Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Rapport 'Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid' (Kamerstuk 29362-309) en Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA (Kamerstuk 26448-685)
Modernisering van de overheid
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2022D40687, datum: 2022-10-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2022D40687).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit DENK kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2022Z15818:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-09-07 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-09-13 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-10-05 14:00: Rapport 'Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid' (29362-309) en Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA (26448-685) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-11-15 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-12-07 12:30: Arbeidsongeschiktheid (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-12-15 13:05: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2022D40687 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de op 7 juli 2022 ontvangen brief inzake het rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid» (Kamerstuk 29 362, nr. 309) en de op 26 augustus 2022 ontvangen brief aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA (Kamerstuk 26 448, nr. 685).
De voorzitter van de commissie,
Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek
Inhoudsopgave | blz. | |
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie | 5 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie | 10 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie | 12 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie | 12 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie | 15 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie | 17 | |
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie | 20 | |
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt | 21 | |
II | Antwoord/Reactie van de Minister | 22 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de rapporten «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid» en «Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA». Over beide rapporten hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen.
Rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid».
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid». Deze leden vragen naar de visie van de Minister op de onderzoeksopzet van het rapport. Zij wijzen op het feit dat de onderzoekers aangeven dat de ervaringen van de in het rapport betrokken burgers «niet representatief» zijn. Desondanks zouden genoemde ervaringen geschikt zijn om «manco’s in het socialezekerheidsstelsel» scherp te krijgen. Kan de Minister toelichten dat zij de opvatting van de onderzoekers deelt dat de aangehaalde ervaringen niet representatief zijn? Hoe ziet zij de onderzoekswaarde van deze ervaringen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan delen hoe zij het betrekken van slechts 25 burgers als grondslag voor het rapport beoordeelt. Deze leden vragen eveneens hoe zij beoordeelt dat hierbij als selectiecriterium is gebruikt dat deze burgers het gevoel moesten hebben dat de wet- en regelgeving «hen ernstig in de knel bracht». Deelt de Minister de opvatting dat door het hanteren van dit selectiecriterium mogelijk een vertekend beeld is ontstaan van het sociale zekerheidsstelsel? Op welke wijze kan de onderzoeksvraag («welke hardvochtig effecten treden op») beantwoord worden indien het antwoord wordt geformuleerd aan de hand van ervaringen van burgers die uitsluitend het gevoel hebben dat van deze effecten sprake is?
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of de Minister kan reageren op de uitspraak in het rapport dat de aangehaalde belevingsverhalen «mogelijk niet overeenkomen» met de geldende wet- en regelgeving. Kan de Minister de aangehaalde belevingsverhalen naast de geldende wet- en regelgeving leggen en aangeven of de besluiten waarover in de verhalen gesproken wordt conform deze regelgeving gemaakt zijn of niet?
Rapport «Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA»
De leden van de VVD-fractie zijn erkentelijk met de extra informatie over de beoogde maatregelen in het terugdringen van de achterstanden omtrent de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)claimbeoordelingen. Deze leden onderschrijven de aanpak van de Minister op hoofdlijnen en ondersteunen het voornemen om door middel van het instellen van een commissie te onderzoeken of er in het stelsel van de WIA hardheden zitten. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie voorzien mogelijke nadelen omtrent het voornemen om niet iedere persoon na een standaardperiode van een jaar uitgebreid te laten beoordelen door een verzekeringsarts. Is de Minister het met deze leden eens dat deze beleidsrichting mogelijk zorgt voor een verhoogd risico aangaande mensen die vanwege ontbrekende voorlichting van specialisten een mogelijke terugval krijgen na re-integratie of werkhervatting? Zo ja, is de Minister het met deze leden eens dat dit risico kan leiden tot een impasse of zelfs een stijging aangaande de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen? Op welke wijze is de Minister voornemens om dit mogelijke onbedoelde neveneffect van de maatregel te voorkomen? Kan de Minister toelichten wat wordt bedoeld met het «beproeven» van deze maatregel? Hoelang loopt deze proef?
De leden van de VVD-fractie hechten net zoals de Minister veel waarde aan het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid waarbij participatie en werkhervatting een prominente doelstelling is. Deze leden hebben kennisgenomen van het voornemen om de WIA-claimbeoordeling te vereenvoudigen door middel van het niet inzetten van een verzekeringsarts. Deze leden beschouwen het besluit om de WIA-beoordeling als een noodmaatregel om de wachtlijsten terug te dringen. Het is van belang dat deze maatregel slechts voor bepaalde tijd van kracht is. Deze leden zijn dan ook tevreden met het benadrukken van de tijdelijkheid van deze maatregel in de brief. Zij vragen of de Minister andermaal kan bevestigen tot welke periode zij voornemens is deze maatregel te laten doen gelden.
De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor het nemen van dergelijke tijdelijke maatregelen om de urgente mismatch terug te dringen, maar wijzen wel op mogelijke onbedoelde neveneffecten en risico’s van deze maatregelen. Zo vragen deze leden de Minister of zij risico’s voorziet in de vereenvoudigde claimbeoordeling van 60-plussers met betrekking tot het helpen van mensen richting participatie en werkhervatting. Zo ja, is de Minister het met deze leden eens dat 60-plussers, indien mogelijk, gestimuleerd moeten worden om deel te nemen aan de arbeidsmarkt tot de pensioengerechtigde leeftijd en dat een vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling zonder inzet van de verzekeringsarts kan leiden tot een tegenstrijdige prikkel zoals de benoemde hogere uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80/100)? Kan de Minister toelichten welk effect zij van deze maatregel op het toekennen van deze uitkeringen verwacht?
Voorts juichen de leden van de VVD-fractie het toe dat mensen in de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard, ondanks hun beperkingen betaald werk krijgen. Echter, deze leden vragen of de Minister verwacht dat deze groep onbeschermd risico’s lopen in hun enthousiasme om aan de slag te gaan. Zo ja, hoe kan erop worden toegezien dat deze kwetsbare groep, zonder een herbeoordeling van een verzekeringsarts, geen ongeoorloofde risico’s loopt met betrekking tot hun eigen gezondheid en wederom toegevoegd worden aan de wachtlijst voor een WIA-claimbeoordeling door de verzekeringsarts? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport van Gupta Strategists. Deze leden delen de inschatting van de Minister dat het schrappen van het duurzaamheidscriterium een vergaande maatregel is, die zich meer ter overweging leent bij eventuele fundamentelere wijzigingen van het WIA-stelsel. Ten aanzien van het aannemen van duurzame arbeidsongeschiktheid vragen deze leden of de Minister kan toelichten wat de omvang van de groep is die na deze vijf jaar van arbeidsongeschiktheid niet meer gekeurd zal worden door verzekeringsartsen. Zij vragen de Minister eveneens of zij de mening van de leden van de VVD-fractie deelt dat het aannemen van deze duurzame arbeidsongeschiktheid weliswaar in veel gevallen terecht zal zijn, maar dat met deze methodiek het risico ontstaat dat een deel van deze groep ten onrechte als duurzaam arbeidsongeschikt wordt verklaard en daarmee wordt «afgeschreven». Kan de Minister toelichten hoe in deze beleidsoptie gekeken kan worden naar het voorkomen van het ten onrechte duurzaam arbeidsongeschikt verklaren van mensen? Deze leden vragen eveneens of de Minister kan toelichten op welke termijn de Kamer wordt geïnformeerd over de voorgenomen pilot om beleidsopties twee en drie uit te testen in de praktijk en op welke wijze de sociale partners bij de vormgeving van deze pilot betrokken zullen worden.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of zij het met hen eens is dat de beperkingen aangaande informatieoverdracht tussen de curatieve sector en bedrijfs-/verzekeringsartsen een oorzaak is van de achterstanden omtrent de WIA-claimbeoordeling. Klopt de inschatting van deze leden dat deze beperking aangaande de informatieoverdracht ook speelt tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts en dit ook resulteert in onnodige vertraging? Is de Minister bereid, ondanks de benoemde De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG-)richtlijnen, te verkennen of er andere mogelijkheden zijn om binnen de privacyrichtlijnen de informatieoverdracht tussen zowel de curatieve sector en bedrijfsverzekeringsartsen en tussen de bedrijfsartsen en verzekeringsartsen te bevorderen.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het voornemen van de Minister om met behulp van het instellen van een commissie te onderzoeken of er sprake is van hardheden in de WIA. Deze leden delen haar opvatting dat het verbeteren van de activering een belangrijke onderzoeksvraag voor de commissie dient te zijn. Deze leden vragen de Minister of zij bereid is om alvorens de commissie met haar werk van start gaat de Kamer nader te informeren over de onderzoeksopzet, onderzoeksvraag en leden van de commissie die het genoemde onderzoek zal gaan uitvoeren. Deze leden vragen tevens of de Minister de opvatting deelt dat bij de onderzoeksopzet van de commissie aandacht kan zijn voor het verzamelen van eigen ervaringen en verhalen van burgers die te maken hebben met de WIA, in plaats van het enkel putten uit ervaringen uit eerdere onderzoeken. Zo ja, is zij bereid om de commissie mee te geven dat bij het benutten van deze ervaringen een open blik gehanteerd wordt, waarbij voldoende ervaringen meegenomen worden om tot een gewogen oordeel over de huidige wet en eventuele hardheden te komen en waarbij niet op voorhand geselecteerd wordt op ervaringen van burgers die knelpunten hebben ervaren in de huidige systematiek?
Deze leden vragen daarnaast of de Minister de opvatting deelt dat met betrekking tot arbeidsongeschiktheid voorkomen altijd beter is dan genezen. Zo ja, kan zij in de onderzoeksvragen die de commissie zal behandelen eveneens aandacht vragen voor een inventarisatie over de veelvoorkomende oorzaken van arbeidsongeschiktheid en de wijze waarop arbeidsongeschiktheid effectief voorkomen kan worden?
Deze leden wijzen verder op de samenhang van het stelsel van arbeidsongeschiktheid en de onderzoeksopdracht van de commissie met andere beleidsvoornemens rondom arbeidsongeschiktheid, zoals de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Is de Minister het met deze leden eens dat het betrekken van de uitwerking van deze beleidsvoornemens in het rapport noodzakelijk is? Zo ja, op welke wijze wil de Minister dit realiseren? Aanvullend menen deze leden dat bij het verkennen van eventuele hardheden in de WIA ook aandacht dient te zijn voor de problematiek rondom het tekort aan bedrijfs- en verzekeringsartsen. Deelt de Minister deze opvatting? Zo ja, is de Minister bereid om de commissie opdracht te geven om een verkenning van de oorzaken van dit tekort en mogelijke oplossingsrichtingen om het tekort aan deze artsen te verkleinen te betrekken in het onderzoek? Deze leden vragen daarnaast of de Minister naast de oorzaken van arbeidsongeschiktheid in de onderzoeksopzet en onderzoeksvragen expliciet aandacht kan vragen voor de uitvoerbaarheid van de gesuggereerde oplossingsrichtingen bij uitvoeringsorganisaties zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Kan de Minister toezeggen dat voor iedere voorgestelde oplossingsrichting wordt getoetst of deze voor uitvoeringsorganisaties, verzekerings- en bedrijfsartsen, werkgevers en werknemers uitvoerbaar en haalbaar is? Deze leden delen verder de inschatting van de Minister dat financiële vraagstukken ook een rol spelen. Kan de Minister toezeggen dat in het rapport van de commissie voor iedere voorgestelde oplossingsrichting in kaart zal worden gebracht wat de financiële consequenties zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid» en aanvullende stukken en de brief over de Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA. Deze leden onderschrijven het belang van een brede aanpak om de problemen die op tafel liggen op te lossen en danken de Minister voor de uitwerking. Zij hebben daarover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie zijn geschrokken van de grote verveelvoudiging van bestede tijd per claimbeoordeling in de afgelopen jaren. Deze leden vragen of het systeem van claimbeoordeling ook wordt gehanteerd in andere Europese landen. Zij vragen of het mogelijk is om een vergelijking te maken wat de gemiddelde tijd per claimbeoordeling is in andere Europese landen. Is het in Nederland hoog of valt het mee? Kan de Minister hier een overzicht van aanleveren?
In de brief wordt gesproken over verschillende actielijnen waaronder de inzet op werving van artsen. De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoeveel medische opleidingen een verplicht coschap hebben bij het UWV, en hoeveel procent van de geneeskundestudenten via deze weg in aanraking komen met het UWV.
De leden van de D66-fractie hebben verder enthousiast kennisgenomen van de nieuwe handreiking «Taakdelegatie voor de verzekeringsarts». Hierin lezen deze leden echter dat het hoofddoel van taakdelegatie het verhogen van arbeidsvreugde is en dat reductie van het capaciteitsgebrek als gevolg van het tekort aan verzekeringsartsen nadrukkelijk geen doel is maar slechts een wenselijk gevolg. Zij vragen zich dan ook af of er geen verdere taakdelegatie mogelijk zou zijn met als doel een reductie van het capaciteitsgebrek, gegeven de grote mate van urgentie. Hoe denkt de Minister hierover?
De leden van de D66-fractie bemerken tevens dat in andere medische domeinen, zoals bij de huisartsen (de Praktijk Ondersteuner Huisarts (POH)) als ook in de ziekenhuizen (zoals de Verpleegkundig Specialist en de Physician Assistant) een verdere taakdelegatie door specialistisch opgeleid personeel zorgt voor een verdere ontlasting van de werkdruk van de artsen. In de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) wordt deze ontwikkeling nu ook verder ingezet met als doel om te zorgen voor een reductie van het capaciteitsgebrek. Heeft de Minister ook gekeken naar het verder verhogen van de capaciteit van het UWV bij Sociaal-Medische Beoordelingen (SMB) door specialistisch opgeleid personeel met een Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG-)registratie in te zetten en hierdoor een verdere taakverdeling mogelijk te maken door deze groep verantwoordelijkheden te bieden die voorheen bij de arts lagen? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat dit een mogelijke oplossing zou kunnen zijn die verder uitgewerkt en onderzocht kan worden?
De leden van de D66-fractie hebben enthousiast kennisgenomen van de uitbreiding van de proef met de Sociaal Medische Centra (SMC’s). Zij zien dit als een mooie ontwikkeling. Deze leden vragen zich wel af wat de impact is van deze werkwijze op de achterstand. Voorts vragen deze leden aan de Minister of de werkwijze van de SMC’s uiteindelijk wel meer geharmoniseerd zal worden na de afronding van de proeftuinen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de monitoring WGA 80–100 medisch beter moet. Deze leden vragen de Minister verder uit te wijden over de effectiviteit van het huidig herbeoordelingskader voor deze groep. Hoeveel procent van deze groep wordt per vijf jaar herbeoordeeld en hoe vaak leidt dit dan ook tot een andere beoordeling? Deze leden benadrukken het belang van werk op het welzijn van de WIA-gerechtigde.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat het UWV mogelijkheden ziet tot een verdere verbetering van het proces claimbeoordelingen en zijn enthousiast over de beoogde extra capaciteit van 1.000 beoordelingen ten gevolge van deze optimalisatie. Deze leden vragen de Minister dan ook om de Kamer hierover te informeren bij de volgende algemene updates.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister spreekt van afname van de mismatch naar 7% in 2030 zonder de extra in de brief genoemde stappen. De Minister spreekt tevens van een toename van de mismatch van 16%-punt bij de invoering van verplichte arbeidsongeschiktheid van zelfstandigen. De leden van de D66-fractie vragen wat het effect van de in de brief aanvullend beschreven maatregelen is op de mismatch. Kan de Minister aangeven of de maatregelen genoeg zijn voor een 23%-punt afname in de mismatch?
De leden van de D66-fractie lezen dat er jaarlijks ongeveer 30.000 herbeoordelingen worden aangevraagd, terwijl het totaal aan WIA-claimbeoordelingen op 70.000 ligt. Deze leden vragen dan ook verder wat de uitkomsten van deze herbeoordelingen zijn, en met name hoe deze door de tijd zijn veranderd. Vinden naar aanleiding van deze herbeoordelingen vaak wijzigingen plaats? Kan de Minister hier verder over uitwijden?
De leden van de D66-fractie zien in dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) een integraal doch complex systeem is als hulpmiddel voor verzekeringsartsen om een relatief alomvattende analyse te krijgen van het verdienvermogen van de cliënt. Door veel cliënten wordt het systeem ervaren als onbegrijpelijk, intransparant en generalistisch. Ziet de Minister kansen in de uitvoering om klanten beter mee te nemen in het proces van de CBBS-analyse? Wat zijn de mogelijkheden om begrip, tevredenheid en zeggenschap van de klant hierin te vergroten? Is de Minister bereid om hierover met de uitvoeringsinstantie in gesprek te gaan?
Voorts zien de leden van de D66-fractie wel grote kansen voor de toepassing van technologieën binnen het werkdomein van het UWV. Zo denken deze leden aan e-learnings over de werkwijze van het UWV voor WIA-gerechtigden waarin bijvoorbeeld specifiek wordt stilgestaan bij het CBBS (in meerdere talen). Een andere mogelijkheid waar zij aan denken is het van tevoren opsturen van uitgebreide screeningslijsten die WIA-gerechtigden in kunnen vullen om tijd te besparen tijdens de SMB. De input hiervoor kan mede geput worden uit de in bijlage 1 genoemde door de cliëntenraad opgestelde aandachtspuntenlijst.
De leden van de D66-fractie zijn enthousiast over de lopende scholingsexperimenten. Deze leden vragen de Minister dan ook om het komend jaar deze inzet te vergroten, zoals door het vergroten van de pilot. Deze leden zien veel kansen in het aanbieden van omscholingstrajecten omdat dit kan bijdragen aan de arbeidskansen van de WIA-uitkeringsgerechtigde. Zij zien een verdere invulling van scholing dan ook als een uiting van het hoofddoel van de WIA, namelijk het stimuleren van arbeidsparticipatie waar mogelijk. Zij vragen de Minister dan ook de Kamer te informeren over het verloop van deze pilots en de bijbehorende evaluaties te delen met de Kamer. In het bijzonder willen deze leden de Minister wijzen op de mogelijkheden voor omscholing in sectoren die momenteel een bijzondere krapte ervaren. Onderwijs is volgens de leden van de D66-fractie uiterst belangrijk, niet alleen voor het verhogen van de arbeidskans maar ook als bijdrage aan het welzijn van de WIA-uitkeringsgerechtigde.
De leden van de D66-fractie hebben begrip voor de verlening van de tijdelijke maatregel kwijtschelding voorschotten. Wel constateren deze leden dat de regeling voor slechts één jaar verlengd wordt, dit terwijl de Minister in haar brief zelf uitgaat van langduriger aanhoudende problemen. Deze leden vragen de Minister dan ook om uitleg waarom niet gekozen is voor een meerjarige tijdelijke verlenging, mede vanwege het feit dat dit tot minder onzekerheid kan leiden bij cliënten. Deze leden hebben verder begrip voor het streven tot beperking bij dit buitenwettelijke beleid maar maken zich desondanks zorgen over de komende jaren, nu er geen zicht is op een acute verbetering van de situatie binnen een jaar. Deze leden vragen de Minister hierbij aan te geven of het, met een onveranderde situatie, komend jaar wel juridisch mogelijk is om de maatregel eventueel nogmaals te verlengen.
Tot slot verbazen deze leden zich niet over de klachten van de Stichting van de Arbeid (StAr) over het CBBS, immers zijn de klachten hieromtrent al langere tijd bekend. Zij vragen de Minister dan ook of het CBBS onderwerp kan worden voor de in paragraaf 5 beschreven externe onderzoekscommissie?
Zoals de leden van de D66-fractie lezen in de knelpuntenbrief 2022 van het UWV, kan het hebben van onregelmatige inkomsten of het verliezen van werk als WIA-uitkeringsgerechtigde grote financiële gevolgen hebben. De leden van de D66-fractie zijn het met het UWV en de Minister eens dat dit aspect moet worden meegewogen door de in paragraaf 5 beschreven externe onderzoekscommissie. Wel vragen deze leden of er voor deze groep niet ook al eerder meer gedaan kan worden. Zo zijn zij van mening dat, in tegenstelling tot de huidige praktijk, het niet zo zou moeten zijn dat een WIA-uitkeringsgerechtigde elke maand van uitkering verandert door een maandelijks variërend inkomen. Zij vragen dan ook aan de Minister hoe zij hier tegenaan kijkt en of zij het met de leden eens is dat een jaarlijks ijkmoment (en een gewogen maandinkomen) wellicht een oplossing kan bieden voor deze groep op de korte/middellange termijn.
Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie met veel interesse het recent verschenen rapport van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) gelezen; «(Maat)werk bij langdurige klachten na covid». Deze leden kunnen zich inbeelden dat de huidige Wet verbetering poortwachter (Wvp) in gevallen juist «activering waar mogelijk» (een kerndoel van het stelsel en meer specifiek van de WIA) in de weg kunnen staan, bijvoorbeeld in gevallen waarin werknemers nog net iets langer nodig hebben om te kunnen re-integreren. Deze leden vragen dan ook of dit vraagstuk mee zal worden genomen in de opdracht aan de nog te vormen in paragraaf 5 beschreven externe onderzoekscommissie die het stelsel tegen het licht gaat houden. Aanvullend zien deze leden vooral ook een kans op de middellange termijn. Indien mensen door een langere termijn onder de Wvp te vallen wel volledig zelfstandig kunnen re-integreren zonder tussenkomst van het UWV zou dit de druk kunnen wegnemen op de wachtlijsten voor de WIA-claimbeoordelingen. Ziet de Minister hier ook kansen in?
Voorts hebben de leden van de D66-fractie ook begrip voor de keuze van de Minister om de mogelijke afschaffing van de IVA mee te nemen in de in paragraaf 5 beschreven externe onderzoekscommissie. De leden van de D66-fractie hebben echter ook opgemerkt dat er een prikkel bestaat voor werkgevers om (deels) arbeidsongeschikte werknemers aan te sporen hun WIA-aanvraag te richten op de IVA. Dit leidt in de regel tot meer herbeoordelingsaanvragen, wat een negatief effect heeft op de capaciteitsproblemen bij verzekeringsartsen. Daarom vragen de leden van de D66-fractie dan ook of hier toch geen mogelijkheden liggen. Meer specifiek vragen deze leden de Minister of zij bereid is in te gaan op de mogelijkheid om – in het geval van herbeoordeling – een motivatie te verplichten die gebaseerd is op een verandering in de medische situatie van de cliënt. De leden van de D66-fractie denken namelijk dat deze drempelverhogende maatregel de effecten van de perverse prikkel kunnen doen verminderen.
De leden van D66-fractie merken op dat de WIA een generalistische insteek heeft betreffende de beoordeling van arbeidsongeschiktheidsclaims. Hierbij is het deze leden opgevallen dat werknemers, zelfs als deze terminaal ziek zijn, verplicht zijn te participeren in een medische beoordeling van een verzekeringsarts. In deze is diversifiëren in de uitvoering wenselijk, maar nog niet wettelijk. Is de Minister het eens met deze leden dat terminaal zieke cliënten in wezen geen uitgebreide beoordeling nodig hebben voor het vaststellen van hun aanspraak op de WIA? Is de Minister bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om hierin niet alleen maatwerk te leveren voor terminaal zieke cliënten?
De leden van de D66-fractie zien tevens kansen in de in paragraaf 4.1 genoemde beleidsopties 2 en 3. Zij verzoeken de Minister dan ook om meer in detail te treden over zaken zoals het tijdspad voor implementatie en de opzet van eventuele pilots. Deze leden zouden hier graag een aparte brief over ontvangen op korte termijn.
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie begrip voor het standpunt van de KNMG tegen het breder delen van medische gegevens tussen zorgverlener en het UWV gezien de verschillende doelen. Toch zien deze leden in dat het proces rondom de SMB efficiënter en nauwkeuriger kan verlopen en hierbij tevens de patiënt te ontzien indien er op een grotere schaal gegevens worden gedeeld. De leden van de D66-fractie vragen dan ook aan de Minister om aan te geven of en op welke wijze hier ook op wordt ingezet. De leden zien wel, net als de Minister, kansen voor een betere gegevensuitwisseling door de inzet op SMC’s.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat er meer grondige herzieningen nodig zijn op de lange termijn. Deze leden staan dan ook achter het voorstel voor een onafhankelijke commissie die zich hierop richt. Voorts hebben zij nog wel enkele aanvullende vragen en suggesties voor de invulling en vormgeving van deze commissie. Allereerst wordt in de brief verwezen naar een streeftermijn voor de start van de te vormen commissie in november dit jaar, gevolgd door een eindproduct in het eerste kwartaal van 2024. Deze leden constateren dat er, zoals reeds in de brief vermeld, voorafgaand aan deze commissies, veel andere commissies hebben gekeken naar stelselwijzigingen in de WIA. Enerzijds vragen de leden van D66 aan de Minister wat maakt dat het product van deze commissie nu wel zal leiden tot een eventuele stelselherziening. Immers willen deze leden voorkomen dat door een veelheid aan onderzoeken een dergelijke stelselherziening opnieuw vooruit wordt geschoven dat niet in het belang van de cliënten en werkgevers is. Anderzijds vragen deze leden aan de Minister of zij kan schetsen wat het traject met bijbehorend tijdpad zal worden na de oplevering van de bevindingen van de commissie. Een ander aspect van de WIA waar de leden van de D66-fractie over hebben nagedacht is die van de beroepsziekten. Cliënten met een beroepsziekte moeten namelijk ook gekeurd worden door het UWV. In andere landen, zoals België is er een ander systeem voor beroepsziekten waardoor deze mensen een andere soort uitkering ontvangen als zij door een beroepsziekte niet meer kunnen werken. Om aanspraak te maken op dit fonds moet de werknemer aantonen een beroepsziekte te hebben en dat deze gedurende zijn of haar arbeid is blootgesteld aan bepaalde schadelijke stoffen of omstandigheden. Bij een soortgelijke regeling in Nederland zou deze groep ook niet langs het UWV hoeven wat weer de vraag naar beoordelingen zou kunnen doen verminderen. Is de Minister bekend met dit systeem en ziet zij hierin ook kansen voor Nederland?
Aanvullend valt het de leden van de D66-fractie op dat er binnen de huidige vormgeving van het systeem van de WIA geen rekening wordt gehouden met de relatieve krapte van de arbeidsmarkt. Deze leden kunnen zich voorstellen dat in tijden van relatieve krapte op de arbeidsmarkt, zoals nu het geval is en vermoedelijk nog vaker zal zijn in de toekomst in verband met de opkomende vergrijzing, het voor werkgevers relatief aantrekkelijker is om gedeeltelijk arbeidsongeschikten in dienst te nemen dan in tijden van een ruimere arbeidsmarkt. Is de Minister het met deze leden eens dat dit een wezenlijke impact kan hebben op de WIA-uitkeringsgerechtigde en diens uiteindelijke verdienvermogen? De leden van de D66-fractie vragen of dergelijke contextfactoren ook worden meegenomen door de commissie als zaken die impact kunnen hebben op de toekomst en vormgeving van het stelsel. Anderzijds vragen de leden van de D66-fractie of er ook «over de schutting» wordt gekeken naar andere werkvormen zoals die gebruikelijk zijn in andere sectoren zoals de medische sector. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld multidisciplinaire spreekuren of Multi Disciplinaire Overleggen in het ziekenhuis.
Tot slot bemerken de leden van de D66-fractie dat er in het coalitieakkoord staat dat de ambitie is om de toeslagen af te schaffen, zodat mensen niet meer verdwalen in de ingewikkelde regelingen of te maken krijgen met hoge terugvorderingen. De leden van de D66-fractie vragen aan de Minister of zij verwacht dat het afschaffen van de toeslagen ook gevolgen kan hebben voor de uitvoering van de WIA.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken gebruik van het leveren van een inbreng op het Rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid» (29 362, nr. 309) en Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA (26 448, nr. 685).
Rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid» (29 362, nr. 309)
De leden van de CDA-fractie lezen dat de onderzoekers vaststellen dat knelpunten in wet- en regelgeving of de uitvoering onder bepaalde omstandigheden kunnen leiden tot hardvochtige effecten voor groepen burgers. Dit maakt dat hardvochtige effecten contextafhankelijk zijn en mensen in bepaalde situaties kunnen worden aangetast in hun bestaanszekerheid. De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet de bevindingen uit het onderzoek onderschrijft. Voorts lezen deze leden dat de opgehaalde knelpunten voor het kabinet herkenbaar zijn en de voorgestelde oplossingsrichtingen veelal aansluiten bij voorstellen die gedaan zijn in al lopende trajecten om de dienstverlening aan mensen te verbeteren en te komen tot meer mensgerichte wetgeving en uitvoering daarvan. Kan Minister aangeven of het onderzoek nieuwe inzichten heeft geboden die ook tot nieuwe/aanvullende acties leiden? Bijvoorbeeld door aan te geven bij het maatregelenoverzicht (blz. 14–18) per cluster welke nieuw zijn.
De leden van de CDA-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat de uitkomsten en oplossingsrichtingen uit het onderzoek ook worden besproken met een vertegenwoordiging van de mensen zelf en de professionals die met hen werken, dus cliëntenorganisaties, de uitvoerders, sociale partners en andere stakeholders. Zijn er al dergelijke gesprekken gevoerd en kan de Minister de uitkomsten delen met de Kamer?
De leden van de CDA-fractie lezen dat veel uitvoerders de ruimte niet voelen, ook al biedt wet- en regelgeving deze wel, omdat er (te) veel nadruk ligt op rechtmatig handelen. Hoe pakt het kabinet dit signaal en knelpunt op met de uitvoeringspraktijk?
De leden van de CDA-fractie constateren dat vorig jaar uit onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie bleek dat 170.000 huishoudens wel recht hebben op algemene bijstand, maar daar geen gebruik van maken. Dat komt neer op circa 35% van de rechthebbende huishoudens. Voor een deel gaat dit om thuiswonende jongeren, maar voor een deel ook om ouderen. Kan de Minister een update geven over de huidige situatie? De leden van de CDA-fractie vonden de uitkomsten van het onderzoek zorgelijk, omdat bestaanszekerheid van mensen hierdoor in gevaar komt. Onbekendheid met de regelingen, de ingewikkeldheid van de Participatiewet en de vrees voor sancties worden in het onderzoek als mogelijke oorzaken genoemd van het niet aanvragen van de bijstand. Ook zouden gemeenten te weinig proactief op zoek zijn naar mensen die geen gebruik van de bijstand maken, terwijl ze daar wel recht op hebben. Wat deze leden betreft heldere signalen van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Welke acties zijn hierop concreet genomen en welk effect heeft dit gehad?
Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA (26 448, nr. 685)
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat het kabinet zich tot doel heeft gesteld om «hardheden» uit de WIA weg te nemen, met oog voor uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en uitlegbaarheid. Goed dat het kabinet uitvoering heeft gegeven aan de motie Wiersma/Pieter Heerema1 waarin gevraagd werd de handreiking te herzien en te verduidelijken wat juridisch mogelijk is ten aanzien van taakdelegatie voor de verzekeringsarts in het publieke domein.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister vijf aanvullende maatregelen die het UWV neemt toelicht. Deze leden vragen of het UWV hier voldoende capaciteit voor heeft, bijvoorbeeld om het claimbeoordelingsproces te verbeteren en proactief klantcontact te realiseren.
De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor de maatregel van de Minister om voor 60-plussers die wachten op hun WIA-claimbeoordeling tijdelijk, tot eind 2023, het mogelijk te maken dat UWV deze beoordeling op andere wijze en door andere professionals dan de verzekeringsarts laat uitvoeren. Deze leden delen dat het uitgangspunt bij deze maatregel is dat niemand erdoor benadeeld wordt en dat de beoordeling alleen wordt toegepast als werkgever en werknemer daarvoor akkoord hebben gegeven. Deze leden willen de Minister wel vragen hoe hierbij wordt voorkomen dat hiermee onbedoeld een «nieuwe Vervroegde uittreding en prepensioen (VUT-)route» wordt geïntroduceerd. Zij zijn benieuwd welke mogelijkheden de Minister aanvullend ziet om bijvoorbeeld met het effectief/effectiever benutten van werk van de bedrijfsarts ook voor verlichting kan zorgen en dubbelingen met werk van de verzekeringsarts te voorkomen? Uiteraard met de nodige waarborgen voor de cliënt.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om een onafhankelijke commissie in te laten stellen om onderzoek naar een toekomstbestendig stelsel rond ziekte en arbeidsongeschiktheid te doen. Deze leden lezen dat het streven van de Minister is dat de commissie vanaf november aan de slag gaat en haar bevindingen oplevert in het eerste kwartaal van 2024. Goed dat hierbij invulling wordt gegeven aan de motie van de leden Van Kent en Palland2 met betrekking tot de 35-minners. Echter betekent dit dan ook dat aan deze situatie tot minimaal het eerste kwartaal van 2024 niets verandert? Is het mogelijk om hier eerder actie op te ondernemen?
Tot slot hebben de leden van de CDA-fractie nog enkele vragen over het CBBS. Het CBBS is voor veel mensen onbegrijpelijk en sluit minder goed aan op de praktijk van de (arbeidsongeschikte) werknemer. Deelt de Minister de mening dat het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt bepaald door een gering aantal functies? Kan de Minister dit onderbouwen? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de belastbaarheid van de werknemer lang niet altijd goed aansluit op de geselecteerde functies, herkent de Minister dit? Deelt de Minister de aanbevelingen van de StAr om het CBBS zo snel mogelijk te actualiseren en kan zij aangeven op welke termijn dit kan plaatsvinden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA» en hebben hierover vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie onderschrijven het doel dat mensen die op een beoordeling wachten, sneller duidelijkheid moet worden geboden. Deze leden zien nu al dat er veel fout gaat en verwachten dat er in de toekomst meer fout zal gaan. Het besluit om 60-plussers tijdelijk te laten beoordelen door een andere professional dan de verzekeringsarts roept vragen op. Hoe wordt de huidige kwaliteit van keuringen gewaarborgd? Hoe wordt voorkomen dat de perverse prikkel ontstaat om 60-plussers geen duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid toe te kennen om op die manier een doorwijzing naar een verzekeringsarts en daarmee een dubbele keuring te voorkomen? Is bekend of 60-plussers dit plan ondersteunen?
Volgens de leden van de SP-fractie moeten er nu concrete maatregelen worden genomen om het tekort aan verzekeringsartsen op te lossen. Wat gaat hieraan gedaan worden? Welke plannen liggen er bij de Minister om op korte termijn het aantal verzekeringsartsen te laten toenemen? Of laat de Minister de verantwoordelijkheid van het oplossen van dit tekort bij het UWV? Hoe wordt ervoor gezorgd dat er op de lange termijn voldoende verzekeringsartsen zijn? Verwacht de Minister dat zij dit op kunnen lossen? Waar baseert zij zich op?
De leden van de SP-fractie vinden dat er te weinig concrete actie vanuit de Minister is wanneer het aankomt op het aanpakken van hardheden in de WIA. In de brief geeft de Minister aan dat veel 35-minners in de praktijk geen WIA-uitkering ontvangen en niet werken. Dit is volgens de leden onacceptabel. Waarom wordt de motie Van Kent en Palland3 meegenomen met het onderzoek van de commissie en niet op een eerder moment los behandeld? Voor hoeveel vertraging bij de uitvoering van de motie zorgt dit? Deze leden zien in het voorstel van deze motie een uitgelezen plan om de inkomensbescherming te bevorderen voor deze groep. Gaat de Minister deze alsnog uitvoeren?
Tot slot willen de leden van de SP-fractie weten of de uitkomsten van het onderzoek van de commissie nog in deze kabinetsperiode kunnen worden behandeld en eventueel doorgevoerd. Deze leden ontvangen veel berichten met zorgen over het doorschuiven van de eventuele uitvoering van de uitkomsten van dit onderzoek naar een volgende kabinetsperiode. Zijn deze zorgen terecht? Kunnen deze zorgen worden weggenomen met een toezegging dat nog deze kabinetsperiode de uitkomsten van dit onderzoek worden behandeld en uitgevoerd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken.
Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben het rapport «Hardvochtige effecten op burgers door knelpunten in (uitvoering) wet- en regelgeving binnen de sociale zekerheid» aandachtig gelezen en kennisgenomen van de geconstateerde knelpunten en de voorgestelde oplossingsrichtingen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de definitie van hardvochtigheden in het onderzoeksrapport, met alle kanttekeningen die de onderzoekers daarbij maken, zich verhoudt tot de manier waarop het kabinet hardheden en/of hardvochtigheden definieert en operationaliseert in het coalitieakkoord en in de brief over de aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen die 26 augustus naar de Kamer is verzonden. Deze leden vragen het kabinet tevens te reflecteren op de rol die de ervaring en leefwereld van de burger speelt bij het begrip hardheid en/of hardvochtigheid.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet of zij de conclusie uit het rapport deelt dat het individualistische, rationele en zelfredzame mensbeeld in de praktijk niet realistisch is. Deze leden vragen voorts of zij de conclusie deelt dat door dit mensbeeld verschillende knelpunten ontstaan, bijvoorbeeld omtrent de inlichtingenplicht. Deze leden vragen daarnaast welke alternatieve mensenbeelden het kabinet mogelijk acht ter vervanging van het huidige mensbeeld.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet het eens is dat er één centraal aanspreekpunt georganiseerd moet worden voor burgers die te maken hebben met meerdere uitvoerders. Deze leden vragen welke mogelijkheden het kabinet hiervoor ziet.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet om een regulier overleg te organiseren tussen uitvoerders om complexe casuïstiek te bespreken, te coördineren en tot oplossingen te komen in het geval van een stapeling van regelingen en/of uitvoerders.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet een plan te maken om de uitvoering te herwaarderen en hiervoor mensen, middelen en expertise vrij te maken en op te bouwen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet een orde van grootte inschatting te maken van de meest voorkomende knelpunten uit het rapport.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet in hoeverre de voorgestelde oplossingsrichtingen nu al ten uitvoering zijn gebracht.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen welke oplossingsrichtingen het kabinet op korte termijn uit gaat voeren.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet in hoeverre de problemen beschreven in de casussen van Yvon, Ellen, het echtpaar Hoekstra en Dané in hoofdstuk 4 zijn opgelost. Deze leden vragen het kabinet voor zover dit nog niet is gedaan haast te maken met oplossingen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom er bij de invoering van de WIA onderscheid is gemaakt tussen de WGA en WIA, ondanks alle bezwaren van experts en het beroep op de capaciteit bij verzekeringsartsen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het netto-verschil is tussen de Wajong-uitkering en de bijstandsuitkering voor personen ouder dan 21 jaar.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen inzichtelijk te maken hoe vaak huisgenoten daadwerkelijk met elkaar de woonlasten delen. De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen met welke mate de kostendelersnorm het risico op dak- of thuisloosheid vergroot, zoals het rapport concludeert.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet om een reflectie op de systematiek van bevoorschotting en verrekening, bijvoorbeeld in de WIA, en hoe het kabinet de optie weegt om uitkeringen vast te stellen op reeds beschikbare bestanden al dan niet in voorgaande jaren.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie fractie zijn erg geïnteresseerd in de reactie van het kabinet op de verschillende oplossingsrichtingen en vragen het kabinet deze spoedig naar de Kamer te versturen.
Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet haast te maken met het oplossen van hardheden en hardvochtigheden in de WIA en oplossingen niet uit te stellen door middel van de commissie.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie fractie vragen voorts op korte termijn reactie op de knelpunten en oplossingsrichtingen uit het onderzoeksrapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid».
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen welke van de door de vakbonden in het Witboek «Hardheden in de WIA» geduide hardheden nog deze kabinetsperiode aangepakt gaan worden, welke niet en waarom.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer de opdrachtformulering voor de commissie die het kabinet wil gaan instellen om aanbevelingen te gaan doen voor het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid wordt gedeeld met de Kamer, zodat de Kamer in de gelegenheid wordt gesteld daarop wensen en bedenkingen te uiten.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen in de taakopvatting van de onderzoekscommissie ook rekening te houden met het type hardvochtigheid dat in het onderzoeksrapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid» wordt behandeld.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen in de taakopvatting van de onderzoekscommissie ook meer fundamentele wijzigingen te betrekken, zoals het inschatten van de arbeidsongeschiktheid op basis van het niet langer kunnen uitvoeren van bepaalde taken op zich, in plaats van de arbeidsongeschiktheid af te leiden van het verlies van inkomen, of het anderzijds beter laten aansluiten van de arbeidsongeschiktheidsinschatting op de praktijk.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen in de taakopvatting van de onderzoekscommissie ook wachtdagen en eigenrisicodragerschap mee te nemen, bijvoorbeeld op het gebied van het verlies van inkomen van zieken/arbeidsongeschikten en de effectiviteit van (langdurige) re-integratie.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet kan toezeggen dat er geen nadelige gevolgen gaan zijn voor uitkeringsgerechtigden vanwege de maatregelen die het kabinet op de (middel)lange termijn neemt ten aanzien van het tekort aan verzekeringsartsen (zoals dat nu ook bij de maatregelen voor de korte termijn het geval lijkt te zijn). Deze leden vragen voorts of het kabinet kan uitsluiten dat besparingsdoelstellingen en -mogelijkheden onderdeel zijn van de opdrachtformulering van de commissie.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen wat precies de tijdsafbakening is bij de term «middellange termijn» en vragen voorts naar een concreter tijdpad.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom wordt vastgehouden aan de eerstejaars ziektewetbeoordeling, aangezien dit veel capaciteit van de verzekeringsartsen in beslag neemt.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre casemanagers vrijheid hebben met betrekking tot het kiezen van geschikte functies uit het CBBS.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet de bepaling dat WIA-uitkeringsgerechtigden niet in aanmerking komen voor de arbeidskorting ook als hardheid beschouwt, zeker gegeven het feit dat de arbeidskorting sinds de introductie daarvan in 2001 fors is opgevoerd en dat daardoor WIA-uitkeringsgerechtigden (met name IVA en WGA 80–100) in vergelijking tot werkenden met hetzelfde inkomen een relatief laag netto-inkomen kennen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet voor mensen met een IVA-uitkering kan doorrekenen hoe hoog hun netto-inkomen is vergeleken met werkenden met hetzelfde bruto-inkomen, met daarbij meegenomen de huur- en zorgtoeslag, uitgaande van eenpersoonshuishoudens met een bruto-inkomen (IVA-uitkering ten hoogte van) van 100% Wettelijke minimumloon (WML), 125% WML, 150% WML en 160% WML.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid»
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport over hardvochtige effecten voor burgers binnen de sociale zekerheid. Het is nogmaals duidelijk geworden dat grote delen van het sociale zekerheidsstelsel opnieuw onder het licht gehouden moeten worden om wet- en regelgeving eerlijker en doelmatiger te maken. De reeds gepresenteerde aanpak voor de Participatiewet zien de leden van de ChristenUnie-fractie dan ook als een belangrijke stap. De leden van de ChristenUnie-fractie zien uit naar de uitgebreidere reactie op het onderzoek, maar hebben voorafgaand al enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in het rapport wordt geconcludeerd dat binnen de Tweede Kamer en het departement het beeld bestaat dat knelpunten in de uitvoering opgelost kunnen worden met maatwerk. Volgens de onderzoekers is dit niet realistisch; maatwerk is geen oplossing voor structurele en systematische knelpunten in wet- en regelgeving. De leden van de ChristenUnie-fractie zien ook dit spanningsveld tussen heldere wet- en regelgeving en ruimte om individuele gevallen maatwerk te leveren. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om haar visie toe te lichten op maatwerk binnen de uitvoering van het sociale zekerheidsstelsel.
Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid» en de «Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA». De leden van de ChristenUnie-fractie zijn overtuigd van de fundamentele fouten in het huidig stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Herziening van het stelsel is noodzakelijk om een eerlijker en duurzamer stelsel te realiseren. Deze leden hebben begrip voor de gemaakte keuzes aangaande de lange termijn, echter zijn zij teleurgesteld dat een structurele wijziging van het stelsel nog jaren op zich zal laten wachten. Desalniettemin spreken zij de hoop en verwachting uit dat het kabinet zich blijft inzetten voor een rechtvaardiger stelsel en alles in het werk zal stellen om dit zo snel als mogelijk gerealiseerd te krijgen. De leden van de CrhistenUnie-fractie hebben verschillende vragen naar aanleiding van de ontvangen brief.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een verzekeringsarts langer bezig is met de beoordeling van een casus, wat medeoorzaak is voor de ontstane mismatch. Kan de Minister nader toelichten waardoor deze ruime verdubbeling van casustijd wordt veroorzaakt? In de brief staat aangegeven dat circa 30% van de WIA-aanvragen op tijd wordt afgehandeld. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd hoe door het UWV wordt geprioriteerd. Wordt er gewerkt op volgorde van binnenkomst van de aanvraag of is de prioritering afhankelijk van meerdere factoren, en zo ja, welke?
Aangaande de vereenvoudigde aanpak voor 60-plussers hebben de leden van de ChristenUnie-fractie enkele vragen. Kan de werkgever of werknemer na beoordeling door de arbeidsdeskundige de goedkeuring voor het vereenvoudigde proces intrekken en alsnog de reguliere route volgen zonder in bezwaar te gaan? Voorts vragen deze leden of de Minister kan toelichten hoe is geborgd dat de vereenvoudigde claimbeoordeling niet leidt tot een lagere uitkering dan wanneer er een volledige sociaal-medische beoordeling zou worden gedaan. Kan dit vooraf wel met deze zekerheid gesteld worden? Wat zijn de verwachte meerkosten van het niet toerekenen via de Werkhervattingskas (Whk-)premie of doorbelasten aan eigenrisicodragende werkgevers, zo vragen zij.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ook vragen bij de maatregel om mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben maar toch werk vinden niet opnieuw te beoordelen. Kan de Minister toelichten hoe het reguliere proces er voor deze groep uitziet? Is de aanname juist dat mensen die zijn beoordeeld als «duurzaam geen arbeidsvermogen», maar die alsnog een baan vinden in de huidige situatie worden herbeoordeeld om te zien of de afgegeven IVA-uitkering terecht was? Deze leden zijn ook benieuwd naar de omvang van deze groep.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om een voorbeeld te geven waaruit blijkt dat de verschillen in de dagloonsystematieken tussen de Werkloosheidswet (WW) en de WIA leidt tot een moeilijk uitlegbare uitkomst.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er voor de middellange termijn verschillende maatregelen zijn voorgesteld. Deze maatregelen zijn allemaal vrij fundamenteel van aard en raken aan de kern van het huidige stelsel. Deze leden achten volledige aanpassing van de WIA-wetgeving noodzakelijk om te komen tot een rechtvaardig, uitlegbaar en uitvoerbaar stelsel. Echter: zij zijn ervan overtuigd dat visie en overtuiging leidend zou moeten zijn in de totstandkoming of aanpassing van het stelsel en niet, of in ieder geval niet alleen, de effecten van aanpassingen op de huidige beschikbare afhandelcapaciteit van het UWV. Is de Minister dit met de leden van de ChristenUnie-fractie eens? Welke waarden of uitgangspunten ziet het kabinet als leidend voor de hervorming van de WIA?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister de beleidsopties twee en drie voor de middellange termijn in onderzoek neemt alvorens hier een besluit op te nemen. Op welke termijn verwacht de Minister dit nader onderzocht te hebben? Deze leden vragen de Minister aangaande beleidsoptie twee toe te lichten hoeveel procent van de casussen bij beoordeling na vijf jaar volledige arbeidsongeschiktheid deze arbeidsongeschiktheid wel of niet duurzaam is. Aangaande beleidsoptie drie vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wat de Minister de intrinsieke meerwaarde vindt van de theoretische inschatting naast de feitelijke verdiensten.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister een commissie in zal stellen om onderzoek te doen naar een toekomstbestendig stelsel rond ziekte en arbeidsongeschiktheid. Deze leden hebben hier dubbele gevoelens bij. Het is voor hen duidelijk dat een stelselherziening rond ziekte en arbeidsongeschiktheid nodig is. De huidige wetgeving is hard, slecht uitlegbaar en complex. De afgelopen jaren is door verschillende instanties, waaronder de vakbonden, zeer helder uiteengezet wat de problematiek van het huidige stelsel is. Onder andere de problematiek rond «35-minners» en de werkwijze rond de restverdiencapaciteit waardoor werknemers met een hoog inkomen eerder in aanmerking komen voor een IVA-uitkering ten opzichte van werknemers met een laag inkomen, zijn wat de leden van de ChristenUnie-fractie betreft fundamentele mankementen aan het huidige stelsel. Een stelselherziening vraagt om een gedegen en zorgvuldig proces om te borgen dat het nieuwe stelsel daadwerkelijk beter is dan het huidige. Echter: de keuze om een onafhankelijke commissie in te stellen betekent dat de stelselherziening ver weg is en inwerkingtreding nog jaren zal duren. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister toe te lichten welke andere opties zijn overwogen om het stelsel te verbeteren. Is er niet reeds voldoende informatie beschikbaar om zelfstandig tot een aantal oplossingsrichtingen te komen zonder hiervoor een aparte commissie aan te stellen die 1,5 jaar de tijd nodig heeft om tot een advies te komen? Voorts vragen deze leden of de Minister het tijdpad nader kan toelichten. In de brief lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat de bevindingen verwacht worden in het eerste kwartaal van 2024. Wat is de verwachting op welke termijn wetgeving aan het parlement aangeboden zal worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de beide brieven. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.
Rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid»
De leden van de SGP-fractie lezen in de brief dat de Minister spreekt over de noodzaak van fundamentele wijzigingen; deze leden delen die conclusie. Welke fundamentele wijzigingen voorziet de Minister om aan de conclusies van dit rapport tegemoet te komen? Hoe wordt, vooruitlopend op dergelijke fundamentele wijzigingen, omgegaan met de vastgestelde hardheden? Kan de Minister het tijdpad en de verschillende fases schetsen ten aanzien van implementatie van de aanbevelingen? Welke prioriteiten heeft de Minister op dit punt voor de komende periode?
De leden van de SGP-fractie lezen dat wordt gesproken over uiterst complexe wet- en regelgeving voor uitvoerders en burgers ten aanzien van uitkeringen. Hoe kijkt de Minister daarnaar? En welke mogelijkheden ziet de Minister om het stelsel aanzienlijk te vereenvoudigen? Deze leden zouden graag zien dat er een verkenning komt naar de vraag hoe het stelsel kan worden vereenvoudigd. Is de Minister hiertoe bereid?
De leden van de SGP-fractie lezen dat één van de aanbevelingen is om (periodiek) na te gaan of het handelen van de overheid leidt tot het ontwrichten van het leven van burgers dan wel aantasten in hun bestaanszekerheid. Hoe wil de Minister dit op gaan pakken? De leden van de SGP-fractie vragen ook expliciet naar de situatie op lokaal niveau. Waar kunnen burgers zich melden op het moment dat zij op dat niveau tegen hardheden aanlopen, naast een lokale ombudsman of de gemeenteraad? Hoe wordt vastgesteld of de gemeente voldoet aan de kaders voor uitvoering van de wet? En wat is volgens de Minister nodig om de cliëntvertegenwoordiging goed te laten functioneren op lokaal niveau? En welke rol ziet de Minister in zijn algemeenheid voor cliëntvertegenwoordiging in het voorkomen van hardvochtige effecten van beleid?
De leden van de SGP-fractie lezen dat sanctionering te streng en te strikt is en dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen vergissingen en fouten. Zo wordt het begrip «dringende reden» in de rechtspraak op restrictieve wijze uitgelegd. Deze leden vinden dat de menselijke maat centraal moet staan in de sociale zekerheid. Uitvoerders voelen nu te weinig ruimte om af te wijken. Deze leden vinden dat uitvoerders weldegelijk de ruimte mogen krijgen en voelen om hardvochtige effecten van wetgeving tegen te gaan. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het begrip «dringende reden» anders wordt uitgelegd, zodat bijvoorbeeld in het geval van een overduidelijke vergissing de ruimte wordt ervaren om geen boete op te leggen? Is de Minister bereid in samenspraak met de uitvoerders te komen tot een nadere uitwerking van de ruimte die uitvoerders nodig hebben om op evenwichtige manier uitvoering te geven aan de sociale zekerheden en het beperken van hardheden? Daarnaast wordt meer beslisruimte voor professionals bepleit. Deelt de Minister deze aanbeveling en vindt de Minister dat er sprake moet zijn van meer beslisruimte of wordt de huidige beslisruimte op dit moment onvoldoende benut? Zo valt in het rapport bijvoorbeeld te lezen dat de discretionaire ruimte onvoldoende wordt benut. Deze leden ontvangen graag een reflectie hierop.
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie naar mensen met een beperking of chronische ziekte. Uit de beschrijvingen in het rapport blijkt dat deze mensen vaak hard getroffen worden door de hardheden in de sociale zekerheid. Deelt de Minister deze constatering en wat vindt de Minister hiervan? Welke maatregelen is de Minister voornemens te treffen om deze kwetsbare groep tegemoet te komen?
Tot slot zijn de leden van de SGP-fractie benieuwd hoe de Minister de communicatie van de uitvoeringsorganisaties wil verbeteren, zoals een van de aanbevelingen luidt, zodat de sociale zekerheid ook voor burgers begrijpelijker wordt. Veel burgers ervaren het toegang krijgen tot hulp als een hindernisbaan. Hoe wil de Minister deze hindernissen slechten?
Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA
De leden van de SGP-fractie constateren dat er sprake is van een groot tekort aan verzekeringsartsen, terwijl de vraag naar (her)beoordelingen alleen maar toeneemt. Dat brengt met zich mee dat de wachttijden bij het UWV nog langer worden dan ze nu al zijn. Kwetsbare mensen moeten daardoor langer wachten op duidelijkheid en werkgevers worden geconfronteerd met oplopende kosten. Daarom is het volgens deze leden goed dat het kabinet is gekomen met een aantal maatregelen om de situatie te verbeteren. Deze leden vrezen echter dat de voorgestelde maatregelen onvoldoende soelaas zullen bieden om de mismatch te verhelpen. Zij wijzen daarbij op de mogelijkheden die het hybride stelsel als geheel biedt en roepen het kabinet op die mogelijkheden te benutten.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde maatregelen om de mismatch te verkleinen. Echter, deze leden missen daarin de notie en uitwerking van het feit dat er in Nederland sprake is van een hybride stelsel, waarbij publieke en private uitvoerders gezamenlijk invulling geven aan de sociale zekerheid. Deze leden ontvangen signalen dat private uitvoerders de achterliggende tijd aan het ministerie verschillende voorstellen hebben gedaan die een bijdrage hadden kunnen leveren aan het verminderen van de achterstand, maar dat op deze voorstellen niet is ingegaan. Is de Minister met deze leden van mening dat in een hybride stelsel voor een oplossing van deze mismatch moet worden gekeken naar de mogelijkheden die het gehele stelsel biedt? En vindt de Minister dat daarbij dus ook de rol van de private uitvoerders van de sociale zekerheid moet worden betrokken? Is de Minister bereid serieus te verkennen welke mogelijkheden private uitvoerders hebben om de mismatch te verkleinen? Onder welke voorwaarden is de Minister wél bereid de keuringscapaciteit van de private markt in te zetten bij het verhelpen van de achterstanden bij het UWV? Bijvoorbeeld door bedrijfsartsen een keuringsadvies voor sociaal medische beoordelingen ten behoeve van de Ziektewet (ZW) en de WGA te laten opstellen. Dit advies, dat wordt gebaseerd op een door het UWV voorgeschreven kader, kan automatisch worden overgenomen door het UWV. Verzekeringsartsen kunnen zich dan voornamelijk richten op de kwaliteit van de keuringsadviezen, complexe dossiers en de bezwaarzaken. Daarnaast zouden private uitvoerders in staat zijn om tienduizenden (extra) keuringen per jaar te verrichten. Die taak ligt nu uitsluitend bij het UWV, maar de oplossingsrichtingen lijken er eerder op gericht om de werklast voor het UWV te verminderen door het aanpassen van de wet- en regelgeving, dan om de capaciteit voor keuringen te vergroten door daar de volle breedte van de hybride markt bij te betrekken.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister in te gaan op de financiële gevolgen van versoepelingen in de wetgeving voor de werkgevers. De Arbeidsongeschiktheidfonds(AOF-) premie wordt namelijk verhoogd om dit te bekostigen, terwijl die de laatste jaren al flink is opgelopen (van 3 tot 6,5%). Dat is een algemene kostenstijging voor werkgevers die bovenop de andere kostenstijgingen komt, en die het gevolg is van de (veronderstelde) onmogelijkheid om de huidige wetgeving gewoon naar behoren uit te voeren. Is de Minister het met deze leden eens dat de mismatch bij UWV niet ten laste dient te komen van werkgevers, zeker gelet op de reeds toegenomen lastendruk voor werkgevers en het feit dat zij hiervoor niet direct verantwoordelijk zijn?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister voorstelt voor de langere termijn een onafhankelijke commissie in te stellen om te bezien of er fundamentele hervormingen nodig zijn ten aanzien van het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Deze leden delen de opvatting dat het van belang is kritisch te kijken naar het huidige stelsel om tot beleidskeuzes te komen, maar zij plaatsen de kanttekening dat deze pas op langere termijn resultaat hebben en nu niets aan de nijpende situatie veranderen. Het is noodzakelijk nu tot keuzes te komen. Is de Minister het met deze leden eens dat de private uitvoerders betrokken moeten worden bij deze commissie en bij de «praktijk- en draagvlaktoets» die door deze commissie georganiseerd wordt?
De leden van de SGP-fractie lezen dat een verzekeringsarts er 20 jaar geleden twee uur over deed een claimbeoordeling te doen, terwijl dat inmiddels is opgelopen tot ruim vijf uur. De Minister verwijst naar de complexiteit van de WIA-claimbeoordeling als een van de oorzaken, maar kan zij dit nader toelichten en concreet maken waaraan dat ligt? Wat zijn de andere oorzaken van het feit dat een beoordeling nu veel langer duurt? Deze leden lezen dat de Minister verschillende maatregelen neemt, zoals het verkorten van rapportagetijd en het optimaliseren van processen. Wat wordt er concreet gedaan aan het optimaliseren van dit proces, en wat zijn daarvan de (beoogde) resultaten? Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een claimbeoordeling bij de private uitvoerders, en welke mogelijkheden ziet de Minister om te leren van hun aanpak en werkwijze om het proces bij UWV efficiënter te laten verlopen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat er wordt ingezet op de ontwikkeling van sociaal-medische centra. Kan de Minister aangeven welke resultaten er bekend zijn van de omslag naar een regiemodel met sociaal-medische centra? In welke mate is de output verbeterd en tot hoeveel extra keuringen leidt dit? Het is bekend dat er sprake is van relatief hoog verloop bij het UWV. Wat wordt eraan gedaan om het werkplezier van de medewerkers bij UWV te verhogen en medewerkers te binden? Wat wordt bij het UWV gedaan om de regeldruk te verlagen, in lijn met de motie Van der Staaij en Hermans4 over maatregelen treffen om de administratieve lastendruk en werkdruk in de publieke en private sector te verlagen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de extra WGA-lasten als gevolg van de verlenging tijdelijke maatregel voorschotten niet voor rekening komen van de (voormalige) werkgevers van betreffende ex-werknemers. Is de Minister het met deze leden eens dat dit ook moet gelden voor werkgevers die eigenrisicodrager zijn?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het rapport «Hardvochtige effecten op burgers door knelpunten in (uitvoering) wet- en regelgeving binnen de sociale zekerheid» en heeft hierbij nog enkele opmerkingen.
Het lid van de BBB-fractie heeft met teleurstelling gelezen over de grote problemen die door beleid veroorzaakt zijn in levens van zoveel mensen. In de Grondwet is vastgelegd dat de overheid beleid moet voeren dat gericht is op bestaanszekerheid en spreiding van welvaart. Hierin heeft zij gefaald door zich hard op te stellen naar vaak zeer kwetsbare burgers. Gelukkig worden er al grote stappen gezet zoals blijkt in het rapport Participatiewet in balans, concreet vraagt het lid van de BBB-fractie wat er gedaan wordt voor de mensen die al in de problemen geraakt zijn door de hardheden in de participatiewet? Wat gaat de Minister doen voor mensen die in de schulden geraakt zijn door deze hardheden? Is de Minister van plan om, net zoals bij de kinderopvangtoeslagaffaire, deze mensen tegemoet te komen en te compenseren? En wat kan de Minister doen om de rechtspositie van mensen die aanspraak maken op de participatiewet te verbeteren? Is de Minister bekend met het initiatief «samen recht vinden» in Zeeland? De ervaring leert dat dit concept zeer toegankelijk is en kwetsbare burgers goed kan bemiddelen tussen burgers en instanties ook als de communicatie tussen beide spaak gelopen is of er juridische procedures dreigen, ziet de Minister ook een rol voor een dergelijk initiatief om de rechtspositie van burgers in de toekomst te verbeteren?
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat het positief is dat de kostendelersnorm herzien wordt. Ziet de Minister mogelijkheden om vooruitlopend op het wettelijke traject dat per 2023 voltooid moet zijn, deze norm al voor het lopende jaar niet te handhaven? We zien op de verschillende beleidsterreinen, ook bij armoedebestrijding, dat er een te complex systeem bestaat waarin er vanuit verschillende organisaties betrokkenheid is, er geen centrale regie gevoerd wordt waardoor burgers door de bomen het bos niet meer zien. De maatwerkplaatsen kunnen daarin een rol spelen om meer kennisuitwisseling vanuit de verschillende organisaties te bewerkstelligen, maar het lid van de BBB-fractie denkt dat er in de toekomst veel meer centrale regie gevoerd dient te worden.
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt verwijst naar de oorspronkelijke motie waarop dit onderzoek gebaseerd is.5 Dit lid merkt op dat deze motie heel duidelijk een aantal zaken vraagt: betrek de bestaande rapporten, geef burgers inspraak en zorg voor een snelle eerste rapportage. Het feit dat het derde punt gemist werd, is evident. Maar dit lid merkt bij de eerste twee punten op dat daar waar het om de WIA gaat, er tal van rapporten beschikbaar zijn over de hardheden van de WIA. Dit lid verwijst hierbij naar het StAr-rapport uit 2020 (en vele andere plekken) waar gewezen wordt op de schrikbarend lage participatiecijfers en het schrikbarend lage gebruik van de restverdiencapaciteit, ondanks de enorme financiële prikkels om dat wel te doen.
Arbeidsparticipatie | 46,4% | 44,8% | 8,4% |
Heeft geen RVC | 68,79% | 51,82% |
Heeft RVC en benut deze deels | 13,47% | 26,68% |
Heeft RVC en benut deze volledig | 0,37% | 0,85% |
Heeft RVC en benut deze niet | 16,95% | 20,13% |
Onbekend | 0,42% | 0,52% |
Het lid Omtzigt constateert dat het idee was dat 35-minners aan het werk zouden kunnen blijven bij hun werkgever. Maar feit is dat minder dan de helft van die 35-minners aan het werk is. De andere helft heeft gewoon geen bron van inkomsten, want hen wordt de toegang tot de WIA ontzegt. Het gaat hier om tienduizenden mensen met een arbeidsverleden, die een forse arbeidsbeperking hebben, maar recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Het lid Omtzigt constateert dat hetzelfde geldt voor de groep 35–80%. Zij worden wel toegelaten tot de WIA, maar indien zij niet minimaal de helft van hun restverdiencapaciteit benutten, belanden zij uiteindelijk in de vervolguitkering. Dit resulteert, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid, in een uitkering van slechts een paar honderd euro per maand. Dit is voor al die mensen vaak een inkomensval van honderden, soms duizenden euro’s. De cijfers tonen aan dat minder dan de helft erin slaagt om die restverdiencapaciteit te benutten, ondanks de enorme financiële prikkels. Dit laat een keiharde kant van de WIA zien, waar mensen dus in de bijstand komen of afhankelijk worden van hun partner. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Het lid Omtzigt constateert dat dit alles niet nieuw is. De arbeidsparticipatiecijfers zijn reeds lange tijd bekend, maar toch kiest het kabinet er wederom voor om dit te negeren of op de lange baan te schuiven en enkel te kijken naar kleine puntjes. Dit lid is hierover zeer ontstemd en vraagt de Minister of zij de gevolgen van de extreem lage arbeidsparticipatie van 35-minners erkent als hardheid van de wet. En dit lid vraagt de Minister of zij de extreem lage arbeidsparticipatie van 35–80%, en de gevolgen daarvan, erkent als hardheid van de wet.
Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat gaat de Minister er dan aan doen en op welke termijn?
Het lid Omtzigt vraagt zich verder af waarom de Minister wederom kiest om een commissie in te stellen. Dit lid merkt namelijk op dat er al een tal van onderzoeken en rapporten voorhanden zijn, zoals:
– Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, aanbevelingen van de StAr aan de Minister van SZW van juli 2020.
– SER advies juni 2021, «Zekerheid voor mensen, een wendbare Economie en herstel van de samenleving».
– Het rapport «Als verrekenen een beperking is», februari 2021, UWV.
– Het Witboek «Hardheden in de WIA», FNV CNV VCP, april 2022.
– Vereenvoudigingsagenda juni 2022 (Kamerstukken II 2022/2023 26 448, nr. 681 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen).
– Knelpuntenbrief UWV.
– Rapport Panteia «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid», juli 2022.
Het lid Omtzigt stelt dat het instellen van een commissie immers schuurt met het voornemen uit het regeerakkoord om in samenspraak met de sociale partners te onderzoeken hoe hardheden in de WIA hervormd kunnen worden. De sociale partners hebben namelijk al aangegeven hoe die hervormingen eruit kunnen zien. Ook is in het regeerakkoord afgesproken dat de regering nu al maatregelen zal nemen om de arbeidsparticipatie en de positie van arbeidsongeschikten te verbeteren. Het lid Omtzigt vraagt de Minister of zij kan aangeven welke gesignaleerde hardheden de Minister dusdanig fundamenteel acht dat zij deze bij de commissie neerlegt en welke hardheden er in deze kabinetsperiode wel daadwerkelijk aangepakt zullen worden.
Ook merkt het lid Omtzigt op dat het Comité van Deskundigen, dat toezicht houdt op de naleving van Internationale Arbeidsorganisatie (ILO-)verdragen, al in 2011 constateerde dat de WIA op meerdere punten niet voldoet aan de ILO-verdragen die door Nederland geratificeerd zijn. Zo heeft het Comité geoordeeld dat de hierboven genoemde 35% ondergrens en de WGA-vervolguitkering in strijd zijn met de verdragsnormen. De WIA garandeert voor velen vanwege deze tekortkomingen namelijk niet een bestaanszekerheid. Zij zijn aangewezen op andere regelingen waaraan vaak (te) strenge eisen worden gesteld (referte-eisen, middelentoets etc.). Voor hen is er simpelweg geen goed vangnet geregeld en deze hardheden zijn dus al vele jaren bekend. Het lid Omtzigt vraagt de Minister dan ook waarom zij het aanpakken van deze hardheden weer op de lange baan schuift, ondanks dat al zo lang bekend is dat dit voor onrechtvaardige situaties zorgt en er voldoende oplossingen aangedragen zijn.
Verder wil het lid Omtzigt weten wat de Minister vindt van de constatering in het rapport van Panteia dat een toenemende groep mensen in de knel komt door hardvochtige uitwerkingen van wet- en regelgeving? Volgens het rapport treden die hardvochtige effecten onder meer op bij: de toegang tot een uitkering, de hoogte ervan en de complexiteit, verplichtingen, sanctioneringen en terugvorderingen; en samenloop van wet- en regelgeving.
De omschreven voorbeelden geven duidelijk een beeld van schrijnende situaties, een gebrek aan toekomstperspectief en een gebrek aan vertrouwen in de overheid. Het rapport geeft tal van mogelijkheden hoe dit aangepakt kan worden. Dit lid vraagt de Minister wat zij nu concreet van plan is hieraan te doen.