[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2022D47787, datum: 2022-11-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36200-VIII-141).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36200 VIII-141 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023.

Onderdeel van zaak 2022Z16147:

Onderdeel van zaak 2022Z22164:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023

Nr. 141 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 29 november 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 17 oktober 2022 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 15 november 2022 zijn ze door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie,
Huls

1

Kan per doel dus niet een algemene samenvatting, maar per doel concreet) uit het coalitieakkoord voor het beleidsterrein Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden aangegeven wat er in 2023 gaat gebeuren om deze doelen te realiseren?

In de afgelopen maanden hebben we uw Kamer in hoofdlijnenbrieven en in de beleidsagenda bij de ontwerpbegroting, geïnformeerd over de manier waarop we de voorstellen uit het regeerakkoord hebben uitgewerkt in doelen en acties voor de komende periode. De meeste acties zijn inmiddels in gang gezet.

Recent stuurden we u de werkagenda voor het middelbaar beroepsonderwijs (Kamerbrief inzet Werkagenda mbo). Ons beleid richt zich op drie hoofdlijnen: het bevorderen van kansengelijkheid, het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, en onderwijs voor de toekomst. We willen de omslag maken van een ladder-model van het onderwijs, naar een waaier-model, waarbij gelijkwaardigheid bestaat tussen de keuzes voor mbo, hbo en wo. We maken afspraken over de gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten in het studentenleven. We investeren in begeleiding van studenten, met speciale aandacht voor mbo-2 studenten en voor tekortsectoren. Met een stagepact willen we stagediscriminatie aanpakken. Ook zetten we middelen in om de prestaties in basisvaardigheden te verhogen, onder meer door professionalisering van docenten.

In de Beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap (Kamerstuk II 2021/22, 31 288, nr. 964) hebben we de aanpak van het beleid op die terreinen uitgezet langs drie hoofdlijnen: een gezond en sterk fundament; ruimte geven aan divers talent; en het vergroten van de maatschappelijke impact van hoger onderwijs en onderzoek. We investeren in vrij en ongebonden onderzoek door sectorplannen, starters- en stimuleringsbeurzen, middelen voor praktijkgericht onderzoek in het hbo, faciliteiten voor toegepast onderzoek. In dit kader zetten we de middelen uit het Fonds voor Onderzoek en Wetenschap zo in dat ze dat ze op langere termijn effect blijven hebben. We geven verder een gerichte impuls aan enkele gebieden waar toponderzoek wordt verricht. Daarnaast maken we afspraken met de instellingen over de aanpak van studentenwelzijn en de werkdruk van medewerkers. We ondersteunen initiatieven om de veiligheid van wetenschappers te garanderen.

In de Hoofdlijnenbrief over de herinvoering van de basisbeurs en een tegemoetkoming voor huidige studenten zonder basisbeurs (Kamerstuk II 2021/22, 25 788, nr. W) bent u geïnformeerd over de aanpak. Een wetsvoorstel over de basisbeurs bereiden we op dit moment voor.

Onze lerarenstrategie is beschreven in de brief over Werken in het onderwijs (Kamerstuk II 2021/22, 27923, nr. 443). Recent stuurden we u een update (Kamerbrief update lerarenstrategie primair en voortgezet onderwijs). We hebben afspraken gemaakt met de betrokken partijen in het veld over salarissen in het primair onderwijs, de aanpak van werkdruk en professionele ontwikkeling van onderwijspersoneel. We investeren meer in zij-instromers. We zijn verder het gesprek gestart over structurele oplossingen van het lerarentekort.

Over de prioriteiten van ons beleid in primair en voortgezet onderwijs hebben we u in verschillende brieven geïnformeerd: kwaliteit van het onderwijs (Kamerstuk II 2021/22, 31293, nr. 620), school en omgeving (kansengelijkheid; Kamerstuk II 2021/22, 31293, nr. 639), en veilig en vrij onderwijs (Kamerstuk II 2021/22, 31293, nr. 611). De verbetering van basisvaardigheden hebben we voortvarend aangepakt. Scholen kunnen aan de slag met basisteams die hen ondersteunen om de prestaties te verhogen. Nieuwe curricula voor de basisvaardigheden worden ontworpen. We verbeteren de monitoring zodat scholen continu kunnen leren en verbeteren. Met het programma School en Omgeving bieden we de eerste groep van scholen en hun partners de gelegenheid om een breed aanbod te ontwikkelen, ondersteund door de Gelijke Kansen Alliantie. We continueren de verbeteraanpak van passend onderwijs. Om sociale veiligheid op scholen te bevorderen, zetten we in op een meldpunt en een meldplicht voor ernstige incidenten, de versterking van het klachtenstelsel en verbeterde monitoring.

Ons cultuurbeleid staat de komende tijd in het teken van herstel, vernieuwing en groei (Kamerstuk II 2021/22, 32820, nr. 467). We ondersteunen innovatie die digitale en fysieke beleving van cultuur combineert. We willen cultuur beter toegankelijk maken voor bredere groepen door investeringen in het bibliotheeknetwerk, regionale spreiding en cultuurparticipatie. Ook betrekken we de mogelijkheden die de creatieve industrie biedt, beter bij de grote maatschappelijk opgaven van deze tijd. We versterken de aandacht voor gezamenlijke geschiedenis door bij te dragen aan een Nationaal Historisch Museum en een Nationaal Slavernijmuseum. Over deze plannen is uw Kamer recent geïnformeerd in de Meerjarenbrief 2023–2025 «De Kracht van Creativiteit».

Over onze plannen over het mediabeleid hebben we u op hoofdlijnen geïnformeerd (Kamerstuk II 2021/22, 32827, nr. 246). Versterking van de lokale omroepen door investeringen in kwaliteit en professionaliteit staan hoog op onze agenda. Wat de landelijke publieke omroep betreft, verkennen we nieuwe toelatings- en verantwoordingscriteria. Hiertoe is een adviescollege ingesteld, dat in juli 2023 aanbevelingen hiertoe oplevert. We investeren eveneens in onderzoeksjournalistiek.

Het bevorderen van sociale veiligheid en gelijke behandeling, en het aanpakken van grensoverschrijdend gedrag, racisme en discriminatie speelt op alle domeinen van ons ministerie, en daarbuiten. Met de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag maken we een nationaal actieplan. In de Agenda tegen racisme en discriminatie hebben we onze ambities geformuleerd: een inclusief aanbod, ontwikkelen zonder obstakels en een vrije en veilige, toegankelijke en inclusieve leer- en werkomgeving (Kamerstuk II 2022/2023, 30950, nr. 318). Samen met onze partners werken we aan een aanbod dat diversiteit reflecteert in onderwijs, onderzoek en cultuur en media. We stimuleren instellingen op onze domeinen om veilig en inclusief te zijn.

Tenslotte zijn er nog voornemens uit het regeerakkoord die op dit moment worden voorbereid. Over de acties rond zeggenschap in scholen en de positie van schoolleiders in het primair en voortgezet onderwijs wordt het veld geconsulteerd. In het mbo en hoger onderwijs verkennen we nog de positie van het bindend studieadvies. U zult de komende maanden nog worden geïnformeerd over hoe we omgaan met internationale studenten, ons emancipatiebeleid en het cultuurbeleid voor het jaar 2023 en verder. Uw Kamer ontvangt eind 2022 ook de bredere visie op kansenongelijkheid en doorstroom in het funderend onderwijs, een vervolgbrief over veilig en vrij onderwijs en een brief over toezicht.

2

Kan er in kaart worden gebracht hoeveel middelen er bij andere ministeries uitgegeven wordt aan cultuur, de creatieve industrie en erfgoed, en waaraan dit wordt besteed? Zijn er bij andere ministeries subsidies beschikbaar voor culturele ontplooiing of behoud/verduurzaming van erfgoed en welke zijn dit?

Een aantal voorbeelden van financiering van de bovengenoemde sectoren door andere ministeries zijn: het Ministerie van Defensie subsidieert een aantal musea zoals het Nationaal Militair Museum in Soesterberg en het Marinemuseum in Den Helder. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport subsidieert diverse musea en herinneringscentra over de Tweede Wereldoorlog zoals Kamp Amersfoort en Kamp Westerbork. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken besteedt middelen in het kader van het internationaal cultuurbeleid. Het Rijksvastgoedbedrijf hanteert een percentageregeling voor beeldende kunst bij de bouw van nieuwe rijksgebouwen. Daarnaast kan het zijn dat bestedingen bij andere ministeries niet primair gericht zijn op cultuur, de creatieve industrie en erfgoed, maar dat deze sectoren daar wel van profiteren. Voor verduurzaming van gebouwen bijvoorbeeld zijn diverse subsidieregelingen van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en Klimaat beschikbaar, zoals de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en de subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA). Deze regelingen zijn gericht op het verduurzamen van woningen, respectievelijk maatschappelijk vastgoed, maar komen ook nadrukkelijk ten goede aan (rijks)monumenten. Een ander voorbeeld is dat er bij de realisatie van nieuwe (weg)infrastructuur door het Rijk ook kosten voor archeologisch onderzoek aan de orde kunnen zijn. Dit maakt dan onderdeel uit van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Deze voorbeelden laten tegelijkertijd zien dat het lastig is om uitgaven aan cultuur, creatieve industrie en erfgoed af te bakenen en uit de begrotingen van alle departementen te halen. Verwacht mag worden dat er bij andere departementen wel uitgaven zijn, maar het zwaartepunt bij de begroting van OCW ligt.

3

Waarom valt het onderwerp dierproeven onder het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en niet onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?

Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is het verantwoordelijk ministerie voor de Wet op de Dierproeven. Om die reden is dit onderwerp bij het Ministerie van LNV belegd. Aanvankelijk was de Minister van VWS verantwoordelijk, dit is in 2014 veranderd vanuit het perspectief van het dierenwelzijn. Het Ministerie van OCW is partner in de Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI). In het antwoord op vraag 315 staat hoe het Ministerie van OCW bijdraagt aan proefdiervrije innovatie.

4

Is het wettelijk mogelijk om het gebruik van smartphones door leerlingen op scholen te verbieden? Zo ja, met welk instrument? Zo nee, wat zou daar voor nodig zijn om dat wel te kunnen doen?

Scholen hebben de mogelijkheid om te handhaven op het gebruik van smartphones, en daarmee eventuele orde- en concentratieproblemen die daarmee verband houden te voorkomen, door daarover regels vast te stellen in bijvoorbeeld in het leerlingenstatuut (zie artikel 2.98 van de WVO 2020). In de praktijk gebeurt dat ook. Scholen die hulp nodig hebben bij het opstellen van hun smartphonebeleid kunnen gebruik maken van de handreiking van Stichting Kennisnet.1

Een van overheidswege opgelegd verbod op smartphones op school zou kunnen worden ingevoerd in de vorm van een wettelijke deugdelijkheidseis. Of dat daadwerkelijk tot de mogelijkheden behoort, is afhankelijk van de vraag of een dergelijke regel past binnen de grondwettelijke kaders. Met name moet worden aangetoond dat een dergelijk verbod een evenredige maatregel is, waarvan het doel niet op een andere, minder ingrijpende wijze kan worden bereikt. Daarvan zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn als kan worden vastgesteld dat scholen thans het smartphonegebruik onvoldoende reguleren ondanks de hierboven geschetste mogelijkheden waarover zij reeds beschikken, de onderwijskwaliteit daaronder lijdt, en een landelijk verbod het enige effectieve middel is waarmee scholen kunnen worden bewogen tot afdoende regulering van smartphonegebruik.

5

Kunt u een overzicht geven van landen die smartphones op scholen hebben verboden? Op welke wijze is dat verbod vormgegeven?

Hieronder staat een overzicht van de regels over smartphones in scholen in EU-landen.

Duitsland

In Duitsland is er geen algeheel verbod, dit verschilt per deelstaat (in aantal deelstaten verschilt het per school, omdat de deelstaat de keuze aan de school overlaat). In het algemeen geld te stellen dat zo’n 20% van de scholen een algeheel verbod van mobieltjes in het schoolgebouw kent (oftewel: Telefoons uitgeschakeld en niet zichtbaar). Er wordt geschat dat zo’n 2/3de van de leerlingen in Duitsland tijdens de lessen geen mobieltjes mag gebruiken.

Oostenrijk

In Oostenrijk besluit een school community over dit soort regelingen. Er moet met 2/3de meerderheid worden gestemd om een voorstel aan te nemen.

Polen

In Polen hebben de scholen de verplichting helder in de schoolregels aan te geven of het gebruik van telefoons wel of niet mag.

Roemenië

In Roemenië is er vanuit het Ministerie van onderwijs besloten dat telefoons niet tijdens lessen, examens en competities mag worden gebruikt. Een uitzondering op deze regel is het gebruik van telefoons tijdens de les voor onderwijs doeleinde, mits er toestemming is gegeven van de leraar/lerares. In geval van nood mogen telefoons worden gebruikt, met goedkeuring van de leraar/lerares. Tijdens lessen worden telefoons opgeruimd op een centrale plek in de klas om enige verstoring van het onderwijs proces te vermijden.

Italië

In Italië is volgens een ministeriële richtlijn uit 2007 het gebruik van smartphones op school tijdens de lessen niet toegestaan. Een ministeriële richtlijn van 2018 heeft het gebruik van telefoons voor didactische doeleinden toegestaan.

Scholen kunnen het gebruik van smartphones ook regelen in hun eigen reglement en de disciplinaire maatregelen vaststellen die gelden wanneer leerlingen die de regels niet respecteren.

Luxemburg

In Luxemburg gelden er verschillende regels over het gebruik van mobiele telefoons in het lager en middelbaar onderwijs.

Voor het basisonderwijs: artikel 2 van de grand-ducal regulation van 7 mei 2009 bepaalt dat in het basisonderwijs, dat betrekking heeft op leerlingen jonger dan 12 jaar, «de mobiele telefoons van de leerlingen tijdens de les, de pauzes en in de schoolgebouwen moeten worden uitgeschakeld». Afgezien van de bovengenoemde beperkingen mag het gebruik van een mobiele telefoon voor welk doel dan ook alleen plaatsvinden met het grootste respect voor de andere leden van de schoolgemeenschap».

Het reglement bepaalt ook: «Het opnemen van geluiden en beelden is verboden in de lokalen van de school, behalve voor onderwijsdoeleinden. Voor elke andere opname is de voorafgaande toestemming vereist van de ouders van de leerlingen en de gemeentelijke overheid of de Minister die verantwoordelijk is voor het nationale onderwijs».

Voor het secundair onderwijs: artikel 41 van de wet van 29 augustus 2017 bepaalt dat «een groothertogelijke verordening de bepalingen betreffende de gemeenschappelijke gedragsregels voor alle middelbare scholen vaststelt». Artikel 25 van het groothertogelijke reglement van 9 mei 2018 bepaalt het volgende: «Behoudens uitdrukkelijke toestemming van de docent zijn de mobiele telefoons en andere elektronische apparaten van de leerlingen tijdens de les uitgeschakeld. Het gebruik van mobiele telefoons en andere elektronische apparaten in de schoollokalen is geregeld in het schoolstatuut.»

Noorwegen

In Noorwegen kunnen lagere en middelbare scholen het gebruik van smartphones regelen volgens de gedragsregels in de onderwijs wet voor lager en middelbaar onderwijs en opleidingen.

Geen verbod op smartphones of telefoons in scholen

– Tsjechië

– Portugal

– Spanje

– Bulgarije

– Denemarken

– Letland

– Zweden

– Slowakije

– Frankrijk

– België

– Estland

– Kroatië

– Slovenië

– Litouwen

– Finland

– Ierland

Onduidelijk/Geen info beschikbaar

– Cyprus

– Griekeland

– Hongarije

– Malta

6

Hoeveel numerus fixus-plaatsen waren de afgelopen 10 jaar jaarlijks voor geneeskundeopleidingen beschikbaar?

In de onderstaande tabel staat de numerus fixus van de afgelopen jaren voor de bachelor geneeskunde weergegeven:

2013 2.780
2014 2.780
2015 2.785
2016 2.785
2017 2.785
2018 2.785
2019 2.785
2020 2.790
2021 2.790
2022 2.790

7

Hoe wordt de numerus fixus van opleidingen in de zorg bepaald?

Het Capaciteitsorgaan adviseert het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW over de wenselijke opleidingscapaciteit van een groot aantal zorgopleidingen. Dit betreft de medische, tandheelkundige, klinisch technologische, psychologische en aanverwante vervolgopleidingen. Voor geneeskunde en tandheelkunde geeft het Capaciteitsorgaan ook een advies voor de instroom in de initiële opleiding. Op basis van de adviezen van het Capaciteitsorgaan wordt de opleidingscapaciteit in overleg tussen het Ministerie van VWS, het Ministerie van OCW en de sector vastgesteld.

Alle opleidingen hbo-Verpleegkunde kenden tot het studiejaar 2019–2020 een numerus fixus. Op dit moment hanteert alleen de Hanzehogeschool Groningen een numerus fixus voor deze opleiding.

8

Is het mogelijk het proces van het erkennen van opleidingen zodanig in te richten dat de erkenning sneller kan plaatsvinden?

De erkenning van opleidingen wordt geregeld met accreditatie. Voor de accreditatie van nieuwe opleidingen geldt een wettelijke behandeltermijn van zes maanden en voor bestaande opleidingen drie maanden. Die zes maanden heeft de NVAO nodig om een visitatiepanel samen te stellen, de visitatie uit te voeren inclusief een locatiebezoek, en het visitatierapport te beoordelen inclusief de mogelijkheid voor hoor en wederhoor. Om te beoordelen of de accreditatie van een bestaande opleiding behouden blijft, geldt voor de NVAO een kortere termijn omdat voor de behandeling van een aanvraag er reeds een visitatierapport is ingediend. De NVAO kan de werkzaamheden in de regel niet sneller verrichten zonder in te boeten op zorgvuldigheid.

Voor nieuwe, bekostigde opleidingen is naast accreditatie ook een positief macrodoelmatigheidsbesluit vereist. Daarvoor geeft de CDHO een advies aan de Minister van OCW. Deze procedure neemt acht weken in beslag. Instellingen hebben de keuze om deze beoordeling gelijktijdig met de accreditatie te laten plaatsvinden. Daar valt voor hen tijdwinst mee te behalen. Het Ministerie van OCW, de NVAO en de CDHO monitoren gezamenlijk de doorlooptijden van aanvragen en blijven met elkaar de voortgang bewaken.

9

Is het mogelijk opleidingen sneller af te schalen op basis van een herhaalde macrodoelmatigheidstoets?

In het hoger onderwijs worden nieuwe bekostigde opleidingen op macrodoelmatigheid getoetst. Het vervolgens macrodoelmatig houden van het bestaande opleidingsaanbod is aan de instellingen. In het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap is afgesproken dat de instellingen inzicht bieden in en transparant maken hoe zij invulling geven aan de regie en (bij)sturing op de macrodoelmatigheid van het bestaande opleidingsaanbod. Als blijkt dat een opleiding niet langer macrodoelmatig is, is het in beginsel aan de instelling zelf om te bepalen of een opleiding wordt afgebouwd. Daarbij wordt aangemoedigd dat instellingen met elkaar in overleg treden, zodat landelijk gezien een dekkend en divers opleidingsaanbod in stand blijft. Als ultimum remedium biedt de wet de mogelijkheid voor de Minister van OCW om rechten aan een opleiding te ontnemen als deze niet langer doelmatig is. In de praktijk is er tot nu toe geen reden geweest voor de Minister om op deze manier in te grijpen.

10

Wat zijn de verschillen tussen de investeringstabel in de Beleidsbrief hoger onderwijs, onderzoek en wetenschapsbeleid van 17 juni 2022 en deze begroting2?

De investeringstabel in de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap heeft alleen betrekking op de intensiveringen die samenhangen met het in de beleidsbrief aangekondigde beleid voor hoger onderwijs en wetenschap. De OCW-begroting is de begroting in de zin van de comptabiliteitswet en bevat een weergave van het beleid en de bedrijfsvoering van het hele Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De bedragen uit de beleidsbrief zijn verwerkt in de eerste suppletoire begroting 2022. De mutaties ten opzichte van de eerste suppletoire begroting 2022 zijn voor artikel 6 en 7 opgenomen op pagina 180 en 181. Voor artikel 6 gaat het om middelen voor de impuls vitalisering regio (€ 25 miljoen in 2023), cybersecurity (€ 10,6 miljoen in 2023) en de overboeking van middelen voor sterk beroepsonderwijs (doorstroom vmbo-mbo-hbo) naar artikel 4 (€ -10 miljoen in 2023). Voor artikel 7 gaat het om toevoegingen voor cybersecurity (€ 8,4 miljoen in 2023) en levensbeschouwelijke universiteiten (€ 5 miljoen) en ombuigingen ten behoeve van artikel 6 voor vitalisering krimpregio’s hbo (€ -12,5 miljoen in 2023) en van artikel 16 voor bijdrage aan valorisatie, Europese programma’s, wetenschapscommunicatie en scholars at risk (€ – 11,5 miljoen in 2023) en de bijdrage voor Kennisveiligheid (€ 11,8 miljoen in 2023)

11

Krijgt u signalen van scholen in het funderend onderwijs dat zij de middelen uit het NPO3 en de coalitieakkoordgelden voor onderwijskwaliteit, kansengelijkheid en leraren niet weggezet krijgen?

Uit de tweede voortgangsrapportage van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) is bekend dat het scholen redelijk goed lukt om hun plannen uit te voeren. Een kwart van de schoolleiders gaf bij de tweede voortgangsrapportage aan dat zij zorgen hadden bij de uitvoering, primair veroorzaakt door lesuitval vanwege corona en het lerarentekort. Een deel van deze schoolleiders heeft toen aangegeven behoefte te hebben aan meer tijd. Met de verlenging van het NPO t/m het schooljaar 2024/2025 zorgen we ervoor dat ook deze scholen voldoende tijd hebben, wat bijdraagt aan een doelmatige besteding. In de verantwoording kunnen scholen gebruik maken van een bestemmingsreserve als middelen niet in hetzelfde boekjaar kunnen worden uitgegeven maar wel in het volgende boekjaar. Op deze manier is inzichtelijk welk deel van de reserves nog tot besteding komen in de komende periode. Veel scholen hebben hier in 2022 gebruik van gemaakt. Daarnaast worden scholen op vele manieren ondersteund, via o.a. praktische tips en de menukaart, om tot effectieve besteding te komen. In november volgt een derde voortgangsrapportage met nieuwe informatie over de besteding van de middelen.

Er zijn in het algemeen geen signalen dat scholen ontvangen middelen uit het coalitieakkoord voor de prioriteiten onderwijskwaliteit, kansengelijkheid en leraren niet weggezet krijgen. We zien wel dat de toename van reserves wordt verklaard door hogere rijksbijdragen, maar buiten bestemmingsreserves voor het NPO is niet inzichtelijk welke bijdragen deze hogere reserves veroorzaken. Door vaak te kiezen voor een vraag gestuurde aanpak waarbij scholen een aanvraag moeten doen voor middelen voordat zij deze ontvangen verwachten wij dat deze middelen niet in de reserves belanden. Wel geldt voor de werkdrukmiddelen in het voortgezet onderwijs dat het schooljaar 2022–2023 nog als een overgangsjaar gezien wordt omdat de invulling van deze middelen pas kort voor de zomervakantie van 2022 bekend werd.

12

Kunt u aangeven hoe de toegankelijkheid van digitale schoolboeken en leeromgevingen gewaarborgd wordt bij een verdere digitalisering van het onderwijs?

De inzet van digitale toepassingen en lesmateriaal in het onderwijs groeit snel. Het is van belang dat ook leerlingen met een beperking mee kunnen blijven doen in het onderwijs. Daarom wordt momenteel onderzocht of, in welke mate en voor wie toegankelijkheid in het onderwijs als probleem wordt ervaren. Afhankelijk van dit resultaat zal worden bekeken welke passende maatregelen getroffen kunnen worden om de toegankelijkheid in het onderwijs te waarborgen bij een verdere digitalisering van het onderwijs en hoe deze kunnen worden geborgd. De Tweede Kamer wordt volgend jaar over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.

13

Kunt u aangeven wanneer de AMvB4 over de toegankelijkheid van e-books gereed is en of deze ook aan de Kamer wordt voorgelegd?

De AMvB rondom de toegankelijkheid van e-boeken is onderdeel van het implementatietraject van de toegankelijkheidsrichtlijn (richtlijn (EU) 2019/882). Het wetsvoorstel ter implementatie van die richtlijn en de bijbehorende AMvB worden momenteel voorbereid. De AMvB zal naar verwachting in het voorjaar van 2023 aan de Raad van State worden voorgelegd voor advies. Deze AMvB zal niet afzonderlijk worden voorgelegd aan de Tweede Kamer. De Tweede Kamer wordt alleen betrokken bij AMvB’s als hier specifieke aanleiding toe bestaat in de vorm van een voorhangbepaling o.i.d. Dat is hier niet het geval.

14

Hoe gaat u er in aanloop naar 28 juni 2025 voor zorgen dat ook kleinere (educatieve) uitgevers worden gestimuleerd om vanaf die datum toegankelijke digitale (school)boeken te leveren?

Zie antwoord op vraag 12. Allereerst wordt onderzocht of, in welke mate en voor wie toegankelijkheid in het onderwijs als een probleem wordt ervaren. Afhankelijk daarvan zal bekeken worden of en hoe kleinere (educatieve) uitgevers ook gestimuleerd moeten worden om vanaf 28 juni 2025 toegankelijke digitale (school)boeken te leveren in het onderwijs. Daarbij is het doel dat er voor alle leerlingen voldoende aanbod van (school)boeken is.

15

Waar staat in deze begroting de één miljard euro opgenomen die u structureel uittrekt voor het masterplan basisvaardigheden?

In tabel 5 van de OCW-begroting (blz. 24) is het bedrag te vinden dat is toegevoegd aan de OCW-begroting voor het versterken van de onderwijskwaliteit. In de tabel is te zien dat van de € 1,0 miljard die structureel beschikbaar is voor het versterken van de onderwijskwaliteit € 989,5 miljoen structureel is toegevoegd aan de OCW-begroting. Het restant staat nog op de Aanvullende Post. Voor de inzet van deze resterende middelen zullen voor de Voorjaarsbesluitvorming 2023 plannen worden gemaakt, waarmee wordt besloten over de overheveling van deze middelen. De middelen voor het masterplan basisvaardigheden maken onderdeel uit van de middelen die zijn gereserveerd voor het versterken van de onderwijskwaliteit. De verschillende maatregelen die onderdeel uitmaken van het masterplan basisvaardigheden bedragen in totaal € 673,3 miljoen structureel. De overige € 316,2 miljoen wordt besteed aan zaken als werkdrukmiddelen voor het vo, middelen voor het bijstellen van curriculum en middelen om opdrachten uit het Regeerakkoord voor het verhogen van de lat voor onderwijskwaliteit en sociale veiligheid uit te voeren.

Deze middelen zijn toegevoegd aan de begrotingsartikelen 1 (primair onderwijs), 3 (voortgezet onderwijs), 4 (beroepsonderwijs en volwasseneducatie) en 14 (cultuur). Zie ook de toelichtingen bij deze begrotingsartikelen.

16

Bent u voornemens om de aanbevelingen van de Nationaal Coördinator Discriminatie- en Racismebestrijding, die zien op het onderwijs, uit te voeren? Kan er een overzicht gegeven worden van elke aanbeveling?

– De NCDR vindt dat het stagediscriminatiemeldpunt in het Middelbaar Beroepsonderwijs SBB meer aandacht moet hebben voor en meer ondersteuning moet bieden aan het slachtoffer van discriminatie.

en

– Onderwijsinstellingen zouden meer de regie moeten nemen waar het gaat om het vinden van stageplekken van studenten.

Voor het mbo is de afgelopen maanden samen met studenten, scholen en leerbedrijven gewerkt aan maatregelen om stagediscriminatie tegen te gaan. Op dit moment lopen de gesprekken met onderwijsinstellingen, bedrijfsleven, studenten en vakbonden om een stagepact te sluiten, waar de maatregelen om stagediscriminatie tegen te gaan onderdeel van zijn. In deze maatregelen zal ook aandacht zijn voor het melden van stagediscriminatie en de rol van mbo-instellingen bij het vinden van een stageplek. Het stagepact wordt naar verwachting dit najaar ondertekend. De inzet van de Minister van OCW voor het stagepact mbo en de maatregelen om stagediscriminatie tegen te gaan is toegelicht in de Kamerbrief over (Inzet werkagenda mbo | Rijksoverheid). De inzet van de Minister van OCW is o.a. stagematching voor eerstejaarsstudenten. Dit houdt in dat studenten samen met de stagebegeleider hun leerwens opstellen en vervolgens op basis van deze leerwens door de school worden geplaatst bij een leerbedrijf. Daarnaast is de inzet een meldpunt bij elke mbo-instelling waar de student terecht kan voor ondersteuning en eventuele doorverwijzing bij stagediscriminatie.

Wat betreft het hoger onderwijs, is op 13 juli 2022 het manifest tegen stagediscriminatie ondertekend, samen met de koepels, studentenbonden, VNO/NCW en MKB Nederland. Gekoppeld aan dit manifest is er een werkprogramma dat door ECHO zal worden uitgevoerd.

Het hoger onderwijs dient een centrale rol te spelen in het verbinden van studenten en het werkveld en dat is ook het uitgangspunt van het manifest tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs. Binnen elke opleiding is aandacht voor de stageperiode, er zijn speciale loketten waar stageplekken kunnen worden aangemeld en waar mogelijk worden studenten ook gekoppeld aan deze stageplekken. Bij veel opleidingen worden jaarlijks grote stagemarkten georganiseerd waar studenten en het werkveld elkaar ontmoeten. In het werkprogramma dat door ECHO wordt uitgevoerd binnen het hoger onderwijs wordt ook nadrukkelijk ingezet op intensivering van de begeleiding van studenten die een stageplek moeten vinden. Daarnaast bevat het werkprogramma handvatten voor docenten zodat ze studenten effectiever kunnen begeleiden bij het vinden van een stageplek.

– Onderadvisering is schadelijk en moet overal in het onderwijs bestreden worden.

Het is cruciaal dat elke leerling een passend advies krijgt en in het geval van twijfel de leerling kansrijk te adviseren. De regering zet zich hier samen met scholen volop voor in en biedt scholen handelingsperspectief om de huidige situatie te verbeteren. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de handreiking schooladvisering, die voor de aankomende schooladviesprocedure geüpdatet wordt. Bij deze update wordt ook een afwegingskader specifiek voor heroverwegingen toegevoegd, dat leraren handvatten biedt voor een afgewogen beslissing ten aanzien van de schooladviezen. Tevens wordt een toevoeging gedaan over onderadvisering bij diverse doelgroepen; leerlingen met een migratieachtergrond maken daar deel van uit.

Verder is binnen lerarenopleidingen aandacht voor school- en onderadvisering en wordt deze verder vergroot. Schooladvisering en onderadvisering is momenteel onderdeel van de generieke kennisbasis lerarenopleiding basisonderwijs. In de volgende herijkingsronde van de kennisbasis wordt specifiek het thema onderadvisering nog eens extra onder de loep genomen. Daarnaast wordt in pabo-specialisaties richting het Oudere Kind specifieke aandacht gegeven aan het thema schooladvisering en de overgang po-vo.

Tot slot is de vereniging Hogescholen bezig met de oprichting van het expertisecentrum «over grenzen», gericht op de overgangen richting en na de oudere-kind-fase. Dit centrum start in 2023 en zal bijdragen aan kennis, praktijkervaringen en good practices over het oudere kind en de overgang van het po naar het vo.

17

Hoeveel eerstegeneratiestudenten zijn er in het hbo5 en het wo6? Is het mogelijk om dit uit te splitsen naar verschillende instellingen?

Het Ministerie van OCW beschikt niet over deze gegevens voor het totale hbo en wo, wat ook een splitsing van deze gegevens niet mogelijk maakt. Wel staat in de monitor Beleidsmaatregelen de samenstelling van de populatie eerstejaars beschreven, waarbij in het hbo ongeveer 43 procent van de eerstejaars eerstegeneratie studenten zijn, tegenover 19 procent in het wo. Het is voor het onderzoeksbureau niet toegestaan hiervan een splitsing te maken, met de namen van instellingen erbij.

18

Hoeveel studenten zijn er in het Nederlandse vervolgonderwijs met een ondersteuningsbehoefte? Kunt u dit uitsplitsen naar verschillende sectoren en zo mogelijk instellingen?

In zowel het mbo als het hoger onderwijs wordt door middel van studentenonderzoeken geïnventariseerd welk deel van de studenten een ondersteuningsbehoefte heeft.

Voor het mbo geeft in 2022 36% van de studenten aan een ondersteuningsbehoefte te hebben. Dit blijkt uit de JOB-monitor die in juni 2022 is gepubliceerd. Dit percentage is ten opzichte van 2020 licht toegenomen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om studenten met gedragsproblemen, een chronische ziekte of aandoening, autisme, dyslexie of dyscalculie, een psychische aandoening en een fysieke of functionele beperking. De JOB-monitor heeft hierover niet op instellings- of sectorniveau gerapporteerd. Wel blijkt uit de monitor dat studenten op roc’s minder vaak aangeven een ondersteuningsbehoefte te hebben dan studenten op aoc’s en vakinstellingen. Daarnaast geven studenten in mbo-2 het vaakst aan een ondersteuningsbehoefte te hebben.

Het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO) publiceert jaarlijks een rapportage over studeren met een ondersteuningsbehoefte (Jaarrapport studeren met een ondersteuningsbehoefte 2022). Het rapport is gebaseerd op de resultaten van de Nationale Studenten Enquête (NSE) 2022 waarin studenten op basis van zelfrapportage aangeven of de student ondersteuning nodig heeft. In de enquête wordt aandacht besteed aan studenten met een ondersteuningsbehoefte. Ruim 286.000 hbo- en wo-studenten hebben tussen 17 januari en 13 maart 2022 deze vragenlijst ingevuld. Uit deze cijfers blijkt dat 35.577 studenten (14,3%) van de 286.706 respondenten van de NSE aangaven een ondersteuningsbehoefte te hebben.

In de jaarrapportage wordt op basis van de NSE ook inzicht geboden in de studenten met een ondersteuningsbehoefte uitgesplitst naar verschillende sectoren. In het hbo studeren de meeste studenten met een ondersteuningsbehoefte in de sectoren Economie en Techniek, deze sectoren zijn ook het meest omvangrijk in het hbo. In het wo studeren veel respondenten met een ondersteuningsbehoefte in de sectoren Gedrag en Maatschappij en Techniek.

In de jaarrapportage wordt ook een uitsplitsing gepresenteerd van het aantal respondenten met een functiebeperking per instelling.

19

Hoeveel studenten zijn er in het Nederlandse hoger onderwijs met een functiebeperking? Kunt u dit uitsplitsen naar verschillende sectoren en zo mogelijk instellingen?

Uit cijfers van de monitor beleidsmaatregelen blijkt dat ongeveer een derde van de studenten (34%) aangeeft in 2020–2021 te maken heeft met een fysieke of mentale functiebeperking (monitor beleidsmaatregelen 2022).

Op basis van cijfers uit de Nationale Studenten Enquête heeft het ECIO een uitsplitsing gepresenteerd van studenten met een functiebeperking verdeeld naar sector in het hbo en het wo. Cijfers over het aantal studenten met een functiebeperking uitgesplitst op instellingsniveau zijn niet beschikbaar.

20

Op welke wijze en op welke termijn zal de vijf miljoen euro die voor gratis ontbijt door het Jeugdeducatiefonds wordt verdeeld over vijfhonderd scholen, waar meer dan de helft van de kinderen opgroeit in armoede, een structureel karakter krijgen?

De maatregelen die nu worden ingezet zijn allen tijdelijk. Gezien de oplopende prijzen zet het kabinet nu in op noodondersteuning voor de komende (winter)maanden. Voor scholen is er nu tot eind januari ondersteuning van € 5,0 miljoen van het Ministerie van SZW en OCW aan het Jeugdeducatiefonds. Daarnaast is ook de Alliantie Kinderarmoede gevraagd lokale coalities te vormen en huidige coalities in te zetten om meer scholen te ondersteunen bij de uitvoering van de noodondersteuning. In opvolging van de ondersteuning door het Jeugdeducatiefonds wordt er momenteel gewerkt aan het uitvoeren van de motie Dassen/Paternotte over het bieden van een maaltijd op school voor 2023. Voor de begrotingsbehandeling zal uw Kamer verder worden geïnformeerd over de uitvoering van die motie.

21

In hoeverre gaan de onorthodoxe maatregelen, die u voor ogen heeft om het lerarentekort op te lossen, recht doen aan de aanbevelingen van mevrouw M. van Vroonhoven7, onafhankelijk aanjager voor de aanpak van het lerarentekort?

De onorthodoxe maatregelen en de dilemma’s die bij het aanpakken van de tekorten komen kijken en breder de lerarenstrategie zijn in lijn met de punten die ook genoemd werden in het rapport Samen sterk voor elk kind van mevrouw Van Vroonhoven aanjager voor de aanpak van de tekorten in het schooljaar 2019–2020, maar gaan ook verder.

Zo wordt in dat rapport onder meer voorgesteld 1) om te komen tot een duurzame, minder vrijblijvende (regionale) samenwerking tussen onderwijspartijen (schoobesturen en lerarenopleidingen) langs de maatschappelijke opdracht; 2) de zij-instroom te verbeteren door de doelgroep centraal te zetten in opleidingstrajecten en te zorgen voor een betere aansluiting van de opleiding met de praktijk; en 3) de versnippering in de aanpak aan te pakken en te zorgen voor meer regie en de slagkracht om de aanpak te intensiveren vanuit een gezamenlijke visie en met betere (sturings)informatie (zie ook: samen-sterk-voor-elk-kind-eindconclusies-merel-van-vroonhoven-juli-2020.pdf (overheid.nl)).

Deze onderwerpen komen ook terug in de Lerarenstrategiebrief van 1 juli jl. en in de update van 21 oktober jl. Zo stellen wij voor de regionale samenwerking te versterken en beter zicht te creëren op (de omvang van) de tekorten en sturingsinformatie op orde te brengen. Ook bevorderen we de zij-instroom door het subsidiebedrag te verhogen en zetten we de flexibilisering van de lerarenopleidingen voort, zodat de opleidingen beter toegespitst zijn op studenten met werkervaring. Tot slot stellen we voor de aanpak te versnellen en intensiveren via een landelijke strategie met meer sturing vanuit de overheid.

We zien echter dat er meer nodig is om de tekorten in het onderwijs ook structureel een duurzaam aan te pakken. Daarom doen we meer. Zo heeft dit kabinet fors geïnvesteerd om de loonkloof tussen po en vo te dichten, om de werkdruk in het vo aan te pakken en in de ontwikkeling van onderwijspersoneel. Ook benoemen wij in genoemde brieven nog een aantal aanvullende onorthodoxe maatregelen en dilemma’s, zoals de relatie tussen kwantiteit en kwaliteit, bestuur en toezicht en de organisatie van het onderwijs.

22

Behelzen de onorthodoxe maatregelen, waartoe u bij de aanpak van het lerarentekort wilt overgaan, tevens het samenvoegen van kleine scholen, nu u in uw brief van 1 juli 20228 signaleerde: «In de grote steden zijn nog veel relatief kleine scholen. Dit is zowel vanuit kwaliteit als inzet van personeel niet effectief»?

Zoals in de Kamerbrief «lerarenstrategie» beschreven, moeten we met elkaar de discussie durven aangaan of scholen niet meer samengevoegd kunnen worden. We zien namelijk dat er grote verschillen zijn in tekorten aan leraren en schoolleiders tussen scholen, ook tussen scholen binnen eenzelfde bestuur. Het is in dat licht wenselijk dat schoolbesturen (zeker de grotere besturen in stedelijk gebied) kritisch kijken naar de omvang en locaties van hun scholen, om de schaarste van personeel beter te verdelen. Kleine scholen in grote steden zijn niet altijd effectief, noch voor de kwaliteit, noch voor de inzet van personeel. Tegelijkertijd brengt dit vraagstuk ook dilemma’s met zich mee over samenwerking binnen en tussen schoolbesturen. Wij gaan hierover graag met het onderwijsveld en uw Kamer in gesprek.

23

Kunt u een overzicht geven van de mogelijk andere bekostigingsprikkels voor meer samenwerking tussen scholen en besturen, nu u in uw brief van 1 juli 20229 signaleerde: «De bekostiging van scholen op basis van het aantal leerlingen / studenten is meer gericht op concurrentie dan op samenwerken. En de toekenning van die bekostiging in een lumpsumfinanciering per schoolbestuur leidt tot beperkte gezamenlijke regie over besturen heen. Graag bespreken wij met uw Kamer of het wenselijk is andere bekostigingsprikkels te introduceren, al dan niet tijdelijk of regionaal gebonden»?

In de bekostiging zitten elementen die ervoor kunnen zorgen dat (kleinere) scholen langer zelfstandig door kunnen gaan dan mogelijk gewenst. Dit voorkomt dat scholen samen gaan werken of fuseren. Het gaat om:

• In het po, de kleine scholen toeslag en de zeer kleine scholentoeslag. Scholen met 150 leerlingen of minder, krijgen extra bekostiging ten opzichte van scholen met meer dan 150 leerlingen. Hierdoor blijven kleinere scholen langer in stand in plaats van te fuseren of samen te werken met andere scholen. Bij de zeer kleine scholentoeslag gaat dit om scholen met 23 leerlingen of minder. Hierdoor blijven kleinere scholen langer in stand in plaats van te fuseren en samen te werken met andere scholen. Hierdoor zijn ook meer leraren nodig dan als deze scholen zouden samenwerken of fuseren.

• In het po en vo gelden opheffingsnormen. Een school moet sluiten als het drie jaar onder een opheffingsnorm van de school ligt. In het po is de norm per gemeente verschillend, in het vo per schoolsoort. De normen zijn, zeker in het vo, relatief laag, waardoor scholen langer zelfstandig open kunnen blijven dan mogelijk gewenst.

• In po mag een school structureel onder de opheffingsnorm blijven als het schoolbestuur gemiddeld genomen voor alle scholen in de gemeente boven een norm uitkomt. Hierdoor kunnen, met name in grotere steden, veel kleinere scholen openblijven.

• Er is een wens om regionaal te gaan samenwerken voor de aanpak van de tekorten en te komen tot één regionale infrastructuur. Op dit moment zijn er meerdere samenwerkingen, waaronder de «»Regionale Aanpak Personeelstekort»» (RAP) en «»Samen Opleiden en Professionaliseren»» (SP&P). Meer samenwerking zou gecreëerd kunnen worden door deze structuren bij elkaar te brengen. Dit is ook de ambitie in de werkagenda.

24

Kunt u een opsomming geven van de stapeling van overheidsbeleid en (administratieve) lasten voor scholen van de afgelopen jaren, nu u in uw brief van 1 juli 202210 signaleerde: «We zien dat door de jaren heen een stapeling van beleid en (administratieve) taken op de scholen is afgekomen, op basis van landelijk beleid maar ook van de besturen. Soms komt dit verantwoording en transparantie ten goede, maar het gaat ten koste van de tijd voor het primaire proces»?

Regeldruk kent verschillende facetten, oorzaken en niveaus. Hierdoor is er geen eenduidige opsomming te geven. Regeldruk komt voort uit beleid vanuit de (lokale) overheid, de Inspectie van het Onderwijs, het samenwerkingsverband, eigen school- en/of bestuursbeleid. Bij de uitwerking van wet- en regelgeving worden de gevolgen van regeldruk meegenomen. De handreiking Ruimte in regels is beschikbaar gesteld om het veld te helpen met het bepalen of de administratieve last voortkomt uit een wettelijke verplichting is en waar nog ruimte is.11 Bij de verantwoording van middelen gaat het om het maken van een goede afweging tussen enerzijds het belang van goede verantwoording van publieke middelen en anderzijds beperking van administratieve lasten. Dit is een afweging die door schoolbesturen en bij landelijk beleid steeds opnieuw weer moet worden gemaakt, waarbij het uitgangspunt is dat onderwijspersoneel zoveel mogelijk ruimte heeft voor het primaire proces. Desalniettemin kan de verantwoordingslast die ontstaat door landelijk beleid en vanuit besturen, ervaren worden als verhoging van de administratieve lasten.

In het brede gesprek (mede)zeggenschap komt ook de verantwoordingslast van scholen en schoolbesturen aan bod en hoe ervoor te zorgen dat dit niet c.q. minder ten koste gaat van de tijd voor het primaire proces. Het brede gesprek (mede)zeggenschap vormt de basis voor de invulling van vier coalitieakkoordopdrachten op het gebied van (mede)zeggenschap en verantwoording en een opdracht uit de werkagenda. In april 2023 wordt de eindrapportage van het breed gesprek verwacht met een tussenrapportage in januari 2023.

25

Gaat u bij grote beleidsvoornemens de effecten op de onderwijsarbeidsmarkt vooraf verantwoorden, bijvoorbeeld door een arbeidsmarkteffectrapportage als vast onderdeel van beleidswijzigingen op te nemen, zodat een verstorend effect van opstapeling van tijdelijke geldstromen op de arbeidsmarkt valt te voorkomen?

Het is belangrijk om bewust te zijn van het feit dat dergelijke arbeidsmarkteffecten op zouden kunnen treden. Om die reden zijn er vanuit het coalitieakkoord juist ook veel structurele middelen beschikbaar om de tekorten aan te pakken. Bij grote beleidsvoornemens wordt altijd nagedacht over de arbeidsmarkteffecten, hoewel dat niet altijd in de vorm van een arbeidsmarkteffectrapportage zal zijn. Ook wordt er een uitvoeringstoets gedaan. Waar mogelijk wordt ook vooraf ex-ante onderzoek naar voorgenomen beleidsmaatregelen gedaan, bijvoorbeeld via vignettenonderzoek. Om een weloverwogen besluit te kunnen nemen, wordt daarnaast gebruik gemaakt van het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK), waarin alle kwaliteitseisen voor beleid en wetgeving zijn opgenomen. Ook achteraf worden de effecten van maatregelen op de onderwijsarbeidsmarkt gevolgd, zoals bijvoorbeeld via de onderwijsarbeidsmarkteffecten van het Nationaal Programma Onderwijs.

26

Bent u voornemens de aanpak van de regeling Andere dag- en weekindeling, om onderwijs één dag in de week (22 uur per maand) anders in te richten, waarover u schrijft in uw brief van 1 juli 202212, ook uit te rollen buiten de G513?

Nee, door andere professionals in te zetten kunnen scholen met tekorten omgaan. Wanneer scholen hier planmatig mee omgaan, is het de verwachting dat de onderwijskwaliteit geborgd kan worden. Tegelijkertijd is het een ingewikkeld vraagstuk, met name op gebied van onderwijstijd en bevoegdheden. Voordat overwogen kan worden om de regeling buiten de G5 uit te rollen, vraagt het een nadere uitwerking onder welke voorwaarden externe professionals ingezet kunnen worden. We gaan hier graag het gesprek met uw Kamer over aan.

27

Kunt u de administratieve en financiële belemmeringen opsommen die nu bestaan op het gebied van combinatiebanen tussen kinderopvang en onderwijs?

Verschillende cao’s, financieringssystematiek en opleidingsaanbod maken het ingewikkeld om combinatiebanen aan te gaan. De kinderopvangsector doet onderzoek naar combinatiebanen, bijvoorbeeld met het onderwijs, met als resultaat een praktische handreiking om succesvolle combinatiebanen in de praktijk te realiseren. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid informeert hierover begin 2023 de Tweede Kamer. Naar aanleiding van de motie van de leden Sahla en Maatoug (Kamerstuk II 2021/22, 31322, nr. 458) worden de algemene knelpunten tussen de kinderopvang en het onderwijs in kaart gebracht. Over deze geïdentificeerde knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen wordt de Tweede Kamer tevens begin 2023 geïnformeerd.

28

Hoeveel scholen hebben aangegeven dat ze de verlengde schooljaren 2024 en 2025 nodig hebben om de middelen uit het NPO uit te geven?

Zie antwoord vraag 11. In november volgt er daarnaast een derde voortgangsrapportage waarin er weer nieuwe informatie komt over de besteding van de middelen.

29

Hoeveel studenten uit Oekraïne studeren op dit moment aan een Nederlandse onderwijsinstelling?

Eerste inschrijving in het studiejaar 2022–2023 hbo: 288
wo: 227
Oudere inschrijvingen hbo: 335
wo: 284

Er staan 623 studenten ingeschreven bij hbo-instellingen (waarvan 288 studenten die in het studiejaar 2022–2023 voor het eerst met een studie zijn begonnen) en 511 studenten aan wo-instellingen (waarvan 227 voor het eerst met een studie zijn begonnen).

Het gaat in totaal om 1.134 studenten met de Oekraïense nationaliteit.

30

In hoeverre hebben instellingen aan de dringende oproep om alle formele en institutionele samenwerkingen met onderwijs- en kennisinstellingen in de Russische Federatie en in Belarus te bevriezen voldaan?

Alle hoger onderwijsinstellingen hebben de formele en institutionele samenwerkingen met onderwijs- en kennisinstellingen in de Russische Federatie en in Belarus per 4 maart jongstleden tot nader order bevroren. Dit is gedaan in navolging van de dringende oproep van de Minister van OCW. Er zijn geen signalen dat er sindsdien nieuwe samenwerkingsprojecten zijn gestart, nieuwe initiatieven binnen bestaande samenwerkingsprojecten zijn gestart, of dat bevroren samenwerkingen weer zijn herstart.

31

Welk deel van het budget voor het verbeteren van basisvaardigheden is gereserveerd voor de basisteams? Hoeveel basisteams zijn er en om hoeveel fte gaat dit? Wie zitten in de basisteams? Zijn dit mensen uit het onderwijs? Hebben deze mensen ervaring met het adviseren van scholen op het gebied van basisvaardigheden?

Het subsidiebedrag bedraagt voor primair onderwijs circa € 366 en voor het voortgezet onderwijs circa € 430 per leerling. Voor de basissubsidie is een bedrag beschikbaar van € 98.325.220 voor het primair onderwijs en primair onderwijs BES, en € 97.292.520 voor het voortgezet onderwijs. Voor de aanvullende subsidie (met hulp van de basisteams) is een bedrag beschikbaar van € 6.219.500 voor het primair onderwijs en primair onderwijs BES, en € 20.692.500 voor het voortgezet onderwijs. De mensen in dienst van OCW worden niet uit deze middelen betaald, die kosten worden gedekt uit andere middelen uit het Masterplan Basisvaardigheden.

Vanuit OCW zijn er nu zeven mensen die de vraag van scholen aan de juiste ondersteuning zullen koppelen, we gaan de komende tijd hiervoor nog meer mensen werven. De wensen en noden van scholen zullen sterk verschillen, daarom leveren deze OCW’ers maatwerk. De basisteams zijn de hulp en handen die na deze intake scholen daadwerkelijk zullen helpen met uitvoeren van de plannen. Omdat de hulpvraag op scholen zal verschillen, zal de samenstelling van het basisteam op elke school anders zijn. In principe heeft elke school zijn eigen basisteam, hoeveel fte dit is, is op voorhand niet te zeggen. Wie er in elk basisteam zit zal verschillen, al naargelang de hulpvraag van scholen.

De mensen in dienst van OCW in het kader van de ondersteuning voor scholen hebben allemaal een achtergrond in het onderwijs, maar waren niet (meer) werkzaam als docent in het primair of voortgezet onderwijs. Het zijn mensen met een diverse onderwijskundige achtergrond en met ervaring in het adviseren van scholen op het gebied van basisvaardigheden. Zij hebben kennis van – en ervaring met de hele sector.

De hulp die deze OCW’ers voor de scholen gaan organiseren zijn de basisteams voor scholen. Deze bestaan in beginsel uit publieke partijen als het Expertisepunt Burgerschap, de Taalunie en Kennisnet. Het kan echter in uiterst geval in deze fase onvermijdelijk zijn om private partijen in te huren, dan zal het basisteam de school adviseren met private partijen in zee te gaan die aan het keurmerk van de branchevereniging OON voldoen en aan een redelijke cao zoals cao voor onderwijsadviseurs (cao GAO). Deze twee eisen zorgen voor goede kwaliteit en een redelijke prijs.

32

Hoe wilt u bij de ruime overschrijding van het subsidieplafond, de scholen die worden uitgeloot bij subsidieaanvragen voor het masterplan basisvaardigheden, tegemoetkomen, wetende dat deze scholen veel tijd hebben gestoken in het schrijven van de subsidieaanvraag in tijden van een krappe arbeidsmarkt en gezien de start van het nieuwe schooljaar?

Zoals u heeft kunnen lezen in de Kamerbrief van 21 okt jl. over de subsidieregeling basisvaardigheden, was de belangstelling van scholen erg groot. Het beeld dat scholen veel tijd hebben gestoken in de aanvraag herken ik niet, want het betrof een vereenvoudigde aanvraagprocedure juist omdat we oog hebben gehad voor administratieve lasten. Voor scholen die een aanvraag hebben ingediend met risico’s in de resultaten of het oordeel onvoldoende of zeer zwak hebben, geldt dat de basisteams in gesprek gaan met hen om te kijken welke aanvullende hulp nodig is. Daarnaast wil ik ervoor zorgen dat scholen die als onvoldoende of zwak beoordeeld zijn door de inspectie vanaf begin 2023 een beroep kunnen doen op extra financiële middelen, specifiek om meer focus op basisvaardigheden te leggen. De beste hulp komt zo terecht bij de leerlingen die dat het meest nodig hebben en de scholen die voor de grootste uitdagingen staan.

33

Hoe wilt u toewerken naar structurele bekostiging van scholen bij het verbeteren van de basisvaardigheden? Welk tijdspad en welke insteek heeft u daarbij voor ogen? Hoe zorgt u ervoor dat de middelen in ieder geval terechtkomen bij de scholen dit het meest nodig hebben?

Dit najaar ontvangt uw Kamer een voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden; daarin wordt ook ingaan op de manier waarop toegewerkt wordt naar structurele bekostiging.

34

Op welke manier zet u zich in om ervoor te zorgen dat mbo14-studenten

gelijkwaardig aan ho-studenten worden gezien en behandeld?

Het mbo vormt met het hbo en wo een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden, ieder met eigen waarden en unieke kwaliteiten. In de toekomstverkenning voor het vervolgonderwijs en onderzoek is dit dan ook een centraal thema. OCW pakt een actieve rol om het hoger-lager denken tegen te gaan. Het gelijkwaardig positioneren van het mbo en onze studenten krijgt vanuit OCW en de instellingen voortdurend vanzelfsprekende bestuurlijke aandacht. Een gelijkwaardige behandeling is echter een bredere opgave, waar alle onderwijssectoren, gemeenten, werkgevers, ouders en wij als samenleving aan kunnen bijdragen. We roepen de andere partijen hier ook toe op. We stimuleren samen met gemeenten, mbo-instellingen en andere partijen de gelijkwaardige positie van mbo-studenten in het studentenleven. We willen dat zij participeren in studentensportverenigingen, bij algemene studenten introductieweken en internationale uitwisselingen en werkstages. Als concrete eerste stap verkennen we de mogelijke financiële bijdrage van mbo-instellingen voor bijdrage aan studentensportverengingen en bestuursbeurzen voor studentenverenigingen. We stimuleren mbo-studenten gebruik te maken van de bestaande financiële regelingen, waaronder de aanvullende beurs, om te kunnen participeren in het studentenleven.

We hebben tevens het CBS gevraagd aanvullend onderzoek te doen naar passende vervangende terminologie en benaming om het hoger-lager denken tegen te gaan. De (financiële) gevolgen van een eventuele naamswijziging worden ook meegenomen in dit onderzoek. Het onderzoek vindt mede plaats naar aanleiding van de ingediende moties door het lid van der Plas in de Tweede Kamer. We informeren uw Kamer voorjaar 2023 over de voortgang van het onderzoek.

35

Wat wordt verstaan onder een «betere balans tussen de eerste en tweede geldstroom»?

Onderzoek van PwC (2021) stelt dat het onderzoeksbudget van universiteiten vanuit de eerste, tweede en derde geldstroom onvoldoende is geweest om alle extra inzet op onderzoek te financieren. Het onderzoekdeel van de eerste geldstroom is niet meebewogen met de aantallen studenten en de extra inzet op onderzoek. Door extra middelen voor onderzoek beschikbaar te stellen, kunnen onderzoekslijnen met meer rust en ruimte worden voortgezet of opgebouwd. Door een verbeterde balans tussen de eerste en tweede geldstroom worden langdurige lasten ruimer gefinancierd en daarnaast is een adequaat deel van de middelen voor onderzoek beschikbaar via competitieve financiering.

36

Kan u aangeven hoe de toegankelijkheid van digitale schoolboeken en leeromgevingen voor leerlingen met een beperking gewaarborgd wordt bij een verdere digitalisering van het onderwijs?

Zie antwoord vraag 12.

37

Hoe gaat u in de aanloop naar 28 juni 2025 ervoor zorgen dat ook kleinere (educatieve) uitgevers worden gestimuleerd om vanaf die datum toegankelijke digitale (school)boeken te leveren?

Zie antwoord vraag 14.

38

Hoeveel budget wordt er uitgetrokken voor de routekaart inclusief onderwijs die dit najaar verschijnt?

Uw Kamer wordt gelijktijdig met de voortgangsrapportage passend onderwijs over de routekaart inclusief onderwijs geïnformeerd, naar verwachting in februari 2023. Omdat er momenteel nog gewerkt wordt aan de routekaart kan er nu nog niet worden ingegaan op het budget van 2024 en daarna.

39

Wanneer stuurt u de Kamerbrief over de verdere uitwerking van de ambitie om jaarlijks één miljard euro te investeren in het vergroten van de kansengelijkheid, naar de Kamer?

De TK wordt hierover niet voor de begrotingsbehandeling, zoals eerder toegezegd, maar rondom het kerstreces geïnformeerd.

Hierbij wordt dan rekening gehouden met de op dat moment geldende budgettaire kaders.

40

Kunt u aangeven wat het landelijke beeld is ten aanzien van leerlingen die zonder voldoende voeding naar school gaan? Is dit goed onderzocht?

In Nederland groeien ongeveer 250.000 kinderen op in armoede. Er is nu nog geen goed landelijk beeld van hoeveel leerlingen ook zonder voldoende voeding naar school gaan. In overleg met CBS wordt momenteel gekeken of hierover data ontsloten kan worden. We zijn nu al met gemeenten, scholen en diverse landelijke organisaties zoals het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis continue in gesprek over de praktijk die zij dagelijks tegenkomen om de omvang van deze problematiek beter in beeld te krijgen. Deze informatie wordt gebruikt om bij de uitvoering van de motie Dassen/Paternotte in te zetten op scholen waar de nood het hoogst is.

41

Hoe gaat u de extra middelen voor maaltijden, die dit jaar aan leerlingen zijn toegekend, verdelen en hoe gaat u de middelen voor het komende jaar verdelen?

De toevoeging van extra middelen via de SZW begroting (€ 5 miljoen, waarvan OCW de helft heeft bijgedragen) voor het Jeugdeducatiefonds zal worden ingezet voor het faciliteren van hulp op het gebied van maaltijden en andere eerste levensbehoeften op de 500 kwetsbare scholen waar zij reeds actief zijn voor de periode van 1 oktober 2022 tot eind januari 2023. Momenteel wordt nog uitgewerkt hoe uitvoering gegeven kan worden aan de extra middelen voor maaltijden op school (motie Dassen/Paternotte). Hierover vindt overleg plaats met gemeenten, scholen en diverse landelijke organisaties zoals de Voedselbank, het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de uitwerking.

42

Over welke 130 gebieden met betrekking tot het programma School en Omgeving gaat het precies?

Er zijn drie categorieën waaruit deze 130 gebieden bestaan: 45 voorlopers, 50 doorgroeiers en 35 starters. De voorlopers zijn coalities van scholen, gemeenten en andere lokale partijen die al een goed lopend programma hebben. De 45 voorlopers zijn voor de zomer geselecteerd. Deze gebieden staan beschreven op de website van de Gelijke Kansen Alliantie (GKA): Voorloperstraject Rijke Schooldag – Programma School en Omgeving | Gelijke kansen (gelijke-kansen.nl). De doorgroeiers zijn lokale coalities met een goed lopend programma maar een beperkt aanbod en bereik. Starters zijn gebieden die nog niet zijn gestart met een programma rijke schooldag en/of nog geen coalitie hebben gevormd. De starters en doorgroeiers zijn nog niet bekend. De subsidieaanvragen hiervoor worden op dit moment beoordeeld door DUS-I. Na beoordeling en toekenning van de subsidieaanvragen zullen ook deze gebieden worden beschreven op de website van de GKA. Naar verwachting gebeurt dit in januari 2023.

43

Is het programma School en Omgeving uitvoerbaar gezien het lerarentekort?

Het extra aanbod dat vanuit School en Omgeving wordt aangeboden vindt buiten de reguliere lessen plaats en zal vaak door andere organisaties dan de school worden uitgevoerd. De school is een belangrijke speler binnen het programma, omdat dit de veilige plek is waar de leerlingen toch al zijn en omdat leraren weten wat de kinderen nodig hebben. Maar bij het aanbieden van een rijke schooldag gaat het juist om de samenwerking met andere partijen: gemeenten, kinderopvangorganisaties, welzijnswerk, sport- en muziekverenigingen enzovoort. Scholen kunnen er voor kiezen om het programma meer te verweven met hun reguliere lesprogramma en daarmee ook leraren inzetten, maar dit hoeft dus niet. Personeelstekorten in de breedte in deze sectoren is een belangrijk aandachtspunt voor de verdere uitwerking van het programma. Tegelijkertijd kan de samenwerking tussen partijen binnen dit programma ook kansen bieden in het kader van het uitwisselen van personeel en het bieden van combinatiebanen. Het is één van de onderwerpen die we met de voorlopers bespreken en bekijken hoe hiermee omgegaan kan worden en wat er nodig is.

44

Hoeveel is de afgelopen vijf jaar uitgegeven aan maatregelen op het gebied van passend onderwijs? Kunt u dit plaatsen in een overzicht van maatregelen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen geraamde uitgaven en gerealiseerde uitgaven en of sprake was van onderbesteding of overbesteding?

Het grootste gedeelte van het budget dat beschikbaar is voor passend onderwijs gaat via de bekostiging. In onderstaande tabel zijn de begrotingsbedragen in de vorige kalenderjaren te zien. Het gaat hier om vaste budgetten (zie ook het antwoord op vraag 129)» Het bedrag voor cluster 1&2 wordt direct uitgekeerd aan de acht instellingen voor cluster 1&2, de overige bedragen lopen via de samenwerkingsverbanden passend onderwijs naar scholen. Het bedrag dat feitelijk wordt uitgekeerd is gebaseerd op het aantal leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs en kan dus afwijken van de in de tabel getoonde bedragen. In deze budgetten zitten ook investeringen, zoals de recente investering van € 15,0 miljoen voor het ontwikkelen en opzetten van ouder- en jeugdsteunpunten. Daarnaast worden er subsidies en opdrachten verstrekt, voor diverse doeleinden. Hierbij kan gedacht worden aan het doen van onderzoek voor de ontwikkeling van een landelijke norm basisondersteuning of de subsidiëring van Dedicon voor het omzetten en aanpassen van leermiddelen voor blinde en slechtziende leerlingen en studenten. De grootste post naast de bekostiging is de Regeling onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicapinstrument. Voor 2023 is daarvoor € 24,5 miljoen beschikbaar. Dit budget wordt in principe volledig uitgeput. Een volledig overzicht voor passend onderwijs is niet mogelijk, omdat er voor diverse posten geen duidelijke knip gemaakt kan worden tussen passend onderwijs en regulier onderwijs. Net als in de praktijk loopt dit in elkaar over.

Licht PO (o.a. sbo) 385 410 420 430 485
Zwaar PO 560 595 640 645 710
Licht VO (o.a. lwoo/pro) 698 706 716 732 760
Zwaar VO 595 625 640 645 735
Cluster 1&2 265 285 290 300 340
Totaal 2.503 2.621 2.706 2.752 3.030
1 de bedragen per jaar zijn overgenomen uit de begrotingen van het desbetreffende jaar.

45

Wat verstaat u onder «het minimum» bij het beperken van thuiszitten? Is dat hetzelfde als het terugbrengen van het aantal thuiszitters tot 0, waarvan sprake is in het coalitieakkoord?

Ja. Elk kind moet zich zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen, ongeacht de ondersteuningsbehoefte. Daarom is in het coalitieakkoord afgesproken dat we het aantal onnodige thuiszitters terugbrengen naar 0 door elk kind een vorm van onderwijs te bieden, onder meer door het vormgeven van een digitale school.

46

Hoeveel Nederlandse studenten studeren in een ander Europees land en ontvangen een Nederlandse basisbeurs?

In collegejaar 2021/2022 hebben 732 Nederlandse studenten in een ander land in Europa gestudeerd met een basisbeurs. Hiervan zitten 508 studenten op het MBO en 224 studenten op het hoger onderwijs (die vóór invoering van het leenstelsel begonnen zijn).

47

Hoeveel Nederlandse studenten studeren in een ander Europees land en ontvangen een (studie)beurs uit dat desbetreffende land?

OCW beschikt niet over deze gegevens, aangezien DUO alleen registreert wat aan Nederlandse studiefinanciering wordt uitgekeerd. Voor alle Europese studenten, waaronder dus ook Nederlandse studenten, gelden binnen een bepaald Europees land dezelfde aanspraken wat betreft collegegeld. Een Nederlandse student in Frankrijk of Duitsland betaalt bijvoorbeeld hetzelfde tarief als een Franse of Duitse student. Nederlandse studenten kunnen hun studiefinanciering na goedkeuring van DUO gewoon meenemen.

48

Hoeveel Europese studenten, die in Nederland studeren, ontvangen een Nederlandse basisbeurs?

In collegejaar 2021/2022 hebben 5.170 Europese studenten in Nederland een basisbeurs ontvangen. Hiervan zitten 5.035 studenten op het mbo en 135 studenten op het hoger onderwijs (die vóór invoering van het leenstelsel begonnen zijn).

49

Hoeveel Europese studenten, die in Nederland studeren, ontvangen een basisbeurs vanuit hun thuisland?

OCW beschikt niet over deze gegevens, aangezien deze groep geen beurs van DUO ontvangt.

50

Hoe zijn de extra middelen, die u heeft toegekend om studenten financieel te ondersteunen vanwege de hoge energieprijzen, precies verdeeld en wat zijn de criteria voor de toekenning aan studenten?

Om de koopkracht van studenten te herstellen, trekt het kabinet eenmalig € 500 miljoen uit. Met deze middelen wordt de uitwonende beurs verhoogd met € 164,30 per maand voor studiejaar 2023/2024.

De verdeling van de middelen is als volgt;

– ho uitwonende basisbeurs: € 423,1 mln.

– mbo uitwonende basisbeurs: € 74,7 mln.

– WTOS uitwonende beurs: € 2,2 mln.

Elke student die in studiejaar 2023/2024 een uitwonende basisbeurs ontvangt, ontvangt ook de verhoging van € 164,30 per maand.

51

Heeft u een goed beeld van de financiële situatie van studenten vanwege de huidige hoge inflatie? Is dit onderzocht?

Het Nibud heeft deze zomer onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de basisbeurs en aanvullende beurs in het wetsvoorstel over de herinvoering van de basisbeurs. In dit onderzoek heeft het Nibud gerekend met de prijzen zoals die golden op 1 juli van dit jaar. Uit het onderzoek kwam naar voren dat thuiswonende studenten goed rond konden komen, zonder te hoeven lenen en werken. Uitwonende studenten dreigen door de hoge inflatie wel met tekorten te maken te krijgen, die ze moeten opvangen door te werken en/of te lenen. Tevens constateerde het Nibud dat huishoudens met een inkomen van 1,5 keer modaal fors moeten bezuinigen om bij te kunnen dragen aan de studie van hun kinderen. In de berekeningen van het Nibud zijn de koopkrachtmaatregelen die het kabinet in september heeft aangekondigd, waaronder veel maatregelen die ouders ondersteunen en de 164,30 euro extra basisbeurs voor uitwonende studenten en scholieren in het collegejaar 2023/2024, nog niet meegenomen.

52

Hoeveel stagebedrijven zijn in de afgelopen 10 jaar hun erkenning als leerbedrijf kwijtgeraakt vanwege discriminatie?

Sinds 2015 zijn door Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) drie erkenningen van leerbedrijven ingetrokken wegens discriminatie. Daarnaast zijn er in negen gevallen verbeterafspraken gemaakt met het leerbedrijf en worden deze bedrijven nauw gemonitord door SBB op de afspraken. Naast de drie ingetrokken erkenningen wegens discriminatie, zijn er sinds 2015 ook 1306 erkenningen van leerbedrijven ingetrokken wegens geen (sociaal) veilige leeromgeving.

53

Hoe gaat u de strijd tegen stagediscriminatie opvoeren?

Voor het mbo is de inzet voor het stagepact, met daarin de maatregelen om stagediscriminatie tegen te gaan, toegelicht in de Kamerbrief over de Inzet Werkagenda mbo (Inzet werkagenda mbo | Rijksoverheid). Naar verwachting wordt dit najaar een stagepact gesloten tussen de overheid, onderwijsinstellingen, bedrijfsleven, studenten en vakbonden. De inzet voor het stagepact is een samenhangend pakket aan maatregelen om stagediscriminatie tegen te gaan, met maatregelen zoals: stagematching voor eersterjaarstudenten bij de eerste stageplek op basis van leerwens en competenties. Een meldpunt bij elke mbo-instelling waar de student terecht kan voor ondersteuning en eventueel doorverwijzing bij stagediscriminatie. Aanscherping van het erkenningsreglement van SBB waarbij antidiscriminatiebeleid een voorwaarde is voor erkenning van leerbedrijven. En het opbouwen van expertise bij stagebegeleiders zodat zij stagediscriminatie kunnen herkennen, voorkomen en aanpakken. In het stagepact worden ook afspraken gemaakt over onder andere het verbeteren van de stagebegeleiding en monitoring van de doelstellingen in het stagepact.

Wat betreft het hoger onderwijs is op 13 juli 2022 het manifest tegen stagediscriminatie ondertekend, samen met de koepels, studentenbonden, VNO/NCW en MKB Nederland. Gekoppeld aan dit manifest is een werkprogramma dat door Echo zal worden uitgevoerd. Het werkprogramma bevat een integrale aanpak gericht op het terugdringen van stagediscriminatie in het hoger onderwijs waarbij aandacht is voor studenten, het onderwijs en het beroepenveld. In het werkprogramma wordt aandacht besteed aan de oorzaken en effecten van stagediscriminatie, het bieden van handvatten aan studenten, docenten en het beroepenveld om dit tegen te gaan. En daarnaast zal er samen met het Ministerie van SZW worden gemonitord op de voortgang en de resultaten van dit werkprogramma. De landelijke werkgroep tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs waarin alle ondertekenaars van het manifest en vertegenwoordigers van drie hogescholen zitting hebben, zal tevens worden betrokken bij de monitoring en de leerervaringen die tijdens het werkprogramma worden opgedaan. Daarnaast zijn veel van de bredere maatregelen van het kabinet om discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan, ook van toepassing bij het tegengaan van stagediscriminatie. Zo zal het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie ook gelden voor de werving en selectie van stagiairs.

54

Hoe zet u, naast het herinvoeren van de basisbeurs en het tegengaan van stagediscriminatie, in op het terugdringen van kansengelijkheid in het hoger onderwijs?

Kansengelijkheid en studentenwelzijn zijn belangrijke thema’s in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap. Daarin is afgesproken dat instellingen voor hoger onderwijs zich blijven inzetten voor kansengelijkheid, bijvoorbeeld door hier in selectieprocedures aandacht voor te hebben en door samen met het bedrijfsleven stagediscriminatie aan te pakken. Naast het herinvoeren van de basisbeurs en het tegengaan van stagediscriminatie zijn onder meer selectieprocedures die kansengelijkheid borgen en een integrale aanpak voor studentenwelzijn, belangrijke speerpunten voor het bevorderen van kansengelijkheid. Zo zal het Ministerie van OCW een onderzoek laten uitvoeren naar prestatiedruk en stress, om beter te achterhalen waar dit door ontstaat en om hier goed op te kunnen acteren. Het voorkomen en bestrijden van problemen met mentale gezondheid voor alle studenten, zorgt voor betere kansen voor alle studenten om succesvol te studeren.

55

Welke afspraken maakt u met bedrijven en onderwijsinstellingen over maatregelen die stagediscriminatie daadwerkelijk uitbannen?

Zie het antwoord op vraag 53.

56

Is het afgelopen jaar op landelijke niveau onderzoek gedaan naar de stand van zaken met betrekking tot stagediscriminatie?

Er is het afgelopen jaar niet op landelijk niveau onderzoek gedaan naar de algehele stand van zaken van stagediscriminatie. Wel zijn er relevante (landelijke) onderzoeken uitgevoerd rondom stagediscriminatie. In het hoger onderwijs is het afgelopen jaar een onderzoek uitgevoerd naar de ervaringen en belevingen van studenten in het hoger onderwijs ten aanzien van stagediscriminatie (Hogeschool Inholland, Stagediscriminatie: de impact op studenten). Hieruit zijn concrete aanbevelingen richting studenten, het onderwijs en het beroepenveld geformuleerd. Eerder in 2020 is door ROA/Klooster landelijk onderzoek naar stagediscriminatie uitgevoerd over (ongelijke) toegang tot stage en werk van hbo’ers met migratieachtergrond, met concrete aanbevelingen richting het onderwijs over voorbereiding op en begeleiding van stagestudenten. Voor het mbo heeft het Verwey-Jonker Instituut aanbevelingen gegeven voor beleid en (onderwijs) praktijk op basis van hun onderzoek naar stagediscriminatie (Ongelijke kansen op de stagemarkt; onderzoek naar objectief vastgestelde en ervaren stagediscriminatie in het mbo in Utrecht). KIS (2021) heeft onderzoek gedaan naar welke aanpakken zouden kunnen werken om stagediscriminatie in het mbo te verminderen. Daarnaast lopen er in het mbo een aantal relevante onderzoeken, onder andere een onderzoek naar verschillende varianten van stagematching door SEO en een «stelselonderzoek stagediscriminatie mbo» van de Onderwijsinspectie.

Dit najaar wordt een stagepact gesloten tussen de overheid, onderwijsinstellingen, studenten bedrijfsleven en vakbonden om stagediscriminatie tegen te gaan in het mbo. Hierbij worden ook afspraken gemaakt over monitoring van het pact. Er zal voor stagediscriminatie 2023 een nulmeting plaatsvinden om goed zicht te krijgen op de huidige stand van zaken. We streven ernaar om het stagepact voor het kerstreces met de Kamer te delen.

Genoemde lopende onderzoeken of eerdere onderzoeken zullen ook worden gebruikt voor deze monitoring.

57

Kunt u een overzicht geven uitgesplitst per cohort vanaf 2015 voor uitwonende en thuiswonende studenten van de financiële steun (studiefinanciering) waar (oud)studenten in 2023–2024 recht op hebben, denk aan basisbeurs, aanvullende beurs, compensatie, etc.?

Hieronder is per cohort vanaf 2015 weergegeven op welke financiële steun studenten tijdens hun gehele studie recht hebben. Dit is zowel voor thuiswonende als voor uitwonende studenten in beeld gebracht.

Bij deze overzichten zijn twee aannames gehanteerd. Er is uitgegaan van een vierjarige opleiding én dat de student deze nominaal doorloopt. Ter illustratie, een student die in september 2021 begint met studeren heeft twee jaar recht op een basisbeurs: in studiejaar 23/24 en in studiejaar 24/25. Deze student heeft in studiejaar 21/22 en in studiejaar 22/23 geen recht op een basisbeurs, want dan is deze nog niet ingevoerd.

Bij de overzichten horen de volgende vier kanttekeningen:

– Om de verschillende cohorten met elkaar te kunnen vergelijken zijn de prijzen/beurzen uit studiejaar 2023/2024 voor alle jaren als uitganspunt genomen.

– Mbo studenten zijn niet opgenomen in de overzichten. De reden hiervoor is dat de stelselwijziging voor deze groep studenten (uitbreiding aanvullende beurs en wijziging renteregiem) geen grote invloed heeft op de verschillen tussen cohorten.

– De reisvoorziening is buiten beschouwing gelaten omdat ook hier geen sprake is van grote verschillen tussen de cohorten.

– Bij de aanvullende beurs is uitgegaan van het maximum waarop studenten recht kunnen hebben. Het daadwerkelijke bedrag is afhankelijk van het inkomen van de ouders van studenten.

2015 € – € 20.653 € – € – € 1.836 € 1.436 € 23.925 € 3.272
2016 € – € 20.653 € – € – € 1.836 € 1.436 € 23.925 € 3.272
2017 € – € 20.653 € – € – € 1.836 € 1.436 € 23.925 € 3.272
2018 € – € 20.653 € – € 2.314 € 1.836 € 1.436 € 26.239 € 5.586
2019 € – € 20.653 € – € 2.314 € – € 1.436 € 24.403 € 3.750
2020 € 1.324 € 20.482 € – € 2.314 € – € 1.077 € 25.196 € 4.715
2021 € 2.647 € 20.310 € – € 1.736 € – € 718 € 25.411 € 5.101
2022 € 3.971 € 20.139 € – € 1.157 € – € 359 € 25.626 € 5.487
2023 € 5.294 € 19.968 € – € 1.157 € – € – € 26.419 € 6.451
2024 € 5.294 € 19.968 € – € – € – € – € 25.262 € 5.294
2015 € – € 20.653 € – € – € 1.836 € 1.436 € 23.925 € 3.272
2016 € – € 20.653 € – € – € 1.836 € 1.436 € 23.925 € 3.272
2017 € – € 20.653 € – € – € 1.836 € 1.436 € 23.925 € 3.272
2018 € – € 20.653 € – € 2. 314 € 1.836 € 1.436 € 26.239 € 5.586
2019 € – € 20.653 € – € 2.314 € – € 1.436 € 24.403 € 3.750
2020 € 3.299 € 20.482 € 1.972 € 2.314 € – € 1.077 € 29.143 € 8.662
2021 € 6.598 € 20.310 € 1.972 € 1.736 € – € 718 € 31.333 € 11.023
2022 € 9.896 € 20.139 € 1.972 € 1.157 € – € 359 € 33.523 € 13.384
2023 € 13.195 € 19.968 € 1.972 € 1.157 € – € – € 36.292 € 16.324
2024 € 13.195 € 19.968 € – € – € – € – € 33.163 € 13.195

58

Maken geneeskundestudenten, die niet nominaal studeren doordat zij moeten wachten op een plek voor het lopen van coschappen, aanspraak op de in te voeren basisbeurs?

In algemene zin geldt dat zowel nieuwe als zittende studenten vanaf collegejaar 23/24 een basisbeurs krijgen voor hun nominale studieduur. Daarvoor moeten zij ook voldoen aan de overige voorwaarden voor studiefinanciering, die gelijk zijn aan die in het oude stelsel. De maanden waarin studenten studiefinanciering hebben ontvangen voorafgaand aan de herinvoering van de basisbeurs (bijvoorbeeld in de vorm van aanvullende beurs, collegegeldkrediet of lening, of studentenreisproduct), worden in mindering gebracht van de duur waarin zij recht hebben op een basisbeurs. Studenten komen dus alleen in aanmerking voor een basisbeurs, zolang zij nog in de nominale studieduur zitten, óf als zij niet eerder studiefinanciering (waaronder ook het studentenreisproduct) hebben aangevraagd of dit hebben gepauzeerd (Kamerstukken II 2021/22, 24 724, nr. 176). Na de periode waarin studenten recht hebben op de basisbeurs, hebben zij nog één jaar recht op een studentenreisproduct en behouden zij voor drie extra jaren de mogelijkheid een studielening of collegegeldkrediet aan te gaan.

Specifiek voor geneeskundestudenten geldt dat de nominale duur van de studie meestal zes jaar bedraagt (drie jaar bachelor en drie jaar master met coschappen). Zij hebben dan ook zes jaar recht op basisbeurs. Na deze periode/de nominale studieduur behouden studenten nog drie jaren de mogelijkheid om gebruik te maken van het collegegeldkrediet of om een lening aan te gaan. Studenten die moeten wachten op hun coschappen kunnen voor die periode hun studiefinanciering stopzetten (dat wil zeggen zowel lening en collegegeldkrediet, als het studentenreisproduct en aanvullende beurs). De periode waarover zij recht op studiefinanciering hebben wordt dan geschorst, zodat ze die maanden op een later tijdstip kunnen inzetten. In die periode kunnen zij bijvoorbeeld een bijbaan nemen om in hun levensonderhoud te voorzien.

59

Maken studenten, die na het afronden van een hbo-opleiding een schakeltraject (premaster) en master volgen, aanspraak op de in te voeren basisbeurs?

Studenten maken na invoering van de basisbeurs per studiejaar 2023–2024 aanspraak op een prestatiebeurs (bestaande uit basisbeurs, aanvullende beurs, reisvoorziening en een eventuele toeslag eenoudergezin) voor de nominale studieduur van hun bachelor- en/of masterstudie. Voor een premaster bestaat geen hernieuwd recht op een prestatiebeurs. Immers een premaster is formeel gezien geen opleiding in het hoger onderwijs, omdat het niet leidt tot een graad. Wel kan een student recht hebben op een studentenreisproduct en een collegegeldkrediet en/of studielening aanvragen.

60

Klopt het dat studenten, die niet meer nominaal studeren door bijvoorbeeld corona of hun mentale gezondheid, worden uitgesloten van de in te voeren basisbeurs, terwijl zij tijdens hun nominale studieduur nooit een basisbeurs hebben ontvangen?

Het aantal maanden waarin een student recht heeft op een prestatiebeurs (waar de basisbeurs een onderdeel van is) is afhankelijk van de nominale studieduur van de opleiding die de student volgt. Het totaal aantal maanden recht op prestatiebeurs wordt berekend door de nominale duur van de studie te vermenigvuldigen met twaalf. Het aantal maanden dat een student reeds een prestatiebeurs heeft ontvangen voor invoering van de basisbeurs, bijvoorbeeld in de vorm van een aanvullende beurs of een studentenreisproduct, wordt in mindering gebracht van de resterende maanden prestatiebeurs mét basisbeurs.

Een student die een 4-jarige hbo-bachelor volgt heeft daarmee dus in totaal 48 maanden recht op een prestatiebeurs. Indien deze student daarvan twee jaren vóór herinvoering van de basisbeurs en twee jaren daarna studeert, heeft deze twee jaren recht op prestatiebeurs bestaande uit studentenreisproduct en eventueel aanvullende beurs en toeslag éénoudergezin, en twee jaren recht op prestatiebeurs bestaande uit basisbeurs, studentenreisproduct en eventueel aanvullende beurs en toeslag éénoudergezin.

Indien een student op enig moment tijdens de studie studiefinanciering heeft gepauzeerd (waaronder óók het studentenreisproduct, collegegeldkrediet en lening), omdat deze de studie heeft onderbroken, behoudt deze het recht op prestatiebeurs, waaronder basisbeurs voor de resterende maanden tot de nominale duur van de gevolgde studie.

61

Klopt het dat studenten, die niet nominaal studeren, geen aanspraak maken op energiecompensatie?

Het kabinet heeft in september aangekondigd dat de basisbeurs voor uitwonenden gedurende het collegejaar 23/24 met ongeveer 165 euro wordt verhoogd. Het klopt dat studenten die geen recht meer hebben op een basisbeurs, geen aanspraak kunnen maken op deze maatregel.

De basisbeurs wordt verstrekt als prestatiebeurs. Studenten ontvangen – in beginsel – een prestatiebeurs voor 4 jaar. Dit kan verlengd worden als een opleiding langer duurt. Studenten die in 2023–2024 nog recht hebben op een prestatiebeurs – en dus nog een basisbeurs zullen gaan ontvangen – hebben aanspraak op de tijdelijke verhoging. Studenten die niet nominaal studeren – en daarmee uit hun «prestatiebeurs-recht» lopen – ontvangen geen basisbeurs, en dus ook geen tijdelijke ophoging. Wel kunnen zij nog een lening aangaan voor een resterende periode van 36 maanden na afloop van de oorspronkelijke prestatiebeursfase.

62

Is de voorgenomen basisbeurs van 312 euro voor uitwonenden hoog genoeg? Wat vindt u van het voorstel van het ISO om dit bedrag te verhogen naar 416 euro?

Het bedrag van 312 euro voor de basisbeurs voor uitwonenden wordt niet herkend. In het wetsvoorstel dat in april in internetconsultatie is gegaan, werd een bedrag van 273,90 euro per maand genoemd. Het definitieve wetsvoorstel wordt dit najaar bij uw Kamer aangeboden, met daarin de definitieve bedragen.

Het Nibud heeft op verzoek onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de voorgestelde basisbeursbedragen. Nibud stelt dat de herinvoering van de basisbeurs een positief effect heeft op de financiële situatie van studenten. Het Nibud gaat ervan uit dat een gemiddelde uitwonende student ongeveer € 1.041 per maand uitgeeft. Een uitwonende ho-student kan straks maximaal het gecombineerde bedrag van basisbeurs, aanvullende beurs en basislening – € 957,87 ontvangen van DUO. Als studenten daarnaast nog 12 uur per week werken zouden zij aan deze uitgaven kunnen voldoen. In het onderzoek van het Nibud zijn de koopkrachtmaatregelen die het kabinet in september heeft aangekondigd, waaronder die voor studenten, nog niet meegenomen.

Ik hecht eraan te benoemen dat de insteek van studiefinancieringsbeleid niet is dat studenten voldoende hebben aan de overheidsbijdrage om gegarandeerd schuldenvrij te kunnen studeren. Lenen, werken of een combinatie hiervan, waarbij de student zelf keuzes hierin kan maken, zijn en blijven het uitgangspunt. Met de herinvoering van de basisbeurs – en de verbreding van de aanvullende beurs naar een grotere groep studenten – wordt het aandeel van de overheid in de gedeelde verantwoordelijkheid van overheid, ouder en student groter. Voor het verhogen van het bedrag volgens het voorstel van het ISO is geen dekking.

63

Welk deel van de lerarenpopulatie in het po15 raakt nu, ondanks het dichten van de loonkloof, in financiële problemen ten gevolge van de hoge energieprijzen, naast al hun andere vaste lasten?

Dit kabinet versterkt met een groot pakket aan koopkrachtmaatregelen in de Miljoenennota 2023 de inkomenspositie van mensen om de negatieve effecten van de hoge prijzen te dempen. Dat pakket bestaat onder andere uit het energieplafond, hulp om op energie te besparen, en andere koopkrachtverbeteringen (zie o.a.de Miljoenennota 2023, de Kamerbrief over nadere uitwerking tijdelijk prijsplafond energie (d.d. 4 oktober 2022) en de Kamerbrief aanvullende maatregelen energierekening (d.d. 20 september 2022)). Of iemand desondanks als gevolg van de hoge energieprijzen in financiële problemen komt, is afhankelijk van het inkomen én de persoonlijke omstandigheden van iemand zoals de vaste lasten. Het is niet duidelijk in welke mate dit speelt bij leraren. Het is wel duidelijk dat een startende voltijdwerkende leraar meer verdient dan een modaal inkomen; dat is meer dan het meest voorkomende inkomen in Nederland. Daarnaast hebben leraren in het po vanaf 2022 door het dichten van de loonkloof en de algemene salarisstijging gemiddeld zo’n 15% aan loonsverhoging gehad.

64

Hoe verhouden de in de begroting aangekondigde maatregelen voor «inclusiever onderwijs, waarbij kinderen met en zonder beperking samen naar school gaan» zich tot het coalitieakkoord, waarin aangegeven wordt te streven naar «inclusief onderwijs, waarbij kinderen met en zonder een beperking of ziekte samen naar school gaan»?

Dit gaat over dezelfde maatregelen en doelgroep. Bij de evaluatie passend onderwijs is gekozen voor de term «inclusiever onderwijs», om duidelijk te maken dat toegewerkt wordt naar onderwijs dat steeds inclusiever wordt, maar dat er altijd een vorm van gespecialiseerde voorzieningen nodig blijft voor die leerlingen die dat nodig hebben. In het coalitieakkoord heeft de coalitie ervoor gekozen om de term inclusief onderwijs te gebruiken. De strekking daarvan is echter vergelijkbaar.

65

Kunt u de gevolgen, die u verwacht van de regeling zij-instroom voor het aantal zij-instromers dat daadwerkelijk in het onderwijs gaat werken, kwantificeren in fulltime eenheden?

Het subsidiebedrag per zij-instromer wordt per 2023 verhoogd van € 20.000 naar € 25.000. Naar verwachting zullen hierdoor meer schoolbesturen een zij-instromer in beroep in dienst nemen. In het verhoogde subsidieplafond is rekening gehouden met een stijging van circa 2.000 zij-instromers per jaar naar 2.200 zij-instromers vanaf 2024. De gemiddelde aanstelling van leraren was in 2020 in het po 0,721 fte, in het vo 0,794 fte en in het mbo 0,802 fte. Gebaseerd op de gemiddelde aanstellingsomvang en de verdeling van zij-instromers over de verschillende sectoren komt dit overeen met ruim 1.650 fte aan zij-instromers per jaar.

66

Hoeveel zij-instromers zijn er in het vo16? En welke achtergrond hebben zij?

Het aantal toegekende subsidieaanvragen voor zij-instromers in het vo was 136 in 2019, 224 in 2020 en 330 in 2021. De aantallen voor 2022 zijn eind 2022 bekend. De herkomst van zij-instromers is voor de totale groep zij-instromers in beroep in het po, vo en mbo in kaart gebracht. De grootste groep mensen was eerst werkzaam binnen de sector «overheid, onderwijs en wetenschappen« voordat ze als zij-instromer in het beroep leraar werden. Op de tweede plaats gevolgd door de sector «Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen» en op de derde plaats de sector «Zakelijke dienstverlening» (zie Trendrapportage arbeidsmarkt leraren po, vo en mbo, 2021).

67

Wat houdt de «actieve en innovatieve aanpak» in wat betreft de tekortsectoren?

Zie het antwoord op vraag 69.

68

Kunt u per tekortsector doelstellingen aangeven voor het verminderen van het aantal vacatures onder vermelding van een jaartal?

Om recht te kunnen doen aan de grote verschillen die er zijn tussen en binnen sectoren, zal de Minister van SZW volgend jaar een geaggregeerd overzicht van arbeidsmarktontwikkelingen en toekomstige behoeftes aan personeel aan uw Kamer sturen (Motie Ceder, Kamerstukken 29 544 nr. 1137). Op basis van een dergelijk overzicht kan bezien worden welke ontwikkelingen sectorale arbeidsmarkten door zullen maken, en of aanvullende maatregelen nodig zijn.

69

Wat is de actieve- en innovatieve aanpak om vacatures in het mbo en hbo bij tekorten op de arbeidsmarkt in te vullen?

In de Kamerbrief Aanpak arbeidsmarktkrapte schetst het kabinet de kabinetsbrede aanpak van krapte. De aanpak van krapte is een gezamenlijke opgave van werkgevers, werkenden, onderwijsinstellingen en het kabinet. Zo ligt er een cruciale rol voor werkgevers om personeel aan te trekken en te behouden, en om door middel van innovatie de vraag naar arbeid waar mogelijk te verminderen. Ook het mbo en hoger onderwijs spelen een belangrijke rol in het tegengaan van tekorten. Het kabinet investeert op verschillende manieren hierin. Het betreffen extra investeringen met middelen uit het coalitieakkoord. Denk onder meer aan de structurele investeringen van € 30 miljoen per jaar in hbo-opleidingen in zorg, onderwijs en techniek en € 33 miljoen per jaar in verbetering van loopbaanoriëntatie (LOB) en studiekeuze informatie in mbo en het hoger onderwijs. Ook investeert het kabinet extra (€ 100 miljoen per jaar) in praktijkgericht onderzoek. Praktijkgericht onderzoek versterkt de innovatiekracht van het hbo en draagt bij aan vernieuwend en hoogwaardig beroepsonderwijs en kan daarmee zorgen voor een verbeterde aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Daarnaast komt de Taskforce Asscher op korte termijn met een hernieuwde werkwijze van de zelfregulering rondom macrodoelmatigheid, kansrijk opleiden geheten. Zodra dit advies aan de Minister van OCW is aangeboden, wordt hierover een beleidsreactie gestuurd aan uw Kamer. Voor het hoger onderwijs wordt jaarlijks € 2 miljoen beschikbaar gesteld voor facilitering van de reguliere reflectie en (bij)sturing op de macrodoelmatigheid. De brede inzet van het kabinet op «leven lang ontwikkelen» zal tevens helpen in de bestrijding van de krapte. Zoals aangegeven in de kamerbrief Aanpak arbeidsmarktkrapte is het kabinet ondertussen bezig met de uitwerking van verdergaande maatregelen, daarover wordt u eind dit jaar geïnformeerd.

De aanpak van de tekorten in het onderwijs zelf is ook cruciaal, als wij niet onderwijspersoneel hebben om studenten op te leiden, werkt dat door op de rest van de arbeidsmarkt. In de lerarenstrategie die in juli jl. naar de Kamer is gestuurd, wordt de aanpak van de tekorten in het onderwijs geschetst. Daarin is een actieve rol voor de overheid opgenomen, geven we aan alles te doen om tekorten aan te pakken, waarbij er ruimte is voor innovatieve en onorthodoxe maatregelen. Ook deze aanpak gaat gepaard met forse investeringen in onder meer het carrièreperspectief van onderwijspersoneel in het mbo, in het ophogen van de subsidie zij-instroom en in het belonen van excellent docentschap door middel Comeniusbeurzen en de onderwijspremie. Op deze manier stimuleren we de instroom en het behoud van onderwijspersoneel.

70

Hoeveel groter zal de instroom van vakmensen in de technische sector moeten zijn, kijkend naar de grote uitdagingen op het gebied van woningbouw en de energietransitie?

Er is een groot tekort aan technici. Begin 2022 waren er 81.600 openstaande technische vacatures. Vijf jaar eerder waren dit er nog ongeveer 36.300 (bron: monitor techniekpact). Met name in de sectoren bouw, vervoer, energievoorziening en industrie zijn er grote tekorten (bron: CPB CEP 2022). Gezien de huidige grote onzekerheid van onder andere de economie en arbeidsmarkt is lastig te voorspellen wat de precieze vraag naar en het aanbod van technisch personeel ten behoeve van de uitdagingen m.b.t. woningbouw en energietransitie in de toekomst gaat zijn. We weten dat er jaarlijks relatief veel personen uitstromen, onder andere door pensionering, en het aantal studenten dat instroomt in met name het mbo daalt. Dit heeft een negatieve invloed op de krapte aan technisch personeel op de arbeidsmarkt.

Om deze krapte aan te pakken, zet het kabinet in op het verminderen van de vraag naar arbeid, het vergroten van het arbeidsaanbod en het verbeteren van de match tussen vraag naar en aanbod van arbeid (kamerbrief Aanpak arbeidsmarktkrapte). Specifiek gericht op techniektekorten werkt het kabinet ook aan een actieplan Groene en Digitale banen. Zie het antwoord op vraag 71.

71

Bent u in gesprek met andere ministeries (het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) om gezamenlijk een actieagenda op te stellen om de tekorten in de techniek op te lossen? Zo ja, wat zijn de eerste bevindingen hiervan?

Ja, we werken samen met de Ministeries van EZK en SZW aan het actieplan Groene en Digitale banen om tekorten aan technici en ICT'ers terug te dringen. Deze vakmensen zijn hard nodig voor de klimaat en digitale transitie. Dit geldt ook voor andere sectoren als de zorg, waar het kabinet inzet op technologische arbeidsbesparende innovatie om de zorg beter te organiseren (kamerbrief Programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn).

Het oplossen van tekorten aan technici en ICT’ers is complex: de tekorten zijn structureel en er is geen quick fix. Het is een gezamenlijke opgave van overheden, werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen. Aan de hand van drie onderzoeksrichtingen wordt het actieplan Groene en Digitale banen nader uitgewerkt (Inzet op arbeidsmarktkrapte voor de klimaat- en digitale transitie | Rijksoverheid). Hierover zal de Kamer eind dit jaar worden geïnformeerd.

72

Bent u met de technische sectoren in gesprek om gezamenlijk een actieagenda op te stellen om de tekorten in de techniek op te lossen? Zo ja, wat zijn de eerste bevindingen?

Ja, in het kader van het actieplan Groene en Digitale banen is het kabinet in gesprek met technische sectoren over de samenwerking bij het aanpakken van tekorten in techniek en ICT. Aandachtspunten zijn onder andere het enthousiasmeren van jongeren voor de techniek, behoud van werknemers en (proces)innovatie.

73

Is het mogelijk om tussen opleidingen te differentiëren in collegegeld, studiegeld en/of afstudeerbonus om de studie of opleidingskeuze voor tekortsectoren te stimuleren?

In 2018 is de Wet verlaagd wettelijk collegegeld in werking getreden die differentiaties mogelijk heeft gemaakt. De huidige wet maakt het mogelijk om te differentiëren op collegegeld, opleiding, leerjaar, de wijze waarop een opleiding is ingericht en instroomcohort. Er is destijds besloten voor de introductie van een maatregel voor alle eerstejaars- en tweedejaarsstudenten aan lerarenopleidingen: het halveren van het wettelijk collegegeld. Echter, uit de eindevaluatie van de wet is gebleken dat deze maatregel niet aantoonbaar heeft bijgedragen aan een hogere instroom in het hoger onderwijs en de lerarenopleidingen. Het kabinet heeft besloten per studiejaar 2024–2025 de halvering van het collegegeld terug te willen draaien. Met het vrijvallende budget wordt in het hoger onderwijs de aanvullende beurs verbreed en de voorgenomen basisbeurs verhoogd.

Daar komt nog bij dat het differentiëren van collegegeld op opleidingsniveau uitvoeringstechnisch complex en omslachtig is. Door de onvoorspelbaarheid van de arbeidsmarkt is het lastig te bepalen welke opleidingen wel en niet in aanmerking komen, en bovendien worden er nieuwe (vaak ook sectoroverstijgende) opleidingen gestart. Het vraagt om het (continu) aanpassen van de regelgeving, wat de rechtszekerheid van studenten niet ten goede komt.

74

Is er landelijk beleid over hoe een goede klachten- en meldprocedure op een hoger onderwijsinstelling eruit moet zien?

In het hoger onderwijs is het wettelijk verankerde klachtrecht uitgewerkt in instellingspecifieke regelgeving. Hier ligt geen landelijk beleid aan ten grondslag.

75

Kunt u een beeld schetsen over de toereikendheid en diversiteit van vertrouwenspersonen voor studenten op instellingen in het hoger onderwijs?

Op alle instellingen in het hoger onderwijs zijn vertrouwenspersonen voor studenten aanwezig. Instellingen maken eigen keuzes over de inzet van vertrouwenspersonen en dit kan van instelling tot instelling verschillen. Er is geen landelijk beeld over de toereikendheid en diversiteit van vertrouwenspersonen voor studenten in het hoger onderwijs. In het najaar informeer ik uw Kamer zoals toegezegd over een integrale aanpak van sociale veiligheid in het hoger onderwijs.

76

Hoeveel middelbare scholen in Nederland hebben een GZ17-psycholoog in dienst ter ondersteuning?

Er is geen landelijk overzicht van welke scholen een bepaalde type professional in dienst hebben. Duidelijk is wel dat er scholen zijn die een GZ psycholoog in dienst hebben, vaak scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Schoolorganisaties ontvangen een budget (lumpsum) voor het geven van onderwijs. Schoolbesturen maken hun eigen afwegingen voor de besteding van het geld.

77

Hoeveel basisscholen in Nederland hebben een pedagoog in dienst ter ondersteuning?

Er is geen landelijk overzicht van welke scholen een bepaalde type professional in dienst hebben. Duidelijk is wel dat op scholen steeds meer onderwijsondersteunend personeel in dienst is. Dit kan bijvoorbeeld een (ortho)pedagoog of psycholoog zijn. Schoolorganisaties ontvangen een budget (lumpsum) voor het geven van onderwijs. Schoolbesturen maken hun eigen afwegingen voor de besteding van het geld.

78

Hoeveel middelbare scholen in Nederland hebben een pedagoog in dienst ter ondersteuning?

Er is geen landelijk overzicht van welke scholen een bepaalde type professional in dienst hebben. Duidelijk is wel dat op scholen steeds meer onderwijsondersteunend personeel in dienst is. Dit kan bijvoorbeeld een (ortho)pedagoog of psycholoog zijn. Schoolorganisaties ontvangen een budget (lumpsum) voor het geven van onderwijs. Schoolbesturen maken hun eigen afwegingen voor de besteding van het geld.

79

Hoeveel zal in 2023 geïnvesteerd worden in voorlichting over geestelijke gezondheid op middelbare scholen?

Er wordt in 2023 in twee programma’s geïnvesteerd die voorzien in voorlichting op middelbare scholen over mentaal welbevinden. Dit zijn de programma’s «Gezonde School» en «Welbevinden op School». Met het programma «Gezonde School» kunnen scholen werken aan een aantal verschillende gezondheidsthema’s waaronder «welbevinden». Hier kunnen ook voorlichtingsactiviteiten onder vallen. In 2023 is er vanuit OCW, VWS en LNV ongeveer € 5,3 miljoen beschikbaar voor dit programma.

Het programma «Welbevinden op School» biedt scholen, gemeenten en gezondheidsbevorderaars van de GGD (Gezonde School Adviseurs) handvatten om bij te dragen aan het welbevinden van leerlingen. Hier kan ook voorlichting onder vallen. Het budget voor «Welbevinden op School» is € 1,2 miljoen over de periode 2021 tot en met 2024. Naast deze twee programma’s wordt er tenslotte ook via het Nationaal Programma Onderwijs geld beschikbaar gesteld waarmee scholen gericht, en met behulp van wetenschappelijk onderbouwde interventies, maatregelen kunnen nemen op het gebied van welbevinden en sociaal-emotioneel functioneren.

80

Hoeveel zal in 2023 geïnvesteerd worden in voorlichting over het gebruik van drugs en alcohol op middelbare scholen?

Er wordt in 2023 geïnvesteerd in het programma «Gezonde School». Met het programma «Gezonde School» kunnen scholen werken aan een aantal verschillende gezondheidsthema’s waaronder «Roken, Alcohol en Drugspreventie». Hier kunnen ook voorlichtingsactiviteiten onder vallen. In 2023 is er vanuit OCW, VWS en LNV ongeveer € 5,3 miljoen beschikbaar voor dit programma. Dit loopt via de begroting van VWS. Er is geen zicht op hoeveel geld hiervan specifiek naar het thema «Roken, Alcohol en Drugspreventie» gaat.

81

Hoeveel middelen worden uitgegeven aan het verbeteren van het studentenwelzijn op het mbo en hoeveel euro is dat ongeveer per student?

Er lopen verschillende programma’s die zich richten op het verbeteren van studentenwelzijn in het mbo. Een belangrijke aanpak ten behoeve van de mentale gezondheid van leerlingen en mbo-studenten is de «Gezonde School». We dragen in de huidige programmaperiode (2020 t/m 2024) gezamenlijk met VWS en LNV bij aan de «Gezonde School». Voor 2022 is er in totaal ongeveer € 5,1 miljoen beschikbaar voor de aanpak. Het ondersteuningsprogramma «Welbevinden op School» is specifiek gericht op het welzijn van leerlingen en studenten. Daarnaast is er ook inzet vanuit het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs). Voor de jaren 2021 t/m 2023 is er een corona-enveloppe van € 224 miljoen beschikbaar voor het mbo. Hiervan hebben mbo-instellingen gemiddeld 31 procent (bijna € 70 miljoen) bestemd voor studentenwelzijn. Er worden vanuit de bekostiging ook middelen ingezet ten behoeve van studentenwelzijn. De inzet hiervan verschilt per mbo-instelling en hier kan dus geen bedrag voor worden vastgesteld. Omdat de programma’s op verschillende manieren worden aangeboden en de inzet per mbo-instelling verschilt, is het niet mogelijk om een bedrag per student vast te stellen.

82

Kunt u een overzicht geven van de bestaande programma's die het

welzijn en de mentale gezondheid van mbo-studenten bevorderen?

De «Gezonde School» is een integrale aanpak waarbij een combinatie wordt gemaakt van initiatieven, acties en maatregelen die samen zorgen voor een positief stimulerende en gezonde schoolomgeving. Via het ondersteuningsprogramma «Welbevinden op School», onderdeel van de «Gezonde School», worden tools en handreikingen ten behoeve van de mentale gezondheid van studenten aangereikt. Ook andere programma’s vanuit de «Gezonde School» dragen bij aan het welzijn, zoals Helder op School. Vanuit de Aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» wordt «Welbevinden op School» opgeschaald. Eén van de vijf actielijnen van deze aanpak is «mentaal gezond onderwijs», met als doel dat zoveel mogelijk jonge mensen zich optimaal kunnen ontwikkelen in een veilig en kansrijk school/studieklimaat, waarbij ze voldoende weerbaar zijn om goed om te kunnen gaan met alledaagse uitdagingen en de toenemende prestatiedruk. Ook met middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) nemen scholen een breed scala aan initiatieven om mentale problematiek van studenten het hoofd te bieden. Vanuit «GeestKracht», een initiatief vanuit FNO in samenwerking met het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO), wordt er in zes mbo-scholen gewerkt aan de preventie van psychische problemen. Daarnaast zijn er programma’s die jongeren-breed de mentale gezondheid proberen te bevorderen.

83

Op welke manier bent u van plan het internationale toptalent te behouden, aangezien de stayrate (blijfkans) volgens onderzoek van Nuffic18 is gestabiliseerd? Hoe wordt hierop ingezet?

De blijfkans van internationale studenten is vijf jaar na afstuderen al jaren ongeveer 25%. Afgestudeerden van buiten de EER blijven overigens vaker dan EER-studenten die in Nederland afstuderen. Als belangrijkste reden om in Nederland te blijven, wordt de kwaliteit van leven genoemd. Redenen om te vertrekken, zijn vaak het niet kunnen vinden van geschikte huisvesting en het gebrek aan binding, vooral vanwege het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal. In het faciliteren van onderwijs gericht op Nederlandse taalvaardigheid (voor internationale studenten die een Engelstalige opleiding doen) hebben de hoger onderwijsinstellingen en ook werkgevers een rol. In de verkenning op internationalisering wordt dit punt meegenomen; het thema onderwijstaal en Nederlandse taalvaardigheid komt terug in de brief over internationalisering ho die uw Kamer begin 2023 ontvangt.

84

Kunt u aangeven hoeveel scholen in het po een volwaardige bibliotheek hebben in het schoolgebouw?

Een volwaardige bibliotheek in een school, bedoeld als vestiging of servicepunt van een bibliotheek in een school, is een uitzondering. Van de ongeveer 900 vestigingen en servicepunten is slechts op een enkele plek een volwaardige bibliotheek in een basisschool gevestigd. Wel hebben de openbare bibliotheken in de afgelopen tien jaar hun samenwerking met basisscholen geïntensiveerd met het programma «Bibliotheek op school» of vergelijkbare programma’s. In dit programma wordt zorggedragen voor een passende collectie en ondersteuning middels een leesconsulent. In 2021 hadden de openbare bibliotheken op 3.599 po-scholen een «Bibliotheek op school» of een vergelijkbaar programma. Hiermee werden 704.058 leerlingen bereikt. In 2022 is extra budget beschikbaar gesteld uit het Masterplan Basisvaardigheden om nog zo’n 780 nieuwe scholen in het (speciaal) basisonderwijs deel te laten nemen aan de Bibliotheek op School. Voor 2023 wordt gewerkt aan de uitwerking voor een structurele inzet in de samenwerking tussen scholen en bibliotheken.

85

Kunt u aangeven hoeveel scholen in het po een volwaardige bibliotheek hebben binnen een straal van 500 meter, 1 km, 5 km en 10 km?

Dit kan niet per school worden aangegeven. Per gemeente wordt wel de gemiddelde afstand tot een bibliotheek bijgehouden. In Nederland bevindt een bibliotheek zich gemiddeld op 2,0 kilometer afstand van de burger. Gemeenten zijn samen met bibliotheken verantwoordelijk voor het spreidingsbeleid. Het kabinet heeft in haar coalitieakkoord de ambitie opgenomen om in elke gemeente te streven naar een toekomstgerichte bibliotheek. Medio november van dit jaar zal een uitwerking hiervan naar uw kamer worden verzonden.

86

Kunt u aangeven hoeveel scholen binnen het vo een volwaardige bibliotheek hebben in de school?

Van de ongeveer 900 volwaardige bibliotheken (dus een complete vestiging of een servicepunten van de bibliotheek), zijn er enkele tientallen op een school in het voortgezet onderwijs gevestigd. Veel vaker nog hebben vo-scholen een intensieve samenwerking met een bibliotheek, in het verlengde van het programma «Bibliotheek op school» (zie antwoord vraag 84). In totaal werken 257 VO-scholen intensief samen met een openbare bibliotheek, nagenoeg allemaal voor «Bibliotheek op school». Hiermee worden ongeveer 170.000 leerlingen bereikt.

87

Kunt u aangeven hoeveel scholen binnen het vo een volwaardige bibliotheek binnen 500 meter, 1 km, 5 km en 10km hebben?

Zie antwoord vraag 85.

88

Kan in kaart worden gebracht hoeveel geld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en andere ministeries is begroot voor het speciale herdenkingsjaar slavernijverleden?

Het totale budget voor het Herdenkingsjaar Slavernijverleden is € 7 miljoen voor de periode 2022 tot en met 2024. De middelen zijn gereserveerd op de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en beschikbaar gesteld aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat het Herdenkingsjaar coördineert. Het Herdenkingsjaar is een kabinetsbrede verantwoordelijkheid en wordt in gezamenlijkheid met MinBZK, MinSZW, MinJ&V, MinBZ en MinVWS georganiseerd. Het overgrote deel van het budget (€ 5 miljoen) komt via o.a. subsidie aan het NiNsee en twee subsidieregelingen bij het Mondriaan Fonds en het Fonds voor Cultuurparticipatie ten goede aan maatschappelijke initiatieven. Het overige deel van het bedrag (€ 2 miljoen) wordt besteed aan organisatie van en communicatie over het Herdenkingsjaar. De uitwerking en uitvoering van het Herdenkingsjaar wordt in nauwe samenspraak met vertegenwoordigers van betrokken gemeenschappen en organisaties vormgegeven.

89

Kan de tegemoetkoming voor de leenstelselgeneratie eerder dan in 2025 worden uitgekeerd aan studenten?

Het is niet mogelijk om de tegemoetkoming aan studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd eerder dan 2025 uit te keren, omdat dit voor DUO niet uitvoerbaar is. Het uitkeren van de tegemoetkoming vereist systeemaanpassingen die niet gelijktijdig kunnen plaatsvinden met de ingrijpende aanpassingen die het invoeren van de basisbeurs in het collegejaar 2023/1024 met zich mee brengt. Pas na invoering van de basisbeurs heeft DUO de mogelijkheid om de tegemoetkoming ter hand te nemen.

90

Wordt verwacht dat de overige 65 miljoen euro, die niet in 2025 – 2027 wordt besteed aan de tegemoetkoming leenstelsel, wordt uitgegeven in 2028? Over hoeveel jaren zal dit bedrag worden verspreid?

De overige € 65 miljoen zal in de jaren na 2027 tot uitbetaling komen.

Bij het ramen van de betalingen aan de studenten van de tegemoetkoming is een inschatting gemaakt wanneer studenten die onder het leenstelsel vallen hun diploma zullen behalen. Vanaf dit moment hebben zij recht op de tegemoetkoming. Voor een groep studenten zal dit na 2027 zijn. Hierbij is de verwachting dat de resterende € 65 miljoen, aflopend, tussen 2028 en 2032 tot uitbetaling zal komen.

91

Hoeveel blijft voor de reeksen versterken onderwijskwaliteit,

vervolgopleidingen en onderzoek, kansengelijkheid en herinvoeren basisbeurs op de Aanvullende Post gereserveerd staan? Hoe lang is de verwachting dat dit daar blijft staan? Kan dit geld elk jaar opnieuw worden meegenomen of vervalt het niet gebruikte bedrag voor dat kalenderjaar als het niet wordt ingezet?

Deze middelen blijven op de Aanvullende Post staan totdat ze worden opgevraagd (middels een bestedingsplan) door het departement. De middelen voor 2022 zijn voor alle CA-enveloppes geheel opgevraagd. De middelen voor 2023 en verder zullen op zijn vroegst bij Voorjaarsnota 2023 worden opgevraagd. Indien middelen zijn overgeheveld en niet worden ingezet in het lopende kalenderjaar, worden deze middelen als meevaller beschouwd en zullen ze meelopen in de Eindejaarsmarge.

Versterken onderwijskwaliteit 0 0 7.088 7.087 7.087 23.592
Vervolgopleidingen en onderzoek 0 5.614 1.384 11.003 11.020 10.696
Kansengelijkheid 0 31.606 341.271 431.247 436.816 437.829
Herinvoeren basisbeurs 0 60.000 49.000 57.001 19.000 0

92

Waarom is het ingeboekte bedrag voor kansengelijkheid in het coalitieakkoord voor 2023 nog niet volledig ingezet in de begroting voor 2023? Wanneer wordt dit ingevuld? Hoeveel van het ingeboekte bedrag voor kansengelijkheid voor 2022 is ingezet? Is het bedrag volledig benut?

Met het Regeerakkoord is vanaf 2025 structureel € 1 miljard bestemd voor kansengelijkheid in het onderwijs:

RA-akkoord 200.000 300.000 900.000 1.000.000

Op hoofdlijnen zijn hierover afspraken gemaakt in het Regeerakkoord, het gaat dan om het:

• investeren in de kansen van kinderen (met een andere startpositie) in het po en vo;

• investeren in een rijke schooldag;

• versterken doorstroom en differentiatie;

• het voortzetten van de verbeteraanpak passend onderwijs;

• de doorstroom in de beroepskolom, het aanpakken van stagediscriminatie en het verhogen van de bekostiging voor mbo-niveau 2 voor meer begeleiding en nazorg van deze studenten.

Deze voornemens zijn nader uitgewerkt. De betreffende middelen zijn grotendeels overgeheveld naar de OCW begroting. Bij Voorjaarsbesluitvorming 2023 wordt door OCW een voorstel ingediend om de resterende middelen van de Aanvullende Post over te boeken naar de eigen begroting.

In 2022 is € 200,0 miljoen beschikbaar voor het thema kansengelijkheid en wordt ook daarvoor ingezet. Aangezien 2022 nog niet voorbij is, is nog niet aan te geven of het beschikbare budget in 2022 wordt uitgeput.

93

Kunt u bevestigen dat in het coalitieakkoord staat dat vanaf 2025 structureel één miljard euro beschikbaar is voor het vergroten van kansengelijkheid, waarbij de verbeteraanpak van passend onderwijs en het streven naar inclusief onderwijs worden genoemd, en dat voor 2023 is een kwart van de één miljard euro (270 miljoen euro) in de begroting gezet? Welk percentage van dit bedrag wordt aan het verbeteren van passend onderwijs besteed en welk percentage aan de realisatie van inclusief onderwijs?

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 92 zijn in het coalitieakkoord op hoofdlijnen afspraken gemaakt over de besteding van de middelen bestemd voor kansengelijkheid in het onderwijs. Het gaat dan om het:

• investeren in de kansen van kinderen (met een andere startpositie) in het po en vo;

• investeren in een rijke schooldag;

• versterken doorstroom en differentiatie;

• en het voortzetten van de verbeteraanpak passend onderwijs;

• de doorstroom in de beroepskolom, het aanpakken van stagediscriminatie en het verhogen van de bekostiging voor mbo-niveau 2 voor meer begeleiding en nazorg van deze studenten.

Voor 2023 is op dit moment € 270,0 miljoen beschikbaar op de OCW-begroting. Circa 10 procent hiervan is bestemd voor het voortzetten van de verbeteraanpak passend onderwijs en het streven naar inclusief onderwijs.

94

Hoeveel van de compensatie van stijgende lonen en prijzen wordt gefinancierd uit de NPO-gelden? Wat voor effect heeft dat op de bestedingen binnen het programma?

Er zijn geen NPO-middelen ingezet vanuit het Ministerie van OCW voor loon- en prijsbijstelling. We hebben geen zicht op de exacte kosten die instellingen maken door gestegen lonen en prijzen voor het NPO. Het kabinet heeft geen LPO-middelen uitgekeerd op incidentele corona-uitgaven. Dit betekent dat er ook geen loon- en prijsbijstelling is toegevoegd aan het initieel beschikbaar gestelde budget voor het NPO.

95

Waarom is een groot deel van het beschikbare bedrag voor het vergroten van kansengelijkheid gereserveerd op de Aanvullende Post?

Zie antwoord vraag 92.

96

Waarvoor wordt de meevaller, die ontstaat door de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen alsmede van de kaderrelevante uitgaven aan de studiefinanciering, ingezet?

De meevaller die ontstaat door de ramingen en de kaderrelevante uitgaven aan de studiefinanciering is ingezet voor tegenvallers in de jaren 2023 tot en met 2027. Het betreft:

– Tegenvaller wisselkoers dollar/euro Caribisch Nederland po/vo/mbo (€ 2,8 miljoen);

– Tegenvaller contributie Europese Raad voor Kernonderzoek (CERN) (€ 6,6 miljoen);

– Tegenvaller contributie Europees Laboratorium voor Moleculaire Biologie (EMBL) (€ 0,6 miljoen);

– Tegenvaller loon- en prijsbijstelling uit 2021 voor de instellingen die later aan de BIS werden toegevoegd bij het Fonds Podiumkunsten (€ 0,3 miljoen);

– Tegenvaller structurele kosten voor het IV-landschap van de RCE (€ 3,0 miljoen).

De resterende middelen die overbleven uit de meevaller zijn teruggeboekt naar Financiën.

97

Kunt u bevestigen dat er een meevaller is van 363 miljoen euro als gevolg van de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen alsmede van de kaderrelevante uitgaven aan de studiefinanciering? Hoe verklaart u deze meevaller? Hoe worden deze middelen besteed?

In de begroting is de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen, alsmede van de kaderrelevante uitgaven aan de studiefinanciering verwerkt. Per saldo levert dit vanaf 2023 een meevaller op van € 343,4 miljoen aflopend naar € 139,2 miljoen in 2027 en verder. Uit de Referentieraming 2022 blijkt dat het aantal leerlingen en studenten tot 2025 iets lager ligt dan in de vorige raming. Vanaf 2026 neemt het aantal leerlingen in het primair onderwijs fors toe ten opzichte van de Referentieraming 2021. Dit komt met name door een toename in het geboortecijfer. Mede als gevolg hiervan ontstaan in het primair onderwijs in de eerste jaren meevallers en vanaf 2026 tegenvallers op de uitgaven. Daarnaast wordt er in het middelbaar beroepsonderwijs een verschuiving geraamd van de beroepsopleidende leerweg (bol) naar de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). De arbeidsmarkt is momenteel gunstig, waardoor studenten vaker kiezen voor een bbl-opleiding. Doordat de bekostiging van bbl-studenten lager ligt, resulteert dit in een meevaller op de bekostiging. Uit de ramingen blijkt dat in het hoger onderwijs zich minder studenten hebben ingeschreven dan eerder was geraamd. Dit wordt met name veroorzaakt door mbo-bolgediplomeerden die vaker uitstromen naar de arbeidsmarkt en havo-gediplomeerden die vaker een tussenjaar nemen. Dit zorgt voor een meevaller vanaf 2023. In het wetenschappelijk onderwijs wordt het aantal internationale studenten lager geraamd dan in voorgaande ramingen, ook dit zorgt voor een meevaller. Op de raming van de uitgaven voor studiefinanciering doet zich per saldo een meevaller voor van € 138,6 miljoen in 2023. Deze meevaller (ook in de jaren daarna) komt voornamelijk door de lagere raming van studentenaantallen in het ho. Voor de besteding van de meevaller verwijzen we naar het antwoord op vraag 96.

98

Klopt het dat de eindejaarsmarge van 2021 onder andere wordt ingezet voor het uitvoeren van de motie van het lid Westerveld met betrekking tot het versnellen van de uitvoering verbeteraanpak passend onderwijs19? Is dit bedrag geheel besteed? Aan welke elementen van de uitvoering van de verbeteraanpak passend onderwijs werd of wordt dit geld uitgegeven? Is de versnelling succesvol gebleken?

Vanuit de eindejaarsmarge van 2021 is bij voorjaarsnota 2022 voor dit doel € 3,0 miljoen beschikbaar gekomen. Deze middelen worden de komende jaren ingezet voor het versnellen van de verbeteraanpak. Deze middelen zijn rond de zomer van 2022 daadwerkelijk beschikbaar gekomen. Dit maakt het lastig om te zeggen of de versnelling op dit moment succesvol is. Uit de middelen wordt op dit moment bijvoorbeeld de brigade bekostigd die samenwerkingsverbanden ondersteunt bij het op- en inrichten van ouder- en jeugdsteunpunten. Daarnaast worden de komende jaren de middelen ook ingezet voor bijvoorbeeld de ontwikkeling en ondersteuning bij de implementatie van de landelijke norm basisondersteuning.

99

Wat gaat u doen om de versnelling van de uitvoering verbeteraanpak passend onderwijs te bestendigen (als vervolg op de motie van het lid Westerveld20)?

De Tweede Kamer is voor de zomer geïnformeerd over de planning van een aantal wetsvoorstellen en over de focus in de komende periode op een aantal zwaarwegende prioriteiten waarmee de meest kwetsbare leerlingen in het onderwijs beter kunnen worden geholpen. Op dit moment wordt er gewerkt aan de versnelling van de uitvoering van de verbeteraanpak passend onderwijs. Hierover wordt de Tweede Kamer voor het debat passend onderwijs in maart 2023 geïnformeerd.

100

Waarom wordt het aantal internationale studenten in het wetenschappelijk onderwijs lager geraamd dan de voorgaande ramingen, terwijl de afgelopen jaren een opwaartse trend heeft plaatsgevonden?

De Referentieraming OCW 2022 die op 18 mei 2022 is gepubliceerd, laat zien dat voor het wetenschappelijk onderwijs (wo) de ramingen van zowel EER- en niet-EER-studenten naar boven zijn bijgesteld ten opzichte van de Referentieraming 2021. In 2021 zijn 58.700 EER-studenten geteld, 2.700 (4,7%) meer dan vorig jaar geraamd. Ook bij de niet-EER-studenten is onderraming te zien. Dat komt voor een groot deel doordat studenten uit het Verenigd Koninkrijk vanaf de huidige raming vanwege de Brexit als niet EER-studenten worden geteld. De 2021 telling van het aantal niet-EER-studenten is 23.300, 2.400 (11,7%) meer dan vorig jaar geraamd. In beide ramingen is er sprake van een opwaartse trend van internationale studenten de komende jaren.

De verwachting is dat het aantal EER-studenten zal groeien naar 83.500 in 2028. Daarnaast wordt verwacht dat het aantal niet-EER studenten groeit naar 34.400 in 2028.

Het vorenstaande leidt derhalve niet tot een meevaller op de OCW-begroting zoals ten onrechte vermeld in de ontwerpbegroting 2023. Dat voor het wetenschappelijk onderwijs in zijn geheel toch sprake is van een meevaller voor de studentenontwikkeling wordt veroorzaakt doordat het aantal nationale studenten in de referentieraming OCW 2022 lager is dan vorig jaar geraamd. Ook op het totaal aantal studenten is sprake van een opwaartse trend in de komende jaren.

101

Is in de ramingen van het aantal internationale studenten uitgegaan van de in te voeren instrumenten voor het beperken van instroom, zoals verwoord in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap van 14 juli 2022?

Nee, die zijn nog niet meegenomen. De Referentieraming is al in mei gepubliceerd. Bovendien worden alleen de gevolgen van beleidswijzigingen meegenomen als die gevolgen al doorgerekend zijn, indien mogelijk door een onafhankelijke partij. Bij het bestuursakkoord is wel een aantal indicatoren opgenomen, om de voortgang op de afspraken jaarlijks te monitoren. Zo wordt jaarlijks door UNL gerapporteerd over de onderwijstaal van de opleidingen en trajecten; de aantallen en groeicijfers internationale studenten (EER/niet-EER) en -via Nuffic- de ontwikkelingen op de blijfkans van internationaal afgestudeerden.

102

Kunt u nader toelichten hoe de extensivering van het programma racisme en discriminatie eruit komt te zien? Op welke onderdelen van het programma wordt bezuinigd en hoe vertaalt dat naar de ambities?

Er is geen sprake van een bezuiniging op het OCW programma tegen discriminatie en racisme. Het programma heeft voor de periode 2022 tot en met 2026 een centraal budget van € 12,4 miljoen. Dit budget is opgebouwd uit middelen die overgeheveld zijn van de artikelen 1, 3, 4, 6, 8, 14 en 16 (daarom wordt er gesproken van «geëxtensiveerd»). De ambities van het programma zijn op woensdag 12 oktober jl. met de Tweede Kamer gedeeld in de OCW agenda tegen discriminatie en racisme.

103

Hoe verklaart u het verschil tussen het bedrag genoemd in de tabel van de Budgettaire bijlage coalitieakkoord 2021–2025, (p. 9) waarin voor 700 miljoen euro structureel wordt geïnvesteerd voor vervolgopleidingen

en onderzoek, waarbij in het coalitieakkoord voor het jaar 2022 een

investering van 400 miljoen euro staat, en het bedrag in de Onderwijs, Cultuur en Wetenschap-begroting, dat slechts 250 miljoen euro in het jaar 2022 vermeldt?

Op pagina 174 is in de verdiepingsbijlage opgenomen dat het verschil bestaat uit inzet van 41,9 miljoen ter dekking van de taakstelling NPO uit het coalitieakkoord en 109,4 miljoen via een kasschuif is geschoven naar een later begrotingsjaar.

104

Wat betekent de «resterende problematiek uit de voorjaarsnota 2019»?

In het voorjaar van 2019 was er grote problematiek op de OCW begroting, onder meer als gevolg van tegenvallende ramingen. Daar bovenop kwamen noodzakelijke investeringen in onderhoud en vervanging van de ICT van DUO. Om deze twee problemen te dekken is in 2019 alle niet wettelijk verplichte loon- en prijsbijstelling op onderwijs, wetenschap en de apparaatskosten ingezet. De problematiek kon daarmee binnen de begrotingshorizon helemaal en daarbuiten grotendeels worden opgelost. Het restende deel vanaf 2026 is nu ook gedekt.

105

Hoeveel studenten hebben, naar verwachting, recht op de verhoging van 165 euro per maand op de basisbeurs? Hoeveel uitwonende studenten hebben geen recht op deze verhoging?

Naar verwachting hebben 36.700 mbo studenten recht op de verhoging van de basisbeurs. Volgens de landelijke monitor studentenhuisvesting zijn 104.300 mbo studenten uitwonend (peildatum 31 december ’21). Naar verwachting hebben 67.600 uitwonende mbo-studenten geen recht op de verhoging. Het gaat voornamelijk om bbl-studenten (die geen recht hebben op studiefinanciering), minderjarige bol-studenten (die alleen een studentenreisproduct krijgen) en bol-studenten die al uit hun recht op basisbeurs zijn gelopen.

Naar verwachting hebben 230.000 ho-studenten recht op de verhoging van de basisbeurs. Volgens de landelijke monitor studentenhuisvesting zijn 409.200 ho-studenten uitwonend (peildatum 31 december »21). Naar verwachting hebben 179.200 uitwonende ho-studenten geen recht op de verhoging. Het gaat daarbij voornamelijk om internationale studenten en ho-studenten die al uit hun recht op basisbeurs zijn gelopen.

106

Kunt u onderbouwen waarom de basisbeurs voor uitwonende studenten met 165 euro per maand wordt verhoogd? Op welke berekening is de verhoging gebaseerd?

De basisbeurs voor uitwonende studenten gaat in het collegejaar 23/24 met 164,30 euro omhoog als onderdeel van het koopkrachtpakket van dit kabinet. De oorsprong van dit bedrag ligt in het besloten budget van 500 miljoen euro dat in de Miljoenennota voor deze groep voor het collegejaar 23/24 is gereserveerd: door dit te verdelen over alle rechthebbenden kom je op ongeveer 165 euro uit. De technische verwerking van de maatregel wordt ter hand genomen in het wetsvoorstel voor de herinvoering van de basisbeurs, dat het kabinet dit najaar aan uw Kamer aanbiedt. Voor de verdeling van het geld over de verschillende groepen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 50.

107

Als er een meevaller is van 83 miljoen euro door het niet gebruik van zelftesten, hoe worden deze middelen besteed?

De middelen voor zelftesten in het onderwijs zijn in 2022 met € 83,0 miljoen verlaagd, omdat deze middelen niet tot besteding zijn gekomen. Deze middelen zijn conform de gebruikelijke systematiek bij corona-uitgaven teruggeboekt naar het Ministerie van Financiën.

108

Hoeveel geld wordt er uitgegeven aan het verbeteren van studentenwelzijn op het mbo en hoeveel geld is dat ongeveer per student?

Zie het antwoord op vraag 81.

109

Kunt u een laatste stand van zaken geven omtrent de curriculumherziening lezen, schrijven en rekenen, inclusief het aanpassen van de referentieniveaus?

De commissies die bezig zijn met de herziening van het curriculum Nederlands en rekenen/wiskunde (zoals vastgelegd in de kerndoelen, examenprogramma’s en het referentiekader) lopen op schema. Dat betekent dat er al diverse bijeenkomsten hebben plaatsgevonden over de richting die het curriculum op moet voor deze vakken. De denkrichtingen die dit heeft opgeleverd worden momenteel voorgelegd aan de vakspecifieke advieskringen. Daarna wordt een start gemaakt met het uitwerken van de eerste sets kerndoelen en eindtermen. In januari 2023 ontvangt uw Kamer, conform toezegging, een uitgebreider verslag van de voortgang van de kerndoelen Nederlandse taal en rekenen/wiskunde.

110

Hoe definieert de Minister sociale veiligheid in het hoger onderwijs?

Sociale veiligheid in het hoger onderwijs betreft de bescherming van studenten en medewerkers van universiteiten en hogescholen, tegen machtsmisbruik, grensoverschrijdend gedrag, uitsluiting, discriminatie, intimidatie, pesten en andere vormen van onacceptabel gedrag.

111

Hoeveel procent van de lumpsum geven instellingen uit aan projecten op het gebied van studentenwelzijn? Kunt u dit uitsplitsen naar verschillende sectoren en zo mogelijk naar instellingen?

Hoeveel procent van de totale lumpsum per instelling naar projecten gaat rondom het welzijn van studenten is niet bekend. Dit verschilt per instelling, waarbij onderwijsinstellingen zelf bepalen waar de middelen (per sector of per instelling) het hardst nodig zijn. Uit de voortgangsrapportage van NPO blijkt wel dat ongeveer de helft van de NPO-middelen wordt besteed aan extra begeleiding van studenten en het vergroten van een «sense of belonging». Hier gaat het om maatregelen die bijdragen aan goed mentaal welzijn van studenten in het hoger onderwijs, zoals werken aan binding van studenten met de studie/onderwijsinstelling, goede opvang en begeleiding bij instroom en daarna, kennis en kunde op dit gebied ontwikkelen bij professionals in het hoger onderwijs. Daarnaast worden er middelen besteed aan een goede landing van studenten (bij nieuwe studenten) en de mogelijkheid van extra toetsmomenten. Dit draagt allemaal bij aan een beter welzijn en de vermindering van stress.

In het bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap, dat vlak voor de zomer 2022 is gesloten, is afgesproken dat we voor het opzetten en uitvoeren van de integrale aanpak studentenwelzijn middelen vrijmaakt (€ 1 miljoen in 2022 en daarna € 15 miljoen jaarlijks). In 2025 wordt de aanpak geëvalueerd en worden de middelen structureel wanneer onderwijsinstellingen voldoende voortgang laten zien bij de implementatie van de integrale aanpak. Het uitgangspunt is om deze middelen structureel van aard te laten worden.

112

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de verbeteraanpak passend onderwijs?

Op dit moment wordt er gewerkt aan de diverse maatregelen van de verbeteraanpak passend onderwijs. Zo werken we op dit moment aan een wetsvoorstel «verzuim» en een wetsvoorstel «versterken positie ouders en leerlingen». De uitwerking van alle maatregelen gebeurt in samenwerking met de partners in het onderwijsveld. In het eerste kwartaal van 2023 wordt de Kamer opnieuw geïnformeerd over de stand van zaken van de verbeteraanpak met de voortgangsrapportage passend onderwijs.

113

Wat zijn de redenen dat leerlingen drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod?

Er is geen landelijk overzicht van de redenen, dus daarover kunnen wij u niet inlichten. Wel weten we dat ieder kind dat niet naar school gaat, een eigen verhaal heeft. Zo zijn er kinderen die niet meer naar school gaan omdat ze bijvoorbeeld gepest worden, of omdat zij op school te veel prikkels ervaren. Ook zijn er kinderen die hoogbegaafd zijn of een licht verstandelijke beperking hebben. En er zijn kinderen met een lichamelijke beperking, of psychische problemen. Er zijn veel en diverse redenen waarom kinderen niet naar school gaan. Al deze verschillende verhalen maken dat het onderwerp weerbarstig is en niet simpel op te lossen. Met de verbeteraanpak passend onderwijs en de maatregelen gericht op een betere samenwerking tussen onderwijs en zorg, zetten we in op het creëren van passend onderwijs voor alle leerlingen.

Daarnaast zetten we in op een nieuwe en aangescherpte verzuimaanpak (Kamerstukken II, 2021–2022, 2 6695, nr. 138). Deze aanpak is gericht op het voorkomen en terugdringen van schooluitval. Onderdeel van die verzuimaanpak is een wetsvoorstel dat ervoor gaat zorgen dat samenwerkingsverbanden verzuimgegevens mogen gaan inzien zodat zij nog beter kunnen werken aan het voorkomen van langdurige uitval. Hiermee krijgen zij ook beter zicht op de kinderen die niet naar school gaan binnen de eigen regio zodat zij hier samen met verschillende betrokken partijen werk van kunnen maken en die kinderen een passende plek kunnen bieden. Ook geeft dit de samenwerkingsverbanden meer mogelijkheden om – samen met de scholen maar ook met de gemeenten – te kijken naar de achterliggende redenen waarom deze kinderen zijn uitgevallen. In het kader van het project WEL in ontwikkeling kunnen samenwerkingsverbanden kinderen die niet naar school gaan direct helpen door hen te ondersteunen op die onderdelen die nodig zijn. Daarnaast wordt er per samenwerkingsverband een aantal casussen geanalyseerd om te bekijken hoe de situatie heeft geleid tot schooluitval om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst zoveel mogelijk wordt voorkomen.

114

Hoe zien de begeleidingsprogramma's voor startende leraren er in de praktijk uit?

Schoolbesturen kunnen zelf beslissen hoe zij begeleidingsprogramma’s vormgeven, afgestemd op de context van de school en de individuele begeleidingsbehoeftes van startende leraren. Uit recente rapportages blijkt dat vrijwel alle starters enige vorm van begeleiding krijgen (87% in het po; 90% in het vo; 83% in het mbo).

Startende leraren nemen deel aan een introductiebijeenkomst (32% in het po, 65% in het vo en 45% in het mbo) en worden zij ook vaak begeleid door een ervaren leraar en/of mentor/coach (44% in het po, 42% in het vo en 29% in het mbo). Ook bestaat de begeleiding voor beginnende leraren uit intervisiegroepen (28% in het po, 55% in het vo en 25% in het mbo). Bij een deel van de beginnende leraren worden lessen van hen bijgewoond en nabesproken met een ervaren docent of schoolleider (31% in het po, 46% in het vo en 18% in het mbo). Hierbij zijn vakinhoudelijke vaardigheden, het plannen van de werkzaamheden en vakdidactische vaardigheden onderwerpen van gesprek. In alle drie de sectoren wordt aandacht besteed aan het bieden van maatwerk aan zorgleerlingen en het afstemmen van de instructie op verschillen tussen leerlingen. In het po wordt daarnaast ook regelmatig aandacht besteed aan het systematisch analyseren en volgen van leerlingresultaten en het omgaan met ouders. In het vo en mbo gebeurt dat minder en wordt verhoudingsgewijs vaak aandacht besteed aan het effectief inzetten van digitale leermiddelen. De overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt is soms zwaar. Om de overgang soepel te laten verlopen is in de cao’s afgesproken dat startende leraren recht hebben op extra ruimte voor het voorbereiden van lessen. (Bron: Loopbaanmonitor 2021).

Om ervoor te zorgen dat de begeleiding van startende leraren goed aansluit op de opleiding is tevens de pilot «doorlopende begeleiding van startende leraren» van start gegaan in het po. Daarnaast loopt in het vo het project «Versterking Begeleiding Startende Leraren». Hierbij zijn publicaties, tools, handreikingen en trajecten ontwikkeld ter ondersteuning van scholen voor een goede begeleiding van starters.

115

Kunt u een overzicht geven van de verwachte in- en uitstroom van leraren in het po en per schoolvak in het vo? Wat is de omvang van het lerarentekort voor de komende jaren?

Allereerst de gegevens voor het po. Deze gegevens staan in het rapport De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po 2021–2031. Update 2022. In juni 2022 is dit aan de Kamer gezonden. Dit jaar verwachten wij u in december weer van een nieuwe versie te voorzien.

Het geschatte lerarentekort in het po volgens deze rapportage:

Voor het vo gelden de volgende in- en uitstroomcijfers die zijn opgenomen in «De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo. 2021–2031». In december 2021 is dit rapport aan de Kamer gezonden

Het geschatte lerarentekort in het vo volgens deze rapportage:

116

Hoe verklaart u dat, ondanks de invoering van het passend onderwijs, de leerlingaantallen in het (v)so21 de komende jaren zó zullen groeien?

De afgelopen jaren is er sprake geweest van een lichte stijging van het aantal leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs. De groei zien we nu nog vooral in het speciaal onderwijs (en veel minder in het voortgezet speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs), en is te verklaren door meer instroom op jonge leeftijd de afgelopen jaren, die ook groter was dan eerder verwacht. De ramingen voor de komende jaren zijn gebaseerd op deze ontwikkeling, en laten daarom een verdere verwachte stijging zien van het aantal leerlingen. Leerlingen die jong instromen blijven mogelijk langer in het so, waardoor er in het totaal meer leerlingen in het so zullen zijn. De groei van vso gaat hand in hand met de groei in het so, maar met een vertraging van een aantal jaren. Daarom is de groei van het aantal leerlingen in het vso pas over een aantal jaren zichtbaar. In het rapport van de Referentieraming wordt dit nader toegelicht. Op dit moment wordt onderzocht wat de mogelijke oorzaken zijn voor deze toename.

117

Wat is de verklaring voor de groei van het aantal leerlingen in het (v)so?

Zie antwoord vraag 116.

118

Hoeveel middelen, die in 2021 naar basisscholen zijn gegaan vanuit het NPO, zijn niet uitgegeven in 2021? Hoeveel daarvan is beland in de reservemiddelen van basisscholen?

Po-besturen hebben in 2021 ongeveer € 520,0 miljoen ontvangen voor het NP Onderwijs. Daarbij hebben we het advies gegeven om de middelen uit het NP Onderwijs die ze in 2021 kregen, maar niet besteedden, als «bestemmingsreserve NP Onderwijsmiddelen» op de jaarrekening 2021 zetten. De middelen kunnen niet worden teruggevorderd als ze niet (tijdig) worden uitgegeven of als ze worden uitgegeven aan andere doelen waarvoor bekostiging wordt verstrekt, omdat de middelen zijn meegegaan in de lumpsum als algemene uitkering zodat het geld destijds snel op de rekening van de scholen terecht kon komen. Hieruit volgt dat er geen harde verplichting kan worden opgelegd over de besteding van deze middelen.

Besturen in het po hebben minimaal € 178,0 miljoen aan geld uit het NP Onderwijs als bestemmingsreserves gereserveerd. Dat betekent dat deze middelen weliswaar in het eigen vermogen zitten, maar wel op korte termijn zullen worden uitgegeven. We hebben scholen eerder namelijk gevraagd de middelen binnen de looptijd van het NP Onderwijs te besteden, maar zoals hierboven vermeld kan er geen harde verplichting worden opgelegd. Het gaat om een minimaal bedrag omdat niet alle po besturen het niet bestede deel van de NP Onderwijsmiddelen als een specifieke bestemmingsreserve NP Onderwijsmiddelen hebben opgenomen in de jaarrekening 2021. Besturen kunnen op basis van de Richtlijnen van de Raad voor de jaarverslaggeving zelf de keuze maken om deze middelen al dan niet als bestemmingsreserve op te nemen.

Deze middelen blijven niet noodzakelijkerwijs «over» en komen naar verwachting binnen de looptijd van het NP Onderwijs tot besteding. Zoals benoemd, de middelen kunnen niet worden teruggevorderd als ze niet (tijdig) worden uitgegeven of aan andere doelen worden besteed.

119

Hoeveel middelen, die in 2021 naar middelbare scholen zijn gegaan vanuit het NPO, zijn niet uitgegeven in 2021? Hoeveel daarvan is beland in de reservemiddelen van scholen?

Vo-besturen hebben in 2021 ongeveer € 750,0 miljoen aan middelen gehad voor het NP Onderwijs. Daarbij hebben we het advies gegeven om de middelen uit het NP Onderwijs die ze in 2021 kregen, maar niet besteedden, als «bestemmingsreserve NP Onderwijsmiddelen» op de jaarrekening 2021 zetten. Besturen in het vo hebben minimaal € 354,0 miljoen aan geld uit het NP Onderwijs als bestemmingsreserves gereserveerd. Dat betekent dat deze middelen weliswaar in het eigen vermogen zitten, maar naar verwachting wel op korte termijn zullen worden uitgegeven. We hebben scholen eerder namelijk gevraagd de middelen binnen de looptijd van het NP Onderwijs te besteden. Het gaat om een minimaal bedrag omdat niet alle vo besturen het niet bestede deel van de NP onderwijsmiddelen als een specifieke bestemmingsreserve NP Onderwijsmiddelen hebben opgenomen in de jaarrekening 2021. Besturen kunnen op basis van de Richtlijnen van de Raad voor de jaarverslaggeving zelf de keuze maken om deze middelen al dan niet als bestemmingsreserve op te nemen.

In het voortgezet onderwijs kregen schoolbesturen alle middelen (op een klein deel na) in november 2021 voor het gehele schooljaar 2021–2022. Het is dan ook logisch dat een groot deel van deze middelen niet tot een uitgave in 2021 hebben geleid en als bestemmingsreserve zijn opgenomen. Deze middelen blijven niet noodzakelijkerwijs «over» en komen naar verwachting binnen de looptijd van het NP Onderwijs tot besteding. De middelen kunnen niet worden teruggevorderd als ze niet (tijdig) worden uitgegeven of als ze worden uitgegeven aan andere doelen waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

120

Hoeveel middelen, die in 2022 naar basisscholen zijn gegaan vanuit het NPO, zijn niet uitgegeven in 2022? Hoeveel daarvan is beland in de reservemiddelen van basisscholen?

Het jaarverslag over 2022 wordt uiterlijk 1 juli 2023 door schoolbesturen aangeleverd. In de periode daarna kan een uitspraak worden gedaan over de uitgaven en de stand van de reserves per einde van 2022. Schoolbesturen kunnen de middelen uit het NP Onderwijs ook in latere jaren inzetten. Het NP Onderwijs loopt tot en met het einde van het schooljaar 2024/2025.

121

Hoeveel middelen, die in 2022 naar middelbare scholen zijn gegaan vanuit het NPO, zijn niet uitgegeven in 2022? Hoeveel daarvan is beland in de reservemiddelen van middelbare scholen?

Het jaarverslag over 2022 wordt uiterlijk 1 juli 2023 door schoolbesturen aangeleverd. In de periode daarna kan een uitspraak worden gedaan over de uitgaven en de stand van de reserves per einde van 2022. Schoolbesturen kunnen de middelen uit het NP Onderwijs ook in latere jaren inzetten. Het NP Onderwijs loopt tot en met het einde van het schooljaar 2024/2025.

122

Hoeveel procent van de middelen, die in 2021 naar het vo zijn gegaan vanuit het NPO, is door scholen uitgegeven aan externe partijen? Om hoeveel euro gaat het? Naar welke partijen is dat gegaan?

Het is niet exact bekend hoeveel middelen er aan externe partijen zijn uitgegeven in het voortgezet onderwijs. Uit de tweede voortgangsrapportage is wel bekend dat van ongeveer 87% van de scholen in het voortgezet onderwijs de schoolleider aangeeft dat er gebruik is gemaakt van externe partijen. Dit gaat in 76% van de gevallen om minder dan een kwart van de middelen. In onderstaande tabel is aangegeven welk aandeel van de middelen door scholen uit het voortgezet onderwijs, die gebruik hebben gemaakt van externe partijen, daaraan is uitgegeven.

<25% 76%
25 – 50% 17%
50 – 75% 5%
>75% 2%

Het gaat om partijen die personeel trainen, het schoolteam ondersteunen of (extra) lessen aan leerlingen geven. In het voortgezet onderwijs worden externe partijen ook relatief vaak ingeschakeld voor huiswerkbegeleiding of voor interventies gericht op het welbevinden van leerlingen. Dit is niet per definitie een commerciële partij. Er wordt veel samengewerkt met andere maatschappelijke partners, zoals bibliotheken of met partijen voor sport en cultuur.

Scholen zijn over het algemeen positief over de inzet van externe partijen. In het voorgezet onderwijs is 70% van de schoolleiders (zeer) positief. Ze waarderen de expertise van externen, hun betrokkenheid bij de leerlingen en de prettige onderlinge samenwerking.

In november volgt er een derde voortgangsrapportage waarin nieuwe gegevens bekend worden over de besteding van middelen aan externe partijen.

123

Hoeveel procent van de middelen, die in 2021 naar basisscholen zijn gegaan vanuit het NPO, is door scholen uitgegeven aan externe partijen? Om hoeveel euro gaat het? Naar welke partijen is dat gegaan?

Het is niet exact bekend hoeveel middelen er aan externe partijen zijn uitgegeven in het basisonderwijs. Uit de tweede voortgangsrapportage is wel bekend dat van ongeveer 80% van de scholen in het basisonderwijs de schoolleider aangeeft dat er gebruik is gemaakt van externe partijen. Dit gaat in 69% van de gevallen om minder dan een kwart van de middelen. In onderstaande tabel is aangegeven welk aandeel van de middelen door scholen uit het basisonderwijs, die gebruik hebben gemaakt van externe partijen, daaraan is uitgegeven.

<25% 69%
25 – 50% 18%
50 – 75% 9%
>75% 3%

Het gaat om partijen die personeel trainen, het schoolteam ondersteunen of (extra) lessen aan leerlingen geven. Het gaat niet per definitie om commerciële partijen. Er wordt veel samengewerkt met andere maatschappelijke partners, zoals kinderopvang en bibliotheken of met partijen voor sport en cultuur. In het po werkt 9% van de scholen samen met de kinderopvang of bso.

Scholen zijn over het algemeen positief over de inzet van externe partijen. In het basisonderwijs is 84% van de schoolleiders (zeer) positief. Ze waarderen de expertise van externen, hun betrokkenheid bij de leerlingen en de prettige onderlinge samenwerking.

In november volgt er een derde voortgangsrapportage waarin nieuwe gegevens bekend worden over de besteding van middelen aan externe partijen.

124

Hoeveel procent van de middelen, die in 2022 naar het vo zijn gegaan vanuit het NPO, is door scholen uitgegeven aan externe partijen? Om hoeveel euro gaat het? Naar welke partijen is dat gegaan?

Aangezien 2022 een lopend jaar is zijn de exacte gegevens nog niet bekend.

125

Hoeveel procent van de middelen, die in 2022 naar basisscholen zijn gegaan vanuit het NPO, is door scholen uitgegeven aan externe partijen? Om hoeveel euro gaat het? Naar welke partijen is dat gegaan?

Aangezien 2022 een lopend jaar is zijn de exacte gegevens nog niet bekend.

126

Hoeveel extra docenten zijn aangenomen in het basisonderwijs op basis van middelen op uit het NPO? Hoeveel extra docenten zijn aangenomen in het middelbaar onderwijs op basis van middelen uit het NPO?

Het is niet exact bekend hoeveel extra onderwijspersoneel er is aangenomen door geld uit het NP Onderwijs. Het is wel mogelijk een indicatie te geven. In het po nam de werkgelegenheid tussen oktober 2020 en oktober 2021 met 4,5 duizend fte toe. Dat is meer dan in voorgaande jaren, en hangt waarschijnlijk samen met de inzet van extra personeel door het NP Onderwijs. We zien in het po vooral een toename van het onderwijsondersteunend personeel zoals onderwijsassistenten (3,7 duizend fte). In het vo groeide het personeel tussen oktober 2020 en oktober 2021 met 2,5 duizend fte. Ook dat is meer dan in voorgaande jaren. In het vo steeg het onderwijsgevend personeel met 1,4 duizend fte, terwijl het onderwijsondersteunend personeel met 1,1 duizend fte toenam.

127

Kunt u in een overzicht uiteenzetten hoeveel procent van het budget per onderwijstype niet naar onderwijs gaat, maar naar coördinatiekosten en het betalen van bestuurslagen?

De jaarverslaggeving bevat geen verantwoording op het niveau van coördinatiekosten of op het niveau van bestuurslagen. Bovendien verschilt de wijze waarop besturen hiermee omgaan, ook in de wijze waarop besturen dit in de administratie verwerken. Het is daardoor niet mogelijk per onderwijstype uiteen te zetten welk percentage van het budget daaraan wordt besteed.

128

Wat is de verklaring voor de grote stijging van het budget dat benodigd is voor «Opdrachten» in 2022 en 2023?

De grote stijging van het budget dat benodigd is voor «opdrachten» in 2022 en 2023 wordt veroorzaakt door de bij voorjaarnota toegevoegde budgetten in het kader van het Coalitieakkoord voor kansengelijkheid, leraren en versterken onderwijskwaliteit van respectievelijk € 12,9 miljoen en € 9,5 miljoen. Voor ventilatie is in 2022 een budget toegevoegd van € 2,7 miljoen, voor sneltesten in 2022 en 2023 € 10 miljoen en voor het Nationaal Programma Onderwijs bedragen de budgetten voor 2022 en 2023 respectievelijk € 6,4 miljoen en € 18 miljoen.

129

In hoeverre is ruimte voor groei van schoolbudgetten in het po en vo, indien meer leerlingen in verband met beperkingen extra ondersteuning nodig hebben? Is dit een «open einde bekostiging»? Zo nee, voor welk deel hiervan heeft de bekostiging een plafond?

Alle scholen ontvangen vanuit het Rijk basisbekostiging. Als het aantal leerlingen op een school toeneemt, neemt de bekostiging vanuit het Rijk ook toe. Naast deze basisbekostiging betaalt het Rijk ondersteuningsbekostiging aan samenwerkingsverbanden. Dit budget staat in principe vast en verandert dus niet als er meer of minder leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte zijn. Deze ondersteuningsbekostiging verdeelt het samenwerkingsverband vervolgens over de scholen. Voor leerlingen in het sbo, pro, (een deel van het) lwoo en (v)so gelden vaste bedragen die het samenwerkingsverband overmaakt naar de school waar de leerling zit. De ontvangen ondersteuningsbekostiging is dus afhankelijk van het aantal leerlingen. Voor de overige scholen gelden er geen vaste bedragen, maar is de ontvangen bekostiging afhankelijk van de afspraken en keuzes die binnen een samenwerkingsverband worden gemaakt.

130

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de overgang van vso naar gvo?

In het kader van het dichten van de loonkloof tussen po en vo zijn ook de salarissen van het personeel in het vso verhoogd. Hiermee zijn die nu gelijkgeschakeld aan die in het vo. Op dit moment wordt in het kader van de werkagenda onderwijs een verkenning uitgevoerd naar andere aspecten op het gebied van personeel waar het onderbrengen van het gvo onder het vo ook gevolgen voor zou kunnen hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aantal lesgebonden uren die leraren in het vso geven en om de bevoegdheden, waarbij ook rekening gehouden moet worden met de verschillen tussen de uitstroomprofielen. Verder is het dichter bij elkaar brengen van regulier en speciaal (zowel primair als voortgezet) onderwijs deel van het traject richting inclusiever onderwijs. Daarbij wordt onder andere gekeken naar welke leerlingen ook in de toekomst nog moeten worden bediend door het gespecialiseerd onderwijs, hoe de kennis uit het gespecialiseerd onderwijs beter benut kan worden om meer leerlingen een plek in het reguliere onderwijs te bieden en wat hiervan de gevolgen zijn voor ook het vso.

131

Hoeveel extra docenten heeft de aanvullende bekostiging in 2021 opgeleverd in de G5?

Hoeveel extra leraren de convenanten en de aanvullende middelen opleveren is niet bekend. Uit de eerste zelfevaluatie van de G5, van oktober 2021, blijkt dat de convenanten en de aanvullende bekostiging bijdragen aan de aanpak van de tekorten. Schoolbesturen gaan steeds meer samen zij-instromers en onderwijsassistenten werven, opleiden en begeleiden. Ook werken de schoolbesturen samen om personeel in de G5 te behouden.

In december is de tussenrapportage over de uitvoering van de convenanten beschikbaar en informeren wij uw Kamer daarover.

132

Hoeveel extra docenten heeft de aanvullende bekostiging in 2022 opgeleverd in de G5?

Doordat 2022 nog loopt is er nog geen indicatie te geven.

133

Krijgen steden buiten de G5 ook extra middelen voor de aanpak van het lerarentekort?

Voor regio’s buiten de G5 is er de subsidieregeling Regionale Aanpak Personeelstekorten. Daarnaast bestaan er de landelijk subsidieregelingen voor zij-instroom in beroep en voor onderwijsassistenten naar opleiding tot leraar. Ook is onlangs in het Onderwijsakkoord besloten dat de arbeidsmarkttoelage structureel wordt ingevoerd. Scholen met een groter risico op onderwijsachterstanden, uit het hele land, ontvangen extra bekostiging om het personeel op deze scholen extra te belonen. Over onze inzet ten aanzien van het lerarentekort hebben wij uw kamer bij brief van 1 juli jl. geïnformeerd. Op 21 oktober is een brief met een update van de lerarenstrategie van voor de zomer naar de Kamer gestuurd.

134

Drukt de aanvullende bekostiging voor de aanpak van het lerarentekort in de G5 op de bekostiging voor de aanpak van het lerarentekort buiten de G5?

In totaal is € 30,0 miljoen voor de periode 2020 tot en met 2023 beschikbaar gesteld voor de aanpak van de tekorten in de G5. Dit bestaat uit € 21,0 miljoen voor de uitvoering van de convenanten en € 9,0 miljoen voor de verbetering van de opleiding en begeleiding van zij-instroom in de G5. Dit drukt niet op de bekostiging van de aanpak van de tekorten buiten de G5.

135

Wat wordt precies verwacht van scholen die een aanvullende bekostiging van 14 miljoen euro krijgen voor het ontwikkelen van aanbod voor hoogbegaafde leerlingen?

Deze middelen zijn bedoeld om samenwerkingsverbanden passend onderwijs en scholen te stimuleren om hoogbegaafde leerlingen, die niet altijd kunnen profiteren van het bestaande onderwijsaanbod, extra ondersteuning te geven. Er wordt verwacht dat samenwerkingsverbanden met de scholen nieuwe activiteiten aanbieden, meer expertise aantrekken of ontwikkelen en bestaande arrangementen of voorzieningen uitbouwen. Daarbij is het van belang dat kennis over dit onderwerp wordt vergroot en beter wordt verspreid, waardoor het aanbod voor de leerlingen wordt uitgebreid en uitval wordt voorkomen. Het is essentieel dat de samenwerking tussen de scholen en de samenwerkingsverbanden in de regio wordt versterkt op dit gebied. Er wordt verwacht dat deze middelen bijdragen aan het inrichten van een dekkend en passend aanbod, ook voor alle hoogbegaafde leerlingen.

136

Welke regelingen zijn er in het po voor hoogbegaafde leerlingen?

Als lid van een samenwerkingsverband kan een school gebruik maken van de subsidieregeling voor begaafde leerlingen. Deze regeling is bedoeld om hoogbegaafde leerlingen extra ondersteuning te bieden.

137

Welke taken voert DUO22 uit voor het po?

DUO voert een heel divers pakket aan taken uit in het onderwijssysteem. DUO heeft de taken onderverdeeld in hoofdproducten. Binnen de volgende hoofdproducten voert DUO taken uit die betrekking hebben op het PO.

Bekostiging: DUO bekostigt de scholen. Jaarlijks wordt de bekostiging uitgekeerd aan de besturen van de onderwijsinstellingen en samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs voor Primair Onderwijs. DUO registreert de initiatieven bij «meer ruimte voor nieuwe scholen» en het draagvlak daarvoor door middel van de ouderverklaringen.

Registers: De basis voor de bekostiging van instellingen wordt gevormd door de aantallen leerlingen, de kenmerken van die leerlingen, gecombineerd met een prijs per leerling. De verzameling van deze gegevens vindt plaats in de registratie instellingen en opleidingen (RIO) en het register onderwijsdeelnemers (ROD).

Examens: DUO is opdrachtnemer voor de inschrijfprocedure van de Centrale Eindtoets, het verwerken van de gegevens en de afname van de digitale adaptieve Centrale Eindtoets en de logistiek rondom de verzending van de Centrale Eindtoets op papier.

Informatieproducten: DUO beschikt over een grote hoeveelheid data over leerlingen, instellingen, het onderwijsaanbod en onderwijsresultaten en verrijkt deze gegevens tot informatieproducten. Deze worden gebruikt voor beleidsvorming.

138

Is de bijdrage aan DUO gezien Artikel 1 alleen gebaseerd op de taken die DUO uitvoert voor het po?

Ja, de bijdrage vanuit beleidsartikel 1 aan DUO is alleen gebaseerd op taken die DUO uitvoert voor beleidsartikel 1 (PO).

139

Hoe gaat de drie miljoen euro verdeeld worden over de 101 scholen die aardbeving en toekomstbestendig gemaakt moeten worden?

Zie voor meer achtergrondinformatie de toelichting in de Voorjaarsnota 2021. De volgende tabel met de verdeling over de gemeenten, waarin de 101 scholen staan, staat ook in die toelichting:

Specifieke uitkering scholenprogramma (bedragen in euro’s)

Het Hogeland 417.520
Groningen 134.834
Midden-Groningen 896.924
Eemsdelta 1.550.722
Totaal 3.000.000

140

Zijn de bedragen die de individuele scholen tot en met 2034 ontvangen, toereikend om aardbeving en toekomstbestendig te maken?

De bedragen die de gemeenten in Groningen van OCW ontvangen, vormen een bijdrage aan de totale financiering van het aardbevingsbestendig en toekomstbestendig maken van de scholen. Dit is aanvullend op andere verstrekte budgetten van het Rijk, de NAM en de gemeenten. Een totaal van ca. € 400 miljoen is beschikbaar gesteld.

141

Kunt u aangeven waarom middelen door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ter beschikking worden gesteld vanuit artikel 14 (Cultuur) aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om cultuuronderwijs op en rond scholen te versterken? Kunt u aangeven hoe wordt geborgd dat deze middelen daadwerkelijk aan cultuur worden besteed?

De huidige Brede Regeling Combinatiefuncties (BRC) verving per 1 januari 2019 de eraan voorafgaande Brede Impuls Combinatiefuncties. De BRC is een gezamenlijke regeling van VWS en OCW waarin gemeenten met cofinanciering van het Rijk combinatiefunctionarissen inzetten die sport of cultuur combineren met ten minste één andere sector, zoals onderwijs of zorg. Vanuit OCW is voor 2023 t/m 2026 circa € 13,8 miljoen per jaar overgeboekt; € 12,7 miljoen vanuit art. 1 (primair onderwijs) en € 1,1 miljoen vanuit art. 14 (cultuur). Het doel is om onder meer sport-, beweeg- en cultuuronderwijs op en rond scholen te versterken. In de praktijk blijkt dat de regeling voor het gemeentelijk cultuurbeleid van grote waarde is. Zo heeft 80% van de Nederlandse gemeenten (ook) een cultuurcoach en worden o.a. in het onderwijs veelvuldig functionarissen ingezet op het gebied van kunst en cultuur, zo blijkt uit de Monitor Brede Regeling Combinatiefuncties 2021 van het Mulier Instituut.

De Brede Regeling Combinatiefunctionarissen wordt doorgezet, maar wordt tevens herzien vanaf 2023: de decentralisatie uitkering (DU) wordt nu onderdeel van een gebundelde specifieke uitkering (SPUK). Zo kunnen we meer samenhang faciliteren tussen de verschillende onderdelen in het gezondheidsbeleid, sport, cultuurbeleid en de sociale basis (een integrale aanpak). Via deze brede SPUK kunnen we, beter dan bij een DU, randvoorwaarden, relevante bestedingseisen en verantwoordingseisen aan gemeenten stellen.

142

Wat zijn de redenen dat leerlingen drie of meer maanden thuis zitten zonder passend onderwijsaanbod?

Zie antwoord op vraag 113.

143

Is het aantal lessen dat werd gegeven door bevoegde en benoembare leraren in 2021 inmiddels bekend?

Nee, dat is nog niet bekend. De nieuwe gegevens worden in het voorjaar van 2023 verwacht.

De gegevens over 2020 zijn te vinden in de trendrapportage arbeidsmarkt voor leraren 2021(bijlage bij Kamerstuk 27 923, nr. 443). Van de personen, die zijn aangesteld als leraar in het po was in 2020 1,7% van de leraren onbevoegd. Niet meegenomen in dit percentage zijn onbevoegde personeelsleden in een andere functie, zoals onderwijsassistenten, die ingezet worden voor de klas om tekorten op te vangen (zogenoemde verborgen tekorten). Uit het onderzoek naar de actuele tekorten in het po in oktober 2021, weten we dat van de 5,9% verborgen tekorten 19% wordt ingevuld door onbevoegd personeel, zoals bijvoorbeeld onderwijsassistenten[1] 23.

In het vo was in 2020 3,7% van de lessen onbevoegd gegeven. In het vo gaan we uit van onbevoegd gegeven lessen en niet van onbevoegde docenten. In het vo geldt namelijk voor het overgrote merendeel van de onbevoegd gegeven lessen dat deze worden gegeven door personen die wel een lesbevoegdheid hebben of daarvoor in opleiding zijn, maar niet voor het juiste vak. In het vmbo is het percentage onbevoegd gegeven lessen 5,5%, op de havo 2,5% en o het vwo 1,8%.

144

Hoe zien de begeleidingsprogramma's voor startende leraren er in de praktijk uit?

Zie antwoord op vraag 114.

145

Hoe verklaart u dat in 2021 minder dan in 2019 leerlingen eindexamen deden in vakken op een hoger niveau?

Uit onderzoek (VO-diploma met vakken van verschillend niveau) blijkt dat het kunnen volgen en afsluiten van vakken op een hoger niveau een positief effect heeft op de motivatie en het gevoel van eigenwaarde van leerlingen. Als gekeken wordt naar het percentage leerlingen dat gebruik maakt van deze mogelijkheid, is een stijging van het percentage zichtbaar vanaf 2015. Schooljaar 2020–2021 was een schooljaar waarin COVID-19 zorgde voor schoolsluitingen, lesuitval en onzekerheid in het onderwijs. Dit kan een verklaring zijn voor het iets lagere percentage leerlingen dat eindexamen deed in een vak op een hoger niveau. Het percentage is in het afgelopen schooljaar (2021–2022) toegenomen naar 1,90%. Zo hoog was het aandeel leerlingen dat eindexamen deed in vakken op een hoger niveau nog nooit.

146

Wat doet u om het aantal leerlingen dat eindexamen in vakken doet op een hoger niveau omhoog te krijgen?

Sinds een aantal jaar krijgen leerlingen een vermelding op hun diploma wanneer zij één of meerdere vakken op een hoger niveau hebben gevolgd. Daarmee wordt deze vorm van maatwerk zichtbaarder. Ondertussen lopen er gesprekken met het vervolgonderwijs over hoe we deze extra inspanningen nog meer kunnen erkennen. Dit kan bijdragen aan de motivatie van leerlingen om in één of meer vakken eindexamen op een hoger niveau te doen. In het coalitieakkoord is afgesproken dat er meer ruimte wordt gegeven aan een maatwerkdiploma. Deze maatregel wordt nog uitgewerkt. De komende maanden wordt onderzocht hoe het maatwerkdiploma past binnen een bredere visie op het beroepsonderwijs en het stelsel. De Tweede Kamer wordt hier op een later moment over informeren.

147

Welke regelingen zijn er in het vo voor hoogbegaafde leerlingen?

In het vo kunnen samenwerkingsverbanden sinds 2019 gebruik maken van de subsidieregeling voor begaafde leerlingen. Met deze subsidieregeling worden samenwerkingsverbanden gestimuleerd om hoogbegaafde leerlingen extra ondersteuning te bieden, omdat zij niet altijd genoeg profiteren van het bestaande onderwijsaanbod.

Deze ondersteuning kan bestaan uit nieuwe activiteiten, het aantrekken of ontwikkelen van meer expertise, maar ook uit het uitbouwen van bestaande arrangementen of voorzieningen. Daarbij is het belangrijk dat de kennis over begaafdheid wordt vergroot en beter wordt verspreid, en dat het aanbod voor deze leerlingen wordt uitgebreid. Het is ook belangrijk dat de samenwerking tussen samenwerkingsverbanden en scholen in het primair en voortgezet onderwijs en overige belangenpartijen in de regio wordt versterkt. Momenteel maken 141 van de 151 samenwerkingsverbanden gebruik van deze regeling.

148

Hoeveel thuiszitters zijn er momenteel? Kunt u een overzicht geven van het aantal thuiszitters van de afgelopen vijf jaar?

In schooljaar 2020–2021 stonden in totaal 5.491 kwalificatie- en leerplichtige kinderen en jongeren (leeftijd tussen de 5 en 18 jaar) op enig moment niet-ingeschreven bij een onderwijsinstelling (absoluut verzuim totaal), waarvan 2.212 langer dan drie maanden. Ook gingen in dat schooljaar 3.328 kinderen en jongeren langer dan vier weken aaneengesloten niet naar school (langdurig relatief verzuim totaal), waarvan 2.180 langer dan drie maanden. In onderstaande tabel vindt u het overzicht van verzuimcijfers vanaf het schooljaar 2016–2017. Meer duiding bij deze tabel vindt u in de jaarlijkse verzuimbrief. De aantallen van het schooljaar 2021–2022 zijn nog niet bekend, deze worden bekend gemaakt bij de leerplichttelling welke in 2023 uitkomt.

2016–2017 4.565 1.700 4.116 2.514 5.736 967 3.149
2017–2018 4.515 1.972 4.174 2.507 5.576 1.050 3.124
2018–2019 4.958 2.078 3.917 2.712 6.022 1.089 2.828
2019–2020 5.570 2.451 3.385 2.470 6.361 1.085 2.300
2020–2021 5.491 2.212 3.328 2.180 7.083 928 2.400

149

Hoe verklaart u dat het aandeel havo24- en vwo25-leerlingen in de komende jaren in verhouding groter wordt?

De genoemde aantallen leerlingen in de tabel 27 op p.62 van de begroting zijn geraamde – dus geen feitelijke, maar verwachte – aantallen. Deze ramingen zijn onder meer gebaseerd op demografische ontwikkelingen en ervaringsgegevens over het aantal leerlingen dat een bepaalde schoolsoort bezoekt. De verwachting dat het aantal havo- en vwo-leerlingen de komende jaren iets stijgt, is gebaseerd op recente ontwikkeling in het onderwijsbeleid en de (onderwijs-)praktijk, zoals uitstel van selectie door onder meer het stimuleren van heterogene brugklassen, waardoor leerlingen langer de kans krijgen om naar een «hoger» niveau door te stromen.

150

Wat zijn de extra kosten voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap door afname van het gemiddelde aantal leerlingen per school de komende jaren?

De bekostiging van de middelbare scholen is grotendeels leerlingafhankelijk. Per saldo dalen de kosten daarom als het aantal leerlingen afneemt. Er zijn dus per saldo geen extra kosten voor OCW.

151

Klopt het dat de bekostiging van het praktijkonderwijs sinds 2016 een kunstmatige knip kent tussen lichte ondersteuning en de lump-sum, waarbij de lichte ondersteuning is ondergebracht bij de samenwerkingsverbanden in een gesloten financiering, maar deze nooit daadwerkelijk werd ingezet als een gesloten financiering? Kom dit omdat in het praktijkonderwijs die lichte ondersteuning, anders dan in het reguliere onderwijs waar dat budget voor lichte ondersteuning wordt ingezet voor een deel van de leerlingen dat extra ondersteuning nodig heeft, integraal onderdeel is van het praktijkonderwijs?

Op dit moment geldt voor de bekostiging van het praktijkonderwijs dat de basisbekostiging openeinde is en de ondersteuningsbekostiging onderdeel is van de lichte ondersteuning die gemaximeerd is per samenwerkingsverband. Dit is conform de systematiek van passend onderwijs, waarbij alle extra ondersteuning via de samenwerkingsverbanden verloopt en gemaximeerd is. Het samenwerkingsverband maakt de inschatting welke vorm voor ondersteuning het beste is voor de leerling. Voor praktijkonderwijs geldt dat de hoogte van het bedrag van ondersteuningskosten per leerling vaststaat, net als voor bijvoorbeeld het speciaal basisonderwijs in het primair onderwijs. Dus als het praktijkonderwijs de beste plek is voor een leerling, ontvangt de pro-school de basisbekostiging en het ondersteuningsbekostigingsbedrag. Als een samenwerkingsverband meer ondersteuningsbekostiging verstrekt aan scholen dan er vanuit het Rijk wordt ontvangen, is er een tekort. Dit tekort wordt gedekt door alle scholen (dus ook het pro) binnen het samenwerkingsverband.

152

Zal in de toekomst de bekostiging van het praktijkonderwijs een open einderegeling blijven, zodat bij groeiende leerlingaantallen de bekostiging ook dienovereenkomstig zal groeien?

Zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 151, is er nu geen sprake van openeinde bekostiging voor het ondersteuningsdeel van het praktijkonderwijs.

De Tweede Kamer heeft op 10 juni 2022 het rapport ontvangen van het onderzoek van KBA Nijmegen over de rechtstreekse bekostiging van het praktijkonderwijs (Kamerstukken II 2021/22, 31497, nr. 437). Binnenkort wordt de Kamer nader geïnformeerd hoe we conform het huidige coalitieakkoord toewerken naar rechtstreekse financiering van het pro, met inachtneming van het onderzoek van KBA Nijmegen hiernaar.

153

Kunt u aangeven hoeveel leerlingen per onderwijstype last heeft van long covidklachten? Hoeveel hiervan zijn thuiszitters?

Nee, deze gegevens zijn niet bekend.

Hoeveel thuiszitters last hebben van long covid klachten is evenmin te zeggen: de reden van afwezigheid bij verzuim wordt niet geregistreerd.

154

Kunt u aangeven hoeveel mbo-, hbo- en wo-studenten op hun stageplek besmet zijn geraakt met het coronavirus?

Over aantallen besmettingen op de stageplek zijn geen cijfers bekend.

155

Welke middelen worden ingezet om mbo-, hbo- en wo-studenten met long covidklachten te ondersteunen, zodat zij hun studie alsnog kunnen voltooien?

Studenten met een ondersteuningsbehoefte, zoals klachten door post-COVID syndroom, kunnen gebruikmaken van projecten voortkomend uit NPO-middelen die gericht zijn op het welzijn van studenten. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 111.

156

Is er ook een regeling functiemix vo voor het platteland vanwege de plattelandsproblematiek?

De regeling functiemix VO is er alleen voor de randstad. Voor vo-vestigingen in regio’s met weinig leerlingen (zoals dunbevolkte platteland regio’s) is er een regeling voor geïsoleerde vestigingen, om het aanbod in die regio in stand te houden, zodat leerlingen op fietsafstand naar school kunnen.

157

Hoe besteden scholen het geld voor strategisch personeelsbeleid?

Er is recent een onderzoek uitgevoerd door Regioplan naar o.a. de aanvullende bekostiging voor strategisch personeelsbeleid in het vo. Uit dit onderzoek blijkt dat scholen de middelen inzetten op een breed scala aan activiteiten. Op het gebied van personeelsbeleid gaat het onder meer om het versnellen van de professionele groei van medewerkers, het voorkomen van de uitval van startende leraren, het faciliteren van vitaliteit en gezondheid van het personeel, het verbeteren van de inzet en het terugdringen van het personeelsverzuim.

Schoolbesturen geven in de verantwoordingsvragen op grote schaal aan dat ze in 2021 hebben gewerkt aan shrm in het algemeen en meer specifiek aan duurzame inzetbaarheid en loopbaanbeleid (93%), de begeleiding van startende leraren (93%) en de begeleiding van startende schoolleiders (63%). Op basis van de beschikbare gegevens is het niet mogelijk om een helder financieel beeld te geven van welke middelen uit de regeling precies aan welke activiteiten worden uitgegeven. Veel schoolbesturen zetten de middelen niet op die manier in en rapporteren er ook niet op dat niveau over.

158

Welk effect verwacht u te bereiken met de regeling strategisch personeelsbeleid?

Uit de eindevaluatie van het sectorakkoord vo (2020) bleek er op enkele onderdelen van het strategisch personeelsbeleid (SHRM) nog onvoldoende voortgang te zijn geboekt. Hiervoor is de regeling aanvullende bekostiging SHRM gestart voor de periode 2021 en 2022. Deze regeling heeft tot doel om scholen in het vo te bewegen plannen te maken en uit te voeren die leiden tot verbeteringen op het gebied van SHRM in den brede en ten aanzien van de begeleiding van startende leraren en schoolleiders en/of duurzame inzetbaarheid van het onderwijspersoneel in het bijzonder. Regioplan heeft deze nog lopende regeling medio 2022 geëvalueerd. Zij zien dat veel besturen werken aan SHRM en hierin hun eigen keuzes maken. De middelen vanuit deze regeling hebben hierbij tevens een agenderende functie. Ondanks de korte onderzoeksperiode en de impact van corona zien de onderzoekers dat er bij besturen ontwikkelingen plaatsvinden. Zij constateren echter wel dat de effectiviteit van de regeling, als geïsoleerd instrument, niet goed is vast te stellen. Op basis van de beschikbare gegevens is het niet mogelijk om een helder financieel beeld te geven van welke middelen uit de regeling precies aan welke activiteiten worden uitgegeven. Veel schoolbesturen zetten de middelen niet op die manier in en rapporteren er ook niet op dat niveau over.

159

Hoeveel maatschappelijke organisaties hebben zich al ingeschreven voor het uitvoeren van projecten via de subsidie voor de Maatschappelijke Diensttijd voor 2023? Wanneer stopt de inschrijving hiervoor? Is de schatting dat het volledige bedrag van 203,4 miljoen euro aan subsidie voor Maatschappelijke Diensttijd wordt opgemaakt? Wat is het gemiddelde bedrag dat een organisatie ontvangt per gehonoreerde aanvraag?

De MDT projecten in 2023 zijn grotendeels het gevolg van de subsidieregeling die medio 2022 is opengesteld. Deze subsidieregeling biedt bestaande MDT-organisaties de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen voor maximaal drie jaar. Het subsidieplafond per aanvraag is vastgesteld op € 5,0 miljoen. De inschrijving hierop is beëindigd op 30 juni jongstleden. Op dit moment worden de aanvragen nog beoordeeld, dit najaar volgt de beschikking. De uitvoering van de regeling zal vooral plaatsvinden in 2023 t/m 2025.

Er zijn 77 subsidieaanvragen ontvangen met een totale waarde van € 135,3 miljoen. Het gemiddelde bedrag dat voor deze subsidieronde is aangevraagd komt uit op een bedrag van € 1,8 miljoen. De subsidieaanvragen zijn gedaan door de MDT penvoerders. Penvoerders zijn organisaties die hoofdaanvrager zijn van MDT- projecten uit eerder subsidierondes. Deze uitvoerders worden bij de realisatie van de MDT programma’s begeleid door samenwerkingsverbanden met maatschappelijke instellingen, scholen en gemeenten uit de betreffende regio’s. Het totaal aantal samenwerkingspartners bedraagt 852.

Voor 2023 zijn er diverse activiteiten en regelingen voorzien waarvan op dit moment nog niet goed te zeggen is of het volledige bedrag van € 203,4 miljoen voor MDT wordt opgemaakt. De inzet vanuit MDT is erop gericht om dit zo goed mogelijk te realiseren zodat de middelen aan de beoogde maatschappelijke doelen kunnen worden besteed.

160

Waarom is er in het coalitieakkoord voor gekozen om het structurele bedrag aan subsidie voor Maatschappelijke Diensttijd te verhogen? Welke doelstellingen heeft het kabinet voor ogen met de subsidie voor Maatschappelijke Diensttijd in 2025? Kunt u dit kwantificeren? En hoe staat dit in verhouding met de gereserveerde middelen?

Het kabinet wil de sociale en maatschappelijke betrokkenheid van jongeren bij de samenleving stimuleren en faciliteren. Juist in het huidige tijdsgewricht met grote maatschappelijke uitdagingen en toenemende polarisatie is het essentieel om jongeren actief te betrekken bij de samenleving. MDT slaagt erin jongeren een platform te bieden om te werken aan uiteenlopende maatschappelijke opgaven vanuit hun interesses en talenten. Op die manier draagt MDT bij aan het bevorderen van sociale cohesie. Dit kabinet heeft zichzelf tot doel gesteld dat alle jongeren tussen 12–30 jaar de mogelijkheid krijgen om in hun eigen omgeving een passend MDT-traject te volgen. Daartoe zet dit kabinet, in nauw samenspel met onder meer jongeren, maatschappelijke organisaties, onderwijs, gemeenten, bedrijven en fondsen, volop in op het realiseren van een landelijk dekkend aanbod van MDT-trajecten. In het bijzonder wordt ingezet op het creëren van een passend MDT-aanbod in de regio’s waar nu geen of beperkt aanbod is. De beschikbaar gestelde structurele middelen zijn instrumenteel in het realiseren van de hiervoor benodigde bestendiging en opschaling van het MDT-aanbod. Het kabinet vraagt daarbij specifiek aandacht voor het tegengaan van eenzaamheid onder ouderen, het vergroten van kansengelijkheid en het bevorderen van inburgering en integratie.

In de vorige kabinetsperiode zijn doelstellingen vastgelegd t.a.v. de maatschappelijke bijdrage, de talentontwikkeling en de ontmoetingen van jongeren. Het huidige kabinet heeft in het coalitieakkoord opnieuw een stevige opgave neergelegd voor de maatschappelijke diensttijd.

De gereserveerde middelen beogen in eerste instantie bij te dragen aan de doelstelling van MDT om verder op te schalen zodat meer jongeren aan MDT kunnen deelnemen. Dit kabinet heeft zichzelf tot doel gesteld dat alle jongeren tussen 12–30 jaar de mogelijkheid krijgen om een passend MDT-traject te volgen.

Een gekwantificeerde doelstelling voor 2025 kan slechts bij benadering worden gegeven. Op basis van het opschalen van het MDT aanbod wordt toegewerkt naar een jaarlijks aantal van circa 100.000 jongeren in de leeftijd van 12 tot 30 die een regulier MDT-traject volgen. Daarnaast wordt geëxperimenteerd met verkorte MDT-trajecten waarin jongeren kunnen kennismaken met MDT en tevens worden er activiteiten georganiseerd waarmee jongeren zich via MDT kunnen inzetten op actuele maatschappelijke thema’s. Hierbij wordt gestreefd naar het bereiken van circa 40.000 jongeren.

161

Welk aandeel van het beschikbare bedrag aan subsidie voor Maatschappelijke Diensttijd is in de begroting niet juridisch verplicht?

De MDT middelen worden voor het grootste deel uitgegeven als subsidies. Op dit moment is vier procent van de middelen voor 2023 juridisch verplicht en dus toegekend. Met de openstaande en voorziene subsidieregelingen en andere maatregelen (zie het antwoord op vraag 164) zal naar verwachting het budget gedurende 2023 vrijwel geheel juridisch verplicht zijn.

162

Kunt u een overzicht geven van investeringen in Maatschappelijke Diensttijd van de afgelopen vijf jaar? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen geraamde uitgaven, gerealiseerde uitgaven en aangeven of sprake was van onderbesteding of overbesteding. Kunt u daarbij ook aangeven welke organisaties de meeste subsidie hebben ontvangen?

Voor MDT was er in de vorige regeerperiode € 250 miljoen beschikbaar via een oplopende reeks: € 25 miljoen in 2018, € 50 miljoen in 2019, € 75 miljoen in 2020 en € 100 miljoen in 2021. Onderstaand tabel schetst een beeld van de doelen waar deze middelen aan zijn besteed. Het grootste deel is ingezet voor subsidies ten behoeve van MDT trajecten voor jongeren. Een deel hiervan zit in lopende subsidierondes die nog tot een afrekening moeten komen. Hiervoor is in de begroting 2022 een kasschuif opgenomen naar latere jaren. Van de € 250 miljoen is ruim € 38 miljoen niet aan MDT besteed.

Subsidierondes1 188
Jeugd Aan Zet en Oranjefonds 9
Uitvoeringskosten 16
Middelen ingezet t.b.v. daklozenbeleid 7
Onderuitputting 2021 31
Totaal 250
1 Dit is een prognose op basis van gehonoreerde begrotingen van projecten.

De middelen ten behoeve van de subsidierondes zijn in de periode tot en met 2021 als volgt uitgegeven. Binnen de eerste drie subsidieronden is in proeftuinen geëxperimenteerd met de inrichting van de maatschappelijke diensttijd. In de 1e subsidieronde zijn in 2018 41 projecten gehonoreerd voor € 16,4 miljoen, waarvan € 14,7 miljoen is gerealiseerd. Voor de tweede subsidieronde werden er in januari 2019 34 projecten gehonoreerd voor € 10,0 miljoen, waarvan € 9,7 miljoen is gerealiseerd. Niet bestede middelen zijn binnen het programma doelmatig herbesteed, bijvoorbeeld voor de korte subsidieronde tijdens coronatijd.

Met het Veiligheidsberaad en de VNG is tijdens de COVID-19 pandemie een tweetal programma’s ontwikkeld, de «Jeugd aan Zet» zomer- en winteredities, waarbij aan gemeenten circa € 3,6 miljoen beschikbaar is gesteld. Hiermee konden jongeren, in samenwerking met het MDT netwerk, worden geactiveerd om daarmee de door de lockdowns veroorzaakte mentale problematiek te verlichten.

Daarnaast is MDT in 2020 een samenwerking aangegaan met het Oranjefonds met als oogmerk dit fonds te ondersteunen bij activiteiten die bijdragen aan het verduurzamen van de vrijwillige inzet van jongeren. Het Oranjefonds heeft hiertoe een tweetal programma’s ontwikkeld. Deze richten zich op het vitaliseren van vrijwilligersorganisaties door de verbinding met jongeren te stimuleren en het ondersteunen van jongeren die zelf een project willen ontwikkelen. Met deze samenwerking is een bijdrage vanuit MDT van € 5,0 miljoen gemoeid.

Op dit moment lopen er nog vier reguliere subsidieronden vanuit ZonMw, namelijk ronde 3, 4a, 4b en 4c. In totaal is in deze ronden een budget verplicht van € 120,0 miljoen. Nadat de afrekening van een ronde heeft plaatsgevonden wordt de realisatie inzichtelijk gemaakt. De verwachting is dat het toegekende budget vrijwel geheel zal worden uitgeput.

Proeftuinronde 1 2018 41 € 16,4 miljoen € 15 miljoen
Proeftuinronde 2 2019 34 € 10,0 miljoen € 10 miljoen
Proeftuinronde 3 (gemeenten) 2019 12 € 8,0 miljoen Lopend
Subsidieronde 4a 2020 27 € 37 miljoen Lopend
Corona, @Helpen wanneer je nodig bent 2020 19 € 1 miljoen € 1 miljoen
Subsidieronde 4b 2020 48 € 36 miljoen Lopend
Perspectief voor de Jeugd 2021 111 € 4 miljoen € 4 miljoen
Subsidieronde 4c 2021 70 € 49 miljoen Lopend
Totaal subsidieronden 160
Kasschuif 2022 23
Uitvoeringskosten 5
TOTAAL 188

Medio 2022 is de MDT Subsidieregeling 5a opengesteld. De regeling was gericht op continuering en opschaling van het aanbod van MDT-trajecten. De 140 organisaties die als hoofdaanvrager eerder subsidie hadden ontvangen konden een aanvraag doen. De hoofdaanvragers werken bij de realisatie van de MDT programma’s vanuit samenwerkingsverbanden met maatschappelijke instellingen, scholen en gemeenten uit de betreffende regio’s. Het totaal aantal samenwerkingspartners bedraagt 852. Er zijn 77 subsidieaanvragen ingediend ter waarde van circa € 135 mln. Dit staat gelijk aan MDT-trajecten voor circa 90.000 jongeren.

In 2020 vond de overgang plaats van experimenteren naar de officiële start: MDT naar een landelijk dekkend netwerk. In deze vierde subsidieronde ging het om opschalen door te versterken wat werkt en verbinding aan te brengen tussen organisaties. In onderstaande tabel is per ronde een overzicht gegeven van de organisaties die het meeste subsidie hebben ontvangen.

Landelijk bureau Humanitas Stichting Ready Gemeente Den Haag Stichting Young Impact NL Stichting Toekomst voor de Buurtjeugd Fablefactory BV
Stichting Toekomst voor de Buurtjeugd IMC Weekendschool Gemeente Utrecht Starters4-communities Stichting Ready Starters4-communities
Stichting Young Impact NL Stichting het Kandidatennetwerk Gemeente Rotterdam R-Newt Travers Welzijn Young Society

163

Hoe wordt de 176,1 miljoen euro, die beschikbaar wordt gesteld voor het verbeteren van basisvaardigheden, verdeeld over het land?

Dit najaar ontvangt uw Kamer een brief over de aanpak van het Masterplan basisvaardigheden; daarin wordt ook ingaan op de wijze van bekostiging in de komende jaren.

164

Kunt u aangeven hoe de investeringen in Maatschappelijke Diensttijd er in 2023 uit gaan zien?

Dit kabinet heeft zichzelf tot doel gesteld dat alle jongeren tussen 12–30 jaar de mogelijkheid krijgen om in hun eigen omgeving een passend MDT-traject te volgen. Daartoe zet dit kabinet samen met maatschappelijke partners volop in op het realiseren van een landelijk dekkend aanbod van MDT-trajecten. In het bijzonder wordt ingezet op het creëren van een passend MDT-aanbod in de regio’s waar nu geen of beperkt aanbod is. Het grootste deel van het budget van MDT voor 2023 zal hiervoor worden ingezet. Daarnaast wordt specifiek ingezet op het stimuleren van MDT bij gemeenten en scholen. Tevens wordt het budget gebruikt voor het faciliteren van regionale samenwerking en samenwerkingsverbanden.

Tot slot wordt er met het Ministerie van Financiën gezocht naar manieren om jongeren die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslagaffaire vanuit MDT te ondersteunen. Gedupeerde jongeren hebben de behoefte aangegeven te willen werken aan zingeving en het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten. In dat kader kijken we samen met gedupeerde jongeren, maatschappelijke organisaties en gemeenten, op welke wijze MDT hierin kan voorzien.

Naast de bovenstaande genoemde middelen, worden er middelen gereserveerd voor een aantal instellings- en projectsubsidies, voor opdrachten en voor personele inzet.

165

Kunt u een overzicht geven van de programma's en organisaties die in 2022 vanuit subsidie voor Maatschappelijke Diensttijd zijn gefinancierd?

Wat begon met enkele proeftuinen is inmiddels uitgegroeid tot een effectieve interventie en een krachtig netwerk van ruim 140 projecten, 4.000 organisaties en circa 60.000 jongeren met een regulier MDT-traject. In de komende tijd starten nog zo’n 30.000 jongeren hun MDT-traject. Ook in moeilijke tijden van de coronapandemie bleken via verkorte MDT-trajecten en de «Jeugd aan Zet»-ronden circa 80.000 jongeren klaar te staan om te helpen. Hiermee is een krachtige basis gelegd waar we op voortbouwen.

Proeftuinen 1e ronde proeftuinen 2018 Afgesloten 12.000
2e ronde proeftuinen 2018 Afgesloten 4.200
3e ronde proeftuinen/gemeenten 2019 Lopend volgt na afloop
Landelijke implementatie 4a ronde landelijke implementatie 2019 Lopend volgt na afloop
4b ronde landelijke implementatie 2020 Lopend volgt na afloop
4c ronde landelijke implementatie 2021 Lopend volgt na afloop
Korte thema rondes Corona, @Helpen wanneer je nodig bent 2020 Afgesloten 80.000 totaal voor deze drie korte rondes
Perspectief voor de Jeugd 2021 Afgesloten
Jeugd aan Zet (met VB en VNG) 2020/2021 Afgesloten
MDT in Actie voor Oekraïne 2022 Lopend volgt na afloop

Hierna is een overzicht opgenomen van alle projecten die in 2022 door MDT zijn gefinancierd. Het betreft enkele nog lopende projecten uit de 3e proeftuinronde, subsidierondes 4a – 4b – 4c en MDT in Actie voor Oekraïne. De organisaties in de lijst betreffen de hoofdaanvragers. De samenwerkingspartners zijn niet apart vermeld.

Gemeente Arnhem Gemeente Breda Gemeente Gennep Gemeente Dordrecht
Gemeente Amsterdam Koninklijke Nederlandse Voetbalbond Gemeente Alkmaar Gemeente Zaanstad
Gemeente Den Haag Gemeente Rotterdam Gemeente Utrecht Gemeente Dantumadiel
Unie Van Vrijwilligers Rotterdam Stichting Shift Young Society Vitis Welzijn
Partners voor jeugd Stichting FC Noaber PA-academie Spectrum
Stichting Toekomst voor Buurtjeugd HOPE XXL CNV Jongeren Stichting Young Impact NL
Stichting Sportief Besteed Groep Special Heroes 's Heeren Loo zorggroep Humanitas
Ons Welzijn R-newt Stichting TijdVoorActie Stichting Werkshop
Ministerie van Defensie Stichting het Kandidatennetwerk Starters4communities TINO Old-School
Stichting SeniorenStudent Stichting Present Nederland
IMC Weekendschool Venzo Stichting Welzijn Lelystad Stichting Participe Delft
Christelijke Hogeschool Windesheim Flevoland Richard Krajicek Foundation IVN Nederland Travers Welzijn
KIT Royal Tropical Institute Stichting Studeren en Werken op Maat Oecumenische Stichting Maatschappelijk Activeringswerk Stichting Toekomst voor Buurtjeugd
Stichting Opleidingen Sfeerkeepers CANIDREAM Huis voor Beweging Vereniging Milieudefensie
Stichting Welzijnskwartier Kwartier Zorg en Welzijn Zone3 Nationale Raad Zwemveiligheid
Fablefactory BV Montesquieu Instituut De Kleine Ambassade Stichting Maatschappelijke Onderneming Smallingerland
Save the Children Nederland NewBees Stichting Carrefour VluchtelingenWerk West en Midden-Nederland
Stichting 10.000 hours Stichting Life Goals Nederland Stek – Stichting voor Stad en Kerk Stichting Nimma Media
Dynamo Jongerenwerk WALHALLAb Feyenoord Foundation Nationale Vereniging Reumazorg Nederland
Project O Stichting Young Impact NL Stichting READY Vereniging Nationale Jeugdraad
New Rootz Stichting Saga Interproject Nederland JenM Group WijZijn Traverse Groep
MeanderOmnium The International Award for Young People Stichting B-Challenged
JenM Group World Servants Nederland NewBees Stichting Buddy to Buddy Nederland
Huis voor Beweging Solidair Friesland Spectrum, partner met elan IMC Weekendschool
TheRockGroup HandicapNL Stichting READY Stichting Studeren en Werken op Maat
Stichting SeniorenStudent Stichting Servicepunt & Tympaan-de Baat Fablefactory BV ContourdeTwern
CNV Jongeren Netwerk Nieuw Rotterdam Stichting Life Goals Amsterdam Lumens
Unbreakable Academy Stichting Shift William Schrikker Groep Gemeente Harderwijk
Gemeente Vijfheerenlanden Vitis Welzijn Stichting Toekomst voor Buurtjeugd Young Society
Eredivisie CV WijZijn Traverse Groep Starters4communities KEaRN Welzijn
Stichting GROW! Chance to influence MIK&PIW Groep Stichting Saga Interproject Nederland
Ons Welzijn Stichting LEV Groep Stichting Kunstkerk Hogeland
Gemeente Rotterdam Gemeente Amsterdam Gemeente Leiden Gemeente Den Haag
Gemeente Dordrecht Gemeente Utrecht Gemeente Zaanstad Gemeente Alkmaar
Gemeente Dantumadiel
CNV Jongeren Augustinianum KeArn Stichting Alexander
Van Maerlant VMBO New Rootz PCOU Willibrord Starters4communities
Stichting Sportief Besteed Groep Graafschap College St. Fioretti Teylingen SKVOB
ROC Friese Poort Travers en Welzijn ROC Mondriaan United World College Maastricht
Contour de Twern Stichting Toekomst voor Buurtjeugd H30 Young Society
Stichting 10.000 hours
Stichting FC Noaber Stichting Toekomst voor Buurtjeugd Stichting LEVgroep Stichting Sportief Besteed Groep
Chance to influence KEaRN Welzijn JenM Group Stichting Present Nederland
CNV Jongeren Spectrum, partner met elan IMC Weekendschool Stichting Life Goals Nederland
Project O Stichting 10.000 hours Starters4Communities B.V. Stichting het Kandidatennetwerk

166

Welke taken voert DUO uit voor het vo?

DUO voert een heel divers pakket aan taken uit in het onderwijssysteem. DUO heeft de taken onderverdeeld in hoofdproducten. Binnen de volgende hoofdproducten voert DUO taken uit die betrekking hebben op het VO.

Bekostiging: DUO bekostigt de scholen. Jaarlijks wordt, in twaalf termijnen, de bekostiging uitgekeerd aan de besturen van de onderwijsinstellingen. DUO registreert de initiatieven bij «meer ruimte voor nieuwe scholen» en het draagvlak daarvoor door middel van de ouderverklaringen.

Registers: Een belangrijke deel van de verdeling van de bekostiging van instellingen wordt gevormd door de aantallen inschrijvingen en graden, de kenmerken van die inschrijvingen en graden, gecombineerd met een prijs per inschrijving en graden. De verzameling van deze gegevens vindt plaats in de registratie instellingen en opleidingen (RIO) en het register onderwijsdeelnemers (ROD).

Examens: DUO organiseert de staatsexamens voor vso, vmbo, havo en vwo. DUO verzorgt de logistiek rondom 1,4 miljoen centrale examens in het voortgezet onderwijs, van drukker tot beveiligd transport naar de scholen.

Informatieproducten: DUO beschikt over een grote hoeveelheid data over studenten, instellingen, het onderwijsaanbod en onderwijsresultaten en verrijkt deze gegevens tot informatieproducten. Deze worden gebruikt voor beleidsvorming.

167

Is de bijdrage aan DUO vanuit Artikel 3 alleen gebaseerd op de taken die DUO uitvoert voor het vo?

Ja, de bijdrage vanuit beleidsartikel 3 aan DUO is alleen gebaseerd op taken die DUO uitvoert voor beleidsartikel 3 (VO).

168

Hoe verklaart u dat het percentage mbo'ers dat zich uitgedaagd voelt blijft steken op 38% en dat de studenttevredenheid van mbo'ers over school en opleiding afneemt?

De cijfers voor 2021 over de mate waarin studenten zich uitgedaagd voelen zijn inmiddels bekend. Deze cijfers laten zien dat 40% van de mbo-studenten zich uitgedaagd voelt. Dat is een lichte toename ten aanzien van eerdere jaren, waarin het percentage tussen de 37% en 38% schommelde.

De cijfers voor 2022 over studenttevredenheid voor 2022 zijn inmiddels ook bekend. De tevredenheid over de school en opleiding is in 2022 vergelijkbaar met de tevredenheid in 2020: studenten geven hun opleiding gemiddeld een 6,8 (t.o.v. een 6,7 in 2020) en hun school een 6,6 (t.o.v. een 6,5 in 2020). Door een wijziging in de vraagstelling van de JOB-monitor zijn de cijfers vanaf 2020 niet vergelijkbaar met eerdere jaren.

Naar verklaringen voor het gegeven dat de minderheid van de mbo-studenten zich uitgedaagd voelt is geen nader onderzoek gedaan. Hoewel het aandeel studenten dat zich uitgedaagd voelt in het afgelopen jaar licht is toegenomen, is er nog ruimte voor verbetering. Zo heeft Minister Dijkgraaf op 20 oktober jl. in een Kamerbrief over de inzet in het kader van de Werkagenda mbo aangegeven onder andere in te zetten op het aanbod van excellentietrajecten om studenten de kans te geven zich maximaal te kunnen ontplooien.

169

Hoeveel middelen zijn beschikbaar gesteld voor het mbo-studentenfonds en hoeveel studenten kunnen hiervan gebruik maken c.q. maken hiervan gebruik per jaar?

Het mbo-studentenfonds is een wettelijke taak voor mbo-instellingen die zij, net als al hun andere wettelijke taken, vanuit hun lumpsumfinanciering bekostigen. Alle mbo-studenten die voldoen aan de wettelijke voorwaarden van het mbo-studentenfonds moeten ondersteund worden. Er geldt dus geen maximum.

170

Vanuit welk begroting wordt het mbo-studentenfonds bekostigd?

Het mbo-studentenfonds wordt bekostigd vanuit het instrument bekostiging mbo-instellingen op artikel 4 van de begroting.

171

Waaraan worden de middelen uit het mbo-studentenfonds besteed? Kunt u dit uitsplitsen per categorie genoemd in artikel 8.1.5, tweede lid, sub a, b, c en d (a t/m f) Wet educatie en beroepsonderwijs alsmede onder vermelding van het aantal studenten per categorie en voor welk (gemiddeld) bedrag?

Er is nog geen volledig beeld beschikbaar van de totale uitgaven die scholen op basis van het mbo-studentenfonds doen. Dit komt doordat het mbo-studentenfonds pas sinds 1 augustus 2021 bestaat en scholen pas in hun jaarverslag over 2022, dat in de zomer 2023 beschikbaar wordt, voor het eerst verantwoording over het fonds moeten afleggen. Wel is er informatie beschikbaar over de uitgaven van scholen in studiejaar 2021–2022 die mbo-instellingen op vrijwillige basis hebben aangeleverd. Dit hebben zij gedaan voor een eerste evaluatie van het fonds, waarvan de resultaten vóór de Kerst aan uw Kamer toegezonden worden.

Op het moment van schrijven hebben 29 scholen informatie aangeleverd over hun uitgaven. Op basis daarvan zijn de uitgaven als volgt:

Mbo-studenten die lid zijn van een studentenraad als bedoeld in artikel 8a.1.2 WEB, van een andere door het bevoegd gezag ingestelde medezeggenschapsstructuur of van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid 498 € 425
Mbo-studenten die activiteiten verrichten op bestuurlijk of maatschappelijk gebied die naar het oordeel van het bevoegd gezag mede in het belang zijn van de instelling of van het onderwijs dat de student volgt 171 € 53
Mbo-studenten, die of waarvan diens wettelijk vertegenwoordigers, aantoonbaar onvoldoende financiële middelen hebben voor de aanschaf van onderwijsbenodigdheden waarover de student geacht wordt zelf te beschikken 8439 € 637
Mbo-studenten die in verband met de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid studievertraging hebben opgelopen 20 € 1.085

172

Komt het voor dat studenten geen aanspraak kunnen maken op het mbo-studentenfonds doordat er onvoldoende middelen zijn? Zo ja, hoe vaak en in welke sectoren en/of instellingen?

Mbo-instellingen zijn wettelijk verplicht om iedere student die voldoet aan de voorwaarden voor het mbo-studentenfonds ondersteuning te bieden. Het mag dus niet voorkomen dat studenten die recht hebben op ondersteuning uit het fonds, deze steun niet krijgen. Rondom de invoering van het mbo-studentenfonds leek hierover onduidelijkheid te bestaan bij instellingen. Op dat moment zijn instellingen nader geïnformeerd en sindsdien zijn hierover geen signalen meer binnengekomen.

173

Hoe hoog zijn de (gemiddelde) jaarlijkse schoolkosten voor studenten voor de vakken taal, rekenen en burgerschap?

Het ministerie houdt geen overzicht bij van de jaarlijkse schoolkosten voor studenten voor de genoemde vakken.

174

Kunt u aangeven, zowel procentueel als absoluut, hoeveel van de geïnspecteerde opleidingen in het mbo bbl26-opleidingen zijn? Is de inspectie goed genoeg geëquipeerd om bbl-opleidingen te inspecteren?

Elke vier jaar doet de inspectie uitgebreid onderzoek bij ieder mbo bestuur en hun opleidingen. Daarmee is de inspectie goed genoeg geëquipeerd om ook bbl-opleidingen evenredig te inspecteren. De opleidingen waar risico’s zijn worden dan onderzocht met een kwaliteitsonderzoek. Bij een deel van de andere opleidingen van het bestuur voert de Inspectie zogeheten verificatie-activiteiten uit. Deze laten zien of de sturing op de kwaliteit door het bestuur ook in de praktijk werkt. Op grond van een jaarlijkse prestatie-risicoanalyse voert de inspectie daarnaast zo nodig onderzoek uit bij opleidingen als er risico’s zijn. Het is niet mogelijk om aantallen te noemen vanwege de werkwijze van de inspectie. Daarnaast waarborgt SBB (Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven) de kwaliteit van de stageplekken waar bbl-studenten praktijkervaring(/onderwijs) opdoen. Dit doen zij door de begeleiding- en accreditatie van de leerbedrijven. Het reglement erkenning leerbedrijven SBB beschrijft de precieze voorwaarden voor erkenning als leerbedrijf en de sectorale aanvullingen. SBB controleert iedere vier jaar of een leerbedrijf nog steeds aan de gestelde voorwaarden voldoet. Wanneer dit niet langer het geval is, zal de erkenning van een leerbedrijf worden ingetrokken.

175

Kunt u aangeven waarom het niveau van rekenen en lezen niet bekend is bij uitstromende leerlingen in het mbo?

De examenresultaten in het mbo worden op dit moment nog niet gemonitord en een landelijk beeld van de beheersing van de basisvaardigheden ontbreekt dan ook. De ambitie is om hier meer zicht op te ontwikkelen. Daarom is de inzet in de Werkagenda dat de beheersing van taal- en rekenvaardigheden op stelselniveau in beeld zal worden gebracht (Inzet werkagenda mbo | Rijksoverheid). Daarbij wordt zo veel mogelijk bestaande informatie vanuit de centrale examens en instellingsexamens gebruikt en worden scholen zo min mogelijk extra belast. Wij verkennen hiervoor verschillende opties om de beheersing van taal- en rekenvaardigheden inzichtelijk te maken.

176

Hoe verklaart u dat het aantal bbl-leerlingen in verhouding afneemt?

In het mbo is sprake van een terugloop van het aantal studenten. Deze terugloop is vooral ingegeven door krimp. Dit is ook terug te zien in de prognose van het aantal bbl-studenten. De laatste jaren is het aantal bbl-studenten iets gestegen. Dit is vooral toe te schrijven aan de economische ontwikkeling.

177

Welke stappen onderneemt u om het aantal bbl-leerlingen te laten groeien?

De bbl is een interessante leerweg voor diegenen die werken en leren willen combineren. Dit zijn met name volwassenen die een bbl-opleiding volgen in het kader van bij-, op- en omscholing. Maar ook voor jongeren kan het interessant zijn om een opleiding in de bbl te volgen.

Om de bbl te stimuleren is de inzet in de Werkagenda mbo om zowel met werkgevers als met mbo-instellingen afspraken te maken over meer (studenten in) bbl-opleidingen. Dit vraagt van mbo-scholen dat zij hun aanbod van bbl-opleidingen vergroten en van bedrijven dat zij bbl-plekken beschikbaar stellen, ook in sectoren die hier nog geen traditie in hebben. Over de inzet voor de Werkagenda mbo is de Kamer op 20 oktober 2022 geïnformeerd (Inzet werkagenda mbo | Rijksoverheid).

178

Hoe gaat u de 350 miljoen euro extra voor het mbo inzetten? Is dit ook voor de versterking van bbl-opleidingen? Zo ja, op welke wijze wordt dat ingezet?

De € 350 miljoen extra voor het mbo zijn wij voornemens in te zetten volgens onderstaande tabel. Hierin zijn geen directe middelen voor de versterking van de bbl opgenomen. Wel blijft de subsidieregeling praktijkleren in stand (met een tegemoetkoming voor werkgevers voor de kosten voor de begeleiding van bbl-studenten in de praktijk van het leerbedrijf). Ook wordt er via de middelen voor het stagepact ingezet op voldoende stages (bol) en leerbanen (bbl). De inzet is daarnaast dat instellingen ook een deel van de kwaliteitsmiddelen kunnen inzetten voor de vergroting van het bbl-aanbod voor volwassenen. Zie ook de financiële bijlage bij de werkagenda (Inzet werkagenda mbo | Rijksoverheid) en de Nota van Wijziging.

179

Hoe gaat u concreet de voorlichting over het arbeidsmarktperspectief van technische opleidingen verbeteren?

Het kabinet investeert structureel € 33 miljoen extra in de verbetering en versterking van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) voor studenten in het mbo. Bij de verbetering van LOB focussen instellingen zich op transitieopgaven in de regio. Cruciale sectoren als klimaat en techniek verdienen de eerste aandacht. Instellingen werken hierbij samen met het regionale bedrijfsleven, bijvoorbeeld voor (oriënterende) bedrijfsbezoeken. Voor het organiseren van meer en effectieve oriënterende bedrijfsbezoeken kunnen de instellingen de extra middelen die zij ontvangen aanwenden. Ook wordt op KIESMBO functionaliteit ingebouwd zodat kansrijke beroepen meer in de spotlight komen te staan. Er zal aandacht zijn voor opleidingen die raken aan de transitieopgaven van de maatschappij, waaronder de klimaat- en energietransitie. Tot slot zal het Expertisepunt LOB blijvend werken aan informatieproducten en het stimuleren van scholen om arbeidsmarktinformatie en het arbeidsmarktperspectief van opleidingen in LOB te integreren.

180

Op grond van welke overwegingen beperkt de landelijke ambitie zich tot jaarlijks maximaal 20.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2024? Welke factoren maken de ambitie van een lager aantal onhaalbaar?

Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters schommelt de laatste jaren tussen de 23.000 en 27.000 jongeren per jaar. Een combinatie van factoren draagt bij aan voortijdig schoolverlaten, zoals mentale problemen, schulden, problemen in de thuissituatie en criminaliteit. Veel jongeren stoppen ook met hun opleiding omdat ze liever willen werken of een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt. Een lonkende arbeidsmarkt en toenemende mentale- en armoedeproblematiek leidt tot meer uitval, blijkt uit gesprekken met alle 40 RMC-regio’s. Elke jongere verdient een duurzame toekomst met perspectief en we hebben alle talenten in Nederland nodig. Het is daarvoor essentieel dat we voortijdig schoolverlaten voorkomen en zorgen dat jongeren duurzaam aan het werk komen. Dit draagt bij aan het bevorderen van de kansengelijkheid en is daarom een belangrijk onderdeel van de inzet voor de Werkagenda mbo (Inzet werkagenda mbo | Rijksoverheid.

We investeren structureel € 200 miljoen vanuit de CA-middelen in mbo-niveau 2, nazorg en begeleiding en de RMC-functie onder andere om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Hiervan ontvangen mbo-instellingen structureel € 175 miljoen. Hiermee kunnen zij extra intensieve begeleiding bieden tijdens de opleiding, de groepsgrootte verkleinen of effectief gebleken corona-maatregelen voortzetten. Juist op mbo niveau 2 is het aandeel vsv’ers hoog. Met een gerichte en intensieve aanpak, kunnen instellingen de uitval aanzienlijk verminderen. Van de € 175 miljoen is € 25 miljoen beschikbaar om studenten voor te bereiden op de overgang naar de arbeidsmarkt en in het verlengde daarvan nazorg te bieden. Ook wordt de RMC-functie bij gemeenten opgehoogd van 23 naar 27 jaar, waardoor jongeren niet uit beeld raken. Hiervoor is structureel € 25 miljoen (van de € 200 miljoen) beschikbaar.

Het behalen van het landelijke doel van 20.000 nieuwe vsv’ers per jaar vergt veel van scholen en gemeenten. Dit doel doet recht aan de complexiteit van het probleem en is daarmee een ambitieus en realistisch doel.

181

Kunt u puntsgewijs nader specificeren hoe de arbeidsmarktproblematiek, de beloningsachterstand ten opzichte van de marktsector en (een optelsom van) grootstedelijke problemen waar instellingen en docenten mee te maken krijgen, rechtvaardigen dat alle mbo-docenten buiten de Randstad verstoken blijven de versterking van de salarismix?

Van beloningsachterstand van de mbo-sector ten opzichte van de marktsector is in het mbo volgens het meest recente onderzoek geen sprake. Dit geldt zowel binnen als buiten de Randstad. Arbeidsmarktproblematiek uit zich vaak in tekorten aan personeel. Voor het mbo zijn nog geen cijfers beschikbaar over tekorten, maar er zijn geen aanwijzingen dat de tekorten in de Randstad groter zijn dan daarbuiten. De motivatie van extra beloning in de Randstad bij invoering van de salarismix is destijds geweest dat de begeleidingstaken en aanvullende zorgtaken in het onderwijs met name in de Randstad sterk toegenomen waren. Dit kwam mede door de drempelloze instroom van deelnemers en de invoering van een kwalificatieplicht. In de huidige situatie is begeleiding en zorg in heel Nederland een prominent aandachtspunt geworden. Daarom willen we samen met sociale partners afspraken maken over het carrièreperspectief van mbo-onderwijspersoneel voor heel Nederland, zonder onderscheid tussen Randstand en regio’s. Bij de uitwerking van de Werkagenda mbo is dit een van de thema’s (Inzet werkagenda mbo | Rijksoverheid).

182

Waarom zijn er in het actieplan Leerkracht van Nederland afspraken gemaakt om de salarismix van Randstadregio’s, vanwege onder andere de randstadproblematiek, te versterken en staat deze versterking in verhouding met de Regionale Aanpak Personeelstekort?

Het «Actieplan Leerkracht» is in 2008 opgesteld op basis van de situatie op dat moment. Met sociale partners is toen afgesproken dat voor de versterking van de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar het nodig was:

– de positie van de leraar in de school nader te regelen;

– de beloning van de leraar te verbeteren door onder andere een sterkere koppeling tussen opleiding en carrièremogelijkheden en

– de inzetbaarheid van de leraar in het onderwijsproces te optimaliseren.

Deze afspraken zijn ook nu nog relevant. Een van de thema’s hierbij was een betere beloning voor leraren. Dit is uitgewerkt in kortere salarislijnen, betere doorstroming, vergroting van de carrièremogelijkheden en extra beloning in tekortregio’s (salarismix). Vanaf 2024 gaat de salarismix op in de werkagenda en wordt er ingezet op een landelijke doelstelling met carrièreperspectief voor alle docenten (Inzet werkagenda mbo | Rijksoverheid).

De regionale «Aanpak Personeelstekort» is een landelijke aanpak die de nadruk legt op het funderend onderwijs waar het mbo op aansluit. Het is daarom belangrijk dat we de maatregelen uit het «Actieplan Leerkracht» heroverwegen en verbinden met de regionale «Aanpak Personeelstekort». De sociale partners delen deze ambitie en willen afspraken maken over het carrièreperspectief voor heel Nederland (zie ook het antwoord op vraag 181.)

183

Kunt u de besteding van middelen ter uitvoering van het regionaal programma ter voorkoming van voortijdige schooluitval, uitsplitsen naar de verschillende contactscholen en contactgemeenten?

Ja, deze informatie staat in de regeling regionaal aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024 in bijlage 3 en 6. Bij deze vindt u de bedragen.

Oost-Groningen Noorderpoortcollege 162.878 Veendam 129.981
Noord-Groningen-Eemsmond Noorderpoortcollege 162.878 Delfzijl 129.981
Centraal en Westelijk Groningen Noorderpoortcollege 969.211 Groningen 297.099
Friesland Noord Friesland College 359.013 Leeuwarden 297.099
Zuid-West Friesland Friesland College 119.293 Sneek 129.981
De Friese Wouden Friesland College 271.842 Smallingerland 297.099
Noord- en Midden Drenthe Drenthe College 119.293 Assen 222.824
Zuid-Oost Drenthe Drenthe College 271.842 Emmen 222.824
Zuid-West Drenthe Drenthe College 162.878 Hoogeveen 129.981
IJssel-Vecht Deltion College 271.842 Zwolle 594.197
Stedendriehoek ROC Aventus 489.770 Apeldoorn 519.923
Twente ROC Twente 1.317.895 Enschede 742.747
Achterhoek Graafschap College 162.878 Doetinchem 371.373
Rivierenland ROC Rivor 162.878 Tiel 297.099
Eem en Vallei ROC Midden Nederland 707.697 Amersfoort 742.747
Noordwest-Veluwe ROC Landstede 271.842 Harderwijk 222.824
Flevoland ROC Flevoland 969.211 Almere 519.923
Utrecht Globe College 969.211 Utrecht 965.571
Gooi en Vechtstreek ROC van Amsterdam 162.878 Hilversum 297.099
Agglomeratie Amsterdam ROC van Amsterdam 4.891.908 Amsterdam 1.336.944
West-Friesland ROC Horizon College 271.842 Hoorn 222.824
Kop van Noord-Holland ROC Kop van Noord-Holland 271.842 Den Helder 222.824
Noord-Kennemerland ROC Horizon College 271.842 Alkmaar 297.099
Zuid-Kennemerland en IJmond Nova College 707.697 Haarlem 371.373
Zuid-Holland-Noord MBO Rijnland 359.013 Leiden 519.923
Zuid-Holland-Oost MBO Rijnland 359.013 Gouda 519.923
Haaglanden ROC Mondriaan 2.538.289 Den Haag 965.571
Rijnmond ROC Albeda College 4.891.908 Rotterdam 1.708.317
Zuid-Holland-Zuid ROC Da Vinci College 707.697 Dordrecht 594.197
Oosterschelde regio Scalda 271.842 Goes 222.824
Walcheren Scalda 271.842 Middelburg 129.981
Zeeuwsch-Vlaanderen Scalda 271.842 Terneuzen 129.981
West-Brabant Curio 707.697 Breda 742.747
Midden-Brabant ROC Tilburg 969.211 Tilburg 519.923
Noord-Oost-Brabant Koning Willem I College 489.770 Den Bosch 742.747
Zuidoost-Brabant Summa College 969.211 Eindhoven 742.747
Gewest Limburg-Noord ROC Gilde opleidingen 969.211 Venlo 594.197
Gewest Zuid-Limburg Vista College 707.697 Heerlen 742.747
Rijk van Nijmegen ROC van Nijmegen 707.697 Nijmegen 371.373
Arnhem ROC Rijn IJssel 707.697 Arnhem 371.373
Totaal 30.399.998 19.200.007

184

Wat is volgens de meest recente gegevens het aantal laaggeletterden en het aantal laaggecijferden ouder dan 16 jaar dat Nederland telt? Wat is volgens de meest recente gegevens, in percentages en het absolute aantal, de hoeveelheid vijftienjarigen die laaggeletterd is? Hoe zal het Actieplan laaggeletterdheid en Tel mee met taal leiden tot reductie van het aantal laaggeletterden van 16 jaar en ouder en van vijftienjarigen?

Volgens een schatting van de Algemene Rekenkamer zijn er in Nederland 1,3 miljoen mensen tussen de 16 en 65 jaar die moeite hebben met de Nederlandse taal. Het gaat om een grotere groep van 2,5 miljoen mensen als ook mensen ouder dan 65 jaar worden meegeteld en mensen die moeite hebben met andere basisvaardigheden als rekenen en digitale vaardigheden. Daarnaast blijkt uit de meest recente PISA-peiling (2018) dat 24% van de Nederlandse 15-jarigen niet in staat was om het basisniveau te behalen bij de vaardigheden diep en kritisch lezen. Dit gaat dus om een iets andere definitie dan laaggeletterdheid. Het «Masterplan basisvaardigheden» richt zich specifiek op deze doelgroep. Het gaat onder andere om extra investeringen in en aandacht voor basisvaardigheden in het onderwijs en de ontwikkeling van effectieve leermiddelen.

Het actieprogramma «Tel mee met Taal» heeft als doel om meer mensen te bereiken met een laagdrempelig aanbod om taal-, reken- of digitale vaardigheden te verbeteren. In het programma wordt nauw samengewerkt met gemeenten, werkgevers en onderwijspartijen. Er zijn drie subdoelstellingen: Méér mensen bereiken met een aanbod op maat, vooral de groep met Nederlands als moedertaal; Weten wat werkt: investeren in kwaliteit; Samen aan de slag onder regie van gemeenten. Er wordt aan deze doelstellingen gewerkt aan de hand van tien maatregelen, zoals bijvoorbeeld: een landelijke impuls voor méér bereik, specifiek onder de NT1-doelgroep, een vraaggericht landelijk ondersteuningsprogramma laaggeletterdheid, extra investeren in basisvaardigheden op de werkvloer, extra inzet op kwaliteit van taalhuizen en non-formeel lesaanbod, het opzetten van een onafhankelijk expertisepunt en een lerende aanpak: ruimte voor experimenten.

Tot slot richt het programma zich op het verbeteren van de gegevensverzameling rond laaggeletterdheid met als doel meetbare doelen vast te stellen waar het gaat om het bereik en de reductie van het aantal volwassen laaggeletterden. In dit kader wordt met het CBS en gemeenten een landelijke monitor ontwikkeld. Daarnaast doet Nederland dit jaar mee aan het internationale PIAAC-onderzoek (Programme for the international Assesment of Adult Competencies) om het beeld van het aantal laaggeletterden te actualiseren.

185

In hoeverre draagt de STAP27-regeling bij aan het versterken van de leercultuur, nu vooral cursusaanbieders ervan profiteren doordat zij hun prijzen verhogen tot aan de door de overheid verleende vergoeding?

Oneigenlijke prijsverhogingen zijn zeer onwenselijk. Voor STAP geldt dat de prijzen marktconform moeten zijn. De Toetsingskamer ziet hierop toe en monitort de prijzen. Als de prijzen flink stijgen of wanneer opleidingen voor een hogere prijs voor aanvragers van het STAP-budget worden aangeboden, wordt er actie ondernomen. Bijvoorbeeld door de opleiders te verwijderen uit het scholingsregister of een proces tot terugvordering te starten.

Sinds de start van de subsidieregeling is het STAP-budget elk tijdvak binnen een paar dagen uitgeput. Dat laat zien dat er een sterke behoefte is onder de werkenden en werkzoekenden om zich bij- en om te scholen. Uit de eerste tijdvakken blijkt dat een brede groep gebruik heeft gemaakt van het STAP-budget. Er is een mooie spreiding van de aanvragers in opleidingsniveau (meer dan de helft heeft een mbo-achtergrond), leeftijd (een vijfde is 50 jaar of ouder), werksituatie (ook de nodige flexwerkers, zzp’ers en werkzoekenden) en sectoren (met de sector Zorg als meest voorkomende). Hiermee draagt STAP-budget bij aan het versterken van de leercultuur.

186

Welke stappen zijn en worden gezet om het mbo te flexibiliseren met het oog op het actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen?

Er worden verschillende stappen gezet in de verdere flexibilisering van het mbo. Zo ontwikkelen 36 samenwerkingsverbanden van publieke en private mbo-instellingen in de periode 2019 tot 2024, in het kader van de subsidieregeling flexibilisering, een divers aanbod van mbo-opleidingen dat beter aansluit bij de vraag van werkenden en werkzoekenden. Ook zet het kabinet in op opschaling van het aanbod aan bbl-opleidingen voor zij-instromers, de ontwikkeling van mbo-certificaten voor werkenden en werkzoekenden en de ontwikkeling van opleidingsprogramma’s voor laaggeletterden waarin verbetering van taalvaardigheden wordt gecombineerd met beroepsvaardigheden. Een compleet overzicht van alle maatregelen om het mbo te flexibiliseren voor werkenden en werkzoekenden is te vinden in de Kamerbrief Beleidslijnen leven lang ontwikkelen (Beleidslijnen leven lang ontwikkelen | Rijksoverheid).

187

Wat is de stand van zaken inzake de evaluatie van voorwaardelijke toelatingen (van ad-opleiding naar bachelor, hbo-propedeuse naar wo en doorstroom bachelor-master) in het hoger onderwijs?

Deze evaluatie is reeds afgerond. De eindrapportage is met een begeleidende brief aan uw Kamer aangeboden op 1 juni 2022.

188

Welke taken voert DUO uit voor het mbo?

DUO voert een heel divers pakket aan taken uit in het onderwijssysteem. DUO heeft de taken onderverdeeld in hoofdproducten. Binnen de volgende hoofdproducten voert DUO taken uit die betrekking hebben op het mbo.

Bekostiging: DUO bekostigt de instellingen. Jaarlijks wordt de bekostiging uitgekeerd aan de besturen van de onderwijsinstellingen.

Registers: Een belangrijk deel van de verdeling van de bekostiging van instellingen wordt gevormd door de aantallen studenten, de kenmerken van die studenten, gecombineerd met een prijs per student. De verzameling van deze gegevens vindt plaats in de registratie instellingen en opleidingen (RIO) en het register onderwijsdeelnemers (ROD).

Examens: DUO organiseert staatsexamens Nederlands als tweede taal (NT2) voor mensen die het Nederlands niet als moedertaal beheersen maar die wel in Nederland willen studeren op het mbo.

Informatieproducten: DUO beschikt over een grote hoeveelheid data over studenten, instellingen, het onderwijsaanbod en onderwijsresultaten en verrijkt deze gegevens tot informatieproducten. Deze worden gebruikt voor beleidsvorming.

189

Is de bijdrage aan DUO vanuit Artikel 4 alleen gebaseerd op de taken die DUO uitvoert voor het mbo?

Ja, de bijdrage vanuit beleidsartikel 4 aan DUO is alleen gebaseerd op taken die DUO uitvoert voor beleidsartikel 4 (mbo).

190

Hoeveel middelen investeert u in totaal in de aanpak van laaggeletterdheid? Wat betekent dit voor het bedrag dat per laaggeletterde in Nederland beschikbaar is?

Er is vanaf 2023 jaarlijks structureel € 80,6 miljoen beschikbaar voor gemeenten voor opleidingen taal, rekenen en digitale vaardigheden. Daarvan is € 10 miljoen beschikbaar gesteld vanuit de CA-enveloppe kwaliteit en draagt het Ministerie van SZW ook jaarlijks € 5 miljoen bij. Voor de looptijd van het actieprogramma «Tel mee met Taal» gaat het om een bedrag van jaarlijks € 25 miljoen tot en met 2024 vanuit OCW, SZW, BZK en VWS. Deze aanpak moet in samenhang worden gezien met reguliere onderwijsbudgetten, middelen voor «leven lang ontwikkelen» en specifieke programma’s zoals het «Masterplan Basisvaardigheden» en het «Leesoffensief». Het is daarom niet mogelijk hier een specifiek budget per laaggeletterde in Nederland aan te koppelen.

191

Wordt vanuit de RMC28-functie ook samengewerkt met instellingen, zoals het UWV?

RMC-regio’s benaderen ook voortijdig schoolverlaters als zij hun baan kwijt raken en niet in beeld zijn bij het UWV of de gemeente als werkzoekende. Zij bespreken wat een jongere nodig heeft om terug te keren naar het onderwijs of aan het werk te komen. Indien begeleiding naar werk nodig is, kan de RMC-consulent organisaties in het arbeidsmarktdomein inschakelen. Dit kan het UWV zijn, maar in veel gevallen heeft de jongere een kort arbeidsverleden en daardoor zeer beperkte WW-rechten. Daarom wordt vaker de samenwerking gezocht met de gemeente die jongeren naar werk kan begeleiden. Deze samenwerking wordt komende tijd verder versterkt. Zo wordt de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) uitgebreid naar de leeftijd van 27 jaar, zodat we jongvolwassenen beter volgen en gemeenten daarvoor hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Voor deze uitbreiding van de RMC-functie naar 27 jaar is structureel 25 miljoen extra beschikbaar vanuit de CA-middelen. Ook krijgen gemeenten een grotere rol bij het ondersteunen van kwetsbare schoolverlaters naar werk.

192

Hoe groot is het studentenfonds voor ho-studenten? Hoeveel studenten kunnen hiervan gebruik maken of maken hiervan jaarlijks gebruik?

Elke bekostigde instelling voor hoger onderwijs is verplicht financiële middelen te reserveren voor studenten die door bijzondere omstandigheden studievertraging hebben opgelopen of verwachten op te lopen. Dit profileringsfonds (de benaming van dit fonds wijzigt binnenkort in studentenondersteuningsfonds) is een open einde regeling, wat betekent dat niet kan worden aangegeven wat de omvang van dit fonds is. Uit de jaarverslagen is op te maken dat in 2020 (de meest recente cijfers) in totaal 13.621 studenten een tegemoetkoming uit het fonds hebben ontvangen voor een totaalbedrag van € 22,1 miljoen. Dit aantal en dit bedrag zijn vergelijkbaar met voorgaande jaren.

193

Hoe verklaart u dat de studenttevredenheid hoger is in het wo dan in het hbo?

De Nationale Studenten Enquête onderzoekt jaarlijks de tevredenheid van studenten met (aspecten van) hun opleiding (2022). De meest recente resultaten laten zien dat studenten over het algemeen redelijk tevreden zijn over hun opleiding in het hoger onderwijs. Studenten in het hbo geven een tevredenheid van 3,65 (op een schaal tot 5) aan hun opleiding en studenten in het wo gemiddeld een 3,88. Studenten op het hbo zijn over het algemeen meer tevreden met de aansluiting op de beroepspraktijk (3,72) dan studenten op het wo (3,33). Op andere aspecten zijn studenten in het wo meer tevreden. Zo zijn studenten in het wo meer tevreden over de inhoud en opzet van hun opleiding (3,84) dan studenten in het hbo (3,63). Het is dus niet zo dat studenten in het wo op alle aspecten van hun studie meer tevreden zijn dan studenten in het hbo. Hbo studenten tonen op sommige aspecten van hun opleiding een hogere tevredenheid dan wo studenten en vice versa. Zoals aangegeven valt de algemene tevredenheidsscore voor wo studenten iets hoger uit dan voor studenten in het hbo. Er is niet onderzocht waarom studenten in het wo een hogere tevredenheid hebben over hun opleiding dan studenten in het hbo. Zowel de opleidingen als de studentenpopulatie zijn verschillend in het wo en het hbo. Zo kennen beide onderwijsvormen andere opleidingen, andere vormen van begeleiding, andere vestigingen, verschillende manieren van onderwijs, etc.

194

Hoe verklaart u dat het aantal deelnemers aan Leven Lang Leren-activiteiten is gedaald?

Volgens het SCP (2021) was de daling in 2020 waarschijnlijk een tijdelijk effect, veroorzaakt door de uitbraak van de coronapandemie begin 2020 en de maatregelen die daar op volgden. Uit CBS-cijfers over de afgelopen jaren blijkt dat het niet gaat om een ingrijpende daling:

2020: 18.8%

2019: 19.4%

2018: 19.1%

2017: 19.1%

2016: 18.8%

Er is dus geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een trend, het gaat om een kleine fluctuatie als gevolg van de coronapandemie. Uit de publicatie Education at a Glance (2022) blijkt dat de scholingsdeelname in Nederland in 2021 is gestegen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de wijze waarop de deelname in de Europese enquête beroepsbevolking (EBB) wordt gemeten in 2021 is gewijzigd. Waar voorheen werd gevraagd naar de deelname per huishouden, wordt met ingang van 2021 de deelname per individu gemeten. Dit is gedaan om de deelname nauwkeuriger in beeld te brengen. Huishoudleden zijn niet altijd op de hoogte zijn van deelname aan cursussen door huisgenoten en rapporteren daardoor minder cursusdeelname dan er in werkelijkheid is. Sinds het herontwerp hoeft elke respondent enkel voor zichzelf de vragen te beantwoorden en wordt waarschijnlijk een beter beeld gekregen van de deelname aan scholing.

195

Hoeveel instellingen in het hoger onderwijs stellen hun ombudsfunctionaris beschikbaar voor studenten?

Op de websites van de instellingen in het hoger onderwijs staat dat negen universiteiten en zeven hogescholen een ombudsfunctionaris voor studenten hebben aangesteld.

196

Welk percentage en/of hoeveel studenten zijn de afgelopen drie jaar nominaal afgestudeerd?

hbo 45,6% 46,3% 46,1% 47,6% 47,6% 48,9%
wo 42,5% 40,8% 40,5% 40,0% 39,4% 40,4%
1 met dezelfde selectie als gebruikt bij de indicator «bachelor rendement (n+0) van herinschrijvers na het eerste jaar» uit de begroting 2022

197

Wat zijn de studentgebonden tarieven (laag, hoog en top) van opleidingen in 2022?

De studentgebonden tarieven (laag, hoog en top) van opleidingen in 2022 zijn in onderstaande tabel weergegeven. Dit betreft de stand bij 2e Rijksbijdragebrief 2022 (voorjaar 2022).

Tarief per gewogen inschrijving en graad onderwijs HBO € 6.051 € 7.746 € 9.077
Tarief per gewogen inschrijving en graad onderwijs WO € 4.362 € 6.544 € 13.087
Tarief per gewogen graad onderzoek WO € 2.138 € 3.206 € 6.413

198

Kunt u in een overzicht uitgesplitst aangeven hoeveel vanaf 2022 geïnvesteerd wordt in 1) onderwijs, 2) onderzoek en 3) studenten?

Het kabinet investeert fors in hoger onderwijs en onderzoek en in studenten. Het onderscheid tussen onderwijs, onderzoek en studenten is niet met een schaartje te knippen. Hoger onderwijs en onderzoek zijn fundamenteel met elkaar verweven. Daarnaast komen de investeringen via verbetering van het onderwijs en onderzoek direct en indirect ten gunste van de student. Een voorbeeld hiervan zijn de investeringen in sectorplannen in het wetenschappelijk onderwijs die zowel op onderzoek als onderwijs betrekking hebben en daarbij ook tot een verbetering van de student-stafratio zullen leiden.

Hogescholen/Universiteiten
Kansengelijkheid en studentenwelzijn 1 15 15 15 15 15 R
Macrodoelmatigheid 2 2 2 2 2 2 R
Sociale veiligheid en inclusie 4 4 4 4 4 4 F
Hogescholen
Onderwijs-arbeidsmarkt: tekortsectoren 0 30 30 30 30 30 R
Vitalisering van opleidingen krimpregio's 15 25 25 25 0 0 F/B
Praktijkgericht onderzoek:
– Ontwerp en ontwikkeling 30 50 50 50 50 50 R
– Ontwerp en ontwikkeling 0 35 35 35 35 35 F
– Thematische programmering 10 10 10 10 10 10 F
– Professional doctorate beurzen 5 5 5 5 5 5 F
Universiteiten
Starters- en stimuleringsbeurzen 50 156 156 156 156 156 R
Starters- en stimuleringsbeurzen 50 144 144 144 144 144 F
Profilsering en samenwerking: sectorplannen 60 200 200 200 200 200 R
Subtotaal hogescholen en universiteiten 227 676 676 676 651 651
Roadmap grootschalige wetenschappelijke infrastructuur 50 50 50 50 50 50 F
Strategische agenda toegepast onderzoek faciliteiten 3 87 31 86 40 92 F
Matching Horizon Europe 0 75 75 75 75 75 F
Open Competitie 60 60 60 60 60 60 F
Toponderzoek 20 20 20 20 20 20 F
Kennisveilgheid en sociale veiligheid 0 7 5 5 5 5 F
Europese Partnerschappen 15 50 58 50 50 50 F
Open Science 4 20 20 20 20 20 F
Doorstroom beroepskolom 0 10 18 20 20 20 R
Levensbeschouwelijke universiteiten 0 5 5 5 5 5 R
Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt 1 1 1 1 1 1 R
Subtotaal overige middelen 153 385 343 392 346 398
Totaal onderwijs en onderzoek 380 1.061 1.019 1.068 997 1.049

F = Fonds Onderzoek en wetenschap

R = Reeks Vervolgopleidingen/onderzoek

B = Begroting OCW

Herinvoering basisbeurs 5 30 61 123 351 590
Tegemoetkoming leenstelsel 0 0 0 786 91 58
Totaal studenten 5 30 61 909 442 648

199

Hoeveel aanvragen voor de subsidieregeling tweede lerarenopleiding worden er

jaarlijks gedaan? Zijn studenten op de hoogte van, of geïnformeerd over deze regeling?

In studiejaar 2020–2021 zijn 108 subsidies op grond van de Subsidieregeling tweede lerarenopleiding (STL) toegekend. In studiejaar 2021–2022 zijn 123 subsidies toegekend. Voor 2022–2023 kan de subsidie aangevraagd worden tot en met 31 december 2022.

Op de website van DUO over financiële tegemoetkomingen voor leraren en op de website van het onderwijsloket wordt de STL beschreven. Daarnaast is de STL onder de aandacht gebracht in de septembernieuwsbrieven voor de onderwijssectoren po/vo/mbo. Tot slot zijn de lerarenopleidingen via het ADEF, LOBO en UNL op de hoogte gebracht van de regeling, zo kunnen de lerarenopleidingen al hun studenten die in aanmerking kunnen komen actief aanschrijven.

200

Hoeveel geld is de afgelopen drie jaar jaarlijks toegekend aan de verschillende wetenschapsdomeinen binnen NWO29 en ZonMw30?

Vanuit OCW ontvangt NWO jaarlijks een bedrag dat zij vanuit haar rol als zelfstandig bestuursorgaan naar eigen inzicht verdeelt over verschillende domeinen en instrumenten.

Binnen de domeinen en instrumenten is het onderscheid tussen wetenschappelijke domeinen niet altijd te maken omdat veel subsidies worden toegekend aan inter- en multidisciplinaire voorstellen.

201

Zijn er sinds de start van het Sino-Dutch Bilaterial Scholarship Programme signalen geweest dat de selectie van Chinese studenten op een manier beïnvloed wordt door de politieke voorkeur van die studenten?

Nee, hierover zijn geen signalen bekend. De selectie van de studenten vindt plaats in twee stappen: een voordracht van kandidaten door het China Scholarship Council (CSC) en de uiteindelijke selectie door Nuffic. Zij beoordelen de aanvragen op de in de sollicitatie verstrekte informatie, zoals Curriculum Vitae, behaalde cijfers en motivatie. Deze beoordeling leidt tot een rangorde van aanvragers. Elke jaar zijn er 25 beurzen beschikbaar, inclusief die voor studenten die een meerjarige beurs (master of PhD) krijgen. Over het algemeen zijn beurzen voor één- of tweejarige masterprogramma’s in de meerderheid. Voor dit jaar zijn er bijvoorbeeld 12 nieuwe beurzen toegekend, waarvan 11 masters en één PhD. De overige beurzen waren voor verlengingen.

202

Hoe gaat de werkgroep stimuleringsbeurzen bepalen waar de werkdruk het hoogst is?

In de Beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap van 17 juni 2022 kondigde het kabinet aan om vanaf 2023 € 300 miljoen per jaar in starters- en stimuleringsbeurzen te investeren. In het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap van 14 juli 2022 is afgesproken dat de Minister van OCW een «werkgroep stimuleringsbeurzen» in gaat stellen. Naar aanleiding van deze afspraak, en na overleg met meerdere partijen in het veld, zijn we voornemens om dit jaar de «Adviescommissie starters- en stimuleringsbeurzen» in te stellen.

Het is niet aan deze adviescommissie om te bepalen waar de werkdruk het hoogst is. Dat is aan de colleges van bestuur van universiteiten (inclusief umc’s); zij gaan immers over de toekenning van de stimuleringsbeurzen binnen hun instelling, in afstemming met decanen en medezeggenschap. Conform het bestuursakkoord gaat bovengenoemde adviescommissie wel advies uitbrengen aan de universiteiten (inclusief umc’s) over hóe te bepalen waar de werkdruk het hoogst is en de ruimte voor ongebonden onderzoek het laagst. De adviezen van deze commissie worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht.

203

Hoe gaat u controleren of de middelen voor de LLO31-katalysator doelmatig worden ingezet?

De gereserveerde middelen voor de LLO-Katalysator worden verdeeld over 4 werkpakketten die elk een eigen verantwoordingsregime kennen. Overkoepelend is het goed om eerst te vermelden dat er projectspecifieke afspraken (PSA) worden gemaakt tussen de stafdirectie van het Groeifonds, OCW en het consortium van onderwijskoepels over de output, de mijlpalen, met heldere kpi’s waarover ook evaluatie- en monitoringafspraken worden gemaakt die door een externe, onafhankelijke partij uitgevoerd worden. Doelmatigheid zal onderdeel zijn van monitoring. Verwachting is dat de PSA er uiterlijk in december liggen. Daarnaast vereist het Groeifonds ook een tussentijdse rapportage en een eindrapportage waarbij doelmatige besteding ook aan bod komt.

Hiernaast zullen de middelen dus via 4 verschillende werkpakketten naar de LLO-Katalysator vloeien. In elk pakket is daarnaast een reservering opgenomen voor de overkoepelende governance die nodig is om de LLO-Katalysator landelijk te coördineren en aan te sturen. Dit landelijke schakelpunt zal via een subsidie opgezet worden door een agentschap van de overheid. Verantwoording en doelmatige besteding van de middelen zal eveneens gemonitord worden door dit agentschap. Daarnaast zullen er voor werkpakket 2 (regiotransitiedeals) en pakket 3 (professionalisering LLO instellingen) specifieke subsidieregelingen opgesteld worden door OCW in samenwerking met een agentschap van de overheid waar publieke en private partijen zich op kunnen intekenen. Een staatsteuntoets zal onderdeel vormen van dit proces. Het agentschap is ook hier verantwoordelijk voor monitoring, evaluatie en verantwoording over besteding van de middelen. Werkpakket 1 (LLO Radar) zal naar alle waarschijnlijk aanbesteed worden, dit is nog onderwerp van gesprek. Werkpakket 4 (Leercultuur) is ook nog onduidelijk in deze fase of dit via een subsidieregeling bij een agentschap terecht komt of uitbesteed wordt aan een partij als NRO om er onderzoek calls van te maken. In beide gevallen zal of het agentschap of de NRO toezien op doelmatige besteding van de middelen.

204

Welke voorwaarden stelt u aan onderwijsinstellingen om middelen uit de LLO-katalysator te krijgen? Om welke doelen gaat het?

Onderwijsinstellingen kunnen zich specifiek intekenen op de subsidieregelingen die voor werkpakket 2 (regiotransitiedeals) en werkpakket 3 (professionaliseren LLO instellingen) in ontwikkeling zijn. Werkpakket 1 en 4 zullen waarschijnlijk niet voor onderwijsinstellingen zijn.

Werkpakket 2 gaat over het vormen van regionale consortia van werkgevers en onderwijsinstellingen, eventueel aangevuld met uitvoerders, bonden en lokale overheid. Een consortium onder leiding van een onderwijsinstelling kan vervolgens een subsidie aanvraag doen mits zij als consortium een regiotransitiedeal (RTD) hebben gesloten. Hierin moeten afspraken zitten over de LLO vraagarticulatie (in tranche 1 specifiek voor de energie- of grondstoffentransitie, in tranche 2 mag dit breder) en het LLO aanbod dat hiervoor ontwikkeld gaat worden. Doel is dat er veel bruikbare LLO oplossingen ontwikkeld worden voor de energie- en grondstoffentransitie en dat deze ook landelijk gedeeld en uitgewisseld worden zodat niet elke regio hetzelfde gaat doen.

Naast deze afspraken zal de subsidieregeling specifieke KPI’s bevatten over output variabelen zoals aantal deelnemers, regionale impact, open source van het materiaal, etc. Dit moet nog verder uitgewerkt worden in de komende maanden.

Werkpakket 3 gaat over het professionaliseren van de interne organisatie met betrekking tot LLO. Doel is dat onderwijsinstellingen de expertise en capaciteit ontwikkelen in proces en uitvoering om de activiteiten die nodig zijn voor de RTD’s uit te kunnen voeren. Onderwijsinstellingen kunnen zich hiervoor direct intekenen. Specifieke voorwaarden voor deze subsidieregeling moeten nog uitgewerkt worden, net als voor werkpakket 2.

205

Hoe gaat u controleren of de middelen voor het NGF32-project Digitaliseringsimpuls doelmatig worden ingezet?

De controle wordt uitgevoerd aan de hand van heldere afspraken die vastgelegd worden in projectspecifieke afspraken. In dit document worden zowel de kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) als de evaluatie en monitoringsafspraken vastgelegd. Daarnaast worden in de subsidieregelingen die voor de Digitaliseringsimpuls worden ontworpen ook verantwoordingseisen opgenomen waarmee doelmatigheid gemeten kan worden.

206

Welke voorwaarden stelt u aan onderwijsinstellingen om middelen uit het NGF-project Digitaliseringsimpuls te krijgen? Om welke doelen gaat het?

De voorwaarden en doelen om NGF middelen te ontvangen zijn opgenomen in de aanvraag van de Digitaliseringsimpuls en de (te ontwerpen) subsidieregelingen.

Binnen de digitaliseringsimpuls zal gewerkt worden om een sectorale kennisinfrastructuur, sectorale ICT-infrastructuur, transformatiehubs en Centers for teaching and learning op te zetten. De vorm en het daarbij behorende instrument worden nog nader uitgewerkt.

207

Wat is de reden dat de huidige subsidieregeling voor SURF in het kader van open en online hoger onderwijs in 2022 afloopt?

De subsidie wordt niet doorgezet omdat deze juridisch niet nogmaals verlengd mag worden. De verlenging heeft reeds plaatsgevonden in 2018. Deze regeling heeft uiteindelijk gelopen van 2014 tot 2022, de maximale looptijd van een subsidieregeling. In de looptijd van de subsidieregeling Open online hoger onderwijs is er door het Ministerie van OCW in samenwerking met de hoger onderwijsinstellingen en SURF actief gezocht naar opvolging van de succesvolle subsidieregeling. Dit is gebeurd via de aanvraag, en vervolgens honorering, van de Digitaliseringsimpuls van het Nationaal Groeifonds.

208

Welke taken voert DUO uit voor het ho?

DUO voert een heel divers pakket aan taken uit in het onderwijssysteem. DUO heeft de taken onderverdeeld in hoofdproducten. Binnen de volgende hoofdproducten voert DUO taken uit die betrekking hebben op het HO.

Bekostiging: DUO bekostigt de hoge scholen en universiteiten. Jaarlijks wordt, in twaalf termijnen, de bekostiging uitgekeerd aan de besturen van de onderwijsinstellingen.

Registers: Een belangrijke deel van de verdeling van de bekostiging van instellingen wordt gevormd door de aantallen inschrijvingen en graden, de kenmerken van die inschrijvingen en graden, gecombineerd met een prijs per inschrijving en graad. De verzameling van deze gegevens vindt plaats in de registratie instellingen en opleidingen (RIO) en het register onderwijsdeelnemers (ROD).

Examens: DUO organiseert staatsexamens Nederlands als tweede taal (NT2) voor mensen die het Nederlands niet als moedertaal beheersen, maar die wel in Nederland willen studeren in het HO.

Informatieproducten: DUO beschikt over een grote hoeveelheid data over studenten, instellingen, het onderwijsaanbod en onderwijsresultaten en verrijkt deze gegevens tot informatieproducten. Deze worden gebruikt voor beleidsvorming.

209

Is de bijdrage aan DUO vanuit beleidsartikel 6 en 7 alleen gebaseerd op de taken die DUO uitvoert voor het ho?

Nee, de bijdrage vanuit beleidsartikel 6 aan DUO is gebaseerd op taken die DUO uitvoert voor het gehele hoger onderwijs. Immers, vanuit beleidsartikel 7 is er geen bijdrage aan DUO.

210

Wat is de stand van zaken omtrent de aangekondigde visie voor internationalisering in het hoger onderwijs?

De groei in de internationale instroom zorgt voor toenemende druk, op de capaciteit van sommige opleidingen, op de werkdruk van docenten en op studentenhuisvesting. Daarom heeft dit thema prioriteit. Vooruitlopend op de brede Toekomstverkenning die uw Kamer voor het zomerreces 2023 ontvangt, ontvangt u daarom begin volgend jaar een brief over internationalisering ho, waarin zoveel als mogelijk is, vooruitlopend op de Toekomstverkenning, concrete voorstellen worden gedaan voor het beheersen van de instroom van internationale studenten. Internationalisering blijft daarnaast ook een thema in de brede Toekomstverkenning, gezien de samenhang met andere belangrijke thema’s als bijvoorbeeld tekortsectoren, krimpregio’s en toegankelijkheid van het ho.

211

Op wat voor manier worden er plannen gemaakt die resulteren in het introduceren, verankeren, en verder ontwikkelen van internationalisering in het instellingsbeleid van scholen in het po en vo?

De Subsidieregeling internationalisering funderend onderwijs (IFO) biedt de mogelijkheid aan scholen in het po en vo om subsidie te ontvangen ter ondersteuning van activiteiten in het kader van de introductie of de verdere ontwikkeling van internationalisering binnen hun opleidingen. Het doel is om scholen te bewegen om bewust te kiezen voor een duurzame integratie van internationalisering in het schoolbeleid, met een doordachte visie en aanpak. Daartoe kunnen ze maximaal drie opeenvolgende jaren aanspraak maken op subsidie, mits ze aannemelijk maken dat internationalisering verankerd wordt in het schoolbeleid en dat de activiteit waarvoor ze subsidie aanvragen daaraan bijdraagt.

212

Wat wordt er bedoelt met onderzoek doen naar Europese eenwording? Hoeveel betaalt Nederland hieraan als EU-lidstaat, en waarom?

Het Europacollege als postuniversitair instituut biedt onderwijs aan en doet onderzoek naar interdisciplinaire Europese Studies, waaronder ook het onderwerp Europese eenwording valt. Nederland draagt Rijksbreed vanaf 2023 jaarlijks € 220.000 bij aan het Europacollege. Middels deze subsidie wordt naast algemene steun aan het college onder andere jaarlijks aan tien Nederlandse studenten een tegemoetkoming gegeven om aan het Europacollege te studeren. Nederland hoopt zo te bevorderen dat het aantal Nederlanders dat voor Europese instellingen werkt of op een andere wijze voor een Europese loopbaan kiest toeneemt.

213

Hoeveel procent van de middelen die wordt gereserveerd op de OCW-begroting voor deelname aan diverse projecten in het kader van Unesco, gaat naar de bevordering van persvrijheid?

Vanuit de OCW-begroting zijn geen specifieke middelen gereserveerd voor het werk van Unesco met betrekking tot de bevordering van persvrijheid. De inzet van Unesco is gericht op de bevordering van persvrijheid wereldwijd. Daarom komen de middelen voor specifieke projecten en programma’s die Nederland ondersteunt uit de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

214

Klopt het dat het Wetenschappelijk onderwijs vanaf 2023 gekort wordt op de HGIS-middelen voor ontwikkelingssamenwerking? Wat ligt aan deze korting ten grondslag?

Het netwerk van Netherlands Education Support Offices (NESO’s) zal gefaseerd worden afgebouwd ten faveure van inzet op hoger onderwijs en wetenschap via de aanstelling door OCW van Onderwijs- en Wetenschapsattachés en lokale medewerkers op posten in de landen die in de Internationale Kennis- en Talenstrategie als prioritair zijn genoemd. De middelen die voor de NESO-kantoren werden gebruikt zullen daarmee op een andere manier via de OCW-begroting aan internationaal beleid worden uitgegeven. Er is dus geen sprake van een korting, de HGIS-middelen betreffende de NESO-kantoren op het artikel 7 (wetenschappelijk onderwijs) worden overgeheveld naar het artikel 95 (apparaat kerndepartement).

215

Kunt u aangeven wat de in- en uitstroom van leraren is, uitgesplitst naar onderwijssector? Kunt u hierbij ook andere kenmerken aangeven, zoals leeftijd?

Onderstaand de in- en uitstroom van leraren in het po, vo en mbo. De gegevens hebben betrekking op de overgang van oktober 2020 naar oktober 2021 (hoeveel kwamen er bij, hoeveel gingen er weg). De percentages zijn gebaseerd op de aanwezige hoeveelheid fte van deze groep. Bijvoorbeeld: percentage instroom mannen is het aantal fte mannen dat instroomt gepercenteerd op het aantal aanwezige fte mannen.

Totale uitstroom in fte 5.078 3.933 2.036
Totale instroom in fte 5.195 4.321 2.405
Groei in fte 117 388 369
Percentage uitstroom op totaal 5,7% 6,9% 8,0%
Percentage instroom op totaal 5,8% 7,6% 9,5%
Percentage uitstroom mannen 7,6% 7,5% 8,8%
Percentage instroom mannen 7,6% 7,0% 8,1%
Percentage uitstroom vrouwen 5,3% 6,4% 7,3%
Percentage instroom vrouwen 5,5% 8,2% 10,7%
Percentage uitstroom jonger dan 30 3,6% 6,4% 7,1%
Percentage instroom jonger dan 30 16,8% 27,6% 30,4%
Percentage uitstroom 30–59 jaar 3,7% 4,1% 4,8%
Percentage instroom 30–59 jaar 3,6% 4,8% 8,7%
Percentage uitstroom 60 en ouder 21,0% 21,6% 21,2%
Percentage instroom 60 en ouder 1,9% 1,6% 1,6%

NB De gegevens kunnen iets afwijken van elders gepresenteerde gegevens over groei van aantal fte van 2020 naar 2021. Bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op individuele arbeidscontracten van leraren op 1 oktober 2020 en 1 oktober 2021. Dit kon alleen voor scholen waarvan alle gegevens bekend waren. Voor het totale bestand zijn de scholen die geen gegevens hadden geleverd bijgeschat op basis van vorige jaren, waardoor de totalen iets zullen afwijken.

216

Kunt u aangeven welke routes er zijn om bevoegd leraar te worden voor zowel het po, vo als mbo?

Er zijn diverse routes om bevoegd leraar te worden in het po en vo en om benoembaar te worden als docent in het mbo. Voor het po geldt dat het merendeel via de pabo een bevoegdheid behaalt. Daarnaast is het mogelijk om via een academische route een bevoegdheid te behalen voor het primair onderwijs, zoals bijvoorbeeld via de Educatieve Master Primair Onderwijs of via de academische pabo met bi-diplomering. Voor het vo en mbo kan een tweedegraads of eerstegraads bevoegdheid worden behaald via de lerarenopleiding. Ook hier geldt dat dit zowel een hbo- als een wo-lerarenopleiding kan zijn. Het ligt aan de vooropleiding en werkervaring van de kandidaat welke routes precies mogelijk zijn, al dan niet versneld of verkort. Naast de reguliere ho- en wo-lerarenopleidingen kunnen professionals met een afgeronde ho-opleiding en werkervaring via de route zij-instroom in beroep binnen twee jaar een bevoegdheid behalen. Voor het mbo is er ook een pedagogisch-didactisch getuigschrift (pdg)-route die toegankelijk is voor mensen die ten minste drie jaar relevante werkervaring hebben in de praktijk van het beroep waarop het desbetreffende onderwijs is gericht en hbo-denk en werkniveau hebben. Deze pdg-route leidt ook tot benoembaarheid in het mbo. Het Onderwijsloket heeft de diverse routes in beeld gebracht. Daarnaast wordt door het Onderwijsloket op dit moment de interactieve routetool uitgewerkt. Deze tool zal nog beter inzicht geven in de opleidingsroutes naar het onderwijs. In 2023 zal deze tool beschikbaar zijn. Ook is het mogelijk om in gesprek te gaan met een adviseur van het Onderwijsloket om te bespreken wat de mogelijkheden zijn.

217

Kunt u aangeven welke vormen van financiële ondersteuning er zijn om leraar te worden in het po, vo of mbo?

Voor zowel leraren als voor scholen en mbo-instellingen zijn er diverse mogelijkheden voor subsidies en tegemoetkomingen in de opleidingskosten voor potentiële overstappers naar het onderwijs om leraar te worden en voor leraren die zich willen omscholen naar een andere onderwijssector. In de bijlage «Overzicht (effect) maatregelen aanpak tekorten» bij de Kamerbrief Lerarenstrategie is een tabel opgenomen waarbij per maatregel een toelichting en het effect van de maatregel beschreven. De financieringsmogelijkheden zijn: subsidie zij-instroom, subsidie tweede lerarenopleiding, tegemoetkoming leraren, lerarenbeurs, subsidie onderwijsassistenten opleiding tot leraar, subsidie korte scholingstrajecten vo en subsidie instructeursbeurs mbo. Een overzicht hiervan is te vinden op de website van DUO: https://duo.nl/particulier/tegemoetkomingen-en-subsidies-lerarenopleiding/. Daarnaast kunnen leraren ook gebruik maken van het STAP-budget en is er voor de G5 de subsidie zij-instroom PO G5. Potentiële overstappers kunnen ook contact opnemen met het Onderwijsloket. Op de website zijn de verschillende subsidies en tegemoetkomingen voor leraren toegelicht. Ook kan een potentiële overstapper in gesprek gaan met een adviseur van het Onderwijsloket om de mogelijkheden te bespreken.

218

Ontvangt het Onderwijsloket subsidie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Ontvangt FastSwitch subsidie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Hoe verhouden het Onderwijsloket en FastSwitch zich ten opzichte van elkaar?

Het Onderwijsloket is opgericht door de VH en UNL en bedoeld voor de voorlichting, informering, advisering, doorverwijzing en warme overdracht naar de regio’s van potentiële overstappers naar het onderwijs. Geïnteresseerden kunnen mogelijke routes vinden en advies inwinnen over opleidingsroutes, voorwaarden, en mogelijkheden om leraar te worden in het onderwijs. FastSwitch is een omscholingsprogramma dat bedoeld is voor werkenden die nog recht hebben op een bekostigde opleiding en omgeschoold willen worden zodat zij kunnen werken in een kraptesector (zoals zorg, onderwijs en techniek). Dit kunnen werkenden zijn met een mbo-diploma die nog kunnen doorstuderen, of werkenden met een hbo-diploma die een tweede opleiding binnen zorg en onderwijs willen volgen, tegen wettelijk collegetarief.

OCW heeft voor beide initiatieven middelen beschikbaar gesteld voor de uitwerking ervan, voor het Onderwijsloket vooralsnog van 2019 tot en met 2023 en voor FastSwitch van juni 2021 tot en met maart 2023.

219

Klopt het dat het gemakkelijker is om een bevoegdheid voor leraar Nederlands in het mbo te halen dan voor leraar Nederlands in het vmbo, als je geen relevante achtergrond en/of opleiding hebt?

Een bevoegdheid specifiek voor het vak Nederlands wordt meestal behaald door een eerste- of tweedegraads lerarenopleiding te volgen. Hiermee mag in het vo en in het mbo lesgegeven worden. Ook is het in het vo en het mbo voor professionals met een afgeronde ho-opleiding en relevante werkervaring mogelijk om via de route zij-instroom in beroep binnen twee jaar een eerstegraads of tweedegraads bevoegdheid te behalen voor het vak Nederlands. Bij de start van deze route wordt een geschiktheidsonderzoek afgenomen, waarin beoordeeld wordt of de zij-instromer geschikt is om 1) direct zelfstandig voor de klas te staan en 2) binnen twee jaar aan de bekwaamheidseisen voor leraren kan voldoen. Op basis van de uitkomst van het geschiktheidsonderzoek wordt bepaald welke scholing en begeleiding nodig is om binnen twee jaar aan de bekwaamheidseisen te voldoen. Bij afronding krijgt de zij-instromer het getuigschrift bekwaamheidsonderzoek. Op dit getuigschrift staat de bevoegdheid vermeld. Met dit getuigschrift kan een leraar in het vo en in het mbo als leraar worden aangesteld.

Specifiek voor het mbo is het hiernaast voor zij-instromers met minimaal 3 jaar relevante werkervaring mogelijk om binnen één tot twee jaar via een pdg-route als docent benoembaar te worden in het mbo. Bij de start van de pdg-route is het naar het oordeel van de mbo-instelling om te bepalen of de kandidaat vakinhoudelijk bekwaam is en geschikt is voor het beroep van docent. Zonder relevante achtergrond/opleiding is deze route niet geschikt. Een zij-instromer behaalt na het afronden van deze route geen bevoegdheid, maar een pdg-getuigschrift. Met dit getuigschrift kan een zij-instromer alleen in het mbo als docent worden benoemd. In het vo is dit niet mogelijk.

220

Kunt u per onderwijstype aangeven hoeveel docenten (deels) arbeidsongeschikt zijn verklaard wegens long covid?

Van het aantal arbeidsongeschikt verklaarde docenten wegens long covid worden geen gegevens bijgehouden. Sinds april 2020 heeft UWV een algemene diagnosecode voor Covid-19 in de registratiesystemen aangebracht, te gebruiken bij alle WIA-claimbeoordelingen. In de tabel hieronder een overzicht van onderwijsmedewerkers die een WIA-beoordeling hebben gehad waar de diagnosecode «corona» is meegegeven. De WIA-beoordeling gaat uit van functionele beperkingen ten aanzien van het werk ongeacht de aard of oorzaak van de ziekte. De diagnosecode geeft wel aan dat er een relatie ligt met corona.

Een WIA-beoordeling volgt na een periode van twee jaar arbeidsongeschiktheid. Het zegt dus niets over het totaal aantal mensen dat op dit moment niet aan het werk is wegens corona (omdat een deel nog in de periode van twee jaar voorafgaand aan de WIA-beoordeling kan zitten en even goed arbeidsongeschikt is). Tot en met juni 2022 hebben er 110 werknemers uit de sector onderwijs (dus niet per sé een docent) een WIA-beoordeling gehad vanwege twee jaar arbeidsongeschiktheid, waarvan er 98 recht hebben gekregen op een (gedeeltelijke) WIA-uitkering.

Er is gefilterd voor bekostigd onderwijs door alleen onderwijs onder bedrijfscode 61 (overheid, onderwijs en wetenschappen) op te nemen. Het is niet mogelijk voor UWV om verder uit te splitsen naar onderwijssector.

Corona als enige diagnose of hoofddiagnose
IVA 3
WGA 80–100 44
WGA 35–80 15
Geen recht 9
Totaal 71
Corona als nevendiagnose
IVA 5
WGA 80–100 19
WGA 35–80 12
Geen recht 3
Totaal 39
Bron: UWV.

221

Kunt u aangeven hoeveel docenten per onderwijstype zijn uitgevallen wegens covid-klachten? Hoe lang waren zij gemiddeld uitgeschakeld?

Deze gegevens worden niet centraal bijgehouden. Daarnaast wordt niet vastgelegd welke ziekteoorzaak aan verzuim ten grondslag ligt. Dit mogen werkgevers niet vragen aan hun werknemers. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2020 en 2021 van TNO en CBS die bij werknemers wordt afgenomen, blijkt het volgende uit de uitsplitsing die voor het onderwijs wordt gemaakt (NEA 2021 Tabellen Sector Onderwijs (tno.nl ).

Samengevat zien we over Corona-gerelateerd verzuim in het onderwijs:

Aantallen werknemers met een COVID-19 besmetting

– In 2020 gaf in totaal 33,4% van de werknemers in het onderwijs aan dat de klachten bij het laatste verzuim zeker (2,8% door een test) of misschien door COVID-19 werden veroorzaakt. Dit zijn 175.000 werknemers. Ruim 100.000 daarvan zijn docent. Uitgesplitst naar onderwijssector

• Po: 55.000 werknemers waarvan 40.000 docent;

• Vo: 42.000 werknemers waarvan 29.000 docent;

• Mbo: 17.000 werknemers waarvan 9.600 docent;

• Hbo en wo: 61.000 werknemers waarvan 22.000 docent.

– In 2021 gaf in totaal 20,4% van de werknemers in het onderwijs aan dat de klachten bij het laatste verzuim zeker (8,3% door een test) of misschien door COVID-19 werden veroorzaakt. Dit zijn 109.000 werknemers. Ruim 58.000 daarvan zijn docent. Uitgesplitst naar onderwijssector

• Po: 39.000 waarvan 27.000 docent;

• Vo: 27.000 waarvan 20.000 docent;

• Mbo: 9.800 waarvan 6.100 docent;

• Hbo en wo: 33.000 waarvan 11.000 docent.

Verzuimduur

– In 2020 verzuimden onderwijs werknemers die (al dan niet getest) wegens corona verzuimden gemiddeld 6,3 dagen. Werknemers met een bevestigde coronabesmetting verzuimen duidelijk meer dagen dan werknemers waarvan de besmetting niet met een test bevestigd is. Al met al was 79% van de onderwijsmedewerkers die (al dan niet met een test bevestigd) wegens corona verzuimden binnen een week weer aan het werk. Werknemers die een bevestigde coronabesmetting hadden waren duidelijk minder vaak na een week weer aan het werk. Docenten verzuimden na een coronabesmetting gemiddeld bijna 6 dagen en zelfs bijna 10 dagen wanneer de besmetting met een test was bevestigd. Gemiddelde verzuimduur per sector:

• Po: 6,5 dagen;

• Vo: 6,4 dagen;

• Mbo: 12,3 dagen;

• Hbo en wo: 4,4 dagen.

– In 2021 verzuimden onderwijs werknemers die (al dan niet getest) wegens corona verzuimden gemiddeld 7,6 dagen. Werknemers met een bevestigde coronabesmetting verzuimen duidelijk meer dagen dan werknemers waarvan de besmetting niet met een test bevestigd is. Al met al was 66% van de onderwijsmedewerkers die (al dan niet met een test bevestigd) wegens corona verzuimden binnen een week weer aan het werk. Werknemers die een bevestigde coronabesmetting hadden waren duidelijk minder vaak na een week weer aan het werk. Docenten verzuimden na een coronabesmetting gemiddeld bijna 8 dagen en zelfs 10 dagen wanneer de besmetting met een test was bevestigd. Gemiddelde verzuimduur per sector:

• Po: 8,6 dagen;

• Vo: 8,3 dagen;

• Mbo: 6,6 dagen;

• Hbo en wo: 6,2 dagen.

Effect testen

– Er moet worden opgemerkt dat het testbeleid tussen 2020 en 2021 flink veranderde en het in 2021 makkelijker was om te weten of je wel of niet corona had. Dit is terug te zien in de cijfers. In 2020 is de groep die «misschien» besmet was, maar niet getest is, veel groter dan in 2021, terwijl de groep die «zeker» besmet was juist in 2021 veel groter was.

– Het stijgen van de verzuimduur in 2021 komt mogelijk ook doordat het vaker gaat over mensen met een bevestigde besmetting (die een langere verzuimduur hebben).

222

Waarom is het budget voor de lerarenbeurs in 2023 lager dan het budget in 2022? Hoe is berekend dat het budget voor 2023 toereikend is voor het aantal verwachte aanvragen?

In 2020 was het budget voor de lerarenbeurs niet toereikend genoeg om alle aanvragen toe te kennen. Er zijn toen aanvragen doorgeschoven naar 2021. In 2021 waren er daardoor meer initiële aanvragen dan de jaren ervoor. Hierdoor lag het aantal herhaalaanvragen in 2022 ook hoger, waardoor er meer budget nodig was. Het budget in 2023 is gebaseerd op de verwachting van het aantal initiële en het aantal herhaalaanvragen. De verwachting van het aantal initiële aanvragen is gebaseerd op de trend van de afgelopen jaren. De verwachting van het aantal herhaalaanvragen is gebaseerd op het aantal initiële aanvragen in 2022. Het aantal aanvragen voor de lerarenbeurs neemt al een aantal jaar af. De verwachting is dat wanneer het aantal aanvragen de trend van de afgelopen jaren volgt, komend jaar alle herhaalaanvragen en initiële aanvragen toegekend kunnen worden.

223

Hoeveel scholen voor po in Nederland vangen het lerarentekort op dit moment, in weerwil van artikel 8, lid 9b en c van de Wet op het primair onderwijs, op door hun scholieren een vierdaagse schoolweek aan te bieden?

Leerlingen horen vijf dagen per week naar school te gaan. Gezien de oplopende tekorten lukt het sommige scholen niet altijd om dat voor elke week te realiseren. De wet biedt ruimte om maximaal zeven keer per jaar (per groep) een vierdaagse schoolweek te houden. Hoeveel scholen gebruik maken van een vierdaagse schoolweek bij overmacht is nu niet goed bekend bij de inspectie en daarmee ook niet bij het ministerie, we zijn aan het bekijken wat hierop wel en niet mogelijk is. Om een vierdaagse schoolweek te voorkomen zijn goede checks- and balances hierop belangrijk.

224

Kan een school aanspraak maken op de subsidieregeling zij-instroom als een zij-instromer vlak ervoor nog een lerarenopleiding heeft gevolgd?

In de regeling subsidie zij-instroom is opgenomen dat het niet mogelijk is om voor een zij-instromer, die in de afgelopen twee jaar ingeschreven heeft gestaan als student binnen een lerarenopleiding en de betreffende opleiding niet met goed gevolg heeft afgerond, de subsidie zij-instroom aan te vragen. Het beschikbaar stellen van subsidie aan deze groep sluit namelijk niet aan bij het doel van de regeling om een overstap naar het onderwijs aantrekkelijk te maken. Dit leidt tot verlies aan efficiëntie van de regeling, tot uitval binnen de lerarenopleiding en niet tot extra leraren. Deze groep heeft namelijk al gekozen voor het onderwijs. Indien de zij-instromer de lerarenopleiding heeft afgerond en een bevoegdheid heeft behaald en vervolgens een bevoegdheid wil halen voor een ander vak of onderwijssector via de route zij-instroom in beroep, dan is het wel mogelijk om subsidie zij-instroom aan te vragen.

225

Is het budget voor de lerarenbeurs in 2022 uitgeput? Zo nee, hoeveel is er nog over? Hoeveel leraren hebben in 2022 een lerarenbeurs gekregen? Hoeveel aanvragen zijn afgewezen?

Het budget voor de lerarenbeurs is niet uitgeput. Er zijn geen aanvragen afgewezen op grond van een bereikt subsidieplafond. Er zijn 120 aanvragen afgewezen omdat ze niet voldeden aan de subsidievoorwaarden. Tot 15 oktober konden er nog wijzigingen op het aantal studieverlofuren worden doorgegeven. Hierdoor is de precieze meevaller nog niet bekend, maar het zal minimaal € 8,0 miljoen bedragen. Dit komt doordat het aantal herhaalaanvragen lager is uitgevallen dan vooraf verwacht. In totaal (initieel en herhaal) zijn er 5.555 aanvragen toegekend.

226

Hoe groot is het lerarentekort in fte in het basisonderwijs op dit moment? Kunt u de ontwikkeling van het lerarentekort in fte in het basisonderwijs van de afgelopen tien jaar in een tabel uiteenzetten?

Het landelijke tekort aan leraren in het primair onderwijs bedraagt volgens de meest recente cijfers (peildatum 1 oktober 2021) 9100 fte (9,1% van totaal), waarvan 7200 fte (8,6%) in het basisonderwijs, 600 fte (13,3%) in het speciaal basisonderwijs en 1300 fte (11,2%) fte in het (voorgezet) speciaal onderwijs. Het gaat daarbij zowel om het totaal van openstaande vacatures als om zogenoemde verborgen tekorten (dat zijn noodoplossingen van scholen, bijvoorbeeld het inzetten van onbevoegde leraren of het samenvoegen van klassen). Dit actuele tekort is landelijk voor het eerst gemeten in oktober 2021. De afgelopen jaren waren er wel ramingen voor toekomstige (extra) tekorten bekend, maar was er geen zicht op hoe hoog de actuele tekorten aan leraren in het primair onderwijs zijn. Een tabel met de ontwikkeling over de afgelopen tien jaar is dus niet beschikbaar. Hiervoor is namelijk nodig dat alle scholen in Nederland een registratie invullen. Sinds 2021 worden deze tekorten jaarlijks landelijk uitgevraagd. In december verwachten wij uw Kamer hierover nieuwe cijfers te kunnen sturen.

227

Hoe groot is het lerarentekort in fte in het vo op dit moment? Kunt u de ontwikkeling van het lerarentekort in fte in het middelbaar onderwijs van de afgelopen tien jaar in een tabel weergeven?

Wij zijn momenteel bezig om dergelijke cijfers te ontwikkelen. Daarvoor is het nodig dat de scholen in het vo daarover een precieze opgave doen omdat de cijfers niet uit bestaande bestanden kunnen worden gehaald. Hiervoor loopt dit jaar een pilot in de steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Indien dit goed verloopt kunnen wij vanaf volgend jaar landelijk actuele cijfers over de tekorten gaan verzamelen en december 2023 de eerste actuele landelijke cijfers opleveren.

Met de huidige beschikbare cijfers is het niet mogelijk de ontwikkeling van het tekort in de afgelopen tien jaar uiteen te zetten. Tot nu toe zijn de ramingen uitgedrukt in extra verwachte tekorten in de toekomst. De meest recente raming van eind vorig jaar schat het tekort in het voortgezet onderwijs op minimaal 1700 fte in 2021, oplopend naar 2.600 fte in 2026.

228

Welke gremia krijgen in het kader van de ondersteuning van beroepsgroepvorming van leraren financiële ondersteuning? Hoeveel bedraagt de ondersteuning per gremium?

De gremia die subsidie krijgen in het kader van beroepsgroepvorming zijn: Lerarencollectief PO, Lerarencollectief VO en Beroepsvereniging mbo. Het Lerarencollectief PO kreeg in het kader van beroepsgroepvorming tot augustus 2022 € 40.000 aan ondersteuning. Daarnaast krijgt het Lerarencollectief voor het opzetten van een onderdeel gericht op leraren VO dit jaar een projectsubsidie van € 164.000. Hiernaast ontvangt het Lerarencollectief een projectsubsidie voor hun inzet bij de Kenniscommunity van het NP Onderwijs.

De BVMBO (Beroepsvereniging mbo) ontvangt sinds 2019 subsidie voor de uitwerking van hun meerjarenagenda om te komen tot beroepsgroepvorming. In 2022 bedroeg deze subsidie € 90.000, vanaf 2023 stopt deze ondersteuning. Hiernaast ontvangt de BVMBO een projectsubsidie voor het bevorderen van het gebruik van MBO Connect en voor hun inzet bij de werkagenda mbo.

229

Welke initiatieven om statushouders met lesbevoegdheid in Nederland bevoegd in de scholen te laten lesgeven, zijn bij het ministerie bekend? Worden deze initiatieven landelijk gecoördineerd?

Op dit moment zijn er bij OCW enkele initiatieven bekend om statushouders met een lesbevoegdheid uit het land van herkomst in Nederland bevoegd te laten lesgeven, zijnde: «Docentvluchtelingen voor de klas», opgezet door de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren en Vluchtelingenwerk Nederland en «Wereldburgers voor de klas» van stichting Cosmicus. Daarnaast zijn enkele initiatieven bekend om statushouders zonder lesbevoegdheid uit het land van herkomst succesvol te laten instromen in een deeltijd opleidingstraject of een zij-instroomtraject. Deze statushouders hebben bijvoorbeeld een betá-achtergrond en kunnen middels een opleidingstraject vervolgens een onderwijsbevoegdheid halen. Momenteel is er nog geen landelijke coördinatie voor deze initiatieven. Vanuit het coalitieakkoord is er circa € 1,0 miljoen beschikbaar voor een programma om statushouders met lesbevoegdheid in eigen land in Nederland bevoegd in te zetten. Daarnaast zijn er subsidies voor specifieke projecten zoals een bijzondere leerstoel en de aansluiting mbo/pabo. Op dit moment zijn wij met het veld in gesprek over deze initiatieven en werken wij de plannen hierover dit najaar verder uit. Landelijke coördinatie nemen wij hierin ook mee. Begin 2023 stellen wij uw Kamer op de hoogte van de vorderingen hieromtrent.

230

Is het mogelijk de hoogte van de studiefinanciering te differentiëren voor studies voor tekortberoepen?

In theorie is het mogelijk om de hoogte van de studiefinanciering te differentiëren voor studies voor tekortberoepen. In het antwoord op vraag 73 wordt ingegaan op een aantal beleidsmatige ingewikkeldheden die daarbij een rol spelen, waaronder bijvoorbeeld betreffende de effectiviteit van dergelijke prikkels en de onvoorspelbaarheid van de arbeidsmarkt. Specifiek voor studiefinanciering geldt dat dit beleidsmatig een grote aanpassing van de uitgangspunten van het studiefinancieringsstelsel zou zijn, dat de aanpak van eventuele arbeidsmarkttekorten momenteel niet als doelstelling kent. Dit zou een wetswijziging vergen, evenals substantiële systeemwijzigingen in de uitvoering die niet op korte termijn realiseerbaar lijken. Het kabinet geeft mee dat een dergelijke aanpassing het stelsel en de uitvoering ingewikkelder maakt en een risico op oneigenlijk gebruik introduceert. Studenten kunnen zich bijvoorbeeld voor meerdere opleidingen tegelijkertijd inschrijven om onder een gunstiger regime te vallen. Dat risico zou gemitigeerd moeten worden.

231

Hoe wordt bij mogelijke verhoging van de rente op studieleningen rekening gehouden met studenten voor wie het om (religieuze) redenen verboden is om rente te ontvangen of af te dragen? Kunt u uitleggen hoe een eventuele verhoging strookt met het grondrecht vrijheid van godsdienst en levensovertuiging?

Als deze studenten reeds gebruik maakten van studiefinanciering, verandert er voor deze studenten in principe niets. Er werd altijd al rente gerekend over de studieschuld. De rente bedroeg de afgelopen jaren alleen nul procent.

232

Hoe groot is de groep uitwonende studenten die geen aanspraak maken op de basisbeurs in 2023/2024? Welk deel hiervan heeft dan (nog) wel recht op een lening en eventueel de reisvoorziening en de aanvullende beurs?

Naar schatting hebben 67.600 uitwonende mbo studenten geen recht op de basisbeurs. Het gaat voornamelijk om bbl studenten (die geen recht hebben op studiefinanciering), minderjarige bol studenten (die alleen een studentenreisproduct krijgen) en bol studenten die al uit hun recht op basisbeurs zijn gelopen. Van dit aantal heeft naar schatting 18.600 studenten wel recht op een reisvoorziening of lening.

Naar verwachting hebben 179.200 uitwonende ho studenten geen recht op de verhoging. Het gaat voornamelijk om internationale studenten en ho studenten die al uit hun recht op basisbeurs zijn gelopen. Van dit aantal heeft naar schatting 77.100 studenten wel recht op een reisvoorziening of lening.

Een student heeft even lang recht op een basisbeurs als op een aanvullende beurs. Als een student geen recht meer heeft op een basisbeurs, dan heeft deze student ook geen recht meer op een aanvullende beurs.

233

Hoeveel kost het om een reisvoorziening in de vorm van een OV33-kaart toe te kennen aan leerlingen in het praktijkonderwijs en vavo-studenten?

Zoals is toegelicht in de brief aan uw Kamer van 24 juni 2021 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 31 289, nr. 474), is het verstrekken van een studentenreisproduct aan leerlingen in het praktijkonderwijs en aan vavo-studenten kostbaar. De precieze kosten van het verstrekken van een studentenreisproduct zijn afhankelijk van onderhandeling met de vervoersbedrijven en dus niet vooraf vast te stellen. In onderstaande tabel, afkomstig uit de voornoemde Kamerbrief, wordt een indicatie gegeven van de gemiddelde kosten, maar de werkelijke kosten zijn afhankelijk van afspraken met de ov-sector gecombineerd met het – geschatte – aantal leerlingen dat de entreeopleiding volgt binnen het pro en het aantal vavo-studenten.

Daarnaast is eerder aangegeven dat deze optie een grote precedentwerking kan hebben voor meerdere groepen in het voortgezet onderwijs. Daarom wordt in deze schatting van de kosten een schatting van de groep die – naast vavo-studenten en pro-leerlingen die entree volgen – een verplichte stage hebben binnen hun opleiding en daarom ook aanspraak zal willen maken op een studentenreisproduct meegewogen. De verwachting is dat er naast deze groepen nog andere zullen zijn waarvoor een studentenreisproduct een aantrekkelijkere tegemoetkoming is.

Vavo-studenten 15.000 € 19.500.000
Entree binnen pro 1125 € 1.462.500
Entree binnen vso 270 € 351.000
Entree binnen vmbo 300 € 390.000
Vmbo LWT 1200 € 1.560.000
Vso LWT 10 € 13.000
Totaal 17.905 € 23.276.500

De bovenstaande tabel bevat de geschatte aantallen zoals die in voorgenoemde Kamerbrief van 24 juni 2021 zijn opgenomen, evenals de prijs van een OV-studentenproduct op dat moment (ca € 1.200,–). Deze aantallen en prijzen kunnen mogelijk licht gewijzigd zijn.

Aantal Vavo-studenten bestaat uit Rutte-leerlingen en Rijksbekostigde vavo-studenten samen, betreft prognose.

Het aantal leerlingen wat een entreeopleiding volgt binnen het pro is op dit moment niet precies in kaart te brengen. Omdat het wettelijk gezien nog niet mogelijk is de entreeopleiding te volgen worden leerlingen pas bij het mbo ingeschreven als ze examen doen. Jaarlijks stromen zo’n 2.500 leerlingen uit het praktijkonderwijs door naar het mbo. Circa een derde van deze leerlingen heeft op het praktijkonderwijs een mbo-1 diploma behaald. De verwachting is dat het aantal leerlingen wat een entreeopleiding volgt, maar geen examen doet, hoger is zeker als hier een studentenreisproduct aangekoppeld wordt. Daarom is een schatting van 45% opgenomen in deze tabel.

Uitvoeringstechnisch is DUO op dit moment niet in staat om onderdelen van studiefinanciering (zoals het studentenreisproduct) toe te kennen aan leerlingen die staan ingeschreven bij een vo-instelling. Om dit voor deze doelgroepen mogelijk te maken zijn, naast een wetswijziging, forse aanpassingen in de DUO-systemen nodig. De incidentele uitvoeringskosten kosten hiervoor worden geschat tussen de € 1,5 en € 2 miljoen. Voor het benodigde totaalbedrag bestaat bovendien geen structurele dekking.

234

Is er een maximum aan de maanden voor de tegemoetkoming van 29,92 euro per maand die afgestudeerden ontvangen voor hun studie onder het leenstelsel?

De maximale vergoeding is gebaseerd op de periode dat de student de basisbeurs zou hebben ontvangen, en dus afhankelijk van het aantal nominale jaren van de gevolgde opleiding. Bij een vierjarige opleiding zal dat achtenveertig maanden zijn. Indien de studiefinancieringsrechten op grond van artikel 5.2b van de WSF 2000 met twaalf maanden zijn verlengd (omdat de opleiding langer duurt), dan wordt deze verlenging meegenomen in de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming.

235

Wordt er voor het aangaan van een hypotheek gewerkt met een historische of actuele studieschuld?

Bij het aangaan van een hypotheek wordt gekeken naar de mogelijke andere financiële verplichtingen die de aanvrager heeft, waaronder ook een studieschuld. Deze verplichtingen wegen mee bij de bepaling van het maximale hypotheekbedrag. Voor studieschulden gelden vanwege de sociale voorwaarden andere voorwaarden dan andere leningen, zoals consumptief krediet. Hierdoor weegt een studieschuld minder zwaar mee voor de hypotheek dan andere leningen. Op dit moment worden de vaste maandelijkse lasten voor een studieschuld geschat door de oorspronkelijke studieschuld te vermenigvuldigen met een wegingsfactor. Deze berekeningswijze biedt een reële inschatting van de vaste maandelijkse lasten voor een studieschuld in iedere fase van het aflossingstraject, aangezien het annuïtaire karakter bepaalt dat deze maandelijkse lasten niet aflopen. Dit maandbedrag wordt in mindering gebracht op de maximaal verantwoorde hypotheeklasten per maand. In het Coalitieakkoord staat dat voor starters de actuele stand van de studieschuld bepalend wordt bij het aanvragen van een hypotheek. Hierover zal de Kamer nader geïnformeerd worden in de brief over de leennormen voor 2023.

236

Wat zijn de financiële gevolgen voor de begroting als de rentes voor studieschulden in het mbo gelijk worden getrokken met de rentes op studieschulden in het ho, ook voor de studenten die al (net) afgestudeerd zijn, en onder het huidige wetsvoorstel vallen?

Studiefinanciering wordt terugbetaald onder twee verschillende regimes. Mbo-studenten en ho-studenten van vóór het leenstelsel kennen bijvoorbeeld een looptijd van 15 jaar en een draagkrachtvrije voet (het deel van iemands inkomen dat niet meegenomen wordt bij het berekenen van de maandelijkse termijnen op basis van 84% van het wettelijk minimumloon); studenten van onder het leenstelsel kennen een looptijd van 35 jaar en een draagkrachtvrije voet op basis van 100% van het WML. Ook de berekeningswijze van de rente verschilt in deze regimes, omdat zij op verschillende wijze aan de rente zijn gekoppeld aan de rente op obligaties van de Nederlandse staat. Dit uit zich komend jaar in twee verschillende rentes voor deze groepen:

1. één voor mbo-studenten en ho-studenten onder het oude basisbeurs regime. Deze rente is vastgesteld op 1,78 procent.

2. één voor ho-studenten onder het leenstelsel. Deze rente is vastgesteld op 0,46 procent.

– Als voor alle mensen voor wie in 2023 de rente op 1,78 procent zou worden vast gesteld voor de komende vijf jaar, in plaats daarvan een rente van 0,46 wordt vastgesteld, dan zijn voor de komende vijf jaar cumulatief de kosten ongeveer: € 40 miljoen incidenteel voor gelijktrekken rente voor (oud) mbo-studenten

– € 280 miljoen incidenteel voor gelijk trekken rente voor (oud) ho-studenten in het oude basisbeurs regime

Als in 2024 (of latere jaren) opnieuw zou worden besloten om een van de rentes lager vast te stellen dan de rente van het regime waaronder de oud-student valt, staan daar wederom incidentele kosten tegenover. Hoeveel is op dit moment niet precies te zeggen. Op de lange termijn is de verwachting dat de rentes tussen de regimes ongeveer gelijk zijn en er geen (grote) structurele financiële effecten zijn

237

Klopt het dat het rentebedrag op studieschuld het aflosbedrag niet beïnvloedt?

Of de verhoging van de rente impact heeft op wat iemand daadwerkelijk terug moet betalen, hangt af van het inkomen dat iemand verdient.

Eerst wordt er berekend hoeveel de oud-student per maand moet terugbetalen om de schuld precies binnen de looptijd af te lossen. Dit heet het «wettelijke termijnbedrag». Het rentebedrag zal bij de studieschuld worden opgeteld. Het wettelijk termijnbedrag zal hierdoor dus groter worden.

Aan de hand van het inkomen wordt vervolgens berekend hoeveel iemand daadwerkelijk kan terugbetalen. Dit is de draagkracht. Is de draagkracht lager dan het wettelijke termijnbedrag, dan betaal je het bedrag van de draagkracht.

Het aflosbedrag zal dus niet hoger worden voor mensen die een lagere draagkracht hebben dan het wettelijke termijnbedrag. Voor de mensen met een hogere draagkracht dan het wettelijke termijnbedrag zal het aflosbedrag wel stijgen.

238

Kunt u aangeven hoe de rente op studieleningen zich de komende tijd waarschijnlijk zal ontwikkelen?

De ontwikkeling van de rente op studieschulden hangt samen met de ontwikkeling van de prijs van staatsobligaties.

239

Wat uw voornemens ten aanzien van de rente op studieleningen?

Het bevorderen van kansengelijkheid is een van de prioriteiten uit het coalitieakkoord. Een gelijkwaardige behandeling is daarmee dus ook een brede opgave binnen het onderwijs. Als onderdeel van mijn wetsvoorstel herinvoering van de basisbeurs is het kabinet voornemens om mbo-studenten onder dezelfde terugbetaalvoorwaarden te brengen die nu gelden voor ho-studenten. Voor mbo-studenten die vanaf 23/24 beginnen met studeren zal dan dezelfde rente gelden als voor ho-studenten, evenals een langere looptijd en daardoor lagere maandlasten. Mbo-studenten die al voor 23/24 gestart zijn met studeren en nog recht hebben op studiefinanciering, krijgen de keuze onder welk terugbetaalregime ze willen vallen.

240

Kunt u aangeven wat het mogelijke budgettaire beslag zou zijn, indien ervoor wordt gekozen om de rente op studieleningen op 0% te houden, en niet de verwachte ontwikkelingen van de rente te volgen?

De groep studenten die een studielening heeft is zeer divers. Zo zijn er studenten waarvan het rentepercentage niet verandert, omdat dit eens per 5 jaar wordt vastgesteld. Daarnaast zijn er studenten die 0,46 en 1,78% rente gaan betalen. Ook is de aflostermijn van studenten verschillend, zo heeft een deel van de studenten een aflosperiode van 15 jaar en een ander deel 35 jaar. Bovendien is het moeilijk een inschatting te geven van de rentepercentages in de komende jaren. Dit maakt het erg complex om een gedegen inschatting te geven van de budgettaire gevolgen van 0% rente in de komende jaren.

Een inschatting maken van het mogelijk budgettair beslag is door de fluctuerende rente en de diverse ontwikkelingen in het studiefinancieringsstelsel ingewikkeld. Op basis van de actuele uitstaande studieschuld van ruim 28 miljard euro en de CPB nota «aflossing studieschuld bij sociaal leenstelsel» kan er een globale inschatting worden gemaakt. Volgens deze nota zal de rente op lange termijn gemiddeld uitkomen op 2,75%. De jaarlijkse structurele budgettaire kosten om de studieleningen op 0% rente te houden, zijn dan ongeveer 780 miljoen euro.

241

Bent u voornemens om, indien de rente op studieleningen stijgt, een studielening ook zwaarder mee te laten wegen bij hypotheekverstrekking?

De rente op een studielening is een van de variabelen die van invloed zijn op de lasten van een studieschuld. Daarom wordt de wegingsfactor op basis van het rentepercentage bepaald. Bij een hoger rentepercentage geldt een hogere wegingsfactor (Artikel 3a Tijdelijke regeling hypothecair krediet). Wanneer de rente op studieschulden stijgt naar een percentage boven de 1 procent, zal de wegingsfactor iets toenemen.

242

Ziet u mogelijkheden om een studielening niet meer te laten meetellen bij hypotheekverstrekking? Zo nee, wat zijn hiertegen de bezwaren? Zijn er mogelijkheden om deze bezwaren te mitigeren?

Een studieschuld wordt, net als andere financiële verplichtingen zoals een consumptieve lening, meegewogen bij het verstrekken van een hypotheek om te voorkomen dat een consument een lening aan kan gaan die met zijn financiële situatie (op termijn) problematisch kan worden. Het is niet verantwoord voor consumenten om de studieschuld niet mee te tellen bij het verstrekken van een hypotheek. In het Coalitieakkoord staat wel dat voor starters de actuele stand van de studieschuld bepalend wordt bij het aanvragen van een hypotheek. Hierover zal uw Kamer nader geïnformeerd worden in de brief over de leennormen in 2023.

243

Welke rol gaat u spelen bij het groeiende aantal ouders dat schoolmiddelen en andere basisvoorzieningen niet langer kan betalen voor hun schoolgaande kinderen en de explosieve groei van het aantal hulpvragen dat nu bij hulpinstanties, zoals Stichting Leergeld, binnenkomt, ook van ouders met middeninkomens?

Momenteel worden geen aanvullende maatregelen voor hulpvragen voor schoolmiddelen en andere basisvoorzieningen genomen voor het onderwijs. Het is namelijk zo dat scholen ouders nooit mogen verplichten om te betalen voor laptops of andere schoolspullen. Ook als ouders een bijdrage niet kunnen of willen betalen, moeten leerlingen mee kunnen doen met het volledige lesprogramma. In het geval van een laptop, is de school verplicht om ervoor te zorgen dat een leerling toch volwaardig mee kan doen.

Uiteraard worden mooie initiatieven genomen bij maatschappelijke organisaties, zoals de partijen die zijn verenigd in SAM&. Dit kabinet reikt op allerlei manieren de hand aan mensen die financieel in moeilijkheden komen (verwijzing koopkracht brief). Momenteel wordt er gewerkt aan het bieden van hulp in de vorm van schoolmaaltijden (verwijzing motie). De Kamer wordt hierover voor de begrotingsbehandeling nader geïnformeerd.

244

Hoeveel van het BNP34 wordt op dit moment uitgegeven aan cultuurbeleid? Hoeveel van het BNP van omringende landen (Frankrijk, Duitsland en België) wordt uitgegeven aan cultuur? Wordt een percentage van het BNP daar gebruikt als benchmark voor het totaal te besteden bedrag aan cultuur?

Voor Nederland is de beste bron voor een antwoord op deze vraag de Satellietrekening cultuur en media. Deze wordt om de drie jaar gemaakt door het CBS in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De meest recente versie behandelt het jaar 2018. In dit antwoord volgen we de begrippen uit deze publicatie van het Bruto Binnenlands Product (BBP) omdat BNP in deze publicatie niet wordt gebruikt. Volgens het CBS bedroeg het totale BBP in 2018 € 773.987 miljoen. De totale overheidsuitgaven (alle overheden samen) aan cultuur (op basis van COFOG 8.2) was in 2018 € 3.475 miljoen. (0,45 procent van het BBP). Zie voor meer details: Satellietrekening cultuur en media 2018.

Een internationale vergelijking is mogelijk met behulp van Eurostat-cijfers. Voor de gevraagde landen bedraagt het percentage totale overheidsuitgaven cultuur als aandeel van het Bruto Binnenlands Product (BBP) of Gross Domestic Product (DGP): België 0,5 procent; Duitsland 0,5 procent; Frankrijk 0,7 procent en Nederland 0,5 procent in 2020 (bron: General government expenditure by function (COFOG)).

Voor zover bekend bestaan er in Frankrijk, Duitsland en België geen benchmarks voor het totaal te besteden bedrag aan cultuur.

245

Waarom is als meetpunt voor cultuurbereik gekozen voor indicatoren zoals bezoeken aan culturele instellingen? Welke indicatoren worden er in andere EU-landen gebruikt voor beoordeling en evaluatie van het cultuurbeleid van de overheid?

Deze kengetallen geven de belangrijkste ontwikkelingen van het cultuurbereik weer en geven een lange termijn zicht op het culturele gedrag van mensen. Hiermee wordt zicht gehouden op de algemene doelstelling voor artikel 14, namelijk het bevorderen van de deelname aan cultuur. Deze kengetallen zijn ontleend aan de Vrijetijdsomnibus (VTO) die inzicht geeft in cultureel bezoek, beoefening in de vrije tijd en betrokkenheid bij cultuur van de bevolking van 12 jaar en ouder. De Boekmanstichting rapporteert periodiek over de resultaten van dit onderzoek in de Cultuurmonitor.

De vraag naar het gebruik van indicatoren in andere EU landen is een vraag die voor de beantwoording een zeer omvangrijk onderzoek zou vergen. Elk land heeft op dit punt eigen beleid en tradities. Systematische beschrijvingen van het cultuurbeleid van een groot aantal Europese Landen is te vinden bij het Compendium on Cultural Policies and Trends, waaraan de Boekmanstichting namens Nederland een bijdrage levert. Eurostat verzamelt statistische gegevens over het cultuurbeleid van de leden van de Europese Unie, en maakt die data toegankelijk via de Eurostat website. Periodiek wordt gerapporteerd in een publicatie, het meest recent in Culture Statistics 2019.

246

Worden digitale bezoeken ook meegerekend in het cultuurbereik? Kan in kaart worden gebracht hoeveel mensen tijdens de coronapandemie zijn bereikt door digitaal cultuur aanbod?

Hoewel in het huidige kengetal in de begroting het digitale bezoek nog niet is opgenomen, zijn er wel gegevens verzameld over het cultuurbereik langs digitale en mediale weg in de Vrijetijdomnibus (VTO). De SCP-publicatie Wat hebben mensen met cultuur. Culturele betrokkenheid in de jaren tien, A. Van den Broek, p. 33 e.v. geeft hiervan een beeld. In de Vrijetijdsomnibus 2020 is een set verbeterde vragen opgenomen om het digitale cultuurbereik te meten. De Boekmanstichting zal hierover rapporteren in de Cultuurmonitor. De resultaten van dit onderzoek zullen meegenomen worden in de evaluatie van het corona steunpakket voor cultuur dat in april 2023 zal worden afgerond.

247

Waar worden de investeringen uit het coalitieakkoord in erfgoed aan besteed?

Voor wat betreft het jaar 2022 treft u de uitwerking van de investeringen in erfgoed aan in onze Hoofdlijnenbrief cultuur van 23 mei 2022 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 820, nr. 467). Het coalitieakkoord benoemde reeds dat het kabinet middelen beschikbaar stelt voor het Nationaal Slavernijmuseum en het Nationaal Historisch Museum. Daarnaast heeft het kabinet ervoor gekozen om middelen te besteden aan enkele knelpunten op het terrein van het erfgoed die om een oplossing vroegen, zoals koloniale collecties en het Molenfonds. In de meerjarenbrief «De kracht van creativiteit» van 4 november 2022 aan de Tweede Kamer zijn op pagina 21 en 22 tabellen opgenomen met informatie over de investeringen voor de jaren 2023–2025. Samenvattend gaat het voor erfgoed in 2023 om € 19,3 miljoen voor Erfgoed voor de toekomst, € 4 miljoen voor het programma Erfgoed Deal, € 2 miljoen voor toegankelijkheid en gebruik digitaal erfgoed en € 1,5 miljoen voor het programma leefomgeving.

248

Kunt u uiteenzetten waarom er geen geld gealloceerd is voor erfgoed, blijkens tabel 75?

Bij de beantwoording van de vraag is ervan uitgegaan dat de vraagsteller tabel 74 bedoelde.

Binnen de budgettabel van artikel 14 Cultuur (tabel 74) zijn middelen gealloceerd voor erfgoed. Een aantal regels in de tabel staat op nul, omdat het oude regels betreft die vervallen als gevolg van een herindeling van de budgettabel. Ze zijn nog niet verwijderd omdat in het jaarverslag over 2022 deze regels nog terugkomen (met cijfers over oude jaren).

In de ontwerpbegroting 2021 is hierover een toelichting opgenomen onder de budgettabel van artikel 14. Die luidde als volgt:

«Met ingang van 2021 wijzigt de indeling van deze budgettabel.

Het nieuwe budget «Museale instellingen met een wettelijke taak» bestaat uit de budgetten die voorheen waren vermeld bij de regels «huisvesting» en «beheer en onderhoud collecties» plus het budget voor de publieksactiviteiten van musea, dat voorheen onderdeel was van de regel «vierjaarlijkse instellingen». Hiermee wordt inzichtelijker hoeveel in totaal wordt uitgegeven aan de museale instellingen met een wettelijke taak.

Met de nieuwe budgetten «Subsidies Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)» en «Opdrachten Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed» worden de uitgaven gebundeld, aan respectievelijk subsidies en opdrachten, die via de RCE verlopen. Voorheen waren deze uitgaven onderdeel van verschillende budgetten binnen de instrumenten subsidies en opdrachten. Met deze wijziging wordt inzichtelijker hoeveel programmabudget wordt uitgegeven door de RCE.»

Er staat voor erfgoed in totaal ruim € 400 miljoen in de begroting geraamd. Onder andere voor:

• Monumentenzorg: € 154,1 miljoen;

• Museale instellingen met een wettelijke taak: € 229,1 miljoen;

• Flankerend beleid huisvesting: € 6,1 miljoen;

• Subsidies Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: € 1,7 miljoen;

• Opdrachten Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: € 14,0 miljoen;

• Regionale musea: € 3,4 miljoen.

Dit staat nog los van bijdragen aan erfgoed bijvoorbeeld in het aardbevingsgebied Groningen, erfgoed bij cultuurfondsen, archeologie, leefomgeving en restitutiecommissie.

249

Kunt u uiteenzetten aan welke projecten het budget voor specifiek cultuurbeleid wordt uitgegeven? kunt u per project aangeven hoeveel budget hieraan wordt besteed?

Wat geraamd en verantwoord wordt bij Specifiek cultuurbeleid, zijn subsidies die niet passen onder een andere regel binnen het financiële instrument Subsidies. Het gaat om uitgaven aan diverse culturele onderwerpen, waarvan de omvang structureel niet groot genoeg is om een eigen regel in de budgettabel te rechtvaardigen. Soms gaat het wel om grote bedragen, zoals voorgaande jaren subsidies voor COVID-19-steun buiten de BIS, maar die waren tijdelijk. Het is niet wenselijk de budgettabel jaarlijks te wijzigen, onder meer omdat dit meerjarige budgetvergelijkingen compliceert. Bovendien is de budgettabel van artikel 14 al behoorlijk gedetailleerd in vergelijking met andere (soms financieel veel omvangrijkere) begrotingsartikelen.

In 2023 bestaan de geraamde uitgaven vooral uit geplande subsidies voor arbeidsmarkt & ondernemerschap (€ 14,7 miljoen), koloniale en oorlogskunst (€ 3,1 miljoen), het programma ontwerpend onderzoek (€ 3 miljoen), het investeringsfonds podiumkunsten (€ 2 miljoen), archeologie (€ 0,9 miljoen), leefomgeving (€ 1,1 miljoen), erfgoedparticipatie (€ 2,7 miljoen), het Holocaustmuseum (€ 1,1 miljoen), beleidsinnovatie letteren en bibliotheken (€ 1,2 miljoen), een nationaal historisch museum (€ 0,4 miljoen), de stichting Amstel 218 (€ 0,5 miljoen), onderzoeksinfrastructuur (€ 0,65 miljoen), mobiel erfgoed (€ 1 miljoen), enkele cultuurprijzen (€ 0,7 miljoen), de vaste boekenprijs (€ 0,5 miljoen) en subsidies voor instellingen die buiten de BIS zijn gevallen maar als gevolg van Kamermoties of amendementen of een uitspraak van de Raad van State alsnog subsidie krijgen (€ 1,6 miljoen).

Ook de jaarlijkse storting in het Museaal Aankoopfonds (€ 0,3 miljoen) en onttrekkingen uit het Museaal Aankoopfonds lopen via Specifiek cultuurbeleid.

Tot slot is het budget voor het OCW-project Racisme & Discriminatie onderdeel van Specifiek cultuurbeleid (€ 4,3 miljoen). Dit budget is beschikbaar gesteld door bijdragen vanuit verschillende beleidsartikelen en komt tot besteding vanuit artikel 14.

250

Kan er een overzicht beschikbaar worden gesteld van de specifieke uitkeringen en bijdragen aan mede-overheden in de afgelopen drie jaar (periode 2019–2022), met een specificatie van de doelstellingen, eventuele voorwaarden, regio’s en/of gemeenten?

Het jaar 2022 ontbreekt, omdat dit jaar nog niet is afgelopen en hierover nog geen definitieve gegevens beschikbaar zijn.

De doelstellingen en ontvangende mede-overheden van de decentralisatie-uitkeringen zijn vermeld in de relevante circulaires van het Gemeentefonds/Provinciefonds.

Voor de specifieke uitkeringen geldt het volgende:

– erfgoed in het aardbevingsgebied

• ontvanger: provincie Groningen.

• doel: behoud van het Gronings erfgoed, landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit en daarmee de gebiedsidentiteit, als ook het bereiken van een optimale balans tussen veiligheid, schadeherstel en behoud van Gronings erfgoed in zijn ruimtelijke context.

• voorwaarden: in overleg met de provincie zijn de bedragen bestemd voor specifieke deelprojecten. Verantwoording via sisa over besteding middelen.

– verbreding en vernieuwing

• ontvangers: provincies Flevoland, Friesland, Drenthe, Zeeland, Limburg en Overijssel.

• doel: versterken en ondersteunen van de culturele infrastructuur op plekken waar die kwetsbaar is.

voorwaarden: Bestemd voor instellingen en/of samenwerkingsverbanden die volgens het oordeel van de provincies van belang zijn om de culturele infrastructuur in deze provincies te versterken. Verantwoording via sisa over besteding middelen.

251

Hoeveel monumenten zijn er op dit moment in eigendom van de Staat der Nederlanden en hoeveel van deze monumenten vallen via de Rijksdienst Cultureel Erfgoed onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?

De laatste inventarisatie is gemaakt in 2012. In dat jaar had het rijk 1561 rijksmonumentale gebouwen in bezit en beheer (Inventarisatie Rijksmonumenten in eigendom van het Rijk, april 2012). Aangezien sindsdien op diverse momenten afstoot heeft plaatsgevonden, is zeker dat dit er op dit moment minder zijn, maar het precieze aantal is niet bekend.

Eigenaren van rijksmonumenten zijn zelf verantwoordelijk voor onderhoud en beheer van hun monument(en). Dat geldt ook voor het Rijk. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft zelf geen monumenten in bezit. Er vallen daarom geen monumenten via de RCE onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

252

Hoeveel middelen van de Rijksbegroting worden in 2023 besteed aan het onderhouden en verduurzamen van monumentale panden die in eigendom toebehoren aan de Staat der Nederlanden? Uit welke begrotingen wordt dit bekostigd? Kan in kaart worden gebracht hoeveel onderhouds- en verduurzamingsmiddelen in de afgelopen drie jaar beschikbaar zijn gesteld (periode 2020–2022)?

Deze vraag valt niet op korte termijn te beantwoorden, enerzijds omdat er geen recente inventarisatie voorhanden is van alle rijksmonumentale objecten die in bezit zijn van het Rijk, anderzijds omdat deze informatie niet eenvoudig afleesbaar is uit de begrotingen van de betrokken departementen. Er zijn departementen met eigen panden, maar er zijn ook veel panden in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf. De kosten voor het onderhoud van die panden worden, als onderdeel van de huisvestingskosten, vaak gedragen door de verschillende departementen.

253

Kan er een overzicht beschikbaar worden gesteld van de middelen die voor het Garantiefonds Rijksmusea beschikbaar zijn gesteld? Welke garantstellingen voor leningen zijn verleend? Zijn er aan ook aanvragen afgewezen?

Het Ministerie van OCW heeft in zeven stortingen in totaal € 41.598.274 in het Garantiefonds Rijksmusea gestort. Op deze manier staat het ministerie garant voor drie leningen van rijksmusea richting het Ministerie van Financiën. Deze leningen zijn bedoeld voor renovatie en/of nieuwbouw. Er zijn tot nu toe geen aanvragen afgewezen.

254

Waarom zijn de cultuureducatieuitgaven naar begrotingsartikel 1 overgeboekt?

De middelen voor de cultuureducatieuitgaven zijn overgeboekt naar begrotingsartikel 1, om scholen in het primair onderwijs in staat te stellen om aan cultuureducatie en museumbezoek te doen. De bekostiging van het primair onderwijs, waaronder het cultuuronderwijs, vindt plaats via begrotingsartikel 1.

255

Heeft het overboeken van de cultuureducatieuitgaven naar begrotingsartikel 1 gevolgen voor welke Minister verantwoordelijk is?

Ja. Door deze overboeking naar begrotingsartikel 1 wordt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs verantwoordelijk.

256

Kan er een overzicht worden verleend van de projecten die via DEN35 worden uitgevoerd voor de digitale transformatie van de culturele sector? Zijn er aanvragen die zijn afgewezen? Zo ja, waarom?

DEN is het kennisinstituut voor cultuur en digitale transformatie voor de culturele en creatieve sector. DEN is geen fonds of subsidieloket waarbij aanvragen voor de uitvoering van projecten kunnen worden ingediend. Er is dus ook geen sprake van afgewezen projecten. Binnen de culturele basisinfrastructuur heeft DEN als onafhankelijk kennisinstituut de taak om de sector te ondersteunen bij het benutten van de kansen en mogelijkheden van de digitale transformatie. Dit doet DEN door kennis te ontwikkelen en te delen en door de deskundigheid op dit gebied te bevorderen via de DEN Academie. DEN werkt bij projecten en activiteiten voor en met de sector samen. Voorbeelden hiervan zijn het ontwikkelen van diverse kennistools, het vormen van kennis communities zoals voor digitale cultuureducatie en het verkennen en opzetten van een samenwerkingsverband voor publieksdata.

257

Hoe sluiten de doelen gesteld binnen het internationaal cultuurbeleid aan op de evaluatie van het internationaal cultuurbeleid?

In de evaluatie van het Internationaal Cultuurbeleid 2017–2021 staan de doelstellingen van datzelfde Internationale Cultuurbeleid centraal. Deze doelstellingen blijken door de jaren heen constant te zijn gebleven. Uit de evaluatie blijkt ook dat een merendeel van de uitvoeringspartners aangeeft dat de projecten en activiteiten hebben bijgedragen aan het verhogen van het culturele profiel en het uitbreiden van de culturele betrekkingen met het buitenland. Ook hebben de activiteiten en projecten bijgedragen aan het versterken van de lokale cultuursector en cultuurparticipatie onder jongeren. Ten slotte zullen we bij het opstellen het nieuwe beleidskader rekening houden met de uitkomsten van de evaluatie.

258

Op welke manier wordt het effect en de doelmatigheid van internationaal cultuurbeleid gemeten?

Jaarlijks wordt gemonitord hoeveel en welke Nederlandse culturele activiteiten, ook in het kader van het Internationaal Cultuurbeleid, in de wereld plaatsvinden. Deze monitor wordt ook naar de Tweede Kamer gestuurd. Doorgaans evalueren we na afloop van een beleidsperiode van 4 jaar het in die periode gerealiseerde kader.

259

Kunt u verder toelichten hoe de middelen beschikbaar voor de creatieve industrie onderverdeeld zijn over verschillende programma's?

In het kader van de creatieve industrie zijn er meerdere instrumenten en instellingen die via de cultuurbegroting zijn ondersteund. Het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie ontvangt jaarlijks een budget ter hoogte van € 15 miljoen. Dit fonds ondersteunt projecten op het terrein van architectuur, design en digitale cultuur. Tevens financiert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp. Voor dit programma is vanuit de cultuurbegroting jaarlijks € 1,7 miljoen beschikbaar gesteld. Ten slotte subsidieert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verschillende ontwerpinstellingen in het kader van de landelijke culturele basisinfrastructuur, zoals de «Dutch Design Week», «State of Fashion» en «De Waag».

260

Kunt u aangeven welke middelen specifiek worden aangewend om de culturele sector en creatieve industrie te betrekken bij grote maatschappelijke opgaven?

Het tegengaan van armoede, eenzaamheid en mentale gezondheidsproblemen zijn grote maatschappelijke uitdagingen. Cultuurdeelname draagt bij aan onderlinge verbondenheid tussen mensen, draagt bij aan hun veerkracht en persoonlijke ontwikkeling. Het «Programma Cultuurparticipatie» maakt cultuurdeelname mogelijk voor mensen voor wie dit niet vanzelfsprekend is door te investeren in samenwerking tussen het culturele en sociale domein. Structureel besteedt het Ministerie van OCW € 5 miljoen per jaar aan het programma. Vanuit de kabinetsbrede «Aanpak Mentale Gezondheid» is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voornemens jaarlijks € 500.000 bij te dragen. In 2022 investeert mijn ministerie € 5 miljoen extra vanuit de impuls jongerencultuur, omdat jongeren hard geraakt zijn door de coronacrisis. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is voornemens om dit voort te zetten. In de meerjarenbrief «De kracht van creativiteit» van 4 november 2022 aan de Tweede Kamer is ingegaan op de uitwerking hiervan.Ook steunt het ministerie het «Jeugdfonds Sport en Cultuur» dat jongeren uit gezinnen met weinig geld helpt toch aan sport en cultuur te doen met € 350.000.

Het Actieprogramma «Ruimtelijk Ontwerp» met een jaarlijks budget van € 1,7 miljoen uit de cultuurbegroting heeft als doel om ontwerp en ontwerpend onderzoek in te zetten voor maatschappelijke opgaven die hun weerslag hebben in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woonopgave en de klimaatadaptatie. Van belang is dat architecten, stedenbouwkundigen en andere ontwerpers vanaf het begin van de aanpak van deze opgave betrokken worden. Daarnaast heeft het ministerie in 2022 € 500.000 vrijgemaakt om een nieuw programma te ontwikkelen op het terrein van ontwerpend onderzoek. Ook dit programma heeft als doel om ontwerp en ontwerpen onderzoek beter te benutten voor de aanpak van maatschappelijke opgaven. In de meerjarenbrief «De kracht van creativiteit» is inzichtelijk gemaakt hoeveel middelen in de periode 2023–2025 voor dit nieuwe programma zal gereserveerd worden. Tot slot wordt in de «Erfgoeddeals» samen met lokale overheden gewerkt aan maatschappelijke opgaven zoals verdroging, waterbeheersing en energietransitie in ons erfgoed. Door de inzet van ontwerp worden maatschappelijke transities en erfgoed aan elkaar verbonden waardoor de lessen en inzichten uit het verleden kunnen worden benut voor de opgaven van de toekomst. Zoals in de meerjarenbrief «De kracht van creativiteit» is toegelicht, zal ik hier de komende jaren middelen voor beschikbaar stellen.

261

Hoe verklaart u de recente afname in het bereik van de NPO36?

De bereikcijfers van de publieke omroep zijn altijd aan verandering onderhevig. Het jaar 2020 was daarbij vanwege de coronapandemie een uitzondering. De licht dalende trend op de langere termijn past volgens de NPO binnen de beweging van de kijker om weg van de traditionele lineaire radio- en televisiekanalen naar de online platforms en kanalen te gaan. De NPO werkt hard om de kijker ook online te kunnen blijven bereiken, wat onder andere blijkt uit de recente goedgekeurde aanvragen voor NPO Start on demand37 en NPO Luister38. Daarbij is het gelijk blijven van het niveau (rond de 84% integraal bereik) relatief goed te noemen. De bereikcijfers blijven ook binnen de marges van de betreffende prestatieafspraak die met de NPO hierover zijn afgesproken in de prestatieovereenkomst en waarover de NPO jaarlijks rapporteert in de zogenoemde «Terugblik NPO». Dit verantwoordingsdocument van de NPO krijgt uw Kamer met de jaarlijkse mediabegrotingsbrief toegestuurd.

262

Welke middelen gebruikt de NPO om zelf producties te maken en samenwerkingen aan te gaan?

Producties worden bekostigd uit het programmabudget dat beschikbaar is voor de omroepen. De NPO beschikt niet over middelen om zelf producties te maken maar kan wel het initiatief nemen tot het verzorgen van media-aanbod door een omroep, op basis van een voorstel dat niet afkomstig is van een partij van buiten het landelijke publieke bestel, bijvoorbeeld een onafhankelijke producent. Dat voorstel van buiten wordt dan door de NPO gekoppeld aan een omroep of de NTR.

De NPO kan kosten die voortkomen uit samenwerkingen financieren uit het budget dat beschikbaar is voor de NPO-organisatie, voor zover deze samenwerking en kosten voortvloeien uit de wettelijke taken die de NPO heeft.

263

Klopt het dat de middelen die in 2021 vanuit de Onderwijs, Cultuur en Wetenschap-begroting werden geïnvesteerd in het Steunfonds Lokale Informatievoorziening, te weten 5.428.000 euro, per 2022 zijn gereduceerd tot 0? Waarom is deze regeling gereduceerd tot 0? Is er een nieuwe regeling in het leven geroepen om de lokale informatievoorziening te ondersteunen?

Het Tijdelijk Steunfonds voor Lokale Informatievoorziening is in 2020 in het leven geroepen om de lokale informatievoorziening te ondersteunen tijdens de coronacrisis. Door het abrupt wegvallen van advertentie-inkomsten, kwam de informatievoorziening vanuit veel lokale publieke omroepen, huis-aan-huiskranten, lokale nieuwsbladen en hyperlocals acuut onder druk te staan. Om de zo belangrijke lokale informatievoorziening aan burgers ook en juist tijdens de coronacrisis te continueren, is het Steunfonds opgericht. Van de enorme vraaguitval in de advertentiemarkt is al geruime tijd geen sprake meer. Het Steunfonds, dat halverwege 2021 is afgelopen, heeft van het begin af aan een tijdelijk karakter gekend, analoog aan andere coronasteunmaatregelen.

264

Kunt u aangeven welke middelen specifiek worden aangewend voor de strijd tegen desinformatie en nepnieuws?

De middelen die uit mediabegroting worden aangewend hebben tot doel bij te dragen aan een sterke en pluriforme Nederlandse mediasector die burgers van betrouwbare informatie kan voorzien. Vanuit die doelstelling investeert het kabinet in onderzoeksjournalistiek en de professionalisering van lokale media. Daarnaast is de bevordering van mediawijsheid een belangrijk doel. Het kabinet hecht belang aan mediawijsheid en aan een mediawijze samenleving. Een mediawijze burger kan meer dan alleen knoppen bedienen of internet gebruiken, een mediawijze burger kan passief, actief, interactief en effectief omgaan met media. De uitdagingen op dit thema zijn veelzijdig. Het gaat om grote thema’s die de hele samenleving aangaan. Denk bijvoorbeeld aan cybercrime, gezondheid, online bedreigingen, racisme, inclusie, desinformatie of de impact van sociale media in onze samenleving. De kracht van het Netwerk, bestaande uit meer dan 1300 netwerkpartners, ligt op kennisdeling en samenwerking.

Het Netwerk Mediawijsheid wordt met een jaarlijkse bijdrage vanuit de Mediabegroting bekostigd. Het Ministerie van BZK heeft middels subsidiebijdragen projecten mogelijk gemaakt om burgers bewuster te maken van de impact van desinformatie, bijvoorbeeld via de website www.isdatechtzo.nl.

265

Kunt u aangeven of en zo ja hoe Fair Practice een rol speelt bij de CoBo39- en speelfilmconvenant-middelen die, gefinancierd via artikel 14, worden toegevoegd aan artikel 15 bestemd voor het Filmfonds, bij de toekenning en verantwoording van die middelen?

De Fair Practice code dient door alle Rijkscultuurfondsen die financiering ontvangen op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid toegepast te worden. Dat geldt ook voor het Filmfonds. Daarnaast geldt met betrekking tot het speelfilmconvenant de «Intentieverklaring audiovisuele sector». Deze intentieverklaring kan beschouwd worden als een sectorspecifieke uitwerking van de Fair Practice code en bevat gedragsregels en richtlijnen ten aanzien van professioneel handelen. Deze verklaring is in 2020 opgesteld door een brede vertegenwoordiging van beroeps- en belangenverenigingen uit de Nederlandse audiovisuele sector, waaronder (film)producenten.

266

Is de bijdrage aan het BPRC een wettelijk verplichte bijdrage? Zo ja, welk deel?

De bijdrage aan het BPRC is geen wettelijk verplichte bijdrage.

267

Waarom stijgt de bijdrage aan het BPRC alweer (net zoals in de begroting voor het jaar 2022)?

De stijging van de bijdrage aan het BPRC vindt plaats in het kader van de jaarlijkse loon en prijsbijstelling.

268

Wat is het totale budget van de Rijksbegroting dat beschikbaar is voor proefdiervrije innovatie?

OCW Circa 5,5 miljoen euro
LNV Circa 9,5 miljoen euro
IenW Circa 100.000 euro
VWS Circa 700.000 euro
Defensie Circa 100.000 euro

269

Hoeveel procent van de bijdrage aan het BPRC is geoormerkt voor proefdiervrij onderzoek?

In de instellingssubsidie van OCW aan het BPRC zit geen geoormerkt budget voor proefdiervrije innovaties. Het BPRC geeft aan dat ze ongeveer 21% van de bijdrage aanwendt voor proefdiervrij onderzoek en dierenwelzijn. Het BPRC besteedde in 2021 € 1,3 miljoen aan proefdiervrij onderzoek en € 1 miljoen aan dierenwelzijn.

270

Wat is de verklaring dat de Rijksbijdrage aan het BPRC in de begrotingen van 2019 tot en met 2023 jaarlijks een stijgende lijn laat zien?

In de periode 2019 tot en met 2023 is de OCW-bijdrage aan het BPRC opgehoogd door zowel loon- en prijsbijstelling als door een vergoeding voor het realiseren van de transitie naar minder proeven met apen, een kleinere fokkolonie en meer inzet op proefdiervrije innovaties (Kamerstuk 32 336, nr. 120). Deze vergoeding bedraagt een structurele ophoging van € 750.000 per jaar (vanaf 2020) voor de extra structurele exploitatiekosten als gevolg van minder inkomsten uit proeven. Daarnaast is in 2020 de bijdrage eenmalig met € 700.000 verhoogd voor de transitiekosten.

271

Hoe groot was de fokkolonie van het BPRC, gemiddeld genomen per jaar, in de afgelopen vijf jaar?

Het BPRC geeft aan dat er in deze jaren gemiddeld genomen 1250 apen op het BPRC-terrein waren. De aantallen zijn gedaald van 1534 (in 2017) naar 985 (in 2021).

272

Hoeveel overtollige dieren zijn er, uitgesplitst naar jaar, gedood in het BPRC in de afgelopen vijf jaar?

Het BPRC geeft aan dat er geen overtollige dieren zijn gedood in het BPRC in de afgelopen vijf jaar.

273

Zijn er apen vanuit het BPRC overgebracht naar andere proefdierfaciliteiten? Zo ja, hoeveel en naar welke?

In het begin van de coronapandemie (2020) zijn acht dieren overgebracht naar het Erasmus MC in het kader van een samenwerking op het gebied van coronavaccinmodelontwikkeling.

274

Heeft het BPRC apen verkocht aan andere instanties? Zo ja, hoeveel en aan welke?

Het BPRC geeft aan dat ze een klein aantal makaken heeft verkocht aan derde partijen. Het BPRC fokt deze apen zelf en met dit beleid wordt import van dieren en transport over lange afstanden voorkomen. In 2021 zijn 5 makaken en 40 penseelapen herplaatst. De penseelapen zijn herplaatst in het kader van de afbouw van de dierkolonie zoals beschreven in het transitieplan.

275

Hoeveel procent van de proefdieronderzoeken die de afgelopen vijf jaar zijn gedaan in het BPRC hebben direct geleid tot de ontwikkeling van medicijnen, vaccins of medische technologieën voor de mens?

Het is niet mogelijk om hiervoor een percentage aan te geven. Een van de COVID-19 vaccins, die thans wereldwijd wordt gebruikt, is op veiligheid en effectiviteit getest in een preklinische fase door het BPRC. Daarnaast bevinden twee andere Covid19-vaccinkandidaten, een zogenoemd biological en een denguevaccinkandidaat zich in klinische trials, waarbij de preklinische testen door het BPRC werden verricht.

276

Van hoeveel procent van de in het BPRC uitgevoerde onderzoeken van de afgelopen vijf jaar zijn de resultaten openbaar toegankelijk?

Al het onderzoek dat in het BPRC wordt gedaan wordt in openbare literatuur gepubliceerd in het kader van Open Science. De meeste resultaten die in de afgelopen twee jaar zijn behaald zullen in de komende periode tot een publicatie worden verwerkt.

277

Hoeveel apen moesten in het BPRC worden ingeslapen of zijn dood aangetroffen gedurende een dierproef, uitgesplitst naar jaar, in de afgelopen vijf jaar?

De Wet op de Dierproeven bepaalt dat als een dier in een proef een humaan eindpunt heeft bereikt, het dier moet worden ingeslapen. De humane eindpunten worden van tevoren vastgesteld en vastgelegd in het protocol dat goedgekeurd is door de Centrale Commissie Dierproeven. In de afgelopen vijf jaar moesten 13 apen in het BPRC worden ingeslapen op basis van de vooraf bepaalde humane eindpunten. Voor deze apen geldt dat zij in proef zaten, maar dat hun humane eindpunt niet per se een direct gevolg is geweest van de dierproef.

278

Zijn er door het BPRC in de afgelopen vijf jaar apen aangekocht bij apenhandelaar Hartelust?

Er zijn volgens het BPRC in de afgelopen vijf jaar geen apen aangekocht bij apenhandelaar Hartelust.

279

Hoeveel apen zijn in het BPRC gedood na afronding van een onderzoek en hoeveel apen zijn opnieuw ingezet voor nieuwe experimenten, gemiddeld genomen per jaar, over de afgelopen vijf jaar?

Het BPRC geeft aan dat, in het kader van proeven, over de afgelopen vijf jaar gemiddeld 138 dieren per jaar zijn ingeslapen. Hier geldt dat er een directe koppeling was met de uitgevoerde dierproef. Het hergebruik over de afgelopen vijf jaar betreft gemiddeld 50 dieren per jaar.

280

Ligt het BPRC op schema om de door het ministerie opgestelde reductieopdracht van 40% in 2025 te halen?

Ja, het BPRC ligt op schema om de door het ministerie opgestelde reductieopdracht van 40% in 2025 te halen.

281

Hoeveel effectieve medicijnen en vaccins die nu op de markt zijn, zijn er gekomen door proefdieronderzoek van het BPRC?

Een van de COVID-19 vaccins, die thans wereldwijd wordt gebruikt, is op veiligheid en effectiviteit getest in een preklinische fase door het BPRC. Daarnaast bevinden twee andere Covid19-vaccinkandidaten, een biological en een denguevaccinkandidaat zich in klinische trials, waarbij de preklinische testen door het BPRC werden verricht.

282

Hoeveel inspecties zijn door de NVWA40 uitgevoerd bij het BPRC, uitgesplitst naar jaar, in de afgelopen vijf jaar? Zijn er bij deze inspecties overtredingen geconstateerd?

2022 2 Geen
2021 1 Geen
2020 3 Geen
2019 8 Geen
2018 10 Geen
2017 7 Geen

283

Waar wordt de overige 2,5 miljoen euro, die gereserveerd staat voor het NWO-Fonds Onderzoek en Wetenschap maar niet is begroot, aan uitgegeven?

De € 2,5 miljoen wordt uitgegeven aan onderzoek & monitoring van de maatregelen voor sociale veiligheid en uitvoeringskosten van het gehele Fonds voor Onderzoek en Wetenschap. Deze middelen zijn voorlopig in de begroting opgenomen onder het kopje NWO fonds Onderzoek en Wetenschap. In 2023 wordt definitief bepaald op welk instrument de uitgaven gerealiseerd worden.

284

Kunt u aangeven hoeveel scholen het afgelopen jaar onvoldoende hebben gescoord in het kader van sociale veiligheid?

Tussen 1 september 2021 en 31 augustus 2022 gaat het in om de volgende aantallen onvoldoendes in gepubliceerde rapporten op de standaard VS1: Veiligheid uit het Onderzoekskader van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie).41

po: 8

vo: 10

(v)so: 0

Een onvoldoende op deze standaard betekent dat een school niet heeft voldaan aan één of meer van de wettelijke eisen die onder deze standaard vallen. Wat er exact onvoldoende is, kan verschillen per school, instelling of opleiding. De inspectie onderzoekt jaarlijks een select aantal scholen en bovendien wordt deze standaard niet in alle onderzoeken op schoolniveau meegenomen. Het betreft dus alleen het aantal scholen waarbij de standaard onderzocht is en ook als onvoldoende is beoordeeld. Het aantal onvoldoendes voor deze standaarden is een momentopname.

Sociale veiligheid is een belangrijk aandachtspunt in het toezicht van de inspectie. Een belangrijk aspect van de wettelijke zorgplicht van scholen in het funderend onderwijs voor de sociale veiligheid van leerlingen is de jaarlijkse monitoring van de veiligheidsbeleving van leerlingen. De inspectie treedt nadrukkelijk handhavend op naar scholen die niet monitoren, of verzuimen de monitoringsgegevens met de inspectie te delen. Dat betekent concreet dat deze scholen een herstelopdracht ontvangen en de realisering van de wettelijke zorgplicht als onvoldoende beoordeeld wordt. Dat was ook afgelopen jaar het geval. De inspectie heeft opgetreden naar alle scholen die geen gegevens beschikbaar stelden. Dat leidde ertoe dat de scholen die een herstelopdracht kregen, deze doorgaans alsnog hebben gerealiseerd. Waar dat niet het geval is, wordt de wettelijke zorgplicht als onvoldoende beoordeeld.

285

Kunt u per onderwijstype specifiëren hoeveel klachten er binnengekomen zijn bij de inspectie42? Kunt u daarin ook de aard van de klachten meenemen? Kunt daarin ook meenemen of het gaat om bijzonder onderwijs of openbaar onderwijs?

De inspectie spreekt niet van klachten maar van signalen, behalve wanneer het om klachten tegen het eigen handelen van de inspectie gaat. Het aantal signalen over sociale veiligheid in schooljaar 2021/2022 is hieronder opgenomen, uitgesplitst per sector. Het gaat dan om signalen die binnenkomen via de afdeling klantcontact van de inspectie en om het aantal signalen, dus niet het aantal melders.

po: 394

vo: 218

(v)so: 36

mbo: 25

ho: 240

Een uitsplitsing naar openbaar of bijzonder onderwijs wordt bij de registratie van signalen niet gemaakt. Naast signalen over sociale veiligheid, komen bij de inspectie ook informatieverzoeken over sociale veiligheid binnen. Die zijn in bovenstaande aantallen buiten beschouwing gelaten. Bij signalen over sociale veiligheid worden melders in de regel doorverwezen naar de Vertrouwensinspectie. De Vertrouwensinspectie rapporteert jaarlijks over het aantal meldingen en geeft middels een aantal categorieën de aard van de melding weer. Daarin zijn bijvoorbeeld ook meldingen over psychisch en fysiek geweld opgenomen. Zie ook het antwoord op vraag 286.

286

Hoeveel incidenten van seksueel grensoverschrijdend gedrag zijn per onderwijstype in het afgelopen jaar vastgesteld?

De Vertrouwensinspectie registreert onder andere het aantal meldingen over seksueel misbruik en seksuele intimidatie (samen: seksueel geweld). Deze aantallen worden ook jaarlijks op de website van de inspectie gepubliceerd. De meest recente cijfers zijn de cijfers over schooljaar 2020/2021. De cijfers over schooljaar 2021/2022 worden in november gepubliceerd.

Het is goed om te benadrukken dat dit cijfers betreft van het aantal meldingen dat bij de Vertrouwensinspectie is binnengekomen. In de tabel wordt het totaal aantal meldingen zichtbaar, net als het aandeel van die meldingen dat een met taken belast persoon betreft. De andere meldingen gaan over seksueel geweld tussen leerlingen of studenten onderling. De tabel geeft de aantallen weer voor de schooljaren 2018/2019, 2019/2020 en 2020/2021.

Eerder dit jaar is aan uw Kamer aangekondigd dat de meld-, overleg- en aangifteplicht voor seksueel misbruik wordt uitgebreid met een meld- en overlegplicht voor seksuele intimidatie.43 Daarnaast wordt er een meldplicht voor ernstige incidenten van sociale onveiligheid in het leven geroepen.

PO 51 36 25 22 23 17 119 71 87 54 26 33
VO 59 39 50 36 27 40 82 81 72 52 60 49
(V)SO 14 10 9 3 8 5 11 8 7 7 4 4
MBO 5 7 4 3 5 3 9 17 8 7 10 6
HO 1 0 3 1 0 2 1 3 2 1 3 1
Totaal 130 92 91 65 63 67 222 180 176 120 113 93
1 TBP = een met taken belast persoon.

287

Hoe en wanneer bent u van plan de wettelijke verplichting voor een streefcijfer te formuleren voor de (sub)top van organisaties binnen de (semi)publieke sector?

De wetgeving die organisaties in de (semi)publieke sector verplicht om streefcijfers op te stellen voor meer genderdiversiteit in de top, wordt op het moment opgesteld door het Ministerie van BZK in samenwerking met OCW. De planning is om het wetsvoorstel in de tweede helft van 2023 gereed te hebben voor consultatie.

288

Klopt de constatering van het Sociaal- en Cultureel Planbureau dat het doel om kansenongelijkheid tegen te gaan helemaal wordt losgelaten met stelselherziening kinderopvang zoals de Ministers Van Gennip (SZW), Dijkgraaf (OCW), Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) en Staatssecretaris De Vries aankondigden in hun Kamerbrief van 7 oktober jl. (2022D40573)?

Het bevorderen van de ontwikkeling van het jonge kind is een belangrijk doel van het kinderopvangstelsel in algemene zin. Toegankelijke kinderopvang van goede kwaliteit zorgt ervoor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. Een betaalbaardere kinderopvang en een eenvoudiger stelsel dragen eraan bij dat meer ouders en hun kinderen gebruik kunnen maken van kinderopvang. Dit komt ook ten goede aan kinderen met een achterstand voor wie het gebruik van kinderopvang in het bijzonder van belang is.

Op sommige dagopvanglocaties wordt voorschoolse educatie geboden, bedoeld om peuters met een risico op onderwijsachterstand extra te stimuleren in hun ontwikkeling. Gemeenten hebben de taak om een dekkend aanbod voorschoolse educatie in hun gemeente te organiseren, en ontvangen hiervoor onderwijsachterstandsbudget.

289

Hoeveel beleidswijzigingen zijn er tot nu toe niet geïmplementeerd of aangepast geïmplementeerd door uitvoeringsproblemen bij DUO?

De afgelopen jaren hebben extra investeringen bij DUO plaatsgevonden, onder andere ten behoeve van onderhoud en vervanging van het ICT-landschap. Mede hierdoor zijn uitvoeringsproblemen voorkomen en zijn er geen beleidswijzigingen niet geïmplementeerd. Ondanks deze extra investeringen blijven er beperkingen in (ict) capaciteit. Daarom trekken DUO en OCW al in een vroeg stadium samen op in beleidstrajecten zodat de voorstellen zo goed mogelijk aansluiten bij de uitvoeringspraktijk, en eventueel aangepast (bijvoorbeeld later) geïmplementeerd kunnen worden.

290

Waarom blijven de lasten voor DUO, ondanks dat u aangeeft in te willen zetten op het vergroten van DUO en in DUO te willen investeren, hetzelfde en dalen de personele kosten zelfs na 2024?

De komende jaren investeert OCW in DUO voor onder meer de implementatie van het Coalitieakkoord en de opdrachten uit Werken aan Uitvoering. Ten tijde van het opstellen van de Begroting DUO 2023 waren voor een aantal toekomstige DUO werkzaamheden (bijvoorbeeld voor Werken aan Uitvoering), de middelen nog niet definitief bekend en zijn deze nog niet volledig opgenomen in de Begroting DUO 2023. Omdat beide mutaties nog niet volledig in deze begroting zijn verwerkt heeft het een administratieve daling van de personele kosten tot gevolg. Bij voorjaarsnota DUO 2023 zullen de reeksen worden aangepast.

291

Kunt u nader toelichten wat het besluit om deel van de lpo44 op de coalitieakkoordreeksen in te zetten voor kabinetsbrede problematiek precies inhoudt?

De kabinetsbrede problematiek is aan de orde gekomen in de Voorjaarsnotabesluitvorming. Het betrof hier onder andere de inzet voor structurele verhoging van het defensiebudget en het koppelen van de AOW-uitkering aan de stijging van het minimum loon.

292

Betekent het besluit om een deel van de lpo op de coalitieakkoordreeksen in te zetten voor kabinetsbrede problematiek dat 20% van de loon- en prijsbijstelling oorspronkelijk bestemd voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt weggehaald en naar andere departementen wordt verplaatst?

Nee, het besluit betekent dat 20% van de loon- en prijsbijstelling op de coalitieakkoordreeksen over 2022 tot en met 2026 is uitgekeerd. Over 2027 en verder is geen loon- en prijsbijstelling uitgekeerd.

293

Betekent het besluit om een deel van de lpo op de coalitieakkoordreeksen in te zetten voor kabinetsbrede problematiek dat van de intensiveringen uit het coalitieakkoord 20% niet aan indexering wordt uitgekeerd?

Nee, dit betekent dat 80% van de loon- en prijsbijstelling op de coalitieakkoordreeksen over 2022 tot en met 2026 niet is uitgekeerd en tevens dat er in 2027 en verder geen loon- en prijsbijstelling is uitgekeerd over deze reeksen.

294

Op welke manier wordt de loon- en prijsbijstelling voor 2023 vastgesteld en welke cijfers worden hiervoor gebruikt?

De ontwerpbegroting 2023 wordt gebruikt om de grondslagen voor de loon- en prijsbijstelling te bepalen. Eind 2022 zullen deze grondslagen definitief worden vastgesteld. Vervolgens worden in het voorjaar 2023 de meerjarige CEP-cijfers gebruikt om de loon- en prijsbijstellingspercentages te berekenen. De uit te keren loon- en prijsbijstelling wordt dan berekend met behulp van deze percentages en de vastgestelde grondslagen.

295

Wanneer wordt de loon- en prijsbijstelling 2023 vastgesteld? Wanneer wordt de loon- en prijsbijstelling voor het vervolgonderwijs in 2023 vastgesteld?

De loon- en prijsbijstelling van 2023 wordt in de Voorjaarsnota 2023 vastgesteld.

296

Welke invloed heeft u op de hoogte van de loon- en prijsbijstelling 2023?

Hier heeft een departement geen invloed op.

297

Kunt u een stand van zaken geven van uitvoering van de onderwijsparagraaf uit het coalitieakkoord per punt?

Zie het antwoord op vraag 1.

298

Heeft u een overzicht van alle maatregelen die door u genomen zijn op het gebied van kennisveiligheid in het ho?

De maatregelen zijn te verdelen in drie onderdelen. Ten eerste zet het kabinet in op het versterken van bewustzijn en zelfregulering. De rijksoverheid heeft samen met kennisinstellingen de Nationale Leidraad Kennisveiligheid opgesteld. Over de implementatie van de maatregelen in deze leidraad zijn afspraken gemaakt in het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap. Onderdeel hiervan is dat kennisinstellingen risicoanalyses uitvoeren waarover zij rapporteren aan hun Raad van Toezicht. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap spreekt met de Raden van Toezicht gezamenlijk over de bevindingen. De implementatie van de leidraad en de aanpak en uitkomsten van de risicoanalyses worden bekeken in de externe audit, naar aanleiding van de motie-Van der Woude over deze externe audit, die eind dit jaar van start gaat. De advisering door het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid en de bestuurlijke kennisveiligheidsdialoog dragen ook sterk bij aan bewustwording en zelfregulering. Ten tweede zet het kabinet in op het instellen van een toetsingsmechanisme voor de meest sensitieve kennisgebieden. Zoals in de laatste voortgangsrapportage over kennisveiligheid al werd aangekondigd zal het toetsingskader realistisch gezien op zijn vroegst in 2023 in werking treden. Dat is, gezien de complexiteit en ingrijpendheid van de maatregel, nog altijd het uitgangspunt van het kabinet. Het kabinet onderstreept daarbij het belang van zorgvuldigheid en van draagvlak onder de Nederlandse kennisinstellingen. Eind dit jaar wordt de kamer over het voorstel voor het toetsingskader geïnformeerd. Ten derde zet het kabinet in op internationale afstemming en samenwerking op het gebied van kennisveiligheid met gelijkgezinde landen.

Eind dit jaar ontvangt uw Kamer een brief waarin de voortgang van de kennisveiligheidsmaatregelen wordt geschetst.

299

Wat is de stand van zaken omtrent de externe audits kennisveiligheid?

Met een externe audit wordt bij universiteiten en hogescholen getoetst hoe ver zij zijn met de implementatie van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid en te kijken naar de aanpak en uitkomsten van de risicoanalyses die zij binnen hun instelling uitvoeren. De inkoopprocedure waarmee de externe partij die de audit zal uitvoeren wordt gecontracteerd, is inmiddels opgestart. De gunning hiervan zal volgens planning begin december plaatsvinden. Vervolgens zal direct gestart worden met de uitvoering van de opdracht.

300

Door wie worden de externe audits kennisveiligheid uitgevoerd?

De inkoopprocedure waarmee de externe partij die de audit bij universiteiten en hogescholen zal uitvoeren wordt gecontracteerd, is opgestart. De gunning van de opdracht zal naar verwachting in december plaatsvinden. Over de uitkomst hiervan wordt de Kamer geïnformeerd. Het streven is dit mee te nemen in de eerder toegezegde voortgangsbrief over Kennisveiligheid.

301

Kunt u aangeven wat de laatste cijfers zijn over onderadvisering van leerlingen met een migratieachtergrond ten aanzien van leerlingen zonder migratieachtergrond? Hoe hebben deze cijfers zich in de tijd hebben ontwikkeld?

Uit de Staat van het Onderwijs (2021) blijkt dat het voorlopig schooladvies van leerlingen met een migratieachtergrond vaker naar boven wordt bijgesteld, dan dat van leerlingen zonder migratieachtergrond. Om meer inzicht te krijgen in onderadvisering bij leerlingen met een migratieachtergrond moeten deze cijfers gekoppeld worden aan cijfers over de hoogte van hun voorlopig en definitief schooladvies. Daarvoor bestaat nu geen vaste monitoring.

Verder monitort DUO de schooladviezen bij leerlingen, onder andere uitgesplitst naar geslacht, stedelijkheid en sociaaleconomische status (SES; als indicator hiervoor wordt gekeken naar leerlingen met risico op achterstand) (Rapport wegvallen van de eindtoets, 2020 en 2021). In deze monitoring is te zien dat vooral meisjes, leerlingen uit minder stedelijke gebieden en leerlingen met een lage SES vaker ondergeadviseerd worden dan leerlingen die niet tot die groep behoren. Dit gegeven is de afgelopen jaren onveranderd gebleven.

302

Wat doet u om onderadvisering van leerlingen met een migratieachtergrond tegen te gaan?

Het kabinet zet zich op verschillende wijzen in om onderadvisering van leerlingen in het algemeen tegen te gaan. Zo wijst de regering regelmatig op het belang elke leerling een passend advies te geven en in het geval van twijfel de leerling kansrijk te adviseren. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de handreiking schooladvisering, die voor de aankomende schooladviesprocedure geactualiseerd wordt. Bij deze update wordt ook een afwegingskader specifiek voor heroverwegingen toegevoegd, dat leraren handvatten biedt voor een afgewogen beslissing ten aanzien van de schooladviezen. Tevens wordt een toevoeging gedaan over onderadvisering bij diverse doelgroepen; leerlingen met een migratieachtergrond maken daar deel van uit.

Verder is binnen lerarenopleidingen al aandacht voor school- en onderadvisering en wordt deze verder vergroot. Schooladvisering en onderadvisering is momenteel onderdeel van de generieke kennisbasis lerarenopleiding basisonderwijs. In de volgende herijkingsronde van de kennisbasis wordt specifiek het thema onderadvisering nog eens extra onder de loep genomen. Daarnaast wordt in pabo-specialisaties richting het Oudere Kind specifieke aandacht gegeven aan het thema schooladvisering en de overgang po-vo.

Tot slot is de vereniging Hogescholen bezig met de oprichting van het expertisecentrum «over grenzen», gericht op de overgangen richting en na de oudere-kind-fase. Dit centrum start in 2023 en zal bijdragen aan kennis, praktijkervaringen en good practices over het oudere kind en de overgang van het po naar het vo.

303

Klopt het dat in deze begroting geen geld gereserveerd is voor de aanpak van de verouderde voorraad schoolgebouwen? Waarom niet?

De gemeenten ontvangen vanuit het gemeentefonds middelen voor de bouw van scholen. De schoolbesturen ontvangen bekostiging voor het onderhoud van de schoolgebouwen. In de begroting zijn geen extra middelen opgenomen voor een versnelde aanpak van de verouderde schoolgebouwen. Wel heeft het kabinet middelen vrijgemaakt voor de klimaatdoelen en de verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed in brede zin.

304

In welk examenjaar zal de aangekondigde verbetering in vraagstelling van het centraal examen Nederlands zijn gerealiseerd?

De huidige examenkandidaten zijn de eersten die het verbeterde examen krijgen (examenjaar 2022/2023).

305

In welk examenjaar zal het Centraal Examen Nederlands herzien zijn na de bijstelling van het examenprogramma Nederlands dat nu in gang is gezet?

Dat is niet helemaal te voorspellen. Het examenprogramma zal uiterlijk begin 2024 worden opgeleverd. Afhankelijk van de grootte van de wijzigingen moet het programma klein- of grootschalig worden getest in de praktijk op uitvoerbaarheid. Ook de lesmaterialen moeten worden bijgesteld. Dat leidt ertoe dat het nieuwe programma op z’n vroegst vanaf schooljaar 2026/2027 kan worden aangeboden. Omdat de bovenbouw voor vmbo en havo 2 jaren duurt en voor vwo 3 jaar, zou in schooljaar 2028/2029 het eerste vernieuwde examen worden afgenomen.

306

Is er, naar aanleiding van de motie van de leden Van den Berge en Smals45, een toename te zien in het aantal stages in de publieke sector?

Cijfers laten zien dat er tussen studiejaar 2018/2019 en studiejaar 2021/2022 een toename te zien is in het aantal afgesloten stages in de publieke sector met zo’n 4%. Wanneer onderscheid wordt gemaakt tussen de leerwegen BOL en bbl zien we dat deze stijging komt door de stijging in het aantal stages voor de leerweg bbl (> 24%). De toename van het aantal stages zit hier met name in het onderwijs, verpleging en verzorging en maatschappelijke dienstverlening.

307

Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden De Hoop en Segers over het voeren van lastige gesprekken onderdeel maken van de lerarenopleiding?

Per 1 juli jl. is het Expertisepunt Burgerschap (EB) in het leven geroepen. Het expertisepunt ondersteunt besturen, schoolleiders, docenten en lerarenopleiders door middel van kennis(bijeenkomsten), een helpdesk, een overzicht van aanpakken en methodes en nascholing. De Stichting School en Veiligheid, partner van het EB, is van plan voor de lerarenopleiders van de lerarenopleidingen, handreikingen te ontwikkelen voor de voorbereiding van de studenten op het verzorgen van het burgerschapsonderwijs, onder andere voor het kunnen voeren van het moeilijke gesprek in de klas.

308

Heeft u inmiddels besloten hoe uitvoering te geven aan de motie van het lid De Hoop over de meerwaarde voor het onderwijs van rolmodellen bij het verinnerlijken van democratische waarden, ofwel de inzet van jonge rolmodellen in het burgerschapsonderwijs46?

Naar aanleiding van de motie-De Hoop is het «Expertisepunt Burgerschap» gevraagd om methoden die gebruik maken van jonge rolmodellen op te nemen in het overzicht van aanpakken. Het EB heeft dit in hun aanbod opgenomen (via het kennispunt MBO Burgerschap). Deze methodieken zijn reeds beschikbaar voor scholen.

309

Op welke termijn is het mogelijk om schrijfvaardigheid als onderdeel op te nemen in de eindtoets po?

Momenteel worden de kerndoelen Nederlands bijgesteld. Schrijfvaardigheid is daar een onderdeel van. Als duidelijk is wat kinderen moeten leren op dit gebied, kan bepaald worden welke vorm van toetsing passend is en of het wenselijk is deze toetsing in de eindtoets op te nemen. De conceptkerndoelen Nederlands zijn in de zomer van 2023 gereed, daarna wordt dit vraagstuk verder uitgewerkt. Mocht daarbij besloten worden om schrijfvaardigheid een onderdeel te laten zijn van de eindtoets (vanaf schooljaar 2023–2024: doorstroomtoets), dan wordt deze nieuwe toetsvorm eerst zorgvuldig in de praktijk getest, alvorens het onderdeel daadwerkelijk opgenomen wordt in de toets.

310

Kunt u toelichten hoe de huidige eindtoets in het po het referentieniveau taal op het gebied van leesvaardigheid toetst?

Het domein Lezen is een verplicht te toetsen onderdeel in de eindtoetsen po. De gestelde kwaliteitseisen voor dit domein zijn opgenomen in het document «Algemeen deel toetswijzer voor eindtoets taal en rekenen» (CvTE, 2014). De toetswijzer geeft weer aan welke eisen elke eindtoets moet voldoen qua inhoud en vorm. Voor het domein Lezen noemt paragraaf 3.4 van de Toetswijzer de gestelde kwaliteitseisen, bijvoorbeeld dat de leerlingen verschillende zakelijke teksten lezen en daarbij opdrachten maken en dat deze teksten voldoen aan de tekstkenmerken zoals beschreven in het Referentiekader. De vijf toegelaten eindtoetsen in het po zijn verder vrij in de wijze waarop zij aan de gestelde kwaliteitseisen invulling geven. Op dit punt wijzigen de eindtoetsen niet als deze overgaan naar doorstroomtoetsen in het nieuwe stelsel, vanaf schooljaar 2023/2024.

311

In hoeverre zijn onderwijsinstellingen nu vrij om naar eigen inzicht de hoogte van instellingscollegegeld vast te stellen, zonder dat dit enige relatie hoeft te hebben met de feitelijke hoogte van de opleidingskosten die instellingen moeten maken voor de betreffende studenten?

Sinds 2010 kunnen onderwijsinstellingen een instellingscollegegeld-tarief rekenen. De huidige wet regelt een minimumtarief (dit is ter hoogte van het wettelijk collegegeld) en geen maximumtarief. Het instellingscollegegeld is ingevoerd vanuit de gedachte dat instellingen op deze manier de kosten kunnen dragen die zij maken voor het verzorgen van het onderwijs aan de studenten die niet worden bekostigd, en dient daarom kostendekkend te zijn.

Het bepalen van het instellingscollegegeld behoort tot de autonomie van de instellingen. Van belang is te benadrukken dat het vaststellen van het instellingscollegegeld een zorgvuldig proces is met de nauwe betrokkenheid van de medezeggenschap.

312

Kunt u aangeven hoe aan de volgende moties uitvoering wordt gegeven: motie van de leden Van Baarle en De Hoop over concrete doelstellingen in het herijkte plan tegen stagediscriminatie47; motie van de leden Van Baarle en De Hoop over een laagdrempelig fysiek studentenloket voor het melden van stagediscriminatie48 motie van het lid Van Baarle over het voorkómen van stagediscriminatie als expliciete voorwaarde om erkend leerbedrijf te worden49?

Voor het mbo is de afgelopen maanden samen met studenten, scholen en leerbedrijven in regionale co-creatie sessies gekomen tot maatregelen om stagediscriminatie tegen te gaan. Op dit moment lopen de gesprekken met onderwijsinstellingen, bedrijfsleven, studenten en vakbonden om een stagepact te sluiten, waar de maatregelen uit de co-creatie sessies om stagediscriminatie tegen te gaan onderdeel van zijn. De inzet voor het stagepact en de maatregelen om stagediscriminatie tegen te gaan is toegelicht in de Kamerbrief over de Inzet Werkagenda mbo (Inzet werkagenda mbo | Rijksoverheid). Hierin is o.a. ingegaan op onze inzet op het melden van stagediscriminatie en op antidiscriminatiebeleid als voorwaarde bij de (her-)erkenning van leerbedrijven. De inzet is ook om in het stagepact afspraken te maken over monitoring op basis van concrete doelstellingen (zie ook antwoord op vraag 56). Het stagepact mbo wordt naar verwachting dit najaar ondertekend.

313

Hoeveel studenten staan er ingeschreven bij associate degree-opleidingen in Nederland, uitgesplitst naar domein?

De Inspectie van het Onderwijs heeft onlangs een factsheet over de associate degree opleidingen gepubliceerd. Uit deze factsheet blijkt dat er in 2021 19.719 studenten stonden ingeschreven bij een Ad-opleiding. Tevens gaat de factsheet in op de sectoren waar de Ad-opleidingen zich op richten. Zo geeft de factsheet aan dat in 2021 ongeveer 1 op de 3 bekostigde Ad-opleidingen werd aangeboden in de economiesector en ook ongeveer 1 op de 3 in de technieksector.

De instroom toont ook aan dat veel studenten zich richten op een opleiding in de economie- of technieksector. In 2021 bedroeg 60% van de instroom in Ad-opleidingen de economiesector en 21% de technieksector (zie de monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2020–2021).

314

Wanneer denkt u te hebben bezien hoe de uitvoering op motie van het lid Van der Woude, over een verkenning naar de behoefte van Flexstuderen, kan worden uitgevoerd50?

De uitvoering van deze motie is te plaatsen in de context van de «toekomstverkenning» (Kamerstukken II 2021/22, 31 288, nr. 964, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-1037448) die voor de zomer van 2023 zal worden afgerond. De verwachting is dat in reactie op de toekomstverkenning aangegeven kan worden hoe de motie kan worden uitgevoerd.

315

Is er een bijdrage vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Transitie Proefdiervrije Innovatie? Zo ja, hoe hoog is deze? Zo nee, waarom niet? Hoe ondersteunt u deze transitie?

Bij de antwoorden op vraag 268 vindt u de bijdragen van het Ministerie van OCW aan TPI. Het Ministerie van OCW is partner in Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI). In het kader van de transitie heeft OCW de volgende uitgaven:

• OCW draagt samen met andere departementen, bij aan de NWA-call, waarmee NWO onderzoekt van de acceptatie en implementatie van bestaande dierproefvrije modellen gestimuleerd kan worden. De gezamenlijke bijdrage van de departementen over de looptijd van drie jaar is € 1,5 miljoen. Het totaalbedrag wordt door OCW/NWO verdubbeld, resulterend in een totaalbedrag van circa € 3 miljoen.

• OCW geeft een instellingssubsidie aan het Biomedical Primate Research Centre (BPRC). Het BPRC besteedt jaarlijks € 1,3 miljoen aan proefdiervrij onderzoek en € 1 miljoen aan dierenwelzijn. Dit is in totaal € 2,3 miljoen. Het BPRC is partner in TPI.

• OCW heeft met € 200.000 de pilot Stimulering Transparant proefdieronderzoek gefinancierd. De resultaten worden eind 2023 verwacht.

316

Hoe verlopen de gesprekken tussen u en academici over verschillende perspectieven op het programma Erkennen & Waarderen?

Naar aanleiding van het debat over het wetenschapsbeleid van 11 april jongsleden heeft de Minister van OCW nationale en internationale academici in binnen- en buitenland gesproken over het Erkennen en Waarderen programma. Bijvoorbeeld tijdens zijn werkbezoeken afgelopen voorjaar in het kader van de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap. De Minister vond het prettig om verschillende gezichtspunten hier over mee te krijgen en is blij te merken dat het programma voor veel academici een positieve ontwikkeling is. Tijdens zijn buitenlandse werkbezoeken heeft de Minister ook vruchtbare gesprekken met academici over Erkennen en Waarderen. Hiernaast is het met name belangrijk dat academici onderling het gesprek met elkaar aangaan over Erkennen en Waarderen. Dit doen zij ook: academici aan universiteiten door het hele land gaan het gesprek met elkaar aan.

317

Hoeveel reserves hebben de verschillende schoolbesturen en samenwerkingsverbanden opgebouwd?

Het eigen vermogen van alle schoolbesturen en onderwijsinstellingen inclusief samenwerkingsverbanden bedraagt € 15.837 miljoen. eind 2021. Een bedrag van € 1.458 miljoen (i.c. 9% van het totale eigen vermogen) wordt aangemerkt als mogelijk bovenmatige reserves. Het gaat om de volgende bedragen per sector:

PO 3.529 902 26%
VO 2.908 363 12%
SWV 209 122 58%
MBO 3.081 66 2,1%
HBO 2.075 4,6 0,22%
WO 4.035 0,5 0,00%
1 Inclusief nog niet-bestede NPO-middelen

De samenwerkingsverbanden boekten voor het tweede jaar op rij een negatief resultaat over 2021. Dat is een signaal dat de samenwerkingsverbanden als gevraagd ook werk maken van het afbouwen van de bovenmatige reserves. Toch zien we hier ook een verschil tussen de gemaakte plannen en het uiteindelijk resultaat en is de afbouw minder dan verwacht. Over de ontwikkelingen in de versnelde afbouw en het besluit over de bovenmatige eigen vermogens van de samenwerkingsverbanden wordt de Kamer spoedig in een aparte brief verder geïnformeerd.

318

Hoe worden de studentenkoepels op dit moment betrokken bij de toekomstverkenning?

De toekomstverkenning zal een interactief proces van bijeenkomsten en activiteiten met het brede hoger onderwijsveld en andere belangrijke maatschappelijke stakeholders zijn, waarbij ook de studentenkoepels uitgenodigd worden. Daarnaast zal OCW ook periodiek met de studentenkoepels spreken over de toekomstverkenning.

319

Kunt u een overzicht geven van de instellingen die op dit moment collegegeldvrij besturen aanbieden, uitgesplitst naar hbo en wo?

Nee, een dergelijk overzicht is er niet en kan daarom niet worden gegeven.

320

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de routekaart naar inclusief onderwijs?

Het afgelopen jaar is er met een breed scala aan betrokken organisaties en vertegenwoordigers van het onderwijsveld gesprekken gevoerd, zowel bilateraal als in grotere bijeenkomsten. Dit heeft geresulteerd in een eerste versie van de routekaart naar inclusiever onderwijs, waarover we nu met de betrokken partijen verder overleg voeren. Binnenkort wordt de routekaart ook naar uw Kamer gestuurd.

321

Welke maatregelen worden er zoal genomen om de groei en inzet van (vormen van) aanvullend en privaat onderwijs in het hoger onderwijs te beteugelen?

Het is van belang dat het gesprek over schaduwonderwijs binnen instellingen wordt gevoerd. In 2021 is daarom gesproken met de Universiteiten van Nederland en de Vereniging Hogescholen om de zorgen over schaduwonderwijs onder de aandacht te brengen. De koepels hebben aangegeven zich in te spannen om de interne dialoog over schaduwonderwijs binnen instellingen, bijvoorbeeld via opleidingscommissies, aan te moedigen. Inmiddels is een nieuwe afspraak met de koepels gepland om de voortgang van dat voornemen te bespreken. In de jaarlijkse Studentenmonitor hebben we daarnaast vragen opgenomen over het gebruik van (betaald) aanvullend onderwijs. Daarmee verkrijgen we inzicht in de omvang van het gebruik van aanvullend en privaat onderwijs door studenten.

322

Hoe rijmt u de middelen voor klimaatdoelen van maatschappelijk vastgoed die niet bedoeld zijn voor integrale aanpak van schoolgebouwen met de constatering dat het niet efficiënt is om gebouwen aan te pakken zonder oog te hebben voor alle eisen waar een modern (school)gebouw aan moet voldoen? Hoe kansrijk acht u dat het Klimaatfonds een oplossing biedt voor schoolgebouwen in slechte staat, aangezien dit fonds enkel is gericht op verduurzaming, terwijl een integrale aanpak ten behoeve van onderwijskwaliteit, gezond binnenklimaat, inclusiviteit en duurzaamheid nodig is?

De middelen uit het Klimaatfonds kunnen worden ingezet voor specifieke verduurzamingsmaatregelen, ook bij de schoolgebouwen. Er zijn meer maatregelen nodig om de schoolgebouwen goed op orde te krijgen, dat staat ook in de beleidsreactie op het IBO onderwijshuisvesting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 VIII, nr. 144). Daarom wordt gewerkt aan een plan van aanpak voor de renovatie of vervanging van verouderde schoolgebouwen en het verbeteren van de onderwijshuisvesting. Uw Kamer ontvangt hierover nog voor de begrotingsbehandeling een brief. Ten behoeve van het aanpakken van de verouderde voorraad is het allereerst van belang om de gebouwenvoorraad in kaart te brengen. OCW heeft een onderzoeksbureau de opdracht gegeven om een inventarisatie te doen naar de kwaliteit van schoolgebouwen. Het eindresultaat zal einde van dit jaar beschikbaar zijn. Om te onderzoeken hoe bij de aanpak van de verouderde schoolgebouwen ook private middelen kunnen worden gebruikt is een Taskforce financieringsvormen ingericht. De uitkomsten van deze taskforce worden voor 1 december verwacht. Op veel plekken in het veld is er behoefte aan standaardisering, kennisdeling en borging van bouw- en inkoopprocessen, daarom wordt dat opgepakt. Om innovatieve oplossingen te bevorderen dienen PO-Raad en VO-raad samen met OCW een aanvraag in bij het Nationaal Groeifonds om leerlabs in te richten. De opbrengst van de leerlabs kan worden gebruikt bij de aanpak van de verouderde schoolgebouwen. Dat kan leiden tot hogere kwaliteit en lagere kosten.

323

Wat is de stand van zaken geven van de geplande wetswijziging onderwijshuisvesting po en vo? Hoe wordt daarbij de samenhang tussen de departementen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie, Economische Zaken en Klimaat, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Infrastructuur en Waterstaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor de bekostiging van schoolgebouwen (aangezien al deze departementen eisen daaraan stellen), geborgd?

Met de wetswijzing worden gemeenten verplicht een meerjarig Integraal huisvestingsplan (IHP) op te stellen. Om te zorgen dat schoolbesturen worden betrokken bij het vaststellen van de prioriteiten in het IHP en om de samenhang met de meerjarige onderhoudsplannen van de schoolbesturen te bevorderen, moeten de gemeenten en de schoolbesturen op overeenstemming gericht overleg voeren over het IHP. Ook regelt het wetsvoorstel dat renovatie als een volwaardig alternatief voor nieuwbouw een taak wordt van de gemeenten. Verder mogen scholen in het primair onderwijs net als nu al de scholen in het voortgezet onderwijs straks investeren in nieuwbouw. Het is de bedoeling dat de internetconsultatie in het eerste kwartaal van 2023 start. Het streven is het wetsvoorstel in het najaar van 2023 bij de Tweede Kamer in te dienen. Over de inhoud van het wetsvoorstel wordt interdepartementaal overlegd. Een aanbeveling uit het IBO onderwijshuisvesting om de basis in het stelsel op orde te krijgen, is dat wettelijke eisen eenduidig en integraal in beeld moeten worden gebracht en dat aanvullende eisen aan schoolgebouwen moeten doorwerken in de bekostiging voor de onderwijshuisvesting. Dit maakt geen onderdeel uit van het wetsvoorstel, maar binnen het plan van aanpak ten behoeve van de renovatie of vervanging van verouderde schoolgebouwen en het verbeteren van de onderwijshuisvesting wordt samen met andere departementen gekeken hoe eisen eenduidiger en integraal in beeld kunnen worden gebracht en hoe de bekostiging kan meebewegen met de eisen.

324

Kunt u een overzicht geven van het aantal onderzoeken dat is

gedaan naar de relatie tussen studentenwelzijn en het hebben van een

studielening en/of studieschulden? Zijn er al concreet geformuleerde vervolgstappen duidelijk na het analyseren per instelling en/of regio?

Uit de eerste meting van de Monitor mentale gezondheid en middelengebruik studenten hoger onderwijs (2021) bleek dat de verwachting van een hoge studielening bijdraagt aan een grotere mate van stress en dit kan invloed hebben op de mentale gezondheid. We weten ook dat het bespreekbaar maken van thema’s rondom mentale gezondheid een positief effect hebben op het welzijn. Dit geldt ook voor financiële zaken. De Radboud Universiteit is bijvoorbeeld begonnen met een collegereeks over financiële fouten van anderen en leren ze waar en bij wie ze terecht kunnen als ze zelf financiële vragen hebben. De onderwerpen van de colleges die op deze avond volgen worden bepaald door de studenten zelf. Hiervoor wordt het studentenpanel ingezet.

Daarnaast heeft OCW opdracht gegeven voor een onderzoek naar de oorzaken van stress en prestatiedruk waarbij ook wordt gekeken naar handelingsperspectieven voor onderwijsinstellingen en de overheid. In het onderzoek wordt ook expliciet gekeken naar de factor financiën/studielening.

325

Is het gebruik van enkel loting als enige vorm van selectie-instrument aantoonbaar bevorderlijk voor kansengelijkheid in het hoger onderwijs?

Het Nationaal Regieorgaan Onderwijs (NRO) heeft naar aanleiding van de motie van de leden Westerveld en Van den Hul onderzoek gedaan naar alternatieve methoden voor selectie die kansenongelijkheid voorkomen. Zij concluderen dat de effecten van beleid rondom toelating (bijvoorbeeld een keuze tussen loten en selecteren) lastig in abstractie vast te stellen zijn, omdat veel afhangt van de wijze van loten (gewogen/ongewogen, wie loot er wel of niet mee) en de manier van selecteren (welke instrumenten worden gebruikt, op welke manier, om wat vast te stellen, en hoe wegen de verschillende onderdelen). Daarnaast stelt het NRO dat een en ander afhangt van of er verschuivingen zijn in wie er aan een loting of een selectieprocedure deel zou nemen (wie zich aanmeldt voor de opleiding). Het NRO wijst verder op de relatie tussen de aanwezigheid van selectieprocedures en onbedoelde zelfselectie waardoor kansenongelijkheid in de hand wordt gewerkt. Die relatie wordt bevestigd door recent onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Uit dat onderzoek blijkt ook dat aspirant studenten zichzelf een kleinere kans geven zich aan te melden voor een opleiding met decentrale selectie op basis van kwalitatieve criteria in vergelijking tot een opleiding die selecteert op basis van loting.

326

Welke aspecten van het meerwaardecriterium bent u voornemens te behouden?

Daar kan nu nog geen antwoord op worden gegeven. De onderwijstaal is wel een thema binnen de toekomstverkenning internationalisering. In de brief over internationalisering ho die uw Kamer begin 2023 zal ontvangen, zal hier op worden ingegaan.

327

Waarom wordt het budget voor Onderwijsondersteuning Zieke Leerlingen naar beneden bijgesteld?

Het budget Onderwijsondersteuning Zieke Leerlingen wordt niet naar beneden bijgesteld, ook niet als er in de toekomst een landelijke organisatie komt.

328

Wanneer valt de aangekondigde evaluatie van het beleid, die vorig jaar niet heeft plaatsgevonden, voor dit jaar te verwachten?

De evaluatie van de subsidie «Goed worden, goed blijven» van de PO-Raad heeft plaatsgevonden eind 2020 en begin 2021. De evaluatie is uitgevoerd door Regioplan, die het eindrapport begin 2021 heeft opgeleverd. «Goed worden, goed blijven» biedt in het primair onderwijs ondersteuning aan scholen met het oordeel zeer zwak of onvoldoende en schoolbesturen met een onvoldoende. Uit de evaluatie blijkt dat een groot deel van de scholen met het oordeel zeer zwak of onvoldoende gebruikt maakt van de ondersteuning door «Goed worden, goed blijven». Scholen en schoolbesturen zijn zeer tevreden over de ondersteuning en de meeste scholen lijken duurzaam te verbeteren na de ondersteuning.

329

Kunt u toelichten hoe de verlenging van het project «Versterking lokale journalistiek door samenwerking» (eerder tot eind 2023, nu tot en met 2025) zich verhoudt tot de regeling «Professionalisering lokale omroepen»?

In het project «Versterking lokale journalistiek door samenwerking» ontwikkelen NOS, RPO en NLPO werkvormen om het bereik van lokale journalistiek te vergroten en de bestaande infrastructuur optimaal te benutten. De drie partijen zetten in op versterking van de samenwerking tussen de NOS, de regionale omroepen en de lokale omroepen. Ruim zestig journalisten worden ingezet om de lokale journalistiek te versterken door de samenwerking tussen de lagen te bevorderen.

De regeling «professionalisering lokale omroepen» biedt alle lokale publieke media-instellingen de kans om zich verder te professionaliseren, zowel journalistiek-inhoudelijk als organisatorisch. De regeling staat open voor individuele publieke media-instellingen evenals organisaties in een samenwerkingsverband. Er wordt voorkeur gegeven aan publieke media-instellingen die in een samenwerkingsverband aanspraak willen maken op de regeling.

In het coalitieakkoord staat de opdracht om de lokale omroepsector te versterken en de onafhankelijkheid van lokale publieke media-instellingen te vergroten. Door intensievere samenwerking tussen lokale publieke media-instellingen, evenals tussen de verschillende omroeplagen, te stimuleren kan naar dit doel worden toegewerkt. Zo dragen beide regelingen bij aan het beoogde doel: een sterkere en onafhankelijkere lokale publieke omroepsector. Hier volgt binnenkort een Kamerbrief over.

330

Hoeveel gemeenten lopen achter bij hun taak om basisscholen in staat te stellen hun leerlingen iedere week twee uur bewegingsonderwijs te geven?

Op dit moment is niet bekend in hoeveel gemeenten de scholen nog niet kunnen voldoen aan de urennorm bewegingsonderwijs. Wel is bekend, zo staat vermeld in de factsheet Huisvesting Bewegingsonderwijs in het primair onderwijs, dat vrijwel alle gemeenten op de hoogte zijn van de urennorm en dat in 39% procent van de gemeenten álle scholen in de gemeente voldoen aan de urennorm bewegingsonderwijs. Één van de knelpunten bij het halen van de urennorm is het tekort aan sportaccommodaties. Het zorgen voor voldoende accommodaties voor bewegingsonderwijs is een taak van de gemeente. Het helpt als scholen het ervaren tekort aan sportaccommodaties aankaarten bij de gemeente zodat ze samen op zoek kunnen gaan naar oplossingen om per 2023/2024 de urennorm bewegingsonderwijs te halen.

331

Hoeveel sportaccommodaties beschikken niet over voldoende netto-vloeroppervlakte zoals opgenomen in de Modelverordening Huisvesting Onderwijs?

Uit de factsheet Huisvesting Bewegingsonderwijs in het primair onderwijs van het Mulier Instituut en de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG), blijkt inderdaad dat niet alle gemeentelijke sportaccommodaties voldoen aan de netto-oppervlakte die de Modelverordening Huisvesting Onderwijs voorschrijft. Om hoeveel sportaccommodaties het gaat is niet bekend, omdat niet alle gemeenten hebben deelgenomen aan dit onderzoek. Daarnaast is alleen een algemene vraag over het voldoen van sportaccommodaties aan de netto- vloeroppervlakte opgenomen in het onderzoek voorafgaand aan de publicatie van de factsheet. Om hoeveel sportaccommodaties het gaat, is niet uitgevraagd.

332

Hoeveel sportaccommodaties moeten worden bijgebouwd, zodat alle scholen kunnen voldoen aan twee uur bewegingsonderwijs?

Uit de factsheet Huisvesting bewegingsonderwijs in het primair onderwijs blijkt dat niet alle gemeenten voldoende sportaccommodaties hebben voor de scholen. Op dit moment is niet bekend hoeveel sportaccommodaties gemeenten tekort komen en in welke gemeenten er een tekort is. Daarnaast is de vraag of het bijbouwen van nieuwe sportaccommodaties de meest efficiënte oplossing is. Vaak zijn er ook oplossingen te vinden in betere samenwerking tussen verschillende scholen en de gemeente, bijvoorbeeld in de afstemming van het rooster.

Scholen die vanwege accommodatieproblemen nog niet kunnen voldoen aan de urennorm bewegingsonderwijs wordt aangeraden contact op te nemen met de gemeente om dit probleem aan te kaarten. Daarnaast wordt aanbevolen op zoek te gaan naar andere locaties, bijvoorbeeld buitenlocaties, waar de kerndoelen van bewegingsonderwijs ook goed uitgevoerd kunnen worden.

333

Hoeveel scholen komen gymleraren tekort om te kunnen voldoen aan twee uur bewegingsonderwijs per week?

Het lerarentekort treft het hele onderwijs en daarmee ook het bewegingsonderwijs. Op dit moment is geen zicht op de precieze tekorten van gymleraren op scholen. Wel zijn er een aantal gunstige ontwikkelingen die de toename van leerkrachten bewegingsonderwijs moeten bespoedigen. Zo geeft ALO Nederland aan dat het aantal afgestudeerden dat is doorgestroomd naar het PO, licht gestegen is. Ook start de Hogeschool van Amsterdam een opleiding voor studenten die zowel in de klas als in de gymzaal aan de slag willen gaan. Daarnaast hopen we dat het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van buurtsportcoaches een extra impuls zal geven aan het uitvoerbaar maken van de urennorm bewegingsonderwijs. In de komende maanden zorgen we er met de VNG, VSG, KVLO, ALO NL en de PO-raad dat scholen ook weten waar ze ondersteuning kunnen vinden als zij problemen ervaren bij het halen van de urennorm, onder andere bij het ondersteuningspunt van de KVLO.

334

Hoe wordt de groeiambitie om in 2030 100% van de studenten op te leiden via de systematiek van het Samen opleiden en Professionaliseren, zoals ook vermeld in de werkagenda van het Onderwijsakkoord, financieel gedekt? Hoeveel middelen zijn (sec) gereserveerd voor het realiseren van de groeiambitie? Is de financiële dekking ergens in de begroting te vinden binnen of buiten de «post» tegemoetkoming partnerschappen opleidingsscholen?

De ambitie om te komen tot 100% Samen opleiden en Professionaliseren wordt onderschreven. Er zijn financiële middelen voor gereserveerd. Een deel van de dekking hiervoor valt binnen de post «tegemoetkoming partnerschappen opleidingsscholen». Dit is de reeks die al voor het huidige Regeerakkoord beschikbaar was inclusief de loon-en prijsbijstelling wat hierover is ontvangen. Dit is echter niet voldoende. Het huidige kabinet heeft extra geld gereserveerd om de ambitie waar te kunnen maken. In afwachting van het advies van de kwartiermaker, is ervoor gekozen om deze middelen te boeken onder «Aanpak lerarentekort». De vorm om te komen tot 100% is nader te bepalen op basis van het advies over hoe te komen tot een regionale onderwijsarbeidsmarkt.

335

Wat is de status van het prioriteit maken van studentenwelzijn door instellingen? Is dit volgens u terug te zien in jaarverslagen van instellingen? Waarom is er gekozen voor een formulering waarin instellingen alleen worden gestimuleerd? Worden instellingen ook verantwoordelijk gehouden wanneer blijkt dat instellingen dit niet doen?

Instellingen hebben zeker als prioriteit het welzijn van studenten te verbeteren. Daar zijn instellingen al veelvuldig mee bezig geweest met de extra middelen van het NPO. De voortgangsrapportage daarover ontvangt de Kamer voor de begrotingsbehandeling. In het bestuursakkoord is afgesproken dat VH, UNL, ISO en LSVB een gezamenlijk kader voor een integrale aanpak voor studentenwelzijn ontwikkelen. In 2025 vindt er een tussenevaluatie plaats van het kader en van de uitvoering die instellingen hieraan geven. De eindevaluatie volgt in 2030.

336

Wat is de stand van zaken van de integrale aanpak voor studentenwelzijn? Schat u het realistisch in dat de integrale aanpak voor studentenwelzijn in het najaar van 2022 aan de Kamer wordt gepresenteerd?

In het Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap dat vlak voor de zomer met uw Kamer is gedeeld, heeft OCW met de koepels en de studentenbonden afgesproken dat zij een kader maken voor een integrale aanpak. De afspraak is dat dit kader eind van 2022 gereed is en dat de onderwijsinstellingen verder aan de slag gaan met de implementatie van het beleid rondom mentaal welzijn. De verwachting is dat we het kader en de afspraken die daar uit voortkomen, begin 2023 met uw Kamer kunnen delen.


  1. Kennisnet, Schoolbeleid_voor_smartphones.pdf (juni 2022)↩︎

  2. Kamerstuk 31 288, nr. 964↩︎

  3. NPO: NPO↩︎

  4. AMvB: algemene maatregel van bestuur↩︎

  5. hbo: hoger beroepsonderwijs↩︎

  6. wo: wetenschappelijk onderwijs↩︎

  7. M. van Vroonhoven, 2 juli 2020, Samen sterk voor elk kind, eindconclusies Merel van Vroonhoven juli 2020↩︎

  8. Kamerstuk 27 923, nr. 443↩︎

  9. Kamerstuk 27 923, nr. 443↩︎

  10. Inspectie van het Onderwijs, Handreiking Ruimte in regels↩︎

  11. Kamerstuk 27 923, nr. 443↩︎

  12. G5: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Almere↩︎

  13. mbo: middelbaar beroepsonderwijs↩︎

  14. po: primair onderwijs↩︎

  15. vo: voortgezet onderwijs↩︎

  16. GZ: Gezondheidszorg↩︎

  17. Nuffic: Nederlandse organisatie voor internationalisering in onderwijs.↩︎

  18. Kamerstuk 35 925-VIII, nr. 54↩︎

  19. Kamerstuk 35 925-VIII, nr. 54↩︎

  20. (v)so: (voortgezet) speciaal onderwijs↩︎

  21. DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs↩︎

  22. Kamerstuk 27 923, nr. 443↩︎

  23. havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs↩︎

  24. vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs↩︎

  25. bbl: beroeps begeleidende leerweg↩︎

  26. STAP: Stimulering van de ArbeidsmarktPositie↩︎

  27. RMC: Regionale Meld- en Coördinatiefunctie↩︎

  28. NWO: Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek↩︎

  29. ZonMw: Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie↩︎

  30. LLO: Leven Lang Ontwikkelen↩︎

  31. NGF: Nationaal Groeifonds↩︎

  32. OV: openbaar vervoer↩︎

  33. BNP: Bruto Nationaal Product↩︎

  34. DEN: Kennisinstituut cultuur & digitale transformatie↩︎

  35. NPO: Stichting Nederlandse Publieke Omroep↩︎

  36. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/besluiten/2022/09/12/definitief-besluit-significante-wijziging-npo-gemist-npo-start-on-demand↩︎

  37. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/besluiten/2022/09/20/definitief-besluit-npo-luister-on-demand↩︎

  38. CoBo: coproductiefonds Binnenlandse Omroep↩︎

  39. NVWA: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit↩︎

  40. https://www.onderwijsinspectie.nl/onderwerpen/onderzoekskaders.↩︎

  41. Inspectie: Inspectie van het Onderwijs↩︎

  42. Zie hiervoor de brief van 4 maart 2022 over vrij en veilig onderwijs, Kamerstukken II, 2021/22, 31 293, nr. 611. Binnenkort ontvangt uw Kamer een vervolg op deze brief met een verdere uitwerking.↩︎

  43. lpo: loon- en prijsbijstelling↩︎

  44. Kamerstuk 35 570-VIII, nr. 137↩︎

  45. Kamerstuk 31 293, nr. 627↩︎

  46. Kamerstuk 36 100-VIII, nr. 21↩︎

  47. Kamerstuk 36 100-VIII, nr. 17↩︎

  48. Kamerstuk 36 100-VIII, nr. 18↩︎

  49. Kamerstuk 31 288, nr. 956↩︎