Reactie op verzoek commissie over het ontstaan van een AOW-gat door verhoging AOW-leeftijd
Verhoging AOW-leeftijd
Brief regering
Nummer: 2022D43436, datum: 2022-10-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32163-56).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 32163 -56 Verhoging AOW-leeftijd.
Onderdeel van zaak 2022Z20233:
- Indiener: C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-11-01 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-11-01 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2023-01-19 13:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (đ origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
32 163 Verhoging AOW-leeftijd
Nr. 56 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21Â oktober 2022
Met deze brief ga ik in op uw verzoek van 7Â juli 2022, om te reageren op de brief van een burger over het ontstaan van een AOW-gat. Uit de eerdere correspondentie begrijp ik dat betrokken burger zich zorgen maakt over een aanstaand gat tussen de aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering van zijn partner en het ingaan van de AOW-uitkering. De AOW-leeftijd stijgt sinds 2013 stapsgewijs en betrokkene heeft te kennen gegeven dat hij en zijn partner hier nadelen van gaan ondervinden. Per brief heeft betrokkene al eerder aandacht gevraagd voor zijn situatie. Hier is door mijn ambtsvoorgangers op 17Â maart 2017, 5Â juli 2017 en 16Â november 2017 op gereageerd. Naast deze brief aan uw Commissie is er ook een brief van gelijke strekking gericht aan deze burger verstuurd.
Alhoewel ik de individuele omstandigheden van het geval niet kan beoordelen, kan ik wel in algemene zin ingaan op de situatie. Uit de brief die ik heb ontvangen, begrijp ik dat de partner van de briefschrijver in 2006 arbeidsongeschikt is geworden. Hiervoor ontvangt de partner een WAO-uitkering, omdat zij tot haar arbeidsongeschiktheidsverklaring in loondienst is geweest bij een onderwijsinstelling. De WAO-uitkering is een publieke arbeidsongeschiktheidsuitkering die doorloopt totdat de ontvanger de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De WAO-uitkering van de partner is ongeveer ter hoogte van een AOW-uitkering voor een gehuwde. De partner heeft naast de WAO-uitkering nog een private arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Loyalis. Hiervan stopt de uitkering in september 2022, omdat de partner dan de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Uit eerdere correspondentie valt te lezen dat de betreffende verzekeraar in 2018 bericht heeft dat in hun situatie wellicht recht op een OBR-uitkering zou bestaan. In correspondentie met de SVB daterende uit 2018 heeft de SVB bericht dat de partner weliswaar onder de doelgroep van de OBR valt, maar uitgaande van de beschikbare gegevens niet in aanmerking zou komen voor een overbruggingsuitkering, omdat de WAO-uitkering hoger was dan de maximale overbruggingsuitkering voor een gehuwde.
In zijn brief wordt door betrokkene ook verwezen naar de Kamermoties van de leden Leijten (SP) en Peters (CDA) over het AOW-hiaat van arbeidsongeschikte ZZPâers die geen beroep meer kunnen doen op de OBR1. De situatie van de partner wijkt in belangrijke mate af van de met de motie beoogde doelgroep. De partner is geen ZZPâer en heeft recht op de publieke voorziening van de WAO die doorloopt tot de nieuwe AOW-leeftijd. Daarnaast behoort de partner van betrokkene in beginsel tot de doelgroep van de OBR omdat zij voor 1Â januari 2023 de leeftijd van 65 jaar bereikt. Zij kan daar echter geen beroep op doen, omdat haar inkomen hoger ligt dan de OBR. Dit maakt de situatie niet gelijk aan die van de doelgroep zoals bedoeld in bovenstaande moties.
De Minister voor Armoedebeleid Participatie en Pensioenen,
C.J. Schouten
Kamerstuk 35 666, nrs. 4 en 5.â©ïž