Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Verordening verbod producten gemaakt met dwangarbeid (Kamerstuk 22112-3537)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2022D49097, datum: 2022-11-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3554).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J. Wuite, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
- Mede ondertekenaar: E.A.M. Meijers, griffier
- Beslisnota bij Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Verordening verbod producten gemaakt met dwangarbeid (Kamerstuk 22112-3537)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3554 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.
Onderdeel van zaak 2022Z22748:
- Indiener: E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2021-2024)
- 2022-11-23 13:30: Raad Buitenlandse Zaken Handel en Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking (Commissiedebat), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2021-2024)
- 2022-12-01 13:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2021-2024)
- 2022-12-01 14:50: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-02-23 13:25: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3554 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 november 2022
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 25 oktober 2022 over het Fiche: Verordening verbod producten gemaakt met dwangarbeid (Kamerstuk 22 112, nr. 3537).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 november 2022 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 22 november 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Wuite
De griffier van de commissie,
Meijers
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor het Fiche: «Verordening verbod producten gemaakt met dwangarbeid» d.d. 10 november 2022. Zij hebben daarover nog enkele vragen.
De Minister schrijft onder het kopje «2. Essentie voorstel» dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten samenwerken en communiceren via een netwerk dat de coördinatie en samenhang tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moet bevorderen en zo zorgt voor een effectieve handhaving van het verbod. De leden van de VVD-fractie willen de Minister vragen hoe dit netwerk formeel vorm krijgt en welke rol reeds bestaande netwerken krijgen in de facilitering van de coördinatie.
1. Antwoord van het kabinet:
De Commissie stelt voor om een netwerk op te zetten gericht op coördinatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met het oog op doeltreffende handhaving van het verbod. Vertegenwoordigers van bevoegde autoriteiten, de Commissie en, in voorkomend geval, deskundigen en douaneautoriteiten maken deel uit van dit netwerk. De Commissie faciliteert deze samenwerking en functioneert als secretariaat. Het kabinet zet in op het verkennen van mogelijkheden om van bestaande netwerken in het markttoezicht gebruik te maken en hierbij aan te sluiten.Tot slot is het van belang dat de beoogde bevoegde autoriteit goed communiceert met de beoogde toezichthouder in het kader van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), indien dit twee verschillende autoriteiten zouden zijn.
De Minister schrijft ook dat de Commissie specifieke aandacht besteedt aan wat het voorstel voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) betekent, dat er rekening is gehouden met de mogelijke beperktere middelen en mogelijkheden van het MKB. Deelt de Minister de mening van de leden van de VVD-fractie dat, indien het voorstel wordt aangenomen, het Nederlandse MKB actief moet worden meegenomen in de implementatiefase van deze verordening? Zo ja, op welke manier zou dat het beste kunnen?
2. Antwoord van het kabinet:
De Commissie besteedt in het voorstel op verschillende manieren aandacht aan de beperkte middelen van het midden- en kleinbedrijf (MKB). De Commissie zal richtsnoeren opstellen over risico-indicatoren voor dwangarbeid om het MKB te helpen aan de vereisten van het verbod te voldoen. Het kabinet steunt dit voornemen. Niettemin vindt het kabinet het belangrijk dat er alsnog een impact assessment wordt uitgevoerd door de Commissie, ook om in kaart te brengen wat de effecten zijn voor het bedrijfsleven waaronder het MKB. Conform het Coalitieakkoord wil het kabinet immers een meetbare aanpak van regeldruk, waarbij met een MKB-toets bij wetgeving getoetst wordt of regels ook voor een MKB-ondernemer uitvoerbaar zijn1.
Overigens hebben op EU-niveau reeds consultaties met belanghebbenden plaatsgevonden, waaronder met het bedrijfsleven.
De Minister schrijft onder het kopje «b. Impact Assessment Commissie» dat eerdere impact assessments, zoals voor de CSDDD (Corporate Sustainability Due Diligence Directive), zijn gebruikt voor dit voorstel. Voorts schrijft de Minister dat het kabinet het belangrijk vindt dat een impact assessment wordt gedaan en dat het bij de Commissie zal aangeven dat het onwenselijk is om in dit geval af te wijken van het EU Betere regelgevingsprincipe door het niet uitvoeren van een impact assessment. Deelt de Minister de mening van de leden van de VVD-fractie dat slechts verwijzing naar de CSDDD impact assessments niet voldoende is om de implicaties en effectiviteit van deze regelgeving goed te kunnen beoordelen? Wat gaat de Minister doen om de directe implicaties en effectiviteit van deze regelgeving goed in kaart te brengen?
3. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is kritisch over het ontbreken van een impact assessment, in het bijzonder in relatie tot de effecten voor EU-bedrijven en derde landen (met name ontwikkelingslanden), uitvoerbaarheid en uitvoeringskosten. Het kabinet zal de Commissie op deze punten bevragen en ervoor pleiten dat de Commissie alsnog een impact assessment uitvoert. Daarnaast zal het kabinet pleiten voor een tijdige evaluatie van de verordening.
Voorts vinden de leden van de VVD-fractie het belangrijk dat er met deze verordening geen ongelijk speelveld gecreëerd wordt via regels die niet rekening houden met wat andere landen doen. De leden van de VVD-fractie willen daarom aan de Minister vragen hoe zij rekening gaat houden met, dan wel uitvoering gaat geven aan het behoud van het gelijke speelveld met alle EU-lidstaten of tenminste met de omringende landen? Hoe gaat de Minister daarnaast om met de handhaving van deze verordening?
4. Antwoord van het kabinet:
Het betreft een voorstel voor een verordening, die na inwerkingtreding rechtstreeks van toepassing zal zijn in alle EU-lidstaten. Dit houdt in dat de verordening niet hoeft te worden omgezet in nationaal recht, zoals het geval is bij richtlijnen. Het is wel mogelijk dat een verordening nadere uitwerking door middel van regelgeving behoeft. Het voordeel van een verordening is aldus dat er minder risico is op implementatieverschillen tussen de lidstaten, waardoor het gelijke speelveld zoveel mogelijk wordt behouden. Daarnaast is uniforme handhaving van belang voor het gelijke speelveld. Hieraan kan het voorgestelde netwerk voor bevoegde autoriteiten en de risicodatabase met informatie van derden over dwangarbeid in bepaalde gebieden bijdragen.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zijn cruciaal voor de effectiviteit van de verordening. Zoals aangegeven in het BNC-fiche is het nog niet mogelijk een definitief oordeel te geven over de uitvoering en handhaving van de verordening door toezichthouders en de Douane. Het kabinet zal in het vervolgtraject inzetten op het verhelderen van de uitvoerings- en handhavingsaspecten van het voorstel, zodat ook door de bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten binnen Europa tot gedeelde interpretaties van de verordening op deze punten wordt gekomen. Het is overigens nog niet bepaald welke instantie in Nederland bevoegd zal zijn voor handhaving van de verordening.
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel voor een verordening met betrekking tot het verbod op producten gemaakt met dwangarbeid en de positie van het kabinet. De leden zijn van het standpunt dat Nederland en de Europese Unie alles op alles moeten zetten om dwangarbeid, kinderarbeid en slavernij te stoppen en dat dit van het grootste belang is, en te allen tijden van groter belang dan economische overwegingen.
De leden zijn het dan ook zeer eens waar het kabinet stelt dat het een sterk gevoelde urgentie voelt «om paal en perk te stellen aan dwangarbeid. Doel van het voorstel is het bijdragen aan de wereldwijde strijd tegen dwangarbeid door het weren van producten vervaardigd met dwangarbeid van de EU-markt. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken.»
Kan de Minister toezeggen dat economische overwegingen nooit onderdeel zijn van beleid en wetgeving om dwangarbeid, kinderarbeid en slavernij tegen te gaan? Kan de Minister toezeggen, zodoende, altijd te handelen conform artikel 5 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 273-f van het Wetboek van Strafrecht?
5. Antwoord van het kabinet:
In artikel 5, lid 2 van het Handvest van de Grondrechten van de EU wordt dwangarbeid nadrukkelijk verboden. Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (Sr). De strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van uitbuiting. In artikel 273f, tweede lid, is bepaald dat uitbuiting ook gedwongen of verplichte arbeid of diensten omvat. In Nederland vormt dit wetsartikel een toereikende grondslag om gerelateerde misdaden van mensenhandel en gedwongen arbeid te vervolgen.Op dit moment wordt op basis van het coalitieakkoord de strafbaarstelling van mensenhandel op grond van artikel 273f Sr gemoderniseerd. Doel hiervan is om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel effectiever te maken, waardoor de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers wordt verbeterd. Dit wordt enerzijds gedaan door het strafrechtartikel toegankelijker te maken en anderzijds wordt voor ernstige misstanden in arbeidssituaties de strafrechtelijke aansprakelijkheid verruimd. Er wordt beoogd om nog dit jaar in internetconsulatie te treden over dit wetsvoorstel.
Onderhavige voorstel is om tot een aanvullende maatregel te komen die zich richt op het verbieden van het aanbieden of uitvoeren van producten vervaardigd met dwangarbeid. Ten behoeve van de effectiviteit van een dergelijke maatregel dient deze voor het bedrijfsleven en overheden uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Daarnaast is het van belang oog te houden voor mogelijke ongewenste effecten van de voorgestelde verordening op ontwikkelingslanden, zoals het preventief en categorisch terugtrekken van activiteiten in hoog-risico gebieden. Dit schaadt bedrijven en werknemers waarbij geen sprake is van dwangarbeid, ook al bevinden zij zich in hoog-risicogebieden. Bovendien gaat het voorbij aan de verplichting in het kader van gepaste zorgvuldig dat bedrijven risico’s aanpakken. Terugtrekking is pas geoorloofd als laatste redmiddel.
Voorts nemen de leden van de D66-fractie kennis van de zorgen over de uitvoerbaarheid voor het MKB, maar brengen zij de Minister graag in herinnering dat vele MKBers in Nederland al ontzettend voortvarend werken aan bijvoorbeeld het beleid omtrent Internationaal Maatschappelijk Verantwoord (IMVO). De Minister stelt de vraag of er wel voldoende rekening is gehouden met het MKB; op welke manier wil zij dit aankaarten zonder het doel dat iedereen onderschrijft – het zoveel mogelijk voorkomen van dwangarbeid – te ondermijnen?
6. Antwoord van het kabinet:
De Commissie besteedt in het voorstel op verschillende manieren aandacht aan de beperkte middelen van het midden- en kleinbedrijf (MKB). De Commissie zal richtsnoeren opstellen over risico-indicatoren voor dwangarbeid. Ook moeten de met toezicht belaste autoriteiten overwegen het MKB een langere reactietermijn geven aan het MKB bijvoorbeeld bij het vaststellen van de termijn om informatie in te dienenof om producten uit de handel te nemen. Het kabinet steunt deze voorstellen en staat open voor aanvullende voorstellen die lasten kunnen verlichten zonder de doelstelling te ondermijnen. Het kabinet vindt het belangrijk dat er alsnog een impact assessment wordt uitgevoerd door de Commissie, ook om in kaart te brengen wat de effecten zijn voor het bedrijfsleven, waaronder het MKB en hoe die zoveel mogelijk gematigd kunnen worden. Conform het Coalitieakkoord wil het kabinet immers een meetbare aanpak van regeldruk, waarbij met een MKB-toets bij wetgeving getoetst wordt of regels ook voor een MKB-ondernemer uitvoerbaar zijn.
Overigens hebben op EU-niveau reeds consultaties met belanghebbenden plaatsgevonden, waaronder met het bedrijfsleven.
De Minister is van plan de Europese Commissie te vragen een impact assessment te doen. De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat het doel hier van is.
7. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet hecht er belang aan dat de Europese Commissie impact assessments uitvoert voorafgaand aan de publicatie van wet- en regelgeving om inzichtelijk te maken wat de verwachte effecten zijn van gemaakte keuzes bij het opstellen van de wet- en regelgeving. Met een impact assessment kan ook inzicht worden verkregen in de uitvoerbaarheid en de uitvoeringskosten. De inzet is dat de Commissie alsnog een impact assessment uitvoert, waarmee de effecten van het voorstel in kaart worden gebracht. Ook indien de Commissie een dergelijk impact assessment niet meer uitvoert, ziet het kabinet graag dat de effecten voor bedrijven binnen en buiten de EU en de uitvoerbaarheid en uitvoeringskosten in kaart worden gebracht.
Een dergelijke assessment kan tot vertraging leiden in het tegengaan van dwangarbeid en suggereert dat economische overwegingen toch een rol spelen in de vormgeving van wetgeving en beleid. Mocht er een impact assessment komen, kan de Minister dan toezeggen dat zij zich er hard voor zal maken dat deze impact assessment zich niet alleen richt op de gevolgen voor bedrijven, maar ook de gevolgen voor de mensenrechten en arbeidsrechten in gehele waardenketens, en met name buiten de Europese Unie?
8. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet acht het onwenselijk om de behandeling van het voorstel in de Raad te vertragen. Het kabinet zal er daarom op inzetten dat de Commissie een impact assessment uitvoert zonder dat dit leidt tot onnodige vertraging. Een impact assessment helpt bij de vormgeving van regelgeving om ervoor te zorgen dat regelgeving effectief, uitvoerbaar en handhaafbaar is. Een impact assessment is niet alleen gericht op de effecten voor het bedrijfsleven, maar ook op de effecten van de maatregel op mensen- en arbeidsrechten. Overigens staan effecten op bedrijfsleven niet los van de effecten op mensen- en arbeidsrechten. Bedrijven kunnen immers hun leveranciers bewegen tot het respecteren van deze rechten. Goede uitvoering en handhaving van de maatregel door overheden en duidelijkheid voor het bedrijfsleven zijn cruciaal voor de effectiviteit van de maatregel.
De leden van de D66-fractie zien de Minister op een aantal plekken verwijzen naar de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen). Deze richtlijnen spreken ook over het bieden van herstel nadat is vastgesteld dat schade is vastgesteld in de keten. Deze leden zien in het voorliggende voorstel van de Commissie helaas niks terug over herstel. Kan de Minister hierop reflecteren?
Kan zij toezeggen dit te bespreken met haar collega’s in Brussel?
9. Antwoord van het kabinet:
Doel van het voorstel is om het aanbieden of uitvoeren van producten vervaardigd met dwangarbeid te verbieden. Het verbod geldt voor elk stadium van de productie en is van toepassing op alle bedrijven. Handhaving van het voorstel richt zich erop dat bedrijven zich aan dit verbod houden. Gezien de aard van het voorstel dat gericht is op producten ligt het niet voor de hand om hierin het bieden van herstel op te nemen. Andere instrumenten gericht op het tegengaan van misstanden door bedrijven, zoals de voorgestelde Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), zijn geschikter om (toegang tot) herstel te verbeteren. Wel acht het kabinet het in dit verband van belang dat de instanties die toezicht zullen houden op beide instrumenten goed met elkaar communiceren. Immers, als in het kader van het toezicht op één van beide instrumenten vermoedens van dwangarbeid aan het licht komen, zijn die ook voor het toezicht op het andere instrument relevant en komt in het geval van de CSDDD de plicht bij te dragen aan herstel in beeld.
Het kabinet blijft in EU-verband inzetten op een goed herstelmechanisme in het kader van de voorgestelde CSDDD. Deze richtlijn betreft het tegengaan van negatieve effecten van bedrijfsactiviteiten op mensenrechten (waaronder het verbod op dwangarbeid) en milieu.
Is de Minister daarnaast bereid te onderzoeken of het IMVO-steunpunt ook gebruikt kan worden om bedrijven voor te lichten over dwangarbeid?
10. Antwoord van het kabinet:
Het IMVO-steunpunt is bij uitstek een plek waar informatie over dwangarbeid in internationale waardeketens aan Nederlandse bedrijven kan worden aangeboden. Het steunpunt vervult een spilfunctie («one stop shop») in het IMVO-beleid. Het licht bedrijven voor over en ondersteunt hen bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in de internationale waardeketen aan de hand van de zes stappen van de OESO-richtlijnen. Hierbij biedt het steunpunt risico-specifieke kennis en expertise aan, bijvoorbeeld over belangrijke IMVO-risico’s (inclusief dwangarbeid). Het steunpunt kan tevens bedrijven informatie en advies geven over (toepassing van) aankomende nationale en Europese wetgeving.
Inbreng leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de verordening verbod producten gemaakt met dwangarbeid en hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk om goederen vervaardigd met dwangarbeid van de markt te weren binnen de Europese Unie. Gezien de lengte van de handelsketens tegenwoordig is het zeer complex geworden om te bepalen of een product geheel dwangarbeidvrij is, zeker wanneer het zoals in deze verordening betrekking heeft op elk stadium van de productie. Daarom vragen de leden van de CDA-fractie aan de Minister hoe het controleerbaar is voor bedrijven die producten invoeren dat een product geheel dwangarbeidvrij is. Brengt dit niet tamelijk veel regeldruk mee, zeker voor het MKB?
11. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij, in overeenstemming met de uitgangspunten van gepaste zorgvuldigheid, (risico’s op) negatieve gevolgen voor mens en milieu identificeren, prioriteren en mitigeren, stoppen of voorkomen, te beginnen bij de ernstigste risico’s. Deze werkwijze draagt bij aan de uitvoerbaarheid. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) heeft in juli 2921 een handreiking ontwikkeld ter ondersteuning van bedrijven om dwangarbeid te adresseren in hun waardeketens. Bovendien zal de Commissie richtsnoeren opstellen over risico-indicatoren voor dwangarbeid.
Het verbod voor het op de markt plaatsen of uitvoeren van producten vervaardigd met dwangarbeid geldt voor alle stadia van de productie en voor alle bedrijven. De Commissie komt in het voorstel op verschillende manieren tegemoet aan de beperkte middelen van het midden- en kleinbedrijf (MKB). Het kabinet steunt dit. Ook zullen bevoegde autoriteiten gevraagd worden zich te richten op grotere bedrijven omdat daar volgens de Commissie de risico’s op dwangarbeid het meest concreet zijn en de impact het grootst is. Daarnaast is het relevant om op te merken dat de handhaving door de lidstaten op basis van een risico-inventarisatie zal plaatsvinden. Tenslotte vindt het kabinet het belangrijk dat er alsnog een impact assessment wordt uitgevoerd door de Commissie, onder andere om zicht te krijgen op de uitvoerbaarheid, en de uitvoeringskosten voor het bedrijfsleven.
De Commissie heeft aangegeven dat deze verordening een aanvulling is op de Richtlijn gepaste zorgvuldigheid (Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)) en de Richtlijn duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (Corporate Sustainability Reporting Directive). De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of gezien het belang van het beëindigen van dwangarbeid deze verordening apart meegenomen wordt binnen het wetgevingstraject op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Hoe gaat dit binnen de Nederlandse wetgeving samenkomen? Hoe zorgen wij voor duidelijkheid voor onze bedrijven wanneer dit niet in de Nederlandse IMVO-wetgeving wordt meegenomen?
12. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet acht coherentie tussen de verschillende IMVO-gerelateerde wetgevingstrajecten van groot belang en zet zich hiervoor in in Brussel. Het kabinet zal bij de Commissie aandringen op maximale helderheid over de samenhang tussen deze verordening, de CSDDD en de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). De Commissie wil duidelijkheid verschaffen voor bedrijven door richtsnoeren voor gepaste zorgvuldigheid op te stellen. Het kabinet zal erop inzetten dat deze in lijn zijn met internationale normenkaders voor gepaste zorgvuldigheid. Daarnaast voert het IMVO- steunpunt tevens een publieke taak uit, en kan het bedrijven informatie en advies geven over (toepassing van) aankomende nationale en Europese wetgeving en andere internationale richtlijnen.
Het voorstel voor een verordening voorziet in een verbod op het op de EU-markt brengen en aanbieden van producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd, en een verbod op de uitvoer van dergelijke producten uit de EU. Na inwerkingtreding van de verordening zal die rechtstreeks van toepassing zijn in alle EU-lidstaten. Er is dus geen sprake van omzetting in Nederlands recht. Het is wel mogelijk dat een verordening nadere uitwerking door middel van regelgeving behoeft. Bij het voorstel voor deze verordening is dat het geval, bijvoorbeeld voor het aanstellen van een nationale bevoegde autoriteit die toe moet zien op de naleving van de verordening. Dit is echter een andere vorm van «implementatie» dan bij een richtlijn. Het is derhalve niet mogelijk om de twee instrumenten in één wet op te nemen. Dit laat onverlet dat het kabinet inzet op coherentie tussen de instrumenten en helderheid hierover voor bedrijven.
De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat deze wetgeving ook daadwerkelijk handhaafbaar is voor de autoriteiten. Daarom vragen de leden van de CDA-fractie de Minister hoe handhaving plaats gaat vinden. Is er genoeg informatie beschikbaar over de handelsketens om te handhaven op deze producten? Gaat de handhaving ook gepaard met informatiedeling binnen het netwerk van toezichthoudende autoriteiten?
13. Antwoord van het kabinet:
Bevoegde autoriteiten gaan op basis van een risico-inventarisatie de waarschijnlijkheid beoordelen dat ondernemingen handelen in strijd met het verbod op dwangarbeid. De informatiepositie van deze autoriteiten om tot goede risico-inventarisaties te kunnen komen, zal moeten worden opgebouwd. Deze beoordeling dient te geschieden op basis van informatie waarover de bevoegde autoriteiten zullen beschikken, bijvoorbeeld op basis van de lijst met risicogebieden die de Commissie zal laten opstellen. Ook stelt de Commissie voor om een netwerk op te zetten gericht op coördinatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Een van de taken van dit netwerk is om informatie en praktijken uit te wisselen.
Het kabinet hecht aan de handhaafbaarheid van het voorstel en staat daarom positief tegenover deze elementen. Hierbij heeft het kabinet wel vragen over hoe de toezichthouder het toezicht moet inzetten. De Douane zal goederen tegenhouden bij de grens op basis van de besluiten en risicoanalyses van de toezichthouder. Over de samenwerking en de informatie-uitwisseling tussen de Douane en de toezichthouder bevat het voorstel nog veel onduidelijkheden. De praktijk zal moeten gaan uitwijzen welke informatie nodig is voor de toezichthouder om tot een besluit te kunnen komen, hoe die verkregen, gedeeld en gebruikt kan worden en hoeveel capaciteit dit van de Douane en de toezichthouder zal vragen. De handhaafbaarheid wordt uiteindelijk hierdoor bepaald. Het kabinet zal zich inzetten voor duidelijkheid en staat open voor eventuele andere voorstellen die de handhaafbaarheid van het voorstel bevorderen.
De leden van de CDA-fractie maken zich erg zorgen over verschillen in uitvoering tussen verschillende lidstaten. Immers is een gelijk speelveld binnen de Unie erg belangrijk. Kan de Minister reflecteren op hoe er gezorgd gaat worden dat de bevoegde autoriteiten dezelfde maatstaven voor gepaste zorgvuldigheid en handhaving bij bedrijven gaan hanteren? Hoe gaan wij een gelijk speelveld binnen de Unie bewerkstelligen?
14. Antwoord van het kabinet:
Het betreft een voorstel voor een verordening, die na inwerkingtreding rechtstreeks van toepassing zal zijn in alle EU-lidstaten. Dit houdt in dat de verordening niet hoeft te worden omgezet in nationaal recht, zoals het geval is bij richtlijnen. Het is wel mogelijk dat een verordening nadere uitwerking door middel van regelgeving behoeft, zoals bij dit voorstel voor een verordening het geval zal zijn. Het voordeel van een verordening is dat er minder risico is op implementatieverschillen tussen de lidstaten, waardoor het gelijke speelveld zoveel mogelijk wordt behouden. Bovendien zal de Commissie richtsnoeren ontwikkelen voor de handhaving door de bevoegde autoriteiten, onder ander betreffende gepaste zorgvuldigheid en risico-indicatoren. In het vervolgtraject zal het kabinet zich ook inzetten om tot gedeelde interpretaties van de verordening te kunnen komen. Uniforme handhaving is voor het kabinet essentieel. Hieraan kunnen het voorgestelde netwerk en de risicodatabase bijdragen. Ten behoeve van de monitoring van uniforme handhaving zal de Commissie gegevens verzamelen over de handhaving door bevoegde autoriteiten.
De leden van de CDA-fractie zien het belang van deze gepaste zorgvuldigheidsverordening in aanvulling op andere richtlijnen en verordeningen. Wel maken de leden van de CDA-fractie zich zorgen om hoe er duidelijkheid gaat komen voor bedrijven op de Nederlandse markt waaraan ze moeten voldoen en hoe ze dit moeten rapporteren. Kan de Minister reflecteren op wat dit aan extra regeldruk voor bedrijven (groot-, MKB en kleinbedrijven) gaat betekenen? Hoe gaat er duidelijkheid komen voor bedrijven om verbod van hun producten op de markt te voorkomen?
15. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet ziet graag dat de effecten voor bedrijven binnen en buiten de EU alsnog in kaart worden gebracht. Dan kan ook worden gereflecteerd op de regeldruk voor bedrijven. Het kabinet vindt het belangrijk om regelgeving optimaal vorm te geven, zodanig dat het doel van de regelgeving bereikt wordt met zo min mogelijk regeldruk voor het bedrijfsleven.
Het kabinet onderschrijft daarnaast het belang van duidelijkheid voor het bedrijfsleven. De Commissie stelt voor om middels richtsnoeren meer duidelijkheid voor het bedrijfsleven te verschaffen, met bijzondere aandacht voor het MKB. Het kabinet staat hier positief tegenover en zal blijven inzetten op duidelijkheid en het voorkomen van een stapeling van verplichtingen voor bedrijven.
De Europese Commissie gaat een lijst met risicogebieden opstellen voor dwangarbeid. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of dit niet averechts gaat werken. Kan de Minister reflecteren op hoe zij het risico inschat dat bedrijven welke daar eerlijke en duurzame banen willen bieden zich terugtrekken omdat het te lastig is te bewijzen dat er in het risicogebied geen sprake is van dwangarbeid?
16. Antwoord van het kabinet:
Een aandachtspunt bij de voorgestelde verordening is het punt van potentiële terugtrekking door bedrijven uit risicogebieden. De voorgestelde verordening kan ertoe leiden dat bedrijven, zodra zij constateren dat hun waardeketen zich uitstrekt in een gebied waar dwangarbeid voorkomt, zich terugtrekken uit het betreffende gebied, om het risico te vermijden dat zij hun goederen niet kunnen verkopen op de EU-markt. Het kabinet acht dit een punt van zorg en zal er daarom voor pleiten dat de Commissie zorgdraagt voor monitoring van de effecten van de verordening op derde landen. Het bevorderen van internationale arbeidsnormen en fatsoenlijk werk vormt tevens een belangrijk onderdeel van het bredere Nederlandse buitenland beleid. Het kabinet zal aandacht vragen voor flankerend beleid voor ontwikkelingslanden om bij te dragen aan het structureel uitbannen van dwangarbeid.
Is er duidelijkheid hoe een eventuele terugtrekking van bedrijven die gepaste zorgvuldigheid willen toepassen en eerlijke banen willen bieden bewerkstelligd gaat worden?
17. Antwoord van het kabinet:
Zie het antwoord op vraag 16.
De leden van de CDA-fractie zouden graag meer inzicht krijgen in de planning van dit Europese proces, naast de planning voor het proces van IMVO-wetgeving in Nederland. Kan de Minister reflecteren op in hoeverre dit gelijk gaat lopen? Op welke tijdsplanning moet deze verordening en richtlijnen in Nederlandse wet geïmplementeerd worden? Hoe gaan wij zorgen voor één duidelijke wet conform de Europese wetgeving met betrekking tot IMVO en gepaste zorgvuldigheid?
18. Antwoord van het kabinet:
Naar verwachting zal het voorstel voor de verordening tegen dwangarbeid vanaf november in een werkgroep van de Raad behandeld worden, parallel aan behandeling in het Europees Parlement. De planning van het huidige en aankomende voorzitterschap van de Raad is nog onbekend. Het tempo van behandeling in de Raad hangt er bovendien vanaf hoe snel de EU-lidstaten hun standpunten kunnen bepalen.
Het voorstel voor een verordening richt zich op (markttoegang voor) producten, terwijl de CSDDD zich richt op bedrijven en bedrijfsactiviteiten. De verordening zal bovendien na inwerkingtreding rechtstreeks van toepassing zijn in alle EU-lidstaten, terwijl de CSDDD een richtlijn is die na vaststelling nog in nationale wetgeving moet worden omgezet. Omdat een verordening rechtstreeks van toepassing is in de nationale rechtsorde, is er geen sprake van het omzetten van een verordening in nationale wetgeving. Het is wel mogelijk dat een verordening nadere uitwerking door middel van regelgeving behoeft. Bij het voorstel voor deze verordening is dat het geval, bijvoorbeeld voor het aanstellen van een nationale bevoegde autoriteit die toe moet zien op de naleving van de verordening. Het is daardoor niet mogelijk om de twee instrumenten in één wet op te nemen. Dit laat onverlet dat het kabinet inzet op coherentie tussen de twee instrumenten en helderheid hierover voor bedrijven.
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben het fiche: Verordening verbod producten gemaakt met dwangarbeid met interesse gelezen. De leden hebben hier nog een aantal vragen over.
Het is goed dat er beleid komt om dwangarbeid daadkrachtiger aan te pakken. De leden hebben wel zorgen dat het voorstel op verschillende vlakken niet streng genoeg is, waardoor het mogelijk is dat er uiteindelijk weinig mensen mee geholpen zijn. Het zou goed zijn om de verordening op een aantal vlakken aan te scherpen en niet onnodig te vertragen. Deze mogelijke vertraging kan zitten in een verdere consultatie met het MKB, impact assessments en een conservatieve inschatting van de implementatietermijn.
Het is positief om te lezen dat het kabinet op onderdelen inzet op strengere regelgeving zoals het expliciet naleven van de OESO-richtlijnen en de Guiding Principles van de Verenigde Naties (United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs)). Dit is de absolute ondergrens voor het effectief aanpakken van dwangarbeid in de keten.
De leden vinden het jammer om te lezen dat er weinig aandacht is voor het onderdeel herstel en daarmee ook het recht op herstel. Voor de leden van de SP-fractie is dit een essentiële stap in het treffen van een rechtvaardige compensatie voor de geleden schade. Is de Minister het met de leden eens dat dit onderdeel moet worden van de onderhandelingsinzet van Nederland? Zo nee, waarom niet?
19. Antwoord van het kabinet:
Het voorstel beoogt het aanbieden of uitvoeren van producten vervaardigd met dwangarbeid te verbieden. Het verbod geldt voor elk stadium van de productie en is van toepassing op alle bedrijven. Handhaving van het voorstel richt zich erop dat bedrijven zich aan dit verbod houden. Gezien de aard van het voorstel dat gericht is op producten ligt het niet voor de hand om hierin het bieden van herstel op te nemen. Andere instrumenten gericht op het tegengaan van misstanden door bedrijven, zoals de voorgestelde Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), zijn geschikter om (toegang tot) herstel te bieden. Wel acht het kabinet het in dit verband van belang dat de instanties die toezicht zullen houden op beide instrumenten goed met elkaar communiceren. Immers, als in het kader van het toezicht op één van beide instrumenten vermoedens van dwangarbeid aan het licht komen, zijn die ook voor het toezicht op het andere instrument relevant en komt in het geval van de CSDDD de plicht bij te dragen aan herstel in beeld.
De leden vinden het eveneens een gemiste kans dat er weinig concreets in het voorstel staat over de benodigde transparantie van de ketens. Dit is een essentieel onderdeel om deze verordening daadwerkelijk effectief te maken. Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat de transparantie beter gewaarborgd wordt?
20. Antwoord van het kabinet:
Transparantie van ondernemingen over duurzaamheidsrisico’s en over hun beleid en acties op gebied van gepaste zorgvuldigheid wordt geregeld in de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Hiertoe heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd op 21 april 20212. De onderhandelingen over dit voorstel zijn inmiddels afgerond en het Europees Parlement heeft op 10 november jl. de finale CSRD tekst formeel goedgekeurd. Op 28 november zal naar verwachting ook de Raad van de Europese Unie de voorgestelde tekst overnemen. De richtlijn zal twintig dagen na publicatie ervan in het Publicatieblad van de EU in werking treden.
Inbreng leden van de PvdA-Fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiche: verordening verbod producten gemaakt met dwangarbeid. De leden zijn van mening dat een EU-breed verbod op dwangarbeid een cruciale stap is om standaarden van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) beter te handhaven. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
In het huidige voorstel ligt de verantwoordelijkheid van de uitvoering bij individuele lidstaten. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat dit niet leidt tot ongelijke uitvoering. De kans bestaat dat in het geval van ongelijke uitvoering bedrijven op zoek gaan naar loopholes in het uitvoeringsbeleid van landen en hier gebruik van gaan maken, wat een negatief effect zou hebben op de doelstelling van het verbod op dwangarbeid. Is volgens de Minister uniformiteit in richtlijnen voor de uitvoering een oplossing die voor handen ligt?
21. Antwoord van het kabinet:
Voor het kabinet is uniforme handhaving door de lidstaten van groot belang. In het vervolgtraject zal het kabinet zich inzetten om samen met de andere lidstaten de uitvoerings- en handhavingsaspecten van het voorstel te verduidelijken, zodat wordt gewaarborgd dat binnen Europa de bevoegde autoriteiten volgens vergelijkbare aanpak toezicht houden op de verordening. Lidstaten dienen op vergelijkbare wijze uitvoering te gegeven aan de wet. Het betreft hier een voorstel voor een verordening, die na inwerkingtreding rechtstreeks van toepassing zal zijn in de EU-lidstaten. De verordening hoeft dus niet in nationale wetgeving te worden omgezet. Het netwerk gericht op coördinatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten van de lidstaten kan aan vergelijkbare uitvoering bijdragen. Het is daarbij van belang dat in nieuwe uitvoeringsregels voor handhaving en toezicht van deze verordening geen bepalingen komen die de bevoegdheid van lidstaten belemmeren.
Is het netwerk van bevoegde netwerken hierbij voldoende om uniformiteit te waarborgen?
22. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet staat positief tegenover het voorgestelde netwerk voor bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten. Op basis van de ervaringen met reeds bestaande netwerken binnen het toezicht op goederen op de interne markt, heeft het kabinet vertrouwen in de bijdrage van een dergelijk netwerk aan de uniformiteit van handhaving.
Ten behoeve van de uniformiteit zal de Commissie tevens richtsnoeren ontwikkelen voor de handhaving door de bevoegde autoriteiten, onder ander betreffende gepaste zorgvuldigheid en risico-indicatoren. Ook zal de Commissie voor de monitoring van uniforme handhaving gegevens verzamelen over de handhaving door bevoegde autoriteiten.
De leden van de PvdA-fractie verwelkomen de wetgeving voor een extra stap tegen dwangarbeid ten zeerste, maar plaatsen daarbij de kanttekening dat de wetgeving goed moet aansluiten op bestaande of in ontwikkeling zijnde wetgeving. In het bijzonder moet het verbod op dwangarbeid aansluiten op de IMVO-wetgeving die in ontwikkeling is. Hierbij vinden voornoemde leden het van belang dat een IMVO-plan of inspanningen van bedrijven geen excuus mag zijn voor een lidstaat om geen onderzoek in te stellen binnen het verbod. Dit ook aangezien wanneer de gepaste zorgvuldigheid van een bedrijf op peil is, de kans op een onderzoek of verbod nihil is. Is de Minister het eens dat een IMVO-plan geen excuus mag zijn voor een bedrijf om geen onderzoek in te stellen?
23. Antwoord van het kabinet:
Ja, het kabinet is van mening dat plannen of rapportages op het gebied van gepaste zorgvuldigheid niet automatisch tot het uitsluiten van een onderzoek door bevoegde autoriteiten moeten leiden. Wel kan gepaste zorgvuldigheid het risico verkleinen dat producten gemaakt zijn met dwangarbeid.
De bevoegde autoriteiten zouden dit kunnen meewegen in het eerste stadium van de risicoanalyse. Die afweging zal te zijner tijd echter aan de bevoegde autoriteiten zelf zijn.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het verbod wordt uitgevoerd in het geval van een dergelijke situatie?
24. Antwoord van het kabinet:
Het voorstel van de Commissie is in lijn met het kabinetsstandpunt op gebied van de vrijheid van een bevoegde autoriteit om een onderzoek in te stellen. Het krachtenveld binnen de Raad van de Europese Unie of het Europees Parlement op dit punt is nog onbekend.
De bewijslast van het verbod zoals het er nu ligt, is bij de lidstaten. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat indien er voldoende gronden zijn die het aannemelijk maken dat de producten van een bedrijf door middel van dwangarbeid geproduceerd zijn, de bewijslast bij het bedrijf moet liggen. Het bedrijf zal moeten aantonen dat de producten waarin het handelt niet geproduceerd zijn door middel van dwangarbeid. Vindt de Minister het net als de PvdA-fractie van belang dat de bewijslast bij bedrijven terecht komt? Zo nee, waarom niet?
25. Antwoord van het kabinet:
Uit de verordening volgt dat een bedrijf primair zelf verantwoordelijk is voor het voorkomen van het op de markt brengen van producten gemaakt met dwangarbeid. De bevoegde autoriteit zal toezicht houden op de naleving hiervan. Als sluitstuk van de handhaving van dit verbod kan de Douane bij de grens producten tegenhouden op basis van die risico-informatie van de toezichthouder. Bevoegde autoriteiten zullen een eerste risicoanalyse gaan uitvoeren, waarbij ze gebruik maken van eigen informatie, informatie van derden en een door de Commissie op te zetten database. Indien een redelijk vermoeden wordt vastgesteld, kunnen zij bedrijven vragen om aan te tonen hoe de onderneming gepaste zorgvuldigheid in acht neemt ten aanzien van dwangarbeid. De bevoegde autoriteit zal onder andere aan de hand daarvan kunnen beslissen om al dan niet verder onderzoek te doen naar de onderneming en producten in kwestie. In deze overweging kunnen en zullen ook andere factoren door de bevoegde autoriteit worden meegewogen. De praktijk zal moeten gaan uitwijzen hoe deze werkwijze er precies uit gaat zien. Het kabinet ziet graag dat voor bedrijven duidelijk is wat van hen verwacht wordt, zodat die bedrijven deze nieuwe regels ook kunnen naleven en hecht eraan dat bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten de wetgeving kunnen uitvoeren en handhaven.
Is het niet zo dat bedrijven zelf de zorgvuldigheidsplicht hebben om ervoor te zorgen dat er in hun keten geen sprake is van dwangarbeid?
26. Antwoord van het kabinet:
Op dit moment geldt er voor bedrijven in Nederland of op EU-niveau geen zorgvuldigheidsplicht. Onder de voorgestelde CSDDD worden bedrijven inderdaad verplicht tot gepaste zorgvuldigheid om (risico’s op) negatieve gevolgen voor mens en milieu (waaronder dwangarbeid) te identificeren en waar nodig te mitigeren, stoppen of voorkomen.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de vakbonden en NGO’s expliciet betrokken moeten worden bij het ingeven van informatie en detectie voor het instellen van een onderzoek. Is de betrokkenheid van vakbonden en NGO’s naar het inzien van de Minister op dit moment voldoende geborgd? Op welke manier zijn zij betrokken? Vindt de Minister het net als de leden van de PvdA-fractie van belang dat vakbonden en NGO’s betrokken worden in het detectie-proces?
27. Antwoord van het kabinet:
Elk persoon, ongeacht of het een natuurlijke persoon of rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid is, heeft de mogelijkheid om de bevoegde autoriteiten informatie voor te leggen wanneer deze persoon van oordeel is dat met dwangarbeid vervaardigde producten op de EU-markt gebracht worden. In dit kader kunnen vakbonden en ngo’s dus ook informatie aanleveren. Het kabinet steunt dit element van het Commissievoorstel.
Inbreng leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de brief van Minister Hoekstra van 25 oktober jl. en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Europese Unie.
De leden delen het belang dat het kabinet hecht aan het effectief tegengaan van dwangarbeid. Zij zijn echter van mening dat dit belang te weinig naar voren komt in de beoordeling en inzet van het kabinet ten aanzien van dit voorstel. Naar de mening van deze leden ligt de focus te eenzijdig op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het voorstel voor Nederlandse en Europese bedrijven. Hoe waakt de Minister ervoor dat het doel van de verordening niet uit het oog zal worden verloren in de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen?
28. Antwoord van het kabinet:
Voorop staat dat het kabinet het onacceptabel vindt dat wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid en daarom van mening is dat hecht aan het tegengaan van dwangarbeid moet worden tegengegaan. Zoals in het BNC-fiche van oktober jl. is aangegeven, steunt het kabinet het doel van het voorstel tot wetgeving en heeft het daarnaast een aantal kanttekeningen geplaatst. De punten waarvoor het kabinet aandacht zal hebben bij de behandeling van het voorstel in de Raad, waaronder bijvoorbeeld de uitvoering en handhaafbaarheid, zijn cruciaal voor de effectiviteit van het verbod om producten vervaardigd met dwangarbeid op de EU-markt te plaatsen of uit te voeren.
Uit de bijgevoegde beslisnota blijkt dat op verzoek van de Minister niet langer steun wordt uitgesproken voor het voorstel in het algemeen. In plaats daarvan wordt nu slechts het doel van het voorstel onderschreven. De leden betreuren dit. Kan de Minister toelichten waarom deze keuze is gemaakt?
29. Antwoord van het kabinet:
Voorop staat, zoals in het BNC-fiche wordt benadrukt, dat het kabinet het onacceptabel vindt dat wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid en daarom van mening is dat dwangarbeid moet worden tegengegaan. Het kabinet steunt daarom het doel van het Commissievoorstel, maar heeft daarbij nog wel kanttekeningen die raken aan de effectiviteit van het voorstel die tijdens de onderhandelingen geadresseerd zullen worden.
Hoe verhoudt deze keuze zich tot het grote belang dat het kabinet zegt te hechten aan het tegengaan van dwangarbeid en de significante stappen vooruit die het voorstel van de Commissie daarin volgens de leden kan zetten?
30. Antwoord van het kabinet:
Voorop staat, zoals in het BNC-fiche wordt benadrukt, dat het kabinet dwangarbeid onacceptabel acht. Dwangarbeid doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen. Om deze reden zet het kabinet via verschillende wegen in op het uitbannen van dwangarbeid en bevorderen van internationale arbeidsnormen. Het kabinet gaat ervanuit dat in de loop van de onderhandelingen gekomen kan worden tot een breed gedragen verordening die inderdaad effectief bijdraagt aan het uitbannen van dwangarbeid wereldwijd.
Het kabinet spreekt in de beoordeling en inzet ten aanzien van het voorstel niet over het ontbreken van het recht op herstel in de verordening. In lijn met stap zes van de OESO-richtlijnen moeten bedrijven ook verplicht gesteld worden om herstel te bieden aan slachtoffers van dwangarbeid. Is de Minister bereid om in de onderhandelingen te pleiten voor het opnemen van het recht op herstel in de verordening?
31. Antwoord van het kabinet:
Het voorstel beoogt het aanbieden of uitvoeren van producten vervaardigd met dwangarbeid te verbieden. Het verbod geldt voor elk stadium van de productie en is van toepassing op alle bedrijven. Handhaving van het voorstel richt zich erop dat bedrijven zich aan dit verbod houden. Gezien de aard van het voorstel dat gericht is op producten ligt het niet voor de hand om hierin het bieden van herstel op te nemen. Andere instrumenten gericht op het tegengaan van misstanden door bedrijven, zoals de voorgestelde Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), zijn geschikter om (toegang tot) herstel te bevorderen. Wel acht het kabinet het in dit verband van belang dat de instanties die toezicht zullen houden op beide instrumenten goed met elkaar communiceren. Immers, als in het kader van het toezicht op één van beide instrumenten vermoedens van dwangarbeid aan het licht komen, zijn die ook voor het toezicht op het andere instrument relevant en komt in het geval van de CSDDD de plicht bij te dragen aan herstel in beeld.
Het kabinet geeft aan bij de Commissie aan te willen dringen op maatregelen ter beperking van de uitvoeringslast en kosten van het toezicht op de verordening. Welke gevolgen zullen maatregelen als deze, volgens de Minister, hebben op de effectiviteit van het voorstel? Hoe voorkomt de Minister dat de focus op het beperken van uitvoeringslast en toezichtkosten ten koste gaat van de effectiviteit als het gaat om het tegengaan van dwangarbeid?
32. Antwoord van het kabinet:
Voorop staat dat het kabinet het onacceptabel vindt dat wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid en daarom van mening is dat hecht aan het tegengaan van dwangarbeid moet worden tegengegaan. Het kabinet hecht eraan dat het voorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is en zal zich inzetten voor duidelijkheid hieromtrent, waaronder over uitvoeringskosten. De uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de voorgestelde maatregel dient ook de effectiviteit van het verbod voor het op de markt plaatsen of uitvoeren van producten vervaardigd met dwangarbeid. Een uitvoerbaar en daarmee effectief verbod kan immers ook beter bijdragen aan het daadwerkelijk tegengaan van dwangarbeid.
Het kabinet schrijft dat met de voorgestelde verordening het risico wordt gelopen op potentiële terugtrekking, al dan niet preventief. Waar baseert de Minister dit aandachtspunt op?
33. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet baseert dit aandachtspunt op de inbreng van belanghebbenden in de publieke consultatie van de Commissie en op eigen inschattingen.
De leden hebben kennisgenomen van het voornemen van het kabinet om in tegenstelling tot het voorstel van de Commissie te pleiten voor het uitvoeren van een EU impact assessment. De Commissie schrijft echter dat de urgentie om dwangarbeid aan te pakken in combinatie met de noodzaak tot eerbiediging van menselijke waardigheid en de universele en ondeelbare mensenrechten een vrijstelling van gangbare regels gerechtvaardigd maakt. De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven deze visie van de Commissie en achten die in lijn met het kabinetsbeleid om dwangarbeid tegen te gaan en de OESO-richtlijnen leidend te laten zijn bij nationale wetgeving. Zij roepen de regering op de Europese Commissie te volgen en niet te pleiten voor een EU impact assessment.