestelde maatregelen geraakt? In hoeverre is het in de huidige arbeidsmarkt en de uitdagingen die de Belastingdienst reeds kent, reëel te verwachten dat de benodigde 280 fte’s ten aanzien van de uitvoering van regeling, geworven zullen worden? Klopt het dat deze fte’s hoofdzakelijk nodig zullen zijn om bezwaar- en beroepsprocedures ten aanzien van bestaande gevallen te voeren, aangezien een eerbiedigende werking ten aanzien van die groep ontbreekt? Waarom is, met gelet op de uitzonderlijke hoge uitvoeringskosten en benodigde fte’s (280!) bij de Belastingdienst, niet gekozen om bestaande gevallen te eerbiedigen tot afloop van de lopende vijf-jaar periode? Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn van een eerbiedigende regeling voor die groep? Kan een overzicht gegeven worden van welke expat-regelingen andere EU-landen hebben? Hoe verhoudt de Nederlands concurrentiepositie ten opzichte van deze EU-landen voor en na deze wijziging? Wat zijn de plannen van de regering om ten opzichte van dit onderwerp Europese afspraken te maken? Hoe wordt rekening gehouden met diverse sectoren zoals de tech-sector of professioneel voetbal? Is er overleg geweest met vertegenwoordigers van deze sectoren en hoe worden deze bezwaren meegenomen, dan wel. zoveel als mogelijk gemitigeerd?

Het is deze leden onduidelijk in welke situaties een beroep kan worden gedaan op de overgangsregeling. Kan de regering de overgangsregeling bij de aftopping van de 30%-regeling verduidelijken? Kan de regering aangeven of bij de geraamde budgettaire opbrengst van het beperken van de 30%-regeling rekening is gehouden met de lagere opbrengst van de loonbelasting, inkomstenbelasting, premies volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen? Zo nee, kan de regering aangeven wat de verwachte afname is van deze opbrengsten op basis van het geschatte aantal personen dat Nederland zal verruilen voor een ander land, dan wel niet meer naar Nederland toe zal komen door de voorgestelde maatregel? Kan de regering aangeven wat de impact is van de maatregel inclusief het huidige gedeeltelijke overgangsrecht op het Nederlandse vestigingsklimaat? Hoeveel extra fte is er structureel nodig voor de uitvoering van beide aanpassingen in de 30%-regeling (switchen en aftopping)? Hoeveel fte zou er structureel nodig zijn geweest voor de uitvoering zonder deze aanpassingen? Hoe kijkt de regering aan tegen de verhouding tussen de extra uitvoeringskosten van de maatregel en de extra opbrengsten van de voorgestelde maatregel?

De leden van de D66-fractie vinden het rechtvaardig om de 30%-regeling te beperken tot de Balkenende-norm. Deze leden vragen de regering een overzicht te geven per inkomensgroep over hoeveel gebruikers van de 30%-regeling er zijn. Zij vragen of de regering iets kan zeggen over welk type werkzaamheden de mensen die te maken krijgen met de aftopping uitvoeren en wat zij gemiddeld verdienen.

De leden van de CDA-fractie zien in de analyse bij de uitvoering van het voorstel dat zo’n 300 fte nodig is om de maatregel uit te voeren. Terwijl 4.400 mensen geraakt worden met de maatregel. Kan de regering uitleggen hoe dit zit en hoe doelmatig en doeltreffend de regeling in dat opzicht is? Het lijkt deze leden volstrekt disproportioneel. De leden van de CDA-fractie vragen de regering ook om inzicht te verschaffen in de hoogte van de salarissen die deze groep van 4.400 verdient.

Verder lezen deze leden dat de 30%-regeling vanaf een loon van 100.000 euro steeds minder goed aansluit bij de ETK, maar deze leden begrijpen ook de keuze van de regering om dit iets ruimer te nemen om tegemoet te komen aan situaties die boven het gemiddelde liggen. Wel vragen deze leden waarom dan de keuze is gemaakt op een bedrag te gaan zitten dat meer dan twee keer zo hoog is dan het bedrag vanaf wanneer de regeling minder doeltreffend is. Voor echt uitzonderlijke gevallen kunnen werkgevers natuurlijk ook kiezen de werkelijke ETK te vergoeden. Graag ontvangen deze leden een reflectie hierop en horen zij wat de grootte van de groepen expats is die meer dan 125.000 euro, 150.000 euro en 175.000 euro verdienen. Kan de regering bij de evaluatie in 2025 ook evalueren hoeveel mensen ETK op declaratiebasis zijn vergoed in plaats van met de 30%-regeling? Dat geeft mogelijk een goede indicatie om de 30%-regeling gerichter te maken, indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering de overgangsregeling nader te verduidelijken, dat wil zeggen in welke situaties een beroep gedaan kan worden op de overgangsregeling bij de aftopping van de 30%-regeling. Kan de regering daar de in de reactie van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) genoemde situaties toelichten?

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of de regering ook de uitvoeringstechnische bezwaren met betrekking tot de jaarbasistoets die de NOB signaleert ziet en hoe daarmee het best kan worden omgegaan.

De leden van de SP-fractie merken op dat meer dan de helft van de kosten van de 30%-regeling gaat naar personen die meer dan een ton verdienen. Deze leden vragen de regering of dit de bedoeling van de regeling is en of de regering het echt nodig vindt om dergelijk hoge inkomens te subsidiëren.

De leden van de SP-fractie willen daarnaast graag uitleg over de zogenoemde «specifieke deskundigheid» waarvan sprake zou zijn bij een salaris van ongeveer 39.000 euro. Is de regering met deze leden eens dat het salaris niets te maken heeft met de vraag of iemand een specifieke deskundigheid heeft? Waarom is de regeling zo vormgegeven en wordt niet gekeken of er echt sprake is van een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of amper te vinden is?

Deze leden vragen de regering of zij bereid is om de regeling te herzien of volledig af te schaffen en de opbrengsten hiervan in te zetten voor het stimuleren van het duurzaam en veilig reizen per openbaar vervoer, bijvoorbeeld door het btw-tarief hierop te laten vervallen?

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het voornemen om de 30%-regeling te beperken. Wel zijn deze leden kritisch op de gekozen aanpak. Zij lezen dat de regeling bij inkomens van meer dan 100.000 euro steeds meer uit de pas gaat lopen bij de daadwerkelijk gemaakte kosten. Het is deze leden niet duidelijk om welke redenen de regering de beperking tot 100.000 euro niet overneemt. Hoe blijkt uit de evaluatie van de regeling dat aansluiten bij de Wet normering topinkomens (WNT) beter zou zijn? Deze leden zouden liever zien dat de regeling volledig wordt afgeschaft. Waarom is hier niet voor gekozen? Is de regering het met deze leden eens dat de regeling zorgt voor een opwaartse druk in onder meer huizenprijzen en huren aangezien de gebruikers van de regeling een (veel) hoger besteedbaar inkomen hebben dan mensen die eenzelfde bedrag verdienen maar geen gebruik kunnen maken van deze regeling? Deze leden zijn ook geschrokken van de druk die het aanpassen van de regeling legt op het apparaat van de Belastingdienst. Klopt het dat er de komende jaren tot 250 fte begroot wordt voor deze aanpassing? Dat zouden deze leden buitensporig veel vinden. Graag horen zij hoeveel fte er nodig zouden zijn bij totale afschaffing. Hoe strookt deze aanpassing met het voornemen van de regering om te prioriteren?

De leden van de GroenLinks-fractie steunen het plan van de regering om de 30%-regeling in te perken, maar merken daarbij op dat er sprake is van enige mate van ongelijke behandeling tussen ingekomen werknemers en andere werknemers. Er gelden immers vele (terechte) beperkingen aan welke kosten een werkgever aan werknemers kan vergoeden, om te voorkomen dat de facto belastingvrij loon wordt uitgekeerd. De leden van de GroenLinks-fractie zien geen reden waarom ingekomen werknemers in dit opzicht anders behandeld zouden moeten worden dan andere werknemers en vragen de regering dit toe te lichten. Heeft de regering overwogen de 30%-regeling volledig af te schaffen? Waarom is hier niet voor gekozen? Kan de regering toelichten in hoeverre zij gelijke behandeling tussen werknemers van belang vindt en waarom dit belangrijke principe in het geval van de 30%-regeling moet wijken? Kan de regering verder inzichtelijk maken hoe het gebruik zich de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld en wat de oorzaak is van de stijging? Kan de regering ook de Nederlandse regeling vergelijken met andere Europese landen? De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering te duiden waarom de omvang van de Nederlandse regeling zo groot is.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden het een goede zaak dat de 30%-regeling wordt beperkt tot de Balkenende-norm. Deze leden zijn benieuwd naar de beschrijvende statistieken rond deze regeling. Daarom vragen zij hoe veel mensen momenteel gebruik maken van de 30%-regeling en vragen om een uitsplitsing van dit aantal per inkomensbracket van 25.000 euro. Deze leden vragen voorts om diezelfde uitsplitsing voor werknemers die voor hun komst naar Nederland woonachtig waren in een EU-lidstaat. Ook vragen deze leden of de regering het onwenselijk vindt dat steeds meer EU-landen regelingen optuigen met als oogmerk het aantrekken van vermogenden en veelverdieners ten koste van elkaars belastingopbrengsten. Deze leden vragen de regering welke mogelijkheden de regering ziet om deze belastingconcurrentie die lijkt op een «race to the bottom» in Europees verband aan banden te leggen. Ook verzoeken deze leden de regering toe te lichten welke inspanningen zij heeft gedaan in de Code of Conduct Group. Deze leden zouden het een goede eerste stap vinden als de regering het voorgaande indachtig ertoe besluit werknemers die voor hun komst naar Nederland woonachtig waren in een EU-lidstaat uit te sluiten van de 30%-regeling. Welke mogelijkheden ziet de regering hiertoe? Wat zou de budgettaire opbrengst van een dergelijke aanpassing van de regeling bedragen?

In het verlengde hiervan zijn de leden van de fractie van de ChristenUnie van mening dat mensen die in Nederland geboren zijn een gelijkwaardige concurrentiepositie verdienen ten op zicht van mensen uit het buitenland. Deze leden vrezen dat de 30%-regeling niet alleen gebruikt wordt om buitenlandse werknemers met een specifieke deskundigheid te verleiden in Nederland te komen werken, maar werkgevers ook stimuleert om arbeidskrachten met een lagere mate van specialisme of buitengewone deskundigheid aan te trekken. Daarom vragen deze leden de regering of zij instemt met deze mening en vrees, en of zij denkt dat een oplossing gelegen zou kunnen zijn in het niet van toepassing verklaren van de regeling op het inkomen voor zover dat onder een bepaald bedrag, bijvoorbeeld 100.000 euro, ligt of het uitsluiten van mensen met een inkomen onder een bepaald bedrag, bijvoorbeeld 100.000 euro, van de 30%-regeling.

Als laatste vragen deze leden de regering op dit punt of het mogelijk zou zijn om in het kader van de 30%-regeling de WNT-norm uit de sluiten van indexatie aan de hand van de loonontwikkeling.

De leden van de SGP-fractie lezen dat uit de evaluatie naar voren komt dat de effectiviteit van de 30%-regeling afneemt vanaf een loon van ongeveer 100.000 euro. De regering kiest ervoor om de onbelaste vergoeding binnen de 30%-regeling te maximeren op 216.000 euro. Deze leden begrijpen dat er een zekere marge boven de 100.000 euro wordt aangehouden, maar hebben bedenkingen bij de gekozen hoogte. Is deze grens enkel gekozen om een marge boven de 100.000 euro te houden? Waarom ligt de grens niet lager? Is ook overwogen de 30%-regeling in het geheel af te schaffen, eventueel met flankerende maatregelen in de bestaande werkkostenregeling?

4.15 Verlagen schijfgrens vennootschapsbelasting naar 200.000 euro en verhogen laag tarief naar 19 procent

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de vrijwel jaarlijkse verandering in het tarief en/of de schrijfgrens van de vennootschapsbelasting. Kan de regering reflecteren op het belang van consistentie en zekerheid in de vennootschapsbelasting voor het Nederlandse investeringsklimaat? Verder hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. Kan de regering aangeven hoeveel mkb-ondernemingen worden geraakt door de verlaging van de schrijfgrens? Kan de regering aangeven hoeveel mkb-ondernemingen worden geraakt door de verhoging van het tarief? Kan de regering grafisch weergeven hoeveel meer belasting (in euro’s en procentueel) de bv en DGA samen gaan betalen in 2024 ten opzichte van 2022 bij alle winstniveaus tussen 0 euro en vijf miljoen euro winst, uitgesplitst naar meer vennootschapsbelasting, meer aanmerkelijk belangheffing (alle winst uitgekeerd) en hoger gebruikelijk loon? Kan de regering inzicht geven in de ontwikkeling van de gemiddelde druk in 2024 ten opzichte van 2022 van de bv en DGA samen, vennootschapsbelasting en aanmerkelijk belangheffing (alle winst uitgekeerd)? Welke economische spill-over effecten gaan er uit van ondernemerschap voor onze economie, en dreigen we die nu (deels) kwijt te raken? Welke effect heeft de voorgenomen maatregel op a) ondernemerschap, b) investeringen en c) werkgelegenheid? Kan de regering aangeven hoe de opbrengst van de vennootschapsbelasting zich heeft ontwikkeld in de periode 2003–2023, zowel als aandeel in de belastingmix als aandeel van het bruto binnenlands product (bbp)? Kan de regering aangeven hoe de Nederlandse opbrengst van vennootschapsbelasting in de periode 2003–2023 zich heeft ontwikkeld, en tevens in vergelijking tot andere EU-landen, inclusief ten opzichte van het EU-gemiddelde? Kan de regering aangeven hoe de effectieve vennootschapsbelastingdruk van het bedrijfsleven zich in Nederland heeft ontwikkeld in de periode 2003–2023, en tevens in vergelijking tot andere EU-landen, inclusief het EU-gemiddelde? Kan de regering inzicht verschaffen in de ontwikkeling van die marginale effectieve druk over de jaren vanaf 2017 en hoe Nederland zich daar verhoudt tot andere EU-landen? Hoe kwalificeert de regeling deze ontwikkeling? Welke maatregelen waren relevant voor deze ontwikkeling van de marginale effectieve druk? Wat betekent dit voor de aantrekkelijkheid van Nederland om te investeren, bijvoorbeeld ook in de grote transities? Wat is de omvang van de beleidsmatige lastenverzwaringen voor het bedrijfsleven in de periode 2018–2025? Hoe beoordeelt de regering de relevantie van het fiscale stelsel als geheel, en in het bijzonder de Vpb, voor het Nederlandse investerings- en vestigingsklimaat? En kwalificeert de regering het Nederlandse fiscale stelsel als voldoende aantrekkelijk om te investeren in Nederland? Waar ziet de regering ruimte voor verbetering?

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de trend van het opknippen van bv’s is waargenomen na 1 januari 2022. De leden van de D66-fractie vragen de regering voors of er gedragseffecten te verwachten zijn naar aanleiding van het aanpassen van de schijfgrens en het verhogen van het verlaagd tarief. Tevens vragen deze leden of een overzicht kan worden gegeven van het fiscaal evenwicht zoals deze is na de maatregelen in dit Belastingplan en hoe dit fiscaal evenwicht zou zijn als het lage tarief volledig afgeschaft zou worden. De leden van de D66-fractie vragen welke maatregelen uit het IBO Vermogensongelijkheid het meest makkelijk uitvoerbaar zijn. Daarnaast vragen deze leden welke maatregelen uit het IBO Vermogensongelijkheid het grootste effect hebben in het aanpakken van Vermogensongelijkheid. Deze leden vragen tevens hoe het staat met de uitvoering van de motie Hammelburg7.

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om aan te geven waarom er specifiek is gekozen om enkel het lage Vpb-tarief en schijfgrens aan te passen en welke alternatieven zijn overwogen om een eventuele arbitrageprikkel dan wel disbalans in het belasten van werknemers, IB-ondernemers en DGA’s weg te nemen.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het in het kader van globaal evenwicht goed is dat het lage tarief in de vennootschapsbelasting wordt aangepast. Dit zorgt er ook voor dat in box 2 minder belasting kan worden uitgesteld. Wel vragen deze leden de regering om een inschatting te maken van de gevolgen voor het mkb, in combinatie met andere maatregelen, zoals de verlaging van werkgeverslasten en verruiming van aftrekposten.

De leden van de SP-fractie verwelkomen het feit dat winst zwaarder wordt belast. Deze leden wijzen echter wel op het feit dat niet al te lang geleden nog is besloten om dezelfde doelgroep juist lager te belasten, middels het bijna verdubbelen van de schijfgrens. Hoe verklaart de regering dit wispelturige beleid?

De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van het terugbrengen van het globale evenwicht tussen de boxen. Hoewel deze aanpassing daaraan bijdraagt blijft er door het tweeschijvenstelsel in de Vpb een disbalans bestaan. Is zij bereid om verdere stappen te zetten door het tweeschijvenstelsel in de Vpb af te schaffen? Zo nee, waarom niet?

Deze leden constateren dat tijdens het commissiedebat Wonen (29 september 2022) de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangaf dat de inschatting van Aedes dat op basis van de huidige gegevens de vennootschapsbelasting de komende jaren zal oplopen naar 1,3–1,5 miljard euro per jaar niet klopt. Kan de regering aangeven waarom deze inschatting niet klopt? Kan de regering aangeven wat het effect van de afschaffing verhuurderheffing zal zijn op de oplopende vennootschapsbelasting? Heeft de regering een actuele inschatting hoeveel de vennootschapsbelasting voor woningcorporaties de komende drie jaren zal worden?

Kan de regering aangeven hoeveel de earningstrippingsmaatregel (ATAD1) de woningcorporaties kost en aangeven hoeveel Vpb woningcorporaties sinds 2020 hebben afgedragen, inclusief de bijdrage van ATAD daaraan?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de schijfgrens van de vennootschapsbelasting wil verlagen naar 200.000 euro. Hoewel de leden deze stap steunen, vragen zij of de regering kan reflecteren op de snelle wijzigingen op dit gebied. Is hier sprake van zigzagbeleid en wat betekent dat voor de rechtszekerheid? De schijfgrens is immers kort geleden juist nog verhoogd, door het vorige kabinet Rutte. Voorts merken de leden van de GroenLinks-fractie op dat de schijfgrens in historisch perspectief nog steeds erg hoog ligt; vijftien jaar geleden lag deze nog op 25.000 euro. Kan de regering toelichten waarom nu een veel hogere schijfgrens nodig zou zijn dan toen?

Een vergelijkbare situatie geldt in de ogen van deze leden voor het lage Vpb-tarief, dat twintig jaar geleden nog 30 procent was. Daarmee is de voorgestelde verhoging naar 19 procent in historisch perspectief zeer beperkt. Tevens is van verschillende kanten al gewezen op het risico dat bedrijven zich opsplitsen om tweemaal van het lage tarief gebruik te kunnen maken. Recent is in het rapport naar aanleiding van het IBO Vermogensverdeling ook gewezen op de scheve verhouding tussen belasting op arbeid en kapitaal, waar het lage Vpb-tarief aan bijdraagt. De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarom of de regering overwogen heeft dit lage tarief helemaal af te schaffen, zoals in het IBO wordt voorgesteld. Hiermee zouden ook lagere lasten op arbeid bekostigd kunnen worden, wat bij zou dragen aan één van de hoofddoelen van dit belastingplan, namelijk het bieden van koopkrachtsteun aan een groot deel van de bevolking. Tevens zouden lagere lasten op arbeid werken aantrekkelijker kunnen maken en daarmee bijdragen aan het tegengaan van de huidige krapte op de arbeidsmarkt. Kan de regering hierop reflecteren en toelichten waarom, ondanks al deze voordelen, toch niet voor deze optie gekozen is? Kan de regering verder het lage tarief in tabelvorm vergelijken met andere Europese landen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie menen dat de verlaging van de schijfgrens en de verhoging van het lage tarief een stap in de goede richting is. Wel delen deze leden de conclusie uit het IBO Vermogensverdeling dat een uniform vpb-tarief vanuit belasting economisch perspectief efficiënter zou zijn. Deze leden constateren dat het verlagen van de schijfgrens een natuurlijk experiment is, en vragen of de regering voornemens is te onderzoeken in welke mate het aantal vennootschappen met een fiscale winst van 200.000 euro toeneemt, als gevolg van de schijfgrensverlaging. Zou een dergelijke toename in de ogen van de regering een argument zijn om over te gaan op een uniform tarief? Ook vragen deze leden de regering naar de uitvoerings- en handhavingslast van het tweeschijvenstelsel, zowel in fte’s als in euro’s. Als enkel naar de uitvoering en handhaving gekeken wordt, wat zou een stelsel met slechts een schijf dan minder kosten?

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de tarieven in de vpb net als de schijfgrenzen de afgelopen jaren enorm schommelden door jaarlijkse aanpassingen door de regering. Hierdoor ontbreekt het ondernemers aan langjarige zekerheid, die wel nodig is om te kunnen ondernemen. Hoe reflecteert de regering daar op? Waarom kiest de regering er vrijwel jaarlijks voor de opzet van de vpb te veranderen? Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie aandacht voor het feit dat veel ondernemers veel last hebben gehad van de coronacrisis en nu opnieuw last hebben van de hoge inflatie en de hoge energieprijzen. De voorgestelde lastenverzwaring komt daar nog bovenop. Hoe ziet de regering dit? Waarom is niet gewacht met een eventuele lastenverzwaring?

Het lid Omtzigt vraagt de regering wat de reden is van de abrupte verandering ten opzichten van de systematische verlaging van het vpb-opstaptarief in de afgelopen jaren naar de verlaging van het tarief en schijfgrens in 2023. Het lid Omtzigt vraagt daarnaast of het mkb in de toekomst kan rekenen op een consistent beleid.

Het lid Omtzigt vraagt of de regering tegenover de tariefsverhoging gerichte maatregelen voor ogen heeft om het mkb te ondersteunen.

Het lid Omtzigt denkt dat met de tariefsverhoging in het vooruitzicht het aantal oneigenlijke structuren voor 2023 gaat toenemen en vraagt de regering welke maatregelen worden genomen tegen deze oneigenlijke fiscale structuren (bijvoorbeeld opknippen van vennootschappen).

4.16 Afschaffen en verlagen van de schenkingsvrijstelling eigen woning

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven of het klopt dat artikel XXIII, in combinatie met artikel 5 Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting, zo moet worden gelezen dat als de eerste schenking ten behoeve van de eigen woning in 2022 is gedaan en een aanvullende schenking in 2023, op beide schenkingen een bestedingstermijn rust van drie opeenvolgende kalenderjaren. Heeft de verkrijger derhalve tot en met 31 december 2024 de tijd om het totaal ontvangen bedrag aan te wenden voor de eigen woning? Voorts is een vraag van deze leden of de verkrijger van een schenking in 2023 ten behoeve van de eigen woning (derhalve maximaal 28.947 euro) ook een bestedingstermijn heeft van drie kalenderjaren.

De leden van de D66-fractie vragen wat de budgettaire derving van de schenkingsvrijstelling eigen woning is geweest per jaar sinds invoering. De leden van de D66-fractie vragen of het bedrag dat geldt als vrijstelling voor schenkingen voor ouders aan hun kinderen wordt verlaagd wanneer gebruik wordt gemaakt van de schenkingsvrijstelling voor eigen woning. Of is het mogelijk dat ouders én gebruik maken van de schenkingsvrijstelling eigen woning en daarnaast ook gebruik maken van de reguliere schenkingsvrijstelling waardoor ouders effectief nog meer dan 50.000 euro aan kinderen kunnen schenken ter verwerving van een huis (eenmaal met de jubelton en eenmaal met een reguliere schenkingsvrijstelling in één jaar)? De leden van de D66-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom het volledig afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning een structuuraanpassing vraagt. De leden van de D66-fractie vragen hoe het staat met maatregelen die misbruik van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) moeten tegengaan.

De leden van de CDA-fractie lezen dat voor schenkingen een spreidingsmogelijkheid geldt van drie jaar. Betekent dit dat een schenking van 106.671 euro ontvangen in december dan nog steeds tot en met 31 december 2024 kan worden gebruikt? En als in 2023 een (aanvullende) schenking wordt gedaan, kan die dan ook nog drie kalenderjaren worden besteed Hoe schat de regering de kans in dat voor 31 december 2022 nog een golf schenkingen voor de eigen woning wordt gedaan en wat betekent dat budgettair?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat het een goede zaak is dat de schenkingsvrijstelling eigen woning wordt afgeschaft. Deze leden vragen de regering evenwel om toe te lichten waarom ervoor gekozen is de vrijstelling eigen woning te verlagen tot specifiek het bedrag van 28.947 euro. Met welke criteria heeft de regering voor dit bedrag gekozen? Is er de mogelijkheid om hier een hoger of lager bedrag vast te stellen en wat zou in het laatste geval het laagst mogelijke bedrag zijn met welke bijbehorende budgettaire opbrengst?

In het verlengde deze schenkingsvrijstelling vragen deze leden de regering of zij weer kan geven welke voordelige vermogenstransacties mogelijk zijn binnen de familiaire context. Voorts vragen deze leden welke mogelijkheden de regering ziet om de zogenaamde familiebank fiscaal neutraal te behandelen. Is dit bijvoorbeeld mogelijk door de hypotheekrenteaftrek te maximeren op bijvoorbeeld vier procent, of bijvoorbeeld de NHG-rente, als de hypotheeklening binnen de familie is verstrekt of niet door een bank is verstrekt? Welke mogelijkheden ziet de regering nog meer?

De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de beperking van de spreidingsmogelijkheid van de schenking. Bij een schenking in 2022 kan het onbenut gebleven deel van de maximumvrijstelling niet meer in 2024 gebruikt worden. Terwijl hiermee in 2022 wel rekening is gehouden en waarop mogelijk ook geanticipeerd is voor wat betreft de hoogte van de schenking in 2022. Ontstaat hierdoor niet sprake van wetgeving met terugwerkende kracht? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen de spreidingsmogelijkheden te eerbiedigen?

4.17 Verhogen algemene tarief overdrachtsbelasting van 8% naar 10,4%

De leden van de VVD-fractie vragen wat het aandeel zakelijke/bedrijfstransacties is waarover overdrachtsbelasting moet worden betaald ten opzichte van particulieren verkoop/koop. Wat is het verwachte effect op de woningmarkt voor zowel koop als huur? Hoe wordt deze wijziging geëvalueerd? Hoe wordt hiermee omgegaan indien niet effectief (of averechts) werkt?

De leden van de D66-fractie vragen of de Belastingdienst meer discussie ervaart na de invoering van de Wet differentiatie overdrachtsbelasting en waar deze discussies doorgaans over gaan. De leden van de D66-fractie vragen wat de verdere gevolgen zijn van het remmende effect op investeringen in niet-woningen. De leden van de D66-fractie vragen naar de omvang van het aantal vastgoedtransacties van 2015 tot 2021.

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven in hoeverre de regering verwacht dat de hogere overdrachtsbelasting verdisconteerd zal worden in hogere huurprijzen en in hoeverre de hogere overdrachtsbelasting een mogelijk prijsopdrijvend effect heeft voor het koopsegment?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de overdrachtsbelasting voor woningen die niet als hoofdverblijf worden gebruikt naar 10,4 procent gaat. Deze leden vragen hoe dit werkt in het geval iemand een woning koopt dat nog een verhuurd beleggingsobject is, maar wel met als doel er zelf te gaan wonen op het moment dat de huurders eruit zijn.

Deze leden lezen verder dat het aantal aankopen van woningen door beleggers in 2021 met bijna 50 procent is gedaald ten opzichte van 2020. Is dat het gevolg van de differentiatie in overdrachtsbelasting of heeft dit ook andere oorzaken? Wat zijn de verwachtte effecten hiervan op de huizenprijzen? Is een zelfde trend te zien met betrekking tot niet-woningen? Wat betekent dit met het oog op leegstand en andere ongewenste effecten?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat deze tariefsverhoging wordt gebruikt als dekkingsmaatregel. Toch zouden deze leden iets meer informatie willen over de ratio achter de verhoging van 8 procent naar 10,4 procent. Waarom is gekozen voor dit nieuwe tarief?

4.18 Algemeen btw-tarief op lachgaspatronen

De leden van de VVD-fractie vragen waarom is gekozen om het btw-tarief op lachgaspatronen zo vorm te geven en onwenselijk gebruik met lachgaspatronen zo proberen tegen te gaan. Zijn hiervoor geen betere alternatieven beschikbaar om het onwenselijke gebruik tegen te gaan in plaats van in de btw-wetgeving op te lossen? Zo wordt de btw-wetgeving in de ogen van deze leden (onnodig) complexer gemaakt.

4.19 Btw-nultarief op de levering en installatie van zonnepanelen

De leden van de VVD-fractie vragen waarom nu alleen de «op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen»-zonnepanelen onder het nul procent tarief vallen. Waarom is er niet voor gekozen om dit voor alle zonnepanelen te doen? Waarom is specifiek gekozen voor «bestemd om te worden geïnstalleerd op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen»?

Verder vragen deze leden te verduidelijken dat bij het salderen geen noodzaak is voor zonnepaneelhouders om zich te melden voor de kleineondernemersregeling (KOR) zolang zij per saldo geen elektriciteit leveren aan energiebedrijven.

Deze leden constateren dat ten opzichte van de consultatieversie van deze maatregel nu ook de zonnepanelen als dakbedekking (vaak ook wel geïntegreerde panelen genoemd) toegevoegd voor toepassing van het nultarief. Klopt het dat bij nieuwbouw van een woning met zonnepanelen als dakbedekking voor het geheel van de woning (dus inclusief de panelen) het algemene btw-tarief van 21 procent geldt? Maar dat bij installatie van zonnepanelen als dakbedekking bij bestaande bouw wél het nieuwe nultarief geldt? Kan de regering dit verduidelijken?

Deze leden constateren dat in de uitvoeringstoets bij het voorstel is aangegeven dat de Belastingdienst de nadere communicatie over het voorstel in oktober zal starten. Vooral voor bouwbedrijven in het mkb is deze nieuwe wetgeving – met toch al teruglopende personeelsaantallen in de ogen van deze leden een zware verplichting. Daar komt bij dat deze wetgeving al op 1 januari aanstaande van kracht wordt. Voor bedrijven die de regeling moeten toepassen is het daarom essentieel dat die toegezegde nadere communicatie geen vertraging oploopt.

Deze leden vragen of de regering kan toezeggen dat vanuit de Belastingdienst alles op alles zal worden gezet om de nadere communicatie over het ingediende voorstel niet te laten vertragen zodat de implementatie bij de bedrijven ook inderdaad op 1 januari aanstaande gereed kan zijn.

De leden van de D66-fractie onderschrijven de administratieve lastenverlichting die een btw-nultarief op de levering en installatie van zonnepanelen oplevert. Deze leden vragen hoe deze maatregel de situatie verandert van een ondernemer die zijn/haar bedrijf op zijn/haar woonadres heeft geregistreerd en die graag zonnepanelen op het dak wil leggen.

De leden van de CDA-fractie zijn heel blij met de voorgestelde maatregel, omdat de voorgaande situatie volgens hen nodeloos complex was en in de ogen van deze leden zelfs oneerlijk wanneer iemand voor een tweede keer zonnepanelen legde waar dan geen btw-aftrek meer mogelijk is. Wel vragen deze leden of de regering de definitie van woningen kan verduidelijken.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten of deze maatregel ook van toepassing is voor woningcorporaties. Is de verhuur van zonnepanelen, die bijvoorbeeld liggen op de daken van corporatiewoningen en verhuurd worden aan de huurders, ook belast tegen het nul procent tarief? Zo niet, waarom niet? De levering van zonnepanelen tegen nul procent omzetbelasting is uitgebreid ten opzichte van het consultatie document, vanaf 1 januari 2023 is ook de levering van zogenoemde «indak-panelen» belast tegen nul procent. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan beamen dat het nul procent tarief ook geldt voor andere panelen die in meer of mindere mate onderdeel uitmaken van de constructie, zoals bijvoorbeeld panelen op gevels, of balkons.

De leden van de CDA-fractie lezen dat voor de levering van elektriciteit aan het energiebedrijf in de meeste gevallen gebruik worden gemaakt van de kleine ondernemersregeling (KOR) zonder aanmeldverplichting door de registratiedrempel. Deze registratiedrempel houdt in dat bij een omzet per kalenderjaar van maximaal 1.800 euro geen formele aanmelding voor de KOR noodzakelijk is om te worden ontheven van administratieve verplichtingen. Met de huidige prijzen per kWh voor de (terug)levering van elektriciteit aan elektriciteitsbedrijven zal deze drempel echter veel sneller worden overschreden dan aan het begin van dit jaar het geval was. Is in de praktijk wel altijd sprake van «omzet» van de zonnepaneelhouder als bedoeld in de zin van de hiervoor vermelde registratiedrempel?

De huidige praktijk in het lopende jaar 2022 is dat de vraag naar zonnepanelen het aanbod en de capaciteit voor het installeren daarvan overstijgt. Daarbij is het gebruikelijk dat er bij het aangaan van een overeenkomst tot levering en installatie van zonnepanelen een aanbetaling wordt overeengekomen. Als een leverancier op dit moment al in staat is om orders te garanderen, zal door capaciteitsgebrek de installatie pas in 2023 kunnen plaatsvinden. Gevolg van het ontbreken van een overgangsregeling is dat deze aanbetaling in 2022 belast is met 21 procent btw, terwijl de slotbetaling bij feitelijke levering en installatie in 2023 onder het voorgestelde nultarief valt. Hierdoor zal de particuliere zonnepaneelhouder zich genoodzaakt voelen om zich als btw-ondernemer te melden bij de Belastingdienst om de btw op de in 2022 gedane aanbetaling te kunnen terugvorderen. Complicatie daarbij zal in de ogen van deze leden zijn dat de thans geldende forfaitaire regeling voor de bepaling van het eigen gebruik van de met de zonnepanelen opgewekte elektriciteit niet past, omdat slechts op een deel van de aanschaffings- en installatiekosten btw drukt. Het tijdstip van fysieke levering en installatie van zonnepanelen is in de praktijk eenvoudig vast te stellen omdat deze altijd duidelijk wordt gedocumenteerd en de afnemer tekent voor acceptatie. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij naar deze situatie kijkt en of de regering kan overwegen de situatie goed te keuren waardoor de totale vergoeding voor in 2023 geleverde, dan wel geïnstalleerde zonnepanelen onder het btw-nultarief wordt gebracht. Hiermee wordt voorkomen dat voor leveringen en installaties in de eerste helft van 2023 waarvoor in 2022 aanbetalingen zijn verricht btw-registraties moeten worden aangegaan.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de levering van zonnepanelen tegen nul procent omzetbelasting is uitgebreid ten opzichte van het consultatie document, vanaf 1 januari 2023 is ook de levering van zogenoemde «indak-panelen» belast tegen nul procent. Kan de regering beamen dat het nul procent tarief ook geldt voor andere panelen die in meer of mindere mate onderdeel uitmaken van de constructie, zoals bijvoorbeeld panelen op gevels, of balkons? Waarom is de verhuur van zonnepanelen, die bijvoorbeeld liggen op de daken van corporatiewoningen en verhuurd worden aan de huurders, niet belast tegen het nul procent tarief?

De leden van de SGP-fractie zijn positief over het voorstel om het btw-nultarief van toepassen te laten zijn op de levering en installatie van zonnepanelen. Deze leden zijn van mening dat een lage(re) btw op verduurzamingsmaatregelen verduurzaming van bijvoorbeeld woningen stimuleert doordat woningeigenaren financieel gesteund worden. Is de regering voornemens om voor meer verduurzamingsmaatregelen een lager btw-tarief voor te stellen, of indien nodig in EU-verband te pleiten voor deze mogelijkheid?

4.20 Beëindigen vrijstelling bpm bestelauto’s ondernemers, aanpassing grondslag bpm bestelauto’s en verhoging van het tarief in de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto’s ondernemers

De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat het specifieke effect op de koopkracht van mkb’ers is. Verder vragen deze leden wat het effect op de prikkel voor de verduurzaming van bestelauto’s voor mkb’ers en grote bedrijven is. Tot slot, vragen deze leden op dit punt wat het effect op de prikkel voor het plaatsen van laadinfrastructuur mkb’ers en grote bedrijven is.

De leden van de D66-fractie vragen de regering wat de effecten zijn van het uitstellen van deze maatregel op het vergroenen van het wagenpark met nulemissie-bestelbusjes en CO2-reductie.

De leden van de CDA-fractie lezen dat zowel de BPM-vrijstelling (belasting van personenauto's en motorrijwielen) op bestelauto’s voor ondernemers wordt afgeschaft, als ook de motorrijtuigenbelasting (MRB) verhoogd. Dat betekent dat zij zowel bij het aanschaffen van een nieuwe bestelauto als bij de jaarlijkse wegenbelasting hogere kosten hebben. Deze leden lezen dat door de samenloop van maatregelen in 2025 een elektrische bestelauto qua kosten voordeliger is dan een conventionele bestelauto. Zijn er voldoende elektrische bestelauto’s beschikbaar en betaalbaar voor ondernemers die er een willen aanschaffen? Hebben de bestelauto’s voldoende range voor ondernemers die het hele land door moeten? En wat betekent het voor ondernemers die niet de middelen hebben voor een nieuwe bestelauto en zijn aangewezen op een tweedehands exemplaar? Zijn er al elektrische bestelauto’s op de tweedehands markt beschikbaar? Zo niet, in hoeverre worden voor hen de kosten significant hoger door de wijzigingen in BPM en MRB?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de regering kiest om de uitzondering voor bestelauto’s te schrappen. Deze leden maken zich in het algemeen zorgen over de export van fiscaal gestimuleerde (bedrijfs)auto’s en de import van (bedrijfs)auto’s als een middel om de BPM te ontwijken. Kan de regering aangeven of het voordelig is om wagens te importeren (na bijvoorbeeld een of twee jaar) en zo belasting te ontwijken? Zo ja, is de regering voornemens om dit gat te repareren? Ook zouden deze leden graag flankerende maatregelen zien om de export van fiscaal gestimuleerde wagens tegen te gaan. Wat is de regering op dit vlak voornemens om te ondernemen?

De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de voorgenomen afschaffing van de bpm-vrijstelling voor ondernemers. Deze ledenverzoeken allereerst om spoedige beantwoording van de schriftelijke vragen over dit onderwerp, die op 17 juni 2022 zijn ingediend, maar nog niet zijn beantwoord. Daarnaast vragen deze leden of de regering inzicht kan geven in de gemiddelde kostenstijging van bestelauto’s als deze vrijstelling daadwerkelijk afgeschaft. Ook vragen zij om een overzicht van de kostenstijging van de tien meest gebruikte bestelauto’s.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de financiële gevolgen voor MKB-ondernemers. Deze ondernemers krijgen door diverse andere maatregelen al te maken met lastenverzwaringen en hebben veelal te maken gehad met negatieve financiële gevolgen door diverse crises. Hoe ziet de regering dat? Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie naar de verwachte gevolgen in de verkopen. Doordat de maatregel in 2025 ingaat, verwachten deze leden een toename in de verkoop van bijvoorbeeld bestelbussen op diesel. Na 2025 zullen ondernemers geneigd zijn hun (oudere) bestelbus langer te gebruiken en de aanschaf van een nieuwe bestelbus uit te stellen. Deelt de regering die verwachtingen? Wat betekent dat voor de opbrengst waar het gaat om CO2-reductie? Ten slotte constateren de leden van de SGP-fractie op dit punt dat het voorliggende maatregelenpakket en de bestaande opzet van de autobelastingen de aankoop van emissievrije auto’s probeert te stimuleren. Zeker na 2025 lopen de verschillen in fiscale behandeling tussen emissievrije en conventionele bestelauto’s in de ogen van deze leden op. Dit roept bij deze leden de vraag op of ondernemers ook daadwerkelijk mogelijkheden hebben om emissievrije bestelbussen aan te schaffen? Is deze markt reeds voldoende ontwikkeld? Waarop is de verwachting van de regering van de verduurzaming van het wagenpark van ondernemers precies gebaseerd?

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over een alternatieve invulling van deze maatregelen. Deze leden wijzen erop dat de lastenverzwaring nu geheel terecht komt bij een kleine groep ondernemers. Welke alternatieven zijn overwogen? Waarom is er niet voor gekozen de rekening over een grotere groep belastingplichtigen te verdelen? Hoe waardeert de regering een alternatieve invulling, door de vrijstelling te behouden en de budgettaire opbrengst op te halen middels een verhoging van de MRB en de accijns op diesel?

De leden van de SGP-fractie constateren dat een deel van de nieuwe bestelauto’s direct na aankoop omgebouwd wordt, wat gevolgen heeft voor de CO2-uitstoot en daarmee voor de hoogte van de bpm. Klopt het dat de bpm in dat geval moet worden herzien? Wat zijn daarvan de uitvoeringsgevolgen en kan de uitvoering dat aan?

4.21 Aanscherpen CO2-heffing industrie

De leden van de VVD-fractie nemen kennis van de aanscherping van de (marginale) CO2-heffing. De leden van de VVD-fractie zien de CO2-heffing als stok achter de deur om ervoor te zorgen dat de industrie daadwerkelijk verduurzaamt. De leden van de VVD-fractie constateren dat er aan de aanscherping van deze heffing een extra CO2-besparingsdoel van vier megaton voor 2030 is gekoppeld. Is de regering het eens met de leden van de VVD-fractie dat deze reductie alleen bewerkstelligd kan worden indien de noodzakelijke randvoorwaarden tijdig aanwezig zijn (infrastructuur, financiering, wet- en regelgeving)? Zo ja, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de heffing in de pas loopt met de realisatie van deze randvoorwaarden? Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat het doel van de aanscherping van deze heffing het verminderen van de CO2-uitstoot moet zijn? Is de regering het ook eens met de leden van de VVD-fractie dat het daarbij om daadwerkelijke CO2-reductie moet gaan en niet om de weglek van bedrijvigheid (en daarmee uitstoot) naar het buitenland? De leden van de VVD-fractie maken zich daarom zorgen over de trage realisatie van de noodzakelijke randvoorwaarden voor de verduurzaming van de industrie. Hoe gaat de regering een versnelling aanbrengen in het realiseren van de noodzakelijke randvoorwaarden? Hoe kijkt de regering naar een hardheidsclausule; waarbij de heffing alleen bijt wanneer de overheid de noodzakelijke randvoorwaarden tijdig realiseert?

De leden van de VVD-fractie constateren ook dat de regering in 2024 gaat kijken naar herijking van het tarief in de (marginale) CO2-heffing. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe deze logica strookt met de gehaaste invoer van het wetsvoorstel omtrent minimumprijzen CO2 dat in moet gaan op 1 januari 2023.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten wanneer de beoogde (subsidie)maatregelen uit het coalitieakkoord voor de industrie voldoende uitgewerkt zullen zijn om het tarief van de heffing te verhogen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering de gekozen prijsstelling verder te onderbouwen. Verder vragen deze leden of de regeling bedrijven voldoende handelingsperspectief biedt, bijvoorbeeld bedrijven die niet kunnen verduurzamen als het gaat om brandstofverbruik. Welke rol spelen de maatwerkafspraken hierbij? Had de verhoging van de CO2-heffing niet hoger gemoeten oom niet alleen aan de budgettaire doelstelling te voldoen, maar om ook meer middelen in te zetten voor de in het Coalitieakkoord afgesproken terugsluis?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering ervoor zorgt dat bedrijven de investeringen kunnen blijven doen om de aangescherpte CO2-heffing voor te kunnen blijven, en of hiervoor ook de juiste en voldoende infrastructuur aanwezig is om deze verduurzaming mogelijk te maken en hoe de regering ermee omgaat als de infrastructuur er niet tijdig is of als bedrijven daar geen toegang tot hebben. Daarnaast vragen deze leden of de aanscherping en de voorliggende wijziging besproken is met de bedrijven die onder de wet vallen, en op welke wijze rekening is gehouden met hun inbreng.

4.22 Samenhangende wijzigingen Wet belastingen op milieugrondslag en Wet opslag duurzame energie- en klimaattransitie

De leden van de D66-fractie ondersteunen de keuze van de regering voor variant A+ in de schuif binnen de energiebelasting. Deze variant zorgt voor grote verduurzamingsprikkels en vraagt tegelijkertijd een grotere bijdrage aan grootverbruikers.

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven wat de (budgettaire) gevolgen zijn van een eventueel prijsplafond voor de voorgestelde maatregelen op het gebied van de energierekening voor zowel huishoudens als bedrijven?

De belastingvermindering in de energiebelasting is ingegeven vanuit de gedachte dat een gedeelte van het energieverbruik gezien wordt als een basisbehoefte. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven van welk energieverbruik (gas/elektra) de regering uit gaat als basisbehoefte en hoe de hoogte van de belastingvermindering zich tot het verbruik verhoudt?

In het licht van de stijgende inflatie (gedreven door stijgende energieprijzen), de dalende koopkracht en de uitgesproken wens van de regering om de koopkracht zo veel mogelijk op peil te houden, verzoeken de leden van de PVV-fractie de regering om aan te geven wat de ratio is achter het verhogen van het btw-tarief van negen procent naar 21 procent. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom er niet gekozen is voor verlaging van het btw-tarief naar vijf procent dan wel nul procent? Wat zijn de budgettaire opbrengsten voor de regering van de voorgenomen btw-stijging? Wat zijn de effecten van de btw verhoging naar 21 procent op de energierekening voor huishoudens bij een gebruik van 1.500 m3 gas en 3.500 kwh?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom de energiebelasting niet wordt verlaagd naar het nul of hoogstens het Europees minimum om de energierekening betaalbaar te houden en de koopkracht van huishoudens zo veel mogelijk op peil te houden?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven welke mogelijkheden er zijn om de energiebelasting volledig af te schaffen voor huishoudens en/of mkb bedrijven alsmede wat de budgettaire effecten daar van zijn?

Kan de regering voor de leden van de PVV-fractie overzichten opstellen (bij een gebruik van 1.500 m3 gas en 3.500 kwh) van de hoogte van de energierekening per:

1 januari 2021, 1 juli 2021, 1 januari 2022, 1 juli 2022, 20 september 2022, 1 januari 2023, 1 juli 2023 en 1 januari 2024? Kan de regering hierbij duidelijk onderscheid maken tussen de kosten voor energie (inkoopprijs en marge voor de energieleverancier), de uiteindelijke consumentenprijs zonder belastingen en de consumentenprijs met belastingen, waarbij de belastingen per belastingsoort worden uitgesplitst? Kan de regering hierbij aangeven hoe hoog de energierekening is met de op dat moment geldende regelgeving, hoe hoog de energierekening is met de beoogde maatregelen uit het Belastingplan 2023 en hoe hoog de energierekening wordt indien een prijsplafond wordt ingevoerd?

Kan de regering op genoemde data tevens een vergelijking maken met de hoogte van de energierekeningen van specifiek omringende landen, EU-landen, Europese landen en Scandinavische landen? Kan de regering hierbij de verschillen tussen de hoogte van de energierekeningen verklaren?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering voornemens is de ODE te integreren in de energiebelasting, en deze laatste tijdelijk te verlagen. Deze leden snappen echter niet hoe de in tabellen 3 en 9 genoemde tarieven te rijmen zijn met de tarieven die gemeld worden op de website van de Belastingdienst. Daar lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat de tarieven in 2022 in de eerste schijven van aardgas en elektriciteit respectievelijk 0,36.322 euro per kubieke meter en 0,3.679 euro per kWh bedragen. Daarbovenop komen de ODE-tarieven van respectievelijk 0,0.865 euro per kubieke meter en 0,0.305 euro per kWh. Totaal komt dat neer op respectievelijk 0,44.972 euro per kubieke meter en 0,6.729 euro per kWh, exclusief btw. In tabel 3 worden mutaties van respectievelijk –6,31 cent per kubieke meter en –7,06 cent per kWh genoemd. Kan de regering bevestigen dat deze bedragen kloppen?

Als de genoemde mutaties worden verwerkt in de genoemde huidige tarieven, bedraagt de uitkomst 0,38.661 euro per kubieke meter en een negatieve belasting op elektriciteit van 0,0.331 euro. In tabel 3 en tabel 9 worden echter tarieven van 0,4.227 euro per kubieke meter en 0,0.509 euro per kWh genoemd. Kan de regering verklaren waar deze verschillen vandaan komen, liefst met een duidelijke berekening en nieuwe overzichtstabel?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben begrepen dat de introductie van een nieuwe eerste schijf in de energiebelasting op korte termijn niet mogelijk is, omdat dit een stelselwijziging vergt. Kan de regering dit bevestigen en toelichten? In het verlengde daarvan vragen deze leden of het mogelijk zou zijn om de grondslag voor een dergelijke eerste schijf in dit Belastingplan te creëren, zodat deze per 1 januari 2024 in gebruik genomen zou kunnen worden. Deze leden denken hierbij aan schijfgrenzen die gelijk zijn aan de verbruikshoeveelheden als bij het voorgestelde prijsplafond (1.200 kubieke meter en 2.400 kWh). Welke mogelijkheden ziet de regering hiertoe?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de berekeningen die in dit deel van het wetsvoorstel worden gedaan, gebaseerd zijn op onder andere de incidentele verlaging in de energiebelasting in 2023. Deze verlaging wordt mogelijk ingezet ter dekking van het energieplafond. Daarom vragen deze leden of de regering een geactualiseerd overzicht kan sturen van de berekeningen en tabellen die in deze paragraaf getoond worden, waarin de impact van maatregelen exclusief het incidentele compensatiepakket voor de energierekening in 2023, welke vermoedelijk niet doorgaat, getoond wordt.

Daarnaast wijzen de leden van de SGP-fractie erop dat een deel van de maatregelen pas in 2024 ingaat, en dat de prijzen van energie sterk fluctueren. Kan de regering toezeggen bij het Belastingplan 2024 een actueel overzicht te sturen van de gevolgen van de voorgestelde wijzigingen op de energierekening van diverse bedrijfsprofielen, zoals nu in bijvoorbeeld tabel 7 getoond?

Ten slotte wijzen deze leden er op dit punt op dat een groot deel van het mkb in de derde schijf van de energiebelasting valt. Het grootste deel van de voorgestelde tariefsverhoging voor gas komt voor rekening van die derde schijf, en daarmee voor rekening van mkb. Tabel 7 laat ook zien dat een groot deel van de telers van bloemen, platen en fruit, te maken krijgt met een stijging van de energiebelasting. Hoe passen deze voorgestelde wijzigingen in de bredere discussie over de kostenstijgingen van energie voor het mkb van de afgelopen jaren? Zijn mkb-ondernemingen voldoende in staat de kostenstijgingen bij te houden, en zijn zij voldoende in staat de verwachte verduurzaming waar te maken?

4.23 Verhogen vliegbelasting

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennis genomen van de door de regering gedeelde studie van CE Delft. Deze studie geeft de leden van de VVD-fractie echter wel aanleiding om enkele vragen te stellen over de voorgenomen verhoging van de vliegbelasting.

Kan de regering reflecteren op de effectiviteit van de voorgenomen verhoging van de vliegbelasting in het licht van de conclusie van CE Delft over de verwachte gedragseffecten? De leden van de fractie van de VVD lezen dat 50 procent van de passagiers waar het om gaat vanaf buitenlandse vliegvelden zouden vertrekken en dat 17 procent met de trein of met de auto zou gaan. Zijn er niet andere, fiscale of niet-fiscale, maatregelen die het gewenste gedragseffect zouden sorteren?

Kan de regering reflecteren op de effectiviteit van de voorgenomen verhoging van de vliegbelasting in het licht van de conclusie van CE Delft over de verwachte toename in het aantal intercontinentale vluchten en, met name, de verwachte significante toename in het aantal vrachtvluchten? Kan de regering ook reflecteren op de wenselijkheid van de significante toename in het aantal vrachtvluchten? Kan de regering tot slot op dit punt reflecteren op de toegenomen geluidshinder door een toename in intercontinentale en met name vrachtvluchten?

Verder hebben deze leden nog de volgende vragen. Wat zijn de weglekeffecten? Wat is het effect op reizigers en vliegbewegingen in Nederland? Wat is het effect op verduurzaming vliegen van vliegmaatschappijen in Nederland? Wat is het effect op verduurzaming vliegen van vliegvelden en luchthavens in Nederland? Wat is effect op reizigers en vliegbewegingen op vliegvelden over de grens van Nederland? Hoe wordt de terugsluis vormgegeven? Hoe vergelijkt de terugsluis van de vliegbelasting met die van de vrachtwagenheffing?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de vervuilende rol van de luchtvaart niet langer gratis kan zijn. Deze leden vragen de regering waarom niet gekozen wordt voor een meer gedifferentieerd model voor de vliegtaks, waarin zeer korte (vervangbare) en zeer verre (vervuilende) afstanden hoger belast worden. Tevens vragen deze leden waarom transfer-passagiers vooralsnog vrijgesteld zijn van de vliegbelasting.

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom de regering niet eerst de evaluatie van de vliegbelasting als fiscale maatregel afwacht alvorens over te gaan tot een verhoging?

De regering geeft aan dat de verhoging van de vliegbelasting als doel heeft om extra opbrengsten te genereren. Kan de regering in het licht van de dalende koopkracht van huishoudens en de uitgesproken wens van de regering om juist die koopkracht op peil te houden, aangeven waarom het verstandig is om in 2023 een belastingverhoging van 232 procent per ticket door te voeren?

Kan de regering aangeven in hoeverre de in 2021 ingevoerde vliegbelasting is verdisconteerd in ticketprijzen en aan de hand hiervan aangeven wat het effect van de verhoging is op de uiteindelijke consumentenprijs en de koopkracht van huishoudens?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of en zo ja waarom, de belasting enkel geldt voor vetrekkende passagiers uit Nederland en niet van toepassing is op passagiers die in Nederland een overstap hebben?

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering nader in te gaan op de (budgettaire) grenseffecten van deze belastingverhoging, in hoeverre zullen burgers uitwijken naar omliggende landen om vluchten te boeken? Kan de regering hierbij tevens ingaan op de (financiële) gevolgen voor in Nederland gelegen luchthavens, met name die luchthavens in de grensstreek?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de effecten zijn van de huidige vliegbelasting en hoe wordt verwacht dat dit wordt versterkt met de verhoging. Wat zijn bijvoorbeeld de effecten op de «plofkipvluchten»? Worden die nog steeds aangeboden, of is te zien dat die minder beschikbaar zijn? Wat is het relatieve effect van de maatregelen op verschillende prijsklassen vluchtaanbieders?

De leden van de SP-fractie achten de wijze waarop de verhoging van de vliegbelasting wordt voorgesteld onrechtvaardig. Een kleine groep zakelijke veelvliegers is verantwoordelijk voor een groot deel van de vluchten vanaf Nederlandse luchthavens. De leden van de SP-fractie stellen voor om deze groep met voorrang te belasten met een tarief dat stijgt per gemaakte reis, zodat het veelvliegen wordt ontmoedigd en zakelijke reizigers worden gestimuleerd om digitaal te vergaderen of voor kortere afstanden de trein te pakken. Incidentele vakantiegangers kunnen daarmee voor hun eerste vlucht worden ontzien van de verhoging van de vliegbelasting. Voorts zijn deze leden van mening dat de opbrengsten van een verhoogde vliegbelasting ten goede dienen te komen aan investeringen die het grensoverschrijdende treinverkeer verbeteren, zodat reizigers binnen Europa een daadwerkelijk alternatief krijgen voor het vliegtuig. Al lange tijd is onduidelijk wat de regering met de opbrengsten van de verhoging wil gaan doen, kan daar duidelijkheid over worden gegeven? Tot slot vragen deze leden op dit punt de regering waarom er niet wordt gekozen voor het heffen van vliegbelasting voor transitpassagiers die een groot aandeel hebben in de vluchten naar en van Schiphol.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom bij de aanpassing van de vliegbelasting niet alsnog wordt gekeken naar het heffen op transferpassagiers. Aangezien het voornemen is van de regering om de maatregel te vergroenen lijkt het de aan het woord zijnde leden vanzelfsprekend dat ook de grootste reizigersstroom door Nederlandse luchthavens gaat betalen. Is de regering het met deze leden eens?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verheugd dat de vliegbelasting wordt verhoogd. Wel menen deze leden dat de belastingdruk daalt bij een hogere mate van vervuiling (langere vluchten), omdat de vliegbelasting uitgaat van een vast belastingbedrag. Deze leden vragen of het mogelijk zou zijn dit vaste bedrag uit te breiden met een variabel bedrag per kilometer of ton CO2-uitstoot. Verder vragen deze leden welke belastingvoordelen vliegtuigmaatschappijen genieten, bijvoorbeeld in de vorm van belastingvrijstelling op brandstof. Welke mogelijkheden ziet de regering om deze belastingvoordelen af te schaffen of te verminderen? Welke initiatieven worden hiertoe genomen in Europees verband, en welke inspanning doet de regering om dit in Europees verband te bewerkstelligen?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering om een actueel overzicht van de hoogte van de vliegbelasting in omliggende en Europese landen. Daarnaast zijn de leden van de SGP-fractie van mening dat idealiter een verhoging van de vliegbelasting gepaard moet gaan met het stimuleren van internationaal treinverkeer. Hoe ziet de regering dat? Is de regering bereid om het internationale treinverkeer verder te stimuleren? Welke maatregelen neemt of overweegt de regering daartoe?

4.24 Verhogen tabaksaccijns

De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat de verwachte prijsverschillen zijn per tabakssoort in vergelijking met onze buurlanden. Wat zijn de gevolgen van deze maatregel voor ondernemers in de grensregio’s? Wanneer ontvangt de Kamer een diepgaande analyse over grenseffecten betreffende accijns- en btw-verschillen met onze buurlanden?

De leden van de D66-fractie vragen wat het effect is als de tabaksaccijns met nog een euro per pakje extra zou worden verhoogd op het behalen van de doelen van een rookvrije generatie in 2040. De leden van de D66-fractie vragen de regering hoeveel winst de tabaksindustrie in Nederland maakt. De leden van de D66-fractie vragen voorts of en hoeveel accijns wordt geheven over vapors en de vulverpakkingen daarvoor. De leden van de D66-fractie vragen verder wat de grondslag is voor de tabaksaccijns.

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom de regering stelt dat het verhogen van de tabaksaccijns een bewezen effectieve maatregel om roken te verminderen is, terwijl uit cijfers van het CBS en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (11 maart 2022) blijkt dat het aandeel rokers sinds 2018 nauwelijks is gedaald?8 Kan de regering hierbij tevens ingaan op cijfers die gepubliceerd zijn in Het Blauwe Boekje, pagina 64, waaruit blijkt dat het aantal rokers juist is toegenomen sinds 2019?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom er niet op voorhand een onderzoek wordt gedaan naar mogelijke grenseffecten, weglekeffecten en mogelijke effecten op het aandeel aanwezige illegale sigaretten?

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering tevens om de effecten op de koopkracht in kaart te brengen.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat e-sigaretten steeds populairder lijken te worden, ook onder kinderen. Hoewel e-sigaretten verslavend zijn, wordt hierop nog geen accijns geheven. Kan de regering toelichten of zij bereid is een verbruiksbelasting of accijns op e-sigaretten en bijbehorende vloeistoffen toe te voegen aan het Belastingplan 2023?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn een voorstander van de verhoging van de tabaksaccijns. Wel concluderen deze leden dat shag en andere vormen van rooktabak in Nederland momenteel betaalbaarder zijn dan sigaretten. Deze leden menen tevens dat hoe groter het verschil in betaalbaarheid wordt, hoe groter de kans is dat rokers bij een accijnsverhoging goedkopere tabaksproducten gaan kopen in plaats van te stoppen met roken. In dat licht zien deze leden dat in het Belastingplan in de vergelijking tussen accijns op sigaretten en rooktabak wordt uitgegaan van 1 gram tabak per shagje, terwijl uit onderzoek blijkt dat rokers veel minder tabak in shagjes stoppen. Deze leden menen dat, op basis van informatie van het KWF, de Hartstichting en het Longfonds, een gemiddelde van zo’n 0,7 gram tabak per shagje een realistischere schatting is. De accijnsverhogingen van 2023 en 2024 komen dan neer op ongeveer 0,75 euro per 20 shagjes, tegenover accijnsverhogingen van één euro per 20 sigaretten. Hierdoor wordt het verschil in betaalbaarheid tussen rooktabak en sigaretten dus nóg groter. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Hoe zorgt de regering ervoor dat rokers na accijnsverhogingen niet overstappen op goedkopere tabaksproducten, in plaats van te stoppen met roken? Op welke wijze zou de accijnsverhoging voor shag en andere vormen van rooktabak verhoogd moeten worden om a) niet verder uit pas te lopen met de accijnsverhoging van sigaretten, en b) over de linie gelijk te zijn met de sigarettenaccijns, uitgaande van een gemiddelde van 0,7 gram per shagje? Wat zou in beide gevallen de budgettaire opbrengst zijn?

4.25 Verlengen verlaagde accijnstarieven op ongelode benzine, diesel en LPG

De leden van de D66-fractie hebben begrip voor het besluit de accijnstarieven op ongelode benzine, diesel en LPG te verlengen. Tegelijkertijd merken deze leden op dat dit, zoals de regering zelf ook erkent, vanuit het klimaatperspectief een onverstandige maatregel is. In dit kader vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor de aantrekkelijkheid van de trein en het openbaar vervoer, die per reiziger minder CO2-uitstoten, maar waar prijzen eveneens hard stijgen om velerlei redenen, in relatie tot de auto. Welke maatregelen treft de regering om de trein en het openbaar vervoer betaalbaar en aantrekkelijk, zeker in relatie tot de auto, te houden?

Voorts vragen deze leden aandacht voor de kosten van elektrische auto’s. De fiscale voordelen voor elektrische auto’s, zoals de vrijstelling op de eerste schijf in de energiebelasting voor openbare en publiek toegankelijke laadpalen, de tijdelijke btw-verlaging op elektriciteit en de vrijstelling van de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor elektriciteit die geleverd wordt aan een publieke oplaadinstallatie voor elektrische voertuigen die beschikt over een zelfstandige aansluiting lopen allemaal af. Het aflopen van deze maatregelen maakt dat de aantrekkelijkheid van (elektrische) nulemissie-voertuigen in relatie tot fossiele voertuigen afneemt. De leden van de D66-fractie vragen de regering deze afnemende aantrekkelijkheid als gevolg van het krimpende voordeel van nulemissie-voertuigen te appreciëren. Welke maatregelen treft zij om nulemissie-voertuigen blijvend te stimuleren en de (TCO) aantrekkelijker te houden ten opzichte van fossiele auto’s? Wat is de budgettaire derving van het verlengen van de vrijstelling op de eerste schijf energiebelasting voor openbare en publiek toegankelijke laadpalen?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom er niet wordt gekozen om de accijnzen zo veel mogelijk (incidenteel en structureel) in lijn te brengen met omringende landen zodat de grenseffecten zo veel mogelijk worden gemitigeerd?

De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over de mobiliteitskosten waarmee inwoners momenteel kampen. Het voornemen om de verlaagde accijns op brandstof voort te zetten kunnen zij dan ook goed begrijpen. Wel vinden deze leden het vreemd dat er voor de OV-sector geen prijsdrukkende maatregelen worden genomen door de regering. Ook in het OV stijgen immers de ticketprijzen en de sector heeft het in coronatijd zeer zwaar te verduren gehad, waardoor de continuïteit van de dienstregeling nu op veel plaatsen onder druk staat. Deze leden brengen daarnaast in herinnering dat de btw-verhoging van 2019 heeft geleid tot de grootste stijging van OV-prijzen in heel Europa.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om nadere motivatie bij het verlengen van de verlaagde accijnstarieven. Hoe verhouden de huidige (gemiddelde) brandstofprijzen zich met het buitenland? Klopt het dat Nederland nu lagere brandstofprijzen heeft dan Duitsland? Hoe verhouden de huidige prijzen zich met de prijzen voor de Russische inval in Oekraïne? Deze leden hadden graag gezien dat onze schaarse middelen op een andere manier worden ingezet. Is de regering bereid om te kijken hoe deze middelen op een andere manier kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld voor het dempen van de energieprijzen)?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat zij, maar ook veel anderen kritiek hadden op de verlaging van de accijnzen op benzine, diesel en LPG in 2022. Veel economen gaven destijds aan dat deze maatregelen ongericht zijn. Het verweer vanuit de regering was toen dat ongerichte maatregelen onvermijdelijk waren, aangezien de wens was om snel te handelen en er dus onvoldoende tijd was om meer gerichte maatregelen uit te werken. Kan de regering toelichten waarom dan nu, meer dan een half jaar later, opnieuw gekozen is voor deze ongerichte maatregelen? Kan de regering daarnaast toelichten waarom zij kiest voor maatregelen met een duidelijk negatieve klimaatimpact? Klopt het dat de prijzen van benzine, diesel en LPG veel minder zijn gestegen dan de prijzen van gas en elektriciteit, en dat de noodzaak om deze prijzen te verlagen daarom veel minder aanwezig is? Kan de regering toelichten hoe deze maatregel te rijmen valt met het streven om minder (fiscale) steun aan het gebruik van fossiele brandstoffen te bieden?

Ten aanzien van het verlengen van de verlaagde accijnstarieven op ongelode benzine, diesel en LPG vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie welke mogelijkheden de regering ziet om de hoogte van de accijns tussentijds bij te stellen, bijvoorbeeld per maand of kwartaal. Deze leden vragen dit gezien de daling van de olieprijs die conform de verwachting van het CPB volgend jaar door zal gaan. Deze leden menen dat tussentijds bijstellen beter in staat stelt om aan te sluiten bij de beslissingen die hieromtrent in Duitsland en België gemaakt worden. Zou het technisch mogelijk zijn om de accijnstarieven tussentijds per algemene maatregel van bestuur (AMvB) vast te stellen, waarbij de nu gemaakte reservering als maximum wordt gehanteerd?

De leden van de SGP-fractie begrijpen de wens om de nadelen van de hogere brandstofprijzen te dempen, maar hebben bedenkingen bij de effectiviteit. Het nut van de verlaging van de brandstofaccijnzen hangt af van het gebruik van brandstof, als gevolg van het generieke karakter van de maatregel. Waarom is niet gekozen voor meer maatwerk, eventueel buiten het domein van de accijnzen? Heeft de regering overwogen om de accijnsverlaging geheel te schrappen en de middelen in te zetten voor gerichte steun voor lage en middeninkomens? Waarom is daar niet voor gekozen?

De leden van de SGP-fractie vragen wanneer de Kamer precies geïnformeerd wordt over de uitvoering van de motie Stoffer9. Daarnaast wijzen deze leden erop dat de accijnsverlaging al geruime in werking is. Kan de regering reeds een inschatting geven hoe de accijnsverlaging neerslaat als het gaat om de verhouding tussen huishoudens en bedrijven? Is de regering bereid, indien dit nog niet duidelijk is, dit mee te nemen in de uitvoering van genoemde motie?

4.26 Verhogen verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het tarief ten aanzien van mineraalwater per 2023 eerst wordt verhoogd en geldt per 2024 pas een vrijstelling. Kan nader worden toegelicht wat de uitvoeringsimplicaties hiervoor zouden zijn? Wat zou de budgettaire impact zijn, ten aanzien van mineraalwater, van (i) het achterwege laten van de tariefsverhoging per 2023 en (ii) het reeds vrijstellen per 2023?

De leden van de D66-fractie vragen de regering om nogmaals toe te lichten waarom in het jaar 2023 belasting wordt geheven over flesjes water. Deze leden vragen of de regering het eens is met deze leden dat het onwenselijk is om, zelfs slechts voor een jaar, de prijs van gezonde producten te verhogen ten opzichte van andere ongezonde producten. Deze leden vragen nogmaals te kijken naar een manier waarop kan worden voorkomen dat er een suikerbelasting wordt geheven over flesjes water. De leden van de D66-fractie vragen de regering voorts toe te lichten welke systeemaanpassing nodig is en om welke reden deze niet voor 2022 kan worden geprioriteerd zodat belasting op water in 2023 wordt voorkomen. De leden van de D66-fractie vragen wat het effect is op de consumptie van zware bieren ten opzichte van lichte bieren.

Kan de regering in het licht van de dalende koopkracht van huishoudens en de uitgesproken wens van de regering om juist die koopkracht op peil te houden, aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom het verstandig is om in 2023 een belastingverhoging van 77 procent door te voeren op alcoholvrije dranken?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of dit feitelijk een suikertaks betreft en een verdere verhoging van de belasting op bier?

Waarop baseert de regering haar verwachting dat door consumenten wordt uitgeweken naar gezondere alternatieven en waaruit bestaan deze alternatieven (anders dan het uitgezonderde mineraalwater)?

Wat zijn de effecten van deze maatregel op de koopkracht van huishoudens bij een boodschappenmandje?

Kan de regering tevens aan de leden van de PVV-fractie aangeven of en zo ja, wat de grenseffecten van deze maatregel zijn, een en ander mede gezien in het licht van alle overige maatregelen met grenseffecten?

De leden van de CDA-fractie zijn in principe niet tegen een belasting op frisdrank, vanwege de gezondheidseffecten. Allereerst vragen deze leden wat de volgens de regering verwachtte gezondheidseffecten concreet zijn en in hoeverre het waarschijnlijk is dat die bereikt worden met het voorgestelde tarief. Wat betekent de stijging bijvoorbeeld voor de prijs van een blikje red bull of een fles cola? Kan de regering hiervan een cijfermatig voorbeeld geven zowel voor een A-merk als een huismerk?

Volgens de regering zijn de administratieve lasten voor ondernemers ook te overzien. Deze leden begrijpen echter dat het voor bedrijven erg ingrijpend kan zijn twee keer een administratieve aanpassing te moeten doen, namelijk eerst door mineraalwater niet uit te zonderen en het jaar daarna wel. Hoe heeft de regering de impact en kosten daarvan getoetst?

De leden van SGP-fractie hebben vragen over de vrijstelling voor mineraalwater die pas per 1 januari 2024 ingaat in het huidige voorstel. Hierdoor stijgen de kosten voor mineraalwater volgend jaar met de verhoging van de verbruiksbelasting. Wat is de reden dat de regering voorstelt de verbruiksbelasting voor mineraalwater sterk te verhogen? Hoe schat de regering het risico dat mineraalwater daardoor plotseling sterk in prijs stijgt, wat marktverstorend werkt? Kan de regering cijfermatig laten zien hoe de verhoging van de verbruiksbelasting doorwerkt in de kostprijs van mineraalwater? Klopt het dat de regering het wel wenselijk acht de vrijstelling voor mineraalwater al per 1 januari 2023 in te laten gaan? Is de regering bereid opnieuw te bezien of deze vrijstelling al volgend jaar in kan gaan?

4.27 Uitzonderen toeslagpartnerbegrip en medebewonerschap huurtoeslag bij particuliere opvang ontheemde Oekraïners

De leden van de D66-fractie lezen dat er een maatregel is opgenomen om een uitzondering van het toeslagpartnerbegrip toe te passen bij de huurtoeslag bij particuliere opvang van ontheemde Oekraïners. Deze leden staan achter het idee dat het opvangen van iemand die is gevlucht voor een oorlog niet mag leiden tot een financiële benadeling. Wel vragen deze leden hoe dit staat in verhouding tot particuliere opvang van statushouders via de logeerregeling waar deze uitzondering niet geldt. Kan de regering toelichten waarom dit onderscheid wordt gemaakt? Kan de regering toezeggen onderzoek te doen naar eenzelfde uitzondering in de logeerregeling voor statushouders?

De leden van de CDA-fractie begrijpen de doelstelling van de maatregel dat mensen door gastvrijheid te tonen in een schrijnende situatie geen negatieve gevolgen moeten ondervinden voor hun toeslagen. Hebben zich op dit moment al negatieve gevolgen zoals terugvorderingen voorgedaan voor gastgezinnen? Zo ja, hoe worden die situaties zo snel mogelijk opgelost? Deze leden vragen wat de redenen kunnen zijn dat een ontheemde Oekraïner zich in het BRP inschrijft op het adres van het gastgezin. Is dit per definitie nodig, of bijvoorbeeld als zij in Nederland werken?

Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om Oekraïners recht te geven op kinderopvangtoeslag en huurtoeslag. Maar is huurtoeslag nodig in tijdelijke opvang? In het geval zij een meer permanent verblijf krijgen, komen zij dan niet in aanmerking voor reguliere huurtoeslag? Begrijpen deze leden goed dat de kinderopvangtoeslag dan gaat gelden voor de Oekraïense ouders die in een gastgezin verblijven, waardoor het kan zijn dat twee gezinnen op één adres kinderopvangtoeslag ontvangen? Moeten de ouders en hun kinderen daarvoor op het adres van het gastgezin staan ingeschreven? En moeten de ouders daarvoor Nederlandse inkomens hebben, of geldt het ook als zij nog werk in Oekraïne hebben, bijvoorbeeld het op afstand beheren van systemen. Graag ontvangen deze leden nadere toelichting, ook over de complexiteit van de regelingen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of met deze maatregel particulieren die personen uit Oekraïne opvangen anders worden behandeld dan particulieren die andere vluchtelingen opvangen.

De leden van de PvdA-fractie hebben begrip voor de voorgestelde uitzondering, maar willen de regering toch vragen uiteen te zetten wat voor impact dit heeft op de Belastingdienst en hoe dit strookt met het streven om het belastingstelsel eenvoudiger te maken.

4.28 Uitzonderen toeslagpartnerbegrip voor personen die wegens huiselijk geweld naar de opvang zijn gevlucht

De leden van de D66-fractie vinden het goed dat de regering op deze wijze werk maakt van de motie Lodders/Van Weyenberg10, zoals afgesproken is in het coalitieakkoord. De onvolkomenheden in het toeslagenstelsel pakken ongelooflijk hard uit voor verschillende kleine groepen mensen. Deze leden vragen de regering of zij ook bereid is aan de slag te gaan met de ALO-kop (de Alleenstaande ouder kop) voor het gezin van een onvrijwillig elders verblijvende partner, zoals een partner in detentie, een partner die in afwachting van een verblijfsvergunning in het buitenland verblijft of een partner die spoorloos is verdwenen (Vertrokken Onbekend Waarheen). Indien de breedheid van de term onvrijwillig elders verblijvende partner uitvoering complex maakt, vragen deze leden de regering al aan de slag te gaan met de drie concrete eerdergenoemde voorbeelden.

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van deze maatregel die een schrijnende situatie oplost, namelijk dat mannen of vrouwen die gevlucht zijn voor huiselijk geweld niet zelfstandig toeslagen kunnen krijgen, terwijl zij ook niet terug naar huis kunnen. Deze leden vinden het daarom goed dat deze echtgenoten zelfstandig toeslagen kunnen aanvragen, zoals kinderopvangtoeslag als zij hun kinderen mee hebben genomen naar de opvang. Deze leden vragen hoe dit verwerkt wordt in de tegemoetkomingen voor de achtergebleven partner. Dit zal voor de kinderopvangtoeslag wel gevolgen hebben als het kind niet meer door de achtergebleven echtgenoot naar de kinderopvang wordt gebracht. Maar hoe werkt dit bijvoorbeeld voor andere toeslagen, zoals zorgtoeslag, kindgebonden budget of kinderbijslag die op een gezamenlijke rekening worden gestort? In de tekst leze de leden alleen dat nadat de opvang is verlaten, de toeslagen van beide partners opnieuw zullen worden berekend. Kan het dan voorkomen dat de achtergebleven partner al die tijd extra toeslagen ontvangt op basis van de voormalige huishoudsamenstelling? Of zijn ouder en kind ingeschreven in het Basisregistratie Personen (BRP) op de opvang en wordt dit dan automatisch verwerkt?

De leden van de CDA-fractie vragen wat er gebeurt in de situatie dat iemand uit de opvang komt en een eigen woning vindt, maar de ex-partner nog niet mee wil werken aan een echtscheiding. Heeft deze persoon dan alsnog geen recht op toeslagen voor het nieuwe huishouden? Of is een verzoek tot echtscheiding voldoende voor zelfstandige toeslagen?

De leden van de PvdA-fractie hebben begrip voor de voorgestelde uitzondering, maar willen de regering toch vragen uiteen te zetten wat voor impact dit heeft op de belastingdienst en hoe dit strookt met het streven om het belastingstelsel eenvoudiger te maken.

4.29 Inkomensbeleid Caribisch Nederland

De leden van de CDA-fractie lezen dat voor Caribisch Nederland 3,5 miljoen euro in 2023 en 1,8 miljoen euro structureel wordt vrijgemaakt, ten opzichte van de tientallen miljarden euro’s voor Nederland. Deze leden vragen hoe dit zich tot elkaar verhoudt. Hoe hoog is de inflatie in Caribisch Nederland en wat zijn de gevolgen daarvan voor de bestaanszekerheid van de mensen daar?

5. Budgettaire aspecten

Het valt de leden van de CDA-fractie op dat de 2,83 miljard euro derving met betrekking tot het wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3 in 2022 is verwerkt en de jaren daarna 0 is. Is het codificeren in wetgeving per 1 januari 2023 dan puur nog een formaliteit?

Ook lezen deze leden dat de budgettaire gevolgen van het vervallen van de gebruikelijk loonregeling voor startups 0 is. Werd de regeling dan helemaal niet gebruikt?

Deze leden vragen hoe het kan dat de 0,01 procent tariefsverlaging als gevolg van het coalitieakkoord een plus kan geven in 2025 en structureel. Kost een tariefsverlaging niet per definitie middelen?

De leden van de CDA-fractie zijn zeer verbaasd dat de opbrengst van de nieuwe tarieven in box 2 slecht op 71 miljoen euro wordt geschat, als het gemiddelde tarief voor alle AB-houders in ieder geval een halve procent hoger wordt. Waarom zijn de budgettaire gevolgen zo beperkt? Ter vergelijking, het beperken van de 30%-regeling voor 4.400 belastingplichtigen levert al 88 miljoen euro op. Hoe verklaart de regering dit?

Bij de aanscherping van de CO2-heffing industrie geeft de regering aan dat de industrie naar verwachting voldoende handelingsperspectief heeft om ook de verhoogde emissiereductiedoelstelling voor 2030 te realiseren. Maar geldt dit voor alle bedrijven. Kan de regering toelichten voor welke bedrijven/sectoren het handelingsperspectief er niet/minder is?

Bij de terugdraaiing van doorwerking van wettelijk minimumloon (WML) op grenzen arbeidskorting wordt vermeld dat er een grote schuif plaatsvindt (700 miljoen euro) van werkenden met een bovenmodaal inkomen naar werkenden met een beneden modaal inkomen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering dit nader kan toelichten en ook wat de consequenties daarvan zijn voor deze mensen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de extra inkomsten van 1772 miljoen euro structureel vanwege afschaffing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting worden aangewend. Wordt de opbrengst van de afschaffing van de IACK in de vorm van lastenverlichting teruggegeven aan werkenden?

10. Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen

De leden van de VVD-fractie vragen de regering uitgebreid te reageren op het kritiek van de Raad van State omtrent de uitvoeringsaspecten. Specifiek op het punt dat alle uitvoeringstoetsen aangeven dat alle voorgestelde maatregelen uitvoerbaar zijn (uiteraard verschillenen in complexiteit), maar tegelijk ook wordt aangegeven dat er her prioritering van beleidsvoornemens (zou) moet(en) plaatsvinden. Voorts vragen deze leden wordt bedoeld met «mogelijk ondersteund met nieuwe regelgeving» bij de uitvoeringstoets van de 30%-regeling?

Wat de leden van de CDA-fractie opvalt bij personele gevolgen zijn 494,9 fte bij besluit rechtsherstel box 3, 674,4 fte bij Overbruggingswet box 3 en 280 fte bij beperken 30% regeling. Vooral dit laatste personele beslag lijkt de leden van de CDA-fractie echt disproportioneel. De opbrengst van de maatregel is in 2025 44 miljoen euro, maar de uitvoeringskosten 29,5 miljoen euro. De uitvoeringstoets bevat dan ook een rode vlag, Hoe kan het dat voor deze regeling zo enorm veel mensen nodig zijn en kan dit niet anders georganiseerd worden? Hoe verhouden de kosten van de uitvoering zich tot de kosten van het voordeel dat de regeling geeft? Ook voor de Overbruggingswet box 3 zijn in 2024 en 2025 voor 30 miljoen euro mensen nodig. Waar is de Belastingdienst van plan de fte voor deze regelingen vandaan te halen?

De leden van de CDA-fractie zien in de uitvoeringstoetsen bij de maatregel voor toeslagen voor echtgenoten in een opvang in verband met huiselijk geweld ook een rode vlag. Kan de regering daarop reflecteren?

Kan de regering aan de leden van de GroenLinks-fractie aangeven hoe in de politieke besluitvorming rekening is gehouden met de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst? Verder valt het de leden van de GroenLinks-fractie op dat er bij veel regelingen rekening gehouden wordt met een groot aantal bezwaarschriften. Deze zijn echter per regeling apart ingeschat; kan de regering aangeven of er interactie-effecten zijn, en wat deze zijn? Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie de regering om alle maatregelen uit het totale Pakket Belastingplan 2023 in een lijst te rangschikken op basis van urgentie, zodat er bij tegenslag duidelijk is welke regeling af vallen en welke urgentie hebben bij uitvoering.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

OVERIG

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat de werkgeverslasten (de premies werknemersverzekeringen) significant zullen stijgen door een verruiming van het maximum premieloon. Kan de regering aangeven waarom dit niet is opgenomen in bijvoorbeeld de aanbiedingsbrief bij het Pakket Belastingplan 2023? Kan de regering aangeven wat het effect is op de kosten per werknemer voor een werkgever voor werknemers met verschillende inkomens?

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de aanbiedingsbrief11 bij het Pakket Belastingplan 2023 en hebben daar tot slot nog enkele vragen over.

De regering geeft in de aanbiedingsbrief bij het Pakket Belastingplan 2023 aan dat in ieder geval een tweetal voorstellen zal worden opgenomen in het pakket Belastingplan 2024. Het betreft het voorstel om vastgoed buiten het fbi-regime te plaatsen en brede aanpak constructies en oneigenlijk gebruik fiscale regelingen.

Kan de regering aangeven wat de aanleiding is om vastgoed buiten het fbi-regime te plaatsen? Hangt dit samen met gerechtelijke uitspraken waarin is geoordeeld dat in bepaalde, zeer uitzonderlijke situaties geen dividendbelasting is verschuldigd over de verplichte uitkering van dividenden door buitenlandsrechtelijke lichamen? Zo nee, wat is dan de aanleiding voor dit aangekondigde voorstel? Zo ja, is de regering het dan met de leden van VVD-fractie eens dat een minder ingrijpende maatregel mogelijk is, zoals bijvoorbeeld een wijziging in de Wet op de dividendbelasting 1965 waardoor deze buitenlandse rechtsvormen niet meer belastingvrij vastgoed kunnen houden?

Kan de regering aangeven in hoeverre de voorgestelde maatregel zich verhoudt tot het SEO-rapport inzake de evaluatie van de fiscale beleggingsinstelling (fbi) en de vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi) en de Kamerbrief over het rapport? Klopt het dat de regering enkele maanden geleden nog oordeelde dat de vastgoed-fbi doelmatig was? Waarom is de regering op dit standpunt teruggekomen?

Kan de regering bevestigen dat, indien deze voorgestelde maatregel zou worden doorgezet, er in tijdelijk recht zal worden voorzien waardoor gedwongen interne reorganisaties van vastgoed-fbi’s niet zullen leiden tot heffing van 10,4 procent overdrachtsbelasting?

Voorts lezen deze leden dat er een taakstellende opdracht is om 550 miljoen euro structureel te besparen door een brede aanpak van constructies en oneigenlijk gebruik van fiscale regelingen en ondoelmatige of ondoeltreffende fiscale regelingen aan te pakken. Kan de regering aangeven waarom de regering zich alleen richt op ondoelmatige of ondoeltreffende fiscale regelingen die een structurele opbrengst hebben? Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat er ook ondoelmatige of ondoeltreffende fiscale regelingen zijn die een opbrengst hebben, maar die ondoelmatig of ondoeltreffend zijn door de hoge uitvoeringskosten aan de zijde van de Belastingdienst en/of het bedrijfsleven? Kan de regering toezeggen om ook deze ondoelmatige of ondoeltreffende fiscale regelingen te schrappen dan wel te vereenvoudigen, zodat de opbrengst meer in verhouding staat tot de kosten?

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de Energie investeringsaftrek (EIA) en Milieu-investeringsaftrek (MIA) niet volledig worden benut? Kan de regering aangeven hoe dit komt en op welke wijze de effectiviteit van de EIA en MIA zou kunnen worden verbeterd?

Verder vragen deze leden in welke mate verruiming van de achterwaartse verliesverrekening ondernemers zou helpen die wel willen verduurzamen maar nu geen winst maken, bijvoorbeeld door de hoge energieprijzen.

Tot slot vragen deze leden op welke andere manieren kan onderuitputting van de EIA en MIA worden voorkomen? Kan bijvoorbeeld de lijst van kwalificerende bedrijfsmiddelen worden uitgebreid zodat daar ook bedrijfsmiddelen op komen die leiden tot CO2-reductie of in algemene zin bijdragen aan de klimaatdoelen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering wat de budgettaire gevolgen zouden zijn van een verhoging van de onbelaste thuiswerkvergoeding naar drie, vier, vijf of zes euro per dag.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben nog een aantal overige vragen. In de eerste plaats vragen deze leden naar de verwachte budgettaire derving als gevolg van de hypotheekrenteaftrek in de komende jaren, alsook in de afgelopen tien jaar. Heeft de regering inzichtelijk hoe veel huishoudens gebruikmaken van de hypotheekrenteaftrek, per hypotheekrentebracket van 0,5 procent (i.e., hoe veel huishoudens met hypotheekrenteaftrek hebben een rente van 0–0,5 procent, 0,5–1 procent, etcetera)? Zou het mogelijk zijn om het maximaal aftrekbare percentage te beperken, bijvoorbeeld tot een bedrag ruim boven de huidige marktrente, bijvoorbeeld zes procent, om een mogelijke toekomstige budgettaire derving bij stijgende rentes te dempen?

Hiernaast vragen deze leden de regering naar de fiscale behandeling van de emissieloze binnenvaart. Deze leden roepen in herinnering dat de Akte van Mannheim bepaalt dat CCR-lidstaten geen douanerechten of accijnzen mogen heffen op gasolie die in de Rijnvaart gebunkerd wordt. Momenteel betalen dieselschepen geen belasting over energie, en zero emissieschepen wel, namelijk via de Energiebelasting. Is de regering van mening dat hierdoor sprake is van een ongelijk speelveld, en in welke mate? Welke inspanning doet de regering om emissieloze binnenvaart een gelijker speelveld te bieden, ook in fiscale zin? Zou het mogelijk zijn om een nultarief in te voeren in de Energiebelasting en ODE voor nulemissie binnenvaartschepen? Wat zou hiervan de budgettaire derving zijn? Hoe verhoudt dit zich tot het in het Belastingplan 2022 vastgelegde nihiltarief voor walstroom?

Ten besluite vragen deze leden naar de mogelijkheden tot het introduceren van een nul procent-importtarief voor bananen waarvan het rijpingsproces al is gestart, en die dus niet meer geschikt zijn voor de reguliere verkoop. Zou een dergelijke tariefschorsing volgens de regering de mogelijkheid bieden om bananen weer rendabel te maken voor het productieproces, en te voorkomen dat deze in de verbrandingsoven eindigen? Klopt het dat er voor de import van bananenpuree wel een tariefopschorting is, maar voor onverwerkte onverkoopbare bananen niet? Hoe is de regelgeving rondom de import van dergelijke bananen in andere EU-lidstaten? Bestaan dergelijke tariefopschortingen wel voor andere soorten fruit, zoals mango’s en kiwi’s? Op welke wijze is de regering zich voornemens in te zetten voor een dergelijke tariefopschorting om onverkoopbare bananen toch te kunnen gebruiken in de voedselketen? Is een dergelijk nultarief eventueel te introduceren per amendement bij het Belastingplan?

De leden van de SGP-fractie hebben vragen over een onderwerp dat niet direct onderdeel uitmaakt van het Belastingplan 2023, namelijk de btw die kringloopwinkels moeten afdragen. Deze leden zijn van mening dat dit in veel gevallen onwenselijk is. Enerzijds omdat het gaat om tweedehands goederen waar al een keer btw over is betaald. Anderzijds omdat het vaak om charitatieve instellingen (goede doelen) gaat, die juist ondersteund moeten worden.

Klopt het dat de EU-richtlijn die betrekking heeft op btw ruimte biedt voor uitzonderingen? Is het juist dat over die richtlijn al jaren onderhandelingen gaande zijn? Welke mogelijkheden ziet de regering om de btw die op kringloopwinkels drukt te beperken? Is de regering bereid dit probleem in te brengen tijdens onderhandelingen over de richtlijn?

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat sommige kringloopwinkels aangemerkt worden als een ANBI, waardoor eenvoudiger onderscheid gemaakt kan worden tussen kringloopwinkels met een commerciële basis en winkels gericht op bijvoorbeeld goede doelen. Hoe kan dit bijdragen aan het verlagen van de btw voor kringloopwinkels voor charitatieve doeleinden?

Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of het mogelijk is om kringloopwinkels onder het verlaagde btw-tarief te laten vallen? Ten slotte wijzen deze leden erop dat de bestaande margereling veelal niet volstaat voor kringloopwinkels, omdat er geen inkoopprijs bekend is of dat deze nihil is. Deel de regering die analyse? Is de regering meer in het algemeen bereid te onderzoeken om de btw die op charitatieve kringloopwinkels drukt te beperken?

De voorzitter van de vaste commissie,
Tielen

De adjunct-griffier van de commissie,
Kling


  1. Kamerstuk 35 572, nr. 60.↩︎

  2. Kamerstuk 32 140, nr. 119.↩︎

  3. Kamerstuk 36 200 XV, nr. 4.↩︎

  4. Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1963, r.o. 3.5.↩︎

  5. FD, 27 september 2022 (https://fd.nl/politiek/1453164/adviseurs-steunen-afschaffen-belastinguitstel-voor-oudedagsvoorziening-ondernemers#:~:text=De%20meeste%20RB%2Dleden%20geven,geldende%20regels%20af%20te%20wikkelen.).↩︎

  6. Kamerstuk 32 140, nr. 71, Bijlage «Belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang» (2020D19039), pagina 27.↩︎

  7. Kamerstuk 35 927, nr. 63.↩︎

  8. RIVM, Overgewicht, roken en alcoholgebruik nauwelijks gedaald sinds 2018 | RIVM.

    CBS, Overgewicht, roken en alcoholgebruik nauwelijks gedaald sinds 2018 (cbs.nl).↩︎

  9. Kamerstuk 36 088, nr. 17.↩︎

  10. Kamerstuk 31 066, nr. 898.↩︎

  11. Kamerstuk 36 202, nr. 6.↩︎