[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde Agenda Sportraad 29 november 2022 (Kamerstuk 21501-34-389)

Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2022D49189, datum: 2022-11-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2022D49189).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2022Z22409:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2022D49189 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de:

– brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 17 november 2022 inzake Geannoteerde Agenda Sportraad 29 november 2022 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 389);

– brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d.15-11-2022 inzake Geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) van 28 november 2022 (onderdeel Jeugd) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 388);

– brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 november 2022 inzake Geannoteerde agenda OCJS-Raad 28 en 29 november 2022 (onderwijs en cultuur/AV) (Parlisnummer 2022Z22159);

– brief Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 05-07-2022 inzake Verslag informele Raad van Onderwijsministers 16 maart 2022 en OJCS-Raad 4 en 5 april 2022 (cultuur/av en onderwijs) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 386);

– brief Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22-04-2022 Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda OJCS-Raad 4 en 5 april (cultuur/AV en onderwijs) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 380) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 383);

– brief Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 13-05-2022 inzake Verslag van de EU Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) voor het onderdeel Sport op 4 april 2022 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 384);

– brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 16-06-2022 inzake Verslag van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) voor het onderdeel Jeugd van 5 april 2022 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 385);

– brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 02-09-2022 inzake Fiche: Raadsaanbeveling trajecten naar succes op school (Kamerstuk 22 112, nr. 3486).

De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen

De adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic

Inhoud blz.
I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
Inbreng van de leden van de D66-fractie 4
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 5

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de «OJCS-Raad van 28–29 november 2022». De leden hebben hierover nog een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen in het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2023 dat de Commissie wil toewerken naar een Europese onderwijsruimte in 2025. Hoe kijkt de Minister naar deze ambitie? Ziet de Minister extra mobiliteit van Europese studenten als risico voor een nog verder toenemende druk op Nederlandse universiteiten? Wat is de inzet van de Minister in Europees verband op deze ontwikkeling, zo vragen zij.

De leden van de VVD-fractie lezen in de stukken niets over studentenmobiliteit binnen de EU. De leden vragen of het thema studentenmobiliteit binnen de EU ter sprake zal komen tijdens de OJCS-Raad. Hoe kijkt de Minister aan tegen de doelstelling van de Europese Commissie om in 2025 tot één onderwijsruimte te komen, zo vragen zij.

De leden van de VVD-fractie hebben goede notie genomen van het agendapunt diversen, met daarop onder Cultuur/AV onder andere de Voortgangsrapportage over de Europese Mediavrijheid verordening. Mede naar aanleiding van de zeer informatieve technische briefing op 17 november 2022 in de Kamer over deze verordening en het fiche, hebben de leden een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe Nederland tijdens deze raad de brede zorgen, die in het parlement en de media leven over deze verordening, op Europees niveau zal aankaarten.

Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat er nog niet veel inhoudelijke stappen zijn genomen, dat geeft hoop dat de verordening nog bij te sturen is in een richting die meer passend is voor de Nederlandse (en Scandinavische) situatie waar een en ander reeds goed geregeld is. De leden vragen hoe Nederland zich hiervoor hard gaat maken en met welke landen het voornemens is samen op te trekken. Daarnaast vragen de leden hoe de Kamer wordt geïnformeerd als de verordening toch schuurt tegen Nederlandse fundamentele rechten en vrijheden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat veel lidstaten tijdens de bespreking in de Raadswerkgroep kritisch is op een aantal punten, zoals twijfel over de juistheid van de gekozen rechtsgrondslag (artikel 114 VWEU1), de rol/bevoegdheid van de Commissie en de Europese Raad voor Mediadiensten en nog te willen onderzoeken hoe het voorstel zich verhoudt tot hun Grondwet. Zijn dit niet ook punten van zorg die Nederland deelt? Of zou moeten delen? Steunt Nederland het verzoek van de groep lidstaten aan de Juridische Dienst van de Raad om de rechtsgrondslag van de verordening te onderzoeken, zo vragen zij.

De leden van de VVD-fractie lezen ook dat Nederland zich in de Raadswerkgroep positief heeft opgesteld ten aanzien van de doelstellingen van het voorstel maar vragen heeft gesteld over met name toezichts- en handhavings- en uitvoeringsaspecten. Kan de Minister aangeven of de volgende vragen en kritiekpunten die wat deze leden betreft onderdeel zouden moeten zijn van de Nederlandse inzet, daarbij ook aan bod kwamen of komen en welke antwoorden Nederland daarop gekregen heeft en of dat voldoende was, zo vragen zij.

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie wat de verhouding is van de Mediavrijheid verordening tot het in artikel 7 Grondwet neergelegde absolute verbod voor de wetgever (zowel formeel als materieel) om preventieve beperkingen te introduceren voor de geschreven pers. Waarop is de gedachte van de Minister gebaseerd dat de Grondwet pas in het geding zou zijn bij een vergunningensysteem of preventief toezicht voor de geschreven pers, zo vragen zij.

De leden van de VVD-fractie vragen ook of het reguleren van de pers door uitspraken van een nieuw op te richten Europese Board – die vroeg of laat ook de geschreven pers raken – anders worden geïnterpreteerd dan een inperking van de persvrijheid zoals beschreven in artikel 7 van de Grondwet.

De leden van de VVD-fractie merken op dat Europese Commissie de interne markt gebruikt als rechtvaardiging voor de Mediavrijheid verordening. Om artikel 114 VWEU als grondslag te kunnen gebruiken moet de verordening belemmeringen in de markt wegnemen. De leden vragen of het mogelijk is uiteen te zetten welke belemmeringen zich nu voordoen of in de toekomst zijn voorzien in de Europese interne markt en of deze met dit voorstel daadwerkelijk worden weggenomen.

Daarnaast merken de leden van de VVD-fractie op, zoals ook besproken in de technische briefing van 17 november 2022, dat Nederlandse toezichthouders zich – terecht – altijd verre hebben gehouden van uitspraken over pluriformiteit bij fusies, met een expliciete verwijzing naar artikel 7 van de Grondwet. In de Mediavrijheid verordening wordt dit principe losgelaten. Hoe verhoudt dit zich tot de Grondwet? Waarom zou het beoordelen van pluriformiteit nu wel geoorloofd zijn binnen de kaders van de Grondwet, zo vragen zij.

Ook merken de leden van de VVD-fractie op dat het lijkt dat door de Nederlandse inzet nu positief geoordeeld te worden over een toets waarvan een kernbegrip niet is gedefinieerd. Welke definitie van het begrip pluriformiteit is aanvaardbaar? En op welke basis wordt die geënt en door wie, zo vragen zij.

De leden van de VVD-fractie vragen vervolgens, nu de Commissie krachtens de Mediavrijheid verordening de aanbeveling geeft uitgebreide adviezen die ingrijpen in de organisatie van redacties uitgeeft, hoe vrijblijvend deze adviezen voor mediapartijen zijn als de Europese Commissie zich het recht voorbehoudt om bij onvoldoende uitvoering de aanbevelingen te herzien.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de agenda van de OJCS-Raad aandacht zal besteden aan jongerenparticipatie en dat er specifiek ruimte is voor de verschillende belangen van jongeren, zoals gelijkheid en solidariteit. De leden vragen of er ook aandacht is voor de mentale weerbaarheid en prestatiedruk onder jongeren.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de vergaderingen van de OJCS-Raad op 28 en 29 oktober 2022. Daarover hebben zij nog de volgende vragen.

De leden van de D66-fractie zijn verbaasd over de aankondiging dat de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zichzelf zal laten vervangen voor de EU-Sportraad, terwijl deze Minister op dezelfde dag wel namens de regering aanwezig zal zijn bij de wedstrijd Nederland-Qatar op het WK voetbal. Deze verbazing wordt versterkt omdat juist bij deze EU-Sportraad op Nederlands initiatief gesproken zal worden over het meewegen van de mensenrechtensituatie bij de toewijzing van sportevenementen. Was bij het nemen van het besluit om een regeringsdelegatie naar het WK in Qatar te sturen bekend dat hierdoor een agendaconflict zou ontstaan met deze EU-Sportraad? Was dat ook bekend bij het maken van de keuze om specifiek de Minister voor Langdurige Zorg en Sport naar het WK in Qatar te laten gaan? Is daarbij bijvoorbeeld overwogen om de Minister van Buitenlandse Zaken samen met de mensenrechtenambassadeur naar het WK in Qatar af te vaardigen? Zou daarmee niet juist het signaal worden afgegeven dat de regeringsdelegatie naar het WK écht wordt gebruikt om de mensenrechtensituatie in Qatar aan te kaarten zoals het kabinet zelf ook stelt, terwijl de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zou kunnen werken aan het voorkomen van een nieuw WK in een land als Qatar, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie wijzen graag op de uitspraak van de Kamer om geen regeringsdelegatie naar het WK in Qatar te laten gaan, waar deze leden nog steeds van harte achter staan2. Is de Minister bereid alsnog gehoor te geven aan deze Kameruitspraak, nu na een lange lijst van nieuwe misstanden rondom het WK in Qatar ook blijkt dat hiermee de Minister zich bij een belangrijke afspraak moet worden vervangen? Is overwogen om een regeringsdelegatie naar een andere wedstrijd te laten gaan dan de wedstrijd tussen Nederland en Qatar? Kan de Minister reflecteren op het signaal dat het Nederlandse kabinet geeft aan de internationale gemeenschap als de Minister voor Langdurige Zorg en Sport verstek laat gaan bij de bespreking van dit onderwerp in de Europese Sportraad? Op welke manier wil de Minister voor Langdurige Zorg en Sport gestand doen aan de uitspraak die zij bij het debat op 1 november jl. heeft gedaan dat zij zeker van zins is om te proberen daar aan de voorkant zo veel mogelijk aan te doen met een verwijzing naar deze vergadering van de Europese Sportraad? Wat verstaat de Minister onder een actieve positie, als zij hier niet heen zal gaan, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie hopen dat de bespreking van de toewijzing van grote sportevenementen in de Europese Sportraad zal leiden tot een kentering. Kan de Minister aangeven welke diplomatieke middelen worden aangewend aanvullend op de acties die genoemd worden in de geannoteerde agenda? Op welke manier wordt vrijheid van meningsuiting betrokken bij dit onderwerp, in het licht van de recente verwerpelijke straf die de FIFA heeft opgelegd bij het dragen van de One Love-armband? Welke concrete maatregelen verwacht Nederland dat het resultaat zullen zijn van de bespreking van dit onderwerp in de Europese Sportraad en op welke termijn? Wat is het speelveld binnen de EU op dit onderwerp, zo vragen zij.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


  1. VWEU: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.↩︎

  2. Kamerstuk 21 501-02, nr. 2273.↩︎