[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 23 november 2022

Brief regering

Nummer: 2022D49824, datum: 2022-11-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2022Z23089:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van het lid Beertema, H.J. (Partij voor de Vrijheid)

Vraagnummer: 1
Vraag:
Kan de minister onderzoeken hoe de eindtoets in het basisonderwijs praktische competenties geïmplementeerd kunnen worden? Dan worden naast theoretische op een heel positieve manier ook de praktische competenties meegenomen en meegewogen. Hiermee kunnen we met een positiever herwaardering van technische vaardigheden iets doen aan de doorgeslagen havo-isering. Kan de minister hierop reageren?

Antwoord:
Ja, wij willen dat praktische talenten voldoende gewaardeerd worden bij de doorstroom van primair naar voortgezet onderwijs. Het gaat immers niet alleen om cognitieve resultaten, maar er zijn ook lastiger meetbare vaardigheden waar leerlingen in kunnen uitblinken. We zullen onderzoeken hoe we dit een stevige plek kunnen geven in de procedure van schooladvisering en doorstroomtoetsen. We onderzoeken daarbij ook wat dit betekent voor de inrichting van het curriculum in het po, en daarna ook in het vo. Wij komen hierop terug in de visiebrief op het beroepsonderwijs komend voorjaar.

Vraagnummer: 2
Vraag:
Deelt de minister onze mening dat de minister en de Kamer zichzelf teveel regie ontnomen hebben, dat dat fnuikend is in deze tijd van onderwijscrisis en ziet hij de noodzaak van een onderzoek naar het ingrijpen in het bestuursmodel waarbij ook de lumpsumfinanciering kritisch wordt bekeken?

Antwoord:
Ja, de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs deelt de wens om goed grip te hebben op de kwaliteit van het onderwijs en op de inzet en verantwoording van middelen die hiervoor worden ingezet. Tegelijkertijd is autonomie en ruimte voor professionals om goed hun werk te kunnen doen, op een wijze die passend is bij de lokale situatie, een belangrijk uitgangspunt. Centraal hierbij staat dat de leraar goed zijn werk moet kunnen doen. Daar waar dat niet gegarandeerd is, zijn wij aan zet om te helpen. Bij de middelen en maatregelen uit het coalitieakkoord wegen we daarom goed af welk instrument passend is en hiervoor de beste waarborgen biedt, zodat middelen zoveel als mogelijk bij de leraar in de klas terechtkomen. 

Hierbij past de ambitie om duidelijke doelen te stellen en deze goed te volgen. Dit is in lijn met eerder advies van de Algemene Rekenkamer. In dit licht hebben wij de doelen en aanpak van het Nationaal Programma Onderwijs aangescherpt. Voor de basisvaardigheden heeft de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in de Voortgangsrapportage van het Masterplan Basisvaardigheden aangegeven toe te willen werken naar een nieuw financieringsinstrument waarbij een vorm van bekostiging wordt ontwikkeld zodat meer sturing mogelijk is. Daarnaast heeft de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs laten weten specifieke indicatoren en streefwaarden te willen hanteren. Daarbij is het voorbeeld gegeven van streefwaardes op basis van de referentieniveaus (minimaal 85% van de po-leerlingen op 1F-niveau). De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs gaat deze doelen de komende tijd met wetenschappers en het onderwijsveld uitwerken. Ook omdat hij na elf maanden praktijkonderzoek in deze rol regelmatig ziet dat het ergens knelt in de huidige sturingsfilosofie. Uw Kamer wordt hier uiterlijk april 2023 over geïnformeerd.

Wij zien de noodzaak in van dit onderzoek en gaan hier graag mee aan de slag. Daarom kijken wij voor de wenselijkheid van eventuele aanpassingen met interesse uit naar het ‘Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Sturing op onderwijskwaliteit’ dat binnenkort wordt afgerond, alsmede naar het ‘IBO mbo en de toekomstverkenning naar het vervolgonderwijs’. In onze beleidsreactie op het ‘IBO Sturing op onderwijskwaliteit’ zullen wij reageren en ingaan op de vragen van de PVV-fractie. Deze reactie ontvangt u in het eerste kwartaal van 2023.

Vraagnummer: 3
Vraag:
Is de minister het met ons eens dat een asielstop het onderwijs in rustiger vaarwater brengt en is de minister bereid dit aspect op de agenda van de ministerraad ter sprake te brengen?

Antwoord:
Uw Kamer voert met dit kabinet ook op andere plekken het debat over migratie.
We bespreken de impact van migratie in brede zin en het mogelijk beleid intensief in het kabinet. Op 1 november 2023 brengt de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen advies uit over scenario’s, mogelijke beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen op de langere termijn. Daarbij gaat de Staatscommissie ook expliciet in op het onderwijsdomein.

Voor de kortere termijn heeft de aanpak voor het onderwijs onze volle aandacht. Zorgen dat ieder kind dat naar Nederland komt goed onderwijs krijgt, wordt echter steeds moeilijker. De rek qua zowel schoolgebouwen als leraren is er uit. We hebben in een paar maanden tijd circa 20.000 kinderen uit Oekraïne een plek geboden in het onderwijs en daar bovenop in het afgelopen jaar nog naar schatting enkele duizenden andere asielkinderen. Onderwijs is ongelooflijk belangrijk en willen we altijd kunnen bieden. Dat betekent in dit geval zo’n 1.000-2.000 klassen erbij. Deze aantallen hebben we onder andere mogelijk gemaakt door nieuwe tijdelijke scholen te starten en heel veel inzet van leraren. Dat is gelukt. Daar is ongelooflijk hard voor gewerkt door iedereen in en rond het onderwijs. Maar deze klus is wel steeds moeilijker te klaren. Want in het hele onderwijs is een groot tekort aan docenten, op sommige plekken zien we al een vierdaagse schoolweek. Kinderen die naar Nederland komen hebben vanaf dag 1 recht op onderwijs. Gemeenten en scholen spannen zich tot het uiterste in om leerlingen binnen 3 maanden na aankomst op een school te plaatsen, conform de Europese Opvangrichtlijn. We kijken samen met gemeenten en schoolbesturen hoe we ook deze kinderen onderwijs kunnen bieden. Binnenkort is hierover ook een debat met uw Kamer.

Vraagnummer: 4
Vraag:
Op basis van welk democratisch besluit wordt deze agenda (LHBTI+) uitgerold? Zijn er afspraken gemaakt met de VN? De EU? Waar komen de ‘change agents’ vandaan? Ik kan me niet herinneren dat wij er hier over hebben gestemd dat leraren ‘change agents’ zouden moeten worden. Maar waar komen ze vandaan, die ‘change agents’? En kan de minister daar een definitie van geven? Wat doen ‘change agents’ eigenlijk in het onderwijs? En waarom moeten kinderen les krijgen over een door activisten gedreven minderheidsagenda?

Antwoord:
Elke leerling moet zichzelf kunnen zijn op school. Dat is de kern van de brief over Vrij en Veilig Onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 653) die we recent naar uw Kamer hebben gestuurd. Scholen hebben op basis van de burgerschapsopdracht de taak om leerlingen bekend te maken met onder andere gelijkwaardigheid, en om een veilige schoolcultuur te bieden. Daarbij hebben ze de wettelijke opdracht om de kerndoelen te onderwijzen, waaronder die over seksuele diversiteit. Wat scholen leerlingen bijbrengen mag niet eenzijdig zijn. Op deze zaken houdt de inspectie stevig toezicht.

Daarmee is er geen sprake van een lhbti+agenda. Het is aan scholen en docenten om te bepalen hoe zij invulling gegeven aan de kerndoelen en de burgerschapsopdracht. Als docenten of scholen daarmee niet voldoen aan de regelgeving, onderneemt de inspectie actie. Daarnaast geldt dat als ouders bezwaren hebben tegen de manier waarop een school hier invulling aan geeft, zij dit via de medezeggenschap kunnen uiten.

Als het gaat om change agents: het is een term die vaker en breed wordt gebruikt. Het gaat in het algemeen om individuen die zichzelf of anderen aanzetten tot beweging of verandering. Dat kan dus op verschillende terreinen. Onderschat ook uw eigen rol als change agent voor het onderwijs niet.

U doelt wellicht op de specifieke invulling van dit begrip in het kader van de voormalige genderdiversiteitalliantie. Vanuit scholen kwam het initiatief van leerlingen en docenten om in hun eigen groep de acceptatie van genderdiversiteit en verschillen in seksuele oriëntatie te stimuleren. Dat initiatief is in het kader van die alliantie gesubsidieerd. Inmiddels is die subsidie beëindigd kunnen wij u vertellen. 

Vraagnummer: 5
Vraag:
We zouden alle eerstejaarsstudenten in het mbo moeten monitoren op leesvaardigheid en alle studenten die ondermaats scoren een verplicht inhaalprogramma moeten aanbieden, zodat alle mbo’ers de opleiding verlaten met minimaal niveau-2F. Voelt de minister ervoor om op deze manier bij te dragen aan iets wat de kansengelijkheid van deze studenten daadwerkelijk vergroot?

Antwoord:
Wij onderschrijven dat mbo-studenten het allerbeste onderwijs in basisvaardigheden moeten krijgen. Wij delen de overtuiging dat dit hun gelijke kansen vergroot. Wat nu ontbreekt is zicht op het niveau van de beheersing van de basisvaardigheden van mbo-studenten. Het is belangrijk om dit eerst in beeld te krijgen. Daarom gaan we op dit moment geen verplichte inhaalprogramma’s invoeren. Vóór de zomer 2023 zal de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uw Kamer verder informeren over de basisvaardigheden van mbo-studenten.

Vraagnummer: 6
Vraag:
Kunnen ook de studenten, alumni, medewerkers en hoogleraren over wie ik zojuist sprak bij Wetenschapveilig terecht wanneer zij zich op welke wijze dan ook belemmerd voelen in hun academische vrijheid en de uitoefening van het vrije woord?

Antwoord:
Wetenschapveilig.nl is een meldpunt voor wetenschappers, leidinggevenden en werkgevers aan universiteiten en onderzoeksinstituten. Alumni die zich bedreigd voelen in hun werk kunnen terecht bij hun werkgever. Studenten die zich niet veilig voelen om hun mening te uiten in een onderwijssituatie, kunnen dit binnen de opleiding of instelling bespreken. Bijvoorbeeld met de studieadviseurs of vertrouwenspersonen.
 
Vraagnummer: 7
Vraag:
De fractie van de PVV is buitengewoon kritisch op de staatsbemoeienis die de minister ontplooit als het gaat om wetenschapscommunicatie. Is de minister het met mij eens dat hij zijn rol van onafhankelijke wetenschapper heeft ingeruild voor die van hoogste uitvoerder van de staat? Hij is de staat en moet ten alle tijden wegblijven van ingrijpen in de wetenschap, ook als dat goedbedoeld is.

Antwoord:
Net als de fractie van de PVV staat het kabinet voor de onafhankelijkheid van de wetenschap en wil het geen staatsbemoeienis met de wetenschapscommunicatie. Wetenschapscommunicatie gaat over het voeren van een gelijkwaardige dialoog tussen wetenschap en samenleving. Hier is de wetenschap zelf verantwoordelijk voor. Het op te richten centrum heeft als doel wetenschap en wetenschappers beter in staat te stellen om uitvoering te geven aan wetenschapscommunicatie en hier verdere kennis mee te ontwikkelen. Twee kwartiermakers zijn nu bezig met een advies voor de concrete invulling hiervan. 

Vraagnummer: 8
Vraag:
In Nederland hebben we ook een paar vakmanscholen, één daarvan is de Ambachtsacademie. Zij leveren vakmensen waar grote tekorten aan zijn; rietdekkers, pianostemmers en glazeniers. Uitgerekend van deze ambachtsschool wordt de bekostiging stopgezet. Ik nodig de minister uit om hoe dan ook deze academie structureel te bekostigen en daarmee het bestaan veilig te stellen. Kan de minister hierop reageren?

Antwoord:
De structurele bekostiging op basis van de onderwijswetten is bedoeld voor onderwijsinstellingen die erkend onderwijs verzorgen. De Ambachtsacademie verzorgt geen formeel onderwijs. In overleg met AmbachtNederland is gebleken dat de benodigde aanpassingen gericht op eventuele toetreding tot het formele onderwijsstelsel door de Ambachtsacademie niet passend werden gevonden. Daarom kan hiervoor binnen de huidige regelgeving van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het publiek bekostigd onderwijs geen publiek geld beschikbaar komen. Voor aanbieders van niet-formele opleidingen geldt een markt met een gelijk speelveld. SZW heeft op 13 april jl. aan de Kamer gemeld, dat de tijdelijke subsidie aan de Ambachtsacademie als re-integratie-voorziening niet wordt gecontinueerd. Het is in principe mogelijk om bepaalde activiteiten van aanbieders van niet-formele opleidingen te subsidiëren op basis van de Wet overige OCW-subsidies en de daarop gebaseerde Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Om te beoordelen of dat ook hier mogelijk is moet er ook eerst een staatssteuntoets worden gedaan om onrechtmatige staatssteun te voorkomen.

Overigens zetten we ons op verschillende manieren in om ambachten te behouden. Via verschillende mbo-instellingen kunnen opleidingen als lijstenmaker, glazenier en pianotechnicus gevolgd worden. Als een kleine, unieke opleiding in het mbo dreigt te verdwijnen kan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een instelling voor 5 jaar het alleenrecht toekennen om de opleiding aan te bieden. Op die manier kan er een duurzame relatie tussen aanbieder en werkveld tot stand komen. Daarnaast heeft dit kabinet gezorgd voor structurele financiering van het meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap. Zij helpen kleine, unieke beroepen in het mbo om levensvatbaar te blijven en ontvangen hiervoor structureel € 0,5 miljoen. Desalniettemin, zullen we, ten behoeve van de Kamer, de staatssteuntoets voor de subsidie aan de Ambachtsacademie zo spoedig mogelijk uitvoeren en informeren we uw Kamer daarover per brief.


Vragen van het lid Woude, H. van der (VVD)

Vraagnummer: 9
Vraag:
Hoe wil de minister omgaan met de wensen van universiteiten om te groeien? Hoe wil de minister omgaan met alle ambities die er nu liggen, zoals de multicampus van Delft, Brainport van Eindhoven, grote wensen in Twente en de polder?

Antwoord:
Het is goed te zien dat er veel ambitie is bij universiteiten. Met de investeringen vanuit het coalitieakkoord heeft het kabinet al veel geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland. Voor groeiambities is er binnen de middelen uit het coalitieakkoord geen ruimte meer. Via de variabele component in de bekostigingssystematiek in het hoger onderwijs kan in principe rekening gehouden worden met fluctuerende studentenaantallen. Een grotere groeiambitie vraagt extra middelen voor infrastructuur, huisvesting en bijkomende onderzoeksmiddelen. In de toekomstverkenning bekijken we de ambities van instellingen in samenhang met vraagstukken als evenwichtige studentenstromen, groei en krimp van studentenaantallen en aansluiting op de arbeidsmarkt.

Vraagnummer: 10
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat hij dit voorjaar een nieuwe wet opstuurt, zodat wij die voor de zomer kunnen behandelen, zodat instellingen weten waar ze aan toe zijn? Kan hij daarnaast toezeggen dat hij ruimte geeft aan instelling om voor komend collegejaar, als de nieuwe wetgeving nog niet van kracht kan zijn, de instellingen bestuurlijke ruimte geeft om indien nodig de maatregelen treffen, zoals inschrijfstop, een stop op de Engelse track van en een quotum voor niet-EER studenten?

Antwoord:
Begin volgend jaar doe ik in mijn Kamerbrief internationalisering hoger onderwijs een aantal voorstellen om te sturen op de instroom van internationale studenten. Die voorstellen kunnen zowel de vorm van (wettelijke) instrumenten hebben als nadere afspraken met het veld. Waar nodig zullen de voorstellen uit de Kamerbrief resulteren in een wetsvoorstel en/of aanpassingen van de bestaande wet- en regelgeving. Ik hoop hier samen met uw Kamer snel voortgang op te maken en wil de instellingen op basis van de uitkomsten van de verkenning perspectief kunnen bieden. Hoewel wij hier haast mee willen maken, kennen wetgevingsprocessen echter wel hun termijnen. Daarnaast moeten maatregelen zoals een numerus fixus (ook op een eventueel Engelstalig traject) vooraf bekend gemaakt worden, zodat studenten tijdig weten dat zij met een numerus fixus-opleiding of -traject te maken hebben. Het is niet mogelijk om, vooruitlopend op regelgeving, vast maatregelen te treffen zonder wettelijke grondslag. Dat geldt ook voor de inschrijfstop, een numerus fixus op een Engelstalig traject en een maximum voor niet-EER studenten. De inschrijving voor het volgende studiejaar is al gestart en de deadline voor inschrijving voor numerus fixusopleidingen sluit op 15 januari 2023. Deze instrumenten zijn daarvoor dus niet op tijd.

Vraagnummer: 11
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat zijn toekomstverkenning ook duidelijke keuzes bevat ten aanzien van het beroepsonderwijs: het verschil met universitair juist explicieter maken, of misschien wel afscheid nemen van het binaire stelsel? Een beetje half half doen en niet kiezen is wat de VVD betreft geen optie.

Antwoord:
Het binaire stelsel en de positie van beroepsgericht onderwijs en wetenschappelijk gericht onderwijs in het stelsel is zeker onderdeel van de toekomstverkenning.

Vraagnummer: 12
Vraag:
Mijn voorstel is dat de minister voor de zomer van 2023, en voor het uitbrengen van de nationale technologiestrategie die in de maak is, een internationale vergelijking op OESO-niveau maakt van de verdeling van onderzoeks- en onderwijsmiddelen tussen alfa, beta en gamma en technisch-medische wetenschap en de Nederlandse positie daarin. En dat we een antwoord formuleren in die toekomstverkenning van wat die verdeling dan zou moeten zijn. Is de minister hiertoe bereid?

Antwoord:
Bij het opstellen van de nationale technologiestrategie zullen we kijken naar hoe de verdeling van middelen over de verschillende wetenschapsgebieden er in internationaal verband uitziet. Ook in de toekomstverkenning gaan we onder andere in op de internationale positie van Nederland op het terrein van onderzoek en onderwijs. Zeker zal onderdeel van de verkenning zijn hoe het bestel dynamisch kan reageren op verschillende strategische doelen. 
 
Vraagnummer: 13
Vraag:
Kan de minister binnen deze kabinetsperiode met een blauwdruk voor het stelsel [hoger onderwijs] komen met duidelijke keuzes erin [belangrijke Nationale missies waarop we kennis willen opbouwen en mensen willen opleiden], opgelijnd langs missies, waarbij werkgevers en stakeholders vanaf het begin betrokken zijn bij de toekomstverkenning en dat er dus een onafhankelijke blik meeloopt, in plaats van dat hij eerst met het onderwijs gaat praten zoals gemeld in de laatste brief?

Antwoord:
De toekomstverkenning is een open proces dat geen blauwdruk voor het stelsel oplevert. We verkennen hoe het stelsel ingericht kan worden zodanig dat het aansluit op de vraag van de arbeidsmarkt én de vraag van de student. Bij de toekomstverkenning worden van het begin af aan diverse stakeholders betrokken, waaronder vertegenwoordigers van werkgevers en de TO2 instellingen. Tevens raadplegen we experts en maken we gebruik van onderzoeksrapporten en internationale vergelijkingen. Na de toekomstverkenning, die bouwstenen zal opleveren, zullen we met een integrale beleidsreactie komen die een visie vanuit het kabinet geeft. Er is ook een klankbordgroep, met leden van planbureaus, voor de kwaliteitsborging van de verkenning. 

Vraagnummer: 14
Vraag:
Het toetsingskader internationale samenwerkingen kennisveiligheid is er nog niet, het loket wel. Hoe loopt dat? Zijn er al negatieve adviezen geweest en wat wordt daarmee gedaan? Wat doet de minister als een instelling een negatief advies negeert? Wie is er verantwoordelijk voor het nationale risico dat dan optreedt, of de schade die het tot gevolg heeft? Heeft de minister dat helder?

Antwoord:
Kennisinstellingen weten het loket goed te vinden. Er zijn sinds de opening in januari dit jaar 128 vragen ingediend. De meeste vragen worden gesteld door universiteiten en hogescholen en betreffen het wel of niet aangaan van een internationale samenwerking. Andere vragen worden ingediend door onderzoeksinstituten, universitair medisch centra en TO2-instellingen, maar ook door individuele wetenschappers. Het is niet de rol van het loket om een positief of negatief advies op te stellen. Het loket wijst op potentiële risico’s met betrekking tot kennisveiligheid zodat instellingen zelf een gedegen afweging kunnen maken. Kennisinstellingen zijn namelijk zelf verantwoordelijk voor de implementatie van deze adviezen en ook voor het mitigeren van risico’s, mochten die onverhoopt optreden. Wij worden periodiek geïnformeerd over de aantallen adviezen en het soort adviezen dat wordt gevraagd. Hierover wordt uw Kamer, gezien de vertrouwelijkheid van de vragen, op hoofdlijnen geïnformeerd in de voortgangsbrief Kennisveiligheid. Deze brief sturen wij voor het einde van het jaar aan uw Kamer. 
 

Vraagnummer: 15
Vraag:
Hoe kunnen we instellingen beter ondersteunen op valorisatie? Want we hebben 3 taken gegeven aan de universiteiten en hogescholen, maar ze worden er maar voor 2 betaald (onderwijs en onderzoek). Kan de minister de geldstroom zo inrichten dat de valorisatie daar zijn eigen aandeel in heeft. Of maatschappelijke kennisbenutting, zo mag u het ook doen.

Antwoord:
De eerste geldstroom is voor de drie wettelijke taken van de universiteiten en hogescholen, niet alleen voor de twee eerste taken: onderwijs en onderzoek. Bovendien is de derde taak, maatschappelijke impact en valorisatie, een integraal onderdeel van het doen van onderzoek en het geven van onderwijs. Aparte extra ondersteuning voor de kennisinstellingen voor impact en valorisatie vinden wij daarom hier niet bij passen. Omdat we voor valorisatie nog aanvullende kansen zien, stellen wij samen met onze ambtsgenoot van EZK en een breed consortium in het veld in het kader van de derde ronde van het Nationaal Groeifonds een aanvraag op voor het versterken van valorisatie.

Vraagnummer: 16
Vraag:
Het HOP heeft een onderzoek naar academische vrijheid geprobeerd uit te voeren, maar de universiteiten weigerden mee te werken waardoor het een flop werd. Ik krijg graag een update van de minister over zijn inspanningen en wil hem uitdagen met de instellingen in gesprek te gaan over een beter onderzoek en oplossingsrichtingen. Hoe gaat het met het onderzoek dat we vorig jaar rond deze tijd per motie met vijf partijen hebben gevraagd?

Antwoord:
De vorige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wilde het KNAW-rapport (“Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap”) en de gezamenlijke notitie van de Inspectie van het Onderwijs en NVAO (“Persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef in het hoger onderwijs”) afwachten. Die rapporten liggen er inmiddels en zijn met uw Kamer gedeeld. We constateren dat de rapporten onvoldoende antwoord geven op de vraag uit de motie Van der Woude c.s.: ‘of zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven in de wetenschap en het hoger onderwijs een rol spelen’ (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 40). We zullen daarom komend jaar een onderzoek starten naar specifiek deze vraag. Het streven daarbij is een rapport voor het einde van 2023.
 
Vraagnummer: 17
Vraag:
Graag zouden we in de toekomstverkenning iets willen zien over de stimulering van samenwerking in het onderwijs door meer te financieren op inhoudelijke resultaten, de thema’s valorisatie en/of maatschappelijke kennisbenutting en te sturen op capaciteit. Mbo, hbo, wo instellingen kunnen zich dan samen profileren op deze thema’s op onderwijs en onderzoek. Dan zou het niet meer rendabel moeten zijn op die manier om duizenden communicatiedeskundigen op te leiden en daarop te concurreren. En er moet meer ruimte komen voor studies waar we tekorten verwachten. Kan de minister uiteenzetten in de toekomstverkenning hoe de bekostiging eruit moet zien, bijvoorbeeld op missies of capaciteit, of allebei? Kan de minister hierop reageren?

Antwoord:
In de toekomstverkenning bezinnen we ons op de inrichting van het stelsel zodanig dat het aansluit op de vraag van de maatschappij, de arbeidsmarkt, de student en de wetenschapper. Daarbij hoort ook de vraag hoe instellingen daar via de bekostiging het beste toe in staat kunnen worden gesteld. Een passende bekostigingssystematiek is van belang voor een duurzaam stelsel. Samenwerking tussen mbo, hbo en wo instellingen, capaciteit en profilering zijn belangrijke thema’s in de toekomstverkenning. Ook zal er aandacht zijn voor samenwerking bij kennisbenutting, bijvoorbeeld bij initiatieven zoals de Biotech Booster waarbij verschillende kennisinstellingen samenwerken om de impact van biotechnologie op de maatschappij en het verdienvermogen te vergroten.
Wij kunnen niet vooruitlopen op de uitkomsten van de toekomstverkenning en in welke mate deze uitkomsten aanleiding kunnen zijn om tot een andere vorm van bekostiging over te gaan.


Vragen van het lid El Yassini, Z. (VVD)

Vraagnummer: 18
Vraag:
Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat het burgerschapsonderwijs ook in het mbo de plek krijgt die het nodig heeft?

Antwoord:
Het is belangrijk dat het burgerschapsonderwijs in het mbo de plek krijgt die het verdient. Daarom zullen de huidige kwalificatie-eisen worden herijkt, krijgen studenten meer duidelijkheid over wat ze kunnen verwachten en wordt de kwaliteit van docenten versterkt. Voor de periode tot en met 2025 zijn er jaarlijks extra middelen vrijgemaakt voor professionalisering van docenten (€ 30,9 miljoen). Basisvaardigheden en burgerschap zijn een speerpunt bij deze professionalisering. In deze periode zijn er ook jaarlijks middelen vrijgemaakt voor de ondersteuning en monitoring in het po, vo en mbo (€ 5,3 miljoen), onder andere voor het expertisepunt burgerschap. Uw Kamer zal hierover in het voorjaar van 2023 nader worden geïnformeerd.

Vraagnummer: 19
Vraag:
Hoe gaan de basisvaardigheden voor de verdere stap zorgen, zodat we de basis en het fundament sterk hebben?

Antwoord:
Afgelopen maandag ontving de Kamer de voortgangsbrief over het masterplan basisvaardigheden (2022Z22698). Daarin staat geschetst hoe we structureel werken aan en sturen op verbetering van de onderwijsresultaten voor taal, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid. We willen dat elk kind goed kan rekenen en de Nederlandse taal beheerst (lezen, schrijven en mondelinge taalvaardigheid) en leert hoe we in Nederland met elkaar omgaan en het onderwijs verlaat met de benodigde digitale vaardigheden op zak. We zorgen voor helderheid over wat leerlingen en studenten moeten leren, beter zicht op hoe het gaat op verschillende plekken in het onderwijs, extra bekostiging voor scholen die dat het hardst nodig hebben en publieke ondersteuning voor het realiseren van duurzame verbetering van het onderwijs in de basisvaardigheden. 

Vraagnummer: 20
Vraag:
Wat hebben we geleerd van het techniekpact?

Antwoord:
Het Techniekpact heeft ons een aantal belangrijke lessen geleerd. Ten eerste is publiek-private samenwerking de basis. In de technieksector is dit hard nodig, dit kan nog meer slagkracht krijgen. Ten tweede is op regionaal niveau een goede samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven en regionale overheden van groot belang. Als laatste moet er een goede interactie zijn tussen het landelijke en regionale niveau; de landelijke behoefte aan technici komt immers niet altijd overeen met wat in een regio nodig is.

Er wordt gewerkt aan het voortzetten van het techniekpact, onder andere via het Actieplan Groene en Digitale banen. Het kabinet informeert uw Kamer hierover rond de jaarwisseling.

Vraagnummer: 21
Vraag:
Hoe zit het met de praktijkuren in het vmbo? Hoe zorgen we ervoor dat kinderen meer te maken krijgen met praktische vaardigheden?

Antwoord:
Praktische vaardigheden zijn essentieel onderdeel voor leerlingen om deel te kunnen nemen aan de maatschappij en het bedrijfsleven. Het gaat bijvoorbeeld om iets te kunnen maken uit het niets, maar ook om theoretische lesstof op een praktische manier te kunnen toepassen. En dat geldt niet alleen voor voldoende praktijkuren voor vmbo-leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen, maar voor iedereen. Hier moeten we meer balans in brengen, want we hechten nu te weinig waarde aan de praktische talenten van leerlingen.
 
Daarom stimuleren wij het ontwikkelen van praktijkgerichte vakken in de gemengde en theoretische leerwegen in het vmbo, maar ook op het havo. Zo wordt ook het havo een steeds betere voorbereiding op het hoger beroepsonderwijs. Wij willen deze doorlopende leerlijn voor het beroepsonderwijs nog beter verankeren in het stelsel op alle niveaus. Hierop zullen wij terugkomen in een visiebrief aan uw Kamer in de eerste helft van 2023.

Vraagnummer: 22
Vraag:
Waarom is het zo dat alleen stageplekken vrijgemaakt worden voor hbo-v en niet voor verzorgenden op mbo niveau 3? Is de minister bereid om in gesprek te gaan met de minister van VWS om te kijken of er in gesprekken met ziekenhuizen wordt gekeken of deze mbo-ers een kans kunnen krijgen en een voet tussen de deur krijgen?

Antwoord:
Het is ons niet bekend dat er binnen ziekenhuizen alleen stageplekken vrijgemaakt worden voor hbo-v en niet voor verzorgenden op mbo niveau 3. Wel zijn er doorgaans meer stageplekken op hbo-v, en in wat mindere mate mbo-verpleegkundige (niveau 4) binnen ziekenhuizen beschikbaar voor het leren uitvoeren van complexe taken en handelingen. De beschikbaarheid van voldoende stages van goede kwaliteit speelt een cruciale rol voor de zorgarbeidsmarkt. Wij trekken hierin al samen op met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanuit het programma Toekomstbestendige arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) waarin we samenwerken met zorg- en onderwijspartners. Binnen het programma TAZ is er een stagefonds (€ 116 miljoen t/m 2024) beschikbaar voor het realiseren van voldoende en kwalitatieve stageplekken in het mbo en hbo, extra begeleidingscapaciteit en innovatieve stagevormen. Ook is er in 2022 eenmalig € 63,5 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het stagefonds. Stages in ziekenhuizen voor mbo op niveau 3 vallen onder deze regeling.

Vraagnummer: 23
Vraag:
Hoe zorgen we ervoor dat we die subsidieregeling praktijkleren doortrekken voor de komende jaren op een dusdanige manier dat leerbedrijven ook die zekerheid krijgen?

Antwoord:
De Subsidieregeling Praktijkleren is een belangrijke regeling om leerbedrijven te stimuleren om leerplaatsen aan te bieden. Mbo-studenten moeten aan beroepspraktijkvorming hebben gedaan in de vorm van een stage of een leerwerkplek om uiteindelijk hun opleiding te kunnen afronden. Daarom heeft het kabinet ook structureel budget gereserveerd voor deze regeling voor leerbedrijven. De regeling wordt momenteel geëvalueerd, omdat het wettelijk is vereist om dit iedere vijf jaar te doen. Inzichten uit de evaluatie zullen gebruikt worden om te beoordelen hoe de regeling kan worden verbeterd en voortgezet. Het wederom meerjarig verplichten van de regeling ligt daarbij ons inziens voor de hand.

Vraagnummer: 24
Vraag:
De VVD heeft het kabinet opgeroepen met motie om met een VSV-aanvalsplan te komen. Deze motie is aangenomen en ik wil de minister vragen welke stappen hij voornemers is te zetten om te komen met een aanvalsplan en wanneer we dit plan mogen verwachten?

Antwoord:
De motie is op 22 november jl. aangenomen en wij komen hier in de Kamerbrief voortijdig schoolverlaten, die uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 ontvangt, op terug. In deze brief worden de processtappen die we zetten om tot het aanvalsplan te komen uiteengezet.

Vraagnummer: 25
Vraag:
We zien nog steeds dat vooral nieuwe leraren, zo’n 20%, al heel snel uitvallen. Goede begeleiding tijdens en in de jaren na de opleiding kan het uitvallen voorkomen. De pilot Samen Opleiden & Professionaliseren is hier een goed voorbeeld van. Hoe gaan de beide ministers zorgen dat alle leraren deze goede begeleiding krijgen? Hoe kunnen we bijvoorbeeld ook de lerarenopleidingen daar aan koppelen?

Antwoord:
In de praktijk zien we dat vrijwel alle starters enige vorm van begeleiding krijgen (87% in het po; 90% in het vo; 84% in het mbo). Samen Opleiden & Professionaliseren (SO&P) is een mooi voorbeeld van hoe leraren goed begeleid kunnen worden. Op dit moment vindt het begeleiden en het opleiden van leraren en startende leraren plaats binnen de Regionale aanpak Personeelstekort onderwijs (RAP) en SO&P-verbanden. Wij willen komen tot één regionale infrastructuur voor de onderwijsarbeidsmarkt waarin we deze regelingen en functies bundelen om versnippering tegen te gaan en de tekorten slagvaardiger en effectiever aan te pakken. Uiteindelijk willen we dat alle studenten kwalitatief goed worden opgeleid en begeleid tijdens en na hun opleiding. In december ontvangt uw Kamer een brief waarin wij toelichten hoe wij deze regionale infrastructuur voor ons zien.

Vragen van het lid Peters, W.P.H.J. (CDA)

Vraagnummer: 26
Vraag:
Is de minister bereid om te kijken naar het effectief en collectief verbieden van telefoons op scholen? Er zijn scholen die effectief en collectief telefoons verbieden (Alfrink College in Deurne). De resultaten zijn verbluffend. Verbieden van hogerhand kan best.

Antwoord:
We begrijpen dat het gebruik van mobiele telefoons lastige situaties in het klaslokaal kan opleveren. Onderzoek toont aan dat overmatig en ongereguleerd gebruik van de mobiele telefoon negatieve gevolgen heeft in de klas. Afgeleide leerlingen, verminderde prestaties en het later opstarten van een les.

Docenten gebruiken mobiele telefoons soms echter ook op een nuttige manier in de les. Ook is van belang dat leerlingen moeten leren omgaan met mobiele telefoons: tijdens een vervolgopleiding of in werk worden mobiele telefoons ook gebruikt.

We zien dat er internationaal verschillen zijn in hoe er wordt omgegaan met mobiele telefoons in de klas. Hierbij willen wij graag ook terugkomen op een antwoord dat is verstrekt bij de beantwoording van de feitelijke Kamervragen die gesteld zijn bij de begroting. In tegenstelling tot deze beantwoording blijkt dat in Frankrijk en Zweden wel sprake blijkt te zijn van landelijke regels. Andere voorbeelden van een landelijk verbod zijn er niet.

Het is vooral belangrijk dat scholen zelf hier een lijn bepalen. Scholen hebben de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid én professionaliteit om te bepalen op welke wijze digitale middelen in de school gebruikt kunnen en mogen worden. Scholen maken daar zelf afspraken over. Daar past een wettelijk verbod minder goed bij, omdat het niet aan de overheid is om te bepalen hoe het onderwijs exact vorm krijgt. Daarnaast is het wettelijk verbieden enorm tijdrovend, om een algeheel verbod in te stellen - een wetstraject duurt minstens 3 jaar. Dus we zoeken graag met de vraagsteller naar manieren om te bezien op welke wijze we scholen en leraren kunnen ondersteunen die mobieltjes uit de les willen houden, want de zorg van de vraagsteller herkennen en delen wij. 

Vraagnummer: 27
Vraag:
Is de minister het met het CDA eens dat veel werkdruk verminderd kan worden door ons te focussen op goed lesgeven en te stoppen met het individuele kind centraal te stellen? (maar de goede les van Andy Hargreaves, de onderwijskundige, in acht te nemen ‘what is essential to some is good for everybody’)?

Antwoord:
In onze vele gesprekken met leraren hebben we gemerkt dat werkdruk verschillende oorzaken kent. Soms komt het simpelweg door te veel werk, maar soms ook door het geven van onderwijs aan leerlingen met ondersteuningsbehoefte, of het organiseren van extra activiteiten.

In gesprekken met leraren horen we ook verschillende visies voorbij komen: de leerling centraal, de leraar centraal, het leerplan centraal. Maar het is zeker niet zo dat op scholen die in hun onderwijsvisie de individuele leerling centraal stellen, de werkdruk veel hoger is. 

Dit betekent voor ons dat op schoolniveau met de leraren moet worden gekeken hoe werkdruk het beste kan worden aangepakt zodat deze behapbaar blijft. En dan niet door één bestuurder of schoolleider, maar door het hele schoolteam en de medezeggenschapsraad. Alleen dan kun je goed lesgeven. Om dit te bevorderen, hebben wij in opvolging van de werkdrukmiddelen po ook voor het vo € 300 miljoen beschikbaar gesteld aan de leraren om de werkdruk te verminderen.

Wat daarnaast ook bijdraagt aan het verminderen van de werkdruk is de maatregel die we hebben aangekondigd in de Kamerbrief ‘Samen voor beter onderwijs, duidelijk over kwaliteit’ (Kamerstuk 31293, nr. 651), om naar duidelijker eisen aan onderwijskwaliteit en een eenduidige opdracht te gaan. Het staat voor mij voorop om de leraar maximaal te helpen en steunen in deze opdracht. Hiervoor zijn duidelijke kwaliteitseisen, met betrekking tot bijvoorbeeld ondersteuning en begeleiding van leerlingen en het geven van directe instructie, van groot belang. Ook het vertonen van onderwijskundig leiderschap door schoolbestuurders en schoolleiders en zorg dragen voor de kwaliteits- en leercultuur, zoals ook verzocht in een motie van de leden Peters en Wassenberg (Kamerstuk 35 925-VIII, nr. 52), draagt hieraan bij. Met het, in afstemming met het onderwijsveld en de inspectie, uitlichten en nader invullen van de kern, kunnen eisen die een beperkte relatie hebben met de onderwijskwaliteit en juist voor meer werkdruk zorgen dan nodig losgelaten worden. Voor de uitvoering van deze maatregel gaat de inspectie de onderzoekskaders die half 2023 naar uw Kamer worden gestuurd concretiseren en aanpassen. Waar dit niet kan binnen de huidige wettelijke kaders passen we de wet aan. Dit wetsvoorstel moet in 2025 inwerking treden.

Vraagnummer: 28
Vraag:
Wat kunnen scholen doen om leerkrachten te behouden, te begeleiden en iedere dag als team een stukje beter te maken? Hoe kan de minister ze hierbij helpen?

Antwoord:
Scholen spelen een belangrijke rol in het behoud en begeleiding van leerkrachten en het goed samenwerken in teamverband. Uit onderzoek van de Universiteit Utrecht over de staat van het strategisch personeelsbeleid (2017) blijkt dat scholen met goed strategisch personeelsbeleid beter presteren op het personele vlak, beter aansluiten bij toekomstige ontwikkelingen, zoals aanpak van werkdruk, omgaan met leerlingen daling/stijging, en ook het lerarentekort. Goed personeelsbeleid houdt planmatig en cyclisch rekening met loopbaanmogelijkheden, professionele ontwikkeling, een lerende cultuur en duurzame inzetbaarheid, terugdringen van kleine contracten, afgestemd op externe ontwikkelingen en de onderwijskundige visie. Ook kan goed strategisch personeelsbeleid bijdragen een aantrekkelijk beroep, nieuwe leraren aantrekken en leraren die al voor de klas staan beter vasthouden Op dit moment werken wij aan een wetsvoorstel dat scholen verplicht om een strategisch personeelsbeleid te voeren. Wij hopen dit wetsvoorstel voor het einde van het jaar in internetconsultatie te brengen.

Vraagnummer: 29
Vraag:
Formuleer kraak en kraakhelder wat kinderen, alle kinderen, moeten kennen en kunnen. En zorg dat leerkrachten exact weten wat hun opdracht is. Vraag aan scholen verantwoording over de vraag hoe ze werk gaan maken van de vervulling van die opdracht. Als team. Op een wetenschappelijk verantwoorde manier. Bied ondersteuning daar waar dat nodig is. Dat is een masterplan basisvaardigheden. Kan de minister hierop reageren?

Antwoord:
Wij zijn het zeer met de heer Peters eens. Onderdeel van het masterplan basisvaardigheden is om tot een kraakheldere opdracht aan de scholen te komen. Daar wijst de Onderwijsraad ons ook op in haar recente advies over de positie van taal en rekenen. Momenteel zijn teams van leraren en andere deskundigen uit bijvoorbeeld de wetenschap bezig met het maken van kerndoelen voor taal en rekenen, inclusief het gewenste niveau van beheersing. We beginnen dus bij de leergebieden waar de basisvaardigheden centraal staan, zoals toegezegd aan uw Kamer.

Maar in de werkopdracht voor de ontwikkeling van deze kerndoelen is ook expliciet opgenomen dat deze talige kennis en rekenvaardigheden een plek moeten krijgen bij andere vakken waar dit logisch is. Zo zorgen we voor verankering van de basisvaardigheden over de gehele breedte van het curriculum en dat leraren weten wat hen te doen staat. Uiteraard zorgen we voor passende ondersteuning voor leraren in bijvoorbeeld lesmaterialen, in lijn met de geactualiseerde kerndoelen. Als dat gereed is, zal de inspectie ook strenger optreden wanneer het gewenste niveau van deze kraakheldere doelen niet worden gehaald. Dit heeft u ook kunnen lezen in mijn recente brief 'Samen voor beter onderwijs, duidelijk over kwaliteit'. De lat moet duidelijker, en de lat moet omhoog. Wij kunnen ons dus vinden in de door de heer Peters voorgestelde acties.


Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)

Vraagnummer: 30
Vraag:
Voorstel: Als je leerkracht wil worden, meld je je bij de opleidingsschool in jouw regio en die gaat kijken welke school en traject bij jou past en hoe dat financieel zo goed geregeld kan worden dat je dat opleidingstraject ook gaat bekostigen. Ik zou voor dit voorstel graag een reflectie van de minister horen.

Antwoord:
Het voorstel van het lid Van der Molen gaat uit van het zoveel mogelijk zorgen voor één aanmeldplek voor aankomende leerkrachten en een makkelijk vervolgtraject voor hen. Dat streven delen we. Er wordt op dit moment in opleidingsscholen al nauw samengewerkt tussen scholen en lerarenopleidingen om aankomende leraren op te leiden met en in de praktijk. De werving van leraren en het vinden van een opleiding, gebeurt nu in Regionale Aanpak Personeelstekort Onderwijs (RAP) en via het onderwijsloket. In de werkagenda Samen voor het beste onderwijs is de wens uitgesproken om deze aanpakken te bundelen tot een regionale infrastructuur waar werven, opleiden en begeleiden samen komen. Het kan en moet absoluut simpeler, daar zijn we mee aan de slag. In de Kamerbrief van december gaan we nader in op deze regionale infrastructuur en de manier waarop we de RAP- en SO&P-regeling willen samenvoegen. Uitgangspunt daarbij is ruimte voor de regio om in de invulling van het werven, opleiden en begeleiden flexibel aan te sluiten bij de regionale maatschappelijke opgaven.

Vraagnummer: 31
Vraag:
De middelen van de ambachtsacademie staan ter discussie. Ik vraag de minister wat daarvan de stand van zaken is.

Antwoord:
De structurele bekostiging op basis van de onderwijswetten is bedoeld voor onderwijsinstellingen die erkend onderwijs verzorgen. De Ambachtsacademie verzorgt geen formeel onderwijs. In overleg met AmbachtNederland is gebleken dat de benodigde aanpassingen gericht op eventuele toetreding tot het formele onderwijsstelsel door de Ambachtsacademie niet passend werden gevonden. Daarom kan hiervoor binnen de huidige regelgeving van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het publiek bekostigd onderwijs geen publiek geld beschikbaar komen. Voor aanbieders van niet-formele opleidingen geldt een markt met een gelijk speelveld. SZW heeft op 13 april jl. aan de Kamer gemeld, dat de tijdelijke subsidie aan de Ambachtsacademie als re-integratie-voorziening niet wordt gecontinueerd. Het is in principe mogelijk om bepaalde activiteiten van aanbieders van niet-formele opleidingen te subsidiëren op basis van de Wet overige OCW-subsidies en de daarop gebaseerde Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Om te beoordelen of dat ook hier mogelijk is moet er ook eerst een staatssteuntoets worden gedaan om onrechtmatige staatssteun te voorkomen.

Overigens zetten we ons op verschillende manieren in om ambachten te behouden. Via verschillende mbo-instellingen kunnen opleidingen als lijstenmaker, glazenier en pianotechnicus gevolgd worden. Als een kleine, unieke opleiding in het mbo dreigt te verdwijnen kan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een instelling voor 5 jaar het alleenrecht toekennen om de opleiding aan te bieden. Op die manier kan er een duurzame relatie tussen aanbieder en werkveld tot stand komen. Daarnaast heeft dit kabinet gezorgd voor structurele financiering van het meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap. Zij helpen kleine, unieke beroepen in het mbo om levensvatbaar te blijven en ontvangen hiervoor structureel € 0,5 miljoen. Desalniettemin, zullen we, ten behoeve van de Kamer, de staatssteuntoets voor de subsidie aan de Ambachtsacademie zo spoedig mogelijk uitvoeren en informeren we uw Kamer daarover per brief.

Vraagnummer: 32
Vraag:
Wat wil de minister specifiek doen voor het schoolvak Fries? Wat wol de Minister spesifyk dwaan foar it skoalfak Frysk?

Antwoord:
Beheersing van de Friese taal en het kennen van de Friese cultuur is essentieel om deel te nemen aan de regionale samenleving. Voor grote delen van Fryslân is het daarmee zelfs een basisvaardigheid. De provincie Fryslân ontvangt daarom via het provinciefonds een budget voor Materiële Instandhouding Fries (MIF). De hoogte van dit budget voor 2022 bedraagt voor het po en voor het vo samen € 485.000 euro. Daarnaast draagt het Rijk met € 900.000 euro jaarlijks via het provinciefonds ook bij aan de instandhouding van de basisinfrastructuur voor een doorgaande leerlijn Fries.  

Echter, deze leerlijn Fries zal – net als het huidige curriculum voor de overige vakken – worden bijgesteld. Daarmee vragen we dus wat extra's van de Provincie, van de scholen en van de leraren. Er komen concretere kerndoelen en er zullen waarschijnlijk ook leermaterialen moeten worden aangepast. Daarom gaan wij in aanloop naar een nieuwe Bestuursafspraak met de provincie in gesprek over ambities voor het Fries en zullen we vragen en bezien wat er nodig is om ervoor te zorgen dat scholen worden gestimuleerd om het Fries aan te bieden.

It yn ‘e macht hawwe fan de Fryske taal en witte wat de Fryske kultuer is, is tige wichtich om mei te dwaan oan de mienskip. Foar grutte parten fan Fryslân is it dêrom sels in basisfeardichheid. De provinsje Fryslân krijt dêrom fia it provinsjefûns in budzjet foar Materiële Ynstânhâlding Frysk (MYF). Foar 2022 is de hichte fan dit budzjet foar it primêr en fuortset ûnderwiis yn totaal € 485.000 euro. Dêrneist draacht it Ryk troch it provinsjefûns mei in jierlikse bydrage fan € 900.000 euro by oan it behâld fan de basisynfrastruktuer foar in trochrinnende learline Frysk.

Disse learline Frysk sil, lykas it jildende kurrikulum foar de oare fakken, oanpast wurde. Dêrmei freegje we dus wat ekstra’s fan de provinsje, fan de skoallen en de leararen. Dêr komme mear konkrete kearndoelen en it lesmateriaal sil warskynlik oanpast wurde moatte. Dêrom sille wy yn oanrin nei in nije Bestjoersôfspraak mei de provinsje yn petear oer de ambysjes foar it Frysk en sille we freegje wat nedich is om skoallen te stimulearjen om it Frysk oan te bieden.

Vraagnummer: 33
Vraag:
Is de minister bereid om structureel bij te dragen aan opleidingen Nederlands in het buitenland?

Antwoord:
Vanuit ons gedeelde belang voor opleidingen Nederlands in het buitenland dragen wij samen met de Vlaamse overheid structureel bij aan deze opleidingen via onze jaarlijkse bijdrage aan de Taalunie. De bevordering van de studie en verspreiding van de Nederlandse taal en letteren in het buitenland is één van de vier doelstellingen uit het Taalunieverdrag. Om de neerlandistiek en de afdelingen buiten het taalgebied te versterken financieren we een impulstraject (€ 400.000.- van Nederland en € 200.000,- van Vlaanderen) in samenwerking met partners zoals de Internationale Vereniging Neerlandistiek. De projecten van het huidige impulstraject worden uitgevoerd in de jaren t/m 2024. Wij zijn bereid te overwegen een extra impuls te doen. Hiervoor is eerst meer inzicht nodig in de resultaten en effecten van het lopende impulstraject. Mogelijke aanpassingen in een nieuw voorstel kunnen zijn: de structuur voor de internationale neerlandistiek versterken vanuit onze IKT; meer samenwerking met Nederlandse universiteiten en inzet van onze Onderwijs- en Wetenschapsattachés; en verfijning aanbrengen in landen en thema’s, zoals buitenlandse Nederlandstalige archieven.

Vraagnummer: 34
Vraag:
Wat vindt de minister van de volgende suggesties om de instroom in het universitair onderwijs te reguleren ten behoeve van gerichte opleidingen waar Nederland mee gebaat is? 1. Stop met volledig Engelstalige bachelors, en laat de opbrengst ervan terugvloeien naar instellingen die het aantal studenten weet te vergroten dat 3 jaar na afstuderen nog in Nederland werkt. 2. Maak voortvarend een numerus fixus mogelijk op Engelstalige masters, en maak daarover centrale afspraken zodat universiteiten niet langer om internationale studenten concurreren. Instroom mag groter zijn bij studies gericht op tekortsectoren in het belang van onze arbeidsmarkt. 3. Geef universiteiten in krimpregio’s die meer dan andere universiteiten leunen op de inkomsten van internationale studenten een hogere vaste voet, zodat hun inkomsten niet overdreven dalen. 4. Leg bij onderwijsinstellingen een verantwoordelijkheid neer voor de huisvesting van internationale studenten. 5. Handhaaf de wettelijke bepaling dat Nederlands de voertaal is in het hoger onderwijs.

Antwoord:
Een aantal maatregelen dat de heer Van der Molen noemt voor het reguleren van de instroom in het universitaire onderwijs wordt meegenomen in de toekomstverkenning rond beheersing internationale studentenstromen. Het gaat dan om de onderwijstaal, het verhogen van de blijfkans van internationale studenten en de mogelijkheden voor een numerus fixus op anderstalige trajecten of opleidingen. Daarbij is en blijft de toegankelijkheid van de hoger onderwijs voor de Nederlandse studenten een belangrijk uitgangspunt. De suggesties van het lid Van der Molen hierover zullen daarbij betrokken worden. Zoals toegezegd ontvangt uw Kamer begin 2023 een brief over internationalisering in het hoger onderwijs.

Vraagnummer: 35
Vraag:
Wat vindt de minister van het idee om de resterende middelen voor de maatschappelijke diensttijd te investeren in projecten op het mbo en hoger onderwijs in het kader van persoonlijke ontwikkeling en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, bij voorkeur in projecten waar studenten mbo, hbo en universiteit elkaar ontmoeten?

Antwoord:
In het coalitieakkoord is besloten om de maatschappelijke diensttijd (MDT) uit te bouwen en te bestendigen en daarvoor is het budget verhoogd. Daarvoor is het versterken van de verbinding tussen MDT en het onderwijs cruciaal. Er zijn al mooie voorbeelden waar MDT een verrijking vormt binnen of in de directe omgeving van de school. Tegelijkertijd is er nog voldoende ruimte voor versterking en uitbreiding. Het is belangrijk dat binnen het hele vervolgonderwijs ruimte is voor studenten om op sociaal en persoonlijk vlak te groeien, talenten te ontwikkelen en anderen te ontmoeten. MDT is hierin een krachtig instrument dat scholieren en studenten de mogelijkheid biedt hier binnen én buiten de schoolmuren invulling aan te geven. De Minister van Primair en Voortgezet Onderwijs gaat graag in gesprek met scholen, jongeren, onderwijskoepels en andere betrokkenen om te bekijken wat er nodig is om de samenwerking tussen MDT en vervolgonderwijs te versterken. Daarbij wordt specifiek meegenomen hoe de uitwisseling en samenwerking tussen mbo-, ho- en wo-studenten kan worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Aandachtspunt bij uw vraag is wel het verzoek om de onderuitputting op MDT hiervoor in te zetten. De exacte hoogte van de onderuitputting is pas bij Voorjaarsnota bekend. Dan kan ook pas over de onderuitputting worden besloten indien die beschikbaar komt via de eindejaarsmarge. Dat geeft ook de mogelijkheid voor integrale besluitvorming.

Vraagnummer: 36
Vraag:
Ik vraag dan ook de minister om geld vrij te maken om deze wedstrijden (vakwedstrijden) ook na 2023 mogelijk te blijven maken en ik overweeg samen met mijn collega El Yassini van de VVD een motie om structureel geld vrij te maken voor die vakwedstrijden. Graag een reactie van de minister.

Antwoord:
De vakwedstrijden zijn zowel nationaal en internationaal een prachtig initiatief om scholieren en studenten op het vo en mbo te inspireren om het beste in zichzelf naar boven te halen, en om excellent vakmanschap een breed podium te geven. Onder de huidige regeling worden de vakwedstrijden gedeeltelijk uit de lumpsum voor mbo-scholen en subsidies gefinancierd. De middelen zijn voor de duur van de subsidieregeling, dat is vier jaar, gereserveerd. Ik sta ervoor open om deze middelen voor de vakwedstrijden vanaf 2024 op dezelfde wijze structureel vrij te maken. Door geld structureel beschikbaar te stellen kan de continuïteit van de vakwedstrijden nog beter gewaarborgd worden. 


Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vraagnummer: 37
Vraag:
De SP roept al jaren dat tijdelijke contracten zo veel mogelijk moeten verdwijnen en alleen ingezet moeten worden bij piek en ziek. Desnoods pak je dit maar via de bekostiging aan. Erkent de minister dat tijdelijke contracten een bron van stress zijn en dus ook de kwaliteit van onze wetenschap schaden? En wat gaat hij hieraan doen?

Antwoord:
Het uitgangspunt van het kabinet is dat structureel werk in beginsel wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. In het coalitieakkoord staat dat ter bescherming van de werknemer de mogelijkheid tot flexibele arbeidscontracten sterk wordt teruggedrongen. Het kabinet heeft de uitwerking van dit voornemen ter hand genomen. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit een inperking van het gebruik van flexibele arbeidscontracten gaan betekenen. Het kan zijn dat zo’n maatregel generiek dus ook voor universiteiten en onderzoeksinstellingen gaat gelden. Onze collega van SZW is op dit moment nog bezig met de vormgeving van deze maatregelen. Naast deze generieke inzet, richten we ons specifiek voor het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek op rust en ruimte (zie de beleidsbrief van 17 juni jl. Kamerstuk 31288, nr. 964). Onderdeel daarvan is dat we structureel € 200 miljoen per jaar investeren in sectorplannen. In de sectorplannen wordt beschreven hoe de middelen gericht worden ingezet door de vaste capaciteit uit te breiden. Deze voorwaarde is ook in het Kader voor sectorplannen opgenomen. Bij de toekenning van de middelen toetst de Nationale Commissie Sectorplannen de sectorplannen aan dit kader.  

Vraagnummer: 38
Vraag:
Frank Futselaar (SP) kreeg ooit een voorstel aangenomen om onderwijsinstellingen te laten stoppen met het actief werven van buitenlandse studenten, maar onder meer Eindhoven, Radboud, VU, UvA en Groningen zijn gewoon aanwezig bij online bijeenkomsten voor eventueel toekomstige buitenlandse studenten. Wat gaat de minister doen?

Antwoord:
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in juli een bestuursakkoord gesloten met de koepels van universiteiten en hogescholen (UNL en VH). In dit Bestuursakkoord is met alle universiteiten de afspraak gemaakt dat zij terughoudend zijn met werving, tenzij het gericht is op tekortsectoren of krimpregio’s; dat universiteiten proactief voorlichting geven aan internationale studenten over wat wel en niet verwacht kan worden, bijvoorbeeld over huisvesting; en dat universiteiten zeer terughoudend zijn met het wijzigen van de onderwijstaal naar het Engels en ruimte maken voor meertaligheid in het onderwijs bij de opleidingen waar dit relevant is.

Deze afspraken betekenen niet dat universiteiten niet meer aanwezig mogen zijn op bijeenkomsten voor aankomende internationale studenten. Dergelijke informatiebijeenkomsten zijn door universiteiten bijvoorbeeld ook gebruikt om aankomend studenten te waarschuwen om niet naar Nederland te komen als zij geen kamer hebben gevonden. Ook kunnen universiteiten wel studenten werven voor tekortsectoren zoals ICT en techniek. Begin volgend jaar stuurt de minister van OCW het deel van de toekomstverkenning over internationalisering in het hoger onderwijs naar de Kamer. 

Vraagnummer: 39
Vraag:
Verbied uitzendbureaus in het onderwijs. En bied die docenten een plek aan in een flexpool, Voor ziekte en vervanging, die door de overheid bestierd wordt. Geef ze ook de kans om bij een school aan de slag te gaan. Als een docent geen bevoegdheid heeft, gaan we die daar bij helpen. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
Wij ondersteunen de gedachte, echter een verbod op uitzendbureaus in het onderwijs zien wij niet als reële mogelijkheid omdat uitzendbureaus in het onderwijs zich op de vrije private markt begeven. Wij laten wij het zo zeggen. Wij kunnen dat zelf niet zo gemakkelijk vandaag of morgen regelen! Wij steunen de vraagsteller zeer in zijn vraag naar wat kunnen we zo snel mogelijk wel doen om uitzendbureaus de loef af te steken. De vraag bevat wel een erg interessante gedachte over het organiseren van flexibele arbeid waar dat nodig is. Dat nemen wij graag over. Flexpools bestaan soms al, ook op regionaal niveau. Flexpools zien wij als alternatief voor uitzendbureaus. Wij zien het als positief dat de sector dit soort initiatieven zelf oppakt. Dit sluit aan bij de ambitie om te komen tot één regionale infrastructuur voor de onderwijsarbeidsmarkt. En dit geeft, door dit in regionaal verband te doen, scholen mogelijkheden die ze alleen niet voor elkaar krijgen. Bijvoorbeeld om grotere contracten aan te bieden aan docenten en begeleiding van nieuwe docenten. Dit gaat echter niet vanzelf. Wij zijn bereid om deze vervangingspools aan te moedigen en zo nodig regionaal op te leggen. Wij nemen deze inzet mee in de gesprekken die wij de komende weken voeren over de lerarenstrategie en spreken hierover met u in het debat van 15 december.

Vraagnummer: 40
Vraag:
Rook bijlesbureaus uit. Geef iedere student die daar aan het werk is de kans om gratis een docentgraad te halen, waarna die een contract ondertekent dat het ministerie dat betaalt, als je nooit meer voor een bijlesbureau aan de slag gaat. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
De rol van bijlesbureaus in het onderwijs vinden wij zorgelijk. Dat vraagt om een aanpak. Het kan in de eerste plaats niet zo zijn dat onderwijs in kwaliteit zo verschilt tussen scholen dat bijles van particuliere bureaus nodig zou zijn. Het reguliere onderwijs moet voldoende bieden voor kinderen om zich te ontwikkelen. De portemonnee van ouders mag niet bepalen wat de kansen zijn voor kinderen op een diploma. Begeleiding bij het maken van huiswerk zou binnen de school beschikbaar moeten zijn als dat nodig is. Uw Kamer heeft met de moties van de leden Kwint en Westerveld gevraagd om maatregelen en de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft uw Kamer in juni van dit jaar geïnformeerd over de stappen die hij daarin zet (Kamerstukken II, vergaderjaar 21/22, 31 293, nr. 63). Het gaat dan om richtlijnen voor de sector voor samenwerking met deze bureaus, een keurmerk in de sector en een VOG-verplichting voor medewerkers van bijlesbureaus. Bij het voorstel dat hier wordt gedaan zijn drie aspecten van belang. Allereerst blijkt uit onderzoek dat gratis opleidingen niet automatisch een doelmatige keuze is. Bij de halvering van het collegegeld bleek dat dit geen effect had op de studiekeuze. Een tweede aspect is de controleerbaarheid: een belofte om niet voor een commercieel bijlesbureau te gaan werken is niet makkelijk controleerbaar en daarmee lastig uitvoerbaar. Tot slot zijn er ook niet-commerciële initiatieven, zoals het platform StudentinzetopSchool, die juist proberen om, mede door training van studenten vanuit de lerarenopleiding, interesse te wekken voor het beroep van leraar. Wanneer studenten hun bevoegdheid willen halen, zijn er diverse, korte routes tijdens of na een andere opleiding, mogelijk, zoals een educatieve minor of kopopleiding. We zullen met dit platform in gesprek over lessen hiervan en mogelijkheden om succesfactoren breder in te zetten.

Vraagnummer: 41
Vraag:
Scheld studieschulden na vijf jaar kwijt als iemand nog voor de klas staat. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
In het kader van het aanpakken van het lerarentekort kijkt het kabinet breed naar allerlei maatregelen. Het kwijtschelden van studieschulden als iemand na vijf jaar nog voor de klas staat, is een interessante gedachte, maar helaas ziet het kabinet ook een aantal complicaties.
Allereerst is de maatregel kostbaar. De precieze kosten hangen af van de gekozen vormgeving. Maar beleidsmatig zijn er ook vraagtekens. De omvang van de studieschuld wordt namelijk ook deels veroorzaakt door levenskeuzes en kan daardoor sterk uiteenlopen tussen verschillende leraren. De controle of iemand daadwerkelijk 5 jaar voor de klas heeft gestaan en of dat aaneengesloten en in voltijd of deeltijd is, is bovendien lastig. Dat maakt de uitvoering en controle complex. En als dit inderdaad vormgeven zou worden als het kwijtschelden van de studieschuld, vraagt dit ook veel van DUO, waar al veel is belegd. Tot slot heeft het kabinet ook twijfels of een financiële prikkel in dit geval zou helpen. Eerder heeft de evaluatie van de halvering van het collegegeld laten zien dat die prikkel in ieder geval niet effectief was, dus dat zou hier ook betwist kunnen worden. De sleutel ligt wat het kabinet betreft elders: bij het aantrekkelijker maken van het beroep leraar. Over twee weken ontvangt uw Kamer een brief over hoe het kabinet de lerarenstrategie gaat uitvoeren.

Vraagnummer: 42
Vraag:
Verplicht scholen een exit-gesprek te doen met elke docent die binnen een paar jaar het onderwijs verlaat. Een verslag van dat exitgesprek moet door allebei ondertekent worden en daar gaat een kopietje van naar de Onderwijsinspectie. Dan kunnen we kijken welke scholen het nalaten een docent goed te begeleiden. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
Wij delen met de SP het belang dat werkgevers met vertrekkende leraren een exitgesprek voeren. Het kennen van de redenen van vertrek helpt werkgevers enorm om hun personeelsbeleid aantrekkelijk te hebben en te houden. Voor ons is dit een belangrijk onderdeel van strategisch HRMbeleid. Zoals uw kamer weet hebben wij een wetsvoorstel strategisch HRMbeleid in voorbereiding, waarbij we van scholen vragen om cyclisch en frequent hun personeelsbeleid te actualiseren. Wat ons betreft hoort een gesprek bij vertrek hierbij.

Vraagnummer: 43
Vraag:
Handhaaf het reclameverbod voor bijlesbureaus op scholen. Verbied het verhuren van ruimtes op scholen. Zorg dat gemeenten ingrijpen. Beboet zowel de school als het bijlesbureau als ze zich er niet aan houden. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs deelt de zorgen over de rol van bijlesbureaus in het onderwijs. Op dit moment is er geen wettelijk verbod op reclame voor en door bijlesbureaus op scholen. Uw Kamer heeft eerder gevraagd om betaald aanbod van aanvullend onderwijs te ontmoedigen, onbetaald aanbod aan te moedigen en afspraken te maken om reclame voor aanvullend onderwijs via scholen te voorkomen. Deze intentie onderschrijven wij volledig. Zo’n proces kost helaas veel tijd, maar het is nodig om te komen tot een effectief resultaat. De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs is daarom blij met de wijze waarop dit agenda door de Kamer op de agenda wordt gehouden. Momenteel wordt er met de sectorraden gewerkt aan richtlijnen hiervoor, waarin ook reclame wordt meegenomen. De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zal u hierover begin 2023 informeren, want hij wil tempo maken. Daarnaast werkt de branche van huiswerkinstituten en bijlesbureaus zelf aan het opstellen van een keurmerk.

Vraagnummer: 44
Vraag:
Geef docenten na een jaar een vast contract. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
Gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt en het lerarentekort, is het zaak voor scholen om docenten te binden en te behouden. En voor ons om hier het juiste klimaat voor te creëren. Als nieuw personeel met een jaarcontract begint, is het gewoonlijk met uitzicht op vast. Dit ligt vast in de cao’s po en vo. We vinden het ook belangrijk dat nieuwe leraren snel uitzicht hebben op een vast contract. Wij willen met de sociale partners hier graag nog verdergaande afspraken over maken. Onze ambitie is om hier nog dit jaar concreet invulling aan te geven. Mocht dit onverhoopt niet het gewenste resultaat hebben, dan willen we dit invullen bij het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid. Dus links- of rechtsom wil ik toezeggen mijn best te doen deze wens nog beter te realiseren.

Vraagnummer: 45
Vraag:
Bombardeer ons met spotjes over hoe mooi het leraarschap is. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
Dit verzoek sluit aan bij de campagne De Baan van het Leven, die in 2020 is gestart om het imago van werken in het onderwijs te verbeteren (met onder meer de inzet van video's/ spotjes), die blijkbaar nog niet het gevoel gaf dat er genoeg campagne-aandacht voor is. Dat herkennen wij zelf ook. Er blijkt ook uit de evaluatie van deze campagne dat een dergelijke brede campagne er niet direct toe leidt dat meer mensen leraar willen worden. Zoals beschreven in de brief Lerarenstrategie aan de Kamer (Kamerstuk 27 923, nr. 443), werken we daarom nu onder andere aan een meer gerichte campagne om middelbare scholieren te interesseren voor het leraarschap. Uit onderzoek (ResearchNed, 2022) blijkt dat het effectief is om in te zetten op de rol van de loopbaanoriëntatie en begeleiding (lob) en vo-docenten om hun beroep te promoten en bewust te maken van hun rol als ambassadeur voor de klas. Daarnaast zijn we in gesprek met onze onderwijspartners over de manier waarop een brede imagocampagne effectief kan zijn.

Vraagnummer: 46
Vraag:
Beloof dat met elke docent die erbij komt je investeert in kleinere klassen op de basisschool en minder uren hoeven lesgeven als docent op de middelbare school. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
Wij zouden niets liever willen dan dit toezeggen. In principe heeft de vraagsteller gelijk. Hoe meer leraren, hoe minder druk, maar in de huidige moeilijke situatie zal dit even duren. Wij delen de intentie en dit is ook waarop wij een integrale aanpak van het lerarentekort met onder meer onorthodoxe maatregelen hebben aangekondigd.

Vraagnummer: 47
Vraag:
Ken hulp toe als een docent daarom vraagt. Verantwoord achteraf. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
De docent is een professional en weet goed wat er nodig is voor de leerling of klas. Ze moeten geen tijd kwijt zijn aan onnodig papier- en regelwerk. Het is van groot belang dat scholen en docenten het vertrouwen krijgen om zelf te beslissen wat nodig is voor hun leerlingen. Dat is ook ons doel.

Met alle inzet op de aanpak van het lerarentekort, op het verlagen van de werkdruk en ook de verbeteraanpak passend onderwijs vergroten we de impact voor leerlingen in de klas. De docent is hierin de belangrijkste schakel, en heeft daarin ondersteuning nodig van bijvoorbeeld een intern begeleider.

Dag in dag uit moet het gebeuren in de klas en in de school, door de leraar en alle andere professionals die de leerlingen ondersteunen. Het is aan de schoolleider om samen met het lerarenteam, de ondersteuners en overige professionals te komen tot een goede ondersteuningsorganisatie en -cultuur in elke school. Daarnaast zijn er de werkdrukmiddelen voor zowel po als vo om hierop in te zetten. Waar wij hier nog meer aan kunnen bijdragen, zullen wij dit doen. 

Vraagnummer: 48
Vraag:
Geef onderwijsassistenten meer kans om leraar te worden. Geef medewerkers op de buitenschoolse opvang meer kans om een deel van de dag onderwijsassistent te zijn. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
We vinden dit een goed idee en daarom is er ook al van alles voor. Zo stimuleren we onderwijsassistenten (en ook leraarondersteuners) om de opleiding tot leraar te volgen al via de SOOL-regeling (subsidieregeling onderwijsassistenten naar opleiding tot leraar). Per persoon is de tegemoetkoming maximaal €20.000 (€5.000 per jaar voor maximaal 4 studiejaren). We hebben het totale budget hiervoor onlangs verhoogd naar €14 miljoen voor 2022. Er zijn dit jaar al 793 aanvragen ingediend. De functie voor onderwijsassistent en medewerker in het bso hebben hetzelfde opleidingsniveau. Er liggen dan ook kansen in het aanbieden van combinatiefuncties. Dus dit idee loopt al in de praktijk. 

Vraagnummer: 49
Vraag:
Stel wettelijke grenzen aan reserves. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
In 2020 heeft de inspectie een signaleringswaarde ontwikkeld voor het detecteren van bovenmatige reserves (Kamerstuk 35300-VIII-207). Afgelopen twee jaar hebben we samen met de inspectie acties ondernomen richting besturen met bovenmatige reserves met het doel hen te stimuleren om dat geld op een verantwoordelijke en doelmatige wijze te besteden aan het onderwijs en niet meer geld onnodig op te potten. De resultaten van deze acties zijn onvoldoende en geven aanleiding voor een wetsvoorstel dat onderwijsbesturen verplicht om bovenmatige reserves af te bouwen en ons instrumenten geeft om in te grijpen. De verwachting is dat we dat wetsvoorstel in het voorjaar van 2023 voor internetconsultatie zullen aanbieden. Daar zitten nog een aantal keuzes die we moeten maken of spanningen die een goede afweging verdienen. Zo betekent het verankeren van de signaleringswaarde als wettelijke grens dat er geen ruimte meer is voor eventuele goede redenen die schoolbesturen kunnen hebben voor bovenmatige reserves, zoals extra investeringen voor de toekomst of bestemmingsreserves die later tot uitgaven komen.

Daarnaast kan het ook betekenen dat scholen incidentele middelen die zij vanuit het Rijk krijgen maar niet in hetzelfde boekjaar kunnen uitgeven (zoals de middelen voor het NP Onderwijs) moeten teruggeven terwijl ze deze wel op korte termijn hadden kunnen uitgeven.  In de wet moet daar rekening mee worden gehouden door scholen een redelijke tijd te geven om weer onder de signaleringswaarde te komen, zonder dat het gevoel van urgentie om middelen op korte termijn doelmatig uit te geven verdwijnt. Wij horen graag al van uw Kamer hoe u die keuzes zou willen maken.

Vraagnummer: 50
Vraag:
Verplicht bestuurders minimaal één dag per week voor de klas te staan. Desnoods als hulp in de klas, want ik vrees dat de meesten geen onderwijsbevoegdheid hebben. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
Leraar en bestuurder zijn inderdaad twee heel verschillende vakken en bestuurder zullen lang niet altijd over een onderwijsbevoegdheid beschikken. Wat we positief waarderen aan uw voorstel is het achterliggende belang dat bestuurders verstand hebben van onderwijs en zich goed in de leraar en zijn werk in de klas moeten kunnen verplaatsen. Dus of we dit moeten aandurven betwijfelen wij. De onderliggende gedachte, dat je verstand moet hebben van onderwijs en een beeld moet hebben van wat de leraar ervaart en tegenkomt, onderschrijven wij. 

Vraagnummer: 51
Vraag:
Boeken worden te laat geleverd. Ze kosten altijd precies het maximumbedrag dat de overheid vergoedt. En als je boeken er niet zijn dan kun je naar een vergoeding fluiten en stelt een uitgever ook niet online een alternatief beschikbaar. Als we nou vanwege de kwaliteit al eerder constateerden dat we meer grip willen krijgen op onderwijsmethoden. Is dit dan niet een mooie kans om twee vliegen in een klap te slaan?

Antwoord:
Ja, in Nederland is er een markt voor leermiddelen. Binnen deze markt zijn scholen vrij in hun inhoudelijke keuzes voor lesmethoden en lesmateriaal. Wij vinden het belangrijk dat de leermiddelenmarkt goed functioneert, zodat leerlingen en leraren over goede, toegankelijke en betaalbare leermiddelen kunnen beschikken.

Uit de meest recente evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken blijkt dat de marktwerking voor verbetering vatbaar is. Zo is aan de aanbodzijde sprake van een dominante positie van een beperkt aantal distributeurs en uitgevers. Daar staan aan de vraagzijde veel en relatief kleine scholen en schoolbesturen tegenover. Als gevolg van digitalisering en een professioneler inkoopbeleid van scholen is de markt sterk in beweging. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht, om zo een goede marktwerking te waarborgen. Zo heeft de ACM in 2019 voorwaarden gesteld aan een bedrijfsovername op de leermiddelenmarkt om ongewenste concentratie te voorkomen.

Wij vinden het belangrijk dat scholen hun vraag aan uitgevers en distributeurs scherp articuleren, zodat er op prijs en kwaliteit geconcurreerd wordt. Daarom is het een goede ontwikkeling dat scholen samenwerken aan de vraagzijde van de markt, onder andere via gezamenlijke aanbestedingen door SIVON. Aanvullend investeren wij en de minister van EZK tot 2030, met behulp van middelen uit het Nationaal Groeifonds, ruim € 130 miljoen om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van digitale leermiddelen en de werking van de markt te verbeteren.

De investeringen zijn gericht op drie sporen. Ten eerste het maken van publiek/private afspraken over het gebruik van open standaarden tussen scholen en leveranciers, zodat systemen beter op elkaar aansluiten en veilig data kunnen uitwisselen. Dit zorgt voor een gelijk speelveld dat meer ruimte biedt voor innovatie en nieuwe marktproposities. Ten tweede het ontwikkelen van digitale innovaties die de kwaliteit van het onderwijs verbeteren, zoals een adaptief leermiddel dat de lesstof op het juiste niveau voor de leerling aanbiedt, of een interactief dashboard zodat leraren inzicht hebben waar hun leerlingen staan. Ten derde een impuls in de kwaliteit van open leermateriaal, zodat leraren aanvullend op het materiaal van uitgevers over een toegankelijk en betaalbaar aanbod aan goede leermiddelen beschikken.

Vraagnummer: 52
Vraag:
Betaalbaarheid is meer, zo moet de school altijd kosteloos iets regelen als bijvoorbeeld laptops verplicht zijn, maar dit gebeurt lang niet altijd. Vinden scholen wel altijd geld voor laptops, terwijl zij stoppen met schoolreisjes, omdat ouders het niet kunnen betalen?

Antwoord:
In de lumpsumsystematiek hebben scholen bestedingsvrijheid. Als scholen geen laptops willen of kunnen aanschaffen, betekent het dat zij andere keuzes hebben gemaakt. Scholen mogen ouders om een bijdrage vragen voor ict-middelen. Uit de evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken blijkt de meerderheid van de scholen deze bijdrage van ouders vraagt. Het lukt scholen om met behulp van eigen middelen, de bijdrage van ouders en eventueel aangevuld met ondersteuning van gemeente of hulpinstanties te voorzien in laptops voor hun leerlingen. Het is belangrijk dat ieder kind, ongeacht de portemonnee van de ouders, volwaardig kan deelnemen aan het onderwijs. Wij benadrukken dat de aanschaf van laptops door ouders vrijwillig moet zijn. De inspectie heeft dit jaar aan schoolbesturen gevraagd extra aandacht te geven aan de informatie over de vrijwillige ouderbijdrage richting ouders, hier vallen devices ook onder. Daarnaast ziet de inspectie erop toe dat scholen de wettelijke regels rondom de vrijwillige ouderbijdrage naleven.

Vraagnummer: 53
Vraag:
Herkent de minister dat wij vooral van scholen horen dat ze preventief stoppen met reisjes? Wij horen van scholen die bijvoorbeeld preventief stoppen met reisjes en vooral scholen met een armere leerlingpopulatie. Herkent de minister dat scholen preventief stoppen met reisjes, vooral scholen met een armere leerlingpopulatie, omdat ouders de ouderbijdrage niet kunnen betalen. Kan de minister zich voorstellen dat scholen hier geen geld voor hebben, ook na twee jaar geen activiteiten, ook met alle NPO-gelden die beschikbaar zijn, ook met alle reserves van de besturen, of zouden die scholen wat bet hun best moeten doen? Hoort de minister bijvoorbeeld ook dat Stichting Leergeld op veel plekken gestopt is met het ondersteunen van scholen? Kan hij eens in gesprek gaan om te vragen wat daar aan de hand is. Want er is echt geen artikel in onze wet die zegt dat ondersteuning niet meer mag.

Antwoord:
Deze signalen herkennen wij, maar kunnen we nog niet goed duiden. Als dit inderdaad het effect is van de nieuwe regels rond de vrijwillige ouderbijdrage, betekent dat dat die onbedoeld een negatief effect hebben op de manier waarop we kansen bieden aan kinderen. Op dit moment is er onvoldoende zicht op de stand van zaken om goed te kunnen inschatten hoe vaak dit voorkomt en of dit inderdaad het effect is van de nieuwe wet. De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs ziet namelijk ook veel scholen die de kosten voor extra's wel weten op te vangen, zoals de vraagsteller terecht ook suggereert op basis van alle beschikbare middelen. Wat de minister betreft moeten — in algemene zin - scholen eerst hun uiterste best doen.

Op dit moment is er onvoldoende zicht op de stand van zaken om goed te kunnen inschatten hoe vaak dit voorkomt en of dit inderdaad het effect is van de nieuwe wet. De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs ziet namelijk ook veel scholen die de kosten vooor extra's wel weten op te vangen, zoals de vraagsteller terecht ook suggereert op basis van alle beschikbare middelen. Wat de minister betreft moeten - in algemene zin - scholen eerst hun uiterste best doen.
Eind 2022 publiceert de Inspectie van het Onderwijs het definitieve rapport over de vrijwillige ouderbijdrage, met als focus de mate waarin scholen zich aan de betreffende wet houden. In de tweede helft van dit schooljaar komt ook de nieuwe schoolkostenmonitor uit, die hier naar verwachting meer duidelijkheid over zal geven.

Omdat de ouderbijdrage niet verplicht is, en kinderen niet mogen worden uitgesloten van deelname, betaalt Stichting Leergeld niet meer (een deel van) de vrijwillige ouderbijdrage. Ouders kunnen in bijzondere situaties nog steeds overleggen met Stichting Leergeld, medewerkers kunnen meedenken met ouders en hen mogelijk verder helpen. Er is bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geen zicht op hoeveel ouders zich alsnog melden met een aanvraag voor de vrijwillige ouderbijdrage. Stichting Leergeld ziet het aantal aanvragen voor hulp bij de aanschaf van schoolspullen wel stijgen, vanwege de groeiende armoedeproblematiek bij gezinnen. Maatschappelijke organisaties die verenigd zijn in SAM& ontvangen hiervoor middelen voor van het kabinet.

Vraagnummer: 54
Vraag:
Trekt de minister de teugels strakker aan om de docent (fysiek) in de klas te hebben en alleen uit te wijken naar digitaal onderwijs bij zwaarwegende argumenten en met instemming van docent en leerling of student?

Antwoord:
Voor het funderend onderwijs en het mbo geldt dat fysiek onderwijs de norm is. Ook in uitzonderingssituaties, bijvoorbeeld tijdens een pandemie, is het doel om de scholen veilig en verantwoord open te houden.

Het uitgangspunt is dat scholen verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit, toegankelijkheid en de continuïteit van het onderwijs voor iedere leerling of student. Scholen en leraren maken daarbij zelf keuzes hoe zij dat doen en of zij daarbij gebruik maken van digitale hulpmiddelen of in beperkte mate op afstand onderwijs verzorgen. Via de medezeggenschapsraad in het funderend onderwijs en de ondernemingsraad en de studentenraad in het mbo is de zeggenschap van leraren daarbij gewaarborgd.

Vanuit OCW worden scholen gestimuleerd om digitale hulpmiddelen doordacht in te zetten en om keuzes te maken die passen bij de leerling. Die de veiligheid en het leerproces van de leerling staan daarbij voorop. Organisaties als SIVON, Kennisnet en MBO Digitaal bieden daarbij ondersteuning.

Voor het mbo is op 8 juli 2022 een brief aan uw Kamer en aan de mbo-instellingen gestuurd met daarin de geldende wettelijke kaders bij de inzet van afstandsonderwijs en verwijzingen naar websites met tips voor een goede inzet van afstandsonderwijs.

Daarnaast is in het coalitieakkoord ook afgesproken dat élk kind een vorm van onderwijs krijgt, dit kan onder meer door middel van een digitaal onderwijs. Voor kinderen en jongeren moet het mogelijk zijn om zich altijd te blijven ontwikkelen, ook wanneer geheel of gedeeltelijk fysiek op school aanwezig zijn niet tot de mogelijkheden behoort. De doelgroep waar het kabinet zich hier op richt bestaat uit kinderen die thuiszitten of dreigen thuis te komen te zitten. 
 
Vragen van het lid Hagen, K. (D66)

Vraagnummer: 55
Vraag:
Kunnen beide ministers een reflectie geven op: Het onderwijs moet meegroeien met haar samenleving. Met een ruimer begrip van kinderen en jongeren en hun kwaliteiten die verder reiken dan hun vakken op school. De mogelijkheid om altijd terug naar school te gaan als je bij wilt leren of een nieuw vak wil leren. Een leven lang ontwikkelen, vraagt levenslange flexibiliteit van het onderwijs. Het vraagt aandacht, tijd en vertrouwen. En als een sector dit kan, dan is het wel ons onderwijs en haar geweldige leraren, docenten en hoogleraren.

Antwoord:
Wij delen het inzicht dat het onderwijs adaptief moet zijn en dat er altijd ruimte moet zijn om je te blijven ontwikkelen. In het voorjaar van 2023 ontvangt uw Kamer de brief Toekomstverkenning Leven Lang Ontwikkelen (LLO), bestaande uit een toekomstvisie LLO en een actieplan. In die brief beschrijven we hoe we ons echt als lerend land verder kunnen ontwikkelen, waarom dit nodig is en wat dit vraagt van individuen, werkgevers, private en publieke opleiders en de overheid.
 

Vraagnummer: 56
Vraag:
Zit in de toekomstverkenning en het IBO een voorstel om de rendementsprikkels uit de bekostiging in het mbo en vo te halen?

Antwoord:
In de toekomstverkenning mbo en het IBO zal de bekostigingssystematiek als vraagstuk een plek krijgen. Voor beide geldt dat dit alleen betrekking heeft op het mbo. De opdracht van het IBO is vastgesteld door het kabinet en aan uw Kamer aangeboden. Momenteel loopt voor po en vo ook het IBO sturing op de kwaliteit van het onderwijs. De opdracht laat ruimte om hier ook in te gaan op deze thematiek. Dit IBO zal in het eerste kwartaal van 2023 aangeboden worden aan uw Kamer.

Vraagnummer: 57
Vraag:
Wil de minister een expliciete publieke taak neerleggen bij het mbo in leven lang ontwikkelen? Kan de minister dit meenemen in de toekomstverkenning?

Antwoord:
We staan voor grote opgaven op het gebied van Leven Lang Ontwikkelen (LLO) door de uitdagingen die spelen op de arbeidsmarkt en zeker door de krapte. We zullen de bijdragen van zowel publieke als private instellingen op het gebied van LLO hard nodig hebben. En waar het gaat om LLO-activiteiten door publieke instellingen die vallen buiten hun publieke, wettelijke taak is het natuurlijk van belang dat dit gebeurt in een gelijk speelveld met de private instellingen. In het voorjaar van 2023 ontvangt uw Kamer de brief toekomstverkenning LLO, bestaande uit een toekomstvisie LLO en een actieplan. In die brief zullen we ook ingaan op een eventuele publieke taak voor LLO.

Vraagnummer: 58
Vraag:
Herkent de minister het signaal dat er veel onrust is over het ‘investeren met publieke middelen in private activiteiten’. Instellingen zijn hierop aangesproken. Dat leidt tot onrust en onzekerheid om onderwijs aan te bieden zo nabij aan het werkveld. Is de minister bereid om de beleidsregel nader toe te lichten?

Antwoord:
Wij kennen de signalen die zijn afgegeven door de onderwijsraden in mbo, hbo en wo. Naar aanleiding van deze signalen hebben wij besloten instellingen uitstel van de verplichting hierover te verantwoorden te verlenen tot 2023. Bij de inwerkingtreding van de beleidsregel is het onderwijsveld hierover nader geïnformeerd, onder meer in de vorm van bijeenkomsten, een podcast en vragen en antwoorden. We zijn met de raden in gesprek over de onduidelijkheden die zij zien bij naleving van de beleidsregel. We verwachten begin 2023 hiervan een beter beeld te hebben en kunnen dan de onduidelijkheden wegnemen.


Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
 
Vraagnummer: 59
Vraag:
Er is ontzettend veel winst te behalen als er wordt samengewerkt in de regio’s op het lerarentekort bijvoorbeeld in een vervangingspool, personele middelen samenvoegen, begeleiden van startende leraren en zijinstromers etc. Kunnen de ministers hierop reageren?

Antwoord:
Wij omarmen uw suggestie dat er veel winst wordt behaald als er meer wordt samengewerkt in de regio. De gedeelde ambitie vanuit de werkagenda is dan ook om te komen tot één regionale infrastructuur voor de onderwijsarbeidsmarkt. We zijn al in gesprek met de beroeps- en vakorganisaties over het regionaal inrichten van bijvoorbeeld een vervangingspool, zorgen voor begeleiding van startende leraren en zijinstromers vanuit samenwerking. In de Kamerbrief over leraren die u in december kunt verwachten zullen wij ingaan op de uitkomsten hiervan en deze zullen we met uw Kamer bespreken in het debat op 15-12. Wij onderschrijven uw oproep en zien het als onze opdracht om dit uit te voeren.

Vraagnummer: 60
Vraag:
Stop de lumpsum. Verplicht scholen een minimumpercentage aan docenten en onderwijsassistenten uit te geven. Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Antwoord:
De lumpsumsystematiek is het huidige uitgangspunt voor de bekostiging, omdat schoolbesturen zo eigen keuzes kunnen maken die passen bij de specifieke omstandigheden en uitdagingen van hun scholen. Als wij die morgen stoppen, krijgen scholen geen geld meer, kunnen ze geen salarissen meer betalen, roept uw Kamer vervolgens om een zorgvuldig proces en zegt de rechter dat wij dit niet mogen doen. Mogelijk moet de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs dan aftreden, maar dat zal niet de aard van uw vraag zijn.

Wij delen met uw Kamer dat het belangrijk is dat het geld in de klas terechtkomt. We horen daarover graag een meer eenduidige opvatting hierover van uw Kamer. In de praktijk zien we overigens dat het overgrote deel van de lumpsum wordt uitgegeven aan personele kosten conform de afgesproken cao’s. Voor het oormerken van budgetten binnen de lumpsum kijken wij met interesse naar het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Sturing op onderwijskwaliteit dat binnenkort afgerond zal worden. In onze beleidsreactie in het eerste kwartaal van 2023 zullen wij ons op dit voorstel van de SP-fractie beraden.

Vraagnummer: 61
Vraag:
Wat vindt de minister van het voorstel om meer uren werken beter te laten lonen in de strijd rond de arbeidsmarkttekorten, dus ook in het onderwijs? Ook passend bij de bredere aanpak waarin we ook de werkdruk blijven bestrijden zodat leraren niet in hun vrije tijd lessen moeten voorbereiden.

Antwoord:
Zoals we eerder hebben gezegd: geen middel mag onbeproefd blijven in de aanpak van de tekorten. Zo hebben wij de loonkloof tussen primair- en voortgezet onderwijs gedicht en blijven wij doorgaan met het stimuleren van grotere contracten. Ik wil hier wel iets rechtzetten. Heel veel leraren werken al meer uren. Als het gaat om opgedragen werk dan moet het contract daar op uitgebreid worden. Die uren moeten gewoon en snel ook, door- en uitbetaald worden. Maar daarnaast zien we ook leraren die graag een groter contract willen. Soms lukt dat niet om af te dwingen, en soms kiezen mensen er niet voor omdat het onvoldoende loont. Daar moeten wij wat aan doen. Het vak moet aantrekkelijk zijn. Dat heeft deels met geld te maken, maar daarnaast ook met werkdruk.

Om de werkdruk te verlagen, zijn zowel voor het po als het vo middelen beschikbaar gekomen. We zien dat de werkdrukmiddelen werken en dat leraren hierdoor ontlast worden. We zijn van mening dat we verder moeten zoeken naar maatregelen om de werkdruk te verlagen, bijvoorbeeld door de inzet van vakleerkrachten en andere professionals.

Vraagnummer: 62
Vraag:
D66 stelt voor een revolverend fonds in het leven te roepen voor onderwijshuisvesting, waaraan bijvoorbeeld pensioenfondsen, investeerders en de overheid bijdragen. Scholen en gemeenten kunnen hier een lening aangaan om hun gebouw te renoveren of een nieuw gebouw neer te zetten. Ziet de minister ook kansen in zo’n fonds?

Antwoord:
Ik waardeer het meedenken van de Kamer en deze creatieve suggestie voor het oplossen van de huisvestingsproblemen. Inadequate gebouwen hebben een negatieve impact op de kwaliteit van onderwijs. Bij een revolverend fonds moeten gemeenten en scholen in staat zijn om geld terug te stoppen in zo’n fonds. Aanvullende bekostiging of garanties vanuit het Rijk zijn voor een fonds wel nodig, maar die zijn er niet.

Op dit moment brengt bijvoorbeeld de taskforce financieringsvormen in beeld welke financieringsmogelijkheden er zijn voor de opgave onderwijshuisvesting, welke randvoorwaarden daarbij nog ingevuld moeten worden voor financiers en welke randvoorwaarden scholen en gemeenten stellen aan de voorstellen van financieringsmogelijkheden. De uitkomsten van deze taskforce ontvangen we voor het einde van het jaar, waarna de uitkomsten en aanbevelingen zullen worden opgepakt. Een andere voorwaarden is het oprichten van een programmatische aanpak ten behoeve van het gebundeld aanbesteden van projecten (schaalvergroting) en de standaardisering van processen en aspecten op de vraag- en aanbodzijde. Ook hier wordt momenteel aan gewerkt.

Vraagnummer: 63
Vraag:
D66 is blij met de 400 miljoen structureel in de najaarsnota voor scholen en culturele instellingen die in de problemen komen door de stijgende energierekeningen. Kan de minister toelichten hoe scholen aanspraak kunnen maken op dit geld?

Antwoord:
Instellingen hoeven niets te doen om de extra prijsbijstelling te krijgen. Het precieze bedrag per instelling voor de extra prijsbijstelling wordt vastgesteld bij Voorjaarsnota 2023. Dit is een extra prijsbijstelling voor het jaar 2022, bovenop de reguliere prijsbijstelling die al in 2022 is uitgekeerd en bovenop de reguliere bijstelling voor het jaar 2023. Voor OCW is de inschatting nu dat het om een bedrag in de orde van grootte van € 400 miljoen gaan. Het bedrag kan nog wijzigen als de prijsindexatie wijzigt.

Wij onderzoeken nog hoe de extra prijsbijstelling het beste kan worden verdeeld. De extra prijsbijstelling wordt in 2023 uitbetaald, naar verwachting op de voor de sector reguliere momenten.

Er wordt ook onderzocht of er ook een (beperkte) noodregeling nodig is voor instellingen die te maken hebben met uitschieters van de energielasten en hoe dat gedekt kan worden binnen de OCW-begroting. Hiervoor kan er in ieder geval worden geschoven met de middelen uit de extra prijsbijstelling. Daarnaast blijft gelden dat instellingen die in acute liquiditeitsproblemen komen zich kunnen melden bij DUO om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken. Instellingen uit het primair en voortgezet onderwijs kunnen contact opnemen met ico@duo.nl. Voor telefonisch contact kunnen instellingen uit het primair onderwijs bellen naar 070-7575111 en instellingen uit het voortgezet onderwijs naar 070-7575122.

Vraagnummer: 64
Vraag:
Kan de minister kijken naar het blad Didactief en de (financiële) problemen van dit jaar, om ervoor te zorgen dat het blad niet stopt met bestaan?

Antwoord:
Didactief heeft zich als onafhankelijk vakblad al meer dan 50 jaar bewezen als brug tussen wetenschap en praktijk. Wij lezen het zelf graag ook. Momenteel bespreken wij met Didactief of zij in het kader van het Masterplan Basisvaardigheden werkzaamheden kunnen verrichten om wetenschappelijke kennis over het aanleren van de basisvaardigheden nog dichter bij leraren te brengen. Dit zou betekenen dat het gat op de begroting voor 2022 is gedekt. We zijn ook in gesprek voor het jaar 2023. Ondertussen werkt het blad aan een duurzame oplossing voor het gat op de begroting. Hierbij zullen we uiteraard als gesprekspartner meedenken, maar willen we ook de onafhankelijkheid van het blad blijven waarborgen en waken voor disproportionele steun van rijkswege.

Vraagnummer: 65
Vraag:
Wat is de voortgang bij leerlingvervoer? Hoe staat het de uitvoering van de aangenomen moties over de tijdelijke bekostiging van gemeenten van vervangend vervoer, die ingeschakeld zouden kunnen worden door ouders en scholen in hun wanhoop? En hoe staat het met de landelijke campagne over werving van chauffeurs?

Antwoord:
In het debat van 19 oktober jl. is met de Kamer gesproken over de knelpunten in het leerlingenvervoer en de schrijnende situaties die zich daar nu voordoen. Deze situaties moeten ten alle tijden, in het belang van de leerling, zo snel mogelijk worden opgelost. De afgelopen weken zijn de volgende acties gepleegd, ook naar aanleiding van de aangenomen moties en de gedane toezeggingen.

Ten eerste zijn alle gemeenten door het kabinet per brief met klem gevraagd om alles op alles te zetten om te zorgen dat leerlingen naar scholen worden vervoerd en op tijd worden gehaald en gebracht. En als dat niet lukt, om dan noodoplossingen in te zetten als dit tot de mogelijkheden behoort. Tevens is in de brief aangegeven dat binnen het kabinet overleg gevoerd zal worden over oplossingen op (middel)lange termijn voor het gehele doelgroepenvervoer.

Daarnaast is een gesprek gepland tussen de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, LBVSO en leerlingen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs over de knelpunten in het leerlingenvervoer, begin december. LBVSO sluit ook aan bij het structurele ambtelijke overleg met Ouders & Onderwijs, de Kinderombudsman en de VNG. Medio december staat een gesprek gepland met de VNG over de lijst met gemeenten waar het niet goed loopt - ook op basis van het onderzoek dat de VNG nu uitvoert o.a. naar de tevredenheid onder ouders - en over het aanpassen van de modelverordening ook op het punt van de maximale reistijd.

Tot slot is met de ministeries van IenW, VWS en SZW gesproken over oplossingen gericht op de (middel)lange termijn voor het doelgroepenvervoer. Hierin is afgesproken dit zo snel mogelijk gezamenlijk met o.a. de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) en de KNV (Koninklijk Nederlands Vervoer) op te pakken. In dit overleg zal ook de werving van nieuwe/extra chauffeurs meegenomen worden, inclusief de gevraagde acties uit de motie van Meenen (Kamerstuk 31521 nr. 123) welke momenteel nog wordt uitgevoerd. Vanuit het Sociaal Fonds Mobiliteit, KNV, FNV en CNV loopt sinds september al een campagne gericht op werving onder de noemer ''Sleur?, word Chauffeur', u inmiddels goed bekend. Tevens is in het debat door de Kamer per motie uitgesproken dat gemeenten de kosten voor plaatsvervangend vervoer moeten vergoeden, zo lang het vervoer niet op orde is. In lijn met deze uitspraak werkt in elk geval Rotterdam aan een regeling om kosten te vergoeden die ouders maken als ze zelf vervoer moeten regelen. Wij zullen in overleg met VNG navraag doen in hoeverre andere gemeenten dit voorbeeld volgen.

Nog voor het kerstreces wordt de monitor leerlingenvervoer aan uw Kamer verzonden en per brief wordt daarbij ingegaan op de stand van zaken van de toezeggingen en moties en wordt vermeld hoe wordt doorgewerkt aan de oplossingen voor de (middel)lange termijn.

Vraagnummer: 66
Vraag:
Wat ons betreft krijgen universiteiten geen promotiepremie als ze hun promovendi als vrijwilligers gebruiken. Kan de minister een reactie geven?

Antwoord:
Promovendi die niet in dienst zijn bij een universiteit zijn een diverse groep onderzoekers. Het gaat hierbij onder andere om onderzoekers die bijvoorbeeld een baan hebben bij een andere organisatie en een promotie als een goede toevoeging zien in hun loopbaan, maar niet per se een wetenschappelijke carrière ambiëren. De begeleiding van deze promovendi brengt kosten met zich mee voor de universiteit. Vanuit dat perspectief is een promotiepremie redelijk. Het onderzoeksbudget dat verdeeld wordt op basis van het aantal promoties is gemaximeerd tot 20 procent en gebaseerd op een driejarig gemiddelde. Hierdoor is de prikkel om zo veel mogelijk promoties te realiseren beperkt. Wij zijn momenteel bezig met de uitwerking van een visie op jonge onderzoekers. Deze visie is gereed in de tweede helft van 2023. Hierbij zullen wij ook kijken naar de systematiek van de promotiepremie.

Vraagnummer: 67
Vraag:
Is de minister bereid in de toekomst verantwoordelijkheid te nemen voor de cao’s in het po/vo en met de bonden te onderhandelen over de hoogte van de salarissen en de vormgeving van de cao. Is de minister in deze nieuwe rol bereid een einde te maken aan de gescheiden cao’s tussen het basis en voortgezet onderwijs?

Antwoord:
Het streven naar één cao voor leraren en bestuurders in het funderend onderwijs staat als doel in het coalitieakkoord. Wij hebben door middel van het Onderwijsakkoord reeds de lonen van het primair en voortgezet onderwijs gelijk getrokken. Een nieuwe loonkloof is niet wenselijk, ook cao partijen willen dit niet.  Daarom is in het Onderwijsakkoord afgesproken een verkenning naar één cao uit te voeren. De wens van de vakbonden - om rechtstreeks met de minister te onderhandelen - wordt daarin betrokken. Deze verkenning loopt en wordt eind dit jaar afgerond. Na afronding van de verkenning ontvangt u onze reactie hierop.

Vraagnummer: 68
Vraag:
Wat worden de harde eisen voor de instelling als het gaat om studentenwelzijn? Denkt de minister ook aan minimumnormen?

Antwoord:
Wij willen onderwijsinstellingen faciliteren om de kennis en kunde rondom studentenwelzijn te vergroten en in te zetten op preventief beleid gericht op het vergroten van mentaal welzijn. De instellingen vinden dit zelf heel belangrijk en werken hier al aan. Om dit proces te versnellen en verder aan te jagen is in het bestuursakkoord ho van afgelopen zomer afgesproken een kader te ontwikkelen voor een integrale aanpak. Het kabinet heeft daarvoor € 15 miljoen beschikbaar gesteld. Voor de monitoring van het bestuursakkoord worden op dit moment nog afspraken gemaakt over indicatoren. Deze indicatoren komen uit de tweejaarlijkse Monitor mentale gezondheid en middelengebruik studenten hoger onderwijs.
Uw Kamer wordt begin 2023 geïnformeerd over het kader en de nadere afspraken hierover. Daarin vinden wij het van belang dat instellingen maatwerk kunnen leveren.

Vraagnummer: 69
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat de Toekomstverkenning ook expliciet gaat over maatwerk en de persoonlijke ontwikkeling over studenten?

Antwoord:
In de toekomstverkenning bezinnen we ons op de inrichting van het hoger onderwijsstelsel zodanig dat het aansluit op de vraag van de maatschappij, arbeidsmarkt én van de student. Er is expliciet aandacht voor flexibilisering, digitalisering en personalisering van het onderwijs als mogelijkheden om in te spelen op specifieke behoeftes en de brede ontwikkeling van de student.
 


Vragen van het lid Hoop, H. de (PvdA)

Vraagnummer: 70
Vraag:
Ik pleit vandaag voor de uitbreiding inzet van de brugfunctionaris omdat juist zij een belangrijke rol kunnen spelen in het begeleiden van gezinnen in financiële nood naar de hulp die ze nodig hebben. Ziet de minister de brugfunctionaris ook als een mogelijk belangrijke factor in de aanpak van armoedeproblematiek?

Antwoord:
Ja. Momenteel loopt een pilot op 20 plekken in Nederland, waar we via de Gelijke Kansen Alliantie in investeren. We geloven in deze aanpak, waarbij hulp en ondersteuning dicht bij de school wordt georganiseerd. Daarom bekijkt de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs of vanaf 2024 middelen beschikbaar kunnen worden gesteld voor dit doel. Uw Kamer wordt dit voorjaar geïnformeerd over de eerste resultaten van de pilot en de uitwerking van een vervolg waarbij beschikbare middelen zo goed mogelijk moeten worden besteed. Een brugfunctionaris kan zeker een rol spelen in de aanpak van armoedeproblematiek maar ook in het verbeteren van de verbinding tussen onderwijs en zorg.

Vraagnummer: 71
Vraag:
Hoe gaat de minister bij de kinderopvang de focus verleggen van de aanpak van deeltijd werken, naar het bieden van een eerlijke start aan elk kind? De opvang van een kind moet niet gericht zijn op ouders de handen vrijmaken om naar werk te kunnen, maar als een kans op vroege educatie zodat elk kind dezelfde gelijke start krijgt.

Antwoord:
Voorschoolse educatie is heel belangrijk om jonge kinderen met het risico op een taalachterstand de best mogelijke start in het basisonderwijs te geven. Recent Nederlands meerjarig onderzoek van het Kohnstamm Instituut (pre-COOL cohortonderzoek) heeft aangetoond dat voorschoolse educatie een positief effect heeft op peuters met een risico op een taalachterstand als het aanbod van kwalitatief hoog niveau is. In de praktijk gebeurt hier dus al veel op. Wij buigen ons de komende periode over de vraag hoe we voorschoolse educatie nog beter vorm kunnen geven. In het coalitieakkoord is afgesproken dat we zorgen voor een goede start voor ieder kind in de kinderopvang met het oog op ontwikkeling voor ieder kind. We stimuleren deelname aan voorschoolse educatie. Wanneer alle kinderdagverblijven voor alle peuters in Nederland voorschoolse educatie zouden aanbieden, is er een risico dat het aanbod minder gericht plaatsvindt, waardoor juist de kinderen die baat hebben bij voorschoolse educatie, niet voldoende profiteren. Dat is een dilemma. Daarnaast hangt daar een prijskaartje aan. Als de wens is dat in de hele kinderopvang op dezelfde wijze gewerkt gaat worden als in de voorschoolse educatie, is het goed om dit verzoek ook in te brengen bij de begrotingsbehandeling van het ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Vraagnummer: 72
Vraag:
Wat PvdA betreft houden we vanaf nu ook een jaarlijks debat enkel over praktijkonderwijs zodat het niet langer ondersneeuwt. Heeft de minister hier genoeg aandacht voor vraag ik hem? En waarom is het praktijkonderwijs geen onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid?

Antwoord:
Wij vinden, net als de PvdA, het praktijkonderwijs van enorme waarde voor onze leerlingen en onze samenleving. Dat hebben wij dit jaar bij meerdere pro-scholen zelf weer mogen zien.
In het coalitieakkoord is dit ook bekrachtigd met de woorden: 'het praktijkonderwijs is een volwaardige schoolsoort.' Dat blijkt al uit de WVO waarin is aangegeven dat het vo bestaat uit het pro, vmbo, havo en vwo. Maar ook uit het diploma voor pro leerlingen dat een aantal jaar geleden is ingevoerd. Om de volwaardigheid nog meer tot z’n recht te laten komen werken we nu toe naar rechtstreekse bekostiging van het praktijkonderwijs, zoals we eind vorige week in een brief aan uw Kamer hebben gemeld.

Het beeld dat voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs vergeten zijn in de aanpak Jeugdwerkloosheid is niet terecht. De inzet vanuit de RMC-functie en afdeling Werk en Inkomen van de gemeente is en blijft beschikbaar voor het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. Dat is belangrijk omdat ook deze groepen kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt. Een debat is aan de Kamer, maar is een prima idee.

Vraagnummer: 73
Vraag:
Is de minister het eens dat de lat van de lerarenopleiding omhoog moet en dat we niet moeten klooien met bevoegdheden of eisen voor de lerarenopleiding? En is de minister het eens met het feit dat deeltijd voor de gemiddelde leraar fulltime is en fulltime in de praktijk nog veel meer is dan dat? Waarom starten we niet meer een Rijksacademie voor leraren, of een volledige dualisering van de lerarenopleiding, zodat studenten werken en leren tegelijk en hiermee de inzet van onbevoegden voor de klas wordt teruggedrongen?

Antwoord:
Wij zijn het eens dat de kwaliteit van de lerarenopleidingen verder versterkt kan worden. Dat is ook een van de doelstellingen uit het coalitieakkoord. Wij denken niet dat een landelijke lerarenacademie of volledige dualisering van de opleiding daarvoor de oplossing is. Een aparte Rijksacademie zou alleen maar leiden tot verschraling van de opleiding. Lerarenopleidingen moeten juist nog beter profiteren van hun positie binnen de hogescholen en universiteiten en de paradepaardjes van de instellingen worden. Wel moeten de verschillen tussen opleidingen kleiner, de wetenschappelijke inzichten en behoeftes uit het onderwijsveld sneller landen in de lerarenopleidingen en de samenwerking en verbinding groter worden. Het gaat om verbinding tussen hogescholen en universiteiten, tussen lerarenopleidingen en inhoudelijke faculteiten, en met lerarenorganisaties en werkgevers. In de kamerbrief van december zullen we hier nader op in gaan.

Volledige dualisering zien we vanwege de gewenste kwaliteit niet als een oplossing. Een duale route is niet voor elke student geschikt. Voor veel studenten – bijvoorbeeld die net van de havo komen – is het al intensief om redelijk snel in de opleiding al gedeeltelijk voor de klas te staan. Wel bestaat er voor mensen met werkervaring en een ho-getuigschrift via de route zijinstroom in beroep een duale route van scholing en een baan als leraar. Dit is ook een prioriteit in de lerarenstrategie.

Of deeltijd voor de gemiddelde leraar fulltime is en fulltime in de praktijk nog veel meer is dan dat, hangt ook sterk samen met het personeelsbeleid dat schoolbesturen voeren. Daar ligt zeker een opgave voor de scholen.

Vraagnummer: 74
Vraag:
Waarom weigert de minister de motie Vos in de Eerste Kamer uit te voeren?

Antwoord:
De Eerste Kamer heeft mij gevraagd om te kijken naar alternatieven voor de tegemoetkoming voor de leenstelselgeneratie (motie Vos). Zij stelt deze vraag naar aanleiding van de zorgen van deze generatie over hun toekomst. Dat zijn zorgen die het kabinet begrijpt. In de beleving van het kabinet gaan die zorgen verder dan alleen studiefinanciering; zij hebben ook betrekking op het vinden van een geschikte woning, maar bijvoorbeeld ook het klimaat. Thema’s waar het kabinet stuk voor stuk in investeert.

Specifiek voor de tegemoetkoming voor studenten die geen basisbeurs hebben gehad, geldt dat het treffen van zo’n tegemoetkoming hoogst uitzonderlijk is. Het kabinet komt hier niettemin toe omdat wij begrijpen dat het voor de generatie die geen basisbeurs heeft gehad, bijzonder wrang is om te zien dat zowel de generatie voor als na hen een basisbeurs heeft kunnen genieten. Voor deze maatregel is één miljard gereserveerd. De tegemoetkoming die wordt voorgesteld in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs is afhankelijk van de tijd dat een student heeft gestudeerd tijdens het leenstelsel. Voor een student die vier jaar – dus een volledige opleiding – heeft gestudeerd in die periode ontvangt ongeveer € 1.400. Het kabinet doet daarnaast meer. De studievoorschotvouchers worden bijvoorbeeld ook omgezet naar een tegemoetkoming. Daardoor verdwijnt de eis voor het volgen van een opleiding, waardoor alle studenten uit de eerste vier cohorten van het leenstelsel die een diploma hebben gehaald automatisch een korting op hun studieschuld krijgen. In totaal kan de tegemoetkoming daarmee oplopen tot ongeveer €3.270. En ook buiten het domein van studiefinanciering wordt zoals gezegd door het kabinet gewerkt aan andere zorgen waar deze generatie mee worstelt. Zo heeft mijn collega voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening al verschillende plannen gepresenteerd om de situatie op de woningmarkt te verbeteren en wordt er door de minister voor Klimaat en Energie gewerkt aan ambitieuze klimaatplannen. We blijven met onze collega’s in het kabinet in gesprek om de belangen van deze doelgroep te behartigen en hun vooruitzichten te verbeteren.

In het coalitieakkoord is 1 miljard beschikbaar gesteld voor de tegemoetkoming en daar voel ik mij aan gebonden. Het voorstel dat ik heb gedaan in het wetsvoorstel is mijns inziens de beste optie die ik binnen dat kader kan doen.

Vraagnummer: 75
Vraag:
Is de minister bereid rekening te houden met de inflatie voor de vaststelling van het collegegeld voor 2024-2025?

Antwoord:
Wij lezen uw vraag als een zoektocht en wens om de stijging van het collegegeld te temperen. Die intentie deelt het kabinet. Daarom heeft het kabinet de afgelopen maanden de indexatiewijze van het collegegeld ook aangepakt. Zo kunnen incidentele pieken en dalen van de inflatie nu en in de toekomst worden getemperd. Het kabinet hecht eraan om deze methode voor de komende jaren consistent toe te passen. De indexatie voor de komende jaren (zo ook studiejaar 2024/2025) wordt vanaf nu zodoende gebaseerd op het gemiddelde van de consumentenprijsindex over de periode mei-april ten opzichte van dezelfde periode het jaar ervoor. Het CBS heeft voorts onlangs aangekondigd haar berekeningswijze voor de consumentenprijsindex aan te passen. Als het CBS dat doet dan komt dat vanzelf tot uitdrukking in de consumentenprijsindex die het kabinet gebruikt bij het vaststellen van de indexering van het collegegeld. Daar kan echter nog niet op vooruit gelopen worden.

Vraagnummer: 76
Vraag:
Hoe kijkt u naar meer regie op regionale samenwerking, zodat overschotten en tekorten in fte’s uitgewisseld worden en het oplopende percentage tijdelijke contracten wordt gekenterd?

Antwoord:
Wij juichen dergelijke vormen van regionale samenwerking van harte toe. We nemen deze suggestie graag mee. In december sturen wij uw Kamer een brief over leraren waarin wij onder andere ingaan op verdere versterking van samenwerking in de regio.

Vraagnummer: 77
Vraag:
Ik wil graag aan de minister voorleggen: Wat de PvdA betreft verdient burgerschap veel meer aandacht in ons onderwijs en met name op het mbo. Je bent namelijk maar 8 uur per dag werknemer en 24 uur per dag burger. Kan de minister hierop reageren?

Antwoord:
Burgerschap verdient een belangrijke plek in het onderwijs. Het onderwijs draagt bij aan de voorbereiding van kinderen en jongeren op volwaardige deelname aan en functioneren in de maatschappij – zowel op school als daarbuiten. Daarom is in het funderend onderwijs de burgerschapsopdracht recent herijkt. Kennis van en respect voor de democratische rechtstaat en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties staat hierin centraal. Bovendien wordt hard gewerkt aan het nieuwe curriculum. De ontwikkelteams gaan nu aan de slag met het leergebied burgerschap. In het mbo is de laatste jaren wel meer aandacht voor burgerschap, maar de kwaliteit loopt nog te sterk uiteen. Daarom zullen de kwalificatie-eisen voor burgerschap worden herijkt, krijgen studenten meer duidelijkheid over wat ze kunnen verwachten en wordt de kwaliteit van docenten verstrekt. Een belangrijk speerpunt daarbij is dat het burgerschapsonderwijs aantrekkelijk wordt vormgegeven, passend bij het specifieke karakter van het beroepsonderwijs. Hierover worden afspraken met het veld gemaakt in de Werkagenda mbo.

Scholen in het po, vo en mbo worden ondersteund door het Expertisepunt Burgerschap dat sinds deze zomer operationeel is. Zij krijgen veel vragen en helpen scholen hun burgerschapsonderwijs vorm te geven, goede interventies en lesmateriaal te verzamelen en goede voorbeelden te delen. Vanuit het expertisepunt gaan ter ondersteuning burgerschapsexperts langs bij scholen en instellingen. Ook de basisteams koppelen scholen in het funderend onderwijs met een ondersteuningsvraag op het gebied van burgerschap aan het expertisepunt. We zetten de komende jaren in op goede monitoring in po, vo en mbo voor een beter beeld van competenties van leerlingen en studenten, van de algehele kwaliteit van het burgerschapsonderwijs, en van mogelijkheden tot verbetering daarvan.

Vraagnummer: 78
Vraag:
Wil de minister in Europees verband uitzoeken hoe Erasmus voor mbo-ers toegankelijk en mogelijk gemaakt kan worden?

Antwoord:
Deelname aan het subsidieprogramma Erasmus+ is op dit moment al mogelijk voor mbo-studenten. Helaas wordt er nu nog te weinig gebruik van gemaakt. Het instrument kan in het mbo nog beter gefaciliteerd en uitgelicht worden. 

Vraagnummer: 79
Vraag:
Gaat de minister nu zorgen voor een onafhankelijk meldpunt stagediscriminatie?

Antwoord:
Het is de inzet van het kabinet om stagediscriminatie uit te bannen. Het schaadt het zelfvertrouwen van jonge studenten op de arbeidsmarkt en hun vertrouwen in de ander. Maar melding doen van stagediscriminatie blijkt nu niet gemakkelijk voor mbo-studenten. Daarom wil de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een laagdrempelig meldpunt inrichten op iedere mbo-instelling waar mbo-studenten meldingen over stagediscriminatie kunnen doen. Ook moet zo’n meldpunt studenten die een melding doen zo goed mogelijk ondersteunen. Hierover maken we in het stagepact afspraken met onder andere werkgevers, mbo-instellingen en studenten. Vanaf schooljaar 2023-2024 kunnen mbo-studenten op hun school dan terecht bij een dergelijk laagdrempelig meldpunt.

Er zijn meer mogelijkheden voor een mbo-student om een melding te doen van stagediscriminatie. Ook de onafhankelijke regionale anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) kunnen studenten bijstaan. Deze ADV’s zijn er voor iedere burger en daarmee ook voor studenten in het mbo, hbo, op de universiteit of leerlingen in het vo. Verder kunnen studenten en leerlingen buiten de school ook altijd terecht bij de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs.

Met alle nieuwe initiatieven verwachten we dat we belangrijke stappen kunnen zetten om stagediscriminatie uit te bannen. Indien er toch behoefte blijkt te zijn aan een andere wijze om misstanden te melden, dan willen we daarnaar kijken.

Vragen van het lid Plas, C. van der (BBB)

Vraagnummer: 80
Vraag:
Kunnen we een appreciatie van de minister krijgen over het amendement over de ambachtsacademie en kan hij daarin meenemen of we de dekking op een andere manier kunnen regelen?

Antwoord:
We hebben de ambitie om van Nederland een lerend land te maken, waarin het voor iedereen ongeacht leeftijd aantrekkelijk is om je te blijven ontwikkelen door kwalitatief hoogwaardig onderwijs te volgen. De wens om op latere leeftijd een ambacht te leren past heel goed in deze ambitie. De toekomstverkenning LLO beziet daarom ook hoe publieke middelen nog beter ingezet kunnen worden om deze ambitie te verwezenlijken. De bekostiging op basis van de onderwijswetten is echter slechts bedoeld voor bekostigde onderwijsinstellingen die erkend ofwel formeel onderwijs verzorgen. De Ambachtsacademie verzorgt momenteel geen formeel onderwijs. Voor aanbieders van niet-formele opleidingen geldt een markt met een gelijk speelveld. Het is in principe mogelijk om bepaalde activiteiten van aanbieders van niet-formele opleidingen te subsidiëren op basis van de Wet overige OCW-subsidies en de daarop gebaseerde Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Om te beoordelen of dat hier mogelijk is moet eerst een staatssteuntoets worden gedaan om onrechtmatige staatssteun te voorkomen. Wij kunnen hierdoor op dit moment geen oordeel over het amendement geven.

Overigens zetten we ons op verschillende manieren in om ambachten te behouden. Via verschillende mbo-instellingen kunnen opleidingen als lijstenmaker, glazenier en pianotechnicus gevolgd worden. Als een kleine, unieke opleiding in het mbo dreigt te verdwijnen kan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een instelling voor 5 jaar het alleenrecht toekennen om de opleiding aan te bieden. Op die manier kan er een duurzame relatie tussen aanbieder en werkveld tot stand komen. Daarnaast heeft dit kabinet gezorgd voor structurele financiering van het meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap. Zij helpen kleine, unieke beroepen in het mbo om levensvatbaar te blijven en ontvangen hiervoor structureel € 0,5 miljoen. Desalniettemin, zullen we, ten behoeve van de Kamer, de staatssteuntoets voor de subsidie aan de Ambachtsacademie zo spoedig mogelijk uitvoeren en informeren we uw Kamer daarover per brief.

Vraagnummer: 81
Vraag:
Rapport Remkes: wat wel kan. En laten we met die titel in ons achterhoofd kijken naar het behoud van ambachten in Nederland. Is de minister daartoe bereid?

Antwoord:
Voor het behoud van ambachten zijn er meerdere instrumenten. Allereerst zijn er meerdere aanbieders van kleine ambachtelijke opleidingen. De Ambachtsacademie noemt in haar brief als voorbeelden een lijstenmaker, glazenier en een pianotechnicus. Via verschillende mbo-instellingen kunnen deze opleidingen gevolgd worden. Als een kleine, unieke opleiding in het mbo dreigt te verdwijnen kan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een instelling voor 5 jaar het alleenrecht toekennen om de opleiding aan te bieden. Op die manier kan er een duurzame relatie tussen aanbieder en werkveld tot stand komen. Daarnaast is het meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap actief in het mbo. Zij helpen kleine, unieke beroepen om levensvatbaar te blijven en ontvangen hiervoor structureel € 0,5 miljoen. Tevens is vanuit de beleidsterreinen Erfgoed en Kunsten en Media en Creatieve Industrie dit jaar met het programma De innovatieve kracht van ambachten gestart. Vanuit dit programma worden gesprekken gevoerd met partijen, waaronder AmbachtNederland.

Vraagnummer: 82
Vraag:
Door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is aangegeven dat de opleidingsstructuur van de Ambachtsacademie niet past binnen de kaders van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Kan de minister dit uitleggen?

Antwoord:
We hebben de ambitie om van Nederland een lerend land te maken, waarin het voor iedereen ongeacht leeftijd aantrekkelijk is om je te blijven ontwikkelen door kwalitatief hoogwaardig onderwijs te volgen. De wens om op latere leeftijd een ambacht te leren past heel goed in deze ambitie. De toekomstverkenning LLO beziet daarom ook hoe publieke middelen nog beter ingezet kunnen worden om deze ambitie te verwezenlijken. De Ambachtsacademie biedt geen erkende opleidingen aan die gericht zijn op een mbo-diploma, zoals in de WEB geregeld. Daarmee valt het onderwijs niet onder de wettelijke regels, zoals het toezicht op kwaliteit door de Inspectie van het onderwijs.

De OCW-middelen zijn in beginsel bestemd voor het formeel onderwijs, dat gericht is op het behalen van een diploma zoals gereguleerd in de diverse onderwijswetten. Dat geldt voor de bekostiging van publieke onderwijsinstellingen, de studiefinanciering, het levenlanglerenkrediet en bijvoorbeeld de subsidieregeling praktijkleren. Wij hebben de ambitie om van Nederland een lerend land te maken, waarin het voor iedereen ongeacht leeftijd aantrekkelijk is om je te blijven ontwikkelen door kwalitatief hoogwaardig onderwijs te volgen. De wens om op latere leeftijd een ambacht te leren past heel goed in deze ambitie. De toekomstverkenning LLO beziet daarom ook hoe publieke middelen nog beter ingezet kunnen worden om deze ambitie te verwezenlijken.


Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraagnummer: 83
Vraag:
De financiële reserves van samenwerkingsverbanden zijn nog steeds fors, terwijl er al jaren – met elkaar en door de Kamer- is aangedrongen om daar betere afspraken over te maken. Kan de minister daarop reageren?

Antwoord:
Een van de 25 verbetermaatregelen passend onderwijs is het versneld afbouwen van de reserves van samenwerkingsverbanden. De reserves van samenwerkingsverbanden waren en zijn onwenselijk hoog; dit geld hoort terecht te komen waarvoor het bedoeld is, namelijk bij de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. In januari 2021 is door de samenwerkingsverbanden een gezamenlijk plan opgesteld om de reserves in 2022 of te bouwen, met een beperkte uitloop naar 2023. Dit was toentertijd goedgekeurd, omdat het een ambitieus en realistisch plan was. Doel hiervan was niet alleen de afbouw an sich, maar ook de inzet van de reserves voor activiteiten die leerlingen echt helpen, zoals het verbeteren van de basisondersteuning of de extra ondersteuning bij reguliere scholen. Wij hebben al twee keer een monitor van de uitvoering van dit gezamenlijke plan ontvangen en met uw Kamer gedeeld. Bij de vorige monitor hebben wij ook aangegeven dat de reserves wel worden afgebouwd, maar dat de uitvoering achterblijft op het plan en dat de consequentie altijd helder is geweest: een generieke korting op het budget van samenwerkingsverbanden. Recent hebben wij de derde monitor ontvangen. Wij zullen de komende periode onze conclusie met uw Kamer delen. Het toepassen van de generieke korting is dan een reële optie.

Vraagnummer: 84
Vraag:
Als we kijken naar de onderwijsbegroting zien we dat er subsidies en beurzen zijn voor jongereninspraak. Die beurs is niet beschikbaar voor jongeren die niet studeren. Dus een hele groep jongeren die bijvoorbeeld jongeren vertegenwoordigd die in de jeugdzorg zitten kunnen niet bij ons aankloppen, terwijl jongeren in het hoger onderwijs dit wel kunnen. Waarom is alleen voor hen deze beurs beschikbaar?

Antwoord:
Wij delen met mevrouw Westerveld dat jongereninspraak van belang is, maar zij zoekt de oplossing van dit probleem voor jongeren die niet deelnemen aan het hoger onderwijs in het domein van het onderwijs, en dus ten laste van de onderwijsbegroting. Dat is niet passend. Als het gaat om jongeren die jeugdzorg krijgen, is het logischer om in het zorgdomein naar mogelijkheden voor vertegenwoordiging en inspraak te zoeken. Vanuit het onderwijsdomein is de beurs beschikbaar voor studenten, omdat zij organisaties vertegenwoordigen die het belang van het hoger onderwijs behartigen. Die relatie willen wij graag behouden.

Vraagnummer: 85
Vraag:
Kan de minister een reflectie geven op het volgende punt: Is het niet dubieus dat we veel meer investeren in jongeren die nu al de meeste kansen hebben? Door meer onderwijsjaren gaat er 30.000 meer naar iemand met een afgeronde wo-bachelor dan naar een jongere met een afgeronde mbo niveau2-opleiding. En waarom is bijvoorbeeld het bedrag voor begeleiding voor jongeren in het praktijkonderwijs en het vso naar de arbeidsmarkt geschrapt, terwijl juist deze groep extra steun kan gebruiken?

Antwoord:
Wij vinden het belangrijk dat jongeren het onderwijs kunnen volgen dat past bij hun eigen kwaliteiten en talenten. De diversiteit die er is in de duur van de onderwijsloopbanen vertaalt zich in verschillende kosten die voor deze onderwijsloopbanen gemaakt worden. Overigens zijn wij ons er zeer van bewust dat nog niet alle jongeren dezelfde kansen hebben om de onderwijsloopbaan die bij hun talenten past te realiseren. Daarom zetten wij ons in om kansengelijkheid te vergroten. 

Vraagnummer: 86
Vraag:
Waarom hebben jongeren op het praktijkonderwijs en de vavo geen recht op een ov-kaart? Terwijl het er juist voor kan zorgen dat ze de opleiding op hun eigen praktijkschool kunnen afmaken.

Antwoord:
Praktijkonderwijsleerlingen onder de 18 ontvangen net als overige leerlingen in het voortgezet onderwijs geen studiefinanciering - waar een ov-kaart onderdeel van is - of tegemoetkoming, omdat ze geen schoolkosten hoeven te betalen. Het voortgezet onderwijs is in principe gratis. Bovendien ontvangen ouders/verzorgers nog kinderbijslag voor hen. Wel kunnen zij, net zoals andere leerlingen in het vo, voortgezet speciaal onderwijs, en vavo, vanaf hun 18e in aanmerking komen voor de tegemoetkoming scholieren. Ook vavo-studenten volgen voortgezet onderwijs en een deel van hen is minderjarig en betaalt geen les- of cursusgeld.

Wij horen de opdracht uit uw Kamer heel duidelijk en met die opdracht op zak gaat de minister voor Primair en Voortgezet onderwijs komende week opnieuw het gesprek aan met de scholen, de VO-raad en de sectorraad PRO. Wij weten dat zij kritisch zijn omdat zij geen inkomensbeleid willen voeren. 

Vraagnummer: 87
Vraag:
Waarom gaan nog steeds zo’n 10.000 kinderen met een handicap niet naar school? Waarom worden initiatieven als “samen naar school klassen” niet beter ondersteund?

Antwoord:
Het kabinet werkt aan het terugdringen van onnodig verzuim naar nul. Dat doen we onder andere met een verscherpte verzuimaanpak, zodat ieder kind zich kan ontwikkelen en scholen hun verzuimbeleid op orde hebben. Met het experiment onderwijszorgarrangementen wordt het tegelijkertijd bieden van onderwijs en zorg bovendien beter mogelijk, doordat kan worden afgeweken van wettelijke bepalingen op onderwijsinhoud, -locatie, -tijd.  Daarnaast kan binnen het experiment geld van samenwerkingsverbanden breder worden ingezet. Bovendien werkt het kabinet aan het toewerken naar inclusief onderwijs. 

Specifiek de Samen naar Schoolklassen worden door het ministerie in nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van de samenwerkingsverbanden, de scholen en de Stichting Het Gehandicapte Kind (NSGK) op allerlei manieren ondersteund. Er is een handreiking voor scholen, samenwerkingsverbanden en initiatieven beschikbaar en via het Steunpunt Passend Onderwijs is in nauwe samenwerking met de NSGK hulp bij het opzetten van een Samen naar Schoolklassen mogelijk. Denk hier bij aan het voeren van overleg met het samenwerkingsverband. Met de NSGK wordt gewerkt aan een interactieve website. Ook kunnen de Samen naar Schoolklassen deelnemen als initiatief binnen het voornoemde experiment onderwijszorgarrangementen.


Vraag van het lid Bouchallikh, K. (GL)

Vraagnummer: 88
Vraag:
Waar kunnen studenten terecht als zij zich ondanks het meldpunt niet gehoord voelen door hun stagebegeleider op de instelling?

Antwoord:
Het antwoord op deze vraag komt overeen met de eerder beantwoorde vraag van het lid De Hoop (PvdA). Het is de inzet van het kabinet om stagediscriminatie uit te bannen. Het schaadt het zelfvertrouwen van jonge studenten op de arbeidsmarkt en hun vertrouwen in de ander. Maar melding doen van stagediscriminatie blijkt nu niet gemakkelijk voor mbo-studenten. Daarom wil de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een laagdrempelig meldpunt inrichten op iedere mbo-instelling waar mbo-studenten meldingen over stagediscriminatie kunnen doen. Ook moet zo’n meldpunt studenten die een melding doen zo goed mogelijk ondersteunen. Hierover maken we in het stagepact afspraken met onder andere werkgevers, mbo-instellingen en studenten. Vanaf schooljaar 2023-2024 kunnen mbo-studenten op hun school dan terecht bij een dergelijk laagdrempelig meldpunt.

Er zijn meer mogelijkheden voor een mbo-student om een melding te doen van stagediscriminatie. Ook de onafhankelijke regionale anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) kunnen studenten bijstaan. Deze ADV’s zijn er voor iedere burger en daarmee ook voor studenten in het mbo, hbo, op de universiteit of leerlingen in het vo. Verder kunnen studenten en leerlingen buiten de school ook altijd terecht bij de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs.

Met alle nieuwe initiatieven verwachten we dat we belangrijke stappen kunnen zetten om stagediscriminatie uit te bannen. Indien er toch behoefte blijkt te zijn aan een andere wijze om misstanden te melden, dan willen we daarnaar kijken


Vragen van het lid Segers, G.J.M. (CU)

Vraagnummer: 89
Vraag:
Ook ouders dragen de school, als voorleesvaders, luizenmoeders, in besturen, medezeggenschapraden. Daar hebben ze soms hulp bij nodig. Klopt het dat het programma sterk medezeggenschap dit jaar af loopt? Gaat de minister dit evalueren en bij een goed resultaat ook voortzetten?

Antwoord:
Wij waarderen de inzet van alle medezeggenschapsraden enorm, zij vervullen een belangrijke rol in de school. Ouders en leerlingen die zich bijvoorbeeld inzetten in de ouder- of leerlingenraad zijn een onmisbare inzet voor de school. We willen zeker leerlingen aanmoedigen om ook op school van zicht te laten horen. Het programma Sterk medezeggenschap loopt eind juni 2023 af. Het programma zal worden geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt besloten over het vervolg van de ondersteuning aan medezeggenschapsraden en de vorm waarin dat het beste kan. Bij het vormgeven van het vervolg betrekken wij ook de uitkomsten uit het Breed gesprek governance en (mede)zeggenschap betrokken.

Vraagnummer: 90
Vraag:
Ook bij voor- en vroegschoolse educatie is de rol van ouders cruciaal, bijvoorbeeld krijgen kinderen voorgelezen of niet. Ziet de minister kans om de ouderbetrokkenheid ook bij vroeg en voorschoolse educatie te stimuleren?

Antwoord:
De ontwikkeling van de geletterdheid van kinderen begint lang voordat zij de leerplichtige leeftijd bereiken, en stopt niet nadat de schoolbel is gegaan. Om geletterdheid te versterken is verbinding tussen de school en de omgeving daaromheen, waaronder ouders, noodzakelijk. We spreken in de komende periode op diverse momenten met verschillende partijen over hoe de effectiviteit van vve door sterkere ouderbetrokkenheid vergroot kan worden, ten behoeve van de taalontwikkeling van de allerjongsten. Te denken valt aan investeringen in aanbod van leesmaterialen die ouders ook thuis kunnen gebruiken, begeleiding vanuit de kinderopvang bij het voorlezen, en ouders die daar behoefte aan hebben ook naar de voorschool toe halen. Een verdere lerende aanpak en opschaling van ouderbetrokkenheid in de vve zou volgens een vergelijkbaar proces als het programma School en Omgeving kunnen. Ouderbetrokkenheid is bovendien een belangrijk onderdeel van de ambities rond basisvaardigheden. We zullen in de brief over kansengelijkheid verder toelichten over waar we aan denken, en komen in elk geval voor de zomer van 2023 met een aanpak en bijbehorende financieringsmogelijkheden om ouderbetrokkenheid rond het onderwijs en de voorschool te versterken.

Vraagnummer: 91
Vraag:
Waarom is het nodig om de accreditatie van schoolbestuurders wettelijk te regelen? Dit doen we in de zorg ook niet.

Antwoord:
Er is geen plan in de maak om de accreditatie van schoolleiders wettelijk te regelen. Omdat wij wel recent een brief (Kamerstuk 31293, nr. 651) naar uw Kamer hebben gestuurd waarin we maatregelen voor een beroepsprofiel aan schoolbestuurders hebben aangekondigd, gaan wij er bij beantwoording van uw vraag vanuit dat u in plaats van schoolleiders schoolbestuurders heeft bedoeld. Schoolbestuurders nemen een belangrijke taak in het Nederlandse onderwijsstelsel in. Zij moeten zicht hebben op onderwijskwaliteit, en hier op sturen. Het kabinet vindt het heel belangrijk dat de kwaliteit van schoolbestuurders omhoog gaat. De sector deelt deze ambitie. Daarom hebben wij de PO-Raad, de VO-raad en de VvOB, in overleg met bestuurders, uitgenodigd om een beroepsprofiel te ontwikkelen. Om ervoor te zorgen dat alle schoolbesturen zich aan dit beroepsprofiel zullen houden, en de inspectie hier ook toezicht op kan uitoefenen, wil ik dit beroepsprofiel in de wet opnemen. Bestuurders vervullen een essentiële rol in de sturing op de kwaliteit van het onderwijs. Daarom vind ik het van belang dat ook in die beroepsgroep kwaliteitseisen gesteld worden. Het klopt dat er in de zorg wel een accreditatiestelsel is, maar dit niet verplicht gesteld is. Wel worden de eisen aan bestuurders op andere vlakken aangescherpt. Er is bijvoorbeeld een wetsvoorstel in voorbereiding om de vergunningsvoorwaarden aan zorginstellingen aan te scherpen, met als doel niet-integere bestuurders in de zorg beter te kunnen weren. Voor commissarissen van woningcorporaties geldt een strengere toetsing, namelijk dat bestuurders en toezichthouders een 'geschiktheidstoets' moeten doen. De toets bepaalt of de bestuurder of toezichthouder van een woningcorporatie geschikt is voor de baan. Indien zij daar niet aan voldoen, kunnen zij geen bestuurder of toezichthouder worden. Met het voorstel in de Kamerbrief 'Samen voor beter onderwijs, duidelijk over kwaliteit' hebben we gepoogd om een goede balans te vinden tussen initiatief en autonomie in de sector, en het stellen van eisen aan onderwijsbestuurders. 

Vraagnummer: 92
Vraag:
Kunnen we Maatschappelijke Diensttijd niet meer verbinden met de tekortsectoren in de samenleving, denk aan zorg/onderwijs/politie/defensie?

Antwoord:
Jongeren krijgen binnen hun MDT-traject de kans om te ontdekken waar hun talenten en interesses liggen en doen daar direct praktijkervaring mee op. Er zijn al diverse MDT-projecten waarin jongeren kennismaken met het werken in tekortsectoren. De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs gaat graag, in samenspraak met de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken en Klimaat, kijken op welke manier MDT nog meer kan betekenen in tekortsectoren. 

Vraagnummer: 93
Vraag:
Ziet de minister mogelijkheden om maatschappelijke diensttijd breder in te zetten, ook in het mbo en het hbo?

Antwoord:
In het coalitieakkoord is besloten om de maatschappelijke diensttijd (MDT) uit te bouwen en te bestendigen en daarvoor is het budget verhoogd. Daarvoor is het versterken van de verbinding tussen MDT en het onderwijs cruciaal. Er zijn al mooie voorbeelden waar MDT een verrijking vormt binnen of in de directe omgeving van de school. Tegelijkertijd is er nog voldoende ruimte voor versterking en uitbreiding. Het is belangrijk dat binnen het hele vervolgonderwijs ruimte is voor studenten om op sociaal en persoonlijk vlak te groeien, talenten te ontwikkelen en anderen te ontmoeten. MDT is hierin een krachtig instrument dat scholieren en studenten de mogelijkheid biedt hier binnen én buiten de schoolmuren invulling aan te geven. De Minister van Primair en Voortgezet Onderwijs gaat graag in gesprek met scholen, jongeren, onderwijskoepels en andere betrokkenen om te bekijken wat er nodig is om de samenwerking tussen MDT en vervolgonderwijs te versterken. Daarbij wordt specifiek meegenomen hoe de uitwisseling en samenwerking tussen mbo-, ho- en wo-studenten kan worden gestimuleerd en gefaciliteerd. 

Vraagnummer: 94
Vraag:
Scholen ervaren het hele aanvraagproces bij maatschappelijke diensttijd (MDT) als bureaucratisch en tijdrovend, moeten we dat niet laagdrempeliger maken?

Antwoord:
Ja, als dat zo wordt ervaren, moet dat. We willen alle jongeren tussen de 12-30 jaar de mogelijkheid bieden om in hun eigen omgeving een passend MDT-traject te volgen. Daarvoor is het vergroten van het aantal organisaties dat MDT-trajecten aanbiedt en het realiseren van een landelijk dekkend aanbod cruciaal. Scholen hebben een belangrijke rol in deze beoogde opschaling. Het aanvraagproces mag uiteraard geen drempel zijn voor scholen om deel te nemen. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs gaat graag in gesprek met scholen en onderwijsprofessionals om het aanvraagproces waar mogelijk te vereenvoudigen en te kijken welke specifieke ondersteuning bij het aanvraagproces hierbij wenselijk is.  


Vragen van het lid Graaf, S. van der (CU)

Vraagnummer: 95
Vraag:
Hoe krijgt de waaier een plek in de Toekomstverkenning van het onderwijs?

Antwoord:
De toekomstverkenning gaat in op de toekomstbestendigheid van het stelsel, en hierin worden een aantal grote vraagstukken in samenhang bekeken. Mbo en ho lopen hierbij samen op. Ook zal hierin naar het vraagstuk over de (gelijkwaardige) positionering en de relatie tussen het mbo, hbo en wo gekeken, evenals de eigenschappen van de verschillende vormen van vervolgonderwijs een plek krijgen.

Vraagnummer: 96
Vraag:
Is de minister bereid om de hogescholen en deze praktijkgerichte masters te versterken? En wat zou hij daaraan willen doen?

Antwoord:
Hogescholen werken aan uitbreiding van het aanbod van praktijkgerichte masters. Zo hebben zij een gezamenlijk plan in ontwikkeling als het gaat om cross-disciplinaire masters. Waar de arbeidsmarkt behoefte heeft aan masters met een praktijk- of beroepsgerichte oriëntatie stimuleren wij deze ontwikkeling, evenals de samenwerking tussen hogescholen hierop en de afstemming met het werkveld. Hbo-masters kunnen namelijk ook de positie van het hbo versterken als gelijkwaardig aan, maar verschillend van het wo. Ook de investering van € 100 miljoen voor praktijkgericht onderzoek aan de hogescholen versterkt de positie van deze masters. Momenteel zijn wij samen met de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs met de hogescholen in gesprek over het plan. Naar verwachting is het plan van het hbo in de loop van volgend jaar gereed. Wij zullen uw Kamer dan informeren over de mogelijke vervolgstappen.

Vraagnummer: 97
Vraag:
De Kamer heeft zich in 2019 in de motie Bruins uitgesproken dat we af moeten van de opwaartse druk in het onderwijs. Kan de minister vertellen hoe hij daar naar kijkt?

Antwoord:
Wij vinden het van belang dat elke leerling op de plaats terechtkomt die het beste past. Dat kan in het vmbo zijn, op havo of op vwo. Havo en vwo zijn niet beter dan vmbo, we moeten waken voor het spreken in termen van hoger en lager. Dit is een opdracht voor het onderwijs, maar ook voor de maatschappij als geheel. Voor het vervolgonderwijs geldt dit uiteraard ook. Je in de breedte ontwikkelen kan bovendien net zo rijk zijn als steeds naar een volgend opleidingsniveau moeten. 

In de eerste helft van 2023 sturen wij de Tweede Kamer onze visie op het beroepsonderwijs in het funderend onderwijs toe, waarbij wij ook uit de doeken zullen doen hoe we de maatschappelijke waardering voor het beroepsonderwijs willen versterken. Dit raakt ons inziens het hele onderwijssysteem en onze maatschappelijke blik daarop. 

Vraagnummer: 98
Vraag:
Hoe zijn de gesprekken die de minister met het NIBUD voert over de koopkrachtplaatjes? Gaat het NIBUD de studenten daar weer in meenemen? Hoe houdt de minister zicht op de financiële situatie van studenten?

Antwoord:
Uw Kamer heeft eerder via een motie van het lid Bruins c.s. (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 70) opgeroepen om studenten weer mee te laten nemen in de koopkrachtberekeningen van het Nibud.

Het Nibud opereert zelfstandig. Het kabinet kan dus hoogstens verzoeken doen aan het Nibud. Het kabinet heeft hier met het Nibud over gesproken, en het Nibud geeft aan dat zij niet van plan is om studenten op korte termijn op te nemen in koopkrachtplaatjes. De belangrijkste reden hiervoor is dat de koopkrachtplaatjes statisch zijn, waarbij ervan uit wordt gegaan dat er niets verandert in de situatie. De situatie van studenten verandert vaak en ook nog eens in korte tijd. Hierdoor is het niet goed mogelijk om studenten op te nemen in de koopkrachtplaatjes.

We monitoren de financiële situatie van studenten wel op andere manieren, en dat doen we periodiek. Het tweejaarlijks uitvoeren van het Studentenonderzoek is toegezegd naar aanleiding van de motie Bruins c.s. Verder monitoren we de financiële situatie van studenten jaarlijks in de Studentenmonitor.


Vragen van het lid Wassenberg, F.P. (Partij voor de Dieren)

Vraagnummer: 99
Vraag:
Vindt de minister dat het lespakket van de olie- en gasindustrie bijdraagt aan de ontwikkeling van de leerlingen op school?

Antwoord:
We hebben kennisgenomen van dit lespakket. En het is ook niet voor het eerst dat de Partij van de Dieren ons wijst op lespakketten uit de fossiele industrie of uit de agrarische sector. Dat snappen wij goed, want het gaat hier om wat we vanuit de maatschappij aan de volgende generatie willen meegeven.

Vandaar ook dat we de verantwoordelijkheid voor het gebruiken van dit lesmateriaal bij diegene neerleggen waar de kennis over het lesprogramma en de leerdoelen zit: bij de leraren en de scholen. Het is dan ook niet aan ons om te beoordelen of dit lespakket bijdraagt aan de ontwikkeling van leerlingen. 

De school is verantwoordelijk voor de beoordeling van, en aanspreekbaar op, de kwaliteit van door hen gebruikte lesmaterialen, gastlessen en excursies. Ook als die worden georganiseerd of gefaciliteerd door derden, zoals bedrijven of (maatschappelijke) sectoren.

Dat betekent uiteraard niet dat alles zomaar kan, en dat wij dan dat goed vinden. Als er lesmateriaal wordt gebruikt dat bijvoorbeeld haat zaait, discrimineert of op een andere manier in strijd is met de burgerschapsopdracht dan zal de inspectie ingrijpen. De inspectie houdt toezicht op het onderwijs, inclusief door derden georganiseerde of gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de wettelijke onderwijstijd onder de verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden. Als de inspectie signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig zijn met de wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken.

Vraagnummer: 100
Vraag:
Kan de minister al wat zeggen over de door de Eerste Kamer aangenomen motie Koffeman (PvdD), met de vraag om de pechgeneratie ruimhartiger te compenseren?

Antwoord:
De Eerste Kamer heeft het kabinet verzocht om studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd te compenseren voor de rentelasten (motie Koffeman). Uiteraard reageren wij hier binnenkort ook formeel op richting de Eerste Kamer. De motie Koffeman voorziet niet in aanvullende dekking. Wij zijn gebonden aan het budget voor de tegemoetkoming uit het coalitieakkoord. Binnen dat beschikbare budget van € 1 miljard is met dit wetsvoorstel een voorstel gedaan voor de tegemoetkoming, dat het meeste recht doet aan de situatie.

Vraagnummer: 101
Vraag:
Wat gaat de minister er aan doen om te voorkomen dat kinderen met dit soort lespakketten van de olie- en gasindustrie gevoed worden onder het mom van lessen?

Antwoord:
Het antwoord op deze vraag komt overeen met de eerder beantwoorde vraag van de heer Wassenberg (PvdD). Scholen zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van, en aanspreekbaar op, de kwaliteit van door hen gebruikte lesmaterialen, gastlessen en excursies. Ook als die worden georganiseerd of gefaciliteerd door derden, zoals bedrijven of (maatschappelijke) sectoren.

Er zijn verschillende afwegingsmechanismen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt op een manier die bij de school past en uiteraard ook binnen de grenzen van de wet. Hierbij spelen ook het interne toezicht en de medezeggenschap een rol. De inspectie houdt toezicht op het onderwijs, inclusief door derden georganiseerde of gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de wettelijke onderwijstijd onder de verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden. Als de inspectie signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig zijn met de wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken.

Ook is het sponsorconvenant 2020-2022 van kracht. Daarin is afgesproken tussen besturen en uitgevers dat in (digitale) lesmaterialen en (digitale) leermiddelen geen (impliciete) reclame mag voorkomen en dat daarbij geen sprake mag zijn van onvolledige of subjectieve informatie. Wanneer dit niet het geval is, doen scholen er goed aan dit materiaal te weigeren. 

Vraagnummer: 102
Vraag:
Kan de Onderwijsinspectie een rol spelen in het screenen van lespakketten zoals de pakketten van de olie- en gasindustrie?

Antwoord:
De inspectie houdt toezicht op het onderwijs, inclusief door derden georganiseerde of gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de wettelijke onderwijstijd onder de verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden. De inspectie heeft daarmee geen rol in het toezichthouden op lesmateriaal, maar wel op de school. Ze kijkt dus mee in de onderwijscontext waarin het lesmateriaal wordt gebruikt. Als de inspectie signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig zijn met de wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken. Daarmee heeft de inspectie de mogelijkheid om te reageren op deze signalen, en zien wij geen structurele rol voor hen in het beoordelen van lespakketten.

Vraagnummer: 103
Vraag:
Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat docenten meer tijd en echte tijd kunnen gaan besteden aan lesgeven? Kan hij zorgen dat docenten worden ondersteund bij randzaken, die ook belangrijk zijn maar niet door een docent uitgevoerd hoeven te worden?

Antwoord:
Allereerst is het aan de school, om in overleg met de docenten te beslissen hoe zij de beschikbare tijd van docenten inzetten. Verder zien wij dat de investeringen in de aanpak van de werkdruk in het po er ook voor zorgen dat docenten meer tijd krijgen voor het primaire proces. Hiermee is er meer ruimte voor de inzet van bijvoorbeeld onderwijsassistenten en vakleerkrachten zodat leraren meer tijd hebben voor hun lesgevende taak. In het Onderwijsakkoord Samen voor het beste onderwijs hebben de sociale partners vo en OCW afgesproken dat er € 300 miljoen structureel geïnvesteerd wordt in de aanpak van werkdruk in het vo. De helft van de middelen wordt besteed aan een collectieve aanpak waarin schoolleiders, leraren en ondersteunend personeel in overleg treden over de te nemen maatregelen. Binnen deze collectieve aanpak is veel ruimte om als team te kijken naar taken die niet door een docent gedaan hoeven te worden. De middelen komen volledig bij scholen terecht. Ook zijn de kaders voor de bestedingswijze van de middelen op school door de sociale partners nader uitgewerkt, waarbij de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad betrokken wordt bij de besteding en het voltallige personeel in ieder geval geïnformeerd moet worden. Op deze wijze wordt geborgd dat het geld terecht komt waar dat nodig is en het bijdraagt aan de werkdrukverlaging van leraren.

Daarnaast verkennen wij samen met de sociale partners hoe de ruimte die er al is beter benut kan worden. Daarbij willen we nadrukkelijk ook kijken welke keuzes leraren zélf zouden maken in hun curriculum als zij minder lessen zouden geven en welke consequenties dit zou hebben op het programma voor de leerlingen. Zie ook de vraag van het lid Bisschop (SGP).

Vraagnummer: 104
Vraag:
Hoe kan de minister het onderwijs aantrekkelijker maken voor leraren?

Antwoord:
Wij investeren in maatregelen die het beroep aantrekkelijker maken. Zo is dit jaar is bijvoorbeeld de loonkloof tussen po en vo gedicht. In navolging van het po, investeren we in de verlaging van de werkdruk in het vo. Leraren op scholen met veel kwetsbare leerlingen krijgen een extra toeslag en komt er structureel meer tijd voor de ontwikkeling van leraren.

Vraagnummer: 105
Vraag:
Het komende jaar subsidieert het ministerie, BPRC met € 11 miljoen, wanneer wordt dat bedrag afgebouwd en is de minister bereid een deel van dit bedrag specifiek te oormerken voor proefdiervrij onderzoek en proefdiervrije innovaties?

Antwoord:
De komende jaren richten we ons op de afspraken die we hebben gemaakt met het BPRC. Daarin is geen afbouw van het subsidiebedrag voorzien. In de subsidie van OCW aan het BPRC zit geen geoormerkt budget voor proefdiervrije innovaties. Een specifieke oormerking is wat ons betreft niet nodig. Het BPRC geeft aan dat ze € 2,3 miljoen (21%) van de subsidie aanwendt voor proefdiervrij onderzoek en dierenwelzijn. Het BPRC besteedde in 2021 € 1,3 miljoen aan proefdiervrij onderzoek en € 1 miljoen euro aan dierenwelzijn.

Vraagnummer: 106
Vraag:
Bent u het ermee eens dat het BPRC het aantal apen terug moet dringen van 1.400 (cijfers 2019) naar 840 in 2025, in plaats van naar 1.000, omdat de voorganger van de minister het BPRC heeft verzocht om als eerste stap het aantal apen met 40% terug te dringen in 2025? Want krimpen met 1.400-40% = 840?

Antwoord:
Er is niet verzocht om een reductie van 40% van het aantal apen, maar om een vertaling van de gewenste vermindering van het aantal proeven naar het daarvoor benodigde aantal apen in de kolonie. Dat aantal is 1.000. Het BPRC is dan ook bezig met het verkleinen van de kolonie. Dit is in 2018 al in gang gezet door middel van geboortebeperking. In 2021 waren er ongeveer 985 apen in het BPRC.
 
Vraagnummer: 107
Vraag:
Hoe reageert de minister op het voorstel van het BPRC om het aantal proeven terug te brengen, dat niet neerkomt op de beloofde 40% in 2025, maar op slechts 30%? De Kamer heeft de wens uitgesproken dat het aantal apen in het BPRC naar 0 moet, de reductie van 40% moet gerealiseerd zijn in 2025?

Antwoord:
Het voorstel van het BPRC uit 2019 richt zich op een maximaal aantal dierproeven van 150 in 2025. Dat is 40% uitgaande van een maximaal langjarig gemiddelde van het aantal dierproeven. BPRC streeft nog steeds naar deze reductie, daar is geen wijziging in opgetreden.
 
Vraagnummer: 108
Vraag:
Wanneer komt de minister met een voorstel om het aantal apen terug te brengen, zo snel mogelijk naar 0?

Antwoord:
De komende jaren richten we ons op de afspraken die we hebben gemaakt met het BPRC. Daarnaast richten wij ons samen andere leden van het kabinet op de ontwikkeling en validatie van dierproefvrije alternatieven. Hierbij willen wij benadrukken dat dierproeven op apen voorlopig noodzakelijk zijn voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Dit bleek de afgelopen jaren onder andere bij het testen van vaccins tegen Covid-19, dat plaatsvond onder andere in het BPRC.
 
Vraagnummer: 109
Vraag:
Kan de minister een update geven hoeveel testen er in 2021 in het BPRC op apen zijn gedaan?

Antwoord:
BPRC geeft aan dat in 2021 211 dierproeven zijn gedaan.


Vragen van het lid Dekker, R. (FvD)

Vraagnummer: 110
Vraag:
Het geeft mij het gevoel alsof het ministerie van OCW de opdracht heeft om enkele deeltaken uit te voeren van een veel breder internationaal programma dat elders wordt bepaald. Hier in het parlement, dat de hoogste instantie in Nederland zou moeten zijn, heb ik de diepgaande plenaire discussie en besluitvorming over deze sustainable development goals, die we blijkbaar aan het uitvoeren zijn, gemist. Is de minister het met mij eens dat dit eigenlijk alsnog zou moeten gebeuren?

Antwoord:
De sustainable development goals (SDG’s) zijn onderdeel van ons gezamenlijke democratische proces, en deze komen in diverse debatten met uw Kamer aan de orde. De minister van Buitenlandse Zaken is de coördinerend minister en daarnaast draagt iedere minister verantwoordelijkheid voor de SDG's op zijn of haar beleidsterrein. De Tweede Kamer kan zich, vanzelfsprekend, altijd hierover uitspreken, ook waar dit het onderwijs aangaat.

Vraagnummer: 111
Vraag:
De heer Dekker stelt voor om een plaats in te richten waar plek is voor contraire geluiden, vrij van politieke correctheid, waar academische tegendraadsheid wordt gewaardeerd en wat tegelijk een veiligheidsventiel is waar stoom kan worden afgeblazen. Het fonds onderzoek en wetenschap zou het huis voor deze nieuwe vrijplaats kunnen zijn. Daartoe wil hij concrete voorstellen ontwikkelen voor een verheffing van Nederland in de vaart der volkeren. Kan de minister hierop reflecteren?

Antwoord:
Ruimte voor verschillende wetenschappelijke inzichten en de ontwikkeling daarvan vinden we belangrijk. Hieronder vallen ook contraire geluiden en fundamenteel andere inzichten. Universiteiten bieden ruimte en faciliteiten voor discussie over een veelheid van gevoelige onderwerpen en politieke meningen. Iedereen in onze gemeenschap mag zich uitspreken en zijn/haar mening hebben over deze onderwerpen op een respectvolle manier. Ook als het schuurt. Dit valt onder de wettelijk verankerde academische vrijheid, de vrijheid die essentieel is voor het bewaren van het vertrouwen in de wetenschap. Onderzoekers hebben de vrijheid bij het geven of ontvangen van onderwijs dan wel het verrichten van onderzoek hun eigen wetenschappelijke inzichten te volgen en daarbij niet afhankelijk te zijn van bepaalde politieke, filosofische of wetenschapstheoretische opvattingen. De investeringen uit het fonds voor onderzoek en wetenschap versterken het wetenschappelijk onderzoek en bieden dus meer ruimte voor onafhankelijke ontwikkelingen.


Vraag van het lid Jansen, F. (FvD)

Vraagnummer: 112

Vraag:

Reactie op inbreng Forum voor Democratie over seksuele voorlichting.

Antwoord:

Met seksuele voorlichting bereiden we onze kinderen op een goede manier voor op de ontwikkeling van hun seksualiteit en hoe dit voor iedereen anders kan zijn. Dat is natuurlijk in eerste plaats aan ouders, maar ook scholen hebben daarin een verantwoordelijkheid. Daarom hebben we hier ook het een en ander over opgenomen in de kerndoelen, zoals het leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.

Tegelijkertijd is het wel van belang dat de manier waarop dit gebeurt past bij de leeftijd en ontwikkeling van kinderen. Bij jonge kinderen is het al genoeg als je leert 'ik ben oke, jij bent oke' en dat je leert dat je het mag zeggen als je iets niet of wel leuk vindt. En hoe ouder je wordt, hoe meer je leert op dit gebied. Als je deze onderwerpen bespreekt op een manier die niet past bij de leeftijd van kinderen, sla je de plank mis. Net als bij blokken stapelen of rekenen moeten scholen ook als het gaat om seksualiteit niet in groep 1 beginnen met de onderwerpen of de benaderingswijze van groep 8.

Gelukkig geven we scholen middels het leerplan een advies wat verstandig en goed is om qua opbouw en stappen in de seksuele vorming te doen. Voor de blokken onderbouw, middenbouw en bovenbouw is daarin aangegeven wat voor die leeftijdsgroep passend is. Zo geeft dit advies aan dat je tot en met groep 3 alleen heel voorzichtig ‘kennismaakt met relaties, verliefdheid en uitingen van vriendschap’. Pas vanaf groep 7 is het verstandig om te spreken over ‘bloot, seksueel gedrag en seksualiteit’, en dat opvattingen en gevoelens daarover kunnen verschillen tussen personen. Het is belangrijk om deze opbouw in het curriculum ook te volgen zodat leerlingen – en hun ouders – niet worden overdonderd of te vroeg worden geconfronteerd met een wereld waar een leerling nog niet klaar voor is.

Wij denken dat we er met die adviezen op een heel adequate manier aan werken dat kinderen niet met te zware onderwerpen worden geconfronteerd op een moment dat ze daar nog niet aan toe zijn, en tegelijkertijd ruimte houden voor scholen om deze lessen vorm te geven die past bij hun pedagogisch-didactische visie.

In de herziening van het curriculum worden de kerndoelen rondom seksualiteit verder gemoderniseerd. In dat proces kunnen we nog eens goed kijken naar de wijze waarop de stappen in de seksuele vorming worden opgebouwd. Ook kunnen we de adviezen in het leerplan nog eens goed onder de aandacht van scholen brengen.



Vragen van het lid Pouw-Verweij, N. (JA21)

Vraagnummer:
 113
Vraag:
Organisaties roepen het kabinet op van goede, gezonde en duurzame schoolgebouwen een beleidsprioriteit te maken. Is een structurele jaarlijkse investering van minstens 730 miljoen euro haalbaar? Zo nee, want het antwoord zal ontkennend luiden, wat kunnen de organisaties dan tegemoetzien?

Antwoord:
Zoals u aangeeft en is gebleken uit het IBO onderwijshuisvesting uit 2021, is er inderdaad tot en met 2050 €730 miljoen euro per jaar extra nodig om de verouderde voorraad weg te werken en te voldoen aan de Europese klimaateisen. Dit geld is er nu niet. De minister van Primair en Voortgezet Onderwijs heeft uw Kamer 23 november jl. een brief gestuurd over het verbeteren van de onderwijshuisvesting en de aanpak van de verouderde voorraad van schoolgebouwen. Daarin geeft hij aan dat er samen met alle verantwoordelijke partijen wordt gewerkt aan een plan van aanpak. Deze opgave vereist een integrale aanpak met gezamenlijke inzet van alle partijen. OCW heeft vanuit de beperkte bevoegdheden rondom onderwijshuisvesting, vooral een rol om partijen bij elkaar te brengen en de samenwerking tussen al deze partijen te stimuleren.

Vooruitlopend op het plan van aanpak zijn er al acties in gang gezet. Zo wordt er samen met de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gekeken hoe scholen zo optimaal mogelijk gebruik kunnen maken van het geld uit het klimaatfonds. Ook bekijken we of het mogelijk is om institutionele investeerders aan te trekken om publiek-private financiering te realiseren. Samen met de PO-Raad en VO-raad wordt gewerkt aan een aanvraag bij het Nationaal Groeifonds om middelen beschikbaar te krijgen voor standaardisering, kennisdeling en borging van processen.

Vraagnummer: 114
Vraag:
Is de minister het met JA21 eens dat de afkoopsom van € 1.000 schrijnend onrechtvaardig is, doordat de pechgeneratie in een zeer nadelige positie wordt gebracht tegenover vorige en komende generaties studenten?

Antwoord:
Het is hoogst ongebruikelijk dat bij een beleidswijziging een tegemoetkoming wordt gegeven, dat heeft ook de Raad van State gezegd. Desalniettemin kiest het kabinet toch voor zo’n regeling. Binnen het beschikbare budget van € 1 miljard heb ik met het wetsvoorstel een voorstel gedaan voor de tegemoetkoming, dat mijns inziens het meeste recht doet aan de situatie. De tegemoetkoming die wordt voorgesteld in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs is afhankelijk van de tijd dat een student heeft gestudeerd tijdens het leenstelsel. Voor een student die vier jaar – dus een volledige opleiding – heeft gestudeerd in die periode ontvangt ongeveer € 1.400. Studenten uit de eerste vier cohorten krijgen daarnaast de studievoorschotvoucher uitbetaald, is het voorstel. Daardoor kan het totaal oplopen tot ongeveer € 3.270.

Vraagnummer: 115
Vraag:
Is de minister bereid om, met betrekking tot de pechgeneratie, na te denken over mogelijkheden om de studieschuld draaglijker te maken, bijvoorbeeld door te kijken of het mogelijk is om een langjarige maatregel te treffen met betrekking tot de hoogte van de te betalen rente?

Antwoord:
Het kabinet voorziet reeds in een tegemoetkoming voor studenten die geen basisbeurs hebben gehad. Daarvoor is 1 miljard voorhanden die het kabinet zo passend mogelijk heeft proberen te verdelen. De tegemoetkoming die wordt voorgesteld in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs is afhankelijk van de tijd dat een student heeft gestudeerd tijdens het leenstelsel. Voor een student die vier jaar – dus een volledige opleiding – heeft gestudeerd in die periode ontvangt ongeveer € 1.400. Studenten uit de eerste vier cohorten krijgen daarnaast de studievoorschotvoucher uitbetaald, is het voorstel. Daardoor kan het totaal oplopen tot ongeveer € 3.270. In algemene zin geldt dat een aanvullende tegemoetkoming, hetzij via de vormgeving uit deze vraag hetzij op een andere wijze, dekking vergt die niet voorhanden is. Het kabinet acht zich gebonden aan het miljard uit het coalitieakkoord. Als specifiek gedacht zou worden aan een maatregel omtrent de rente, achten wij die voorts niet passend om redenen die zijn toegelicht in de reactie op vragen van de heer Van Baarle en mevrouw Koekkoek.

Vraagnummer: 116
Vraag:
Voor wat betreft buitenlandse studenten mist in deze begroting de urgentie dat een grote toestroom een grote druk legt op de markt voor studentenhuisvesting, dat de taalproblematiek wordt versterkt. Waar ligt het evenwicht tussen gezonde internationalisering en vervreemding van ons onderwijs?

Antwoord:
Die urgentie wordt zeker gevoeld. Vandaar dat internationalisering in het hoger onderwijs, en specifiek de groeiende instroom van internationale studenten, een thema is dat al vooruitlopend op de Toekomstverkenning wordt uitgewerkt. Uw Kamer ontvangt hierover begin 2023 een brief, waarin ook zal worden ingegaan op de onderwijstaal. Daarnaast heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het Actieplan studentenhuisvesting mede ondertekend, waarin onder andere is afgesproken dat de universiteiten en het ministerie afspraken maken met gemeenten en huisvesters over vraag- en aanbodplanning van huisvesting. Elke universiteit voert daarnaast frequent lokaal overleg met de betrokken gemeentes en huisvesters over de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Het Actieplan studentenhuisvesting heeft als doel te komen tot een uitbreiding van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode 2022-2030.
 
Vraagnummer: 117
Vraag:
Kwaliteit van onderwijs vraagt een balans tussen het aantal Nederlandse studenten en studenten uit het buitenland. Welke criteria, vraag ik de minister, hanteren onderwijsinstellingen om een gezonde balans aan te houden tussen Nederlandse studenten en studenten uit het buitenland? Zijn de criteria er en zo niet, is het verstandig om die dan te ontwikkelen?

Antwoord:
Balans in internationalisering is heel belangrijk, onder andere in de diversiteit in de zogenaamde international classroom. In het bestuursakkoord dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in juli 2022 heeft gesloten, staan afspraken die bijdragen aan een betere balans tussen het aantal Nederlandse en internationale studenten. Overigens kan de juiste balans per instelling verschillend zijn. Het is belangrijk zulke criteria te ontwikkelen naast instrumenten om deze balans te bereiken en te herstellen. Daarnaast komt dit onderwerp terug in de sectorbrede toekomstverkenning die binnenkort van start gaat en ontvangt uw Kamer begin 2023 een brief die specifiek in gaat op de mogelijkheden om de instroom van internationale studenten te beheersen.

Vraagnummer: 118
Vraag:
Graag een reactie van de minister op het amendement dat samen met mevrouw Van der Plas wordt ingediend over de Ambachtsacademie.

Antwoord:
We hebben de ambitie om van Nederland een lerend land te maken, waarin het voor iedereen ongeacht leeftijd aantrekkelijk is om je te blijven ontwikkelen door kwalitatief hoogwaardig onderwijs te volgen. De wens om op latere leeftijd een ambacht te leren past heel goed in deze ambitie. De toekomstverkenning LLO beziet daarom ook hoe publieke middelen nog beter ingezet kunnen worden om deze ambitie te verwezenlijken. De bekostiging op basis van de onderwijswetten is echter slechts bedoeld voor bekostigde onderwijsinstellingen die erkend ofwel formeel onderwijs verzorgen. De Ambachtsacademie verzorgt momenteel geen formeel onderwijs. Voor aanbieders van niet-formele opleidingen geldt een markt met een gelijk speelveld. Het is in principe mogelijk om bepaalde activiteiten van aanbieders van niet-formele opleidingen te subsidiëren op basis van de Wet overige OCW-subsidies en de daarop gebaseerde Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Om te beoordelen of dat hier mogelijk is moet eerst een staatssteuntoets worden gedaan om onrechtmatige staatssteun te voorkomen. Wij kunnen hierdoor op dit moment geen oordeel over het amendement geven.

Overigens zetten we ons op verschillende manieren in om ambachten te behouden. Via verschillende mbo-instellingen kunnen opleidingen als lijstenmaker, glazenier en pianotechnicus gevolgd worden. Als een kleine, unieke opleiding in het mbo dreigt te verdwijnen kan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een instelling voor 5 jaar het alleenrecht toekennen om de opleiding aan te bieden. Op die manier kan er een duurzame relatie tussen aanbieder en werkveld tot stand komen. Daarnaast heeft dit kabinet gezorgd voor structurele financiering van het meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap. Zij helpen kleine, unieke beroepen in het mbo om levensvatbaar te blijven en ontvangen hiervoor structureel € 0,5 miljoen. Desalniettemin, zullen we, ten behoeve van de Kamer, de staatssteuntoets voor de subsidie aan de Ambachtsacademie zo spoedig mogelijk uitvoeren en informeren we uw Kamer daarover per brief.
 


Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vraagnummer: 119
Vraag:
Mogen we van de minister een actieplan vragen om binnen twee jaar de meeste subsidies onderdeel te maken van de reguliere bekostiging? Zodat er ook een reguliere verantwoording plaatsvindt, de verantwoordingsplicht geminimaliseerd wordt en er een stabiele financiering gaat plaatsvinden.

Antwoord:
Het is aan ons om telkens een kritische afweging in maken. Om tijdelijk en gericht een bepaald beleidsdoel te stimuleren kan welbewust gebruik gemaakt worden van het financieringsinstrument subsidie. Met subsidie is er meer zekerheid dat het gewenste beleidsdoel wordt behaald. Doordat scholen een aanvraag doen voor subsidie en moeten voldoen aan bepaalde subsidiecriteria, is er bovendien een extra waarborg voor doelmatige verdeling van de middelen.

Wel zijn wij het met de SGP-fractie eens dat te veel subsidies onwenselijk zijn, onder meer omdat voor elke subsidie weer een aparte verantwoording gevraagd wordt. Bij dit regeerakkoord is voorzien in forse structurele investeringen in het onderwijs. Dit maakt het mogelijk om passende structurele instrumenten in te zetten, al is dit niet altijd direct mogelijk. Voor elk beleidsdoel wordt er gekeken welk financieringsinstrument het meest passend is en welke monitoring daarbij hoort. Soms is het vanwege snelheid de subsidie om scholen direct te laten profiteren van extra geld voor een specifiek doel. 

Met het Onderwijsakkoord structurele middelen toegevoegd aan de lumpsum voor arbeidsvoorwaarden, waaronder het dichten van de loonkloof. Hierover zijn cao-afspraken gemaakt.

Verder is voor het verbeteren van de basisvaardigheden in dit stadium gekozen voor een subsidieregeling. In de kamerbrief Voortgangsrapportage Masterplan Basisvaardigheden funderend onderwijs die voor de begrotingsbehandeling is verstuurd heeft de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs aangekondigd dat we toe willen naar structurele financiering voor scholen. De inzet is om vanaf 2025 in het po en 2026 in het vo alle scholen extra bekostiging te geven, bovenop de lumpsum, voor het versterken van de basisvaardigheden. Daarnaast wil de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs nagaan of het wenselijk is dat scholen waar de prestaties daar aanleiding toe geven een aanvullend bedrag krijgen. We zoeken hierbij naar een goede sturing op de vraagstukken en werken dit uit. In dat kader wordt een nieuw financieringsinstrument ontwikkeld. Dit instrument moet de voordelen van beperkte lasten voor scholen van het huidige instrument aanvullende bekostiging (zoals gehanteerd bij het NP Onderwijs) en de waarborgen van goede besteding van het huidige subsidie-instrument krijgen, al betekent dit wel extra verantwoordingslasten. Via dit nieuwe instrument kunnen we middelen gerichter verdelen en krijgen we meer zicht en grip op de besteding van onderwijsmiddelen, zonder de lasten van een subsidieaanvraag.

Vraagnummer: 120
Vraag:
Is de minister bereid om de mogelijkheid te onderzoeken van minder onderwijstijd inzetten in combinatie met scherpere keuzes in het curriculum?

Antwoord:
Zoals toegelicht in de Kamerbrief lerarenstrategie van 21 oktober jl. (Kamerstuk 27923, nr. 446) zijn gezien de urgentie van de tekorten maatregelen nodig om deze aan te pakken.
Wij hebben hiervoor in het onderwijsveld ideeën opgehaald en één van de opties die uit deze gesprekken kwam is kijken naar onderwijstijd. Op korte termijn zien wij bijvoorbeeld kansen om in het po vakkrachten met een andere bevoegdheid een deel van de schooltijd te laten verzorgen. En in het vo is er sowieso al meer ruimte om de onderwijstijd in te vullen met andere onderwijsactiviteiten dan alleen reguliere lessen. Wij verkennen samen met de sociale partners hoe deze ruimte in de praktijk beter benut kan worden. Daarin willen we betrekken welke keuzes leraren zélf zouden maken in hun curriculum als zij minder lessen zouden geven (welke lesstof zouden zij niet meer behandelen, welke activiteiten zouden zij niet meer uitvoeren?) en welke consequenties dit zou hebben voor het programma voor de leerlingen (wordt die lesstof of die activiteiten op een andere manier of door anderen verzorgd, of helemaal niet meer?).

Vraagnummer: 121
Vraag:
Wat doet de minister met signalen dat thuiszitters niet geholpen worden door samenwerkingsverbanden passend onderwijs en de scholen terwijl ze wel kunnen leren, en er organisaties zijn – zoals stichting Studiebolwerk – die deze jongeren wel weer naar het onderwijs kunnen begeleiden maar waarvoor regels in de weg staan om hierin te investeren vanuit scholen en gemeenten? Is het mogelijk om na te gaan of via een dergelijke route deze leerlingen geholpen kunnen worden?

Antwoord:
Voor de zomer heeft het kabinet een aangescherpte verzuimaanpak aangekondigd, en daar maakt maatwerk een belangrijk onderdeel van uit – het is schrijnend dat nu zoveel kinderen thuiszitten en dat is het kabinet een doorn in het oog. Het is aan samenwerkingsverbanden om een dekkend aanbod te organiseren, voor alle leerlingen, ook leerlingen die (dreigend) thuiszitten. De inspectie ziet daar op toe.

Het is niet wenselijk om daarnaast particulier aanvullend onderwijs te bekostigen, ook gezien de zorgen geuit door de Onderwijsraad over de verstrengeling van publiek en privaat onderwijs.

Vanuit het Nationaal Programma Onderwijs zijn wel specifieke middelen beschikbaar gesteld voor samenwerkingsverbanden om ook niet-ingeschreven leerlingen (samen met gemeenten) te ondersteunen met concrete maatregelen. En binnen het experiment onderwijszorgarrangementen krijgen samenwerkingsverbanden de ruimte om maatwerk beter mogelijk te maken door af te wijken van onderwijslocatie, -tijd, -inhoud en kan 2,5% van het budget flexibeler worden ingezet, voor combinaties van onderwijs en zorg. Een initiatief als Studiebolwerk zou binnen dit experiment - in samenwerking met onder andere een samenwerkingsverband - kunnen participeren en de genoemde NPO middelen kunnen door een samenwerkingsverband worden ingezet om activiteiten binnen Studiebolwerk te financieren.

Vraagnummer: 122
Vraag:
Het feit dat rekenen geen kernvak is binnen het vmbo, leidt tot grote zorgen binnen het mbo over de basisvaardigheden van jongeren en hun toerusting voor de arbeidsmarkt. Is dit voor de minister een aanleiding om de kernvakkenregel voor het vmbo te heroverwegen?

Antwoord:
Juist om rekenen een betere plek te geven in het vmbo-curriculum wordt het examenprogramma voor wiskunde in het vmbo aangepast. Dat examenprogramma is vorige week in concept opgeleverd en moet nu in de praktijk worden beproefd. Het is daarom te voorbarig om nu al te spreken over een wijziging in de kernvakkenregeling, maar wij zullen dit aan de hand van de reacties op het concept-examenprogramma wiskunde wel gaan verkennen. Hierbij betrekken we uiteraard ook het vervolgonderwijs. Dit komt terug in de brief over de stand van zaken van de curriculumbijstelling in het voorjaar van 2023.

Vraagnummer: 123
Vraag:
Het herziene vak scheikunde lijkt bij de havo een extra hobbel te zijn geworden voor leerlingen om een techniekprofiel te kiezen. Herkent de minister deze signalen en gaat hij die verder verkennen?

Antwoord:
Hierover heb ik van uw commissie ook een commissiebrief ontvangen. Het antwoord daarop verdient een zorgvuldige overweging van het stelsel in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Moet scheikunde voor elke leerling in het bètaprofiel verplicht zijn, of toch natuurkunde? Welke keuzevakken horen daar wel of niet bij? Dat zijn belangrijke vragen in het stelsel, waar we goed naar moeten kijken. Wij zullen begin volgend jaar schriftelijk reageren op uw commissiebrief.

Vraagnummer: 124
Vraag:
De belangrijkste boodschap van het onderzoek van de Onderwijsraad en het Centrum Arbeidsverhoudingen en Overheidspersoneel (CAOP) is dat we weinig inzicht hebben op de effecten van uren verlagen. De boodschap is niet dat de urenverlaging als zodanig fout zou zijn of slecht zou uitpakken. Biedt dat geen grond om eens serieus te kijken of er in die richting oplossingen te vinden zijn?

Antwoord:
Zoals toegelicht in de Kamerbrief lerarenstrategie van 21 oktober jl. (Kamerstuk 27923, nr. 446) zijn gezien de urgentie van de tekorten maatregelen nodig om deze aan te pakken.
Wij hebben hiervoor in het onderwijsveld ideeën opgehaald en één van de opties die uit deze gesprekken kwam is kijken naar onderwijstijd. Zoals wij in genoemde brief schetsen, roept dat de vraag op of we bereid zijn om te accepteren dat niet alle tijd op school door een bevoegde docent wordt ingevuld. En, zo ja, onder welke voorwaarden zouden we dat willen doen? Daarbij hebben we ook gemeld dat we hierbij kunnen leren van de ervaringen in de grote steden die in het po nu al de ruimte hebben om een dag in de week (22 uur per maand) anders bevoegden in te zetten. In het debat over lerarenbeleid gaan wij hierover graag met uw Kamer in gesprek.

Vraagnummer: 125
Vraag:
Hoe is het mogelijk dat de minister in een brief schrijft dat Europese universiteiten allianties van instellingen zijn die de Europese identiteit promoten, en daarmee een politiek doel. Hoe is het mogelijk dat de minister dit in Europa accepteert en zelfs bevordert? Is de minister bereid om hier nog eens kritisch naar te kijken en te heroverwegen, met een betere en logischere doelstelling?

Antwoord:
De nauwe samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen binnen het Europese Universiteiten Initiatief leidt onder meer tot gezamenlijk verzorgd onderwijs. Dit leidt een nieuwe generatie Europese studenten op die samenwerkt in verschillende disciplines en in verschillende talen, over landsgrenzen heen, met oog voor Europese waarden en een Europese identiteit tot gevolg. De autonomie van instellingen om hun onderwijs vorm te geven zoals dat past binnen de wet- en regelgeving, blijft daarbij een centraal uitgangspunt. De doelen van het Europese Universiteiten Initiatief zijn hiermee in lijn. Het is aan de instellingen zelf om te bepalen of en in welke mate zij aan dit initiatief willen deelnemen. 


Vragen van het lid Baarle, S. van (DENK)

Vraagnummer: 126
Vraag:
Er zijn grote zorgen van Nederlanders over overheidsinmenging en in hun religieuze vrijheid en hun vrijheid van vereniging. Als we de minister bij WNL zien zitten en het antwoord op de vraag: “wat gebeurt er op weekendscholen?” is ja daar leer je dat je mensen van een flat mag gooien of dat je jezelf tegen de rechtsstaat moet keren. Dan denk ik wat voor beeld heeft de minister van wat er op weekendscholen gebeurt? Erkent de minister dat in veruit de meeste gevallen daar gewoon dingen aangeleerd worden die nuttig zijn?

Antwoord:
Ons beeld van wat er op deze weekendscholen gebeurt, is genuanceerd. Het is daarom belangrijk om een duidelijke onderscheid te maken. Gelukkig doet het overgrote deel van deze scholen goed werk. Zulk informeel onderwijs kan juist een heel goede aanvulling zijn op de ontwikkeling van kinderen en op ons eigen onderwijs. Denk bijvoorbeeld aan iemand die een taal leert om met zijn opa en oma te kunnen praten. Daar is niets mis mee. Het helpt je ontwikkeling juist.

Maar er is ook een kleine kern met radicalere vormen van informele scholing. Die probeert kinderen in het weekend het tegenovergestelde bij te brengen van wat ze doordeweeks leren. Dan leer je door de week op school dat je verliefd mag worden op wie je wilt, maar in het weekend krijg je te horen dat homoseksualiteit niet acceptabel is. Daar willen we tegen optreden, en daar is onze aanpak dan ook op gericht. Dus heel specifiek en ook alleen daar waar signalen komen die duiden op deze tegengestelde tendensen.  

Vraagnummer: 127
Vraag:
D66 minister Dijkgraaf heeft besloten om de rente op studieleningen te gaan verhogen, dit betekent nog meer aflossen en jongeren nog moeilijker een woning kunnen krijgen, omdat het zwaarder gaat meetellen voor de hypotheek. Waarom doet D66 minister jongeren dit aan, is er naar alternatieven gekeken om jongeren dit niet aan te doen en waarom moet in sommige gevallen die weging als je een woning wil krijgen vergroot worden? Is er naar mogelijkheden gekeken en is de minister bereid om naar mogelijkheden te kijken om die weging in die gevallen niet groter te maken? Waarom brengt het kabinet jongeren, die bijvoorbeeld om religieuze redenen geen rente betalen, in de problemen?

Antwoord:
Het bepalen van de rente is in de wet vastgelegd. Dat geldt zowel voor het feit dat er rente gerekend wordt, als de wijze waarop deze wordt berekend. Het is dus niet mogelijk om de rente over 2023 op een andere manier vast te stellen of af te schaffen. Hiervoor zou  een wetswijziging nodig zijn. Bovendien heeft een dergelijke wijziging ook financiële consequenties. De rente-inkomsten zijn immers onderdeel van de Rijksbegroting. Hiervoor is geen dekking.

In 2021 is overgestapt op een nieuwe systematiek wat betreft studieschulden en de wegingsfactor bij een hypotheekaanvraag. Uw Kamer had vanwege de lage rente op studieschulden opgeroepen tot een herziening van de wegingsfactor. In het onderzoek dat daarop volgde adviseerde het Nibud over te stappen op een systematiek waarin de wegingsfactor afhankelijk is van de rente op studieschulden. Bij een lagere rente op studieschulden houdt een oud-student namelijk iets meer ruimte in het maandelijks budget over voor hypotheeklasten. Daarbij geldt uiteraard ook dat oud-studenten bij een hogere rente op studieschulden iets minder ruimte overhouden. Binnen de gekozen systematiek zal de wegingsfactor voor mbo’ers en (oud-)studenten in het ho die onder het oude basisbeursstelsel vielen, in 2023 verhoogd worden vanwege de stijgende rente voor studieschulden. De wegingsfactor stijgt in 2023 van 0,65% naar 0,75%. Dit heeft een beperkt effect. Een huishouden met een studieschuld van € 20.000 kan volgend jaar als gevolg van deze verschuiving ongeveer € 4.000 minder lenen. Voor studenten die onder het leenstelsel vallen, blijft de wegingsfactor gelijk. In het kader van verantwoorde hypotheekverstrekking vind ik het van belang dat we deze systematiek houden.
 
Tot slot, de vraag over jongeren die om religieuze redenen geen rente betalen. De systematiek van de berekening van rente is niet veranderd. Bij het aangaan van de lening is altijd gecommuniceerd dat er rente zou worden berekend.

Vraagnummer: 128
Vraag:
Ik zou aan minister Dijkgraaf willen vragen wat hij concreet gaat doen voor al die jongeren die niet onder een cao vallen. Want hij wil afspraken maken in de cao’s over stagevergoedingen, maar heel veel jongeren vallen daar niet onder. En is de aanpak met afspraken die de minister voorziet niet te vrijblijvend? Is het niet mogelijk om te onderzoeken of er een minimum stagevergoeding in de wet kan worden opgenomen?

Antwoord:
Wij zijn voornemens om in het stagepact mbo met werkgevers afspraken te maken over het vergoeden van de onkosten van iedere stagiair, zodat zij geen extra kosten maken om stage te lopen. Daarbovenop willen we in het stagepact met werkgevers afspreken dat in iedere cao afspraken komen over stagevergoedingen. De verwachting is dat dit, zeker in tijden van krapte, doorsijpelt naar studenten die niet onder een cao vallen. Op dit moment zetten we in op bestuurlijke afspraken. Gesprekken over vergoedingen zijn immers vooral gesprekken die aan de cao-tafel gevoerd moeten worden. Daar kunnen per sector passende afspraken gemaakt worden. De afspraken over stagevergoedingen zullen we goed monitoren. Als blijkt dat deze bestuurlijke afspraken onvoldoende resultaat geven, zowel voor studenten die onder een cao vallen, als daarbuiten, zullen we ons opnieuw beraden. Wet- en regelgeving wordt daarbij niet uitgesloten.

Vraagnummer: 129
Vraag:
De regering heeft een brief gestuurd over de kwaliteit van schoolgebouwen en zegt daarin dat ze op zoek gaan naar private financiering en kijken naar mogelijkheden van een bijdrage uit het klimaatfonds en groeifonds. Hoeveel zekerheid bied het instellingen dat dit extra bedrag in de toekomst ook echt gaat komen? En klopt het dat er € 730 miljoen aan extra budget nodig is om die schoolgebouwen op kwaliteit te krijgen?

Antwoord:
Er is inderdaad tot en met 2050 €730 miljoen euro per jaar extra nodig om de verouderde voorraad weg te werken en te voldoen aan de Europese klimaateisen. Dit geld is er nu niet. De minister van Primair en Voortgezet Onderwijs heeft uw Kamer 23 november jl. een brief gestuurd over het verbeteren van de onderwijshuisvesting en de aanpak van de verouderde voorraad van schoolgebouwen. Daarin geeft hij aan dat er samen met alle verantwoordelijke partijen wordt gewerkt aan een plan van aanpak. Deze opgave vereist een integrale aanpak met gezamenlijke inzet van alle partijen. OCW heeft vanuit de beperkte bevoegdheden rondom onderwijshuisvesting, vooral een rol om partijen bij elkaar te brengen en de samenwerking tussen al deze partijen te stimuleren.

Vooruitlopend op het plan van aanpak zijn er al acties in gang gezet. Zo wordt er samen met de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gekeken hoe scholen zo optimaal mogelijk gebruik kunnen maken van het geld uit het klimaatfonds. Ook bekijken we of het mogelijk is om institutionele investeerders aan te trekken om publiek-private financiering te realiseren. Samen met de PO-Raad en VO-raad wordt gewerkt aan een aanvraag bij het Nationaal Groeifonds om middelen beschikbaar te krijgen voor standaardisering, kennisdeling en borging van processen.

Vraagnummer: 130
Vraag:
Waarom neemt de minister deze maatregelen omtrent informeel onderwijs, juist ook als het gaat om karige gevallen waar het mis gaat? Terwijl de regering eerder zei, wij gaan al die duizenden vrijwilligers die te goeder trouw hun ding doen niet belasten omdat het in zeer beperkt aantal gevallen misgaat.

Antwoord:
De zorg om informele scholen die het goed doen niet te belasten, delen wij. Daarom willen wij het toezicht signaalgericht inzetten. De rol van het toezicht wordt om te kijken naar concrete signalen die voortkomen uit meldingen. Bijvoorbeeld meldingen over lessen waarin aan kinderen geleerd wordt dat homoseksualiteit niet acceptabel is, of dat ze zich van de Nederlandse samenleving af moeten keren. Naar verwachting zal het om een heel beperkt aantal instellingen voor informele scholing met radicale gedachten gaan. Die overgrote meerderheid aan plekken waar het wel goed gaat, willen we hiermee juist beschermen.

Vraagnummer: 131
Vraag:
Snapt de minister de zorgen voor bevooroordeeldheid, die leven over de plannen omtrent informeel onderwijs? Hoe gaat hij voorkomen dat dit in de praktijk een bevooroordeelde heksenjacht gaat worden? Want we hebben in het verleden gezien wat er gebeurt: dat de overheid spionnen heeft gestuurd naar moskeeën op een onrechtmatige manier, we hebben de toeslagenmisdaad gezien.

Antwoord:
Als leerling moet je je áltijd veilig en geaccepteerd voelen. Zowel binnen het reguliere onderwijs als bij informele scholing. Op een plek waar je niet vrij en veilig bent, kun je niet optimaal leren. De nieuwe wettelijke definities en normen waarop toezicht gebaseerd kan worden, moeten passen binnen de juridische kaders van bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst of levensovertuiging en de democratische rechtstaat. Ook moet een afbakening van de groep waarop toezicht wordt gehouden proportioneel zijn én mag geen ongeoorloofd onderscheid gemaakt worden. Wij kiezen daar graag samen de goede weg in. 

Vraagnummer: 132
Vraag:
In gesprekken met studenten komt naar voren dat zij behoefte hebben aan een stilteruimte op de onderwijsinstellingen. Voor een moment van bezinning of om het gebed te verrichten. Deze behoefte wordt niet overal goed ingevuld. Wat zou de minister kunnen doen vanuit zijn rol om te bevorderen dat de studenten die hier behoefte aan hebben dit wel op hun onderwijsinstelling gerealiseerd krijgen?

Antwoord:
Wanneer studenten behoefte hebben aan een stilteruimte voor bezinning is het belangrijk dat instellingen hier aandacht voor hebben. Er bestaan nu al instellingen die gebedsruimtes en stilteruimtes beschikbaar stellen aan studenten. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal dit signaal over de behoeften van de studenten overbrengen aan en bespreken met de koepels (MBO Raad, Vereniging Hogescholen, Universiteiten van Nederland).

Vraagnummer: 133
Vraag:
Wat is dat: ‘anti-integratief’? En kunnen we niet afspreken te stoppen met begrip integratie? Moeten we dat nog steeds op mensen plakken in deze tijd?

Antwoord:
Dit kabinet heeft zich ten doel gesteld om op te treden in gevallen waarin sprake is van antidemocratisch, anti-rechtstatelijk en anti-integratief opereren door instellingen die regulier onderwijs dan wel informele scholing verzorgen. Het duidelijk afbakenen van de begrippen anti-integratief, anti-democratisch en anti-rechtsstatelijk landt in het wetsvoorstel waar wij de komende tijd mee aan de slag gaan. Wij verwachten uw Kamer begin 2023 hierover te kunnen informeren.

Vraagnummer: 134
Vraag:
Waarom je richten op een definitie van informeel onderwijs die alleen gaat over taal, cultuur en religie? Laat je daarmee niet zien dat er sprake is van bevooroordeeldheid?

Antwoord:
De definitie die u aanhaalt is gebaseerd op de verkenning informele scholing uit 2020 (zie bijlage bij Kamerstuk 29 614, nr. 153). De Landsadvocaat beperkt zich in zijn advies ook tot deze definitie. 

Vraagnummer: 135

Vraag:
Waarom neemt de minister maatregelen om meer toezicht te houden op informele scholing, als onderzoek laat zien dat zijn zorgen niet gestaafd kunnen worden? Waarom een stelsel optuigen op basis van wantrouwen?

Antwoord:
Het gaat dit kabinet er om dat we daar waar nodig tijdig onverantwoorde risico’s in zicht krijgen. Zodat we in het belang van kinderen daarop kunnen reageren. Daarom zal komende tijd wetgeving worden uitgewerkt, waarbij wij zeer zorgvuldig te werk gaan. De wetgeving die wij aan het uitwerken zijn moet specifiek toezien op de informele scholen waar de problemen zich voordoen. Juist ter bescherming. Van alle informele scholing waar niks mee is is en kinderen juist positief in hun ontwikkeling helpen. Het is belangrijk dat wij samen een vuist maken. Daar gaan wij graag ook met organisaties over in gesprek, samen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Vraagnummer: 136
Vraag:
Klopt het dat de regering heeft beantwoord dat onder-advisering van leerlingen met een migratieachtergrond niet goed systematisch wordt gemonitord? Is de regering bereid die monitoring te verbeteren?

Antwoord:
Er zijn cijfers beschikbaar, zoals gerapporteerd in de Staat van het Onderwijs waarin in de eerdere antwoorden op de feitelijke vragen naar wordt verwezen. Ook het CBS kijkt regelmatig naar verschillen in schooladviezen op basis van verschillende factoren, zoals sociaaleconomische status van de gezinnen van de kinderen, geslacht of migratieachtergrond (bijvoorbeeld in het Jaarrapport Integratie). Uit onderzoek blijkt dat andere factoren dan de migratieachtergrond bepalender zijn bij verschillen in schooladvies en bijstelling daarvan. Sociaaleconomische status is daarin het belangrijkste, ook speelt de stedelijkheid van het gebied een rol. Daarom zien wij geen aanleiding om nu extra monitoring in te richten. De huidige monitoring kijkt naar diverse factoren, waaronder migratieachtergrond en biedt voldoende informatie. 

Vraagnummer: 137
Vraag:
Er zijn verschillende moties van DENK aangenomen op het gebied van lager schooladvies door onder-advisering en onbewust vooroordelen, wat zien we hier in de praktijk voor concrete uitwerkingen van?

Antwoord:
We hebben de afgelopen jaren actief ingezet op kansrijk adviseren, kennisdeling tussen scholen en leraren en de handreiking schooladvisering. We blijven monitoren hoe het gaat met de schooladviezen en bijstelling daarvan naar aanleiding van de doorstroomtoetsen - en specifiek de invloed van de sociaaleconomische positie van leerlingen. Daar is migratieachtergrond een onderdeel van. We leveren begin 2023 weer een actualisatie van de handreiking schooladvisering op en daarin zijn onbewuste vooroordelen opnieuw punt van aandacht waar we scholen en leraren attent op maken. Specifiek kijken we nu ook naar de werking van de bijstelling van het schooladvies. Daarmee geven we invulling aan de moties van het lid van Baarle over onder-advisering bij leerlingen met een migratieachtergrond, en over verspreiding van expertise binnen het onderwijs om onder-advisering tegen te gaan (Kamerstukken 35570-VIII-242 en 35925-VIII-64).


Vragen van het lid Koekkoek, M. (Volt)

Vraagnummer: 138
Vraag:
Op iedere school – ook in rijke buurten – leven kinderen in armoede en eten zij ongezond en die zijn misschien nog wel meer onzichtbaar. Ik wil de minister vragen hoe hij ook die kinderen wil bereiken? Moeten we volgens hem niet toe naar het Zweedse of Finse model, waar op alle scholen schoolmaaltijden worden aangeboden?

Antwoord:
De Kamer heeft in eerste instantie gevraagd om maaltijden op scholen in kwetsbare wijken. Dat is hard nodig, want we zien stijgende armoedeproblematiek, ook in het onderwijs. Om tot leren te komen, is het belangrijk dat kinderen goed uitgerust zijn en energie hebben. Daarvoor is goed en voldoende eten essentieel. De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs is het met de fractie van Volt eens dat armoede niet alleen toeneemt in kwetsbare wijken, maar dat het probleem wijdverbreider is. De aanpak, zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de uitvoering van de motie, gaat uit van verschillende opties waarbij ook voor individuele leerlingen voedselhulp kan worden georganiseerd. Er is dus maatwerk mogelijk. Het organiseren van schoolmaaltijden voor alle leerlingen is op dit moment niet haalbaar. Allereerst vraagt dit een veelvoud aan middelen ten opzichte van de 100 miljoen euro die  beschikbaar is. Ten tweede is dit ook niet voor alle scholen op korte termijn organiseerbaar. Een fundamentele vraag is wel of dit een taak is van het onderwijs en of dit op school moet plaatsvinden en wie dit dan moet doen. De lessen die we nu trekken uit de huidige aanpak, kunnen we meenemen in het komen tot een antwoord op de grotere vraag.

Vraagnummer: 139
Vraag:
Hoe neemt de minister de zorgen van studenten weg dat het rentepercentage op studieschulden de komende jaren nog veel harder zal stijgen? Kan hij daar voor de behandeling van het wetsvoorstel een brief met beleidsopties over naar de Kamer sturen? En is de minister bereid om studenten die tussen 2015 en 2023 gestudeerd hebben geen rente te laten betalen over het gedeelte dat ze normaal gesproken als basisbeurs hadden ontvangen?

Antwoord:
Dat er rente wordt geheven over de studieschuld is niet nieuw. Ook bij invoering van het leenstelsel stond de rente niet op 0,00%. De situatie van de afgelopen jaren was zeer uitzonderlijk. Er zijn voldoende waarborgen om te voorkomen dat studenten in financiële problemen komen. De terugbetaling gaat altijd naar draagkracht. Dat betekent dat als een student het berekende maandbedrag niet kan betalen op basis van zijn inkomen, deze ook minder of zelfs helemaal niets hoeft af te lossen. Daar wordt ook de verschuldigde rente in meegenomen. Daarmee wordt zo veel als mogelijk voorkomen dat de oud-student in betalingsproblemen komt. Daarnaast zou de uitvoering van dergelijke beleidsopties hoe dan ook geld kosten – de Staat moet immers wel de hogere rente betalen – en zullen waarschijnlijk tevens een wetswijziging vragen. Geen rente berekenen over de misgelopen basisbeurs voor de leenstelselstudenten is uitvoeringstechnisch erg ingewikkeld en niet passend. Ook hiervoor geldt dat hier geen financiële dekking voor is. Tegen die achtergrond zien wij geen ruimte voor haalbare beleidsopties op dit vlak.

Vraagnummer: 140
Vraag:
Uit de beslisnota’s bij het wetsvoorstel blijkt dat er incidenteel 183 miljoen euro is overgebleven – zogenaamde somoverschot bij de verrekening van de halvering van het collegegeld en de herinvoering van de basisbeurs. Waar is dit geld naartoe gegaan?

Antwoord:
De middelen van het somoverschot coalitieakkoord die optellen tot € 183 miljoen, staan op de zogenaamde Aanvullende Post bij het ministerie van Financiën. Op de Aanvullende Post zijn voor de herinvoering van de basisbeurs middelen gereserveerd op basis van een eerste inschatting van de kosten. Op basis van de raming bij het uitgewerkte wetsvoorstel voor de herinvoering van de basisbeurs zijn in de ontwerpbegroting 2023 de daarvoor benodigde middelen overgeheveld naar de begroting van OCW. Het verschil tussen beschikbare en geraamde middelen staat nog op de Aanvullende Post. Bij Voorjaarsnota 2023 wordt bezien of deze raming van de kosten correct was, of dat er een tegenvaller ontstaat op de Studiefinancieringsraming en de middelen toch overgeheveld moeten worden naar de begroting van OCW.

Vraagnummer: 141
Vraag:
Hoe zit het nu met de energietoeslag, vraag ik de minister? Studenten via de bijzondere bijstand aanspraak laten maken op deze toeslag is niet the way to go, zegt ook de rechter. Is de minister hierover bereid in overleg te gaan met zijn collega van SZW om dit op te lossen? Wat is hij bereid hieraan te doen?

Antwoord:
De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft laten weten dat studenten als groep niet in aanmerking komen voor de energietoeslag. De woonsituatie van studenten is zeer divers, ook wat betreft de energiekosten. Tegelijkertijd kunnen er ook studenten zijn met een eigen energiecontract die in de knel (dreigen te) komen door hoge energieprijzen. Studenten kunnen in die gevallen terecht bij de individuele bijzondere bijstand. Het is aan gemeenten om te beoordelen of ze daar recht op hebben. Voor de studenten die in ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen, zijn extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Daarnaast wordt in 2023-2024 de basisbeurs voor uitwonende studenten verhoogd met € 164. Veel studenten profiteren ook van de verhoging van de zorgtoeslag voor het jaar 2023, en de verhoging van het wettelijk minimumloon die per 1 januari 2023 ingaat.

Vraagnummer: 142
Vraag:
Maandag berichtte het kabinet dat de verhoging van het collegegeld niet met terugwerkende kracht aangepast zal worden. Kan de minister toezeggen dat hij alsnog met terugwerkende kracht de verhoging van het collegegeld aanpast?

Antwoord:
Zoals ook in het antwoord op uw eerdere Kamervragen is gemeld is het kabinet niet bereid om het collegegeld voor studiejaar 2023/2024 met terugwerkende kracht aan te passen omdat het collegegeld conform de wet reeds is vastgesteld. De nieuwe rekenmethode van het CBS wordt naar verwachting pas medio 2023 ingevoerd en de inflatiecijfers waarop het collegegeld 2023/2024 is gebaseerd zullen niet met terugwerkende kracht worden aangepast.
Het kabinet is bovendien van mening dat er met de herinvoering van de basisbeurs per 2023/2024 en de eenmalige verhoging van de basisbeurs van uitwonende studenten ter tegemoetkoming van de hogere kosten een gebalanceerd pakket ligt voor studenten.

Vraagnummer: 143
Vraag:
Volt stelt voor om opleidingen die ons helpen de klimaat- en digitale transitie te versnellen in de gehele onderwijsketen gratis te maken. Er bestaat vanuit onder andere het UWV een lijst met beroepen die we nu tekort komen voor de klimaattransitie. Volt zou graag zien dat het kabinet aan de slag gaat met het gericht aantrekkelijker maken van deze opleidingen, bijvoorbeeld door het gratis aanbieden van de hele opleiding of in de leermiddelenkosten te voorzien. Hoe denkt de minister over dit voorstel? Staan dit soort opleidingen straks ook in het Groene Banenplan van OCW, EZK en SZW?

Antwoord:
We vinden het belangrijk om voldoende mensen op te leiden voor banen die helpen om de klimaat- en digitale transitie te versnellen. Het gratis maken van techniekopleidingen of de leermiddelen van deze opleidingen in de gehele onderwijsketen is echter zeer kostbaar en naar verwachting niet doelmatig. Over de effectiviteit van dergelijke financiële prikkels is nog weinig bekend, maar uit de recente evaluatie van Berenschot naar de verlaging van het wettelijk collegegeld voor lerarenopleidingen is gebleken dat die niet heeft geleid tot een hogere instroom. Daarom gaan we hierin niet voorzien.
 
Met het Actieplan Groene en Digitale banen investeert het kabinet een breed pakket aan maatregelen om te stimuleren dat meer jongeren en werkenden of werkzoekenden kiezen voor een opleiding en of baan in de techniek gericht op de klimaat- en energietransitie. Denk aan het versterken van techniekonderwijs (jaarlijks € 100 miljoen voor Sterk Techniekonderwijs), de investering van structureel € 30 miljoen jaarlijks in hbo-opleidingen in tekortsectoren als techniek om onder meer de instroom te verhogen en het vanaf 2023 jaarlijks € 33 miljoen voor het versterken van loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Binnenkort zal het actieplan aan de Kamer worden verstuurd.

Vraagnummer: 144
Vraag:
Kunnen de ministers een tijdlijn schetsen waarin ze aangeven welke stappen ze zetten om te bereiken dat alle scholen in het basis- en voortgezet onderwijs digitale geletterdheid in het curriculum hebben?

Antwoord:
Digitale vaardigheden zijn inmiddels onmisbaar in deze samenleving. Vanuit het masterplan basisvaardigheden zijn wij inmiddels gestart met de ontwikkeling van kerndoelen voor digitale geletterdheid. Deze worden wettelijk verankerd in het landelijke curriculum van het funderend onderwijs. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met leraren, vakdidactici, wetenschappers, scholen en onderwijsorganisaties. Binnen een jaar zullen de conceptkerndoelen voor de basisvaardigheden gereed zijn. In het voorjaar van 2023 ontvangt uw Kamer, zoals toegezegd, tussenbalans (we verwachten dat deze brief er in februari zal zijn). Daarin kijken we ook vooruit naar de beproeving van de conceptkerndoelen in de periode 2024/2025, en de implementatie in de jaren erna.

Vraagnummer: 145
Vraag:
Welke rol speelt het onderwijsveld in het bereiken van deze ambities en worden ook aanbieders van onderwijsmethoden voor digitale geletterdheid betrokken?

Antwoord:
De leermiddelenmakers zijn als klankbord betrokken bij de teams die aan de slag zijn met de kerndoelen voor de verschillende leergebieden. Zo worden zij doorlopend op de hoogte gehouden over de voortgang, vooruitlopend op de noodzakelijke aanpassingen in de lesmaterialen. Verder worden onderwijsveld en bedrijfsleven betrokken bij de ontwikkeling van de kerndoelen en biedt de fase van beproeving, waarbij de nieuwe kerndoelen worden uitgeprobeerd en getest op praktische bruikbaarheid, ruimte voor scholen om hierbij betrokken te zijn. 

Vraagnummer: 146
Vraag:
Hoe wordt invulling gegeven aan de ambitie om versterkte ondersteuning te geven om onderwijs te geven in digitale geletterdheid?

Antwoord:
Er wordt in 2023 een expertisepunt opgebouwd voor de scholen die, vooruitlopend op de kerndoelen, aan de slag zijn met digitale geletterdheid - bijvoorbeeld met inzet vanuit de subsidieregeling basisvaardigheden. Hier kunnen leraren, schoolleiders en bestuurders terecht voor betrouwbare en overzichtelijke informatie over het onderwijs in digitale geletterdheid. De kennis en expertise van bedrijven en onderwijsorganisaties worden hier gebundeld.

Vraagnummer: 147
Vraag:
Ik wil de minister graag vragen of hij de mogelijkheid ziet om te komen tot Rijksgefinancierde China-leerstoelen.

Antwoord:
Het is aan universiteiten om zelf invulling te geven aan hun onderwijs en onderzoek. Het instellen van leerstoelen maakt daar onderdeel van uit. Het ministerie van OCW financiert niet direct leerstoelen. 

Vraagnummer: 148
Vraag:
Er zijn meer middelen voor Erasmus+ vrijgemaakt in Europa, juist ook voor mbo-studenten. Toch komen mbo-instellingen capaciteit tekort om die middelen te gebruiken en studenten deze kansen te laten benutten. Hoe kijkt de minister aan tegen het financieren van buitenlandcoördinatoren op alle mbo- instellingen?

Antwoord:
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap laat op dit moment een onderzoek uitvoeren naar onder andere internationalisering in het mbo, en het gebruik en de toegankelijkheid van internationaliseringsactiviteiten. Dit onderzoek zal vóór de zomer 2023 worden gepubliceerd. Op grond van dit onderzoek zullen we ons beraden of extra stappen nodig zijn. 

Vraagnummer: 149
Vraag:
Studentenorganisaties die de jaarlijkse monitoring van het welzijn van internationale studenten voor hun rekening nemen (Annual International Student Survey) geven aan dat zij tegen capaciteitsproblemen aan lopen. De toegevoegde waarde van deze survey is dat er naar verhalen achter de cijfers wordt gekeken. Is de minister bereid deze manier van onderzoeken, zoals in deze specifieke survey, structureel onder te brengen bij een organisatie die wél over voldoende capaciteit beschikt, zoals de studentenorganisaties zelf voorstellen?

Antwoord:
Het is belangrijk te monitoren hoe internationale studenten hun opleiding en ervaring in Nederland waarderen, maar hen juist niet als groep apart te zetten. Zij worden daarom opgenomen in de lopende onderzoeken: de jaarlijkse Nationale Studentenenquête, de Studentenmonitor (een monitor van het RIVM naar het welzijn van studenten in het ho) en de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs. Tot slot worden ook in de landelijke monitor studentenhuisvesting de ervaringen en behoeften van internationale studenten meegenomen. Op die manier hebben we een integraal beeld van alle studenten, inclusief de internationale studenten.

Vraagnummer: 150
Vraag:
Minister Wiersma sprak zich warm uit over het voorstel van de Europese Commissie om 2023 als het Jaar van de Vaardigheden uit te roepen. Kan het kabinet, kan de minister, zich committeren aan het wegnemen van zoveel mogelijk barrières en binnen de Raad oproepen om het Jaar van de Vaardigheden hierop te richten?

Antwoord:
Wij zien graag dat de Europese arbeidsmarkt ten volle wordt benut. Daarom gaan wij in gesprek  met het veld over het wegnemen van barrières, waaronder wederzijdse erkenning van diploma’s. Ook zullen wij in de Raad oproepen om het Jaar van de Vaardigheden hierop te richten. 


Vragen van het lid Simons, S. (BIJ1)

Vraagnummer: 151
Vraag:
Is de minister vandaag bereid om toe te zeggen dat hij een grootschalig onderzoek gaat doen naar reformatorische scholen om te achterhalen hoeveel en welke scholen de identiteitsverklaringen nog steeds handhaven, in welke vorm dan ook, en de resultaten daarvan openbaar te maken? En wil de minister daarbij speciaal aandacht bieden aan het speciaal onderwijs? Want juist in regio’s waar instellingen voor passend onderwijs zijn kunnen LHBTQA+ leerlingen met speciale leerbehoeften vaak nergens ander terecht en komt hun recht op onderwijs in gevaar.

Antwoord:
Identiteitsverklaringen mogen er nooit toe leiden dat leerlingen zich niet veilig of geaccepteerd weten. Die opdracht heeft iedere school, en geldt ook voor scholen die een identiteitsverklaring vragen. Als het inderdaad zo is dat meer scholen gebruik maken van schadelijke teksten in identiteitsverklaringen dan baart dat het kabinet grote zorgen.

Er liggen twee aangenomen moties van uw Kamer (Kwint c.s. en Gündoğan/Simons) die vragen om het respectievelijk verbieden van identiteitsverklaringen danwel verbieden van bepaalde kenmerken van identiteitsverklaringen.

Op dit moment werkt ons ministerie verschillende opties uit om binnen de grenzen van artikel 23 Grondwet te kijken naar het verbieden van (delen van) identiteitsverklaringen. Hierover informeren we uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023. Bovenstaande is uiteraard van toepassing op álle scholen in Nederland, en daarmee ook op het speciaal onderwijs.

Vraagnummer: 152
Vraag:
Ondanks de extra mbo-middelen voor gelijke kansen, aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt op stages, krijgen studenten van kleur nog altijd te maken met stagediscriminatie. Dat lossen we niet op door projecten als stagematching, maar door het adresseren van vooroordelen. Graag een reactie van de minister. En hoe toegankelijkheid is de eis van stage lopen eigenlijk, als stagevergoedingen zo erbarmelijk laag zijn of überhaupt niet voorkomen?

Antwoord:
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is voornemens om in het stagepact mbo met werkgevers, mbo-instellingen, vakbonden en studenten afspraken te maken over: 1) goede stagebegeleiding, 2) het tegengaan van stagediscriminatie, 3) voldoende stageplekken en 4) een passende stagevergoeding. Zodat er een integraal pakket aan afspraken is voor stages in het mbo.
 
In de afspraken over het tegengaan van stagediscriminatie beogen we een pakket aan maatregelen zoals toegelicht in de Kamerbrief Inzet werkagenda mbo (Kamerstuk 31524, nr. 515). De inzet van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is om een samenhangend pakket aan maatregelen te nemen om stagediscriminatie tegen te gaan. Daarbij richten we ons niet alleen op stagematching, maar ook op maatregelen zoals: een meldpunt bij elke mbo-instelling waar de student terecht kan voor ondersteuning en eventueel doorverwijzing bij stagediscriminatie, aanscherping van het erkenningsreglement van SBB waarbij antidiscriminatiebeleid een voorwaarde is voor erkenning van leerbedrijven, het opbouwen van expertise bij stagebegeleiders zodat zij stagediscriminatie kunnen herkennen, voorkomen en aanpakken. Hierbij is aandacht voor het adresseren van vooroordelen en stereotypes die leiden tot stagediscriminatie.
 
Voor de passende stagevergoeding is de inzet om afspraken te maken over het vergoeden van de onkosten van iedere stagiair, zodat zij geen extra kosten maken om stage te lopen. Daarbovenop wil de minister van OCW afspreken dat in iedere cao afspraken komen over stagevergoedingen.

Vraagnummer: 153
Vraag:
We zouden brede brugklassen meer moeten stimuleren, onder-advisering tegengaan door ouder én kind te betrekken bij schooladviezen, het postcodebeleid afschaffen en scholen toegankelijker maken voor leerlingen met beperking. Wat vindt de minister hiervan?

Antwoord:
Wij delen de intentie van deze voorstellen. Zoals ook vermeld in het antwoord op de vraag van de heer Van Baarle, hebben we hebben de afgelopen jaren actief ingezet op kansrijk adviseren, kennisdeling tussen scholen en leraren, goede voorbeelden uitwisselen en de handreiking schooladvisering. Het stimuleren van brede brugklassen doen we momenteel via de subsidie heterogene brugklassen en dat blijven we de komende jaren doen. Ouderbetrokkenheid bij schooladviezen staat ook hoog op de agenda en de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs bekijkt hoe we scholen en leraren hier nog beter in kunnen ondersteunen. Soms ontstaat het gevoel dat hierbij een opwaartse druk ontstaat naar algemeen vormend of voorbereidende wetenschappelijk onderwijs. Dat is niet de bedoeling. Passende, kansrijke schooladviezen en bredere brugklassen zijn juist bedoeld om leerlingen op hun manier tot hun recht te laten komen. Wij hebben daarbij ook oog voor de waardering voor ieder talent en voldoende praktijkgericht onderwijs.

Bij gelijke kansen hoort ook dat alle kinderen een gelijke kans hebben en ervaren om zich op een school aan te melden en toegelaten te worden. Dit gaat niet altijd goed. Er is verbetering mogelijk, met name in de communicatie over het toelatingsbeleid en de toepassing van de zorgplicht passend onderwijs. Het is belangrijk dat we ons sterk maken voor gelijke toegang, zowel via formele als via informele processen. In 2023 wil de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs een onderzoek starten in de gemeenten die een centraal aanmeldsysteem gebruiken om te ontdekken wat de effecten en wat de risico’s en succesfactoren zijn. Gemeenten, schoolbesturen en het samenwerkingsverband passend onderwijs moeten jaarlijks spreken over de toelatingsprocedures. De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zal gemeenten via de VNG oproepen om te leren van transparantie over aanmelding op scholen en van eerlijke toelatingsprocedures van andere gemeenten en schoolbesturen. In het voorjaar zal de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs u informeren over de route naar inclusiever onderwijs, zodat kinderen met een beperking vaker toegang hebben tot reguliere scholen.  

Vraagnummer: 154
Vraag:
Gaat de minister een renteplafond instellen op de studieschulden?

Antwoord:
Het antwoord op deze vraag komt overeen met de eerder beantwoorde vraag van het lid Koekkoek. Dat er rente wordt geheven over de studieschuld is niet nieuw. Ook bij invoering van het leenstelsel stond de rente niet op 0,00%. De situatie van de afgelopen jaren was zeer uitzonderlijk. Er zijn voldoende waarborgen om te voorkomen dat studenten in financiële problemen komen. De terugbetaling gaat altijd naar draagkracht. Dat betekent dat als een student het berekende maandbedrag niet kan betalen op basis van zijn inkomen, deze ook minder of zelfs helemaal niets hoeft af te lossen. Daar wordt ook de verschuldigde rente in meegenomen. Daarmee wordt zo veel als mogelijk voorkomen dat de oud-student in betalingsproblemen komt. Daarnaast zou de uitvoering van dergelijke beleidsopties hoe dan ook geld kosten – de Staat moet immers wel de hogere rente betalen – en zullen waarschijnlijk tevens een wetswijziging vragen. Geen rente berekenen over de misgelopen basisbeurs voor de leenstelselstudenten is uitvoeringstechnisch erg ingewikkeld en niet passend. Ook hiervoor geldt dat hier geen financiële dekking voor is. Tegen die achtergrond zien wij geen ruimte voor haalbare beleidsopties op dit vlak.

Vraagnummer: 155
Vraag:
Het kabinet weigert voorschoolse educatie te vergoeden voor ouders zonder een arbeidsinkomen. BIJ1 blijft pleiten voor gratis kinderopvang en voorschoolse educatie voor alle kinderen, met extra aandacht voor kinderen met een taal- of leerachterstand. Hoe kijkt de minister naar dat voorstel?

Antwoord:
Dit kabinet zal de kwaliteit van voorschoolse educatie versterken en het bereik vergroten. Uw Kamer ontvangt in 2023 van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs een uitwerking van de plannen hiervoor. Voorschoolse educatie is belangrijk en effectief, juist bij kinderen die dit nodig hebben. Een goed VE aanbod blijft beschikbaar, ook na de stelselherziening voor de kinderopvang die SZW in voorbereiding heeft. Met de middelen die het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan gemeenten ter beschikbaar stelt, moeten gemeenten zorgen voor voldoende aanbod aan VE. Gemeenten bepalen zelf welke kinderen zij tot de doelgroep rekenen en bepalen zelf of zij daarvoor een eigen bijdrage vragen. Het is dus zeker niet zo dat het Rijk een eigen bijdrage voor VE verplicht stelt. Alleen als gemeenten werkende ouders vragen om kinderopvangtoeslag aan te vragen voor VE, dan geldt de wet op de Kinderopvang en daar hoort een eigen bijdrage bij. Financiering van VE via de kinderopvangtoeslag is niet verplicht gesteld door het Rijk. Gemeenten mogen dus een gratis aanbod doen, of ze kunnen kiezen om een (kleine) vaste of inkomensafhankelijke bijdrage aan ouders te vragen. Driekwart van de gemeenten biedt voor VE gratis dagdelen aan.

Vraagnummer: 156
Vraag:
Heeft het kabinet overwogen om bijvoorbeeld de pabo’s en lerarenopleidingen volledig gratis te maken?

Antwoord:
Er zijn vaker vragen gesteld of lerarenopleidingen gratis zouden moeten zijn. De pabo’s en lerarenopleidingen volledig gratis maken kost circa € 150 miljoen, gebaseerd op de voorspellingen vanuit het rapport Kansrijk Onderwijsbeleid van het CPB.

Daarbij verwachten wij dat gratis lerarenopleidingen geen doelmatige besteding is. We hebben bij de halvering van het collegegeld gezien dat dit geen aantoonbaar effect had en het CPB merkt in het rapport kansrijk onderwijsbeleid op dat er geen (quasi-)experimenteel bewijs is voor het effect van veranderingen in het collegegeld op de inschrijvingen in de Nederlandse context. En als het al wel meer studenten naar de lerarenopleidingen trekt, is het geen garantie dat deze mensen gemotiveerd zijn voor de opleiding, hun opleiding afronden, of instromen in het beroep. In de lerarenstrategie hebben wij uiteen gezet wat wij doen in de aanpak van de personeelstekorten in het onderwijs. In december zullen wij u hierover nader informeren.

Vraagnummer: 157
Vraag:
Onze vorige onderwijsminister weigerde om voor dalende basisvaardigheden extra middelen vrij te maken. Ik vraag deze minister of hij dit thema wél belangrijk genoeg vindt?

Antwoord:
Ja, dit thema vinden wij belangrijk. Zie ook het antwoord op de vraag van het lid El Yassini (VVD). Het kabinet investeert €1 miljard om de onderwijskwaliteit te verbeteren. Deze middelen zijn structureel en hiermee wordt ook het Masterplan Basisvaardigheden verder vorm gegeven.

Vraagnummer: 158
Vraag:
Wil de minister de verhoging van de basisbeurs in het kader van koopkrachtmaatregelen structureel maken?

Antwoord:
Hier zijn geen financiële middelen voor beschikbaar. De eenmalige verhoging met € 164,30 is een eenmalige koopkrachtmaatregel.

Vragen van het lid Omtzigt, P.H. (Omtzigt)

Vraagnummer: 159
Vraag:
Wat gaan die concrete acties en doelen worden die het kabinet gaat hebben om dat betere taal en dat betere rekenen vorm te geven?

Antwoord:
In het Masterplan Basisvaardigheden (Kamerstuk 31 293, nr. 620) - en de bijbehorende voortgangsrapportage (Kamerstuk 2022D49002) - kunt u lezen welke concrete acties we inzetten om taal- en rekenvaardigheden te verbeteren. Als het gaat om concrete doelen, bepalen we momenteel samen met wetenschappers en veldpartijen en andere betrokkenen uit het onderwijs (onder andere leraren) welke kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren het meest geschikt zijn om de voortgang van het Masterplan basisvaardigheden zichtbaar te maken. Daar willen we dan ook in voorjaar 2023 concrete doelen aan hangen.

Deze doelen zijn ambitieus, maar ook realistisch. Te denken valt aan: minimaal 85% van de leerlingen haalt in 2025 aan het einde van het basisonderwijs het fundamentele niveau (1F) voor lezen, taalverzorging en rekenen (kwantitatief). Ook valt te denken aan: in september 2023 liggen er conceptkerndoelen klaar voor taal en rekenen (kwalitatief/proces). Wanneer deze indicatoren en doelen duidelijk zijn, ontwikkelen we een monitor. We zullen uw Kamer hier uiterlijk in april 2023 nader over informeren. 

Daarnaast krijgen scholen ook concretere richting, in de vorm van bijgestelde kerndoelen en examenprogramma's. Deze kerndoelen worden voor taal en rekenen momenteel gemaakt en in 2023 in concept opgeleverd.

Vraagnummer: 160
Vraag:
Is de internationalisering van de Nederlandse universiteiten nou wel zo verstandig geweest? We zijn doorgeschoten.

Antwoord:
Als u hier doelt op de noodzaak om te kunnen sturen op de instroom van internationale studenten voor de houdbaarheid van het Nederlandse hoger onderwijs, dan onderkennen wij dit. Internationalisering komt aan bod in de stelselbrede toekomstverkenning. Echter vanwege de geboden haast, wordt vooruitlopend op de stelselbrede toekomstverkenning rond februari 2023 een brief aan de Kamer gestuurd met een pakket mogelijke maatregelen, inclusief mogelijke wettelijke sturingsinstrumenten. De onderwijstaal en de gewenste sturing hierop, zal daarin nadrukkelijk aan de orde komen, evenals uitdrukkingsvaardigheid Nederlands. 

Vraagnummer: 161
Vraag:
Wilt u contact opnemen met uw collega op het ministerie van VWS over het onderzoek dat loopt naar oversterfte en nu geen toegang heeft tot de benodigde data vanwege de AVG? Wilt u samen met de KNAW, kijk naar de vragen die we recent gesteld hebben, ervoor zorgdragen dat het onderzoek waar ook geld voor uitgetrokken is snel van start kan gaan?

Antwoord:
De exacte details van de status van dit onderzoek zijn ons op dit moment onbekend, maar we zijn natuurlijk bereid om hierover met onze collega op het ministerie van VWS te overleggen en waar nodig te ondersteunen. 

Vraagnummer: 162
Vraag:
Hoe gaan we naleven dat in de wet op het hoger onderwijs art. 7.2 en art. 1.3 lid 5 staat dat het onderwijs in het Nederlands is, tenzij er een noodzaak is om het in het een andere taal te doen. En dat de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands door Nederlandse studenten bevorderd dient te worden in het hoger onderwijs. Natuurlijk moet je Engelse vakliteratuur kunnen lezen, maar waarom zijn we overgeschakeld op het Engels? Dat deden we toch voor de buitenlandse studenten? Hoe kunnen we dat op een fatsoenlijke manier terugdraaien? Is de regering bereid om handvatten te bieden aan de onderwijsinspectie om hierop te gaan handhaven?

Antwoord:
Hiervoor verwijzen wij naar de beantwoording van de eerdere vraag van het lid Omtzigt op dit onderwerp. Internationalisering komt aan bod in de stelselbrede toekomstverkenning. Echter vanwege de geboden haast, wordt, vooruitlopend op de stelselbrede toekomstverkenning, rond februari 2023 een brief aan de Kamer gestuurd met een pakket mogelijke maatregelen, inclusief mogelijke wettelijke sturingsinstrumenten. De onderwijstaal en de gewenste sturing hierop zal daarin nadrukkelijk aan de orde komen, evenals uitdrukkingsvaardigheid Nederlands. 

Vraagnummer: 163
Vraag:
De wet Taal en Toegankelijkheid die eerder naar de Kamer gestuurd zou worden lijkt vervallen te zijn tot een verkenning. Als dat een verkenning wordt, bent u dan bereid om deze wet zo snel mogelijk in te dienen, of in ieder geval de concepttekst? Dan kunnen wij, of ik zie mijn VVD-collega knikken, hem desnoods als initiatiefwet indienen. Ik denk dat er enige mate van bijsturing noodzakelijk is.

Antwoord:
Hiervoor verwijzen wij naar de beantwoording van de eerdere vraag van het lid Omtzigt op dit onderwerp. Internationalisering komt aan bod in de stelselbrede toekomstverkenning. Echter vanwege de geboden haast, wordt, vooruitlopend op de stelselbrede toekomstverkenning, rond februari 2023 een brief aan de Kamer gestuurd met een pakket mogelijke maatregelen, inclusief mogelijke wettelijke sturingsinstrumenten. De onderwijstaal en de gewenste sturing hierop zal daarin nadrukkelijk aan de orde komen, evenals uitdrukkingsvaardigheid Nederlands. 

Vraagnummer: 164
Vraag:
Een vraag over een toezegging uit juli over financiering van bijzonder hoogleraren. Ik zou het overzicht graag hebben en ook zorgen dat die transparantie over wie onderzoek financiert groter wordt in Nederland.

Antwoord:
Het overzicht van alle hoogleraren die (mede)gefinancierd zijn uit publieke middelen niet zijnde de begroting van het ministerie van OCW, is gevraagd aan de Universiteiten van Nederland (UNL). UNL heeft toegezegd dit overzicht voor het einde van het kalenderjaar te sturen. Wij zenden dit direct door aan uw Kamer. Dit is in lijn met het verzoek van de minister van OCW dat is gedaan in de brief aan UNL van 18 oktober jl. en waarvan we uw Kamer op 22 november 2022 een afschrift hebben gezonden (kenmerk 34841062).  

61