Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 23 november 2022
Brief regering
Nummer: 2022D49824, datum: 2022-11-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Mede ondertekenaar: A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2022Z23089:
- Indiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2022-11-24 16:15: Aansluitend: Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (36200-VIII) (antwoord 1e termijn + rest) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2022-12-08 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-02-08 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-02-14 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Vragen van het lid Beertema, H.J. (Partij voor de Vrijheid)
Vraagnummer: 1
Vraag:
Kan de minister onderzoeken hoe de eindtoets in het basisonderwijs
praktische competenties geïmplementeerd kunnen worden? Dan worden naast
theoretische op een heel positieve manier ook de praktische competenties
meegenomen en meegewogen. Hiermee kunnen we met een positiever
herwaardering van technische vaardigheden iets doen aan de doorgeslagen
havo-isering. Kan de minister hierop reageren?
Antwoord:
Ja, wij willen dat praktische talenten voldoende gewaardeerd worden bij
de doorstroom van primair naar voortgezet onderwijs. Het gaat immers
niet alleen om cognitieve resultaten, maar er zijn ook lastiger meetbare
vaardigheden waar leerlingen in kunnen uitblinken. We zullen onderzoeken
hoe we dit een stevige plek kunnen geven in de procedure van
schooladvisering en doorstroomtoetsen. We onderzoeken daarbij ook wat
dit betekent voor de inrichting van het curriculum in het po, en daarna
ook in het vo. Wij komen hierop terug in de visiebrief op het
beroepsonderwijs komend voorjaar.
Vraagnummer: 2
Vraag:
Deelt de minister onze mening dat de minister en de Kamer zichzelf
teveel regie ontnomen hebben, dat dat fnuikend is in deze tijd van
onderwijscrisis en ziet hij de noodzaak van een onderzoek naar het
ingrijpen in het bestuursmodel waarbij ook de lumpsumfinanciering
kritisch wordt bekeken?
Antwoord:
Ja, de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs deelt de wens om
goed grip te hebben op de kwaliteit van het onderwijs en op de inzet en
verantwoording van middelen die hiervoor worden ingezet. Tegelijkertijd
is autonomie en ruimte voor professionals om goed hun werk te kunnen
doen, op een wijze die passend is bij de lokale situatie, een belangrijk
uitgangspunt. Centraal hierbij staat dat de leraar goed zijn werk moet
kunnen doen. Daar waar dat niet gegarandeerd is, zijn wij aan zet om te
helpen. Bij de middelen en maatregelen uit het coalitieakkoord wegen we
daarom goed af welk instrument passend is en hiervoor de beste
waarborgen biedt, zodat middelen zoveel als mogelijk bij de leraar in de
klas terechtkomen.
Hierbij past de ambitie om duidelijke doelen te stellen en deze goed te
volgen. Dit is in lijn met eerder advies van de Algemene Rekenkamer. In
dit licht hebben wij de doelen en aanpak van het Nationaal Programma
Onderwijs aangescherpt. Voor de basisvaardigheden heeft de minister voor
Primair en Voortgezet Onderwijs in de Voortgangsrapportage van het
Masterplan Basisvaardigheden aangegeven toe te willen werken naar een
nieuw financieringsinstrument waarbij een vorm van bekostiging wordt
ontwikkeld zodat meer sturing mogelijk is. Daarnaast heeft de minister
voor Primair en Voortgezet Onderwijs laten weten specifieke indicatoren
en streefwaarden te willen hanteren. Daarbij is het voorbeeld gegeven
van streefwaardes op basis van de referentieniveaus (minimaal 85% van de
po-leerlingen op 1F-niveau). De minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs gaat deze doelen de komende tijd met wetenschappers en het
onderwijsveld uitwerken. Ook omdat hij na elf maanden praktijkonderzoek
in deze rol regelmatig ziet dat het ergens knelt in de huidige
sturingsfilosofie. Uw Kamer wordt hier uiterlijk april 2023 over
geïnformeerd.
Wij zien de noodzaak in van dit onderzoek en gaan hier graag mee aan de
slag. Daarom kijken wij voor de wenselijkheid van eventuele aanpassingen
met interesse uit naar het ‘Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO)
Sturing op onderwijskwaliteit’ dat binnenkort wordt afgerond, alsmede
naar het ‘IBO mbo en de toekomstverkenning naar het
vervolgonderwijs’. In onze beleidsreactie op het ‘IBO Sturing op
onderwijskwaliteit’ zullen wij reageren en ingaan op de vragen van de
PVV-fractie. Deze reactie ontvangt u in het eerste kwartaal van
2023.
Vraagnummer: 3
Vraag:
Is de minister het met ons eens dat een asielstop het onderwijs in
rustiger vaarwater brengt en is de minister bereid dit aspect op de
agenda van de ministerraad ter sprake te brengen?
Antwoord:
Uw Kamer voert met dit kabinet ook op andere plekken het debat over
migratie.
We bespreken de impact van migratie in brede zin en het mogelijk beleid
intensief in het kabinet. Op 1 november 2023 brengt de Staatscommissie
Demografische Ontwikkelingen advies uit over scenario’s, mogelijke
beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot
de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen op de
langere termijn. Daarbij gaat de Staatscommissie ook expliciet in op het
onderwijsdomein.
Voor de kortere termijn heeft de aanpak voor het onderwijs onze volle
aandacht. Zorgen dat ieder kind dat naar Nederland komt goed onderwijs
krijgt, wordt echter steeds moeilijker. De rek qua zowel schoolgebouwen
als leraren is er uit. We hebben in een paar maanden tijd circa 20.000
kinderen uit Oekraïne een plek geboden in het onderwijs en daar
bovenop in het afgelopen jaar nog naar schatting enkele duizenden andere
asielkinderen. Onderwijs is ongelooflijk belangrijk en willen we altijd
kunnen bieden. Dat betekent in dit geval zo’n 1.000-2.000 klassen erbij.
Deze aantallen hebben we onder andere mogelijk gemaakt door nieuwe
tijdelijke scholen te starten en heel veel inzet van leraren. Dat is
gelukt. Daar is ongelooflijk hard voor gewerkt door iedereen in en rond
het onderwijs. Maar deze klus is wel steeds moeilijker te klaren. Want
in het hele onderwijs is een groot tekort aan docenten, op sommige
plekken zien we al een vierdaagse schoolweek. Kinderen die naar
Nederland komen hebben vanaf dag 1 recht op onderwijs. Gemeenten en
scholen spannen zich tot het uiterste in om leerlingen binnen 3 maanden
na aankomst op een school te plaatsen, conform de Europese
Opvangrichtlijn. We kijken samen met gemeenten en schoolbesturen hoe we
ook deze kinderen onderwijs kunnen bieden. Binnenkort is hierover ook
een debat met uw Kamer.
Vraagnummer: 4
Vraag:
Op basis van welk democratisch besluit wordt deze agenda (LHBTI+)
uitgerold? Zijn er afspraken gemaakt met de VN? De EU? Waar komen de
‘change agents’ vandaan? Ik kan me niet herinneren dat wij er hier over
hebben gestemd dat leraren ‘change agents’ zouden moeten worden. Maar
waar komen ze vandaan, die ‘change agents’? En kan de minister daar een
definitie van geven? Wat doen ‘change agents’ eigenlijk in het
onderwijs? En waarom moeten kinderen les krijgen over een door
activisten gedreven minderheidsagenda?
Antwoord:
Elke leerling moet zichzelf kunnen zijn op school. Dat is de kern van de
brief over Vrij en Veilig Onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 653) die we
recent naar uw Kamer hebben gestuurd. Scholen hebben op basis van de
burgerschapsopdracht de taak om leerlingen bekend te maken met onder
andere gelijkwaardigheid, en om een veilige schoolcultuur te bieden.
Daarbij hebben ze de wettelijke opdracht om de kerndoelen te
onderwijzen, waaronder die over seksuele diversiteit. Wat scholen
leerlingen bijbrengen mag niet eenzijdig zijn. Op deze zaken houdt de
inspectie stevig toezicht.
Daarmee is er geen sprake van een lhbti+agenda. Het is aan scholen en
docenten om te bepalen hoe zij invulling gegeven aan de kerndoelen en de
burgerschapsopdracht. Als docenten of scholen daarmee niet voldoen aan
de regelgeving, onderneemt de inspectie actie. Daarnaast geldt dat als
ouders bezwaren hebben tegen de manier waarop een school hier invulling
aan geeft, zij dit via de medezeggenschap kunnen uiten.
Als het gaat om change agents: het is een term die vaker en breed wordt
gebruikt. Het gaat in het algemeen om individuen die zichzelf of anderen
aanzetten tot beweging of verandering. Dat kan dus op verschillende
terreinen. Onderschat ook uw eigen rol als change agent voor het
onderwijs niet.
U doelt wellicht op de specifieke invulling van dit begrip in het kader
van de voormalige genderdiversiteitalliantie. Vanuit scholen kwam het
initiatief van leerlingen en docenten om in hun eigen groep de
acceptatie van genderdiversiteit en verschillen in seksuele oriëntatie
te stimuleren. Dat initiatief is in het kader van die alliantie
gesubsidieerd. Inmiddels is die subsidie beëindigd kunnen wij u
vertellen.
Vraagnummer: 5
Vraag:
We zouden alle eerstejaarsstudenten in het mbo moeten monitoren op
leesvaardigheid en alle studenten die ondermaats scoren een verplicht
inhaalprogramma moeten aanbieden, zodat alle mbo’ers de opleiding
verlaten met minimaal niveau-2F. Voelt de minister ervoor om op deze
manier bij te dragen aan iets wat de kansengelijkheid van deze studenten
daadwerkelijk vergroot?
Antwoord:
Wij onderschrijven dat mbo-studenten het allerbeste onderwijs in
basisvaardigheden moeten krijgen. Wij delen de overtuiging dat dit hun
gelijke kansen vergroot. Wat nu ontbreekt is zicht op het niveau van de
beheersing van de basisvaardigheden van mbo-studenten. Het is belangrijk
om dit eerst in beeld te krijgen. Daarom gaan we op dit moment geen
verplichte inhaalprogramma’s invoeren. Vóór de zomer 2023 zal de
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uw Kamer verder informeren
over de basisvaardigheden van mbo-studenten.
Vraagnummer: 6
Vraag:
Kunnen ook de studenten, alumni, medewerkers en hoogleraren over wie ik
zojuist sprak bij Wetenschapveilig terecht wanneer zij zich op welke
wijze dan ook belemmerd voelen in hun academische vrijheid en de
uitoefening van het vrije woord?
Antwoord:
Wetenschapveilig.nl is een meldpunt voor wetenschappers, leidinggevenden
en werkgevers aan universiteiten en onderzoeksinstituten. Alumni die
zich bedreigd voelen in hun werk kunnen terecht bij hun werkgever.
Studenten die zich niet veilig voelen om hun mening te uiten in een
onderwijssituatie, kunnen dit binnen de opleiding of instelling
bespreken. Bijvoorbeeld met de studieadviseurs of
vertrouwenspersonen.
Vraagnummer: 7
Vraag:
De fractie van de PVV is buitengewoon kritisch op de staatsbemoeienis
die de minister ontplooit als het gaat om wetenschapscommunicatie. Is de
minister het met mij eens dat hij zijn rol van onafhankelijke
wetenschapper heeft ingeruild voor die van hoogste uitvoerder van de
staat? Hij is de staat en moet ten alle tijden wegblijven van ingrijpen
in de wetenschap, ook als dat goedbedoeld is.
Antwoord:
Net als de fractie van de PVV staat het kabinet voor de
onafhankelijkheid van de wetenschap en wil het geen staatsbemoeienis met
de wetenschapscommunicatie. Wetenschapscommunicatie gaat over het voeren
van een gelijkwaardige dialoog tussen wetenschap en samenleving. Hier is
de wetenschap zelf verantwoordelijk voor. Het op te richten centrum
heeft als doel wetenschap en wetenschappers beter in staat te stellen om
uitvoering te geven aan wetenschapscommunicatie en hier verdere kennis
mee te ontwikkelen. Twee kwartiermakers zijn nu bezig met een advies
voor de concrete invulling hiervan.
Vraagnummer: 8
Vraag:
In Nederland hebben we ook een paar vakmanscholen, één daarvan is de
Ambachtsacademie. Zij leveren vakmensen waar grote tekorten aan zijn;
rietdekkers, pianostemmers en glazeniers. Uitgerekend van deze
ambachtsschool wordt de bekostiging stopgezet. Ik nodig de minister uit
om hoe dan ook deze academie structureel te bekostigen en daarmee het
bestaan veilig te stellen. Kan de minister hierop reageren?
Antwoord:
De structurele bekostiging op basis van de onderwijswetten is bedoeld
voor onderwijsinstellingen die erkend onderwijs verzorgen. De
Ambachtsacademie verzorgt geen formeel onderwijs. In overleg met
AmbachtNederland is gebleken dat de benodigde aanpassingen gericht op
eventuele toetreding tot het formele onderwijsstelsel door de
Ambachtsacademie niet passend werden gevonden. Daarom kan hiervoor
binnen de huidige regelgeving van het ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voor het publiek bekostigd onderwijs geen publiek geld
beschikbaar komen. Voor aanbieders van niet-formele opleidingen geldt
een markt met een gelijk speelveld. SZW heeft op 13 april jl. aan de
Kamer gemeld, dat de tijdelijke subsidie aan de Ambachtsacademie als
re-integratie-voorziening niet wordt gecontinueerd. Het is in principe
mogelijk om bepaalde activiteiten van aanbieders van niet-formele
opleidingen te subsidiëren op basis van de Wet overige OCW-subsidies en
de daarop gebaseerde Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Om te
beoordelen of dat ook hier mogelijk is moet er ook eerst een
staatssteuntoets worden gedaan om onrechtmatige staatssteun te
voorkomen.
Overigens zetten we ons op verschillende manieren in om ambachten te
behouden. Via verschillende mbo-instellingen kunnen opleidingen als
lijstenmaker, glazenier en pianotechnicus gevolgd worden. Als een
kleine, unieke opleiding in het mbo dreigt te verdwijnen kan de minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een instelling voor 5 jaar het
alleenrecht toekennen om de opleiding aan te bieden. Op die manier kan
er een duurzame relatie tussen aanbieder en werkveld tot stand komen.
Daarnaast heeft dit kabinet gezorgd voor structurele financiering van
het meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap. Zij helpen
kleine, unieke beroepen in het mbo om levensvatbaar te blijven en
ontvangen hiervoor structureel € 0,5 miljoen. Desalniettemin, zullen we,
ten behoeve van de Kamer, de staatssteuntoets voor de subsidie aan de
Ambachtsacademie zo spoedig mogelijk uitvoeren en informeren we uw Kamer
daarover per brief.
Vragen van het lid Woude, H. van der (VVD)
Vraagnummer: 9
Vraag:
Hoe wil de minister omgaan met de wensen van universiteiten om te
groeien? Hoe wil de minister omgaan met alle ambities die er nu liggen,
zoals de multicampus van Delft, Brainport van Eindhoven, grote wensen in
Twente en de polder?
Antwoord:
Het is goed te zien dat er veel ambitie is bij universiteiten. Met de
investeringen vanuit het coalitieakkoord heeft het kabinet al veel
geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland. Voor
groeiambities is er binnen de middelen uit het coalitieakkoord geen
ruimte meer. Via de variabele component in de bekostigingssystematiek in
het hoger onderwijs kan in principe rekening gehouden worden met
fluctuerende studentenaantallen. Een grotere groeiambitie vraagt extra
middelen voor infrastructuur, huisvesting en bijkomende
onderzoeksmiddelen. In de toekomstverkenning bekijken we de ambities van
instellingen in samenhang met vraagstukken als evenwichtige
studentenstromen, groei en krimp van studentenaantallen en aansluiting
op de arbeidsmarkt.
Vraagnummer: 10
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat hij dit voorjaar een nieuwe wet opstuurt,
zodat wij die voor de zomer kunnen behandelen, zodat instellingen weten
waar ze aan toe zijn? Kan hij daarnaast toezeggen dat hij ruimte geeft
aan instelling om voor komend collegejaar, als de nieuwe wetgeving nog
niet van kracht kan zijn, de instellingen bestuurlijke ruimte geeft om
indien nodig de maatregelen treffen, zoals inschrijfstop, een stop op de
Engelse track van en een quotum voor niet-EER studenten?
Antwoord:
Begin volgend jaar doe ik in mijn Kamerbrief internationalisering hoger
onderwijs een aantal voorstellen om te sturen op de instroom van
internationale studenten. Die voorstellen kunnen zowel de vorm van
(wettelijke) instrumenten hebben als nadere afspraken met het veld. Waar
nodig zullen de voorstellen uit de Kamerbrief resulteren in een
wetsvoorstel en/of aanpassingen van de bestaande wet- en regelgeving. Ik
hoop hier samen met uw Kamer snel voortgang op te maken en wil de
instellingen op basis van de uitkomsten van de verkenning perspectief
kunnen bieden. Hoewel wij hier haast mee willen maken, kennen
wetgevingsprocessen echter wel hun termijnen. Daarnaast moeten
maatregelen zoals een numerus fixus (ook op een eventueel Engelstalig
traject) vooraf bekend gemaakt worden, zodat studenten tijdig weten dat
zij met een numerus fixus-opleiding of -traject te maken hebben. Het is
niet mogelijk om, vooruitlopend op regelgeving, vast maatregelen te
treffen zonder wettelijke grondslag. Dat geldt ook voor de
inschrijfstop, een numerus fixus op een Engelstalig traject en een
maximum voor niet-EER studenten. De inschrijving voor het volgende
studiejaar is al gestart en de deadline voor inschrijving voor numerus
fixusopleidingen sluit op 15 januari 2023. Deze instrumenten zijn
daarvoor dus niet op tijd.
Vraagnummer: 11
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat zijn toekomstverkenning ook duidelijke
keuzes bevat ten aanzien van het beroepsonderwijs: het verschil met
universitair juist explicieter maken, of misschien wel afscheid nemen
van het binaire stelsel? Een beetje half half doen en niet kiezen is wat
de VVD betreft geen optie.
Antwoord:
Het binaire stelsel en de positie van beroepsgericht onderwijs en
wetenschappelijk gericht onderwijs in het stelsel is zeker onderdeel van
de toekomstverkenning.
Vraagnummer: 12
Vraag:
Mijn voorstel is dat de minister voor de zomer van 2023, en voor het
uitbrengen van de nationale technologiestrategie die in de maak is, een
internationale vergelijking op OESO-niveau maakt van de verdeling van
onderzoeks- en onderwijsmiddelen tussen alfa, beta en gamma en
technisch-medische wetenschap en de Nederlandse positie daarin. En dat
we een antwoord formuleren in die toekomstverkenning van wat die
verdeling dan zou moeten zijn. Is de minister hiertoe bereid?
Antwoord:
Bij het opstellen van de nationale technologiestrategie zullen we kijken
naar hoe de verdeling van middelen over de verschillende
wetenschapsgebieden er in internationaal verband uitziet. Ook in de
toekomstverkenning gaan we onder andere in op de internationale positie
van Nederland op het terrein van onderzoek en onderwijs. Zeker zal
onderdeel van de verkenning zijn hoe het bestel dynamisch kan reageren
op verschillende strategische doelen.
Vraagnummer: 13
Vraag:
Kan de minister binnen deze kabinetsperiode met een blauwdruk voor het
stelsel [hoger onderwijs] komen met duidelijke keuzes erin [belangrijke
Nationale missies waarop we kennis willen opbouwen en mensen willen
opleiden], opgelijnd langs missies, waarbij werkgevers en stakeholders
vanaf het begin betrokken zijn bij de toekomstverkenning en dat er dus
een onafhankelijke blik meeloopt, in plaats van dat hij eerst met het
onderwijs gaat praten zoals gemeld in de laatste brief?
Antwoord:
De toekomstverkenning is een open proces dat geen blauwdruk voor het
stelsel oplevert. We verkennen hoe het stelsel ingericht kan worden
zodanig dat het aansluit op de vraag van de arbeidsmarkt én de vraag van
de student. Bij de toekomstverkenning worden van het begin af aan
diverse stakeholders betrokken, waaronder vertegenwoordigers van
werkgevers en de TO2 instellingen. Tevens raadplegen we experts en maken
we gebruik van onderzoeksrapporten en internationale vergelijkingen. Na
de toekomstverkenning, die bouwstenen zal opleveren, zullen we met een
integrale beleidsreactie komen die een visie vanuit het kabinet geeft.
Er is ook een klankbordgroep, met leden van planbureaus, voor de
kwaliteitsborging van de verkenning.
Vraagnummer: 14
Vraag:
Het toetsingskader internationale samenwerkingen kennisveiligheid is er
nog niet, het loket wel. Hoe loopt dat? Zijn er al negatieve adviezen
geweest en wat wordt daarmee gedaan? Wat doet de minister als een
instelling een negatief advies negeert? Wie is er verantwoordelijk voor
het nationale risico dat dan optreedt, of de schade die het tot gevolg
heeft? Heeft de minister dat helder?
Antwoord:
Kennisinstellingen weten het loket goed te vinden. Er zijn sinds de
opening in januari dit jaar 128 vragen ingediend. De meeste vragen
worden gesteld door universiteiten en hogescholen en betreffen het wel
of niet aangaan van een internationale samenwerking. Andere vragen
worden ingediend door onderzoeksinstituten, universitair medisch centra
en TO2-instellingen, maar ook door individuele wetenschappers. Het is
niet de rol van het loket om een positief of negatief advies op te
stellen. Het loket wijst op potentiële risico’s met betrekking tot
kennisveiligheid zodat instellingen zelf een gedegen afweging kunnen
maken. Kennisinstellingen zijn namelijk zelf verantwoordelijk voor de
implementatie van deze adviezen en ook voor het mitigeren van risico’s,
mochten die onverhoopt optreden. Wij worden periodiek geïnformeerd over
de aantallen adviezen en het soort adviezen dat wordt gevraagd. Hierover
wordt uw Kamer, gezien de vertrouwelijkheid van de vragen, op
hoofdlijnen geïnformeerd in de voortgangsbrief Kennisveiligheid. Deze
brief sturen wij voor het einde van het jaar aan uw Kamer.
Vraagnummer: 15
Vraag:
Hoe kunnen we instellingen beter ondersteunen op valorisatie? Want we
hebben 3 taken gegeven aan de universiteiten en hogescholen, maar ze
worden er maar voor 2 betaald (onderwijs en onderzoek). Kan de minister
de geldstroom zo inrichten dat de valorisatie daar zijn eigen aandeel in
heeft. Of maatschappelijke kennisbenutting, zo mag u het ook doen.
Antwoord:
De eerste geldstroom is voor de drie wettelijke taken van de
universiteiten en hogescholen, niet alleen voor de twee eerste taken:
onderwijs en onderzoek. Bovendien is de derde taak, maatschappelijke
impact en valorisatie, een integraal onderdeel van het doen van
onderzoek en het geven van onderwijs. Aparte extra ondersteuning voor de
kennisinstellingen voor impact en valorisatie vinden wij daarom hier
niet bij passen. Omdat we voor valorisatie nog aanvullende kansen zien,
stellen wij samen met onze ambtsgenoot van EZK en een breed consortium
in het veld in het kader van de derde ronde van het Nationaal Groeifonds
een aanvraag op voor het versterken van valorisatie.
Vraagnummer: 16
Vraag:
Het HOP heeft een onderzoek naar academische vrijheid geprobeerd uit te
voeren, maar de universiteiten weigerden mee te werken waardoor het een
flop werd. Ik krijg graag een update van de minister over zijn
inspanningen en wil hem uitdagen met de instellingen in gesprek te gaan
over een beter onderzoek en oplossingsrichtingen. Hoe gaat het met het
onderzoek dat we vorig jaar rond deze tijd per motie met vijf partijen
hebben gevraagd?
Antwoord:
De vorige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wilde het
KNAW-rapport (“Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap”) en de
gezamenlijke notitie van de Inspectie van het Onderwijs en NVAO
(“Persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef
in het hoger onderwijs”) afwachten. Die rapporten liggen er inmiddels en
zijn met uw Kamer gedeeld. We constateren dat de rapporten onvoldoende
antwoord geven op de vraag uit de motie Van der Woude c.s.: ‘of
zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven in de
wetenschap en het hoger onderwijs een rol spelen’ (Kamerstuk 35 925
VIII, nr. 40). We zullen daarom komend jaar een onderzoek starten naar
specifiek deze vraag. Het streven daarbij is een rapport voor het einde
van 2023.
Vraagnummer: 17
Vraag:
Graag zouden we in de toekomstverkenning iets willen zien over de
stimulering van samenwerking in het onderwijs door meer te financieren
op inhoudelijke resultaten, de thema’s valorisatie en/of
maatschappelijke kennisbenutting en te sturen op capaciteit. Mbo, hbo,
wo instellingen kunnen zich dan samen profileren op deze thema’s op
onderwijs en onderzoek. Dan zou het niet meer rendabel moeten zijn op
die manier om duizenden communicatiedeskundigen op te leiden en daarop
te concurreren. En er moet meer ruimte komen voor studies waar we
tekorten verwachten. Kan de minister uiteenzetten in de
toekomstverkenning hoe de bekostiging eruit moet zien, bijvoorbeeld op
missies of capaciteit, of allebei? Kan de minister hierop
reageren?
Antwoord:
In de toekomstverkenning bezinnen we ons op de inrichting van het
stelsel zodanig dat het aansluit op de vraag van de maatschappij, de
arbeidsmarkt, de student en de wetenschapper. Daarbij hoort ook de vraag
hoe instellingen daar via de bekostiging het beste toe in staat kunnen
worden gesteld. Een passende bekostigingssystematiek is van belang voor
een duurzaam stelsel. Samenwerking tussen mbo, hbo en wo instellingen,
capaciteit en profilering zijn belangrijke thema’s in de
toekomstverkenning. Ook zal er aandacht zijn voor samenwerking bij
kennisbenutting, bijvoorbeeld bij initiatieven zoals de Biotech Booster
waarbij verschillende kennisinstellingen samenwerken om de impact van
biotechnologie op de maatschappij en het verdienvermogen te
vergroten.
Wij kunnen niet vooruitlopen op de uitkomsten van de toekomstverkenning
en in welke mate deze uitkomsten aanleiding kunnen zijn om tot een
andere vorm van bekostiging over te gaan.
Vragen van het lid El Yassini, Z. (VVD)
Vraagnummer: 18
Vraag:
Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat het
burgerschapsonderwijs ook in het mbo de plek krijgt die het nodig
heeft?
Antwoord:
Het is belangrijk dat het burgerschapsonderwijs in het mbo de plek
krijgt die het verdient. Daarom zullen de huidige kwalificatie-eisen
worden herijkt, krijgen studenten meer duidelijkheid over wat ze kunnen
verwachten en wordt de kwaliteit van docenten versterkt. Voor de periode
tot en met 2025 zijn er jaarlijks extra middelen vrijgemaakt voor
professionalisering van docenten (€ 30,9 miljoen). Basisvaardigheden en
burgerschap zijn een speerpunt bij deze professionalisering. In deze
periode zijn er ook jaarlijks middelen vrijgemaakt voor de ondersteuning
en monitoring in het po, vo en mbo (€ 5,3 miljoen), onder andere voor
het expertisepunt burgerschap. Uw Kamer zal hierover in het voorjaar van
2023 nader worden geïnformeerd.
Vraagnummer: 19
Vraag:
Hoe gaan de basisvaardigheden voor de verdere stap zorgen, zodat we de
basis en het fundament sterk hebben?
Antwoord:
Afgelopen maandag ontving de Kamer de voortgangsbrief over het
masterplan basisvaardigheden (2022Z22698). Daarin staat geschetst hoe we
structureel werken aan en sturen op verbetering van de
onderwijsresultaten voor taal, rekenen, burgerschap en digitale
geletterdheid. We willen dat elk kind goed kan rekenen en de Nederlandse
taal beheerst (lezen, schrijven en mondelinge taalvaardigheid) en leert
hoe we in Nederland met elkaar omgaan en het onderwijs verlaat met de
benodigde digitale vaardigheden op zak. We zorgen voor helderheid over
wat leerlingen en studenten moeten leren, beter zicht op hoe het gaat op
verschillende plekken in het onderwijs, extra bekostiging voor scholen
die dat het hardst nodig hebben en publieke ondersteuning voor het
realiseren van duurzame verbetering van het onderwijs in de
basisvaardigheden.
Vraagnummer: 20
Vraag:
Wat hebben we geleerd van het techniekpact?
Antwoord:
Het Techniekpact heeft ons een aantal belangrijke lessen geleerd. Ten
eerste is publiek-private samenwerking de basis. In de technieksector is
dit hard nodig, dit kan nog meer slagkracht krijgen. Ten tweede is op
regionaal niveau een goede samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven
en regionale overheden van groot belang. Als laatste moet er een goede
interactie zijn tussen het landelijke en regionale niveau; de landelijke
behoefte aan technici komt immers niet altijd overeen met wat in een
regio nodig is.
Er wordt gewerkt aan het voortzetten van het techniekpact, onder andere
via het Actieplan Groene en Digitale banen. Het kabinet informeert uw
Kamer hierover rond de jaarwisseling.
Vraagnummer: 21
Vraag:
Hoe zit het met de praktijkuren in het vmbo? Hoe zorgen we ervoor dat
kinderen meer te maken krijgen met praktische vaardigheden?
Antwoord:
Praktische vaardigheden zijn essentieel onderdeel voor leerlingen om
deel te kunnen nemen aan de maatschappij en het bedrijfsleven. Het gaat
bijvoorbeeld om iets te kunnen maken uit het niets, maar ook om
theoretische lesstof op een praktische manier te kunnen toepassen. En
dat geldt niet alleen voor voldoende praktijkuren voor vmbo-leerlingen
in de beroepsgerichte leerwegen, maar voor iedereen. Hier moeten we meer
balans in brengen, want we hechten nu te weinig waarde aan de praktische
talenten van leerlingen.
Daarom stimuleren wij het ontwikkelen van praktijkgerichte vakken in de
gemengde en theoretische leerwegen in het vmbo, maar ook op het havo. Zo
wordt ook het havo een steeds betere voorbereiding op het hoger
beroepsonderwijs. Wij willen deze doorlopende leerlijn voor het
beroepsonderwijs nog beter verankeren in het stelsel op alle niveaus.
Hierop zullen wij terugkomen in een visiebrief aan uw Kamer in de eerste
helft van 2023.
Vraagnummer: 22
Vraag:
Waarom is het zo dat alleen stageplekken vrijgemaakt worden voor hbo-v
en niet voor verzorgenden op mbo niveau 3? Is de minister bereid om in
gesprek te gaan met de minister van VWS om te kijken of er in gesprekken
met ziekenhuizen wordt gekeken of deze mbo-ers een kans kunnen krijgen
en een voet tussen de deur krijgen?
Antwoord:
Het is ons niet bekend dat er binnen ziekenhuizen alleen stageplekken
vrijgemaakt worden voor hbo-v en niet voor verzorgenden op mbo niveau 3.
Wel zijn er doorgaans meer stageplekken op hbo-v, en in wat mindere mate
mbo-verpleegkundige (niveau 4) binnen ziekenhuizen beschikbaar voor het
leren uitvoeren van complexe taken en handelingen. De beschikbaarheid
van voldoende stages van goede kwaliteit speelt een cruciale rol voor de
zorgarbeidsmarkt. Wij trekken hierin al samen op met het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanuit het programma
Toekomstbestendige arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) waarin we
samenwerken met zorg- en onderwijspartners. Binnen het programma TAZ is
er een stagefonds (€ 116 miljoen t/m 2024) beschikbaar voor het
realiseren van voldoende en kwalitatieve stageplekken in het mbo en hbo,
extra begeleidingscapaciteit en innovatieve stagevormen. Ook is er in
2022 eenmalig € 63,5 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het
stagefonds. Stages in ziekenhuizen voor mbo op niveau 3 vallen onder
deze regeling.
Vraagnummer: 23
Vraag:
Hoe zorgen we ervoor dat we die subsidieregeling praktijkleren
doortrekken voor de komende jaren op een dusdanige manier dat
leerbedrijven ook die zekerheid krijgen?
Antwoord:
De Subsidieregeling Praktijkleren is een belangrijke regeling om
leerbedrijven te stimuleren om leerplaatsen aan te bieden. Mbo-studenten
moeten aan beroepspraktijkvorming hebben gedaan in de vorm van een stage
of een leerwerkplek om uiteindelijk hun opleiding te kunnen afronden.
Daarom heeft het kabinet ook structureel budget gereserveerd voor deze
regeling voor leerbedrijven. De regeling wordt momenteel geëvalueerd,
omdat het wettelijk is vereist om dit iedere vijf jaar te doen.
Inzichten uit de evaluatie zullen gebruikt worden om te beoordelen hoe
de regeling kan worden verbeterd en voortgezet. Het wederom meerjarig
verplichten van de regeling ligt daarbij ons inziens voor de hand.
Vraagnummer: 24
Vraag:
De VVD heeft het kabinet opgeroepen met motie om met een VSV-aanvalsplan
te komen. Deze motie is aangenomen en ik wil de minister vragen welke
stappen hij voornemers is te zetten om te komen met een aanvalsplan en
wanneer we dit plan mogen verwachten?
Antwoord:
De motie is op 22 november jl. aangenomen en wij komen hier in de
Kamerbrief voortijdig schoolverlaten, die uw Kamer in het eerste
kwartaal van 2023 ontvangt, op terug. In deze brief worden de
processtappen die we zetten om tot het aanvalsplan te komen
uiteengezet.
Vraagnummer: 25
Vraag:
We zien nog steeds dat vooral nieuwe leraren, zo’n 20%, al heel snel
uitvallen. Goede begeleiding tijdens en in de jaren na de opleiding kan
het uitvallen voorkomen. De pilot Samen Opleiden &
Professionaliseren is hier een goed voorbeeld van. Hoe gaan de beide
ministers zorgen dat alle leraren deze goede begeleiding krijgen? Hoe
kunnen we bijvoorbeeld ook de lerarenopleidingen daar aan
koppelen?
Antwoord:
In de praktijk zien we dat vrijwel alle starters enige vorm van
begeleiding krijgen (87% in het po; 90% in het vo; 84% in het mbo).
Samen Opleiden & Professionaliseren (SO&P) is een mooi voorbeeld
van hoe leraren goed begeleid kunnen worden. Op dit moment vindt het
begeleiden en het opleiden van leraren en startende leraren plaats
binnen de Regionale aanpak Personeelstekort onderwijs (RAP) en
SO&P-verbanden. Wij willen komen tot één regionale infrastructuur
voor de onderwijsarbeidsmarkt waarin we deze regelingen en functies
bundelen om versnippering tegen te gaan en de tekorten slagvaardiger en
effectiever aan te pakken. Uiteindelijk willen we dat alle studenten
kwalitatief goed worden opgeleid en begeleid tijdens en na hun
opleiding. In december ontvangt uw Kamer een brief waarin wij toelichten
hoe wij deze regionale infrastructuur voor ons zien.
Vragen van het lid Peters, W.P.H.J. (CDA)
Vraagnummer: 26
Vraag:
Is de minister bereid om te kijken naar het effectief en collectief
verbieden van telefoons op scholen? Er zijn scholen die effectief en
collectief telefoons verbieden (Alfrink College in Deurne). De
resultaten zijn verbluffend. Verbieden van hogerhand kan best.
Antwoord:
We begrijpen dat het gebruik van mobiele telefoons lastige situaties in
het klaslokaal kan opleveren. Onderzoek toont aan dat overmatig en
ongereguleerd gebruik van de mobiele telefoon negatieve gevolgen heeft
in de klas. Afgeleide leerlingen, verminderde prestaties en het later
opstarten van een les.
Docenten gebruiken mobiele telefoons soms echter ook op een nuttige
manier in de les. Ook is van belang dat leerlingen moeten leren omgaan
met mobiele telefoons: tijdens een vervolgopleiding of in werk worden
mobiele telefoons ook gebruikt.
We zien dat er internationaal verschillen zijn in hoe er wordt omgegaan
met mobiele telefoons in de klas. Hierbij willen wij graag ook
terugkomen op een antwoord dat is verstrekt bij de beantwoording van de
feitelijke Kamervragen die gesteld zijn bij de begroting. In
tegenstelling tot deze beantwoording blijkt dat in Frankrijk en Zweden
wel sprake blijkt te zijn van landelijke regels. Andere voorbeelden van
een landelijk verbod zijn er niet.
Het is vooral belangrijk dat scholen zelf hier een lijn bepalen. Scholen
hebben de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid én
professionaliteit om te bepalen op welke wijze digitale middelen in de
school gebruikt kunnen en mogen worden. Scholen maken daar zelf
afspraken over. Daar past een wettelijk verbod minder goed bij, omdat
het niet aan de overheid is om te bepalen hoe het onderwijs exact vorm
krijgt. Daarnaast is het wettelijk verbieden enorm tijdrovend, om een
algeheel verbod in te stellen - een wetstraject duurt minstens 3 jaar.
Dus we zoeken graag met de vraagsteller naar manieren om te bezien op
welke wijze we scholen en leraren kunnen ondersteunen die mobieltjes uit
de les willen houden, want de zorg van de vraagsteller herkennen en
delen wij.
Vraagnummer: 27
Vraag:
Is de minister het met het CDA eens dat veel werkdruk verminderd kan
worden door ons te focussen op goed lesgeven en te stoppen met het
individuele kind centraal te stellen? (maar de goede les van Andy
Hargreaves, de onderwijskundige, in acht te nemen ‘what is essential to
some is good for everybody’)?
Antwoord:
In onze vele gesprekken met leraren hebben we gemerkt dat werkdruk
verschillende oorzaken kent. Soms komt het simpelweg door te veel werk,
maar soms ook door het geven van onderwijs aan leerlingen met
ondersteuningsbehoefte, of het organiseren van extra activiteiten.
In gesprekken met leraren horen we ook verschillende visies voorbij
komen: de leerling centraal, de leraar centraal, het leerplan centraal.
Maar het is zeker niet zo dat op scholen die in hun onderwijsvisie de
individuele leerling centraal stellen, de werkdruk veel hoger is.
Dit betekent voor ons dat op schoolniveau met de leraren moet worden
gekeken hoe werkdruk het beste kan worden aangepakt zodat deze behapbaar
blijft. En dan niet door één bestuurder of schoolleider, maar door het
hele schoolteam en de medezeggenschapsraad. Alleen dan kun je goed
lesgeven. Om dit te bevorderen, hebben wij in opvolging van de
werkdrukmiddelen po ook voor het vo € 300 miljoen beschikbaar gesteld
aan de leraren om de werkdruk te verminderen.
Wat daarnaast ook bijdraagt aan het verminderen van de werkdruk is de
maatregel die we hebben aangekondigd in de Kamerbrief ‘Samen voor beter
onderwijs, duidelijk over kwaliteit’ (Kamerstuk 31293, nr. 651), om naar
duidelijker eisen aan onderwijskwaliteit en een eenduidige opdracht te
gaan. Het staat voor mij voorop om de leraar maximaal te helpen en
steunen in deze opdracht. Hiervoor zijn duidelijke kwaliteitseisen, met
betrekking tot bijvoorbeeld ondersteuning en begeleiding van leerlingen
en het geven van directe instructie, van groot belang. Ook het vertonen
van onderwijskundig leiderschap door schoolbestuurders en schoolleiders
en zorg dragen voor de kwaliteits- en leercultuur, zoals ook verzocht in
een motie van de leden Peters en Wassenberg (Kamerstuk 35 925-VIII, nr.
52), draagt hieraan bij. Met het, in afstemming met het onderwijsveld en
de inspectie, uitlichten en nader invullen van de kern, kunnen eisen die
een beperkte relatie hebben met de onderwijskwaliteit en juist voor meer
werkdruk zorgen dan nodig losgelaten worden. Voor de uitvoering van deze
maatregel gaat de inspectie de onderzoekskaders die half 2023 naar uw
Kamer worden gestuurd concretiseren en aanpassen. Waar dit niet kan
binnen de huidige wettelijke kaders passen we de wet aan. Dit
wetsvoorstel moet in 2025 inwerking treden.
Vraagnummer: 28
Vraag:
Wat kunnen scholen doen om leerkrachten te behouden, te begeleiden en
iedere dag als team een stukje beter te maken? Hoe kan de minister ze
hierbij helpen?
Antwoord:
Scholen spelen een belangrijke rol in het behoud en begeleiding van
leerkrachten en het goed samenwerken in teamverband. Uit onderzoek van
de Universiteit Utrecht over de staat van het strategisch
personeelsbeleid (2017) blijkt dat scholen met goed strategisch
personeelsbeleid beter presteren op het personele vlak, beter aansluiten
bij toekomstige ontwikkelingen, zoals aanpak van werkdruk, omgaan met
leerlingen daling/stijging, en ook het lerarentekort. Goed
personeelsbeleid houdt planmatig en cyclisch rekening met
loopbaanmogelijkheden, professionele ontwikkeling, een lerende cultuur
en duurzame inzetbaarheid, terugdringen van kleine contracten, afgestemd
op externe ontwikkelingen en de onderwijskundige visie. Ook kan goed
strategisch personeelsbeleid bijdragen een aantrekkelijk beroep, nieuwe
leraren aantrekken en leraren die al voor de klas staan beter
vasthouden Op dit moment werken wij aan een wetsvoorstel dat scholen
verplicht om een strategisch personeelsbeleid te voeren. Wij hopen dit
wetsvoorstel voor het einde van het jaar in internetconsultatie te
brengen.
Vraagnummer: 29
Vraag:
Formuleer kraak en kraakhelder wat kinderen, alle kinderen, moeten
kennen en kunnen. En zorg dat leerkrachten exact weten wat hun opdracht
is. Vraag aan scholen verantwoording over de vraag hoe ze werk gaan
maken van de vervulling van die opdracht. Als team. Op een
wetenschappelijk verantwoorde manier. Bied ondersteuning daar waar dat
nodig is. Dat is een masterplan basisvaardigheden. Kan de minister
hierop reageren?
Antwoord:
Wij zijn het zeer met de heer Peters eens. Onderdeel van het masterplan
basisvaardigheden is om tot een kraakheldere opdracht aan de scholen te
komen. Daar wijst de Onderwijsraad ons ook op in haar recente advies
over de positie van taal en rekenen. Momenteel zijn teams van leraren en
andere deskundigen uit bijvoorbeeld de wetenschap bezig met het maken
van kerndoelen voor taal en rekenen, inclusief het gewenste niveau van
beheersing. We beginnen dus bij de leergebieden waar de
basisvaardigheden centraal staan, zoals toegezegd aan uw Kamer.
Maar in de werkopdracht voor de ontwikkeling van deze kerndoelen is ook
expliciet opgenomen dat deze talige kennis en rekenvaardigheden een plek
moeten krijgen bij andere vakken waar dit logisch is. Zo zorgen we voor
verankering van de basisvaardigheden over de gehele breedte van het
curriculum en dat leraren weten wat hen te doen staat. Uiteraard zorgen
we voor passende ondersteuning voor leraren in bijvoorbeeld
lesmaterialen, in lijn met de geactualiseerde kerndoelen. Als dat gereed
is, zal de inspectie ook strenger optreden wanneer het gewenste niveau
van deze kraakheldere doelen niet worden gehaald. Dit heeft u ook kunnen
lezen in mijn recente brief 'Samen voor beter onderwijs, duidelijk over
kwaliteit'. De lat moet duidelijker, en de lat moet omhoog. Wij kunnen
ons dus vinden in de door de heer Peters voorgestelde acties.
Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)
Vraagnummer: 30
Vraag:
Voorstel: Als je leerkracht wil worden, meld je je bij de
opleidingsschool in jouw regio en die gaat kijken welke school en
traject bij jou past en hoe dat financieel zo goed geregeld kan worden
dat je dat opleidingstraject ook gaat bekostigen. Ik zou voor dit
voorstel graag een reflectie van de minister horen.
Antwoord:
Het voorstel van het lid Van der Molen gaat uit van het zoveel mogelijk
zorgen voor één aanmeldplek voor aankomende leerkrachten en een
makkelijk vervolgtraject voor hen. Dat streven delen we. Er wordt op dit
moment in opleidingsscholen al nauw samengewerkt tussen scholen en
lerarenopleidingen om aankomende leraren op te leiden met en in de
praktijk. De werving van leraren en het vinden van een opleiding,
gebeurt nu in Regionale Aanpak Personeelstekort Onderwijs (RAP) en via
het onderwijsloket. In de werkagenda Samen voor het beste onderwijs is
de wens uitgesproken om deze aanpakken te bundelen tot een regionale
infrastructuur waar werven, opleiden en begeleiden samen komen. Het kan
en moet absoluut simpeler, daar zijn we mee aan de slag. In de
Kamerbrief van december gaan we nader in op deze regionale
infrastructuur en de manier waarop we de RAP- en SO&P-regeling
willen samenvoegen. Uitgangspunt daarbij is ruimte voor de regio om in
de invulling van het werven, opleiden en begeleiden flexibel aan te
sluiten bij de regionale maatschappelijke opgaven.
Vraagnummer: 31
Vraag:
De middelen van de ambachtsacademie staan ter discussie. Ik vraag de
minister wat daarvan de stand van zaken is.
Antwoord:
De structurele bekostiging op basis van de onderwijswetten is bedoeld
voor onderwijsinstellingen die erkend onderwijs verzorgen. De
Ambachtsacademie verzorgt geen formeel onderwijs. In overleg met
AmbachtNederland is gebleken dat de benodigde aanpassingen gericht op
eventuele toetreding tot het formele onderwijsstelsel door de
Ambachtsacademie niet passend werden gevonden. Daarom kan hiervoor
binnen de huidige regelgeving van het ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voor het publiek bekostigd onderwijs geen publiek geld
beschikbaar komen. Voor aanbieders van niet-formele opleidingen geldt
een markt met een gelijk speelveld. SZW heeft op 13 april jl. aan de
Kamer gemeld, dat de tijdelijke subsidie aan de Ambachtsacademie als
re-integratie-voorziening niet wordt gecontinueerd. Het is in principe
mogelijk om bepaalde activiteiten van aanbieders van niet-formele
opleidingen te subsidiëren op basis van de Wet overige OCW-subsidies en
de daarop gebaseerde Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Om te
beoordelen of dat ook hier mogelijk is moet er ook eerst een
staatssteuntoets worden gedaan om onrechtmatige staatssteun te
voorkomen.
Overigens zetten we ons op verschillende manieren in om ambachten te
behouden. Via verschillende mbo-instellingen kunnen opleidingen als
lijstenmaker, glazenier en pianotechnicus gevolgd worden. Als een
kleine, unieke opleiding in het mbo dreigt te verdwijnen kan de minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een instelling voor 5 jaar het
alleenrecht toekennen om de opleiding aan te bieden. Op die manier kan
er een duurzame relatie tussen aanbieder en werkveld tot stand komen.
Daarnaast heeft dit kabinet gezorgd voor structurele financiering van
het meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap. Zij helpen
kleine, unieke beroepen in het mbo om levensvatbaar te blijven en
ontvangen hiervoor structureel € 0,5 miljoen. Desalniettemin, zullen we,
ten behoeve van de Kamer, de staatssteuntoets voor de subsidie aan de
Ambachtsacademie zo spoedig mogelijk uitvoeren en informeren we uw Kamer
daarover per brief.
Vraagnummer: 32
Vraag:
Wat wil de minister specifiek doen voor het schoolvak Fries? Wat wol de
Minister spesifyk dwaan foar it skoalfak Frysk?
Antwoord:
Beheersing van de Friese taal en het kennen van de Friese cultuur is
essentieel om deel te nemen aan de regionale samenleving. Voor grote
delen van Fryslân is het daarmee zelfs een basisvaardigheid. De
provincie Fryslân ontvangt daarom via het provinciefonds een budget voor
Materiële Instandhouding Fries (MIF). De hoogte van dit budget voor 2022
bedraagt voor het po en voor het vo samen € 485.000 euro. Daarnaast
draagt het Rijk met € 900.000 euro jaarlijks via het provinciefonds ook
bij aan de instandhouding van de basisinfrastructuur voor een doorgaande
leerlijn Fries.
Echter, deze leerlijn Fries zal – net als het huidige curriculum voor de
overige vakken – worden bijgesteld. Daarmee vragen we dus wat extra's
van de Provincie, van de scholen en van de leraren. Er komen concretere
kerndoelen en er zullen waarschijnlijk ook leermaterialen moeten worden
aangepast. Daarom gaan wij in aanloop naar een nieuwe Bestuursafspraak
met de provincie in gesprek over ambities voor het Fries en zullen we
vragen en bezien wat er nodig is om ervoor te zorgen dat scholen worden
gestimuleerd om het Fries aan te bieden.
It yn ‘e macht hawwe fan de Fryske taal en witte wat de Fryske kultuer
is, is tige wichtich om mei te dwaan oan de mienskip. Foar grutte parten
fan Fryslân is it dêrom sels in basisfeardichheid. De provinsje Fryslân
krijt dêrom fia it provinsjefûns in budzjet foar Materiële Ynstânhâlding
Frysk (MYF). Foar 2022 is de hichte fan dit budzjet foar it primêr en
fuortset ûnderwiis yn totaal € 485.000 euro. Dêrneist draacht it Ryk
troch it provinsjefûns mei in jierlikse bydrage fan € 900.000 euro by
oan it behâld fan de basisynfrastruktuer foar in trochrinnende learline
Frysk.
Disse learline Frysk sil, lykas it jildende kurrikulum foar de oare
fakken, oanpast wurde. Dêrmei freegje we dus wat ekstra’s fan de
provinsje, fan de skoallen en de leararen. Dêr komme mear konkrete
kearndoelen en it lesmateriaal sil warskynlik oanpast wurde moatte.
Dêrom sille wy yn oanrin nei in nije Bestjoersôfspraak mei de provinsje
yn petear oer de ambysjes foar it Frysk en sille we freegje wat nedich
is om skoallen te stimulearjen om it Frysk oan te bieden.
Vraagnummer: 33
Vraag:
Is de minister bereid om structureel bij te dragen aan opleidingen
Nederlands in het buitenland?
Antwoord:
Vanuit ons gedeelde belang voor opleidingen Nederlands in het buitenland
dragen wij samen met de Vlaamse overheid structureel bij aan deze
opleidingen via onze jaarlijkse bijdrage aan de Taalunie. De bevordering
van de studie en verspreiding van de Nederlandse taal en letteren in het
buitenland is één van de vier doelstellingen uit het Taalunieverdrag. Om
de neerlandistiek en de afdelingen buiten het taalgebied te versterken
financieren we een impulstraject (€ 400.000.- van Nederland en €
200.000,- van Vlaanderen) in samenwerking met partners zoals de
Internationale Vereniging Neerlandistiek. De projecten van het huidige
impulstraject worden uitgevoerd in de jaren t/m 2024. Wij zijn bereid te
overwegen een extra impuls te doen. Hiervoor is eerst meer inzicht nodig
in de resultaten en effecten van het lopende impulstraject. Mogelijke
aanpassingen in een nieuw voorstel kunnen zijn: de structuur voor de
internationale neerlandistiek versterken vanuit onze IKT; meer
samenwerking met Nederlandse universiteiten en inzet van onze Onderwijs-
en Wetenschapsattachés; en verfijning aanbrengen in landen en thema’s,
zoals buitenlandse Nederlandstalige archieven.
Vraagnummer: 34
Vraag:
Wat vindt de minister van de volgende suggesties om de instroom in het
universitair onderwijs te reguleren ten behoeve van gerichte opleidingen
waar Nederland mee gebaat is? 1. Stop met volledig Engelstalige
bachelors, en laat de opbrengst ervan terugvloeien naar instellingen die
het aantal studenten weet te vergroten dat 3 jaar na afstuderen nog in
Nederland werkt. 2. Maak voortvarend een numerus fixus mogelijk op
Engelstalige masters, en maak daarover centrale afspraken zodat
universiteiten niet langer om internationale studenten concurreren.
Instroom mag groter zijn bij studies gericht op tekortsectoren in het
belang van onze arbeidsmarkt. 3. Geef universiteiten in krimpregio’s die
meer dan andere universiteiten leunen op de inkomsten van internationale
studenten een hogere vaste voet, zodat hun inkomsten niet overdreven
dalen. 4. Leg bij onderwijsinstellingen een verantwoordelijkheid neer
voor de huisvesting van internationale studenten. 5. Handhaaf de
wettelijke bepaling dat Nederlands de voertaal is in het hoger
onderwijs.
Antwoord:
Een aantal maatregelen dat de heer Van der Molen noemt voor het
reguleren van de instroom in het universitaire onderwijs wordt
meegenomen in de toekomstverkenning rond beheersing internationale
studentenstromen. Het gaat dan om de onderwijstaal, het verhogen van de
blijfkans van internationale studenten en de mogelijkheden voor een
numerus fixus op anderstalige trajecten of opleidingen. Daarbij is en
blijft de toegankelijkheid van de hoger onderwijs voor de Nederlandse
studenten een belangrijk uitgangspunt. De suggesties van het lid Van der
Molen hierover zullen daarbij betrokken worden. Zoals toegezegd ontvangt
uw Kamer begin 2023 een brief over internationalisering in het hoger
onderwijs.
Vraagnummer: 35
Vraag:
Wat vindt de minister van het idee om de resterende middelen voor de
maatschappelijke diensttijd te investeren in projecten op het mbo en
hoger onderwijs in het kader van persoonlijke ontwikkeling en
maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, bij voorkeur in projecten
waar studenten mbo, hbo en universiteit elkaar ontmoeten?
Antwoord:
In het coalitieakkoord is besloten om de maatschappelijke diensttijd
(MDT) uit te bouwen en te bestendigen en daarvoor is het budget
verhoogd. Daarvoor is het versterken van de verbinding tussen MDT en het
onderwijs cruciaal. Er zijn al mooie voorbeelden waar MDT een verrijking
vormt binnen of in de directe omgeving van de school. Tegelijkertijd is
er nog voldoende ruimte voor versterking en uitbreiding. Het is
belangrijk dat binnen het hele vervolgonderwijs ruimte is voor studenten
om op sociaal en persoonlijk vlak te groeien, talenten te ontwikkelen en
anderen te ontmoeten. MDT is hierin een krachtig instrument dat
scholieren en studenten de mogelijkheid biedt hier binnen én buiten de
schoolmuren invulling aan te geven. De Minister van Primair en
Voortgezet Onderwijs gaat graag in gesprek met scholen, jongeren,
onderwijskoepels en andere betrokkenen om te bekijken wat er nodig is om
de samenwerking tussen MDT en vervolgonderwijs te versterken. Daarbij
wordt specifiek meegenomen hoe de uitwisseling en samenwerking tussen
mbo-, ho- en wo-studenten kan worden gestimuleerd en
gefaciliteerd. Aandachtspunt bij uw vraag is wel het verzoek om de
onderuitputting op MDT hiervoor in te zetten. De exacte hoogte van de
onderuitputting is pas bij Voorjaarsnota bekend. Dan kan ook pas over de
onderuitputting worden besloten indien die beschikbaar komt via de
eindejaarsmarge. Dat geeft ook de mogelijkheid voor integrale
besluitvorming.
Vraagnummer: 36
Vraag:
Ik vraag dan ook de minister om geld vrij te maken om deze wedstrijden
(vakwedstrijden) ook na 2023 mogelijk te blijven maken en ik overweeg
samen met mijn collega El Yassini van de VVD een motie om structureel
geld vrij te maken voor die vakwedstrijden. Graag een reactie van de
minister.
Antwoord:
De vakwedstrijden zijn zowel nationaal en internationaal een prachtig
initiatief om scholieren en studenten op het vo en mbo te inspireren om
het beste in zichzelf naar boven te halen, en om excellent vakmanschap
een breed podium te geven. Onder de huidige regeling worden de
vakwedstrijden gedeeltelijk uit de lumpsum voor mbo-scholen en subsidies
gefinancierd. De middelen zijn voor de duur van de subsidieregeling, dat
is vier jaar, gereserveerd. Ik sta ervoor open om deze middelen voor de
vakwedstrijden vanaf 2024 op dezelfde wijze structureel vrij te maken.
Door geld structureel beschikbaar te stellen kan de continuïteit van de
vakwedstrijden nog beter gewaarborgd worden.
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vraagnummer: 37
Vraag:
De SP roept al jaren dat tijdelijke contracten zo veel mogelijk moeten
verdwijnen en alleen ingezet moeten worden bij piek en ziek. Desnoods
pak je dit maar via de bekostiging aan. Erkent de minister dat
tijdelijke contracten een bron van stress zijn en dus ook de kwaliteit
van onze wetenschap schaden? En wat gaat hij hieraan doen?
Antwoord:
Het uitgangspunt van het kabinet is dat structureel werk in beginsel
wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde
tijd. In het coalitieakkoord staat dat ter bescherming van de werknemer
de mogelijkheid tot flexibele arbeidscontracten sterk wordt
teruggedrongen. Het kabinet heeft de uitwerking van dit voornemen ter
hand genomen. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit een inperking van het
gebruik van flexibele arbeidscontracten gaan betekenen. Het kan zijn dat
zo’n maatregel generiek dus ook voor universiteiten en
onderzoeksinstellingen gaat gelden. Onze collega van SZW is op dit
moment nog bezig met de vormgeving van deze maatregelen. Naast deze
generieke inzet, richten we ons specifiek voor het stelsel van hoger
onderwijs en onderzoek op rust en ruimte (zie de beleidsbrief van 17
juni jl. Kamerstuk 31288, nr. 964). Onderdeel daarvan is dat we
structureel € 200 miljoen per jaar investeren in sectorplannen. In de
sectorplannen wordt beschreven hoe de middelen gericht worden ingezet
door de vaste capaciteit uit te breiden. Deze voorwaarde is ook in het
Kader voor sectorplannen opgenomen. Bij de toekenning van de middelen
toetst de Nationale Commissie Sectorplannen de sectorplannen aan dit
kader.
Vraagnummer: 38
Vraag:
Frank Futselaar (SP) kreeg ooit een voorstel aangenomen om
onderwijsinstellingen te laten stoppen met het actief werven van
buitenlandse studenten, maar onder meer Eindhoven, Radboud, VU, UvA en
Groningen zijn gewoon aanwezig bij online bijeenkomsten voor eventueel
toekomstige buitenlandse studenten. Wat gaat de minister doen?
Antwoord:
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in juli een
bestuursakkoord gesloten met de koepels van universiteiten en
hogescholen (UNL en VH). In dit Bestuursakkoord is met alle
universiteiten de afspraak gemaakt dat zij terughoudend zijn met
werving, tenzij het gericht is op tekortsectoren of krimpregio’s; dat
universiteiten proactief voorlichting geven aan internationale studenten
over wat wel en niet verwacht kan worden, bijvoorbeeld over huisvesting;
en dat universiteiten zeer terughoudend zijn met het wijzigen van de
onderwijstaal naar het Engels en ruimte maken voor meertaligheid in het
onderwijs bij de opleidingen waar dit relevant is.
Deze afspraken betekenen niet dat universiteiten niet meer aanwezig
mogen zijn op bijeenkomsten voor aankomende internationale studenten.
Dergelijke informatiebijeenkomsten zijn door universiteiten bijvoorbeeld
ook gebruikt om aankomend studenten te waarschuwen om niet naar
Nederland te komen als zij geen kamer hebben gevonden. Ook kunnen
universiteiten wel studenten werven voor tekortsectoren zoals ICT en
techniek. Begin volgend jaar stuurt de minister van OCW het deel van de
toekomstverkenning over internationalisering in het hoger onderwijs naar
de Kamer.
Vraagnummer: 39
Vraag:
Verbied uitzendbureaus in het onderwijs. En bied die docenten een plek
aan in een flexpool, Voor ziekte en vervanging, die door de overheid
bestierd wordt. Geef ze ook de kans om bij een school aan de slag te
gaan. Als een docent geen bevoegdheid heeft, gaan we die daar bij
helpen. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?
Antwoord:
Wij ondersteunen de gedachte, echter een verbod op uitzendbureaus in het
onderwijs zien wij niet als reële mogelijkheid omdat uitzendbureaus in
het onderwijs zich op de vrije private markt begeven. Wij laten wij het
zo zeggen. Wij kunnen dat zelf niet zo gemakkelijk vandaag of morgen
regelen! Wij steunen de vraagsteller zeer in zijn vraag naar wat kunnen
we zo snel mogelijk wel doen om uitzendbureaus de loef af te steken. De
vraag bevat wel een erg interessante gedachte over het organiseren van
flexibele arbeid waar dat nodig is. Dat nemen wij graag over. Flexpools
bestaan soms al, ook op regionaal niveau. Flexpools zien wij als
alternatief voor uitzendbureaus. Wij zien het als positief dat de sector
dit soort initiatieven zelf oppakt. Dit sluit aan bij de ambitie om te
komen tot één regionale infrastructuur voor de onderwijsarbeidsmarkt. En
dit geeft, door dit in regionaal verband te doen, scholen mogelijkheden
die ze alleen niet voor elkaar krijgen. Bijvoorbeeld om grotere
contracten aan te bieden aan docenten en begeleiding van nieuwe
docenten. Dit gaat echter niet vanzelf. Wij zijn bereid om deze
vervangingspools aan te moedigen en zo nodig regionaal op te leggen. Wij
nemen deze inzet mee in de gesprekken die wij de komende weken voeren
over de lerarenstrategie en spreken hierover met u in het debat van 15
december.
Vraagnummer: 40
Vraag:
Rook bijlesbureaus uit. Geef iedere student die daar aan het werk is de
kans om gratis een docentgraad te halen, waarna die een contract
ondertekent dat het ministerie dat betaalt, als je nooit meer voor een
bijlesbureau aan de slag gaat. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel
aan?
Antwoord:
De rol van bijlesbureaus in het onderwijs vinden wij zorgelijk. Dat
vraagt om een aanpak. Het kan in de eerste plaats niet zo zijn dat
onderwijs in kwaliteit zo verschilt tussen scholen dat bijles van
particuliere bureaus nodig zou zijn. Het reguliere onderwijs moet
voldoende bieden voor kinderen om zich te ontwikkelen. De portemonnee
van ouders mag niet bepalen wat de kansen zijn voor kinderen op een
diploma. Begeleiding bij het maken van huiswerk zou binnen de school
beschikbaar moeten zijn als dat nodig is. Uw Kamer heeft met de moties
van de leden Kwint en Westerveld gevraagd om maatregelen en de minister
voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft uw Kamer in juni van dit jaar
geïnformeerd over de stappen die hij daarin zet (Kamerstukken II,
vergaderjaar 21/22, 31 293, nr. 63). Het gaat dan om richtlijnen voor de
sector voor samenwerking met deze bureaus, een keurmerk in de sector en
een VOG-verplichting voor medewerkers van bijlesbureaus. Bij het
voorstel dat hier wordt gedaan zijn drie aspecten van belang. Allereerst
blijkt uit onderzoek dat gratis opleidingen niet automatisch een
doelmatige keuze is. Bij de halvering van het collegegeld bleek dat dit
geen effect had op de studiekeuze. Een tweede aspect is de
controleerbaarheid: een belofte om niet voor een commercieel
bijlesbureau te gaan werken is niet makkelijk controleerbaar en daarmee
lastig uitvoerbaar. Tot slot zijn er ook niet-commerciële initiatieven,
zoals het platform StudentinzetopSchool, die juist proberen om, mede
door training van studenten vanuit de lerarenopleiding, interesse te
wekken voor het beroep van leraar. Wanneer studenten hun bevoegdheid
willen halen, zijn er diverse, korte routes tijdens of na een andere
opleiding, mogelijk, zoals een educatieve minor of kopopleiding. We
zullen met dit platform in gesprek over lessen hiervan en mogelijkheden
om succesfactoren breder in te zetten.
Vraagnummer: 41
Vraag:
Scheld studieschulden na vijf jaar kwijt als iemand nog voor de klas
staat. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?
Antwoord:
In het kader van het aanpakken van het lerarentekort kijkt het kabinet
breed naar allerlei maatregelen. Het kwijtschelden van studieschulden
als iemand na vijf jaar nog voor de klas staat, is een interessante
gedachte, maar helaas ziet het kabinet ook een aantal
complicaties.
Allereerst is de maatregel kostbaar. De precieze kosten hangen af van de
gekozen vormgeving. Maar beleidsmatig zijn er ook vraagtekens. De omvang
van de studieschuld wordt namelijk ook deels veroorzaakt door
levenskeuzes en kan daardoor sterk uiteenlopen tussen verschillende
leraren. De controle of iemand daadwerkelijk 5 jaar voor de klas heeft
gestaan en of dat aaneengesloten en in voltijd of deeltijd is, is
bovendien lastig. Dat maakt de uitvoering en controle complex. En als
dit inderdaad vormgeven zou worden als het kwijtschelden van de
studieschuld, vraagt dit ook veel van DUO, waar al veel is belegd. Tot
slot heeft het kabinet ook twijfels of een financiële prikkel in dit
geval zou helpen. Eerder heeft de evaluatie van de halvering van het
collegegeld laten zien dat die prikkel in ieder geval niet effectief
was, dus dat zou hier ook betwist kunnen worden. De sleutel ligt wat het
kabinet betreft elders: bij het aantrekkelijker maken van het beroep
leraar. Over twee weken ontvangt uw Kamer een brief over hoe het kabinet
de lerarenstrategie gaat uitvoeren.
Vraagnummer: 42
Vraag:
Verplicht scholen een exit-gesprek te doen met elke docent die binnen
een paar jaar het onderwijs verlaat. Een verslag van dat exitgesprek
moet door allebei ondertekent worden en daar gaat een kopietje van naar
de Onderwijsinspectie. Dan kunnen we kijken welke scholen het nalaten
een docent goed te begeleiden. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel
aan?
Antwoord:
Wij delen met de SP het belang dat werkgevers met vertrekkende leraren
een exitgesprek voeren. Het kennen van de redenen van vertrek helpt
werkgevers enorm om hun personeelsbeleid aantrekkelijk te hebben en te
houden. Voor ons is dit een belangrijk onderdeel van strategisch
HRMbeleid. Zoals uw kamer weet hebben wij een wetsvoorstel strategisch
HRMbeleid in voorbereiding, waarbij we van scholen vragen om cyclisch en
frequent hun personeelsbeleid te actualiseren. Wat ons betreft hoort een
gesprek bij vertrek hierbij.
Vraagnummer: 43
Vraag:
Handhaaf het reclameverbod voor bijlesbureaus op scholen. Verbied het
verhuren van ruimtes op scholen. Zorg dat gemeenten ingrijpen. Beboet
zowel de school als het bijlesbureau als ze zich er niet aan houden. Hoe
kijkt de minister tegen dit voorstel aan?
Antwoord:
De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs deelt de zorgen over de
rol van bijlesbureaus in het onderwijs. Op dit moment is er geen
wettelijk verbod op reclame voor en door bijlesbureaus op scholen. Uw
Kamer heeft eerder gevraagd om betaald aanbod van aanvullend onderwijs
te ontmoedigen, onbetaald aanbod aan te moedigen en afspraken te maken
om reclame voor aanvullend onderwijs via scholen te voorkomen. Deze
intentie onderschrijven wij volledig. Zo’n proces kost helaas veel tijd,
maar het is nodig om te komen tot een effectief resultaat. De minister
voor Primair en Voortgezet Onderwijs is daarom blij met de wijze waarop
dit agenda door de Kamer op de agenda wordt gehouden. Momenteel wordt er
met de sectorraden gewerkt aan richtlijnen hiervoor, waarin ook reclame
wordt meegenomen. De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zal u
hierover begin 2023 informeren, want hij wil tempo maken. Daarnaast
werkt de branche van huiswerkinstituten en bijlesbureaus zelf aan het
opstellen van een keurmerk.
Vraagnummer: 44
Vraag:
Geef docenten na een jaar een vast contract. Hoe kijkt de minister tegen
dit voorstel aan?
Antwoord:
Gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt en het lerarentekort, is het
zaak voor scholen om docenten te binden en te behouden. En voor ons om
hier het juiste klimaat voor te creëren. Als nieuw personeel met een
jaarcontract begint, is het gewoonlijk met uitzicht op vast. Dit ligt
vast in de cao’s po en vo. We vinden het ook belangrijk dat nieuwe
leraren snel uitzicht hebben op een vast contract. Wij willen met de
sociale partners hier graag nog verdergaande afspraken over maken. Onze
ambitie is om hier nog dit jaar concreet invulling aan te geven. Mocht
dit onverhoopt niet het gewenste resultaat hebben, dan willen we dit
invullen bij het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid. Dus links-
of rechtsom wil ik toezeggen mijn best te doen deze wens nog beter te
realiseren.
Vraagnummer: 45
Vraag:
Bombardeer ons met spotjes over hoe mooi het leraarschap is. Hoe kijkt
de minister tegen dit voorstel aan?
Antwoord:
Dit verzoek sluit aan bij de campagne De Baan van het Leven, die in 2020
is gestart om het imago van werken in het onderwijs te verbeteren (met
onder meer de inzet van video's/ spotjes), die blijkbaar nog niet het
gevoel gaf dat er genoeg campagne-aandacht voor is. Dat herkennen wij
zelf ook. Er blijkt ook uit de evaluatie van deze campagne dat een
dergelijke brede campagne er niet direct toe leidt dat meer mensen
leraar willen worden. Zoals beschreven in de brief Lerarenstrategie aan
de Kamer (Kamerstuk 27 923, nr. 443), werken we daarom nu onder andere
aan een meer gerichte campagne om middelbare scholieren te interesseren
voor het leraarschap. Uit onderzoek (ResearchNed, 2022) blijkt dat het
effectief is om in te zetten op de rol van de loopbaanoriëntatie en
begeleiding (lob) en vo-docenten om hun beroep te promoten en bewust te
maken van hun rol als ambassadeur voor de klas. Daarnaast zijn we in
gesprek met onze onderwijspartners over de manier waarop een brede
imagocampagne effectief kan zijn.
Vraagnummer: 46
Vraag:
Beloof dat met elke docent die erbij komt je investeert in kleinere
klassen op de basisschool en minder uren hoeven lesgeven als docent op
de middelbare school. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel
aan?
Antwoord:
Wij zouden niets liever willen dan dit toezeggen. In principe heeft de
vraagsteller gelijk. Hoe meer leraren, hoe minder druk, maar in de
huidige moeilijke situatie zal dit even duren. Wij delen de intentie en
dit is ook waarop wij een integrale aanpak van het lerarentekort met
onder meer onorthodoxe maatregelen hebben aangekondigd.
Vraagnummer: 47
Vraag:
Ken hulp toe als een docent daarom vraagt. Verantwoord achteraf. Hoe
kijkt de minister tegen dit voorstel aan?
Antwoord:
De docent is een professional en weet goed wat er nodig is voor de
leerling of klas. Ze moeten geen tijd kwijt zijn aan onnodig papier- en
regelwerk. Het is van groot belang dat scholen en docenten het
vertrouwen krijgen om zelf te beslissen wat nodig is voor hun
leerlingen. Dat is ook ons doel.
Met alle inzet op de aanpak van het lerarentekort, op het verlagen van de werkdruk en ook de verbeteraanpak passend onderwijs vergroten we de impact voor leerlingen in de klas. De docent is hierin de belangrijkste schakel, en heeft daarin ondersteuning nodig van bijvoorbeeld een intern begeleider.
Dag in dag uit moet het gebeuren in de klas en in de school, door de leraar en alle andere professionals die de leerlingen ondersteunen. Het is aan de schoolleider om samen met het lerarenteam, de ondersteuners en overige professionals te komen tot een goede ondersteuningsorganisatie en -cultuur in elke school. Daarnaast zijn er de werkdrukmiddelen voor zowel po als vo om hierop in te zetten. Waar wij hier nog meer aan kunnen bijdragen, zullen wij dit doen.
Vraagnummer: 48
Vraag:
Geef onderwijsassistenten meer kans om leraar te worden. Geef
medewerkers op de buitenschoolse opvang meer kans om een deel van de dag
onderwijsassistent te zijn. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel
aan?
Antwoord:
We vinden dit een goed idee en daarom is er ook al van alles voor. Zo
stimuleren we onderwijsassistenten (en ook leraarondersteuners) om de
opleiding tot leraar te volgen al via de SOOL-regeling (subsidieregeling
onderwijsassistenten naar opleiding tot leraar). Per persoon is de
tegemoetkoming maximaal €20.000 (€5.000 per jaar voor maximaal 4
studiejaren). We hebben het totale budget hiervoor onlangs verhoogd naar
€14 miljoen voor 2022. Er zijn dit jaar al 793 aanvragen ingediend. De
functie voor onderwijsassistent en medewerker in het bso hebben
hetzelfde opleidingsniveau. Er liggen dan ook kansen in het aanbieden
van combinatiefuncties. Dus dit idee loopt al in de praktijk.
Vraagnummer: 49
Vraag:
Stel wettelijke grenzen aan reserves. Hoe kijkt de minister tegen dit
voorstel aan?
Antwoord:
In 2020 heeft de inspectie een signaleringswaarde ontwikkeld voor het
detecteren van bovenmatige reserves (Kamerstuk 35300-VIII-207).
Afgelopen twee jaar hebben we samen met de inspectie acties ondernomen
richting besturen met bovenmatige reserves met het doel hen te
stimuleren om dat geld op een verantwoordelijke en doelmatige wijze te
besteden aan het onderwijs en niet meer geld onnodig op te potten. De
resultaten van deze acties zijn onvoldoende en geven aanleiding voor een
wetsvoorstel dat onderwijsbesturen verplicht om bovenmatige reserves af
te bouwen en ons instrumenten geeft om in te grijpen. De verwachting is
dat we dat wetsvoorstel in het voorjaar van 2023 voor
internetconsultatie zullen aanbieden. Daar zitten nog een aantal keuzes
die we moeten maken of spanningen die een goede afweging verdienen. Zo
betekent het verankeren van de signaleringswaarde als wettelijke grens
dat er geen ruimte meer is voor eventuele goede redenen die
schoolbesturen kunnen hebben voor bovenmatige reserves, zoals extra
investeringen voor de toekomst of bestemmingsreserves die later tot
uitgaven komen.
Daarnaast kan het ook betekenen dat scholen incidentele middelen die zij vanuit het Rijk krijgen maar niet in hetzelfde boekjaar kunnen uitgeven (zoals de middelen voor het NP Onderwijs) moeten teruggeven terwijl ze deze wel op korte termijn hadden kunnen uitgeven. In de wet moet daar rekening mee worden gehouden door scholen een redelijke tijd te geven om weer onder de signaleringswaarde te komen, zonder dat het gevoel van urgentie om middelen op korte termijn doelmatig uit te geven verdwijnt. Wij horen graag al van uw Kamer hoe u die keuzes zou willen maken.
Vraagnummer: 50
Vraag:
Verplicht bestuurders minimaal één dag per week voor de klas te staan.
Desnoods als hulp in de klas, want ik vrees dat de meesten geen
onderwijsbevoegdheid hebben. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel
aan?
Antwoord:
Leraar en bestuurder zijn inderdaad twee heel verschillende vakken en
bestuurder zullen lang niet altijd over een onderwijsbevoegdheid
beschikken. Wat we positief waarderen aan uw voorstel is het
achterliggende belang dat bestuurders verstand hebben van onderwijs en
zich goed in de leraar en zijn werk in de klas moeten kunnen
verplaatsen. Dus of we dit moeten aandurven betwijfelen wij. De
onderliggende gedachte, dat je verstand moet hebben van onderwijs en een
beeld moet hebben van wat de leraar ervaart en tegenkomt, onderschrijven
wij.
Vraagnummer: 51
Vraag:
Boeken worden te laat geleverd. Ze kosten altijd precies het
maximumbedrag dat de overheid vergoedt. En als je boeken er niet zijn
dan kun je naar een vergoeding fluiten en stelt een uitgever ook niet
online een alternatief beschikbaar. Als we nou vanwege de kwaliteit al
eerder constateerden dat we meer grip willen krijgen op
onderwijsmethoden. Is dit dan niet een mooie kans om twee vliegen in een
klap te slaan?
Antwoord:
Ja, in Nederland is er een markt voor leermiddelen. Binnen deze markt
zijn scholen vrij in hun inhoudelijke keuzes voor lesmethoden en
lesmateriaal. Wij vinden het belangrijk dat de leermiddelenmarkt goed
functioneert, zodat leerlingen en leraren over goede, toegankelijke en
betaalbare leermiddelen kunnen beschikken.
Uit de meest recente evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken blijkt dat de marktwerking voor verbetering vatbaar is. Zo is aan de aanbodzijde sprake van een dominante positie van een beperkt aantal distributeurs en uitgevers. Daar staan aan de vraagzijde veel en relatief kleine scholen en schoolbesturen tegenover. Als gevolg van digitalisering en een professioneler inkoopbeleid van scholen is de markt sterk in beweging. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht, om zo een goede marktwerking te waarborgen. Zo heeft de ACM in 2019 voorwaarden gesteld aan een bedrijfsovername op de leermiddelenmarkt om ongewenste concentratie te voorkomen.
Wij vinden het belangrijk dat scholen hun vraag aan uitgevers en distributeurs scherp articuleren, zodat er op prijs en kwaliteit geconcurreerd wordt. Daarom is het een goede ontwikkeling dat scholen samenwerken aan de vraagzijde van de markt, onder andere via gezamenlijke aanbestedingen door SIVON. Aanvullend investeren wij en de minister van EZK tot 2030, met behulp van middelen uit het Nationaal Groeifonds, ruim € 130 miljoen om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van digitale leermiddelen en de werking van de markt te verbeteren.
De investeringen zijn gericht op drie sporen. Ten eerste het maken van publiek/private afspraken over het gebruik van open standaarden tussen scholen en leveranciers, zodat systemen beter op elkaar aansluiten en veilig data kunnen uitwisselen. Dit zorgt voor een gelijk speelveld dat meer ruimte biedt voor innovatie en nieuwe marktproposities. Ten tweede het ontwikkelen van digitale innovaties die de kwaliteit van het onderwijs verbeteren, zoals een adaptief leermiddel dat de lesstof op het juiste niveau voor de leerling aanbiedt, of een interactief dashboard zodat leraren inzicht hebben waar hun leerlingen staan. Ten derde een impuls in de kwaliteit van open leermateriaal, zodat leraren aanvullend op het materiaal van uitgevers over een toegankelijk en betaalbaar aanbod aan goede leermiddelen beschikken.
Vraagnummer: 52
Vraag:
Betaalbaarheid is meer, zo moet de school altijd kosteloos iets regelen
als bijvoorbeeld laptops verplicht zijn, maar dit gebeurt lang niet
altijd. Vinden scholen wel altijd geld voor laptops, terwijl zij stoppen
met schoolreisjes, omdat ouders het niet kunnen betalen?
Antwoord:
In de lumpsumsystematiek hebben scholen bestedingsvrijheid. Als scholen
geen laptops willen of kunnen aanschaffen, betekent het dat zij andere
keuzes hebben gemaakt. Scholen mogen ouders om een bijdrage vragen voor
ict-middelen. Uit de evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken blijkt de
meerderheid van de scholen deze bijdrage van ouders vraagt. Het lukt
scholen om met behulp van eigen middelen, de bijdrage van ouders en
eventueel aangevuld met ondersteuning van gemeente of hulpinstanties te
voorzien in laptops voor hun leerlingen. Het is belangrijk dat ieder
kind, ongeacht de portemonnee van de ouders, volwaardig kan deelnemen
aan het onderwijs. Wij benadrukken dat de aanschaf van laptops door
ouders vrijwillig moet zijn. De inspectie heeft dit jaar aan
schoolbesturen gevraagd extra aandacht te geven aan de informatie over
de vrijwillige ouderbijdrage richting ouders, hier vallen devices ook
onder. Daarnaast ziet de inspectie erop toe dat scholen de wettelijke
regels rondom de vrijwillige ouderbijdrage naleven.
Vraagnummer: 53
Vraag:
Herkent de minister dat wij vooral van scholen horen dat ze preventief
stoppen met reisjes? Wij horen van scholen die bijvoorbeeld preventief
stoppen met reisjes en vooral scholen met een armere leerlingpopulatie.
Herkent de minister dat scholen preventief stoppen met reisjes, vooral
scholen met een armere leerlingpopulatie, omdat ouders de ouderbijdrage
niet kunnen betalen. Kan de minister zich voorstellen dat scholen hier
geen geld voor hebben, ook na twee jaar geen activiteiten, ook met alle
NPO-gelden die beschikbaar zijn, ook met alle reserves van de besturen,
of zouden die scholen wat bet hun best moeten doen? Hoort de minister
bijvoorbeeld ook dat Stichting Leergeld op veel plekken gestopt is met
het ondersteunen van scholen? Kan hij eens in gesprek gaan om te vragen
wat daar aan de hand is. Want er is echt geen artikel in onze wet die
zegt dat ondersteuning niet meer mag.
Antwoord:
Deze signalen herkennen wij, maar kunnen we nog niet goed duiden. Als
dit inderdaad het effect is van de nieuwe regels rond de vrijwillige
ouderbijdrage, betekent dat dat die onbedoeld een negatief effect hebben
op de manier waarop we kansen bieden aan kinderen. Op dit moment is er
onvoldoende zicht op de stand van zaken om goed te kunnen inschatten hoe
vaak dit voorkomt en of dit inderdaad het effect is van de nieuwe wet.
De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs ziet namelijk ook veel
scholen die de kosten voor extra's wel weten op te vangen, zoals de
vraagsteller terecht ook suggereert op basis van alle beschikbare
middelen. Wat de minister betreft moeten — in algemene zin - scholen
eerst hun uiterste best doen.
Op dit moment is er onvoldoende zicht op de stand van zaken om goed te
kunnen inschatten hoe vaak dit voorkomt en of dit inderdaad het effect
is van de nieuwe wet. De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
ziet namelijk ook veel scholen die de kosten vooor extra's wel weten op
te vangen, zoals de vraagsteller terecht ook suggereert op basis van
alle beschikbare middelen. Wat de minister betreft moeten - in algemene
zin - scholen eerst hun uiterste best doen.
Eind 2022 publiceert de Inspectie van het Onderwijs het definitieve
rapport over de vrijwillige ouderbijdrage, met als focus de mate waarin
scholen zich aan de betreffende wet houden. In de tweede helft van dit
schooljaar komt ook de nieuwe schoolkostenmonitor uit, die hier naar
verwachting meer duidelijkheid over zal geven.
Omdat de ouderbijdrage niet verplicht is, en kinderen niet mogen worden
uitgesloten van deelname, betaalt Stichting Leergeld niet meer (een deel
van) de vrijwillige ouderbijdrage. Ouders kunnen in bijzondere situaties
nog steeds overleggen met Stichting Leergeld, medewerkers kunnen
meedenken met ouders en hen mogelijk verder helpen. Er is bij het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geen zicht op hoeveel
ouders zich alsnog melden met een aanvraag voor de vrijwillige
ouderbijdrage. Stichting Leergeld ziet het aantal aanvragen voor hulp
bij de aanschaf van schoolspullen wel stijgen, vanwege de groeiende
armoedeproblematiek bij gezinnen. Maatschappelijke organisaties die
verenigd zijn in SAM& ontvangen hiervoor middelen voor van het
kabinet.
Vraagnummer: 54
Vraag:
Trekt de minister de teugels strakker aan om de docent (fysiek) in de
klas te hebben en alleen uit te wijken naar digitaal onderwijs bij
zwaarwegende argumenten en met instemming van docent en leerling of
student?
Antwoord:
Voor het funderend onderwijs en het mbo geldt dat fysiek onderwijs de
norm is. Ook in uitzonderingssituaties, bijvoorbeeld tijdens een
pandemie, is het doel om de scholen veilig en verantwoord open te
houden.
Het uitgangspunt is dat scholen verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit,
toegankelijkheid en de continuïteit van het onderwijs voor iedere
leerling of student. Scholen en leraren maken daarbij zelf keuzes hoe
zij dat doen en of zij daarbij gebruik maken van digitale hulpmiddelen
of in beperkte mate op afstand onderwijs verzorgen. Via de
medezeggenschapsraad in het funderend onderwijs en de ondernemingsraad
en de studentenraad in het mbo is de zeggenschap van leraren daarbij
gewaarborgd.
Vanuit OCW worden scholen gestimuleerd om digitale hulpmiddelen
doordacht in te zetten en om keuzes te maken die passen bij de leerling.
Die de veiligheid en het leerproces van de leerling staan daarbij
voorop. Organisaties als SIVON, Kennisnet en MBO Digitaal bieden daarbij
ondersteuning.
Voor het mbo is op 8 juli 2022 een brief aan uw Kamer en aan de
mbo-instellingen gestuurd met daarin de geldende wettelijke kaders bij
de inzet van afstandsonderwijs en verwijzingen naar websites met tips
voor een goede inzet van afstandsonderwijs.
Daarnaast is in het coalitieakkoord ook afgesproken dat élk kind een
vorm van onderwijs krijgt, dit kan onder meer door middel van een
digitaal onderwijs. Voor kinderen en jongeren moet het mogelijk zijn om
zich altijd te blijven ontwikkelen, ook wanneer geheel of gedeeltelijk
fysiek op school aanwezig zijn niet tot de mogelijkheden behoort. De
doelgroep waar het kabinet zich hier op richt bestaat uit kinderen die
thuiszitten of dreigen thuis te komen te zitten.
Vragen van het lid Hagen, K. (D66)
Vraagnummer: 55
Vraag:
Kunnen beide ministers een reflectie geven op: Het onderwijs moet
meegroeien met haar samenleving. Met een ruimer begrip van kinderen en
jongeren en hun kwaliteiten die verder reiken dan hun vakken op school.
De mogelijkheid om altijd terug naar school te gaan als je bij wilt
leren of een nieuw vak wil leren. Een leven lang ontwikkelen, vraagt
levenslange flexibiliteit van het onderwijs. Het vraagt aandacht, tijd
en vertrouwen. En als een sector dit kan, dan is het wel ons onderwijs
en haar geweldige leraren, docenten en hoogleraren.
Antwoord:
Wij delen het inzicht dat het onderwijs adaptief moet zijn en dat er
altijd ruimte moet zijn om je te blijven ontwikkelen. In het voorjaar
van 2023 ontvangt uw Kamer de brief Toekomstverkenning Leven Lang
Ontwikkelen (LLO), bestaande uit een toekomstvisie LLO en een actieplan.
In die brief beschrijven we hoe we ons echt als lerend land verder
kunnen ontwikkelen, waarom dit nodig is en wat dit vraagt van
individuen, werkgevers, private en publieke opleiders en de
overheid.
Vraagnummer: 56
Vraag:
Zit in de toekomstverkenning en het IBO een voorstel om de
rendementsprikkels uit de bekostiging in het mbo en vo te halen?
Antwoord:
In de toekomstverkenning mbo en het IBO zal de bekostigingssystematiek
als vraagstuk een plek krijgen. Voor beide geldt dat dit alleen
betrekking heeft op het mbo. De opdracht van het IBO is vastgesteld door
het kabinet en aan uw Kamer aangeboden. Momenteel loopt voor po en vo
ook het IBO sturing op de kwaliteit van het onderwijs. De opdracht laat
ruimte om hier ook in te gaan op deze thematiek. Dit IBO zal in het
eerste kwartaal van 2023 aangeboden worden aan uw Kamer.
Vraagnummer: 57
Vraag:
Wil de minister een expliciete publieke taak neerleggen bij het mbo in
leven lang ontwikkelen? Kan de minister dit meenemen in de
toekomstverkenning?
Antwoord:
We staan voor grote opgaven op het gebied van Leven Lang Ontwikkelen
(LLO) door de uitdagingen die spelen op de arbeidsmarkt en zeker door de
krapte. We zullen de bijdragen van zowel publieke als private
instellingen op het gebied van LLO hard nodig hebben. En waar het gaat
om LLO-activiteiten door publieke instellingen die vallen buiten hun
publieke, wettelijke taak is het natuurlijk van belang dat dit gebeurt
in een gelijk speelveld met de private instellingen. In het voorjaar van
2023 ontvangt uw Kamer de brief toekomstverkenning LLO, bestaande uit
een toekomstvisie LLO en een actieplan. In die brief zullen we ook
ingaan op een eventuele publieke taak voor LLO.
Vraagnummer: 58
Vraag:
Herkent de minister het signaal dat er veel onrust is over het
‘investeren met publieke middelen in private activiteiten’. Instellingen
zijn hierop aangesproken. Dat leidt tot onrust en onzekerheid om
onderwijs aan te bieden zo nabij aan het werkveld. Is de minister bereid
om de beleidsregel nader toe te lichten?
Antwoord:
Wij kennen de signalen die zijn afgegeven door de onderwijsraden in mbo,
hbo en wo. Naar aanleiding van deze signalen hebben wij besloten
instellingen uitstel van de verplichting hierover te verantwoorden
te verlenen tot 2023. Bij de inwerkingtreding van de beleidsregel is het
onderwijsveld hierover nader geïnformeerd, onder meer in de vorm van
bijeenkomsten, een podcast en vragen en antwoorden. We zijn met de raden
in gesprek over de onduidelijkheden die zij zien bij naleving van de
beleidsregel. We verwachten begin 2023 hiervan een beter beeld te hebben
en kunnen dan de onduidelijkheden wegnemen.
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraagnummer: 59
Vraag:
Er is ontzettend veel winst te behalen als er wordt samengewerkt in de
regio’s op het lerarentekort bijvoorbeeld in een vervangingspool,
personele middelen samenvoegen, begeleiden van startende leraren en
zijinstromers etc. Kunnen de ministers hierop reageren?
Antwoord:
Wij omarmen uw suggestie dat er veel winst wordt behaald als er meer
wordt samengewerkt in de regio. De gedeelde ambitie vanuit de werkagenda
is dan ook om te komen tot één regionale infrastructuur voor de
onderwijsarbeidsmarkt. We zijn al in gesprek met de beroeps- en
vakorganisaties over het regionaal inrichten van bijvoorbeeld een
vervangingspool, zorgen voor begeleiding van startende leraren en
zijinstromers vanuit samenwerking. In de Kamerbrief over leraren die u
in december kunt verwachten zullen wij ingaan op de uitkomsten hiervan
en deze zullen we met uw Kamer bespreken in het debat op 15-12. Wij
onderschrijven uw oproep en zien het als onze opdracht om dit uit te
voeren.
Vraagnummer: 60
Vraag:
Stop de lumpsum. Verplicht scholen een minimumpercentage aan docenten en
onderwijsassistenten uit te geven. Hoe kijkt de minister tegen dit
voorstel aan?
Antwoord:
De lumpsumsystematiek is het huidige uitgangspunt voor de bekostiging,
omdat schoolbesturen zo eigen keuzes kunnen maken die passen bij de
specifieke omstandigheden en uitdagingen van hun scholen. Als wij die
morgen stoppen, krijgen scholen geen geld meer, kunnen ze geen
salarissen meer betalen, roept uw Kamer vervolgens om een zorgvuldig
proces en zegt de rechter dat wij dit niet mogen doen. Mogelijk moet de
minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs dan aftreden, maar dat zal
niet de aard van uw vraag zijn.
Wij delen met uw Kamer dat het belangrijk is dat het geld in de klas
terechtkomt. We horen daarover graag een meer eenduidige opvatting
hierover van uw Kamer. In de praktijk zien we overigens dat het
overgrote deel van de lumpsum wordt uitgegeven aan personele kosten
conform de afgesproken cao’s. Voor het oormerken van budgetten binnen de
lumpsum kijken wij met interesse naar het Interdepartementale
Beleidsonderzoek (IBO) Sturing op onderwijskwaliteit dat binnenkort
afgerond zal worden. In onze beleidsreactie in het eerste kwartaal van
2023 zullen wij ons op dit voorstel van de SP-fractie beraden.
Vraagnummer: 61
Vraag:
Wat vindt de minister van het voorstel om meer uren werken beter te
laten lonen in de strijd rond de arbeidsmarkttekorten, dus ook in het
onderwijs? Ook passend bij de bredere aanpak waarin we ook de werkdruk
blijven bestrijden zodat leraren niet in hun vrije tijd lessen moeten
voorbereiden.
Antwoord:
Zoals we eerder hebben gezegd: geen middel mag onbeproefd blijven in de
aanpak van de tekorten. Zo hebben wij de loonkloof tussen primair- en
voortgezet onderwijs gedicht en blijven wij doorgaan met het stimuleren
van grotere contracten. Ik wil hier wel iets rechtzetten. Heel veel
leraren werken al meer uren. Als het gaat om opgedragen werk dan moet
het contract daar op uitgebreid worden. Die uren moeten gewoon en snel
ook, door- en uitbetaald worden. Maar daarnaast zien we ook leraren die
graag een groter contract willen. Soms lukt dat niet om af te dwingen,
en soms kiezen mensen er niet voor omdat het onvoldoende loont. Daar
moeten wij wat aan doen. Het vak moet aantrekkelijk zijn. Dat heeft
deels met geld te maken, maar daarnaast ook met werkdruk.
Om de werkdruk te verlagen, zijn zowel voor het po als het vo middelen
beschikbaar gekomen. We zien dat de werkdrukmiddelen werken en dat
leraren hierdoor ontlast worden. We zijn van mening dat we verder moeten
zoeken naar maatregelen om de werkdruk te verlagen, bijvoorbeeld door de
inzet van vakleerkrachten en andere professionals.
Vraagnummer: 62
Vraag:
D66 stelt voor een revolverend fonds in het leven te roepen voor
onderwijshuisvesting, waaraan bijvoorbeeld pensioenfondsen,
investeerders en de overheid bijdragen. Scholen en gemeenten kunnen hier
een lening aangaan om hun gebouw te renoveren of een nieuw gebouw neer
te zetten. Ziet de minister ook kansen in zo’n fonds?
Antwoord:
Ik waardeer het meedenken van de Kamer en deze creatieve suggestie voor
het oplossen van de huisvestingsproblemen. Inadequate gebouwen hebben
een negatieve impact op de kwaliteit van onderwijs. Bij een revolverend
fonds moeten gemeenten en scholen in staat zijn om geld terug te stoppen
in zo’n fonds. Aanvullende bekostiging of garanties vanuit het Rijk zijn
voor een fonds wel nodig, maar die zijn er niet.
Op dit moment brengt bijvoorbeeld de taskforce financieringsvormen in
beeld welke financieringsmogelijkheden er zijn voor de opgave
onderwijshuisvesting, welke randvoorwaarden daarbij nog ingevuld moeten
worden voor financiers en welke randvoorwaarden scholen en gemeenten
stellen aan de voorstellen van financieringsmogelijkheden. De uitkomsten
van deze taskforce ontvangen we voor het einde van het jaar, waarna de
uitkomsten en aanbevelingen zullen worden opgepakt. Een andere
voorwaarden is het oprichten van een programmatische aanpak ten behoeve
van het gebundeld aanbesteden van projecten (schaalvergroting) en de
standaardisering van processen en aspecten op de vraag- en aanbodzijde.
Ook hier wordt momenteel aan gewerkt.
Vraagnummer: 63
Vraag:
D66 is blij met de 400 miljoen structureel in de najaarsnota voor
scholen en culturele instellingen die in de problemen komen door de
stijgende energierekeningen. Kan de minister toelichten hoe scholen
aanspraak kunnen maken op dit geld?
Antwoord:
Instellingen hoeven niets te doen om de extra prijsbijstelling te
krijgen. Het precieze bedrag per instelling voor de extra
prijsbijstelling wordt vastgesteld bij Voorjaarsnota 2023. Dit is een
extra prijsbijstelling voor het jaar 2022, bovenop de reguliere
prijsbijstelling die al in 2022 is uitgekeerd en bovenop de reguliere
bijstelling voor het jaar 2023. Voor OCW is de inschatting nu dat het om
een bedrag in de orde van grootte van € 400 miljoen gaan. Het bedrag kan
nog wijzigen als de prijsindexatie wijzigt.
Wij onderzoeken nog hoe de extra prijsbijstelling het beste kan worden
verdeeld. De extra prijsbijstelling wordt in 2023 uitbetaald, naar
verwachting op de voor de sector reguliere momenten.
Er wordt ook onderzocht of er ook een (beperkte) noodregeling nodig is
voor instellingen die te maken hebben met uitschieters van de
energielasten en hoe dat gedekt kan worden binnen de OCW-begroting.
Hiervoor kan er in ieder geval worden geschoven met de middelen uit de
extra prijsbijstelling. Daarnaast blijft gelden dat instellingen die in
acute liquiditeitsproblemen komen zich kunnen melden bij DUO om
gezamenlijk naar een oplossing te zoeken. Instellingen uit het primair
en voortgezet onderwijs kunnen contact opnemen met ico@duo.nl. Voor
telefonisch contact kunnen instellingen uit het primair onderwijs bellen
naar 070-7575111 en instellingen uit het voortgezet onderwijs naar
070-7575122.
Vraagnummer: 64
Vraag:
Kan de minister kijken naar het blad Didactief en de (financiële)
problemen van dit jaar, om ervoor te zorgen dat het blad niet stopt met
bestaan?
Antwoord:
Didactief heeft zich als onafhankelijk vakblad al meer dan 50 jaar
bewezen als brug tussen wetenschap en praktijk. Wij lezen het zelf graag
ook. Momenteel bespreken wij met Didactief of zij in het kader van het
Masterplan Basisvaardigheden werkzaamheden kunnen verrichten om
wetenschappelijke kennis over het aanleren van de basisvaardigheden nog
dichter bij leraren te brengen. Dit zou betekenen dat het gat op de
begroting voor 2022 is gedekt. We zijn ook in gesprek voor het jaar
2023. Ondertussen werkt het blad aan een duurzame oplossing voor het gat
op de begroting. Hierbij zullen we uiteraard als gesprekspartner
meedenken, maar willen we ook de onafhankelijkheid van het blad blijven
waarborgen en waken voor disproportionele steun van rijkswege.
Vraagnummer: 65
Vraag:
Wat is de voortgang bij leerlingvervoer? Hoe staat het de uitvoering van
de aangenomen moties over de tijdelijke bekostiging van gemeenten van
vervangend vervoer, die ingeschakeld zouden kunnen worden door ouders en
scholen in hun wanhoop? En hoe staat het met de landelijke campagne over
werving van chauffeurs?
Antwoord:
In het debat van 19 oktober jl. is met de Kamer gesproken over de
knelpunten in het leerlingenvervoer en de schrijnende situaties die zich
daar nu voordoen. Deze situaties moeten ten alle tijden, in het belang
van de leerling, zo snel mogelijk worden opgelost. De afgelopen weken
zijn de volgende acties gepleegd, ook naar aanleiding van de aangenomen
moties en de gedane toezeggingen.
Ten eerste zijn alle gemeenten door het kabinet per brief met klem
gevraagd om alles op alles te zetten om te zorgen dat leerlingen naar
scholen worden vervoerd en op tijd worden gehaald en gebracht. En als
dat niet lukt, om dan noodoplossingen in te zetten als dit tot de
mogelijkheden behoort. Tevens is in de brief aangegeven dat binnen het
kabinet overleg gevoerd zal worden over oplossingen op (middel)lange
termijn voor het gehele doelgroepenvervoer.
Daarnaast is een gesprek gepland tussen de minister voor Primair en
Voortgezet Onderwijs, LBVSO en leerlingen uit het (voortgezet) speciaal
onderwijs over de knelpunten in het leerlingenvervoer, begin december.
LBVSO sluit ook aan bij het structurele ambtelijke overleg met Ouders
& Onderwijs, de Kinderombudsman en de VNG. Medio december staat een
gesprek gepland met de VNG over de lijst met gemeenten waar het niet
goed loopt - ook op basis van het onderzoek dat de VNG nu uitvoert o.a.
naar de tevredenheid onder ouders - en over het aanpassen van de
modelverordening ook op het punt van de maximale reistijd.
Tot slot is met de ministeries van IenW, VWS en SZW gesproken over
oplossingen gericht op de (middel)lange termijn voor het
doelgroepenvervoer. Hierin is afgesproken dit zo snel mogelijk
gezamenlijk met o.a. de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) en de KNV
(Koninklijk Nederlands Vervoer) op te pakken. In dit overleg zal ook de
werving van nieuwe/extra chauffeurs meegenomen worden, inclusief de
gevraagde acties uit de motie van Meenen (Kamerstuk 31521 nr. 123) welke
momenteel nog wordt uitgevoerd. Vanuit het Sociaal Fonds Mobiliteit,
KNV, FNV en CNV loopt sinds september al een campagne gericht op werving
onder de noemer ''Sleur?, word Chauffeur', u inmiddels goed
bekend. Tevens is in het debat door de Kamer per motie uitgesproken dat
gemeenten de kosten voor plaatsvervangend vervoer moeten vergoeden, zo
lang het vervoer niet op orde is. In lijn met deze uitspraak werkt in
elk geval Rotterdam aan een regeling om kosten te vergoeden die ouders
maken als ze zelf vervoer moeten regelen. Wij zullen in overleg met VNG
navraag doen in hoeverre andere gemeenten dit voorbeeld volgen.
Nog voor het kerstreces wordt de monitor leerlingenvervoer aan uw Kamer
verzonden en per brief wordt daarbij ingegaan op de stand van zaken van
de toezeggingen en moties en wordt vermeld hoe wordt doorgewerkt aan de
oplossingen voor de (middel)lange termijn.
Vraagnummer: 66
Vraag:
Wat ons betreft krijgen universiteiten geen promotiepremie als ze hun
promovendi als vrijwilligers gebruiken. Kan de minister een reactie
geven?
Antwoord:
Promovendi die niet in dienst zijn bij een universiteit zijn een diverse
groep onderzoekers. Het gaat hierbij onder andere om onderzoekers die
bijvoorbeeld een baan hebben bij een andere organisatie en een promotie
als een goede toevoeging zien in hun loopbaan, maar niet per se een
wetenschappelijke carrière ambiëren. De begeleiding van deze promovendi
brengt kosten met zich mee voor de universiteit. Vanuit dat perspectief
is een promotiepremie redelijk. Het onderzoeksbudget dat verdeeld wordt
op basis van het aantal promoties is gemaximeerd tot 20 procent en
gebaseerd op een driejarig gemiddelde. Hierdoor is de prikkel om zo veel
mogelijk promoties te realiseren beperkt. Wij zijn momenteel bezig met
de uitwerking van een visie op jonge onderzoekers. Deze visie is gereed
in de tweede helft van 2023. Hierbij zullen wij ook kijken naar de
systematiek van de promotiepremie.
Vraagnummer: 67
Vraag:
Is de minister bereid in de toekomst verantwoordelijkheid te nemen voor
de cao’s in het po/vo en met de bonden te onderhandelen over de hoogte
van de salarissen en de vormgeving van de cao. Is de minister in deze
nieuwe rol bereid een einde te maken aan de gescheiden cao’s tussen het
basis en voortgezet onderwijs?
Antwoord:
Het streven naar één cao voor leraren en bestuurders in het funderend
onderwijs staat als doel in het coalitieakkoord. Wij hebben door middel
van het Onderwijsakkoord reeds de lonen van het primair en voortgezet
onderwijs gelijk getrokken. Een nieuwe loonkloof is niet wenselijk, ook
cao partijen willen dit niet. Daarom is in het Onderwijsakkoord
afgesproken een verkenning naar één cao uit te voeren. De wens van de
vakbonden - om rechtstreeks met de minister te onderhandelen - wordt
daarin betrokken. Deze verkenning loopt en wordt eind dit jaar
afgerond. Na afronding van de verkenning ontvangt u onze reactie
hierop.
Vraagnummer: 68
Vraag:
Wat worden de harde eisen voor de instelling als het gaat om
studentenwelzijn? Denkt de minister ook aan minimumnormen?
Antwoord:
Wij willen onderwijsinstellingen faciliteren om de kennis en kunde
rondom studentenwelzijn te vergroten en in te zetten op preventief
beleid gericht op het vergroten van mentaal welzijn. De instellingen
vinden dit zelf heel belangrijk en werken hier al aan. Om dit proces te
versnellen en verder aan te jagen is in het bestuursakkoord ho van
afgelopen zomer afgesproken een kader te ontwikkelen voor een integrale
aanpak. Het kabinet heeft daarvoor € 15 miljoen beschikbaar gesteld.
Voor de monitoring van het bestuursakkoord worden op dit moment nog
afspraken gemaakt over indicatoren. Deze indicatoren komen uit de
tweejaarlijkse Monitor mentale gezondheid en middelengebruik studenten
hoger onderwijs.
Uw Kamer wordt begin 2023 geïnformeerd over het kader en de nadere
afspraken hierover. Daarin vinden wij het van belang dat instellingen
maatwerk kunnen leveren.
Vraagnummer: 69
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat de Toekomstverkenning ook expliciet gaat
over maatwerk en de persoonlijke ontwikkeling over studenten?
Antwoord:
In de toekomstverkenning bezinnen we ons op de inrichting van het hoger
onderwijsstelsel zodanig dat het aansluit op de vraag van de
maatschappij, arbeidsmarkt én van de student. Er is expliciet aandacht
voor flexibilisering, digitalisering en personalisering van het
onderwijs als mogelijkheden om in te spelen op specifieke behoeftes en
de brede ontwikkeling van de student.
Vragen van het lid Hoop, H. de (PvdA)
Vraagnummer: 70
Vraag:
Ik pleit vandaag voor de uitbreiding inzet van de brugfunctionaris omdat
juist zij een belangrijke rol kunnen spelen in het begeleiden van
gezinnen in financiële nood naar de hulp die ze nodig hebben. Ziet de
minister de brugfunctionaris ook als een mogelijk belangrijke factor in
de aanpak van armoedeproblematiek?
Antwoord:
Ja. Momenteel loopt een pilot op 20 plekken in Nederland, waar we via de
Gelijke Kansen Alliantie in investeren. We geloven in deze aanpak,
waarbij hulp en ondersteuning dicht bij de school wordt georganiseerd.
Daarom bekijkt de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs of vanaf
2024 middelen beschikbaar kunnen worden gesteld voor dit doel. Uw Kamer
wordt dit voorjaar geïnformeerd over de eerste resultaten van de pilot
en de uitwerking van een vervolg waarbij beschikbare middelen zo goed
mogelijk moeten worden besteed. Een brugfunctionaris kan zeker een rol
spelen in de aanpak van armoedeproblematiek maar ook in het verbeteren
van de verbinding tussen onderwijs en zorg.
Vraagnummer: 71
Vraag:
Hoe gaat de minister bij de kinderopvang de focus verleggen van de
aanpak van deeltijd werken, naar het bieden van een eerlijke start aan
elk kind? De opvang van een kind moet niet gericht zijn op ouders de
handen vrijmaken om naar werk te kunnen, maar als een kans op vroege
educatie zodat elk kind dezelfde gelijke start krijgt.
Antwoord:
Voorschoolse educatie is heel belangrijk om jonge kinderen met het
risico op een taalachterstand de best mogelijke start in het
basisonderwijs te geven. Recent Nederlands meerjarig onderzoek van het
Kohnstamm Instituut (pre-COOL cohortonderzoek) heeft aangetoond dat
voorschoolse educatie een positief effect heeft op peuters met een
risico op een taalachterstand als het aanbod van kwalitatief hoog niveau
is. In de praktijk gebeurt hier dus al veel op. Wij buigen ons de
komende periode over de vraag hoe we voorschoolse educatie nog beter
vorm kunnen geven. In het coalitieakkoord is afgesproken dat we zorgen
voor een goede start voor ieder kind in de kinderopvang met het oog op
ontwikkeling voor ieder kind. We stimuleren deelname aan voorschoolse
educatie. Wanneer alle kinderdagverblijven voor alle peuters in
Nederland voorschoolse educatie zouden aanbieden, is er een risico dat
het aanbod minder gericht plaatsvindt, waardoor juist de kinderen die
baat hebben bij voorschoolse educatie, niet voldoende profiteren. Dat is
een dilemma. Daarnaast hangt daar een prijskaartje aan. Als de wens is
dat in de hele kinderopvang op dezelfde wijze gewerkt gaat worden als in
de voorschoolse educatie, is het goed om dit verzoek ook in te brengen
bij de begrotingsbehandeling van het ministerie Sociale Zaken en
Werkgelegenheid.
Vraagnummer: 72
Vraag:
Wat PvdA betreft houden we vanaf nu ook een jaarlijks debat enkel over
praktijkonderwijs zodat het niet langer ondersneeuwt. Heeft de minister
hier genoeg aandacht voor vraag ik hem? En waarom is het
praktijkonderwijs geen onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid?
Antwoord:
Wij vinden, net als de PvdA, het praktijkonderwijs van enorme waarde
voor onze leerlingen en onze samenleving. Dat hebben wij dit jaar bij
meerdere pro-scholen zelf weer mogen zien.
In het coalitieakkoord is dit ook bekrachtigd met de woorden: 'het
praktijkonderwijs is een volwaardige schoolsoort.' Dat blijkt al uit de
WVO waarin is aangegeven dat het vo bestaat uit het pro, vmbo, havo en
vwo. Maar ook uit het diploma voor pro leerlingen dat een aantal jaar
geleden is ingevoerd. Om de volwaardigheid nog meer tot z’n recht te
laten komen werken we nu toe naar rechtstreekse bekostiging van het
praktijkonderwijs, zoals we eind vorige week in een brief aan uw Kamer
hebben gemeld.
Het beeld dat voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs
vergeten zijn in de aanpak Jeugdwerkloosheid is niet terecht. De inzet
vanuit de RMC-functie en afdeling Werk en Inkomen van de gemeente is en
blijft beschikbaar voor het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal
onderwijs. Dat is belangrijk omdat ook deze groepen kwetsbaar zijn op de
arbeidsmarkt. Een debat is aan de Kamer, maar is een prima idee.
Vraagnummer: 73
Vraag:
Is de minister het eens dat de lat van de lerarenopleiding omhoog moet
en dat we niet moeten klooien met bevoegdheden of eisen voor de
lerarenopleiding? En is de minister het eens met het feit dat deeltijd
voor de gemiddelde leraar fulltime is en fulltime in de praktijk nog
veel meer is dan dat? Waarom starten we niet meer een Rijksacademie voor
leraren, of een volledige dualisering van de lerarenopleiding, zodat
studenten werken en leren tegelijk en hiermee de inzet van onbevoegden
voor de klas wordt teruggedrongen?
Antwoord:
Wij zijn het eens dat de kwaliteit van de lerarenopleidingen verder
versterkt kan worden. Dat is ook een van de doelstellingen uit het
coalitieakkoord. Wij denken niet dat een landelijke lerarenacademie of
volledige dualisering van de opleiding daarvoor de oplossing is. Een
aparte Rijksacademie zou alleen maar leiden tot verschraling van de
opleiding. Lerarenopleidingen moeten juist nog beter profiteren van hun
positie binnen de hogescholen en universiteiten en de paradepaardjes van
de instellingen worden. Wel moeten de verschillen tussen opleidingen
kleiner, de wetenschappelijke inzichten en behoeftes uit het
onderwijsveld sneller landen in de lerarenopleidingen en de samenwerking
en verbinding groter worden. Het gaat om verbinding tussen hogescholen
en universiteiten, tussen lerarenopleidingen en inhoudelijke
faculteiten, en met lerarenorganisaties en werkgevers. In de kamerbrief
van december zullen we hier nader op in gaan.
Volledige dualisering zien we vanwege de gewenste kwaliteit niet als een oplossing. Een duale route is niet voor elke student geschikt. Voor veel studenten – bijvoorbeeld die net van de havo komen – is het al intensief om redelijk snel in de opleiding al gedeeltelijk voor de klas te staan. Wel bestaat er voor mensen met werkervaring en een ho-getuigschrift via de route zijinstroom in beroep een duale route van scholing en een baan als leraar. Dit is ook een prioriteit in de lerarenstrategie.
Of deeltijd voor de gemiddelde leraar fulltime is en fulltime in de praktijk nog veel meer is dan dat, hangt ook sterk samen met het personeelsbeleid dat schoolbesturen voeren. Daar ligt zeker een opgave voor de scholen.
Vraagnummer: 74
Vraag:
Waarom weigert de minister de motie Vos in de Eerste Kamer uit te
voeren?
Antwoord:
De Eerste Kamer heeft mij gevraagd om te kijken naar alternatieven voor
de tegemoetkoming voor de leenstelselgeneratie (motie Vos). Zij stelt
deze vraag naar aanleiding van de zorgen van deze generatie over hun
toekomst. Dat zijn zorgen die het kabinet begrijpt. In de beleving van
het kabinet gaan die zorgen verder dan alleen studiefinanciering; zij
hebben ook betrekking op het vinden van een geschikte woning, maar
bijvoorbeeld ook het klimaat. Thema’s waar het kabinet stuk voor stuk in
investeert.
Specifiek voor de tegemoetkoming voor studenten die geen basisbeurs
hebben gehad, geldt dat het treffen van zo’n tegemoetkoming hoogst
uitzonderlijk is. Het kabinet komt hier niettemin toe omdat wij
begrijpen dat het voor de generatie die geen basisbeurs heeft gehad,
bijzonder wrang is om te zien dat zowel de generatie voor als na hen een
basisbeurs heeft kunnen genieten. Voor deze maatregel is één miljard
gereserveerd. De tegemoetkoming die wordt voorgesteld in het
wetsvoorstel herinvoering basisbeurs is afhankelijk van de tijd dat een
student heeft gestudeerd tijdens het leenstelsel. Voor een student die
vier jaar – dus een volledige opleiding – heeft gestudeerd in die
periode ontvangt ongeveer € 1.400. Het kabinet doet daarnaast meer. De
studievoorschotvouchers worden bijvoorbeeld ook omgezet naar een
tegemoetkoming. Daardoor verdwijnt de eis voor het volgen van een
opleiding, waardoor alle studenten uit de eerste vier cohorten van het
leenstelsel die een diploma hebben gehaald automatisch een korting op
hun studieschuld krijgen. In totaal kan de tegemoetkoming daarmee
oplopen tot ongeveer €3.270. En ook buiten het domein van
studiefinanciering wordt zoals gezegd door het kabinet gewerkt aan
andere zorgen waar deze generatie mee worstelt. Zo heeft mijn collega
voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening al verschillende plannen
gepresenteerd om de situatie op de woningmarkt te verbeteren en wordt er
door de minister voor Klimaat en Energie gewerkt aan ambitieuze
klimaatplannen. We blijven met onze collega’s in het kabinet in gesprek
om de belangen van deze doelgroep te behartigen en hun vooruitzichten te
verbeteren.
In het coalitieakkoord is 1 miljard beschikbaar gesteld voor de
tegemoetkoming en daar voel ik mij aan gebonden. Het voorstel dat ik heb
gedaan in het wetsvoorstel is mijns inziens de beste optie die ik binnen
dat kader kan doen.
Vraagnummer: 75
Vraag:
Is de minister bereid rekening te houden met de inflatie voor de
vaststelling van het collegegeld voor 2024-2025?
Antwoord:
Wij lezen uw vraag als een zoektocht en wens om de stijging van het
collegegeld te temperen. Die intentie deelt het kabinet. Daarom heeft
het kabinet de afgelopen maanden de indexatiewijze van het collegegeld
ook aangepakt. Zo kunnen incidentele pieken en dalen van de inflatie nu
en in de toekomst worden getemperd. Het kabinet hecht eraan om deze
methode voor de komende jaren consistent toe te passen. De indexatie
voor de komende jaren (zo ook studiejaar 2024/2025) wordt vanaf nu
zodoende gebaseerd op het gemiddelde van de consumentenprijsindex over
de periode mei-april ten opzichte van dezelfde periode het jaar ervoor.
Het CBS heeft voorts onlangs aangekondigd haar berekeningswijze voor de
consumentenprijsindex aan te passen. Als het CBS dat doet dan komt dat
vanzelf tot uitdrukking in de consumentenprijsindex die het kabinet
gebruikt bij het vaststellen van de indexering van het collegegeld. Daar
kan echter nog niet op vooruit gelopen worden.
Vraagnummer: 76
Vraag:
Hoe kijkt u naar meer regie op regionale samenwerking, zodat
overschotten en tekorten in fte’s uitgewisseld worden en het oplopende
percentage tijdelijke contracten wordt gekenterd?
Antwoord:
Wij juichen dergelijke vormen van regionale samenwerking van harte toe.
We nemen deze suggestie graag mee. In december sturen wij uw Kamer een
brief over leraren waarin wij onder andere ingaan op verdere versterking
van samenwerking in de regio.
Vraagnummer: 77
Vraag:
Ik wil graag aan de minister voorleggen: Wat de PvdA betreft verdient
burgerschap veel meer aandacht in ons onderwijs en met name op het mbo.
Je bent namelijk maar 8 uur per dag werknemer en 24 uur per dag burger.
Kan de minister hierop reageren?
Antwoord:
Burgerschap verdient een belangrijke plek in het onderwijs. Het
onderwijs draagt bij aan de voorbereiding van kinderen en jongeren op
volwaardige deelname aan en functioneren in de maatschappij – zowel op
school als daarbuiten. Daarom is in het funderend onderwijs de
burgerschapsopdracht recent herijkt. Kennis van en respect voor de
democratische rechtstaat en het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties staat hierin centraal. Bovendien wordt
hard gewerkt aan het nieuwe curriculum. De ontwikkelteams gaan nu aan de
slag met het leergebied burgerschap. In het mbo is de laatste jaren wel
meer aandacht voor burgerschap, maar de kwaliteit loopt nog te sterk
uiteen. Daarom zullen de kwalificatie-eisen voor burgerschap worden
herijkt, krijgen studenten meer duidelijkheid over wat ze kunnen
verwachten en wordt de kwaliteit van docenten verstrekt. Een belangrijk
speerpunt daarbij is dat het burgerschapsonderwijs aantrekkelijk wordt
vormgegeven, passend bij het specifieke karakter van het
beroepsonderwijs. Hierover worden afspraken met het veld gemaakt in de
Werkagenda mbo.
Scholen in het po, vo en mbo worden ondersteund door het Expertisepunt Burgerschap dat sinds deze zomer operationeel is. Zij krijgen veel vragen en helpen scholen hun burgerschapsonderwijs vorm te geven, goede interventies en lesmateriaal te verzamelen en goede voorbeelden te delen. Vanuit het expertisepunt gaan ter ondersteuning burgerschapsexperts langs bij scholen en instellingen. Ook de basisteams koppelen scholen in het funderend onderwijs met een ondersteuningsvraag op het gebied van burgerschap aan het expertisepunt. We zetten de komende jaren in op goede monitoring in po, vo en mbo voor een beter beeld van competenties van leerlingen en studenten, van de algehele kwaliteit van het burgerschapsonderwijs, en van mogelijkheden tot verbetering daarvan.
Vraagnummer: 78
Vraag:
Wil de minister in Europees verband uitzoeken hoe Erasmus voor mbo-ers
toegankelijk en mogelijk gemaakt kan worden?
Antwoord:
Deelname aan het subsidieprogramma Erasmus+ is op dit moment al mogelijk
voor mbo-studenten. Helaas wordt er nu nog te weinig gebruik van
gemaakt. Het instrument kan in het mbo nog beter gefaciliteerd en
uitgelicht worden.
Vraagnummer: 79
Vraag:
Gaat de minister nu zorgen voor een onafhankelijk meldpunt
stagediscriminatie?
Antwoord:
Het is de inzet van het kabinet om stagediscriminatie uit te bannen. Het
schaadt het zelfvertrouwen van jonge studenten op de arbeidsmarkt en hun
vertrouwen in de ander. Maar melding doen van stagediscriminatie blijkt
nu niet gemakkelijk voor mbo-studenten. Daarom wil de minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een laagdrempelig meldpunt inrichten op
iedere mbo-instelling waar mbo-studenten meldingen over
stagediscriminatie kunnen doen. Ook moet zo’n meldpunt studenten die een
melding doen zo goed mogelijk ondersteunen. Hierover maken we in het
stagepact afspraken met onder andere werkgevers, mbo-instellingen en
studenten. Vanaf schooljaar 2023-2024 kunnen mbo-studenten op hun school
dan terecht bij een dergelijk laagdrempelig meldpunt.
Er zijn meer mogelijkheden voor een mbo-student om een melding te doen
van stagediscriminatie. Ook de onafhankelijke regionale
anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) kunnen studenten bijstaan. Deze
ADV’s zijn er voor iedere burger en daarmee ook voor studenten in het
mbo, hbo, op de universiteit of leerlingen in het vo. Verder kunnen
studenten en leerlingen buiten de school ook altijd terecht bij de
vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs.
Met alle nieuwe initiatieven verwachten we dat we belangrijke stappen
kunnen zetten om stagediscriminatie uit te bannen. Indien er toch
behoefte blijkt te zijn aan een andere wijze om misstanden te melden,
dan willen we daarnaar kijken.
Vragen van het lid Plas, C. van der (BBB)
Vraagnummer: 80
Vraag:
Kunnen we een appreciatie van de minister krijgen over het amendement
over de ambachtsacademie en kan hij daarin meenemen of we de dekking op
een andere manier kunnen regelen?
Antwoord:
We hebben de ambitie om van Nederland een lerend land te maken, waarin
het voor iedereen ongeacht leeftijd aantrekkelijk is om je te blijven
ontwikkelen door kwalitatief hoogwaardig onderwijs te volgen. De wens om
op latere leeftijd een ambacht te leren past heel goed in deze ambitie.
De toekomstverkenning LLO beziet daarom ook hoe publieke middelen nog
beter ingezet kunnen worden om deze ambitie te verwezenlijken. De
bekostiging op basis van de onderwijswetten is echter slechts bedoeld
voor bekostigde onderwijsinstellingen die erkend ofwel formeel onderwijs
verzorgen. De Ambachtsacademie verzorgt momenteel geen formeel
onderwijs. Voor aanbieders van niet-formele opleidingen geldt een markt
met een gelijk speelveld. Het is in principe mogelijk om bepaalde
activiteiten van aanbieders van niet-formele opleidingen te subsidiëren
op basis van de Wet overige OCW-subsidies en de daarop gebaseerde
Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Om te beoordelen of dat hier
mogelijk is moet eerst een staatssteuntoets worden gedaan om
onrechtmatige staatssteun te voorkomen. Wij kunnen hierdoor op dit
moment geen oordeel over het amendement geven.
Overigens zetten we ons op verschillende manieren in om ambachten te
behouden. Via verschillende mbo-instellingen kunnen opleidingen als
lijstenmaker, glazenier en pianotechnicus gevolgd worden. Als een
kleine, unieke opleiding in het mbo dreigt te verdwijnen kan de minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een instelling voor 5 jaar het
alleenrecht toekennen om de opleiding aan te bieden. Op die manier kan
er een duurzame relatie tussen aanbieder en werkveld tot stand komen.
Daarnaast heeft dit kabinet gezorgd voor structurele financiering van
het meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap. Zij helpen
kleine, unieke beroepen in het mbo om levensvatbaar te blijven en
ontvangen hiervoor structureel € 0,5 miljoen. Desalniettemin, zullen we,
ten behoeve van de Kamer, de staatssteuntoets voor de subsidie aan de
Ambachtsacademie zo spoedig mogelijk uitvoeren en informeren we uw Kamer
daarover per brief.
Vraagnummer: 81
Vraag:
Rapport Remkes: wat wel kan. En laten we met die titel in ons
achterhoofd kijken naar het behoud van ambachten in Nederland. Is de
minister daartoe bereid?
Antwoord:
Voor het behoud van ambachten zijn er meerdere instrumenten. Allereerst
zijn er meerdere aanbieders van kleine ambachtelijke opleidingen. De
Ambachtsacademie noemt in haar brief als voorbeelden een lijstenmaker,
glazenier en een pianotechnicus. Via verschillende mbo-instellingen
kunnen deze opleidingen gevolgd worden. Als een kleine, unieke opleiding
in het mbo dreigt te verdwijnen kan de minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap een instelling voor 5 jaar het alleenrecht toekennen om de
opleiding aan te bieden. Op die manier kan er een duurzame relatie
tussen aanbieder en werkveld tot stand komen. Daarnaast is het meld- en
expertisepunt specialistisch vakmanschap actief in het mbo. Zij helpen
kleine, unieke beroepen om levensvatbaar te blijven en ontvangen
hiervoor structureel € 0,5 miljoen. Tevens is vanuit de beleidsterreinen
Erfgoed en Kunsten en Media en Creatieve Industrie dit jaar met het
programma De innovatieve kracht van ambachten gestart. Vanuit
dit programma worden gesprekken gevoerd met partijen, waaronder
AmbachtNederland.
Vraagnummer: 82
Vraag:
Door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is aangegeven
dat de opleidingsstructuur van de Ambachtsacademie niet past binnen de
kaders van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Kan de
minister dit uitleggen?
Antwoord:
We hebben de ambitie om van Nederland een lerend land te maken, waarin
het voor iedereen ongeacht leeftijd aantrekkelijk is om je te blijven
ontwikkelen door kwalitatief hoogwaardig onderwijs te volgen. De wens om
op latere leeftijd een ambacht te leren past heel goed in deze ambitie.
De toekomstverkenning LLO beziet daarom ook hoe publieke middelen nog
beter ingezet kunnen worden om deze ambitie te verwezenlijken. De
Ambachtsacademie biedt geen erkende opleidingen aan die gericht zijn op
een mbo-diploma, zoals in de WEB geregeld. Daarmee valt het onderwijs
niet onder de wettelijke regels, zoals het toezicht op kwaliteit door de
Inspectie van het onderwijs.
De OCW-middelen zijn in beginsel bestemd voor het formeel onderwijs, dat gericht is op het behalen van een diploma zoals gereguleerd in de diverse onderwijswetten. Dat geldt voor de bekostiging van publieke onderwijsinstellingen, de studiefinanciering, het levenlanglerenkrediet en bijvoorbeeld de subsidieregeling praktijkleren. Wij hebben de ambitie om van Nederland een lerend land te maken, waarin het voor iedereen ongeacht leeftijd aantrekkelijk is om je te blijven ontwikkelen door kwalitatief hoogwaardig onderwijs te volgen. De wens om op latere leeftijd een ambacht te leren past heel goed in deze ambitie. De toekomstverkenning LLO beziet daarom ook hoe publieke middelen nog beter ingezet kunnen worden om deze ambitie te verwezenlijken.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraagnummer: 83
Vraag:
De financiële reserves van samenwerkingsverbanden zijn nog steeds fors,
terwijl er al jaren – met elkaar en door de Kamer- is aangedrongen om
daar betere afspraken over te maken. Kan de minister daarop
reageren?
Antwoord:
Een van de 25 verbetermaatregelen passend onderwijs is het versneld
afbouwen van de reserves van samenwerkingsverbanden. De reserves van
samenwerkingsverbanden waren en zijn onwenselijk hoog; dit geld hoort
terecht te komen waarvoor het bedoeld is, namelijk bij de leerlingen die
extra ondersteuning nodig hebben. In januari 2021 is door de
samenwerkingsverbanden een gezamenlijk plan opgesteld om de reserves in
2022 of te bouwen, met een beperkte uitloop naar 2023. Dit was
toentertijd goedgekeurd, omdat het een ambitieus en realistisch plan
was. Doel hiervan was niet alleen de afbouw an sich, maar ook de inzet
van de reserves voor activiteiten die leerlingen echt helpen, zoals het
verbeteren van de basisondersteuning of de extra ondersteuning bij
reguliere scholen. Wij hebben al twee keer een monitor van de uitvoering
van dit gezamenlijke plan ontvangen en met uw Kamer gedeeld. Bij de
vorige monitor hebben wij ook aangegeven dat de reserves wel worden
afgebouwd, maar dat de uitvoering achterblijft op het plan en dat de
consequentie altijd helder is geweest: een generieke korting op het
budget van samenwerkingsverbanden. Recent hebben wij de derde monitor
ontvangen. Wij zullen de komende periode onze conclusie met uw Kamer
delen. Het toepassen van de generieke korting is dan een reële
optie.
Vraagnummer: 84
Vraag:
Als we kijken naar de onderwijsbegroting zien we dat er subsidies en
beurzen zijn voor jongereninspraak. Die beurs is niet beschikbaar voor
jongeren die niet studeren. Dus een hele groep jongeren die bijvoorbeeld
jongeren vertegenwoordigd die in de jeugdzorg zitten kunnen niet bij ons
aankloppen, terwijl jongeren in het hoger onderwijs dit wel kunnen.
Waarom is alleen voor hen deze beurs beschikbaar?
Antwoord:
Wij delen met mevrouw Westerveld dat jongereninspraak van belang is,
maar zij zoekt de oplossing van dit probleem voor jongeren die niet
deelnemen aan het hoger onderwijs in het domein van het onderwijs, en
dus ten laste van de onderwijsbegroting. Dat is niet passend. Als het
gaat om jongeren die jeugdzorg krijgen, is het logischer om in het
zorgdomein naar mogelijkheden voor vertegenwoordiging en inspraak te
zoeken. Vanuit het onderwijsdomein is de beurs beschikbaar voor
studenten, omdat zij organisaties vertegenwoordigen die het belang van
het hoger onderwijs behartigen. Die relatie willen wij graag
behouden.
Vraagnummer: 85
Vraag:
Kan de minister een reflectie geven op het volgende punt: Is het niet
dubieus dat we veel meer investeren in jongeren die nu al de meeste
kansen hebben? Door meer onderwijsjaren gaat er 30.000 meer naar iemand
met een afgeronde wo-bachelor dan naar een jongere met een afgeronde mbo
niveau2-opleiding. En waarom is bijvoorbeeld het bedrag voor begeleiding
voor jongeren in het praktijkonderwijs en het vso naar de arbeidsmarkt
geschrapt, terwijl juist deze groep extra steun kan gebruiken?
Antwoord:
Wij vinden het belangrijk dat jongeren het onderwijs kunnen volgen dat
past bij hun eigen kwaliteiten en talenten. De diversiteit die er is in
de duur van de onderwijsloopbanen vertaalt zich in verschillende kosten
die voor deze onderwijsloopbanen gemaakt worden. Overigens zijn wij ons
er zeer van bewust dat nog niet alle jongeren dezelfde kansen hebben om
de onderwijsloopbaan die bij hun talenten past te realiseren. Daarom
zetten wij ons in om kansengelijkheid te vergroten.
Vraagnummer: 86
Vraag:
Waarom hebben jongeren op het praktijkonderwijs en de vavo geen recht op
een ov-kaart? Terwijl het er juist voor kan zorgen dat ze de opleiding
op hun eigen praktijkschool kunnen afmaken.
Antwoord:
Praktijkonderwijsleerlingen onder de 18 ontvangen net als overige
leerlingen in het voortgezet onderwijs geen studiefinanciering - waar
een ov-kaart onderdeel van is - of tegemoetkoming, omdat ze geen
schoolkosten hoeven te betalen. Het voortgezet onderwijs is in principe
gratis. Bovendien ontvangen ouders/verzorgers nog kinderbijslag voor
hen. Wel kunnen zij, net zoals andere leerlingen in het vo, voortgezet
speciaal onderwijs, en vavo, vanaf hun 18e in aanmerking komen voor de
tegemoetkoming scholieren. Ook vavo-studenten volgen voortgezet
onderwijs en een deel van hen is minderjarig en betaalt geen les- of
cursusgeld.
Wij horen de opdracht uit uw Kamer heel duidelijk en met die opdracht op
zak gaat de minister voor Primair en Voortgezet onderwijs komende week
opnieuw het gesprek aan met de scholen, de VO-raad en de sectorraad PRO.
Wij weten dat zij kritisch zijn omdat zij geen inkomensbeleid willen
voeren.
Vraagnummer: 87
Vraag:
Waarom gaan nog steeds zo’n 10.000 kinderen met een handicap niet naar
school? Waarom worden initiatieven als “samen naar school klassen” niet
beter ondersteund?
Antwoord:
Het kabinet werkt aan het terugdringen van onnodig verzuim naar nul. Dat
doen we onder andere met een verscherpte verzuimaanpak, zodat ieder kind
zich kan ontwikkelen en scholen hun verzuimbeleid op orde hebben. Met
het experiment onderwijszorgarrangementen wordt het tegelijkertijd
bieden van onderwijs en zorg bovendien beter mogelijk, doordat kan
worden afgeweken van wettelijke bepalingen op onderwijsinhoud, -locatie,
-tijd. Daarnaast kan binnen het experiment geld van
samenwerkingsverbanden breder worden ingezet. Bovendien werkt het
kabinet aan het toewerken naar inclusief onderwijs.
Specifiek de Samen naar Schoolklassen worden door het ministerie in
nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van de samenwerkingsverbanden,
de scholen en de Stichting Het Gehandicapte Kind (NSGK) op allerlei
manieren ondersteund. Er is een handreiking voor scholen,
samenwerkingsverbanden en initiatieven beschikbaar en via het Steunpunt
Passend Onderwijs is in nauwe samenwerking met de NSGK hulp bij het
opzetten van een Samen naar Schoolklassen mogelijk. Denk hier bij aan
het voeren van overleg met het samenwerkingsverband. Met de NSGK wordt
gewerkt aan een interactieve website. Ook kunnen de Samen naar
Schoolklassen deelnemen als initiatief binnen het voornoemde experiment
onderwijszorgarrangementen.
Vraag van het lid Bouchallikh, K. (GL)
Vraagnummer: 88
Vraag:
Waar kunnen studenten terecht als zij zich ondanks het meldpunt niet
gehoord voelen door hun stagebegeleider op de instelling?
Antwoord:
Het antwoord op deze vraag komt overeen met de eerder beantwoorde vraag
van het lid De Hoop (PvdA). Het is de inzet van het kabinet om
stagediscriminatie uit te bannen. Het schaadt het zelfvertrouwen van
jonge studenten op de arbeidsmarkt en hun vertrouwen in de ander. Maar
melding doen van stagediscriminatie blijkt nu niet gemakkelijk voor
mbo-studenten. Daarom wil de minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap een laagdrempelig meldpunt inrichten op iedere mbo-instelling
waar mbo-studenten meldingen over stagediscriminatie kunnen doen. Ook
moet zo’n meldpunt studenten die een melding doen zo goed mogelijk
ondersteunen. Hierover maken we in het stagepact afspraken met onder
andere werkgevers, mbo-instellingen en studenten. Vanaf schooljaar
2023-2024 kunnen mbo-studenten op hun school dan terecht bij een
dergelijk laagdrempelig meldpunt.
Er zijn meer mogelijkheden voor een mbo-student om een melding te doen
van stagediscriminatie. Ook de onafhankelijke regionale
anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) kunnen studenten bijstaan. Deze
ADV’s zijn er voor iedere burger en daarmee ook voor studenten in het
mbo, hbo, op de universiteit of leerlingen in het vo. Verder kunnen
studenten en leerlingen buiten de school ook altijd terecht bij de
vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs.
Met alle nieuwe initiatieven verwachten we dat we belangrijke stappen
kunnen zetten om stagediscriminatie uit te bannen. Indien er toch
behoefte blijkt te zijn aan een andere wijze om misstanden te melden,
dan willen we daarnaar kijken
Vragen van het lid Segers, G.J.M. (CU)
Vraagnummer: 89
Vraag:
Ook ouders dragen de school, als voorleesvaders, luizenmoeders, in
besturen, medezeggenschapraden. Daar hebben ze soms hulp bij nodig.
Klopt het dat het programma sterk medezeggenschap dit jaar af loopt?
Gaat de minister dit evalueren en bij een goed resultaat ook
voortzetten?
Antwoord:
Wij waarderen de inzet van alle medezeggenschapsraden enorm, zij
vervullen een belangrijke rol in de school. Ouders en leerlingen die
zich bijvoorbeeld inzetten in de ouder- of leerlingenraad zijn een
onmisbare inzet voor de school. We willen zeker leerlingen aanmoedigen
om ook op school van zicht te laten horen. Het programma Sterk
medezeggenschap loopt eind juni 2023 af. Het programma zal worden
geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt besloten over het vervolg
van de ondersteuning aan medezeggenschapsraden en de vorm waarin dat het
beste kan. Bij het vormgeven van het vervolg betrekken wij ook de
uitkomsten uit het Breed gesprek governance en (mede)zeggenschap
betrokken.
Vraagnummer: 90
Vraag:
Ook bij voor- en vroegschoolse educatie is de rol van ouders cruciaal,
bijvoorbeeld krijgen kinderen voorgelezen of niet. Ziet de minister kans
om de ouderbetrokkenheid ook bij vroeg en voorschoolse educatie te
stimuleren?
Antwoord:
De ontwikkeling van de geletterdheid van kinderen begint lang voordat
zij de leerplichtige leeftijd bereiken, en stopt niet nadat de schoolbel
is gegaan. Om geletterdheid te versterken is verbinding tussen de school
en de omgeving daaromheen, waaronder ouders, noodzakelijk. We spreken in
de komende periode op diverse momenten met verschillende partijen over
hoe de effectiviteit van vve door sterkere ouderbetrokkenheid vergroot
kan worden, ten behoeve van de taalontwikkeling van de allerjongsten. Te
denken valt aan investeringen in aanbod van leesmaterialen die ouders
ook thuis kunnen gebruiken, begeleiding vanuit de kinderopvang bij het
voorlezen, en ouders die daar behoefte aan hebben ook naar de voorschool
toe halen. Een verdere lerende aanpak en opschaling van
ouderbetrokkenheid in de vve zou volgens een vergelijkbaar proces als
het programma School en Omgeving kunnen. Ouderbetrokkenheid is bovendien
een belangrijk onderdeel van de ambities rond basisvaardigheden. We
zullen in de brief over kansengelijkheid verder toelichten over waar we
aan denken, en komen in elk geval voor de zomer van 2023 met een aanpak
en bijbehorende financieringsmogelijkheden om ouderbetrokkenheid rond
het onderwijs en de voorschool te versterken.
Vraagnummer: 91
Vraag:
Waarom is het nodig om de accreditatie van schoolbestuurders wettelijk
te regelen? Dit doen we in de zorg ook niet.
Antwoord:
Er is geen plan in de maak om de accreditatie van schoolleiders
wettelijk te regelen. Omdat wij wel recent een brief (Kamerstuk 31293,
nr. 651) naar uw Kamer hebben gestuurd waarin we maatregelen voor een
beroepsprofiel aan schoolbestuurders hebben aangekondigd, gaan wij er
bij beantwoording van uw vraag vanuit dat u in plaats van schoolleiders
schoolbestuurders heeft bedoeld. Schoolbestuurders nemen een belangrijke
taak in het Nederlandse onderwijsstelsel in. Zij moeten zicht hebben op
onderwijskwaliteit, en hier op sturen. Het kabinet vindt het heel
belangrijk dat de kwaliteit van schoolbestuurders omhoog gaat. De sector
deelt deze ambitie. Daarom hebben wij de PO-Raad, de VO-raad en de VvOB,
in overleg met bestuurders, uitgenodigd om een beroepsprofiel te
ontwikkelen. Om ervoor te zorgen dat alle schoolbesturen zich aan dit
beroepsprofiel zullen houden, en de inspectie hier ook toezicht op kan
uitoefenen, wil ik dit beroepsprofiel in de wet opnemen. Bestuurders
vervullen een essentiële rol in de sturing op de kwaliteit van het
onderwijs. Daarom vind ik het van belang dat ook in die beroepsgroep
kwaliteitseisen gesteld worden. Het klopt dat er in de zorg wel een
accreditatiestelsel is, maar dit niet verplicht gesteld is. Wel worden
de eisen aan bestuurders op andere vlakken aangescherpt. Er is
bijvoorbeeld een wetsvoorstel in voorbereiding om de
vergunningsvoorwaarden aan zorginstellingen aan te scherpen, met als
doel niet-integere bestuurders in de zorg beter te kunnen weren. Voor
commissarissen van woningcorporaties geldt een strengere toetsing,
namelijk dat bestuurders en toezichthouders een 'geschiktheidstoets'
moeten doen. De toets bepaalt of de bestuurder of toezichthouder van een
woningcorporatie geschikt is voor de baan. Indien zij daar niet aan
voldoen, kunnen zij geen bestuurder of toezichthouder worden. Met het
voorstel in de Kamerbrief 'Samen voor beter onderwijs, duidelijk over
kwaliteit' hebben we gepoogd om een goede balans te vinden tussen
initiatief en autonomie in de sector, en het stellen van eisen aan
onderwijsbestuurders.
Vraagnummer: 92
Vraag:
Kunnen we Maatschappelijke Diensttijd niet meer verbinden met de
tekortsectoren in de samenleving, denk aan
zorg/onderwijs/politie/defensie?
Antwoord:
Jongeren krijgen binnen hun MDT-traject de kans om te ontdekken waar hun
talenten en interesses liggen en doen daar direct praktijkervaring mee
op. Er zijn al diverse MDT-projecten waarin jongeren kennismaken met het
werken in tekortsectoren. De minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs gaat graag, in samenspraak met de ministeries van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en
Economische Zaken en Klimaat, kijken op welke manier MDT nog meer kan
betekenen in tekortsectoren.
Vraagnummer: 93
Vraag:
Ziet de minister mogelijkheden om maatschappelijke diensttijd breder in
te zetten, ook in het mbo en het hbo?
Antwoord:
In het coalitieakkoord is besloten om de maatschappelijke diensttijd
(MDT) uit te bouwen en te bestendigen en daarvoor is het budget
verhoogd. Daarvoor is het versterken van de verbinding tussen MDT en het
onderwijs cruciaal. Er zijn al mooie voorbeelden waar MDT een verrijking
vormt binnen of in de directe omgeving van de school. Tegelijkertijd is
er nog voldoende ruimte voor versterking en uitbreiding. Het is
belangrijk dat binnen het hele vervolgonderwijs ruimte is voor studenten
om op sociaal en persoonlijk vlak te groeien, talenten te ontwikkelen en
anderen te ontmoeten. MDT is hierin een krachtig instrument dat
scholieren en studenten de mogelijkheid biedt hier binnen én buiten de
schoolmuren invulling aan te geven. De Minister van Primair en
Voortgezet Onderwijs gaat graag in gesprek met scholen, jongeren,
onderwijskoepels en andere betrokkenen om te bekijken wat er nodig is om
de samenwerking tussen MDT en vervolgonderwijs te versterken. Daarbij
wordt specifiek meegenomen hoe de uitwisseling en samenwerking tussen
mbo-, ho- en wo-studenten kan worden gestimuleerd en gefaciliteerd.
Vraagnummer: 94
Vraag:
Scholen ervaren het hele aanvraagproces bij maatschappelijke diensttijd
(MDT) als bureaucratisch en tijdrovend, moeten we dat niet
laagdrempeliger maken?
Antwoord:
Ja, als dat zo wordt ervaren, moet dat. We willen alle jongeren tussen
de 12-30 jaar de mogelijkheid bieden om in hun eigen omgeving een
passend MDT-traject te volgen. Daarvoor is het vergroten van het aantal
organisaties dat MDT-trajecten aanbiedt en het realiseren van een
landelijk dekkend aanbod cruciaal. Scholen hebben een belangrijke rol in
deze beoogde opschaling. Het aanvraagproces mag uiteraard geen drempel
zijn voor scholen om deel te nemen. De Minister voor Primair en
Voortgezet Onderwijs gaat graag in gesprek met scholen en
onderwijsprofessionals om het aanvraagproces waar mogelijk te
vereenvoudigen en te kijken welke specifieke ondersteuning bij het
aanvraagproces hierbij wenselijk is.
Vragen van het lid Graaf, S. van der (CU)
Vraagnummer: 95
Vraag:
Hoe krijgt de waaier een plek in de Toekomstverkenning van het
onderwijs?
Antwoord:
De toekomstverkenning gaat in op de toekomstbestendigheid van het
stelsel, en hierin worden een aantal grote vraagstukken in samenhang
bekeken. Mbo en ho lopen hierbij samen op. Ook zal hierin naar het
vraagstuk over de (gelijkwaardige) positionering en de relatie tussen
het mbo, hbo en wo gekeken, evenals de eigenschappen van de
verschillende vormen van vervolgonderwijs een plek krijgen.
Vraagnummer: 96
Vraag:
Is de minister bereid om de hogescholen en deze praktijkgerichte masters
te versterken? En wat zou hij daaraan willen doen?
Antwoord:
Hogescholen werken aan uitbreiding van het aanbod van praktijkgerichte
masters. Zo hebben zij een gezamenlijk plan in ontwikkeling als het gaat
om cross-disciplinaire masters. Waar de arbeidsmarkt behoefte heeft aan
masters met een praktijk- of beroepsgerichte oriëntatie stimuleren wij
deze ontwikkeling, evenals de samenwerking tussen hogescholen hierop en
de afstemming met het werkveld. Hbo-masters kunnen namelijk ook de
positie van het hbo versterken als gelijkwaardig aan, maar verschillend
van het wo. Ook de investering van € 100 miljoen voor praktijkgericht
onderzoek aan de hogescholen versterkt de positie van deze masters.
Momenteel zijn wij samen met de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs
met de hogescholen in gesprek over het plan. Naar verwachting is het
plan van het hbo in de loop van volgend jaar gereed. Wij zullen uw Kamer
dan informeren over de mogelijke vervolgstappen.
Vraagnummer: 97
Vraag:
De Kamer heeft zich in 2019 in de motie Bruins uitgesproken dat we af
moeten van de opwaartse druk in het onderwijs. Kan de minister vertellen
hoe hij daar naar kijkt?
Antwoord:
Wij vinden het van belang dat elke leerling op de plaats terechtkomt die
het beste past. Dat kan in het vmbo zijn, op havo of op vwo. Havo en vwo
zijn niet beter dan vmbo, we moeten waken voor het spreken in termen van
hoger en lager. Dit is een opdracht voor het onderwijs, maar ook voor de
maatschappij als geheel. Voor het vervolgonderwijs geldt dit uiteraard
ook. Je in de breedte ontwikkelen kan bovendien net zo rijk zijn als
steeds naar een volgend opleidingsniveau moeten.
In de eerste helft van 2023 sturen wij de Tweede Kamer onze visie op het beroepsonderwijs in het funderend onderwijs toe, waarbij wij ook uit de doeken zullen doen hoe we de maatschappelijke waardering voor het beroepsonderwijs willen versterken. Dit raakt ons inziens het hele onderwijssysteem en onze maatschappelijke blik daarop.
Vraagnummer: 98
Vraag:
Hoe zijn de gesprekken die de minister met het NIBUD voert over de
koopkrachtplaatjes? Gaat het NIBUD de studenten daar weer in meenemen?
Hoe houdt de minister zicht op de financiële situatie van
studenten?
Antwoord:
Uw Kamer heeft eerder via een motie van het lid Bruins c.s. (Kamerstuk
35 300 VIII, nr. 70) opgeroepen om studenten weer mee te laten nemen in
de koopkrachtberekeningen van het Nibud.
Het Nibud opereert zelfstandig. Het kabinet kan dus hoogstens verzoeken doen aan het Nibud. Het kabinet heeft hier met het Nibud over gesproken, en het Nibud geeft aan dat zij niet van plan is om studenten op korte termijn op te nemen in koopkrachtplaatjes. De belangrijkste reden hiervoor is dat de koopkrachtplaatjes statisch zijn, waarbij ervan uit wordt gegaan dat er niets verandert in de situatie. De situatie van studenten verandert vaak en ook nog eens in korte tijd. Hierdoor is het niet goed mogelijk om studenten op te nemen in de koopkrachtplaatjes.
We monitoren de financiële situatie van studenten wel op andere manieren, en dat doen we periodiek. Het tweejaarlijks uitvoeren van het Studentenonderzoek is toegezegd naar aanleiding van de motie Bruins c.s. Verder monitoren we de financiële situatie van studenten jaarlijks in de Studentenmonitor.
Vragen van het lid Wassenberg, F.P. (Partij voor de
Dieren)
Vraagnummer: 99
Vraag:
Vindt de minister dat het lespakket van de olie- en gasindustrie
bijdraagt aan de ontwikkeling van de leerlingen op school?
Antwoord:
We hebben kennisgenomen van dit lespakket. En het is ook niet voor het
eerst dat de Partij van de Dieren ons wijst op lespakketten uit de
fossiele industrie of uit de agrarische sector. Dat snappen wij goed,
want het gaat hier om wat we vanuit de maatschappij aan de volgende
generatie willen meegeven.
Vandaar ook dat we de verantwoordelijkheid voor het gebruiken van dit
lesmateriaal bij diegene neerleggen waar de kennis over het lesprogramma
en de leerdoelen zit: bij de leraren en de scholen. Het is dan ook niet
aan ons om te beoordelen of dit lespakket bijdraagt aan de ontwikkeling
van leerlingen.
De school is verantwoordelijk voor de beoordeling van, en aanspreekbaar
op, de kwaliteit van door hen gebruikte lesmaterialen, gastlessen en
excursies. Ook als die worden georganiseerd of gefaciliteerd door
derden, zoals bedrijven of (maatschappelijke) sectoren.
Dat betekent uiteraard niet dat alles zomaar kan, en dat wij dan dat
goed vinden. Als er lesmateriaal wordt gebruikt dat bijvoorbeeld haat
zaait, discrimineert of op een andere manier in strijd is met de
burgerschapsopdracht dan zal de inspectie ingrijpen. De inspectie houdt
toezicht op het onderwijs, inclusief door derden georganiseerde of
gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de wettelijke
onderwijstijd onder de verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden.
Als de inspectie signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk
strijdig zijn met de wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het
schoolbestuur daarop aanspreken.
Vraagnummer: 100
Vraag:
Kan de minister al wat zeggen over de door de Eerste Kamer aangenomen
motie Koffeman (PvdD), met de vraag om de pechgeneratie ruimhartiger te
compenseren?
Antwoord:
De Eerste Kamer heeft het kabinet verzocht om studenten die onder het
leenstelsel hebben gestudeerd te compenseren voor de rentelasten (motie
Koffeman). Uiteraard reageren wij hier binnenkort ook formeel op
richting de Eerste Kamer. De motie Koffeman voorziet niet in aanvullende
dekking. Wij zijn gebonden aan het budget voor de tegemoetkoming uit het
coalitieakkoord. Binnen dat beschikbare budget van € 1 miljard is met
dit wetsvoorstel een voorstel gedaan voor de tegemoetkoming, dat het
meeste recht doet aan de situatie.
Vraagnummer: 101
Vraag:
Wat gaat de minister er aan doen om te voorkomen dat kinderen met dit
soort lespakketten van de olie- en gasindustrie gevoed worden onder het
mom van lessen?
Antwoord:
Het antwoord op deze vraag komt overeen met de eerder beantwoorde vraag
van de heer Wassenberg (PvdD). Scholen zijn verantwoordelijk voor de
beoordeling van, en aanspreekbaar op, de kwaliteit van door hen
gebruikte lesmaterialen, gastlessen en excursies. Ook als die worden
georganiseerd of gefaciliteerd door derden, zoals bedrijven of
(maatschappelijke) sectoren.
Er zijn verschillende afwegingsmechanismen om ervoor te zorgen dat dit
gebeurt op een manier die bij de school past en uiteraard ook binnen de
grenzen van de wet. Hierbij spelen ook het interne toezicht en de
medezeggenschap een rol. De inspectie houdt toezicht op het onderwijs,
inclusief door derden georganiseerde of gefaciliteerde elementen van
onderwijs die binnen de wettelijke onderwijstijd onder de
verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden. Als de inspectie
signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig zijn met de
wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het schoolbestuur daarop
aanspreken.
Ook is het sponsorconvenant 2020-2022 van kracht. Daarin is afgesproken
tussen besturen en uitgevers dat in (digitale) lesmaterialen en
(digitale) leermiddelen geen (impliciete) reclame mag voorkomen en dat
daarbij geen sprake mag zijn van onvolledige of subjectieve informatie.
Wanneer dit niet het geval is, doen scholen er goed aan dit materiaal te
weigeren.
Vraagnummer: 102
Vraag:
Kan de Onderwijsinspectie een rol spelen in het screenen van
lespakketten zoals de pakketten van de olie- en gasindustrie?
Antwoord:
De inspectie houdt toezicht op het onderwijs, inclusief door derden
georganiseerde of gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de
wettelijke onderwijstijd onder de verantwoordelijkheid van de school
plaatsvinden. De inspectie heeft daarmee geen rol in het toezichthouden
op lesmateriaal, maar wel op de school. Ze kijkt dus mee in de
onderwijscontext waarin het lesmateriaal wordt gebruikt. Als de
inspectie signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig
zijn met de wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het schoolbestuur
daarop aanspreken. Daarmee heeft de inspectie de mogelijkheid om te
reageren op deze signalen, en zien wij geen structurele rol voor hen in
het beoordelen van lespakketten.
Vraagnummer: 103
Vraag:
Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat docenten meer tijd en echte tijd
kunnen gaan besteden aan lesgeven? Kan hij zorgen dat docenten worden
ondersteund bij randzaken, die ook belangrijk zijn maar niet door een
docent uitgevoerd hoeven te worden?
Antwoord:
Allereerst is het aan de school, om in overleg met de docenten te
beslissen hoe zij de beschikbare tijd van docenten inzetten. Verder zien
wij dat de investeringen in de aanpak van de werkdruk in het po er ook
voor zorgen dat docenten meer tijd krijgen voor het primaire proces.
Hiermee is er meer ruimte voor de inzet van bijvoorbeeld
onderwijsassistenten en vakleerkrachten zodat leraren meer tijd hebben
voor hun lesgevende taak. In het Onderwijsakkoord Samen voor het beste
onderwijs hebben de sociale partners vo en OCW afgesproken dat er € 300
miljoen structureel geïnvesteerd wordt in de aanpak van werkdruk in het
vo. De helft van de middelen wordt besteed aan een collectieve aanpak
waarin schoolleiders, leraren en ondersteunend personeel in overleg
treden over de te nemen maatregelen. Binnen deze collectieve aanpak is
veel ruimte om als team te kijken naar taken die niet door een docent
gedaan hoeven te worden. De middelen komen volledig bij scholen terecht.
Ook zijn de kaders voor de bestedingswijze van de middelen op school
door de sociale partners nader uitgewerkt, waarbij de personeelsgeleding
van de medezeggenschapsraad betrokken wordt bij de besteding en het
voltallige personeel in ieder geval geïnformeerd moet worden. Op deze
wijze wordt geborgd dat het geld terecht komt waar dat nodig is en het
bijdraagt aan de werkdrukverlaging van leraren.
Daarnaast verkennen wij samen met de sociale partners hoe de ruimte die er al is beter benut kan worden. Daarbij willen we nadrukkelijk ook kijken welke keuzes leraren zélf zouden maken in hun curriculum als zij minder lessen zouden geven en welke consequenties dit zou hebben op het programma voor de leerlingen. Zie ook de vraag van het lid Bisschop (SGP).
Vraagnummer: 104
Vraag:
Hoe kan de minister het onderwijs aantrekkelijker maken voor
leraren?
Antwoord:
Wij investeren in maatregelen die het beroep aantrekkelijker maken. Zo
is dit jaar is bijvoorbeeld de loonkloof tussen po en vo gedicht. In
navolging van het po, investeren we in de verlaging van de werkdruk in
het vo. Leraren op scholen met veel kwetsbare leerlingen krijgen een
extra toeslag en komt er structureel meer tijd voor de ontwikkeling van
leraren.
Vraagnummer: 105
Vraag:
Het komende jaar subsidieert het ministerie, BPRC met € 11 miljoen,
wanneer wordt dat bedrag afgebouwd en is de minister bereid een deel van
dit bedrag specifiek te oormerken voor proefdiervrij onderzoek en
proefdiervrije innovaties?
Antwoord:
De komende jaren richten we ons op de afspraken die we hebben gemaakt
met het BPRC. Daarin is geen afbouw van het subsidiebedrag voorzien. In
de subsidie van OCW aan het BPRC zit geen geoormerkt budget voor
proefdiervrije innovaties. Een specifieke oormerking is wat ons betreft
niet nodig. Het BPRC geeft aan dat ze € 2,3 miljoen (21%) van de
subsidie aanwendt voor proefdiervrij onderzoek en dierenwelzijn. Het
BPRC besteedde in 2021 € 1,3 miljoen aan proefdiervrij onderzoek en € 1
miljoen euro aan dierenwelzijn.
Vraagnummer: 106
Vraag:
Bent u het ermee eens dat het BPRC het aantal apen terug moet dringen
van 1.400 (cijfers 2019) naar 840 in 2025, in plaats van naar 1.000,
omdat de voorganger van de minister het BPRC heeft verzocht om als
eerste stap het aantal apen met 40% terug te dringen in 2025? Want
krimpen met 1.400-40% = 840?
Antwoord:
Er is niet verzocht om een reductie van 40% van het aantal apen, maar om
een vertaling van de gewenste vermindering van het aantal proeven naar
het daarvoor benodigde aantal apen in de kolonie. Dat aantal is 1.000.
Het BPRC is dan ook bezig met het verkleinen van de kolonie. Dit is in
2018 al in gang gezet door middel van geboortebeperking. In 2021 waren
er ongeveer 985 apen in het BPRC.
Vraagnummer: 107
Vraag:
Hoe reageert de minister op het voorstel van het BPRC om het aantal
proeven terug te brengen, dat niet neerkomt op de beloofde 40% in 2025,
maar op slechts 30%? De Kamer heeft de wens uitgesproken dat het aantal
apen in het BPRC naar 0 moet, de reductie van 40% moet gerealiseerd zijn
in 2025?
Antwoord:
Het voorstel van het BPRC uit 2019 richt zich op een maximaal aantal
dierproeven van 150 in 2025. Dat is 40% uitgaande van een maximaal
langjarig gemiddelde van het aantal dierproeven. BPRC streeft nog steeds
naar deze reductie, daar is geen wijziging in opgetreden.
Vraagnummer: 108
Vraag:
Wanneer komt de minister met een voorstel om het aantal apen terug te
brengen, zo snel mogelijk naar 0?
Antwoord:
De komende jaren richten we ons op de afspraken die we hebben gemaakt
met het BPRC. Daarnaast richten wij ons samen andere leden van het
kabinet op de ontwikkeling en validatie van dierproefvrije
alternatieven. Hierbij willen wij benadrukken dat dierproeven op apen
voorlopig noodzakelijk zijn voor de bestrijding van levensbedreigende
ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Dit
bleek de afgelopen jaren onder andere bij het testen van vaccins tegen
Covid-19, dat plaatsvond onder andere in het BPRC.
Vraagnummer: 109
Vraag:
Kan de minister een update geven hoeveel testen er in 2021 in het BPRC
op apen zijn gedaan?
Antwoord:
BPRC geeft aan dat in 2021 211 dierproeven zijn gedaan.
Vragen van het lid Dekker, R. (FvD)
Vraagnummer: 110
Vraag:
Het geeft mij het gevoel alsof het ministerie van OCW de opdracht heeft
om enkele deeltaken uit te voeren van een veel breder internationaal
programma dat elders wordt bepaald. Hier in het parlement, dat de
hoogste instantie in Nederland zou moeten zijn, heb ik de diepgaande
plenaire discussie en besluitvorming over deze sustainable development
goals, die we blijkbaar aan het uitvoeren zijn, gemist. Is de minister
het met mij eens dat dit eigenlijk alsnog zou moeten gebeuren?
Antwoord:
De sustainable development goals (SDG’s) zijn onderdeel van ons
gezamenlijke democratische proces, en deze komen in diverse debatten met
uw Kamer aan de orde. De minister van Buitenlandse Zaken is de
coördinerend minister en daarnaast draagt iedere minister
verantwoordelijkheid voor de SDG's op zijn of haar beleidsterrein. De
Tweede Kamer kan zich, vanzelfsprekend, altijd hierover uitspreken, ook
waar dit het onderwijs aangaat.
Vraagnummer: 111
Vraag:
De heer Dekker stelt voor om een plaats in te richten waar plek is voor
contraire geluiden, vrij van politieke correctheid, waar academische
tegendraadsheid wordt gewaardeerd en wat tegelijk een veiligheidsventiel
is waar stoom kan worden afgeblazen. Het fonds onderzoek en wetenschap
zou het huis voor deze nieuwe vrijplaats kunnen zijn. Daartoe wil hij
concrete voorstellen ontwikkelen voor een verheffing van Nederland in de
vaart der volkeren. Kan de minister hierop reflecteren?
Antwoord:
Ruimte voor verschillende wetenschappelijke inzichten en de ontwikkeling
daarvan vinden we belangrijk. Hieronder vallen ook contraire geluiden en
fundamenteel andere inzichten. Universiteiten bieden ruimte en
faciliteiten voor discussie over een veelheid van gevoelige onderwerpen
en politieke meningen. Iedereen in onze gemeenschap mag zich uitspreken
en zijn/haar mening hebben over deze onderwerpen op een respectvolle
manier. Ook als het schuurt. Dit valt onder de wettelijk verankerde
academische vrijheid, de vrijheid die essentieel is voor het bewaren van
het vertrouwen in de wetenschap. Onderzoekers hebben de vrijheid bij het
geven of ontvangen van onderwijs dan wel het verrichten van onderzoek
hun eigen wetenschappelijke inzichten te volgen en daarbij niet
afhankelijk te zijn van bepaalde politieke, filosofische of
wetenschapstheoretische opvattingen. De investeringen uit het fonds voor
onderzoek en wetenschap versterken het wetenschappelijk onderzoek en
bieden dus meer ruimte voor onafhankelijke ontwikkelingen.
Vraag van het lid Jansen, F. (FvD)
Vraagnummer: 112
Vraag:
Reactie op inbreng Forum voor Democratie over seksuele voorlichting.
Antwoord:
Met seksuele voorlichting bereiden we onze kinderen op een goede manier voor op de ontwikkeling van hun seksualiteit en hoe dit voor iedereen anders kan zijn. Dat is natuurlijk in eerste plaats aan ouders, maar ook scholen hebben daarin een verantwoordelijkheid. Daarom hebben we hier ook het een en ander over opgenomen in de kerndoelen, zoals het leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.
Tegelijkertijd is het wel van belang dat de manier waarop dit gebeurt past bij de leeftijd en ontwikkeling van kinderen. Bij jonge kinderen is het al genoeg als je leert 'ik ben oke, jij bent oke' en dat je leert dat je het mag zeggen als je iets niet of wel leuk vindt. En hoe ouder je wordt, hoe meer je leert op dit gebied. Als je deze onderwerpen bespreekt op een manier die niet past bij de leeftijd van kinderen, sla je de plank mis. Net als bij blokken stapelen of rekenen moeten scholen ook als het gaat om seksualiteit niet in groep 1 beginnen met de onderwerpen of de benaderingswijze van groep 8.
Gelukkig geven we scholen middels het leerplan een advies wat verstandig en goed is om qua opbouw en stappen in de seksuele vorming te doen. Voor de blokken onderbouw, middenbouw en bovenbouw is daarin aangegeven wat voor die leeftijdsgroep passend is. Zo geeft dit advies aan dat je tot en met groep 3 alleen heel voorzichtig ‘kennismaakt met relaties, verliefdheid en uitingen van vriendschap’. Pas vanaf groep 7 is het verstandig om te spreken over ‘bloot, seksueel gedrag en seksualiteit’, en dat opvattingen en gevoelens daarover kunnen verschillen tussen personen. Het is belangrijk om deze opbouw in het curriculum ook te volgen zodat leerlingen – en hun ouders – niet worden overdonderd of te vroeg worden geconfronteerd met een wereld waar een leerling nog niet klaar voor is.
Wij denken dat we er met die adviezen op een heel adequate manier aan werken dat kinderen niet met te zware onderwerpen worden geconfronteerd op een moment dat ze daar nog niet aan toe zijn, en tegelijkertijd ruimte houden voor scholen om deze lessen vorm te geven die past bij hun pedagogisch-didactische visie.
In de herziening van het curriculum worden de kerndoelen rondom seksualiteit verder gemoderniseerd. In dat proces kunnen we nog eens goed kijken naar de wijze waarop de stappen in de seksuele vorming worden opgebouwd. Ook kunnen we de adviezen in het leerplan nog eens goed onder de aandacht van scholen brengen.
Vragen van het lid Pouw-Verweij, N. (JA21)
Vraagnummer: 113
Vraag:
Organisaties roepen het kabinet op van goede, gezonde en duurzame
schoolgebouwen een beleidsprioriteit te maken. Is een structurele
jaarlijkse investering van minstens 730 miljoen euro haalbaar? Zo nee,
want het antwoord zal ontkennend luiden, wat kunnen de organisaties dan
tegemoetzien?
Antwoord:
Zoals u aangeeft en is gebleken uit het IBO onderwijshuisvesting uit
2021, is er inderdaad tot en met 2050 €730 miljoen euro per jaar extra
nodig om de verouderde voorraad weg te werken en te voldoen aan de
Europese klimaateisen. Dit geld is er nu niet. De minister van Primair
en Voortgezet Onderwijs heeft uw Kamer 23 november jl. een brief
gestuurd over het verbeteren van de onderwijshuisvesting en de aanpak
van de verouderde voorraad van schoolgebouwen. Daarin geeft hij aan dat
er samen met alle verantwoordelijke partijen wordt gewerkt aan een plan
van aanpak. Deze opgave vereist een integrale aanpak met gezamenlijke
inzet van alle partijen. OCW heeft vanuit de beperkte bevoegdheden
rondom onderwijshuisvesting, vooral een rol om partijen bij elkaar te
brengen en de samenwerking tussen al deze partijen te stimuleren.
Vooruitlopend op het plan van aanpak zijn er al acties in gang gezet.
Zo wordt er samen met de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening gekeken hoe scholen zo optimaal mogelijk gebruik kunnen maken
van het geld uit het klimaatfonds. Ook bekijken we of het mogelijk is om
institutionele investeerders aan te trekken om publiek-private
financiering te realiseren. Samen met de PO-Raad en VO-raad wordt
gewerkt aan een aanvraag bij het Nationaal Groeifonds om middelen
beschikbaar te krijgen voor standaardisering, kennisdeling en borging
van processen.
Vraagnummer: 114
Vraag:
Is de minister het met JA21 eens dat de afkoopsom van € 1.000 schrijnend
onrechtvaardig is, doordat de pechgeneratie in een zeer nadelige positie
wordt gebracht tegenover vorige en komende generaties studenten?
Antwoord:
Het is hoogst ongebruikelijk dat bij een beleidswijziging een
tegemoetkoming wordt gegeven, dat heeft ook de Raad van State gezegd.
Desalniettemin kiest het kabinet toch voor zo’n regeling. Binnen het
beschikbare budget van € 1 miljard heb ik met het wetsvoorstel een
voorstel gedaan voor de tegemoetkoming, dat mijns inziens het meeste
recht doet aan de situatie. De tegemoetkoming die wordt voorgesteld in
het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs is afhankelijk van de tijd dat
een student heeft gestudeerd tijdens het leenstelsel. Voor een student
die vier jaar – dus een volledige opleiding – heeft gestudeerd in die
periode ontvangt ongeveer € 1.400. Studenten uit de eerste vier cohorten
krijgen daarnaast de studievoorschotvoucher uitbetaald, is het voorstel.
Daardoor kan het totaal oplopen tot ongeveer € 3.270.
Vraagnummer: 115
Vraag:
Is de minister bereid om, met betrekking tot de pechgeneratie, na te
denken over mogelijkheden om de studieschuld draaglijker te maken,
bijvoorbeeld door te kijken of het mogelijk is om een langjarige
maatregel te treffen met betrekking tot de hoogte van de te betalen
rente?
Antwoord:
Het kabinet voorziet reeds in een tegemoetkoming voor studenten die geen
basisbeurs hebben gehad. Daarvoor is 1 miljard voorhanden die het
kabinet zo passend mogelijk heeft proberen te verdelen. De
tegemoetkoming die wordt voorgesteld in het wetsvoorstel herinvoering
basisbeurs is afhankelijk van de tijd dat een student heeft gestudeerd
tijdens het leenstelsel. Voor een student die vier jaar – dus een
volledige opleiding – heeft gestudeerd in die periode ontvangt ongeveer
€ 1.400. Studenten uit de eerste vier cohorten krijgen daarnaast de
studievoorschotvoucher uitbetaald, is het voorstel. Daardoor kan het
totaal oplopen tot ongeveer € 3.270. In algemene zin geldt dat een
aanvullende tegemoetkoming, hetzij via de vormgeving uit deze vraag
hetzij op een andere wijze, dekking vergt die niet voorhanden is. Het
kabinet acht zich gebonden aan het miljard uit het coalitieakkoord. Als
specifiek gedacht zou worden aan een maatregel omtrent de rente, achten
wij die voorts niet passend om redenen die zijn toegelicht in de reactie
op vragen van de heer Van Baarle en mevrouw Koekkoek.
Vraagnummer: 116
Vraag:
Voor wat betreft buitenlandse studenten mist in deze begroting de
urgentie dat een grote toestroom een grote druk legt op de markt voor
studentenhuisvesting, dat de taalproblematiek wordt versterkt. Waar ligt
het evenwicht tussen gezonde internationalisering en vervreemding van
ons onderwijs?
Antwoord:
Die urgentie wordt zeker gevoeld. Vandaar dat internationalisering in
het hoger onderwijs, en specifiek de groeiende instroom van
internationale studenten, een thema is dat al vooruitlopend op de
Toekomstverkenning wordt uitgewerkt. Uw Kamer ontvangt hierover begin
2023 een brief, waarin ook zal worden ingegaan op de onderwijstaal.
Daarnaast heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het
Actieplan studentenhuisvesting mede ondertekend, waarin onder andere is
afgesproken dat de universiteiten en het ministerie afspraken maken met
gemeenten en huisvesters over vraag- en aanbodplanning van huisvesting.
Elke universiteit voert daarnaast frequent lokaal overleg met de
betrokken gemeentes en huisvesters over de ontwikkeling van de vraag
naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Het Actieplan
studentenhuisvesting heeft als doel te komen tot een uitbreiding van
60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode 2022-2030.
Vraagnummer: 117
Vraag:
Kwaliteit van onderwijs vraagt een balans tussen het aantal Nederlandse
studenten en studenten uit het buitenland. Welke criteria, vraag ik de
minister, hanteren onderwijsinstellingen om een gezonde balans aan te
houden tussen Nederlandse studenten en studenten uit het buitenland?
Zijn de criteria er en zo niet, is het verstandig om die dan te
ontwikkelen?
Antwoord:
Balans in internationalisering is heel belangrijk, onder andere in de
diversiteit in de zogenaamde international classroom. In het
bestuursakkoord dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in
juli 2022 heeft gesloten, staan afspraken die bijdragen aan een betere
balans tussen het aantal Nederlandse en internationale studenten.
Overigens kan de juiste balans per instelling verschillend zijn. Het is
belangrijk zulke criteria te ontwikkelen naast instrumenten om deze
balans te bereiken en te herstellen. Daarnaast komt dit onderwerp terug
in de sectorbrede toekomstverkenning die binnenkort van start gaat en
ontvangt uw Kamer begin 2023 een brief die specifiek in gaat op de
mogelijkheden om de instroom van internationale studenten te
beheersen.
Vraagnummer: 118
Vraag:
Graag een reactie van de minister op het amendement dat samen met
mevrouw Van der Plas wordt ingediend over de Ambachtsacademie.
Antwoord:
We hebben de ambitie om van Nederland een lerend land te maken, waarin
het voor iedereen ongeacht leeftijd aantrekkelijk is om je te blijven
ontwikkelen door kwalitatief hoogwaardig onderwijs te volgen. De wens om
op latere leeftijd een ambacht te leren past heel goed in deze ambitie.
De toekomstverkenning LLO beziet daarom ook hoe publieke middelen nog
beter ingezet kunnen worden om deze ambitie te verwezenlijken. De
bekostiging op basis van de onderwijswetten is echter slechts bedoeld
voor bekostigde onderwijsinstellingen die erkend ofwel formeel onderwijs
verzorgen. De Ambachtsacademie verzorgt momenteel geen formeel
onderwijs. Voor aanbieders van niet-formele opleidingen geldt een markt
met een gelijk speelveld. Het is in principe mogelijk om bepaalde
activiteiten van aanbieders van niet-formele opleidingen te subsidiëren
op basis van de Wet overige OCW-subsidies en de daarop gebaseerde
Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Om te beoordelen of dat hier
mogelijk is moet eerst een staatssteuntoets worden gedaan om
onrechtmatige staatssteun te voorkomen. Wij kunnen hierdoor op dit
moment geen oordeel over het amendement geven.
Overigens zetten we ons op verschillende manieren in om ambachten te
behouden. Via verschillende mbo-instellingen kunnen opleidingen als
lijstenmaker, glazenier en pianotechnicus gevolgd worden. Als een
kleine, unieke opleiding in het mbo dreigt te verdwijnen kan de minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een instelling voor 5 jaar het
alleenrecht toekennen om de opleiding aan te bieden. Op die manier kan
er een duurzame relatie tussen aanbieder en werkveld tot stand komen.
Daarnaast heeft dit kabinet gezorgd voor structurele financiering van
het meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap. Zij helpen
kleine, unieke beroepen in het mbo om levensvatbaar te blijven en
ontvangen hiervoor structureel € 0,5 miljoen. Desalniettemin, zullen we,
ten behoeve van de Kamer, de staatssteuntoets voor de subsidie aan de
Ambachtsacademie zo spoedig mogelijk uitvoeren en informeren we uw Kamer
daarover per brief.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraagnummer: 119
Vraag:
Mogen we van de minister een actieplan vragen om binnen twee jaar de
meeste subsidies onderdeel te maken van de reguliere bekostiging? Zodat
er ook een reguliere verantwoording plaatsvindt, de
verantwoordingsplicht geminimaliseerd wordt en er een stabiele
financiering gaat plaatsvinden.
Antwoord:
Het is aan ons om telkens een kritische afweging in maken. Om tijdelijk
en gericht een bepaald beleidsdoel te stimuleren kan welbewust gebruik
gemaakt worden van het financieringsinstrument subsidie. Met subsidie is
er meer zekerheid dat het gewenste beleidsdoel wordt behaald. Doordat
scholen een aanvraag doen voor subsidie en moeten voldoen aan bepaalde
subsidiecriteria, is er bovendien een extra waarborg voor doelmatige
verdeling van de middelen.
Wel zijn wij het met de SGP-fractie eens dat te veel subsidies
onwenselijk zijn, onder meer omdat voor elke subsidie weer een aparte
verantwoording gevraagd wordt. Bij dit regeerakkoord is voorzien in
forse structurele investeringen in het onderwijs. Dit maakt het mogelijk
om passende structurele instrumenten in te zetten, al is dit niet altijd
direct mogelijk. Voor elk beleidsdoel wordt er gekeken welk
financieringsinstrument het meest passend is en welke monitoring daarbij
hoort. Soms is het vanwege snelheid de subsidie om scholen direct te
laten profiteren van extra geld voor een specifiek doel.
Met het Onderwijsakkoord structurele middelen toegevoegd aan de lumpsum
voor arbeidsvoorwaarden, waaronder het dichten van de loonkloof.
Hierover zijn cao-afspraken gemaakt.
Verder is voor het verbeteren van de basisvaardigheden in dit stadium
gekozen voor een subsidieregeling. In de kamerbrief Voortgangsrapportage
Masterplan Basisvaardigheden funderend onderwijs die voor de
begrotingsbehandeling is verstuurd heeft de minister voor Primair en
Voortgezet Onderwijs aangekondigd dat we toe willen naar structurele
financiering voor scholen. De inzet is om vanaf 2025 in het po en 2026
in het vo alle scholen extra bekostiging te geven, bovenop de lumpsum,
voor het versterken van de basisvaardigheden. Daarnaast wil de minister
voor Primair en Voortgezet Onderwijs nagaan of het wenselijk is dat
scholen waar de prestaties daar aanleiding toe geven een aanvullend
bedrag krijgen. We zoeken hierbij naar een goede sturing op de
vraagstukken en werken dit uit. In dat kader wordt een nieuw
financieringsinstrument ontwikkeld. Dit instrument moet de voordelen van
beperkte lasten voor scholen van het huidige instrument aanvullende
bekostiging (zoals gehanteerd bij het NP Onderwijs) en de waarborgen van
goede besteding van het huidige subsidie-instrument krijgen, al betekent
dit wel extra verantwoordingslasten. Via dit nieuwe instrument kunnen we
middelen gerichter verdelen en krijgen we meer zicht en grip op de
besteding van onderwijsmiddelen, zonder de lasten van een
subsidieaanvraag.
Vraagnummer: 120
Vraag:
Is de minister bereid om de mogelijkheid te onderzoeken van minder
onderwijstijd inzetten in combinatie met scherpere keuzes in het
curriculum?
Antwoord:
Zoals toegelicht in de Kamerbrief lerarenstrategie van 21 oktober jl.
(Kamerstuk 27923, nr. 446) zijn gezien de urgentie van de tekorten
maatregelen nodig om deze aan te pakken.
Wij hebben hiervoor in het onderwijsveld ideeën opgehaald en één van de
opties die uit deze gesprekken kwam is kijken naar onderwijstijd. Op
korte termijn zien wij bijvoorbeeld kansen om in het po vakkrachten met
een andere bevoegdheid een deel van de schooltijd te laten verzorgen. En
in het vo is er sowieso al meer ruimte om de onderwijstijd in te vullen
met andere onderwijsactiviteiten dan alleen reguliere lessen. Wij
verkennen samen met de sociale partners hoe deze ruimte in de praktijk
beter benut kan worden. Daarin willen we betrekken welke keuzes leraren
zélf zouden maken in hun curriculum als zij minder lessen zouden geven
(welke lesstof zouden zij niet meer behandelen, welke activiteiten
zouden zij niet meer uitvoeren?) en welke consequenties dit zou hebben
voor het programma voor de leerlingen (wordt die lesstof of die
activiteiten op een andere manier of door anderen verzorgd, of helemaal
niet meer?).
Vraagnummer: 121
Vraag:
Wat doet de minister met signalen dat thuiszitters niet geholpen worden
door samenwerkingsverbanden passend onderwijs en de scholen terwijl ze
wel kunnen leren, en er organisaties zijn – zoals stichting
Studiebolwerk – die deze jongeren wel weer naar het onderwijs kunnen
begeleiden maar waarvoor regels in de weg staan om hierin te investeren
vanuit scholen en gemeenten? Is het mogelijk om na te gaan of via een
dergelijke route deze leerlingen geholpen kunnen worden?
Antwoord:
Voor de zomer heeft het kabinet een aangescherpte verzuimaanpak
aangekondigd, en daar maakt maatwerk een belangrijk onderdeel van uit –
het is schrijnend dat nu zoveel kinderen thuiszitten en dat is het
kabinet een doorn in het oog. Het is aan samenwerkingsverbanden om een
dekkend aanbod te organiseren, voor alle leerlingen, ook leerlingen die
(dreigend) thuiszitten. De inspectie ziet daar op toe.
Het is niet wenselijk om daarnaast particulier aanvullend onderwijs te
bekostigen, ook gezien de zorgen geuit door de Onderwijsraad over de
verstrengeling van publiek en privaat onderwijs.
Vanuit het Nationaal Programma Onderwijs zijn wel specifieke middelen
beschikbaar gesteld voor samenwerkingsverbanden om ook niet-ingeschreven
leerlingen (samen met gemeenten) te ondersteunen met concrete
maatregelen. En binnen het experiment onderwijszorgarrangementen krijgen
samenwerkingsverbanden de ruimte om maatwerk beter mogelijk te maken
door af te wijken van onderwijslocatie, -tijd, -inhoud en kan 2,5% van
het budget flexibeler worden ingezet, voor combinaties van onderwijs en
zorg. Een initiatief als Studiebolwerk zou binnen dit experiment - in
samenwerking met onder andere een samenwerkingsverband - kunnen
participeren en de genoemde NPO middelen kunnen door een
samenwerkingsverband worden ingezet om activiteiten binnen Studiebolwerk
te financieren.
Vraagnummer: 122
Vraag:
Het feit dat rekenen geen kernvak is binnen het vmbo, leidt tot grote
zorgen binnen het mbo over de basisvaardigheden van jongeren en hun
toerusting voor de arbeidsmarkt. Is dit voor de minister een aanleiding
om de kernvakkenregel voor het vmbo te heroverwegen?
Antwoord:
Juist om rekenen een betere plek te geven in het vmbo-curriculum wordt
het examenprogramma voor wiskunde in het vmbo aangepast. Dat
examenprogramma is vorige week in concept opgeleverd en moet nu in de
praktijk worden beproefd. Het is daarom te voorbarig om nu al te spreken
over een wijziging in de kernvakkenregeling, maar wij zullen dit aan de
hand van de reacties op het concept-examenprogramma wiskunde wel gaan
verkennen. Hierbij betrekken we uiteraard ook het vervolgonderwijs. Dit
komt terug in de brief over de stand van zaken van de
curriculumbijstelling in het voorjaar van 2023.
Vraagnummer: 123
Vraag:
Het herziene vak scheikunde lijkt bij de havo een extra hobbel te zijn
geworden voor leerlingen om een techniekprofiel te kiezen. Herkent de
minister deze signalen en gaat hij die verder verkennen?
Antwoord:
Hierover heb ik van uw commissie ook een commissiebrief ontvangen. Het
antwoord daarop verdient een zorgvuldige overweging van het stelsel in
de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Moet scheikunde voor elke
leerling in het bètaprofiel verplicht zijn, of toch natuurkunde? Welke
keuzevakken horen daar wel of niet bij? Dat zijn belangrijke vragen in
het stelsel, waar we goed naar moeten kijken. Wij zullen begin volgend
jaar schriftelijk reageren op uw commissiebrief.
Vraagnummer: 124
Vraag:
De belangrijkste boodschap van het onderzoek van de Onderwijsraad en het
Centrum Arbeidsverhoudingen en Overheidspersoneel (CAOP) is dat we
weinig inzicht hebben op de effecten van uren verlagen. De boodschap is
niet dat de urenverlaging als zodanig fout zou zijn of slecht zou
uitpakken. Biedt dat geen grond om eens serieus te kijken of er in die
richting oplossingen te vinden zijn?
Antwoord:
Zoals toegelicht in de Kamerbrief lerarenstrategie van 21 oktober jl.
(Kamerstuk 27923, nr. 446) zijn gezien de urgentie van de tekorten
maatregelen nodig om deze aan te pakken.
Wij hebben hiervoor in het onderwijsveld ideeën opgehaald en één van de
opties die uit deze gesprekken kwam is kijken naar onderwijstijd. Zoals
wij in genoemde brief schetsen, roept dat de vraag op of we bereid zijn
om te accepteren dat niet alle tijd op school door een bevoegde docent
wordt ingevuld. En, zo ja, onder welke voorwaarden zouden we dat willen
doen? Daarbij hebben we ook gemeld dat we hierbij kunnen leren van de
ervaringen in de grote steden die in het po nu al de ruimte hebben om
een dag in de week (22 uur per maand) anders bevoegden in te zetten. In
het debat over lerarenbeleid gaan wij hierover graag met uw Kamer in
gesprek.
Vraagnummer: 125
Vraag:
Hoe is het mogelijk dat de minister in een brief schrijft dat Europese
universiteiten allianties van instellingen zijn die de Europese
identiteit promoten, en daarmee een politiek doel. Hoe is het mogelijk
dat de minister dit in Europa accepteert en zelfs bevordert? Is de
minister bereid om hier nog eens kritisch naar te kijken en te
heroverwegen, met een betere en logischere doelstelling?
Antwoord:
De nauwe samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen binnen het
Europese Universiteiten Initiatief leidt onder meer tot gezamenlijk
verzorgd onderwijs. Dit leidt een nieuwe generatie Europese studenten op
die samenwerkt in verschillende disciplines en in verschillende talen,
over landsgrenzen heen, met oog voor Europese waarden en een Europese
identiteit tot gevolg. De autonomie van instellingen om hun onderwijs
vorm te geven zoals dat past binnen de wet- en regelgeving, blijft
daarbij een centraal uitgangspunt. De doelen van het Europese
Universiteiten Initiatief zijn hiermee in lijn. Het is aan de
instellingen zelf om te bepalen of en in welke mate zij aan dit
initiatief willen deelnemen.
Vragen van het lid Baarle, S. van (DENK)
Vraagnummer: 126
Vraag:
Er zijn grote zorgen van Nederlanders over overheidsinmenging en in hun
religieuze vrijheid en hun vrijheid van vereniging. Als we de minister
bij WNL zien zitten en het antwoord op de vraag: “wat gebeurt er op
weekendscholen?” is ja daar leer je dat je mensen van een flat mag
gooien of dat je jezelf tegen de rechtsstaat moet keren. Dan denk ik wat
voor beeld heeft de minister van wat er op weekendscholen gebeurt?
Erkent de minister dat in veruit de meeste gevallen daar gewoon dingen
aangeleerd worden die nuttig zijn?
Antwoord:
Ons beeld van wat er op deze weekendscholen gebeurt, is genuanceerd. Het
is daarom belangrijk om een duidelijke onderscheid te maken. Gelukkig
doet het overgrote deel van deze scholen goed werk. Zulk informeel
onderwijs kan juist een heel goede aanvulling zijn op de ontwikkeling
van kinderen en op ons eigen onderwijs. Denk bijvoorbeeld aan iemand die
een taal leert om met zijn opa en oma te kunnen praten. Daar is niets
mis mee. Het helpt je ontwikkeling juist.
Maar er is ook een kleine kern met radicalere vormen van informele
scholing. Die probeert kinderen in het weekend het tegenovergestelde bij
te brengen van wat ze doordeweeks leren. Dan leer je door de week op
school dat je verliefd mag worden op wie je wilt, maar in het weekend
krijg je te horen dat homoseksualiteit niet acceptabel is. Daar willen
we tegen optreden, en daar is onze aanpak dan ook op gericht. Dus heel
specifiek en ook alleen daar waar signalen komen die duiden op deze
tegengestelde tendensen.
Vraagnummer: 127
Vraag:
D66 minister Dijkgraaf heeft besloten om de rente op studieleningen te
gaan verhogen, dit betekent nog meer aflossen en jongeren nog moeilijker
een woning kunnen krijgen, omdat het zwaarder gaat meetellen voor de
hypotheek. Waarom doet D66 minister jongeren dit aan, is er naar
alternatieven gekeken om jongeren dit niet aan te doen en waarom moet in
sommige gevallen die weging als je een woning wil krijgen vergroot
worden? Is er naar mogelijkheden gekeken en is de minister bereid om
naar mogelijkheden te kijken om die weging in die gevallen niet groter
te maken? Waarom brengt het kabinet jongeren, die bijvoorbeeld om
religieuze redenen geen rente betalen, in de problemen?
Antwoord:
Het bepalen van de rente is in de wet vastgelegd. Dat geldt zowel voor
het feit dat er rente gerekend wordt, als de wijze waarop deze wordt
berekend. Het is dus niet mogelijk om de rente over 2023 op een andere
manier vast te stellen of af te schaffen. Hiervoor zou een
wetswijziging nodig zijn. Bovendien heeft een dergelijke wijziging ook
financiële consequenties. De rente-inkomsten zijn immers onderdeel van
de Rijksbegroting. Hiervoor is geen dekking.
In 2021 is overgestapt op een nieuwe systematiek wat betreft
studieschulden en de wegingsfactor bij een hypotheekaanvraag. Uw Kamer
had vanwege de lage rente op studieschulden opgeroepen tot een
herziening van de wegingsfactor. In het onderzoek dat daarop volgde
adviseerde het Nibud over te stappen op een systematiek waarin de
wegingsfactor afhankelijk is van de rente op studieschulden. Bij een
lagere rente op studieschulden houdt een oud-student namelijk iets meer
ruimte in het maandelijks budget over voor hypotheeklasten. Daarbij
geldt uiteraard ook dat oud-studenten bij een hogere rente op
studieschulden iets minder ruimte overhouden. Binnen de gekozen
systematiek zal de wegingsfactor voor mbo’ers en (oud-)studenten in het
ho die onder het oude basisbeursstelsel vielen, in 2023 verhoogd worden
vanwege de stijgende rente voor studieschulden. De wegingsfactor stijgt
in 2023 van 0,65% naar 0,75%. Dit heeft een beperkt effect. Een
huishouden met een studieschuld van € 20.000 kan volgend jaar als gevolg
van deze verschuiving ongeveer € 4.000 minder lenen. Voor studenten die
onder het leenstelsel vallen, blijft de wegingsfactor gelijk. In het
kader van verantwoorde hypotheekverstrekking vind ik het van belang dat
we deze systematiek houden.
Tot slot, de vraag over jongeren die om religieuze redenen geen rente
betalen. De systematiek van de berekening van rente is niet veranderd.
Bij het aangaan van de lening is altijd gecommuniceerd dat er rente zou
worden berekend.
Vraagnummer: 128
Vraag:
Ik zou aan minister Dijkgraaf willen vragen wat hij concreet gaat doen
voor al die jongeren die niet onder een cao vallen. Want hij wil
afspraken maken in de cao’s over stagevergoedingen, maar heel veel
jongeren vallen daar niet onder. En is de aanpak met afspraken die de
minister voorziet niet te vrijblijvend? Is het niet mogelijk om te
onderzoeken of er een minimum stagevergoeding in de wet kan worden
opgenomen?
Antwoord:
Wij zijn voornemens om in het stagepact mbo met werkgevers afspraken te
maken over het vergoeden van de onkosten van iedere stagiair, zodat zij
geen extra kosten maken om stage te lopen. Daarbovenop willen we in het
stagepact met werkgevers afspreken dat in iedere cao afspraken komen
over stagevergoedingen. De verwachting is dat dit, zeker in tijden van
krapte, doorsijpelt naar studenten die niet onder een cao vallen. Op dit
moment zetten we in op bestuurlijke afspraken. Gesprekken over
vergoedingen zijn immers vooral gesprekken die aan de cao-tafel gevoerd
moeten worden. Daar kunnen per sector passende afspraken gemaakt worden.
De afspraken over stagevergoedingen zullen we goed monitoren. Als blijkt
dat deze bestuurlijke afspraken onvoldoende resultaat geven, zowel voor
studenten die onder een cao vallen, als daarbuiten, zullen we ons
opnieuw beraden. Wet- en regelgeving wordt daarbij niet uitgesloten.
Vraagnummer: 129
Vraag:
De regering heeft een brief gestuurd over de kwaliteit van
schoolgebouwen en zegt daarin dat ze op zoek gaan naar private
financiering en kijken naar mogelijkheden van een bijdrage uit het
klimaatfonds en groeifonds. Hoeveel zekerheid bied het instellingen dat
dit extra bedrag in de toekomst ook echt gaat komen? En klopt het dat er
€ 730 miljoen aan extra budget nodig is om die schoolgebouwen op
kwaliteit te krijgen?
Antwoord:
Er is inderdaad tot en met 2050 €730 miljoen euro per jaar extra nodig
om de verouderde voorraad weg te werken en te voldoen aan de Europese
klimaateisen. Dit geld is er nu niet. De minister van Primair en
Voortgezet Onderwijs heeft uw Kamer 23 november jl. een brief gestuurd
over het verbeteren van de onderwijshuisvesting en de aanpak van de
verouderde voorraad van schoolgebouwen. Daarin geeft hij aan dat er
samen met alle verantwoordelijke partijen wordt gewerkt aan een plan van
aanpak. Deze opgave vereist een integrale aanpak met gezamenlijke inzet
van alle partijen. OCW heeft vanuit de beperkte bevoegdheden rondom
onderwijshuisvesting, vooral een rol om partijen bij elkaar te brengen
en de samenwerking tussen al deze partijen te stimuleren.
Vooruitlopend op het plan van aanpak zijn er al acties in gang gezet. Zo wordt er samen met de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gekeken hoe scholen zo optimaal mogelijk gebruik kunnen maken van het geld uit het klimaatfonds. Ook bekijken we of het mogelijk is om institutionele investeerders aan te trekken om publiek-private financiering te realiseren. Samen met de PO-Raad en VO-raad wordt gewerkt aan een aanvraag bij het Nationaal Groeifonds om middelen beschikbaar te krijgen voor standaardisering, kennisdeling en borging van processen.
Vraagnummer: 130
Vraag:
Waarom neemt de minister deze maatregelen omtrent informeel onderwijs,
juist ook als het gaat om karige gevallen waar het mis gaat? Terwijl de
regering eerder zei, wij gaan al die duizenden vrijwilligers die te
goeder trouw hun ding doen niet belasten omdat het in zeer beperkt
aantal gevallen misgaat.
Antwoord:
De zorg om informele scholen die het goed doen niet te belasten, delen
wij. Daarom willen wij het toezicht signaalgericht inzetten. De rol van
het toezicht wordt om te kijken naar concrete signalen die voortkomen
uit meldingen. Bijvoorbeeld meldingen over lessen waarin aan kinderen
geleerd wordt dat homoseksualiteit niet acceptabel is, of dat ze zich
van de Nederlandse samenleving af moeten keren. Naar verwachting zal het
om een heel beperkt aantal instellingen voor informele scholing met
radicale gedachten gaan. Die overgrote meerderheid aan plekken waar het
wel goed gaat, willen we hiermee juist beschermen.
Vraagnummer: 131
Vraag:
Snapt de minister de zorgen voor bevooroordeeldheid, die leven over de
plannen omtrent informeel onderwijs? Hoe gaat hij voorkomen dat dit in
de praktijk een bevooroordeelde heksenjacht gaat worden? Want we hebben
in het verleden gezien wat er gebeurt: dat de overheid spionnen heeft
gestuurd naar moskeeën op een onrechtmatige manier, we hebben de
toeslagenmisdaad gezien.
Antwoord:
Als leerling moet je je áltijd veilig en geaccepteerd voelen. Zowel
binnen het reguliere onderwijs als bij informele scholing. Op een plek
waar je niet vrij en veilig bent, kun je niet optimaal leren. De nieuwe
wettelijke definities en normen waarop toezicht gebaseerd kan worden,
moeten passen binnen de juridische kaders van bijvoorbeeld de vrijheid
van meningsuiting, vrijheid van godsdienst of levensovertuiging en de
democratische rechtstaat. Ook moet een afbakening van de groep waarop
toezicht wordt gehouden proportioneel zijn én mag geen ongeoorloofd
onderscheid gemaakt worden. Wij kiezen daar graag samen de goede weg
in.
Vraagnummer: 132
Vraag:
In gesprekken met studenten komt naar voren dat zij behoefte hebben aan
een stilteruimte op de onderwijsinstellingen. Voor een moment van
bezinning of om het gebed te verrichten. Deze behoefte wordt niet overal
goed ingevuld. Wat zou de minister kunnen doen vanuit zijn rol om te
bevorderen dat de studenten die hier behoefte aan hebben dit wel op hun
onderwijsinstelling gerealiseerd krijgen?
Antwoord:
Wanneer studenten behoefte hebben aan een stilteruimte voor bezinning is
het belangrijk dat instellingen hier aandacht voor hebben. Er bestaan nu
al instellingen die gebedsruimtes en stilteruimtes beschikbaar stellen
aan studenten. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal dit
signaal over de behoeften van de studenten overbrengen aan en bespreken
met de koepels (MBO Raad, Vereniging Hogescholen, Universiteiten van
Nederland).
Vraagnummer: 133
Vraag:
Wat is dat: ‘anti-integratief’? En kunnen we niet afspreken te stoppen
met begrip integratie? Moeten we dat nog steeds op mensen plakken in
deze tijd?
Antwoord:
Dit kabinet heeft zich ten doel gesteld om op te treden in gevallen
waarin sprake is van antidemocratisch, anti-rechtstatelijk en
anti-integratief opereren door instellingen die regulier onderwijs dan
wel informele scholing verzorgen. Het duidelijk afbakenen van de
begrippen anti-integratief, anti-democratisch en anti-rechtsstatelijk
landt in het wetsvoorstel waar wij de komende tijd mee aan de slag gaan.
Wij verwachten uw Kamer begin 2023 hierover te kunnen informeren.
Vraagnummer: 134
Vraag:
Waarom je richten op een definitie van informeel onderwijs die alleen
gaat over taal, cultuur en religie? Laat je daarmee niet zien dat er
sprake is van bevooroordeeldheid?
Antwoord:
De definitie die u aanhaalt is gebaseerd op de verkenning informele
scholing uit 2020 (zie bijlage bij Kamerstuk 29 614, nr. 153). De
Landsadvocaat beperkt zich in zijn advies ook tot deze definitie.
Vraagnummer: 135
Vraag:
Waarom neemt de minister maatregelen om meer toezicht te houden op
informele scholing, als onderzoek laat zien dat zijn zorgen niet
gestaafd kunnen worden? Waarom een stelsel optuigen op basis van
wantrouwen?
Antwoord:
Het gaat dit kabinet er om dat we daar waar nodig tijdig onverantwoorde
risico’s in zicht krijgen. Zodat we in het belang van kinderen daarop
kunnen reageren. Daarom zal komende tijd wetgeving worden uitgewerkt,
waarbij wij zeer zorgvuldig te werk gaan. De wetgeving die wij aan het
uitwerken zijn moet specifiek toezien op de informele scholen waar de
problemen zich voordoen. Juist ter bescherming. Van alle informele
scholing waar niks mee is is en kinderen juist positief in hun
ontwikkeling helpen. Het is belangrijk dat wij samen een vuist maken.
Daar gaan wij graag ook met organisaties over in gesprek, samen met de
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Vraagnummer: 136
Vraag:
Klopt het dat de regering heeft beantwoord dat onder-advisering van
leerlingen met een migratieachtergrond niet goed systematisch wordt
gemonitord? Is de regering bereid die monitoring te verbeteren?
Antwoord:
Er zijn cijfers beschikbaar, zoals gerapporteerd in de Staat van het
Onderwijs waarin in de eerdere antwoorden op de feitelijke vragen naar
wordt verwezen. Ook het CBS kijkt regelmatig naar verschillen in
schooladviezen op basis van verschillende factoren, zoals
sociaaleconomische status van de gezinnen van de kinderen, geslacht of
migratieachtergrond (bijvoorbeeld in het Jaarrapport Integratie). Uit
onderzoek blijkt dat andere factoren dan de migratieachtergrond
bepalender zijn bij verschillen in schooladvies en bijstelling daarvan.
Sociaaleconomische status is daarin het belangrijkste, ook speelt de
stedelijkheid van het gebied een rol. Daarom zien wij geen aanleiding om
nu extra monitoring in te richten. De huidige monitoring kijkt naar
diverse factoren, waaronder migratieachtergrond en biedt voldoende
informatie.
Vraagnummer: 137
Vraag:
Er zijn verschillende moties van DENK aangenomen op het gebied van lager
schooladvies door onder-advisering en onbewust vooroordelen, wat zien we
hier in de praktijk voor concrete uitwerkingen van?
Antwoord:
We hebben de afgelopen jaren actief ingezet op kansrijk adviseren,
kennisdeling tussen scholen en leraren en de handreiking
schooladvisering. We blijven monitoren hoe het gaat met de
schooladviezen en bijstelling daarvan naar aanleiding van de
doorstroomtoetsen - en specifiek de invloed van de sociaaleconomische
positie van leerlingen. Daar is migratieachtergrond een onderdeel van.
We leveren begin 2023 weer een actualisatie van de handreiking
schooladvisering op en daarin zijn onbewuste vooroordelen opnieuw punt
van aandacht waar we scholen en leraren attent op maken. Specifiek
kijken we nu ook naar de werking van de bijstelling van het
schooladvies. Daarmee geven we invulling aan de moties van het lid van
Baarle over onder-advisering bij leerlingen met een migratieachtergrond,
en over verspreiding van expertise binnen het onderwijs om
onder-advisering tegen te gaan (Kamerstukken 35570-VIII-242 en
35925-VIII-64).
Vragen van het lid Koekkoek, M. (Volt)
Vraagnummer: 138
Vraag:
Op iedere school – ook in rijke buurten – leven kinderen in armoede en
eten zij ongezond en die zijn misschien nog wel meer onzichtbaar. Ik wil
de minister vragen hoe hij ook die kinderen wil bereiken? Moeten we
volgens hem niet toe naar het Zweedse of Finse model, waar op alle
scholen schoolmaaltijden worden aangeboden?
Antwoord:
De Kamer heeft in eerste instantie gevraagd om maaltijden op scholen in
kwetsbare wijken. Dat is hard nodig, want we zien stijgende
armoedeproblematiek, ook in het onderwijs. Om tot leren te komen, is het
belangrijk dat kinderen goed uitgerust zijn en energie hebben. Daarvoor
is goed en voldoende eten essentieel. De minister voor Primair en
Voortgezet Onderwijs is het met de fractie van Volt eens dat
armoede niet alleen toeneemt in kwetsbare wijken, maar dat het probleem
wijdverbreider is. De aanpak, zoals aangekondigd in de Kamerbrief over
de uitvoering van de motie, gaat uit van verschillende opties waarbij
ook voor individuele leerlingen voedselhulp kan worden georganiseerd. Er
is dus maatwerk mogelijk. Het organiseren van schoolmaaltijden voor alle
leerlingen is op dit moment niet haalbaar. Allereerst vraagt dit een
veelvoud aan middelen ten opzichte van de 100 miljoen euro die
beschikbaar is. Ten tweede is dit ook niet voor alle scholen op korte
termijn organiseerbaar. Een fundamentele vraag is wel of dit een taak is
van het onderwijs en of dit op school moet plaatsvinden en wie dit dan
moet doen. De lessen die we nu trekken uit de huidige aanpak, kunnen we
meenemen in het komen tot een antwoord op de grotere vraag.
Vraagnummer: 139
Vraag:
Hoe neemt de minister de zorgen van studenten weg dat het
rentepercentage op studieschulden de komende jaren nog veel harder zal
stijgen? Kan hij daar voor de behandeling van het wetsvoorstel een brief
met beleidsopties over naar de Kamer sturen? En is de minister bereid om
studenten die tussen 2015 en 2023 gestudeerd hebben geen rente te laten
betalen over het gedeelte dat ze normaal gesproken als basisbeurs hadden
ontvangen?
Antwoord:
Dat er rente wordt geheven over de studieschuld is niet nieuw. Ook bij
invoering van het leenstelsel stond de rente niet op 0,00%. De situatie
van de afgelopen jaren was zeer uitzonderlijk. Er zijn voldoende
waarborgen om te voorkomen dat studenten in financiële problemen komen.
De terugbetaling gaat altijd naar draagkracht. Dat betekent dat als een
student het berekende maandbedrag niet kan betalen op basis van zijn
inkomen, deze ook minder of zelfs helemaal niets hoeft af te lossen.
Daar wordt ook de verschuldigde rente in meegenomen. Daarmee wordt zo
veel als mogelijk voorkomen dat de oud-student in betalingsproblemen
komt. Daarnaast zou de uitvoering van dergelijke beleidsopties hoe dan
ook geld kosten – de Staat moet immers wel de hogere rente betalen – en
zullen waarschijnlijk tevens een wetswijziging vragen. Geen rente
berekenen over de misgelopen basisbeurs voor de leenstelselstudenten is
uitvoeringstechnisch erg ingewikkeld en niet passend. Ook hiervoor geldt
dat hier geen financiële dekking voor is. Tegen die achtergrond zien wij
geen ruimte voor haalbare beleidsopties op dit vlak.
Vraagnummer: 140
Vraag:
Uit de beslisnota’s bij het wetsvoorstel blijkt dat er incidenteel 183
miljoen euro is overgebleven – zogenaamde somoverschot bij de
verrekening van de halvering van het collegegeld en de herinvoering van
de basisbeurs. Waar is dit geld naartoe gegaan?
Antwoord:
De middelen van het somoverschot coalitieakkoord die optellen tot € 183
miljoen, staan op de zogenaamde Aanvullende Post bij het ministerie van
Financiën. Op de Aanvullende Post zijn voor de herinvoering van de
basisbeurs middelen gereserveerd op basis van een eerste inschatting van
de kosten. Op basis van de raming bij het uitgewerkte wetsvoorstel voor
de herinvoering van de basisbeurs zijn in de ontwerpbegroting 2023 de
daarvoor benodigde middelen overgeheveld naar de begroting van OCW. Het
verschil tussen beschikbare en geraamde middelen staat nog op de
Aanvullende Post. Bij Voorjaarsnota 2023 wordt bezien of deze raming van
de kosten correct was, of dat er een tegenvaller ontstaat op de
Studiefinancieringsraming en de middelen toch overgeheveld moeten worden
naar de begroting van OCW.
Vraagnummer: 141
Vraag:
Hoe zit het nu met de energietoeslag, vraag ik de minister? Studenten
via de bijzondere bijstand aanspraak laten maken op deze toeslag is niet
the way to go, zegt ook de rechter. Is de minister hierover bereid in
overleg te gaan met zijn collega van SZW om dit op te lossen? Wat is hij
bereid hieraan te doen?
Antwoord:
De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft laten
weten dat studenten als groep niet in aanmerking komen voor de
energietoeslag. De woonsituatie van studenten is zeer divers, ook wat
betreft de energiekosten. Tegelijkertijd kunnen er ook studenten zijn
met een eigen energiecontract die in de knel (dreigen te) komen door
hoge energieprijzen. Studenten kunnen in die gevallen terecht bij de
individuele bijzondere bijstand. Het is aan gemeenten om te beoordelen
of ze daar recht op hebben. Voor de studenten die in ernstige financiële
problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen, zijn extra
middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten.
Daarnaast wordt in 2023-2024 de basisbeurs voor uitwonende studenten
verhoogd met € 164. Veel studenten profiteren ook van de verhoging van
de zorgtoeslag voor het jaar 2023, en de verhoging van het wettelijk
minimumloon die per 1 januari 2023 ingaat.
Vraagnummer: 142
Vraag:
Maandag berichtte het kabinet dat de verhoging van het collegegeld niet
met terugwerkende kracht aangepast zal worden. Kan de minister toezeggen
dat hij alsnog met terugwerkende kracht de verhoging van het collegegeld
aanpast?
Antwoord:
Zoals ook in het antwoord op uw eerdere Kamervragen is gemeld is het
kabinet niet bereid om het collegegeld voor studiejaar 2023/2024 met
terugwerkende kracht aan te passen omdat het collegegeld conform de wet
reeds is vastgesteld. De nieuwe rekenmethode van het CBS wordt naar
verwachting pas medio 2023 ingevoerd en de inflatiecijfers waarop het
collegegeld 2023/2024 is gebaseerd zullen niet met terugwerkende kracht
worden aangepast.
Het kabinet is bovendien van mening dat er met de herinvoering van de
basisbeurs per 2023/2024 en de eenmalige verhoging van de basisbeurs van
uitwonende studenten ter tegemoetkoming van de hogere kosten een
gebalanceerd pakket ligt voor studenten.
Vraagnummer: 143
Vraag:
Volt stelt voor om opleidingen die ons helpen de klimaat- en digitale
transitie te versnellen in de gehele onderwijsketen gratis te maken. Er
bestaat vanuit onder andere het UWV een lijst met beroepen die we nu
tekort komen voor de klimaattransitie. Volt zou graag zien dat het
kabinet aan de slag gaat met het gericht aantrekkelijker maken van deze
opleidingen, bijvoorbeeld door het gratis aanbieden van de hele
opleiding of in de leermiddelenkosten te voorzien. Hoe denkt de minister
over dit voorstel? Staan dit soort opleidingen straks ook in het Groene
Banenplan van OCW, EZK en SZW?
Antwoord:
We vinden het belangrijk om voldoende mensen op te leiden voor banen die
helpen om de klimaat- en digitale transitie te versnellen. Het gratis
maken van techniekopleidingen of de leermiddelen van deze opleidingen in
de gehele onderwijsketen is echter zeer kostbaar en naar verwachting
niet doelmatig. Over de effectiviteit van dergelijke financiële prikkels
is nog weinig bekend, maar uit de recente evaluatie van Berenschot naar
de verlaging van het wettelijk collegegeld voor lerarenopleidingen is
gebleken dat die niet heeft geleid tot een hogere instroom. Daarom gaan
we hierin niet voorzien.
Met het Actieplan Groene en Digitale banen investeert het kabinet een
breed pakket aan maatregelen om te stimuleren dat meer jongeren en
werkenden of werkzoekenden kiezen voor een opleiding en of baan in de
techniek gericht op de klimaat- en energietransitie. Denk aan het
versterken van techniekonderwijs (jaarlijks € 100 miljoen voor Sterk
Techniekonderwijs), de investering van structureel € 30 miljoen
jaarlijks in hbo-opleidingen in tekortsectoren als techniek om onder
meer de instroom te verhogen en het vanaf 2023 jaarlijks € 33 miljoen
voor het versterken van loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Binnenkort
zal het actieplan aan de Kamer worden verstuurd.
Vraagnummer: 144
Vraag:
Kunnen de ministers een tijdlijn schetsen waarin ze aangeven welke
stappen ze zetten om te bereiken dat alle scholen in het basis- en
voortgezet onderwijs digitale geletterdheid in het curriculum
hebben?
Antwoord:
Digitale vaardigheden zijn inmiddels onmisbaar in deze samenleving.
Vanuit het masterplan basisvaardigheden zijn wij inmiddels gestart met
de ontwikkeling van kerndoelen voor digitale geletterdheid. Deze worden
wettelijk verankerd in het landelijke curriculum van het funderend
onderwijs. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met leraren, vakdidactici,
wetenschappers, scholen en onderwijsorganisaties. Binnen een jaar zullen
de conceptkerndoelen voor de basisvaardigheden gereed zijn. In het
voorjaar van 2023 ontvangt uw Kamer, zoals toegezegd, tussenbalans (we
verwachten dat deze brief er in februari zal zijn). Daarin kijken we ook
vooruit naar de beproeving van de conceptkerndoelen in de periode
2024/2025, en de implementatie in de jaren erna.
Vraagnummer: 145
Vraag:
Welke rol speelt het onderwijsveld in het bereiken van deze ambities en
worden ook aanbieders van onderwijsmethoden voor digitale geletterdheid
betrokken?
Antwoord:
De leermiddelenmakers zijn als klankbord betrokken bij de teams die aan
de slag zijn met de kerndoelen voor de verschillende leergebieden. Zo
worden zij doorlopend op de hoogte gehouden over de voortgang,
vooruitlopend op de noodzakelijke aanpassingen in de lesmaterialen.
Verder worden onderwijsveld en bedrijfsleven betrokken bij de
ontwikkeling van de kerndoelen en biedt de fase van beproeving, waarbij
de nieuwe kerndoelen worden uitgeprobeerd en getest op praktische
bruikbaarheid, ruimte voor scholen om hierbij betrokken te zijn.
Vraagnummer: 146
Vraag:
Hoe wordt invulling gegeven aan de ambitie om versterkte ondersteuning
te geven om onderwijs te geven in digitale geletterdheid?
Antwoord:
Er wordt in 2023 een expertisepunt opgebouwd voor de scholen die,
vooruitlopend op de kerndoelen, aan de slag zijn met digitale
geletterdheid - bijvoorbeeld met inzet vanuit de subsidieregeling
basisvaardigheden. Hier kunnen leraren, schoolleiders en bestuurders
terecht voor betrouwbare en overzichtelijke informatie over het
onderwijs in digitale geletterdheid. De kennis en expertise van
bedrijven en onderwijsorganisaties worden hier gebundeld.
Vraagnummer: 147
Vraag:
Ik wil de minister graag vragen of hij de mogelijkheid ziet om te komen
tot Rijksgefinancierde China-leerstoelen.
Antwoord:
Het is aan universiteiten om zelf invulling te geven aan hun onderwijs
en onderzoek. Het instellen van leerstoelen maakt daar onderdeel van
uit. Het ministerie van OCW financiert niet direct leerstoelen.
Vraagnummer: 148
Vraag:
Er zijn meer middelen voor Erasmus+ vrijgemaakt in Europa, juist ook
voor mbo-studenten. Toch komen mbo-instellingen capaciteit tekort om die
middelen te gebruiken en studenten deze kansen te laten benutten. Hoe
kijkt de minister aan tegen het financieren van buitenlandcoördinatoren
op alle mbo- instellingen?
Antwoord:
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap laat op dit moment een
onderzoek uitvoeren naar onder andere internationalisering in het mbo,
en het gebruik en de toegankelijkheid van
internationaliseringsactiviteiten. Dit onderzoek zal vóór de zomer 2023
worden gepubliceerd. Op grond van dit onderzoek zullen we ons beraden of
extra stappen nodig zijn.
Vraagnummer: 149
Vraag:
Studentenorganisaties die de jaarlijkse monitoring van het welzijn van
internationale studenten voor hun rekening nemen (Annual International
Student Survey) geven aan dat zij tegen capaciteitsproblemen aan lopen.
De toegevoegde waarde van deze survey is dat er naar verhalen achter de
cijfers wordt gekeken. Is de minister bereid deze manier van
onderzoeken, zoals in deze specifieke survey, structureel onder te
brengen bij een organisatie die wél over voldoende capaciteit beschikt,
zoals de studentenorganisaties zelf voorstellen?
Antwoord:
Het is belangrijk te monitoren hoe internationale studenten hun
opleiding en ervaring in Nederland waarderen, maar hen juist niet als
groep apart te zetten. Zij worden daarom opgenomen in de lopende
onderzoeken: de jaarlijkse Nationale Studentenenquête, de
Studentenmonitor (een monitor van het RIVM naar het welzijn van
studenten in het ho) en de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs.
Tot slot worden ook in de landelijke monitor studentenhuisvesting de
ervaringen en behoeften van internationale studenten meegenomen. Op die
manier hebben we een integraal beeld van alle studenten, inclusief de
internationale studenten.
Vraagnummer: 150
Vraag:
Minister Wiersma sprak zich warm uit over het voorstel van de Europese
Commissie om 2023 als het Jaar van de Vaardigheden uit te roepen. Kan
het kabinet, kan de minister, zich committeren aan het wegnemen van
zoveel mogelijk barrières en binnen de Raad oproepen om het Jaar van de
Vaardigheden hierop te richten?
Antwoord:
Wij zien graag dat de Europese arbeidsmarkt ten volle wordt benut.
Daarom gaan wij in gesprek met het veld over het wegnemen van
barrières, waaronder wederzijdse erkenning van diploma’s. Ook zullen wij
in de Raad oproepen om het Jaar van de Vaardigheden hierop te
richten.
Vragen van het lid Simons, S. (BIJ1)
Vraagnummer: 151
Vraag:
Is de minister vandaag bereid om toe te zeggen dat hij een grootschalig
onderzoek gaat doen naar reformatorische scholen om te achterhalen
hoeveel en welke scholen de identiteitsverklaringen nog steeds
handhaven, in welke vorm dan ook, en de resultaten daarvan openbaar te
maken? En wil de minister daarbij speciaal aandacht bieden aan het
speciaal onderwijs? Want juist in regio’s waar instellingen voor passend
onderwijs zijn kunnen LHBTQA+ leerlingen met speciale leerbehoeften vaak
nergens ander terecht en komt hun recht op onderwijs in gevaar.
Antwoord:
Identiteitsverklaringen mogen er nooit toe leiden dat leerlingen zich
niet veilig of geaccepteerd weten. Die opdracht heeft iedere school, en
geldt ook voor scholen die een identiteitsverklaring vragen. Als het
inderdaad zo is dat meer scholen gebruik maken van schadelijke teksten
in identiteitsverklaringen dan baart dat het kabinet grote zorgen.
Er liggen twee aangenomen moties van uw Kamer (Kwint c.s. en
Gündoğan/Simons) die vragen om het respectievelijk verbieden van
identiteitsverklaringen danwel verbieden van bepaalde kenmerken van
identiteitsverklaringen.
Op dit moment werkt ons ministerie verschillende opties uit om binnen de
grenzen van artikel 23 Grondwet te kijken naar het verbieden van (delen
van) identiteitsverklaringen. Hierover informeren we uw Kamer in het
eerste kwartaal van 2023. Bovenstaande is uiteraard van toepassing op
álle scholen in Nederland, en daarmee ook op het speciaal onderwijs.
Vraagnummer: 152
Vraag:
Ondanks de extra mbo-middelen voor gelijke kansen, aansluiting tussen
het onderwijs en de arbeidsmarkt op stages, krijgen studenten van kleur
nog altijd te maken met stagediscriminatie. Dat lossen we niet op door
projecten als stagematching, maar door het adresseren van vooroordelen.
Graag een reactie van de minister. En hoe toegankelijkheid is de eis van
stage lopen eigenlijk, als stagevergoedingen zo erbarmelijk laag zijn of
überhaupt niet voorkomen?
Antwoord:
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is voornemens om in het
stagepact mbo met werkgevers, mbo-instellingen, vakbonden en studenten
afspraken te maken over: 1) goede stagebegeleiding, 2) het tegengaan van
stagediscriminatie, 3) voldoende stageplekken en 4) een passende
stagevergoeding. Zodat er een integraal pakket aan afspraken is voor
stages in het mbo.
In de afspraken over het tegengaan van stagediscriminatie beogen we een
pakket aan maatregelen zoals toegelicht in de Kamerbrief Inzet
werkagenda mbo (Kamerstuk 31524, nr. 515). De inzet van de minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is om een samenhangend pakket aan
maatregelen te nemen om stagediscriminatie tegen te gaan. Daarbij
richten we ons niet alleen op stagematching, maar ook op maatregelen
zoals: een meldpunt bij elke mbo-instelling waar de student terecht kan
voor ondersteuning en eventueel doorverwijzing bij stagediscriminatie,
aanscherping van het erkenningsreglement van SBB waarbij
antidiscriminatiebeleid een voorwaarde is voor erkenning van
leerbedrijven, het opbouwen van expertise bij stagebegeleiders zodat zij
stagediscriminatie kunnen herkennen, voorkomen en aanpakken. Hierbij is
aandacht voor het adresseren van vooroordelen en stereotypes die leiden
tot stagediscriminatie.
Voor de passende stagevergoeding is de inzet om afspraken te maken over
het vergoeden van de onkosten van iedere stagiair, zodat zij geen extra
kosten maken om stage te lopen. Daarbovenop wil de minister van OCW
afspreken dat in iedere cao afspraken komen over stagevergoedingen.
Vraagnummer: 153
Vraag:
We zouden brede brugklassen meer moeten stimuleren, onder-advisering
tegengaan door ouder én kind te betrekken bij schooladviezen, het
postcodebeleid afschaffen en scholen toegankelijker maken voor
leerlingen met beperking. Wat vindt de minister hiervan?
Antwoord:
Wij delen de intentie van deze voorstellen. Zoals ook vermeld in het
antwoord op de vraag van de heer Van Baarle, hebben we hebben de
afgelopen jaren actief ingezet op kansrijk adviseren, kennisdeling
tussen scholen en leraren, goede voorbeelden uitwisselen en de
handreiking schooladvisering. Het stimuleren van brede brugklassen doen
we momenteel via de subsidie heterogene brugklassen en dat blijven we de
komende jaren doen. Ouderbetrokkenheid bij schooladviezen staat ook hoog
op de agenda en de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs bekijkt
hoe we scholen en leraren hier nog beter in kunnen ondersteunen. Soms
ontstaat het gevoel dat hierbij een opwaartse druk ontstaat naar
algemeen vormend of voorbereidende wetenschappelijk onderwijs. Dat is
niet de bedoeling. Passende, kansrijke schooladviezen en bredere
brugklassen zijn juist bedoeld om leerlingen op hun manier tot hun recht
te laten komen. Wij hebben daarbij ook oog voor de waardering voor ieder
talent en voldoende praktijkgericht onderwijs.
Bij gelijke kansen hoort ook dat alle kinderen een gelijke kans hebben
en ervaren om zich op een school aan te melden en toegelaten te worden.
Dit gaat niet altijd goed. Er is verbetering mogelijk, met name in de
communicatie over het toelatingsbeleid en de toepassing van de
zorgplicht passend onderwijs. Het is belangrijk dat we ons sterk maken
voor gelijke toegang, zowel via formele als via informele processen. In
2023 wil de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs een onderzoek
starten in de gemeenten die een centraal aanmeldsysteem gebruiken om te
ontdekken wat de effecten en wat de risico’s en succesfactoren zijn.
Gemeenten, schoolbesturen en het samenwerkingsverband passend onderwijs
moeten jaarlijks spreken over de toelatingsprocedures. De minister voor
Primair en Voortgezet Onderwijs zal gemeenten via de VNG oproepen om te
leren van transparantie over aanmelding op scholen en van eerlijke
toelatingsprocedures van andere gemeenten en schoolbesturen. In het
voorjaar zal de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs u
informeren over de route naar inclusiever onderwijs, zodat kinderen met
een beperking vaker toegang hebben tot reguliere scholen.
Vraagnummer: 154
Vraag:
Gaat de minister een renteplafond instellen op de studieschulden?
Antwoord:
Het antwoord op deze vraag komt overeen met de eerder beantwoorde vraag
van het lid Koekkoek. Dat er rente wordt geheven over de studieschuld is
niet nieuw. Ook bij invoering van het leenstelsel stond de rente niet op
0,00%. De situatie van de afgelopen jaren was zeer uitzonderlijk. Er
zijn voldoende waarborgen om te voorkomen dat studenten in financiële
problemen komen. De terugbetaling gaat altijd naar draagkracht. Dat
betekent dat als een student het berekende maandbedrag niet kan betalen
op basis van zijn inkomen, deze ook minder of zelfs helemaal niets hoeft
af te lossen. Daar wordt ook de verschuldigde rente in meegenomen.
Daarmee wordt zo veel als mogelijk voorkomen dat de oud-student in
betalingsproblemen komt. Daarnaast zou de uitvoering van dergelijke
beleidsopties hoe dan ook geld kosten – de Staat moet immers wel de
hogere rente betalen – en zullen waarschijnlijk tevens een wetswijziging
vragen. Geen rente berekenen over de misgelopen basisbeurs voor de
leenstelselstudenten is uitvoeringstechnisch erg ingewikkeld en niet
passend. Ook hiervoor geldt dat hier geen financiële dekking voor is.
Tegen die achtergrond zien wij geen ruimte voor haalbare beleidsopties
op dit vlak.
Vraagnummer: 155
Vraag:
Het kabinet weigert voorschoolse educatie te vergoeden voor ouders
zonder een arbeidsinkomen. BIJ1 blijft pleiten voor gratis kinderopvang
en voorschoolse educatie voor alle kinderen, met extra aandacht voor
kinderen met een taal- of leerachterstand. Hoe kijkt de minister naar
dat voorstel?
Antwoord:
Dit kabinet zal de kwaliteit van voorschoolse educatie versterken en het
bereik vergroten. Uw Kamer ontvangt in 2023 van de minister voor Primair
en Voortgezet Onderwijs een uitwerking van de plannen hiervoor.
Voorschoolse educatie is belangrijk en effectief, juist bij kinderen die
dit nodig hebben. Een goed VE aanbod blijft beschikbaar, ook na de
stelselherziening voor de kinderopvang die SZW in voorbereiding heeft.
Met de middelen die het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
aan gemeenten ter beschikbaar stelt, moeten gemeenten zorgen voor
voldoende aanbod aan VE. Gemeenten bepalen zelf welke kinderen zij tot
de doelgroep rekenen en bepalen zelf of zij daarvoor een eigen bijdrage
vragen. Het is dus zeker niet zo dat het Rijk een eigen bijdrage voor VE
verplicht stelt. Alleen als gemeenten werkende ouders vragen om
kinderopvangtoeslag aan te vragen voor VE, dan geldt de wet op de
Kinderopvang en daar hoort een eigen bijdrage bij. Financiering van VE
via de kinderopvangtoeslag is niet verplicht gesteld door het Rijk.
Gemeenten mogen dus een gratis aanbod doen, of ze kunnen kiezen om een
(kleine) vaste of inkomensafhankelijke bijdrage aan ouders te vragen.
Driekwart van de gemeenten biedt voor VE gratis dagdelen aan.
Vraagnummer: 156
Vraag:
Heeft het kabinet overwogen om bijvoorbeeld de pabo’s en
lerarenopleidingen volledig gratis te maken?
Antwoord:
Er zijn vaker vragen gesteld of lerarenopleidingen gratis zouden moeten
zijn. De pabo’s en lerarenopleidingen volledig gratis maken kost circa €
150 miljoen, gebaseerd op de voorspellingen vanuit het rapport Kansrijk
Onderwijsbeleid van het CPB.
Daarbij verwachten wij dat gratis lerarenopleidingen geen doelmatige
besteding is. We hebben bij de halvering van het collegegeld gezien dat
dit geen aantoonbaar effect had en het CPB merkt in het rapport kansrijk
onderwijsbeleid op dat er geen (quasi-)experimenteel bewijs is voor het
effect van veranderingen in het collegegeld op de inschrijvingen in de
Nederlandse context. En als het al wel meer studenten naar de
lerarenopleidingen trekt, is het geen garantie dat deze mensen
gemotiveerd zijn voor de opleiding, hun opleiding afronden, of instromen
in het beroep. In de lerarenstrategie hebben wij uiteen gezet wat wij
doen in de aanpak van de personeelstekorten in het onderwijs. In
december zullen wij u hierover nader informeren.
Vraagnummer: 157
Vraag:
Onze vorige onderwijsminister weigerde om voor dalende basisvaardigheden
extra middelen vrij te maken. Ik vraag deze minister of hij dit thema
wél belangrijk genoeg vindt?
Antwoord:
Ja, dit thema vinden wij belangrijk. Zie ook het antwoord op de vraag
van het lid El Yassini (VVD). Het kabinet investeert €1 miljard om de
onderwijskwaliteit te verbeteren. Deze middelen zijn structureel en
hiermee wordt ook het Masterplan Basisvaardigheden verder vorm
gegeven.
Vraagnummer: 158
Vraag:
Wil de minister de verhoging van de basisbeurs in het kader van
koopkrachtmaatregelen structureel maken?
Antwoord:
Hier zijn geen financiële middelen voor beschikbaar. De eenmalige
verhoging met € 164,30 is een eenmalige koopkrachtmaatregel.
Vragen van het lid Omtzigt, P.H. (Omtzigt)
Vraagnummer: 159
Vraag:
Wat gaan die concrete acties en doelen worden die het kabinet gaat
hebben om dat betere taal en dat betere rekenen vorm te geven?
Antwoord:
In het Masterplan Basisvaardigheden (Kamerstuk 31 293, nr. 620) - en de
bijbehorende voortgangsrapportage (Kamerstuk 2022D49002) - kunt u lezen
welke concrete acties we inzetten om taal- en rekenvaardigheden te
verbeteren. Als het gaat om concrete doelen, bepalen we momenteel samen
met wetenschappers en veldpartijen en andere betrokkenen uit het
onderwijs (onder andere leraren) welke kwantitatieve en kwalitatieve
indicatoren het meest geschikt zijn om de voortgang van het Masterplan
basisvaardigheden zichtbaar te maken. Daar willen we dan ook in voorjaar
2023 concrete doelen aan hangen.
Deze doelen zijn ambitieus, maar ook realistisch. Te denken valt aan:
minimaal 85% van de leerlingen haalt in 2025 aan het einde van het
basisonderwijs het fundamentele niveau (1F) voor lezen, taalverzorging
en rekenen (kwantitatief). Ook valt te denken aan: in september 2023
liggen er conceptkerndoelen klaar voor taal en rekenen
(kwalitatief/proces). Wanneer deze indicatoren en doelen duidelijk zijn,
ontwikkelen we een monitor. We zullen uw Kamer hier uiterlijk in april
2023 nader over informeren.
Daarnaast krijgen scholen ook concretere richting, in de vorm van
bijgestelde kerndoelen en examenprogramma's. Deze kerndoelen worden voor
taal en rekenen momenteel gemaakt en in 2023 in concept opgeleverd.
Vraagnummer: 160
Vraag:
Is de internationalisering van de Nederlandse universiteiten nou wel zo
verstandig geweest? We zijn doorgeschoten.
Antwoord:
Als u hier doelt op de noodzaak om te kunnen sturen op de instroom van
internationale studenten voor de houdbaarheid van het Nederlandse hoger
onderwijs, dan onderkennen wij dit. Internationalisering komt aan bod in
de stelselbrede toekomstverkenning. Echter vanwege de geboden haast,
wordt vooruitlopend op de stelselbrede toekomstverkenning rond februari
2023 een brief aan de Kamer gestuurd met een pakket mogelijke
maatregelen, inclusief mogelijke wettelijke sturingsinstrumenten. De
onderwijstaal en de gewenste sturing hierop, zal daarin nadrukkelijk aan
de orde komen, evenals uitdrukkingsvaardigheid Nederlands.
Vraagnummer: 161
Vraag:
Wilt u contact opnemen met uw collega op het ministerie van VWS over het
onderzoek dat loopt naar oversterfte en nu geen toegang heeft tot de
benodigde data vanwege de AVG? Wilt u samen met de KNAW, kijk naar de
vragen die we recent gesteld hebben, ervoor zorgdragen dat het onderzoek
waar ook geld voor uitgetrokken is snel van start kan gaan?
Antwoord:
De exacte details van de status van dit onderzoek zijn ons op dit moment
onbekend, maar we zijn natuurlijk bereid om hierover met onze collega op
het ministerie van VWS te overleggen en waar nodig te ondersteunen.
Vraagnummer: 162
Vraag:
Hoe gaan we naleven dat in de wet op het hoger onderwijs art. 7.2 en
art. 1.3 lid 5 staat dat het onderwijs in het Nederlands is, tenzij er
een noodzaak is om het in het een andere taal te doen. En dat de
uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands door Nederlandse studenten
bevorderd dient te worden in het hoger onderwijs. Natuurlijk moet je
Engelse vakliteratuur kunnen lezen, maar waarom zijn we overgeschakeld
op het Engels? Dat deden we toch voor de buitenlandse studenten? Hoe
kunnen we dat op een fatsoenlijke manier terugdraaien? Is de regering
bereid om handvatten te bieden aan de onderwijsinspectie om hierop te
gaan handhaven?
Antwoord:
Hiervoor verwijzen wij naar de beantwoording van de eerdere vraag van
het lid Omtzigt op dit onderwerp. Internationalisering komt aan bod in
de stelselbrede toekomstverkenning. Echter vanwege de geboden haast,
wordt, vooruitlopend op de stelselbrede toekomstverkenning, rond
februari 2023 een brief aan de Kamer gestuurd met een pakket mogelijke
maatregelen, inclusief mogelijke wettelijke sturingsinstrumenten. De
onderwijstaal en de gewenste sturing hierop zal daarin nadrukkelijk aan
de orde komen, evenals uitdrukkingsvaardigheid Nederlands.
Vraagnummer: 163
Vraag:
De wet Taal en Toegankelijkheid die eerder naar de Kamer gestuurd zou
worden lijkt vervallen te zijn tot een verkenning. Als dat een
verkenning wordt, bent u dan bereid om deze wet zo snel mogelijk in te
dienen, of in ieder geval de concepttekst? Dan kunnen wij, of ik zie
mijn VVD-collega knikken, hem desnoods als initiatiefwet indienen. Ik
denk dat er enige mate van bijsturing noodzakelijk is.
Antwoord:
Hiervoor verwijzen wij naar de beantwoording van de eerdere vraag van
het lid Omtzigt op dit onderwerp. Internationalisering komt aan bod in
de stelselbrede toekomstverkenning. Echter vanwege de geboden haast,
wordt, vooruitlopend op de stelselbrede toekomstverkenning, rond
februari 2023 een brief aan de Kamer gestuurd met een pakket mogelijke
maatregelen, inclusief mogelijke wettelijke sturingsinstrumenten. De
onderwijstaal en de gewenste sturing hierop zal daarin nadrukkelijk aan
de orde komen, evenals uitdrukkingsvaardigheid Nederlands.
Vraagnummer: 164
Vraag:
Een vraag over een toezegging uit juli over financiering van bijzonder
hoogleraren. Ik zou het overzicht graag hebben en ook zorgen dat die
transparantie over wie onderzoek financiert groter wordt in
Nederland.
Antwoord:
Het overzicht van alle hoogleraren die (mede)gefinancierd zijn uit
publieke middelen niet zijnde de begroting van het ministerie van OCW,
is gevraagd aan de Universiteiten van Nederland (UNL). UNL heeft
toegezegd dit overzicht voor het einde van het kalenderjaar te sturen.
Wij zenden dit direct door aan uw Kamer. Dit is in lijn met het verzoek
van de minister van OCW dat is gedaan in de brief aan UNL van 18 oktober
jl. en waarvan we uw Kamer op 22 november 2022 een afschrift hebben
gezonden (kenmerk 34841062).
61