Blok 3 Nabestaandenpensioen - artikelsgewijze behandeling
Bijlage
Nummer: 2022D50282, datum: 2022-11-28, bijgewerkt: 2024-10-15 08:18, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: H.J. Post, griffier
Bijlage bij: Aan minister APP - verzoek reactie schriftelijke inbreng rapporteurs Wet toekomst pensioenen (2022D50004)
Preview document (š origineel)
Notitie rapporteurs blok Nabestaandenpensioen
Don Ceder (CU) en Chris Stoffer (SGP)
Kern
In deze notitie vindt u in het kader van de artikelsgewijze behandeling van de Wet Toekomst Pensioen (Wtp) de vragen over de artikelen betreffende het nabestaandenpensioen. Het betreft o.a. de volgende artikelen.
Artikel-nummers | Subthema |
---|---|
1 | Definitie van āpartnerā |
2 | Nadere bepaling gezamenlijke huishouding |
16 | Nadere eisen nabestaandenpensioen |
55 | Nabestaandenpensioendekking tijdens ww en uitloopdekking |
61 | Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op Opbouwbasis |
61a | Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op Risicobasis |
220g | Overgangsrecht nabestaandenpensioen |
Artikel 1 - Definitie van āpartnerā
Geen vragen
Artikel 2a - Nadere bepaling gezamenlijke huishouding
In artikel 2a wordt invulling gegeven aan het begrip gezamenlijke huishouding. Kan de regering nader toelichten hoe deze bepalingen werken wanneer de ongehuwde partner van de nabestaande in het buitenland verblijft, en daardoor bijvoorbeeld geen sprake is geweest van inschrijving op hetzelfde adres gedurende zes maanden?
In artikel 2a wordt een onderscheid gemaakt tussen een bepaald en een onbepaald partnerpensioen. In de praktijk wordt bij vrijwillige dekkingen ook vaak gewerkt met het onbepaalde partnersysteem, met opt-out of opt-in. Blijven vrijwillige risicodekkingen op basis van het onbepaalde partnersysteem mogelijk blijven met zowel opt-out als opt-in?
Door de werking van artikel 2a lid 3 sub b, en specifiek de zinsnede āof, indien relevant, op enig moment voor het overlijdenā, kan er ook na scheiding recht ontstaan op partnerpensioen. Hierdoor kan het voorkomen dat, indien een (gewezen) deelnemer overlijdt en de partner een partnerpensioen ontvangt, er na verloop van tijd een ex-partner een claim neerlegt met een aanspraak op een partnerpensioen. Klopt het dat dit ook gevolgen, namelijk een verlaging, heeft voor het partnerpensioen van eerstgenoemde partner? En kan hierdoor ook een stapeling van partnerpensioenen ontstaan? Welke mogelijkheden zijn overwogen om negatieve gevolgen te verkleinen?
Met artikel 2a lid 7 is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld kunnen worden met betrekking tot dit artikel. Kan de regering aangeven wat voor nadere regels gesteld zullen worden en waar deze inhoudelijk betrekking op zullen hebben?
Artikel 16 - Nadere eisen nabestaandenpensioen
De dekking van het nabestaandenpensioen bij overlijden voor of na pensioendatum verschilt. Het nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum is gedekt op risicobasis en diensttijdonafhankelijk; het nabestaandenpensioen bij overlijden na pensioendatum is gedekt op opbouwbasis en daarmee diensttijdafhankelijk. Kan de regering cijfers beschikbaar stellen, bijvoorbeeld over een periode van 15 of 20 jaar, van het aantal uitgekeerde nabestaandenpensioenuitkeringen die aangevangen zijn bij overlijden voor pensioendatum van de (gewezen) deelnemer en het aantal nabestaandenpensioenuitkeringen die zijn aangevangen bij overlijden na pensioendatum van de (gewezen) deelnemer, zo mogelijk ook onderscheiden naar geslacht en leeftijd(cohort)?
Een mogelijkheid om de nabestaandenpensioenuitkering beter aan te laten sluiten op de inkomenspositie van de nabestaande is de mogelijkheid om een onderscheid te maken tussen de periode voor de pensioenleeftijd van de nabestaande en de periode na pensioenleeftijd van de nabestaande, zodat rekening gehouden kan worden met het ontvangen van algemene ouderdomswet (AOW). Op pagina 356 van de memorie van toelichting wordt hierover ook gesproken. Deze mogelijkheid is echter niet opgenomen in artikel 16. Hoe is deze mogelijkheid wetstechnisch geregeld?
Uit artikel 16 in combinatie met artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964 volgt dat het nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum gebaseerd is op het laatstgenoten pensioengevend loon, waarbij geen rekening wordt gehouden met de franchise, ook niet na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door de nabestaande. Zorgt het niet meerekenen van de franchise na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door de nabestaande niet voor een onnodige druk op de betaalbaarheid van het nabestaandenpensioen, mogelijk ten koste van de hoogte van de dekking van het nabestaandenpensioen? Kan de regering hier haar overwegingen delen?
Er kunnen grote verschillen voorkomen in de hoogte van het nabestaandenpensioen bij overlijden voor of na pensioendatum. De reden hiervoor is dat het nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum is gebaseerd op risicobasis en bij overlijden na pensioendatum op opbouwbasis. Indien een (gewezen) deelnemer een week voor pensioendatum overlijdt, kan de hoogte van het nabestaandenpensioen daardoor aanzienlijk verschillen van de hoogte indien de (gewezen) deelnemer een week na pensioendatum overlijdt. Een oplossing hiervoor kan zijn om in de periode voor pensioendatum het nabestaandenpensioen stapsgewijs te baseren op het nabestaandenpensioen dat verstrekt zou zijn bij overlijden na pensioendatum. Bijvoorbeeld door vier jaar voor pensioendatum de hoogte vast te stellen op 80% risicobasis en 20% opgebouwd pensioen tot er op pensioendatum sprake is van 100% opgebouwd pensioen. Kan de regering reflecteren op deze oplossing? Is de regering het eens dat hiermee lastig uitlegbare situaties voorkomen kunnen worden? Kan de regering ingaan op de uitvoering voor dit voorstel? Wat is de mening van de pensioenfondsen over de uitvoerbaarheid en wenselijkheid van dit voorstel? En hoe ziet de regering de afweging tussen enerzijds de uitvoering en anderzijds de voordelen voor nabestaanden? En kan de regering ten slotte aangeven welke oplossingen voor dit probleem in het wetstraject zijn overwogen?
Dit artikel stelt nadere eisen aan het nabestaandenpensioen. Zo bepaalt lid 1 sub b dat een nabestaandenpensioen bij overlijden op of na pensioendatum een nabestaandenpensioen op opbouwbasis betreft. Klopt het dat dit alleen geldt voor het partnerpensioen? Hoe ziet de financiering bij het wezenpensioen eruit bij overlijden op of na pensioendatum? Klopt het dat dit altijd op risicobasis is, zoals dat ook in artikel 18c lid 3 Wet op de loonbelasting 1964 bepaald is? Hoe kijkt de regering aan tegen het voorstel om de financiering van het wezenpensioen bij overlijden op of na de pensioendatum uniform te regelen in de Pensioenwet en de Wet op de loonbelasting 1964?
In artikel 16 lid 1 sub d wordt een leeftijdsgrens voor het wezenpensioen gesteld. Hoe beziet de regering de mogelijkheid om de leeftijd in de toekomst te kunnen aanpassen in het licht van demografische ontwikkelingen?
Hoe wordt omgegaan met lopende uitkeringen in het wezenpensioen met een hogere maximale leeftijd? Worden die geƫerbiedigd of moeten die actuarieel herrekend gaan worden op een andere einddatum?
Is daadwerkelijk beoogd dat het wezenpensioen in alle gevallen tot 25 jaar wordt uitgekeerd? Of wordt bedoeld tot maximaal 25 jaar?
Blijft de restitutiemogelijkheid gehandhaafd?
Artikel 55 - Nabestaandenpensioendekking tijdens WW en uitloopdekking
Indien er na de verplichte uitloopperiode van drie maanden geen voortgezette dekking overeengekomen is, komen de opgebouwde premies voor het nabestaandenpensioen toe aan het collectief. Indien dit, ook zonder voortgezette dekking, toekomt aan de nabestaanden, kunnen nabestaandenpensioenregelingen duurder worden. Kan de regering nader toelichten wat de precieze gevolgen zijn indien de opgebouwde pensioenpot voor het nabestaandenpensioen wel toekomt aan de nabestaande? Welke gevolgen heeft dat voor bijvoorbeeld premies? Heeft de regering inzichtelijk wat dat precies betekent voor het aanbod?
Kan de regering inzicht geven in de verwachtingen van het aantal keer dat opgebouwde nabestaandenpensioenkapitaal aan de nabestaanden zouden toevallen, indien er wel voor gekozen wordt om de opgebouwde pensioenpot, ook zonder voortgezette dekking, toe te laten vallen aan de nabestaande?
Indien iemand, na de verplichte uitloopperiode, zonder dekking voor het nabestaandenpensioen overlijdt, vervalt het eerder opgebouwde nabestaandenpensioen voor de uitkering bij overlijden na pensioendatum. Is het mogelijk (een deel van) dit opgebouwde nabestaandenpensioen terug te laten vloeien aan de nabestaande in de vorm van een nabestaandenpensioen? Klopt het dat dit schrijnende situaties waarin (gewezen) deelnemers onbewust niet voor voortgezette risicodekking gekozen hebben, kan voorkomen? Kan de regering reflecteren op deze oplossing?
In artikel 55 lid 4 wordt geregeld dat voor gewezen deelnemers met recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de risicodekking wordt voortgezet waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid. Kan de regering een voorbeeld geven van het effect van de omvang van de werkloosheid?
Artikel 61 - Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op opbouwbasis
Met artikel 61 wordt geregeld dat er een uitruil kan plaatsvinden van ouderdomspensioen naar partnerpensioen op opbouwbasis. In artikel 61 lid 1 staat dat de deelnemer met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan het recht om te kiezen voor de uitruil. Is dit een eenmalig recht bij ingang van pensioen en vervalt dit recht of behoudt de deelnemer dit recht?
In de memorie van toelichting staat aangegeven (pagina 166 incl. voetnoot 240) dat onderzoek wordt verricht naar meer mogelijkheden voor maatwerk. Aan wat voor soort mogelijkheden voor maatwerk wordt gedacht? Wanneer worden de resultaten van dit onderzoek verwacht? Is er voldoende ruimte in de wet gecreƫerd om deze mogelijkheden voor maatwerk in lagere regelgeving vorm te geven?
Artikel 61a - Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op risicobasis
Na de verplichte uitloopperiode kunnen (gewezen) deelnemers de keuze maken om de dekking voort te zetten. Indien er geen expliciete keuze wordt gemaakt, wordt geacht dat (gewezen) deelnemers geen voortgezette dekking wensen. Het is aan pensioenfondsen om (gewezen) deelnemers deze keuze te laten maken en om hiervoor keuzebegeleiding aan te bieden. Kan de regering precies toelichten hoe deze keuzebegeleiding eruitziet? En kan de regering tevens precies uiteenzetten hoe het proces rond het maken van de keuze eruitziet? Hoe worden (gewezen) deelnemers hierover geĆÆnformeerd?
In artikel 61a lid 2 sub b wordt gesproken over een maximale duur voor de vrijwillige voortzetting. Deze voortzetting kan plaatsvinden op basis van verschillende artikelen, zoals artikelen 54, 55 en 61a. Klopt het dat in het genoemde tweede lid wordt verwezen naar de vrijwillige voortzetting van artikel 61a? Kan de regering de uitwerking van de verschillende artikelen toelichten, met name waar het gaat om verschillende reikwijdtes, zodat er geen misverstanden ontstaan?
In artikel 61a lid 2 sub b wordt gesproken over een maximale duur voor de vrijwillige voortzetting. Welke regels worden gesteld aan de maximale duur of is dit onderdeel van de afspraken gemaakt door sociale partners? In artikel 61a lid 2 sub c wordt de mogelijkheid geboden voor een maximale omvang van de uitruil. Kan de regering schetsen welke overwegingen er zijn voor het wel of niet stellen van een maximale omvang van de uitruil?
Artikel 220g - Overgangsrecht nabestaandenpensioen
Hoe wordt gewaarborgd dat het opgebouwde bijzonder nabestaandenpensioen voor ex-echtgenoten ook na invaren beschikbaar blijft?
Is het mogelijk het kapitaal behorende bij de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen te splitsen in een deel vĆ³Ć³r de ingang van het ouderdomspensioen (waaruit de risicodekking tot de ingang van het ouderdomspensioen wordt gefinancierd) en een deel nĆ” de ingang van het ouderdomspensioen (dat direct bij invaren wordt toegevoegd aan het persoonlijk pensioenvermogen)?
Wordt opgebouwd wezenpensioen na invaren geƫerbiedigd?