Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 29 november 2022
Brief regering
Nummer: 2022D50941, datum: 2022-11-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2022Z23633:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-12-01 11:00: Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid (36200-XV) (antwoord 1e termijn + rest) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2022-12-13 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-12-15 13:05: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-01-19 13:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Vragen van het lid Jong, L.W.E. de (PVV)
Vraag:
Waarom voert de minister een nieuw, onzeker, pensioenstelsel in? Waarom
niet het beste pensioenstelsel behouden en eventueel aanpassen waar
nodig?
Antwoord:
Het huidige pensioenstelsel is niet meer toekomstbestendig en heeft
ervoor gezorgd dat de pensioenen tot dit najaar, meer dan tien jaar niet
zijn verhoogd. Al die jaren zonder indexatie heeft voor een enorme
uitholling van de koopkracht voor gepensioneerden gezorgd. Zowel ouderen
als jongeren hebben hierdoor minder vertrouwen in het functioneren van
ons pensioenstelsel.
Dat moeten we niet willen en daarom passen we ons pensioenstelsel aan.
Met het nieuwe pensioenstelsel kunnen de pensioenen eerder
omhoog.
We behouden verder de sterke collectieve elementen van het huidige
pensioenstelsel. We blijven collectief beleggen en we delen risico’s met
elkaar.
Vraag:
Mensen kunnen niet meer rondkomen. Waarom wordt er niet meer aan
koopkrachtverbetering gedaan? Bijvoorbeeld energietoeslag omhoog,
prijsplafond gas en elektra met terugwerkende kracht omhoog, btw
omlaag.
Antwoord:
Het kabinet heeft een breed scala aan maatregelen overwogen voor 2023.
Alle opties lagen daarbij op tafel. Dat heeft geleid tot een pakket van
12 miljard aan koopkrachtmaatregelen. Daarnaast komt er een prijsplafond
voor energie. [De uitgaven aan het prijsplafond zijn volgens de meest
recente raming 11,2 miljard euro (stand najaarsnota). Dat komt dus
bovenop de andere koopkrachtmaatregelen.]
Daarmee neemt het kabinet een historisch groot pakket aan
maatregelen.
Dit koopkrachtpakket geeft huishoudens met de laagste inkomens
structureel een betere uitgangspositie. En de incidentele maatregelen
uit het pakket ondersteunen kwetsbare huishoudens en middeninkomens. En
zorgen ervoor dat werkenden meer overhouden van hun brutoloon.
Vragen van het lid Graaf, M. de (PVV)
Vraag:
Graag een toezegging dat de minister alle straatterroristen na de
voetbalrellen van afgelopen weekend moet laten oppakken, straffen,
uitzetten en denaturaliseren.
Antwoord:
De bevoegdheden om de openbare orde te handhaven ligt bij gemeenten (de
lokale driehoek). Wanneer burgers de wet overtreden, ligt ook daar de
verantwoordelijkheid om handhavend op te treden.
Vraag:
Door jaren beleid van pappen en nathouden zijn er veel problemen
ontstaan. Er wordt zelfs gezegd dat inheemse Nederlanders moeten
integreren, ondanks dat deze mensen alles hebben ingeleverd. Wie massaal
door asiel en immigratie mensen Nederland inlokt, vernietigt menselijk
potentieel. Kan de minister hierop reflecteren?
Antwoord:
Het is gewenst dat eenieder die in Nederland woont, bijdraagt aan de
Nederlandse samenleving. De arbeidsmarkt is hierbij een belangrijk
element. We hebben iedereen in Nederland nodig. Daarbij is van belang
dat mensen gelijkwaardige kansen krijgen op de arbeidsmarkt om vorm te
kunnen geven aan zijn of haar leven. Zoals de minister van SZW aangaf in
het Wetgevingsoverleg Integratie en Maatschappelijke samenhang van 21
november 2022 moeten we af van vooroordelen, elkaar meer leren
vertrouwen en elkaar vanuit goede bedoelingen tegemoet te treden.
Alleen samen kunnen we vormgeven aan onze toekomst. Een verbonden
samenleving is een steviger samenleving.
Vragen van het lid Kort, A.H.J. de (VVD)
Vraag:
Kan de minister alles op alles zetten om begin volgend jaar het
wetsvoorstel - voorzieningen visueel beperkten mogelijk te maken - te
behandelen?
Antwoord:
Het wetsvoorstel overheveling werkvoorzieningen voor visueel beperkten
is begin november ingediend bij de Tweede Kamer.
Ik ondersteun van harte het pleidooi van de heer De Kort om dit
wetsvoorstel snel te behandelen. Het is aan de Kamer om de behandeling
van het wetsvoorstel te agenderen.
Vraag:
Kan het kabinet aangeven wat zij met de motie over transparantie in de
kaartenbak voor werkgevers heeft gedaan en wat zij nog gaat doen?
Antwoord:
De motie van het lid De Kort c.s. (motie van het lid De Kort c.s., TK
2021-2022, 35 925-XV nr. 47) verzoekt de regering om samen met gemeenten
en UWV te kijken naar het organiseren van transparantie in de kaartenbak
van bijstandsgerechtigden en hun competenties voor werkgevers
inzichtelijk te maken
Over de invulling van deze motie heb ik uw Kamer op 22 april jl.
geïnformeerd in de Kamerbrief "reactie op advies programma Verbeteren
Uitwisseling Matchingsgegevens". Daarin geef ik aan dat transparantie
mogelijk wordt gemaakt door gestandaardiseerde elektronische
gegevensuitwisseling. Eerst stapsgewijs vanaf 2023 tussen publieke
partijen (UWV en gemeenten) en na de voorgenomen wetswijziging voor de
toekomstbestendige arbeidsmarktdienstverlening ook met werkgevers. Medio
2023 zal ik de Kamer nader informeren over de uitwerking van de
toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur en de planning van de voorgenomen
wetswijziging.
Het in beeld brengen van de competenties van mensen is een taak van
gemeenten en UWV, voor de betreffende doelgroepen waarvoor zij een
wettelijke taak hebben.
Het denken in termen van de waarde van vaardigheden (‘skills’) voor de
arbeidsmarkt is nog geen gemeengoed bij werkenden, werkgevers, opleiders
en intermediairs op de arbeidsmarkt. Het kabinet stimuleert met middelen
uit het Nationaal Groeifonds de ontwikkeling naar een inclusieve en meer
op vaardigheden gebaseerde arbeidsmarkt. Dit met de ontwikkeling van
CompetentNL door UWV, SBB, TNO en CBS.
Vraag:
Er zijn signalen dat de AVG in de weg zit bij vroegsignalering van
schulden door bijvoorbeeld woningcorporaties en energiemaatschappijen.
Kan dit kabinet aangeven wat zij doet om de AVG niet in de weg te laten
zitten? Er zijn zelfs signalen dat tussen afdelingen van de gemeentes de
AVG in de weg zit.
Antwoord:
Op 1 januari 2021 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening gewijzigd,
zodat vroegsignalering van schulden door onder meer woningcorporaties en
energiemaatschappijen binnen de kaders van de AVG plaatsvindt. De AVG
zou daarom niet meer in de weg moeten zitten bij vroegsignalering. Om de
uitvoering te ondersteunen is het Landelijk Convenant Vroegsignalering
gesloten. Hierin hebben gemeenten en "vaste lasten
partners" bijvoorbeeld afgesproken op welke wijze de informatie over
betalingsachterstanden digitaal en veilig wordt uitgewisseld en
verwerkt. Dit jaar is een experiment gestart met de vroegsignalering van
gemeentelijke belastingschulden. Op deze wijze stimuleren we de
samenwerking tussen afdelingen binnen de gemeente. Het kabinet voert
gesprekken met de betrokkenen over de uitvoering en zal waar nodig
knelpunten aanpakken. Verwerking van persoonsgegevens in het sociaal
domein heeft een begunstigende werking voor de mensen die hulp nodig
hebben. We kunnen en moeten de AVG meer benutten. Met deze ambitie wordt
onderzocht wat de belangrijkste inzichten zijn om het niet-gebruik van
sociale voorzieningen terug te brengen.
Tevens werkt de minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen aan
het moderniseren van de Wet SUWI die er onder andere op gericht is om
met gegevensuitwisseling proactieve dienstverlening te bevorderen en
daarbij niet-gebruik tegen te gaan. Ook is het Wetsvoorstel Aanpak
meervoudige problematiek sociaal domein (Wams) in voorbereiding. Het
voorziet in een wettelijk kader met daarin expliciete grondslagen en
waarborgen voor de gegevensverwerking die nodig is om tot een
gecoördineerde aanpak en samenwerking te komen in gevallen van
meervoudige problematiek.
Vraag:
Er komt een impactanalyse over het afschaffen van de
jonggehandicaptenkorting. Hoe staat het daarmee?
Antwoord:
De minister van Financiën heeft in de Miljoenennota een evaluatie van de
heffingskortingen en tariefstructuur in box 1 aangekondigd, waarin ook
de jonggehandicaptenkorting zal worden meegenomen. Deze evaluatie zal in
2023 plaatvinden.
Vragen van het lid Smals, B.M.G. (VVD)
Vraag:
Veel werkgevers bieden nu deeltijdcontracten aan. Medewerkers krijgen 0
op rekest als ze meer willen werken. Sectoren moeten worden aangesproken
op hun verantwoordelijkheid. Worden er nu meer voltijdcontracten
aangeboden? Bijvoorbeeld bij de rijksoverheid, in de publieke sector en
semi-publieke sectoren?
Antwoord:
Het kabinet roept sectoren en werkgevers via verschillende manieren op
om het gesprek aan te gaan met werkenden over urenuitbreiding.
Bijvoorbeeld in de Kamerbrief over arbeidsmarktkrapte van 24 juni 2022
(Kamerstukken II, 2021/22, 29 544, nr. 1115), maar ook in individuele
gesprekken, tijdens congressen met werkgevers en in interviews.
Sinds begin 2021 is het percentage van de werkzame beroepsbevolking dat
voltijds werkt met circa 1% toegenomen. (In het eerste kwartaal van 2021
betrof het percentage voltijdwerkers circa 52%, terwijl dit in het derde
kwartaal van 2022 ongeveer 53% betrof.)
Voor de rijksoverheid geldt dat het percentage voltijdswerkenden
relatief hoog is. In de eerdergenoemde brief van 24 juni jl. is ook
ingegaan op de rol van de overheid als werkgever. De minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gaat over de rol van de
rijksoverheid als werkgever.
Vraag:
Heeft de minister concrete plannen om obstakels voor de inzetbaarheid
van mensen die de pensioengerechtigde leeftijd al voorbij zijn in wet-
en regelgeving te verbeteren en zijn er concrete plannen voor
communicatie hierover.
Antwoord:
Met de invoering van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in
2016, is het reeds aantrekkelijker geworden voor werkgevers om
werknemers die de AOW-leeftijd hebben bereikt, in dienst te nemen of te
houden. Voor deze werknemers geldt een verlicht arbeidsrechtelijk
regime. Daarnaast is de premiedruk voor AOW-gerechtigden lager dan voor
werknemers die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt. Zo hoeft de
werkgever onder meer geen WW- en ZW-premie meer te betalen. Dit levert
een kostenvoordeel op. Er is daarmee al veel mogelijk voor hen die
langer willen doorwerken en voor werkgevers. Daarbij dient wel opgemerkt
te worden dat uit evaluerend onderzoek naar deze wet blijkt, dat een
groot deel van de werkgevers niet weet dat voor een AOW-gerechtigde
werknemer een lichter arbeidsrechtelijk regime geldt. Daarom wordt er
publiekscommunicatie gestart met als doel het kennisniveau van
werkgevers over de mogelijkheden en de voordelen van het werken met
AOW’ers te verhogen. Ook zullen AOW’ers geïnformeerd worden over het
werken na het pensioen. Beide trajecten zullen in het voorjaar van 2023
van start gaan.
Vraag:
Kan de minister in de polder uitvragen welke CAO-bepalingen door zowel
werkgevers als werknemers als knellend worden ervaren? Is het
bijvoorbeeld mogelijk een verplichte hardheidsclausule in cao's op te
nemen waarmee er vrijheid bestaat voor werknemers en werkgevers om af te
wijken van een cao?
Antwoord:
Er zijn verschillende mogelijkheden voor cao-partijen om af te wijken
van overeengekomen cao-bepalingen. Bij het afwijken van cao-bepalingen
met individuele werknemers is het karakter van de cao van belang. In
minimumcao’s mag reeds worden afgeweken ten gunste van de werknemer en
in standaardcao’s is afwijken in principe niet toegestaan. Onder
bijzondere omstandigheden is afwijking van standaardcao’s echter
denkbaar op basis van een hardheidsclausule, mits die afwijking niet in
strijd is met de wet. Het ministerie van SZW zal bij sociale partners
uitvragen welke bepalingen cao-partijen in deze context als knellend
ervaren. Het is overigens niet passend om betrokken cao-partijen te
verplichten bepaalde afspraken, zoals een hardheidsclausule, op te laten
nemen. Betrokken cao-partijen, vakbonden en werkgeversorganisaties
bepalen immers zelf met wie zij een cao sluiten en welke afspraken zij
daarin opnemen. Zij weten ook het beste welke afspraken in een
specifieke sector nodig zijn.
Vraag:
Kan de minister aangeven wat zij doet om het vaste contract voor
werkgevers aantrekkelijker te maken. Wat is daarbij de stand van zaken
bij loondoorbetaling bij ziekte?
Antwoord:
Concreet zet de minister van SZW in op het invoeren van een regeling in
de geest van deeltijd-WW en aanpassingen in het stelsel van
loondoorbetaling bij ziekte.
Het voornemen van de minister van SZW is om een goede balans met
voorstellen over de hervorming van de arbeidsmarkt integraal aan te
bieden. Het gaat dan om maatregelen waarbij de wendbaarheid voor
ondernemers wordt verhoogd, maar ook onder andere het reguleren van flex
en investeringen in Leven Lang Ontwikkelen en Van Werk Naar Werk. Het
belang van balans tussen de voorstellen volgt ook uit de adviezen van de
Commissie Regulering van Werk en de SER-MLT.
Voor de zomer heeft de minister van SZW uw Kamer de Hoofdlijnenbrief
Arbeidsmarkt gestuurd (Kamerstukken II, 2021/22, 29544, nr. 1112). Begin
2023 zal de minister van SZW u een vervolg op de Hoofdlijnenbrief
Arbeidsmarkt sturen. Hierin zullen de verschillende maatregelen uit het
arbeidsmarktpakket, waaronder loondoorbetaling bij ziekte, verder zijn
uitgewerkt en worden geplaatst in de bredere context van het
arbeidsmarktpakket.
Vragen van het lid Kent, B. van (SP)
Vraag:
Steunt de minister de strijd van de FNV voor loonprijs compensatie, dat
lonen meestijgen als prijzen stijgen, en steunt de minister ook die
grote stap in de verhoging van het minimumloon?
Antwoord:
Het kabinet neemt al een grote stap door het minimumloon in januari
bijzonder te verhogen met 8,05%. Inclusief reguliere indexatie komt de
verhoging per 1 januari 2023 uit op 10,15% ten opzichte van 1 juli
2022.
Deze minimumloonsverhoging doet een fors beroep op het absorptievermogen
van werkgevers, omdat de loonkosten voor werkgevers met circa 2,5
miljard euro stijgen. Het CPB geeft bovendien aan dat het
werkgelegenheidsverlies steeds groter wordt naarmate het minimumloon
verder stijgt. Daarnaast heeft de minimumloonsverhoging vergaande
gevolgen voor de rijksbegroting, vanwege de koppeling met de uitkeringen
en de AOW.
Een verdere verhoging van het minimumloon vindt het kabinet op dit
moment daarom niet wenselijk.
Tegelijkertijd ziet het kabinet ook dat er bij veel bedrijven wel ruimte
is om zelf de lonen te verhogen. Verschillende kabinetsleden hebben
bedrijven al vaker opgeroepen om - daar waar die ruimte bestaat - de
lonen te verhogen. Het kabinet herhaalt deze oproep.
Hogere loongroei zal zich uiteindelijk ook vertalen in een hoger
minimumloon, vanwege de indexatiesystematiek van het wettelijk
minimumloon.
Overigens kan een verdere beleidsmatige verhoging van het minimumloon
niet los worden bezien van toeslagen. Beiden spelen een rol in het
lonender maken van werken.
In het antwoord op de vraag van de heer Van Kent met betrekking tot de
oproep van FNV tot automatische prijscompensatie wordt hier uitgebreider
op ingegaan.
Vraag:
We vragen ons af hoe het zit met kostendelersnorm? Waarom blijft die
boete nog in stand? Waarom is er niet meteen gekozen voor een
afschaffing van de kostendelersnorm in alle sociale wetten?
Antwoord:
De kostendelersnorm wordt gewijzigd zodat jongvolwassenen tot 27 jaar
niet langer meetellen als kostendeler voor hun huisgenoten.
De Eerste Kamer heeft op 29 november hiermee ingestemd. De wijziging van
de kostendelersnorm gaat in per 1 januari 2023.
Het kabinet kiest er niet voor om de kostendelersnorm volledig af te
schaffen. Bij volledige afschaffing van de kostendelersnorm kan een
relatief grote stapeling van uitkeringen op één woonadres plaatsvinden
en wordt geen rekening gehouden met schaalvoordelen.
Vraag:
Is de minister bereid om de afbouw van de dubbele algemene
heffingskorting in de bijstand te beëindigen?
Antwoord:
Het beëindigen van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in
de bijstand zorgt ervoor dat de bijstandsuitkering verhoogd wordt. Het
kabinet kiest voor andere instrumenten om de bijstandsuitkering te
verhogen, via de verhoging van de verhoging van het wettelijk
minimumloon. Deze verhoging werkt direct door in de hoogte van de
bijstand. Daarnaast wordt de toereikendheid van de bijstand onderzocht
in de Commissie Sociaal Minimum, deze commissie rapporteert uiterlijk
midden 2023.
Vraag:
De Eerste Kamer heeft zojuist een motie aangenomen over de IOAOW. Gaat
de minister deze motie uitvoeren? De IOAOW wordt verlaagd om vervolgens
over twee jaar te worden afgeschaft. De minister wordt met klem verzocht
om dit niet door te voeren of dan op zijn minst AOW'ers te compenseren
hiervoor.
Antwoord:
De Tweede Kamer heeft met het wetvoorstel dat de afschaffing
regelt ingestemd. De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen om de IOAOW
ongemoeid te laten. Dat zou 800 miljoen euro kosten (en structureel ruim
1 miljard euro).
Het kabinet gaat in gesprek met de Eerste Kamer over de motie tijdens de
behandeling van het wetsvoorstel in december.
Vraag:
Vraag aan de minister is om de overbruggingsregeling (OBR)-motie te gaan
uitvoeren en uit te zoeken welke groepen hier nog meer onder vallen.
Waarom niet, zoals de motie van SP en CDA vraagt, een regeling uitwerken
voor juist deze afgebakende groep die niet wordt bereikt door de
OBR?
Antwoord:
Naar aanleiding van de motie heeft de minister voor APP verschillende
mogelijkheden voor een compensatieregeling onderzocht (motie van het lid
Peters c.s., TK 2021-2022, 35 666, nr. 5). Daarbij stuit de minister op
twee dilemma’s. Het eerste dilemma betreft gelijke behandeling. Een
nieuwe regeling met ruimere voorwaarden dan de OBR, zou leiden tot
ongelijke behandeling tussen gelijke gevallen die in het verleden zijn
afgewezen en gevallen die in de toekomst onder een genereuzer regime
zouden vallen. Mensen die eerder zijn getoetst aan de voorwaarden van de
OBR die bijvoorbeeld zijn afgewezen, zouden ook mogelijk met
terugwerkende kracht een beroep kunnen doen op een nieuwe OBR. Het
tweede dilemma betreft het uitvoeringsvraagstuk. Een langdurige
verlenging van de OBR veroorzaakt veel druk op de uitvoering die voor
een kleine doelgroep langdurig een gecompliceerde dienstverlening en
systemen in stand moet houden totdat de laatste persoon die mogelijk
OBR-recht heeft in 2054 65 wordt. Dit is niet proportioneel.
Vraag:
FNV eist automatische prijscompensatie. Wil de minister deze oproep
steunen?
Antwoord:
Het kabinet is van mening dat de onderhandelingen over lonen een
aangelegenheid is van sociale partners. Het is dus aan werkgevers en
werknemers om per sector te bepalen hoeveel ruimte er is voor
loonstijging, en in hoeverre er gecompenseerd kan worden voor stijgende
prijzen.
Daarnaast kan automatische prijscompensatie leiden tot een
loon-prijsspiraal. In de jaren '70 was dit ook aan de hand. De
ontwikkeling van de lonen in Nederland was toen nog direct gekoppeld aan
de inflatie. Hogere prijzen leidden toen direct tot hogere lonen,
waardoor de prijzen verder stegen, enzovoorts.
Op dit moment lijkt er nog geen sprake te zijn van een
loon-prijsspiraal, maar het kabinet wil voorkomen dat we in die situatie
terechtkomen. Daarom is het kabinet geen voorstander van
automatische prijscompensatie.
Uiteraard blijft het kabinet werkgevers wel aanmoedigen om - daar waar
die ruimte bestaat - de lonen te verhogen.
Vraag:
Wil de minister de IOW structureel maken?
Antwoord:
De IOW is een tijdelijke regeling. De oorspronkelijke reden voor het
instellen van de IOW in 2009, duurverkorting van de WW van 5 jaren naar
38 maanden, en de gevolgen daarvan voor de ouderen met langere
WW-rechten, is niet meer van toepassing. Daardoor is de noodzaak van dit
extra vangnet niet meer overtuigend aanwezig. De arbeidsmarktpositie van
ouderen is nog niet optimaal, maar is wel verbeterd ten opzichte van
2020 (de vorige verlenging).
Met de Seniorenkansenvisie heeft de minister van SZW maatregelen
gepresenteerd om de positie van senioren, ook op de arbeidsmarkt, een
stevige impuls te geven. De minister roept werkgevers op om daar actief
aan mee te werken, in hun eigen belang en dat van de senioren.
Vraag:
Vindt de minister het wenselijk dat het inkomen van de partner bij leven
niet meetelt in de IOW, maar als deze overlijdt het nabestaandenpensioen
in mindering wordt gebracht op de IOW?
Antwoord:
Het klopt inderdaad dat een nabestaandenpensioen wel, en een
partnerinkomen niet wordt verrekend met de Inkomensvoorziening Oudere
Werklozen (IOW). De reden hiervan is dat de IOW meerdere elementen in
zich heeft. Enerzijds is het een voorziening en biedt het een inkomen op
minimumniveau. Het verrekenen met andere vormen van inkomen is
consistent met andere minimumbehoefteregelingen (zoals
nabestaandenpensioen).
De IOW is anderzijds een individuele uitkering. Daarom wordt er geen
rekening gehouden met het vermogen van de uitkeringsgerechtigde of het
inkomen van een eventuele partner.
Dat verklaart het verschil in verrekening tussen deze twee vormen van
inkomen.
Vraag:
Kan de minister zorgen dat publieke instellingen ook gebruik kunnen
maken van wat het STAP-budget aan scholing oplevert?
Antwoord:
Alle door OCW-erkende instellingen hebben vanaf de ingang van het
STAP-budget in maart jongstleden toegang tot het scholingsregister STAP.
Het is aan de instelling zelf om een opleiding op te voeren in het
scholingsregister. Op dit moment zijn 37 bekostigde mbo-instellingen en
34 bekostigde hoger onderwijsinstellingen met ruim 3.900 opleidingen
aangesloten op het STAP-budget. Ten opzichte van de private opleidingen
blijft het aantal publieke opleidingen dat is opgevoerd voor het
STAP-budget, echter achter. Dit ligt aan de inrichting van het publiek
bekostigd onderwijs en de mogelijkheden om aan te sluiten op STAP. Het
aanbod van publieke opleiders betreft veelal meerjarige, diplomagerichte
opleidingen die minder goed passen bij de levenssituatie van werkenden
die graag willen leren naast hun werk. Daarnaast vraagt het proces van
aanmelden en registeren van het STAP-budget veel van de publieke
instellingen. In overleg met zowel het publieke als het private
onderwijsveld blijven we werken aan het verminderen van dit knelpunt.
Ook werkt het kabinet aan een toekomstverkenning flexibilisering
onderwijs in het kader van een leven lang ontwikkelen. Deze start dit
najaar en resulteert in een actieplan waarover uw Kamer begin 2023 zal
worden geïnformeerd. Hierin wordt onder andere ingegaan op vraagstukken
die voortvloeien uit de grotere behoefte aan maatwerktrajecten voor
werkenden en werkzoekenden en de vraag naar personalisering van het
onderwijs, in tijd, vorm en inhoud.
Vraag:
U heeft op tv gezegd dat de indexatie van pensioenen in 2022 mogelijk is
geworden door het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Maar dat klopt niet,
de wet is immers nog niet van kracht. Graag een reactie.
Antwoord:
Veel pensioenfondsen hebben dit jaar meer kunnen indexeren dan de
afgelopen jaren. Dat komt door de versoepelde indexatieregels van de
indexatie-AMvB, waarmee pensioenfondsen sneller en meer kunnen
indexeren. In het nieuwe stelsel gaan de pensioenuitkeringen sneller
meebewegen met de economie en hoeven er minder buffers worden
aangehouden. In het huidige stelsel moeten de buffers wel worden
aangehouden, waardoor indexatie van pensioenen minder snel mogelijk is.
Met de Indexatie-AMvB passen we de indexatieregels van het wetsvoorstel
Toekomst Pensioenen toe, zodat deelnemers van pensioenfondsen die van
plan zijn over te stappen naar het nieuwe stelsel nu al de vruchten van
het nieuwe stelsel kunnen plukken. Zonder uitzicht op het nieuwe stelsel
zouden deze versoepelde indexatieregels niet mogelijk zijn.
Vragen van het lid Beukering-Huijbregts van, M.J.T.G.
(D66)
Vraag:
Hoe staat het met flexibele arbeidstijden zodat ouders hun kinderen
makkelijker kunnen ophalen en wegbrengen?
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk dat ouders de zorgtaken voor hun
kinderen goed kunnen combineren met hun baan. De Wet flexibel werken
(Wfw) maakt het voor werknemers mogelijk een verzoek te doen bij hun
werkgever om de werktijd, zoals het tijdstip of het rooster, aan te
passen. In 2021 is de evaluatie van de Wfw met de Kamer gedeeld
(Kamerstukken II 2020/21, 29 544, nr. 1041). In het algemeen bleek uit
de evaluatie dat werknemers door de mogelijkheid flexibel te werken een
betere werk-privébalans ervaren. Hieruit bleek dat van de verzoeken die
de onderzoeksgroep deed om de werktijd aan te passen in 41 procent van
de gevallen volledig werd goedgekeurd, 36 procent gedeeltelijk en 9
procent werd afgekeurd (14 procent had nog geen reactie). De minister
van SZW roept werkgevers op om juist in deze tijd van krapte, deze
mogelijkheid, zowel proactief als reactief, zoveel mogelijk te bieden
aan hun werknemer.
Vraag:
Is de minister het met D66 eens dat afspraken waarin oudere werknemers
met behoud van salaris minder uren hoeven te werken, zogenaamde
generatie-pacten, niet meer passend zijn in krapte-sectoren?
Antwoord:
In Nederland staat het principe van contractvrijheid centraal.
Cao-partijen weten het beste wat er speelt in een bedrijf of sector en
welke afspraken er passend zijn. In een aantal cao’s komen afspraken
voor over een generatiepact, waarbij een oudere werknemer met behoud van
pensioenopbouw in staat wordt gesteld om minder te gaan werken. Dit kan
in sommige gevallen een manier zijn om oudere werknemers te behouden die
anders wellicht vervroegd zouden uittreden. Wanneer de werkgever kampt
met tekorten is juist het behouden van een ervaren werknemer zeer
waardevol. In de Seniorenkansenvisie (Kamerstuk II 2022-2023, 29 544,
nr. 1159) heeft de minister van SZW toegelicht wat de waarde is van de
seniore werknemer. De minister van SZW gelooft dat die waarde juist nog
kan toenemen.
Vraag:
Maar wat doen we als bedrijven het quotum - van mensen met een
arbeidsbeperking - niet halen? Wanneer komt de nieuw in te voeren
quotumregeling? Op dit moment heeft net iets meer dan 10% van de
bedrijven iemand in dienst met een arbeidsbeperking. Spreken we de
ambitie uit om meer te doen?
Antwoord:
De quotumheffing is momenteel opgeschort. Dit in afwachting van een
werkend systeem voor de quotumregeling dat het vorige kabinet heeft
uitgewerkt in het wetsvoorstel vereenvoudigde banenafspraak. UWV en de
Belastingdienst gaan de uitvoeringstoetsen actualiseren. Op basis van de
uitkomst én de voor- en nadelen van een quotumregeling neem ik een
definitief besluit over het indienen van het wetsvoorstel bij uw
Kamer.
Vraag:
Waarom staan de ROC's bijvoorbeeld nog langs de kant bij het
STAP-budget?
Antwoord:
Alle door OCW-erkende instellingen (waaronder ROC's) hebben vanaf de
ingang van het STAP-budget in maart jongstleden toegang tot het
scholingsregister STAP. Het is aan de instelling zelf om een opleiding
op te voeren in het scholingsregister. Op dit moment zijn 37 bekostigde
mbo-instellingen en 34 bekostigde hoger onderwijsinstellingen met ruim
3.900 opleidingen aangesloten op het STAP-budget. Ten opzichte van de
private opleidingen blijft het aantal publieke opleidingen dat is
opgevoerd voor het STAP-budget achter. Dit ligt aan de inrichting van
het publiek bekostigd onderwijs en de mogelijkheden om aan te sluiten op
STAP. Het aanbod van publieke opleiders betreft veelal meerjarige,
diplomagerichte opleidingen die minder goed passen bij de levenssituatie
van werkenden die graag willen leren naast hun werk. Daarnaast vraagt
het proces van aanmelden en registeren van het STAP-budget veel van de
publieke instellingen. In overleg met zowel het publieke als het private
onderwijsveld blijven we werken aan het verminderen van dit kneplunt.
Ook werkt het kabinet aan een toekomstverkenning flexibilisering
onderwijs in het kader van een leven lang ontwikkelen. Deze start dit
najaar en resulteert in een actieplan waarover uw Kamer begin 2023 zal
worden geïnformeerd. Hierin wordt onder andere ingegaan op vraagstukken
die voortvloeien uit de grotere behoefte aan maatwerktrajecten voor
werkenden en werkzoekenden en de vraag naar personalisering van het
onderwijs, in tijd, vorm en inhoud.
Vraag:
Er moet een radicale omslag komen van een focus op "vervroegd uittreden"
naar een focus op "een leven lang ontwikkelen". Dat betekent dat
minimaal de helft van de middelen uit de maatwerkregeling naar "een
leven lang ontwikkelen" moet gaan. Is de minister dat met D66
eens?
Antwoord:
Het uiteindelijke doel van het kabinet is dat zoveel mogelijk mensen
gezond werkend hun pensioen bereiken. Daarom wil het kabinet met de
tijdelijke "Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder
Uittreden"(MDIEU) sectoren en bedrijven een impuls geven aan de duurzame
inzetbaarheid van werkenden. Maar de realiteit is ook dat er nog
werknemers met zwaar werk zijn, voor wie in het verleden weinig aan
duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen is gedaan, en voor wie
doorwerken tot de AOW-leeftijd niet haalbaar is. Daarom is er ook
tijdelijk MDIEU-subsidie beschikbaar, waarmee werkgevers deze mensen
eerder kunnen laten stoppen met werken.
Alle sectoren die MDIEU-subsidie hebben gekregen, investeren in duurzame
inzetbaarheid, en de helft van de sectoren zet óók in op een regeling
vervroegde uittreding (RVU) voor een beperkte groep werknemers binnen
hun sector met zwaar werk.
Op dit moment wordt 40% van de beschikte subsidie besteed aan duurzame
inzetbaarheid en 60% aan eerder uittreden. Dit is niet omdat het ene
belangrijker is dan het andere, maar omdat een RVU-uitkering relatief
hoge subsidiabele kosten heeft. Dit biedt immers een inkomen aan
individuen om de tijd tot de AOW te overbruggen. Omdat de aanvragen een
grote inzet laten zien om de duurzame inzetbaarheid van werkenden te
verbeteren, ziet de minister voor APP nu geen reden om de kaders van de
subsidieregeling, die samen met sociale partners in het kader van het
Pensioenakkoord zijn vastgesteld, aan te passen.
Vraag:
Hoe zorgt de minister ervoor dat bedrijven met zwaar werk ook
daadwerkelijk gaan investeren in het verlichten van zwaar werk?
Antwoord:
Met de "Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden"
(MDIEU) ondersteunt het kabinet sectoren die investeren in duurzame
inzetbaarheid. Het doel is dat werkenden zoveel mogelijk gezond werkend
hun pensioen kunnen halen, ook degenen die zwaar werk verrichten.
Sectoren kunnen subsidie krijgen als zij investeren in activiteiten voor
duurzame inzetbaarheid. Op dit moment zijn al ruim vijftig sectoren aan
de slag met activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Voor
de subsidieregeling heeft het ministerie van SZW een zogenoemde
Menukaart gepubliceerd met voorbeelden van subsidiabele activiteiten op
het gebied van duurzame inzetbaarheid. Zo zijn er voorbeelden van
loopbaanbegeleiding en loopbaanscans opgenomen. Ook zijn er voorbeelden
over het ontwikkelen van innovaties voor het gebruik van hulpmiddelen
bij zwaar werk.
Afgelopen week is uw Kamer per brief (Kamerstukken II, 2022/2023, 25883,
nr. 446) geïnformeerd over de eerste voortgangsrapportage van de
subsidieregeling. In die brief heeft de minister voor APP aangekondigd
na de zomer van 2023 een aanvraagtijdvak voor individuele bedrijven open
te stellen, overigens met behoud van voldoende schaalgrootte. Zo wordt
het ook voor bedrijven, die geen samenwerking kunnen vinden in de
sector, mogelijk om subsidie aan te vragen voor activiteiten op duurzame
inzetbaarheid, waaronder het verlichten van zwaar werk.
Naast deze subsidieregeling is vanuit het ministerie van SZW de
afgelopen vijf jaar geïnvesteerd in de preventie van beroepsziekten via
het programma preventie beroepsziekten. Een belangrijk doel van dit
programma is het vergroten van het risicobewustzijn en
handelingsperspectief. De laatste drie jaar lag het accent van dit
programma op fysieke belasting. In het kader van dit programma zijn
campagnes gevoerd, webinars georganiseerd, subsidies verstrekt, een
netwerk opgezet en uitgebreid, goede voorbeelden gedeeld, nieuwsbrieven
uitgestuurd en factsheets en praktische tools ontwikkeld. Alle tips en
best practices worden gedeeld via diverse kanalen en alle belangrijke
informatie is terug te vinden op het Arboportaal. Deze informatie is
voor iedereen toegankelijk. Met de Arbovisie 2040 wil het kabinet een
aanzienlijke bijdrage leveren aan de duurzame inzetbaarheid van de
Nederlandse beroepsbevolking. Ook de Nederlandse Arbeidsinspectie zet in
op bewustwording, onder meer via zelfinspectietools en
voorlichting.
Vraag:
Hoe denkt de minister over het automatisch leeftijdsontslag dat in veel
cao's staat en is de minister bereid om daarover in gesprek te gaan met
sociale partners?
Antwoord:
In tijden van krapte is het begrijpelijk dat deze vraag opkomt.
Tegelijkertijd is het belangrijk dat er een natuurlijk moment blijft
waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Zoals toegelicht in de brief over
de Seniorenkansenvisie van 24 november jongstleden (Kamerstuk
2022D49890) is een belangrijke reden om bepalingen over automatisch
leeftijdsontslag in cao’s niet te verbieden of onverbindend te
verklaren, dat het werkgevers en werknemers een ankerpunt biedt om naar
toe te werken. Niet elke werknemer heeft de wens om na de AOW-leeftijd
actief te blijven binnen het bedrijf. Daarom is het goed dat werkgever
en werknemer afscheid van elkaar kunnen nemen op basis van deze
cao-bepaling. Daarnaast kunnen werkenden die graag willen blijven
werken, zichzelf opnieuw aanbieden op de arbeidsmarkt na
leeftijdsontslag, al dan niet bij dezelfde werkgever. Er geldt een
verlicht arbeidsrechtelijk regime op het moment dat de werknemer de
pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Dat betekent onder meer dat
de loondoorbetalingsverplichting die de werkgever heeft substantieel
korter is en de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd is bij
het einde van de arbeidsovereenkomst.
Vraag:
Is de AOW-informatiecampagne puur gericht op senioren, of ook op
werkgevers?
Antwoord:
In de brief over de Seniorenkansenvisie van 24 november jongstleden
(Kamerstukken 29544-1159) wordt toegelicht dat de publiekscommunicatie
zich juist zal richten op werkgevers. Zo heeft het onder meer tot doel
het kennisniveau van werkgevers over de mogelijkheden en de voordelen
van het werken met AOW’ers te verhogen. Er worden
voorlichtingsmaterialen worden ontwikkeld en deze worden onder de
aandacht gebracht van werkgevers.
Vraag:
Wat zijn nu de belemmeringen, zowel financieel als in onderlinge
samenwerking, om veel meer mensen op te leiden voor de energietransitie?
Is de minister bereid om eventuele belemmeringen weg te nemen en deze
initiatieven te ondersteunen en breder uit te rollen?
Antwoord:
Het kabinet ziet het tekort aan vakmensen voor de energietransitie als
een probleem dat om een gecoördineerde aanpak vraagt en heeft daarom een
Actieplan Groene en Digitale Banen aangekondigd dat binnenkort aan de
Kamer zal worden gezonden. De inzet van De Beroepentuin die is genoemd
door mw. Beukering-Huijbregts voor mensen met een afstand tot de
arbeidsmarkt is bekend bij SZW. Belangrijke partners in de uitvoering
van het concept van de Beroepentuin zijn de gemeenten en werkgevers, die
samen verantwoordelijkheid dragen voor de ondersteuning naar werk en het
zorgen voor adequate voorzieningen ten behoeve van het opleiden van
mensen voor de beroepen in kraptesectoren, o.a. voor de
energietransitie. 80% van de kandidaten vindt na een kortdurende
vakgerichte opleiding werk.
Er zijn meer vergelijkbare initiatieven. De minister van SZW juicht deze
initiatieven toe. Het is in de eerste plaats aan de verantwoordelijke
partijen om voorkomende belemmeringen op te pakken, maar de minister van
SZW wil graag kijken hoe dergelijke initiatieven gestimuleerd kunnen
worden. De gedachten over een bredere uitrol van deze initiatieven
sluiten aan bij de doelen van het in 2023 te starten Just Transition
Fund (JTF) dat mogelijkheden biedt voor nieuwe duurzame groene banen en
het opleiden van mensen voor deze banen.
Vraag:
Wanneer gaat de minister de maatregelen uit het kom-in-actieplan
uitvoeren, zodat de personeelstekorten in Nederland afnemen en ouders
aan het werk kunnen, terwijl hun kind zich kan ontwikkelen op de
kinderopvang?
Antwoord:
Het kom-in-actie-plan bevat voorstellen om méér werken te stimuleren, de
administratieve lasten aan te pakken en om duidelijkheid te geven over
de herziening van het financieringsstelsel. Op al deze punten zet de
minister van SZW stappen.
Een pedagogisch professional kan in principe al vaak op zowel de
buitenschoolse opvang als de dagopvang werken. Een deel van de
opleidingen kwalificeert voor allebei de opvangsoorten.
Uit onderzoek blijkt dat een derde van de bso-medewerkers meer uren zou
willen werken in de kinderopvangsector. De minister van SZW is daarom
blij dat de sector begin oktober is gestart met een
deeltijdfactorproject in samenwerking met Stichting Het Potentieel
Pakken. Oplossingsrichtingen als combinatiebanen tussen bso en dagopvang
om grotere contracten te kunnen bieden, zullen in het
deeltijdfactorproject worden meegenomen.
Ook is de sector in oktober dit jaar gestart met een onderzoek naar de
succesfactoren en knelpunten in combinatiebanen, ook binnen de
kinderopvangsector. De lessen hieruit zullen we gebruiken om werken op
de buitenschoolse opvang en kinderopvang te stimuleren.
Op dit moment loopt er een ambtelijke verkenning van de ministeries van
OCW en VWS naar de mogelijkheden van het invoeren van een meeruren- of
voltijdsbonus. Het kabinet heeft besloten om eerst te kijken naar de
sectoren zorg en onderwijs. Op basis van de resultaten zal worden bezien
of andere sectoren in aanmerking komen voor de bonus.
Daarnaast kijkt de minister naar een aantal wijzigingen in de
kwaliteitseisen om de werk- en regeldruk te verminderen, met behoud van
kwaliteit. Op deze manier wil de minister de werkdruk verminderen, zodat
pedagogisch professionals de best mogelijke kinderopvang kunnen
bieden.
De minister vindt groepshulpen een mooi initiatief. Dit verlaagt de
werkdruk van pedagogisch professionals en biedt de groepshulpen
werkervaring en doorgroeimogelijkheden. Het ministerie van SZW is
momenteel bezig om de kansen en knelpunten voor de inzet van
groepshulpen in kaart te brengen. Dit doet het ministerie ook voor
specifieke groepen als nieuwkomers en mensen met afstand tot de
arbeidsmarkt.
Tot slot is in het coalitieakkoord de ambitie uitgesproken om het nieuwe
stelsel per 1 januari 2025 in werking te laten treden. Daar richt de
minister zich op. Tegelijkertijd wil zij een nieuw stelsel neerzetten
dat robuust is: voor de uitvoering, maar zeker ook voor ouders en de
kinderopvangorganisaties. Dat vereist zorgvuldigheid. Momenteel wordt
samen met uitvoerders en sector het nieuwe stelsel ontworpen in een
zogenaamde greenfieldaanpak. Deze ontwerpfase duurt tot vlak voor de
zomer van 2023. Aan het eind van deze fase zal de minister aangeven
wanneer zij het wetsvoorstel naar uw Kamer stuurt.
Vraag:
Is de minister bereid om te onderzoeken hoe deeltijdpensioen mogelijk
wordt gemaakt in cao's en hoe het een belangrijke rol kan spelen in
toekomstige cao's als er geen afspraken over vervroegde uittreding meer
mogelijk kunnen zijn?
Antwoord:
Het kabinet is het ermee eens dat gedeeltelijk uittreden, bijvoorbeeld
via deeltijdpensioen, een oplossing kan bieden voor mensen die niet
volledig kunnen doorwerken tot aan het pensioen. De werknemer kan dan
geleidelijk afbouwen richting het pensioen en voor de werkgever is het
belangrijk dat de werknemer nog gedeeltelijk blijft werken en kennis kan
overdragen. Het aanvullend pensioen gedeeltelijk laten ingaan voor
pensioendatum is al in veel pensioenregelingen mogelijk. Het ministerie
van SZW onderzoekt in de Rapportage Cao-afspraken jaarlijks of er
afspraken worden gemaakt over deeltijdpensioen. Uit de Rapportage
Cao-afspraken 2021 (Kamerstukken II 2011-2022, 29 544, nr. 1122) blijkt
dat er inderdaad afspraken over worden gemaakt. Overigens staat dit vaak
niet in de cao, maar in het pensioenreglement. Daarnaast is in het debat
rondom het Wetsvoorstel toekomst pensioenen reeds toegezegd dat het
kabinet in gesprek gaat met sociale partners over de situatie na het
aflopen van de tijdelijke regeling vervroegd uittreden (RVU) en de
subsidieregeling Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder
uittreden (MDIEU) en hoe werkenden gezond hun pensioen kunnen halen.
Mogelijk kan gedeeltelijk uittreden hierbij betrokken worden. Hierover
zullen de minister van SZW en de minister voor APP de Kamer begin
volgend jaar informeren.
Vraag:
Deelt de minister de mening dat in deze tijden van krapte op de
arbeidsmarkt een deeltijd-regeling vervroegd uittreden wenselijk kan
zijn?
Antwoord:
In deze tijd van arbeidsmarktkrapte is het belangrijk dat mensen zoveel
mogelijk doorwerken. De Regeling voor vervroegde uittreding (RVU) is in
het leven geroepen om een specifieke groep oudere werknemers die het
echt niet volhoudt om door te werken, bijvoorbeeld door de zwaarte van
hun werk, kans te bieden om drie jaar voor de AOW-leeftijd te stoppen.
Tegelijkertijd kan het voorkomen dat iemand die gebruik maakt van de RVU
nog wel kans ziet om een aantal dagen te werken in een lichtere functie.
Gedeeltelijk uittreden in plaats van volledig stoppen met werken zou dan
verlichting kunnen bieden. Wettelijk gezien zijn er geen belemmeringen
voor het werken naast een RVU-uitkering.
Vragen van het lid Kat, H. (D66)
Vraag:
Is de minister bereid om een wettelijke grondslag te creëren voor
vroeg-signalering van schulden?
Antwoord:
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) bevat al een grondslag om
een inwoner schuldhulpverlening aan te bieden na ontvangst van een
signaal (vroegsignalering) van een schuldeiser over een
betalingsachterstand die in het Besluit gemeentelijke
schuldhulpverlening is aangewezen. Bijvoorbeeld energieleveranciers
geven signalen over betalingsachterstanden aan gemeenten. Daarnaast
bevat de Wgs een grondslag om door middel van een tijdelijke
ministeriële regeling te experimenteren met andere dan de al in het
Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening aangewezen
betalingsachterstanden voor vroegsignalering van schulden. Op 1 januari
2022 zijn experimenten gestart met gemeentelijke belastingschulden en
hypotheekachterstanden. Experimenten met DUO over studieschulden en
Belastingdienst over belasting- en toeslagschulden zijn in
voorbereiding. De minister van APP gaat graag in gesprek met gemeenten
en schuldeisers, waaronder netbeheerders, die met andere
betalingsachterstanden willen experimenteren. Wanneer een experiment met
een betalingsachterstand effectief is, kan deze een permanente basis
krijgen in het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening.
Vraag:
Naast de voedselbanken komen er steeds meer nieuwe gemeentelijke
initiatieven zoals een 'betaalpas'. Is de minister bereid om deze nieuwe
initiatieven te ondersteunen?
Antwoord:
De kracht van veel initiatieven op het terrein van voedselhulp is dat
deze komen vanuit de samenleving. Het is positief dat meerdere partijen
(waaronder private partijen, maatschappelijke organisaties en gemeenten)
zich inzetten om mensen met geldzorgen te helpen aan een gezonde
maaltijd. Het kabinet wil echter voorkomen dat allerlei losse
initiatieven financieel afhankelijk zijn van overheidssubsidie. Wel ziet
het kabinet een rol van verbinder voor zichzelf; de minister voor APP
wil de verschillende initiatieven bijeen brengen, waardoor men van
elkaar kan leren, krachten kan bundelen en zo mogelijk duurzaam op kan
schalen. Essentieel is om hierbij ook gemeenten te betrekken. Zo kunnen
waardevolle initiatieven een rol krijgen in het lokale armoedebeleid en
daar goed bij aansluiten. Het kabinet neemt daarbovenop diverse
maatregelen op het terrein van voedselhulp. Zo heeft de minister voor
APP samen met het ministerie van OCW vijf miljoen euro beschikbaar
gesteld aan het Jeugdeducatiefonds om in de wintermaanden op 500
kwetsbare scholen een maaltijd op school aan te kunnen bieden. Ook
ondersteunt het kabinet Voedselbanken Nederland in haar opgave om te
kunnen voldoen aan de stijgende hulpvraag. Vanuit ESF+ is een budget van
15,8 miljoen euro beschikbaar voor voedselhulp, materiële hulp en
begeleidende maatregelen voor mensen die onvoldoende middelen hebben om
het huishouden draaiend te houden. De aanvragen voor ESF+ worden op dit
moment beoordeeld.
Vraag:
Welke mogelijkheden ziet de minister om mensen meer bij het ontwikkelen
van beleid te betrekken en voor het betrekken van ervaringsdeskundigen?
Wat vindt de minister van het initiatief van de brede welzijnsindex in
Amsterdam Zuid-Oost? Wil ze onderzoeken hoe dit breder op te
pakken?
Antwoord:
De inbreng van burgers en in het bijzonder van ervaringsdeskundigen
gebruiken bij beleidsontwikkeling is van essentieel belang. Bijvoorbeeld
bij de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden, vormen we een
ervaringsnetwerk en betrekken we ervaringsdeskundigen structureel.
Ervaringsdeskundigen doen mee met beleidsevaluaties en toetsen nieuw
beleid. Zij doen ook regelmatig hun verhaal bij medewerkers en
bewindspersonen. Verder heeft de minister voor Langdurige Zorg en Sport
(LZS) mede namens de minister van SZW en de minister voor APP in de
brief van 19 april 2022 over het vervolg van de implementatie van het
VN-Verdrag Handicap (Kamerstukken II 2021–2022, 24 170, nr. 254)
aangekondigd de inzet van ervaringsdeskundigen te verbeteren bij het
maken van. We gebruiken de inzichten die hiervoor al bij meerdere
partijen rond de implementatie van dit VN-verdrag zijn opgedaan.
Een brede welzijnsindex heeft zeker meerwaarde. Het voorbeeld uit
Amsterdam Zuid Oost zullen we betrekken bij de brede monitor van de
Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Daarnaast zullen de minister
voor APP en de minister van SZW dit initiatief onder de aandacht brengen
van minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met het oog
op het verspreiden van goede voorbeelden in het Nationaal Programma
Leefbaarheid en Veiligheid.
Vragen van het lid Kathmann, B.C. (PvdA)
Vraag:
Wat gebeurt er met voorstellen en oplossingen uit de samenleving
betreffende de schuldenproblematiek, is er bijvoorbeeld een taskforce
bij SZW?
Antwoord:
In het implementatieplan Geldzorgen, Armoede en Schulden is gemeld dat
binnen SZW een specifiek programmateam is opgezet dat zich intensief
bezighoudt met het behalen van de doelstellingen. Dit team werkt nauw
samen met allerlei partijen uit de uitvoering, zoals gemeenten,
hulpverleners, maatschappelijke organisaties, werkgevers en
ervaringsdeskundigen. Deze partijen zijn zowel betrokken bij de
totstandkoming van de aanpak, als nu bij de uitvoering van het
programma. Ook worden goede ideeën gebruikt en waar mogelijk
opgeschaald. Om gebruik te blijven maken van de denkkracht van
gemeenten, hulpverleners, maatschappelijke organisaties en
ervaringsdeskundigen hebben ze nu bij de verdere uitwerking van de
aanpak een duidelijke en geformaliseerde rol in het programma.
Vraag:
Op welke wijze biedt deze begroting ruimte aan de actiestand ihkv
schulden? Aan welke crisismaatregelen wordt gedacht?
Antwoord:
Het kabinet heeft voor de crisisaanpak 200 miljoen euro gereserveerd
voor aanvullende maatregelen om de energiearmoede aan te pakken. In 2023
zijn er onder meer middelen beschikbaar voor vroegsignalering en
bijzondere bijstand, de aanpak van kinderarmoede, het opschalen van
effectieve aanpakken en het waarborgfonds en de schuldenaanpak. Uw Kamer
is op 23 november 2022 via de brief over het implementatieplan Aanpak
geldzorgen, armoede en schulden over de indicatieve verdeling van deze €
200 miljoen geïnformeerd. Dit komt bovenop de middelen die al
beschikbaar kwamen voor de Aanpak geldzorgen, armoede en zorgen via het
coalitieakkoord. Met deze middelen wordt de schuldhulpverlening aan
ondernemers verbeterd, kunnen alle gemeenten met behulp van het
Waarborgfonds saneringskredieten aanbieden en start de eerste fase van
de Betalingsregeling Rijk op 1 december 2022 met CJIB, CAK (voor wat
betreft de boete onverzekerden) en DUO.
Ondertussen werkt de minister voor APP aan het realiseren van concrete
resultaten. Samen met onder meer VNG, Divosa, de NVVK, Schuldhulpmaatje,
een aantal energieleveranciers, Nederlandse Schuldhulproute, Netbeheer
Nederland en de ministeries van EZK, BZK, SZW zijn diverse versnellingen
teweeg gebracht op het gebied van vroegsignalering en
schuldhulpverlening. Concrete resultaten zijn de op 31 okotober
getekende intentieverklaring Samen schuldregelingen redden met als doel
dat niemand uit de schuldhulpverlening mag vallen, de afspraak met alle
partners in het Landelijke Convenant Vroegsignalering om eerder
achterstanden van betalingen door te geven (bij energie en drinkwater,
vanaf 30 dagen in plaats van 50 tot 100 dagen) en tot slot de lancering
van de coalitie Nederland financiële gezondheid waaraan inmiddels meer
dan 40 (grote) werkgevers mee doen en zo aandacht te besteden aan hun
werknemers met geldzorgen.
Vraag:
Uitzendkrachten ontvangen een karig pensioen, de premie is slechts
enkele procenten. Is de minister bereid om zich hard te maken voor een
goed pensioen voor uitzendkrachten?
Antwoord:
De ministers zijn zich ervan bewust dat het hebben van een
pensioenregeling alléén nog niet voldoende is. Er zijn inderdaad ook
situaties waarin werknemers weinig aanvullend pensioen
opbouwen. Afspraken over de hoogte van het aanvullend pensioen worden
door sociale partners gemaakt. Op dit moment spreken sociale partners
over het toegroeien naar een marktconforme pensioenregeling in de
uitzendsector conform het SER MLT-advies. Daarnaast is dit een onderwerp
van gesprek bij de behandeling van het Wetsvoorstel toekomst
pensioenen.
Vraag:
Wat doet de minister aan het makkelijk ontslaan door werkgevers van
flexibele arbeidskrachten?
Antwoord:
De minister van SZW is het met de PvdA eens dat de positie van flexibele
arbeidskrachten moet worden versterkt. Het kabinet zet zich in om de
situatie van hen te verbeteren, in lijn met het SER MLT advies. De
maatregelen zien op het versterken van de positie van flexibele
arbeidskrachten (denk aan uitzend- en oproepcontracten).
Om de positie van uitzendkrachten te verbeteren zal worden ingezet op
het verkorten van het voor uitzendkrachten geldende verlichte
arbeidsrechtelijk regime. In de cao voor uitzendkrachten is dit
verlichte arbeidsrechtelijk regime vertaald naar fases. De inzet is om
de zogeheten fase A wettelijk vast te leggen op 52 weken (nu: bij cao 78
weken) en dat er geen afwijkingsmogelijkheid meer per cao mogelijk is.
Fase B wordt verkort naar twee jaar, met maximaal zes contracten (nu:
zes contracten in vier jaar). De concurrentie op arbeidsvoorwaarden
wordt verminderd door uitzendkrachten het recht te geven op ten minste
gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden.
Voor werknemers met een huidig oproepcontract werkt het kabinet aan
nieuwe zekerheden die een verbetering zullen zijn op het gebied van
inkomenszekerheid en roosterzekerheid. Dit zal leiden tot meer
duidelijkheid over de rechten van deze werknemers en de hoogte van het
inkomen onder deze groep.
Vraag:
Zou er een maximum gesteld moeten worden aan het aantal zzp-pers binnen
een publieke organisatie? Is de minister bereid om te onderzoeken hoe
een gedeeltelijk ZZP-verbod vormgegeven kan worden en in welke sectoren
dit uitkomst kan bieden?
Antwoord:
De minister van SZW vindt het van belang dat echte zelfstandige
ondernemers de vrijheid en ruimte krijgen om te ondernemen als de
werkzaamheden zo zijn vormgegeven dat echt als zelfstandig ondernemer
wordt gewerkt. Tegelijkertijd geldt dat het kabinet het van belang vindt
dat gewerkt wordt binnen wet- en regelgeving en dat
schijnzelfstandigheid wordt tegengaan. Sommige werkzaamheden zullen
bijvoorbeeld gelet op de mate van aansturing en toezicht die nodig zijn,
niet door zzp’ers kunnen worden uitgevoerd.
Het is dus ook van belang dat werkgevers in (semi-)publieke sectoren
kritisch kijken of de wijze waarop zij zzp’ers inhuren, plaatsvindt
binnen de wettelijke kaders.
In de voortgangsbrief van september 2021 (Kamerstukken II 2020–2021, 31
311, nr. 240) is toegezegd gesprekken te voeren met (semi)-publieke
sectoren waarin veel zzp’ers actief zijn. Er zijn de afgelopen tijd
gesprekken gevoerd met de zorg, het onderwijs, de cultuursector, zowel
gesubsidieerd als ongesubsidieerd, gemeenten en de kinderopvangsector.
Doel van deze gesprekken was om de betrokken sectoren concrete
handvatten te bieden voor werken binnen het wettelijk kader en binnen de
semipublieke sectoren gerichter te sturen op werken binnen het wettelijk
kader. In de komende voortgangsbrief ‘Werken met en als zelfstandige(n)’
zal uw Kamer (nog dit jaar) worden geïnformeerd over de uitkomsten van
deze gesprekken. Ook wordt u in de brief geïnformeerd over de uitwerking
van maatregelen die (generiek) schijnzelfstandigheid beogen tegen te
gaan, ook in de genoemde sectoren, naast de meer sectorgebonden inzet op
dit thema.
Ik ga op korte termijn in gesprek met de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs om te
bezien hoe de meer generieke aanpak vanuit het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid kan aansluiten op de sectorgebonden inzet
binnen de zorg en het onderwijs om schijnzelfstandigheid tegen te gaan.
Als daarvoor nog aanvullende maatregelen of instrumenten nodig lijken te
zijn, informeer ik uw Kamer daarover.
Vraag:
Nationaal Programma Rotterdam Zuid heeft extra middelen nodig om het
succesvolle aanpak voort te zetten. SZW is aan zet om, naast andere
departementen, een bijdrage te geven. Hoe gaat de minister dat
doen?
Antwoord:
De aanpak van het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (NPRZ) is een
inspirerend voorbeeld en krijgt inmiddels navolging in meerdere
gemeenten in het kader van het Nationaal Programma Leefbaarheid en
Veiligheid (NPLV).
De bijdrage van SZW aan Rotterdam én andere gemeenten verloopt via het
reguliere participatiebudget voor re-integratie van mensen die vallen
onder de doelgroep van de Participatiewet (in 2023 bijna 700 mijloen
euro, waarvan circa 70 miljoen euro voor Rotterdam).
De gebieden uit het NPLV ontvangen daarnaast eenmalig 20 miljoen euro
vanuit SZW voor acties op het terrein van het tegengaan van armoede
(Rotterdam ontvangt daarvan 1 miljoen euro).
Voor een extra bijdrage aan het NPRZ en andere gebieden uit het NPLV in
2023 en latere jaren is op dit moment geen budget beschikbaar op de
begroting van SZW.
De minister voor APP is bereid om met Rotterdam het gesprek aan te gaan
over het NPRZ, haar voorstel en de onderbouwing daarvan, mede in relatie
tot de middelen die Rotterdam al ontvangt. De minister voor APP kan geen
toezegging doen of garanties bieden, dit hangt echt af van het
inhoudelijke voorstel en een integrale weging van de financiële
gevolgen.
Vragen van het lid Palland, H.M. (CDA, SP)
Vraag:
Vraag aan de minister is om de overbruggingsregeling (OBR)-motie te gaan
uitvoeren en uit te zoeken welke groepen hier nog meer onder vallen.
Waarom niet, zoals de motie van SP en CDA vraagt, een regeling uitwerken
voor juist deze afgebakende groep die niet wordt bereikt door de
OBR?
Antwoord:
Naar aanleiding van de motie heeft de minister voor APP verschillende
mogelijkheden voor een compensatieregeling onderzocht (motie van het lid
Peters c.s., TK 2021-2022, 35 666, nr. 5). Daarbij stuit de minister op
twee dilemma’s. Het eerste dilemma betreft gelijke behandeling. Een
nieuwe regeling met ruimere voorwaarden dan de OBR, zou leiden tot
ongelijke behandeling tussen gelijke gevallen die in het verleden zijn
afgewezen en gevallen die in de toekomst onder een genereuzer regime
zouden vallen. Mensen die eerder zijn getoetst aan de voorwaarden van de
OBR die bijvoorbeeld zijn afgewezen, zouden ook mogelijk met
terugwerkende kracht een beroep kunnen doen op een nieuwe OBR. Het
tweede dilemma betreft het uitvoeringsvraagstuk. Een langdurige
verlenging van de OBR veroorzaakt veel druk op de uitvoering die voor
een kleine doelgroep langdurig een gecompliceerde dienstverlening en
systemen in stand moet houden totdat de laatste persoon die mogelijk
OBR-recht heeft in 2054 65 wordt. Dit is niet proportioneel.
Vraag:
Arbeidsmigranten komen vaak via tussenbureaus, als een soort
handelswaar. De inspectie wil dat meer situaties van uitbuiting
strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Kunnen we dit verwachten en
wanneer?
Antwoord:
Op dit moment wordt samen met de minister van Justitie en Veiligheid
gewerkt aan de modernisering van artikel 273f van het Wetboek van
Strafrecht. Het wetsvoorstel regelt de strafbaarstelling voor
arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Hiermee wordt beoogt
misstanden waarmee arbeidsmigranten te maken hebben beter aan te pakken
en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare groepen op de
arbeidsmarkt uit te breiden. Daarbij ziet het wetsvoorstel op zowel de
situatie waarbij de arbeidsmigrant direct in dienst is bij de werkgever
als op situaties waar er sprake is van ernstige benadeling door
uitzendbureaus. Het streven is het wetsvoorstel rond de jaarwisseling in
internetconsultatie te brengen. Na verwerking van de adviezen wordt dit
wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Het
wetsvoorstel wordt naar verwachting in de loop van 2023 bij uw Kamer
ingediend.
Vraag:
Wat vindt de minister van het voorstel een cohort te reserveren in STAP
voor mensen die extra ondersteuning nodig hebben, en die ondersteuning
bij de aanvraag te organiseren bijvoorbeeld via het RMT?
Antwoord:
Mensen die extra ondersteuning nodig hebben, kunnen nu via de telefoon
contact opnemen of bij UWV-loketten terecht. Voor deze groep is op
jaarbasis € 12 miljoen van het STAP-budget gereserveerd. Daarnaast zijn
STAP-ontwikkeladviezen beschikbaar waarmee mensen inzicht kunnen krijgen
in ontwikkelstappen en scholing die daarbij past.
De regionale mobiliteitsteams zijn actief juist voor mensen die extra
ondersteuning nodig hebben. (Loopbaan)advies zal ook onderdeel uitmaken
van de nieuwe arbeidsmarktinfrastructuur voor van werk(loosheid) naar
werk in de 35 arbeidsmarktregio’s. Dit wordt nog verder uitgewerkt in
overleg met alle betrokken partijen.
In het coalitieakkoord is verder een maatregel opgenomen om leerrechten
vorm te geven. De beschikbare middelen van € 500 miljoen voor de periode
2023 tot en met 2026 worden ingezet via het STAP-budget voor mensen die
maximaal mbo-4 zijn opgeleid. Door deze extra middelen zullen deze
groepen naar verwachting aanzienlijk minder snel achter het net
vissen.
Tot slot werken de ketenpartijen UWV en DUO aan een verandering in het
aanvraagproces van STAP om de lange wachtrijen te voorkomen. Deze
verandering wordt in een uitvoeringstoets uitgevraagd. Indien de
aanpassing haalbaar is, zal deze naar verwachting medio 2023
gerealiseerd worden.
Vraag:
Wat vindt de minister van het voorstel om STAP verder te ontwikkelen,
zodanig dat financieringsbronnen bij elkaar kunnen worden
gebracht?
Antwoord:
De minister van SZW steunt het voorstel om bij de verdere ontwikkeling
van STAP te streven naar een zo eenvoudig mogelijke manier om
verschillende financieringsbronnen te kunnen benutten, om zo ook
omvangrijker scholing mogelijk te maken. Binnen de Rijksoverheid worden
subsidies voor scholing zoveel mogelijk via STAP gebundeld in plaats van
nieuwe subsidieregelingen voor scholing te creëren. Zo zullen de extra
beschikbare middelen van € 500 miljoen voor leerrechten uit het
coalitieakkoord voor de periode 2023 tot en met 2026 volgens het
principe van de leerrechten worden ingezet via het STAP-budget voor
mensen die maximaal mbo-4 zijn opgeleid. Bijzondere aandacht gaat uit
naar het verder vereenvoudigen van de inzet van de private
financieringsbronnen. Sociale partners stimuleren de totstandkoming van
private individuele leer- en ontwikkelbudgetten en besturen de
Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen). De minister van
SZW is met hen in gesprek over Leven lang ontwikkelen, waaronder hoe die
ontwikkeling te stimuleren en hoe de O&O-fondsen daarbij steviger
kunnen worden ingezet. Streven is dat ook private budgetten worden
gebundeld en eenvoudiger kunnen worden ingezet in combinatie met het
publieke individuele STAP-budget. Verder werkt de minister voor Primair
en Voortgezet Onderwijs met het Leeroverzicht ook aan het geven van
overzicht van de verschillende financieringsbronnen.
Vragen van het lid Maatoug, S. (GroenLinks)
Vraag:
Als een partner in de WIA zit en de andere in de bijstand, waarom gaan
we naar het laagste putje? Vindt u dat ok en vindt u dat
rechtvaardig?
Antwoord:
De WIA is een werknemersverzekering die erop is gericht om een terugval
in inkomsten door ziekte (gedeeltelijk) op te vangen. Voor de hoogte van
de WIA-uitkering wordt geen rekening gehouden met eventueel inkomen van
een ander binnen het huishouden. Voor een uitkering uit de
Participatiewet geldt dat er wel sprake van kan zijn dat de hoogte
daarvan beïnvloed wordt door het inkomen (waaronder ook een eventuele
uitkering valt) van het aantal huisgenoten of anderen in het gezin.
Juist kwetsbare mensen zijn soms aangewezen op veel verschillende
inkomensondersteunende regelingen. Uiteindelijk is het doel uiteraard
dat mensen voldoende hebben om van te leven. Het kabinet heeft de
Commissie sociaal minimum ingesteld, die als taak heeft te onderzoeken
wat mensen nodig hebben om rond te komen en of het sociaal minimum
toereikend is om van te leven en om mee te kunnen doen in de
maatschappij.
Vraag:
Mensen krijgen eerder een vast contract en dat is goed. Er is een
uitzondering voor seizoensarbeid. Wij snappen de logica niet helemaal,
waarom is die uitzondering er? Gaan we die schrappen?
Antwoord:
In de hoofdlijnenbrief is aangekondigd dat voor tijdelijke werknemers
regelgeving wordt aangescherpt in lijn met het SER MLT advies om het
uitgangspunt te steunen dat bij structureel werk een vast contract
hoort. Eén van de maatregelen is het invoeren van een administratieve
vervaltermijn, waardoor het niet meer mogelijk zal zijn om werknemers
langdurig in tijdelijke contracten te houden middels zogenaamde
draaideurconstructies.
De SER adviseert daarnaast een wettelijke uitzondering te maken voor
seizoenswerk. Daarbij zou een onderbrekingstermijn van drie maanden
moeten gelden. De reden voor deze uitzondering is dat het bij
seizoensarbeid per definitie niet om structureel werk gaat, in de zin
dat dit werk niet het hele jaar wordt uitgevoerd.
De minister van SZW verkent in de uitwerking van de maatregelen rond
flexibele arbeid met werkgevers of een wettelijke uitzondering voor
seizoensarbeid zoals voorgesteld in het SER MLT wenselijk en uitvoerbaar
is. Daarbij geldt overigens dat het op dit moment al mogelijk is om bij
tijdelijk terugkerend werk (zoals seizoensarbeid) bij cao de tijd tussen
contracten van zes maanden te verkorten naar drie maanden. Daarnaast kan
de Stichting van de Arbeid de minister van SZW vragen om functies aan te
wijzen waarvoor ook de kortere termijn van drie maanden geldt.
Het verschil tussen deze bestaande mogelijkheden en het voorstel voor
seizoenswerk uit het SER MLT advies, waarbij gedacht wordt aan een
wettelijke aanwijzing van seizoensfuncties, is dat de positie van
werknemers versterkt wordt doordat het bekend en controleerbaar wordt
welke functies aangemerkt worden als seizoensarbeid. Dit voorkomt druk
bij cao-partijen om een functie aan te merken als seizoensarbeid
(huidige bestaande mogelijkheid) en versterkt de positie van werkenden.
Binnen de Stichting van de Arbeid is vanuit werknemers- en
werkgeversorganisaties breed draagvlak voor een wettelijke uitzondering
voor seizoenswerk en zij vindt het daarbij belangrijk dat het risico op
oneigenlijk gebruik en ontwijkconstructies voorkomen worden.
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de motie webmodule ZZP in
de zorg?
Antwoord:
In het breed maatschappelijk gesprek over de beoordeling van
arbeidsrelaties is met een brede groep sectoren, waaronder de zorg,
gesproken over het instrument van de webmodule. Hierover zal de minister
van SZW binnenkort uw Kamer informeren in de voortgangsbrief zzp. De
webmodule is beschikbaar voor gebruik in alle sectoren en dus ook in de
zorg. Het gebruik van de webmodule als voorlichtingsinstrument kan
verder gestimuleerd worden in (publieke) sectoren richting werkgevenden
in die sectoren. Deze geeft in een groot aantal gevallen een indicatie
van de aard van de arbeidsrelatie. Dat betekent dat sectoren of branches
dit instrument ook in kunnen zetten om duidelijkheid over de aard van de
arbeidsrelatie te verkrijgen en de compliance met het wettelijk kader te
vergroten. Ik vind het logisch het gebruik van de webmodule bijvoorbeeld
vanuit (publieke) sectoren richting werkgevenden in die sectoren te
stimuleren. Het is uiteraard aan de sectoren zelf om met dit instrument
verder aan de slag te gaan en dit in te zetten binnen de sector. Ik zal
dit onderwerp op korte termijn doorspreken met de minister voor
Langdurige Zorg en Sport en de minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs.
Vragen van het lid Ceder, D.G.M. (ChristenUnie)
Vraag:
Ziet de minister een relatie tussen haar werk en de preventieve
landelijke agenda suïcidepreventiebeleid van VWS?
Antwoord:
Het kabinet is zich sterk bewust van de relatie tussen bestaanszekerheid
en het mentale welzijn. Bestaansonzekerheid kan leiden tot mentale
klachten en in sommige gevallen zelfs suïcidale gedachten.
Het kabinet zet zich daarom in om het bestaansminimum te borgen. Ook
zijn de minister voor APP en de minister van SZW nauw betrokken bij de
Aanpak ‘Mentale Gezondheid van ons allemaal’ van de staatssecretaris van
VWS, onder andere via de Brede Maatschappelijke Samenwerking
burn-outklachten. Tevens zijn in de aanpak Geldzorgen, Armoede en
Schulden maatregelen en acties opgenomen om de mentale veerkracht van
mensen en kinderen in armoede te versterken. Verder is SZW in gesprek
met Geldfit van de NSR, zodat mensen die een beroep doen op financiële
steun ook gewezen kunnen worden op de mogelijkheden van mentale
hulp.
Vraag:
Ziet de minister de groei naar 1,2 miljoen arbeidsmigranten in 2030 als
realistisch, gezien de huidige problemen rond huisvesting, zorg en
onderwijs?
Antwoord:
Het kabinet werkt aan een langetermijnvisie op arbeidsmigratie. We staan
voor grote opgaven rondom klimaat, verduurzaming en wonen. Daar hoort
ook de vraag bij wat voor soort economie Nederland kan zijn. En wat dat
betekent voor de arbeidsmarkt en hoe we de inzet van arbeidsmigranten
beheersbaar houden. Daartoe is een integrale visie nodig, die zich niet
alleen richt op arbeidsmigratie, maar ook op asiel, studiemigratie,
kennismigratie, en gezinsmigratie. Hiervoor is ook het werk van de
Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 relevant.
Vraag:
Is de minister bereid de ruimte op de begroting voor de Participatiewet
te onderzoeken, inclusief de financiële ruimte uit het BUIG budget die
ontstaat doordat er minder uitkeringsgerechtigden zijn? En hoe staat zij
tegenover het aanwenden van deze budgetten voor gemeentelijke
begeleiding van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt of voor
het verruimen van de financiële middelen voor sociaal werkbedrijven en
werkgevers zodat zij mensen met een arbeidsbeperking in dienst kunnen
nemen?
Antwoord:
Als de uitgaven van gemeenten lager uitvallen omdat er minder
uitkeringsgerechtigden zijn dan geraamd, dan mogen gemeenten het
overschot in het zelfde jaar vrij besteden, bijvoorbeeld voor
begeleiding van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het
jaar erna wordt het macrobudget wel naar beneden bijgesteld om aan te
blijven sluiten bij de daadwerkelijke bijstandsuitgaven. Net zoals het
macrobudget wordt verhoogd bij een macrotekort. Op deze manier beweegt
het macrobudget mee met de conjunctuur en wordt een toereikend
macrobudget geraamd dat zo goed mogelijk aansluit bij de uitgaven.
Wijziging van deze systematiek zou betekenen dat er bij een macrotekort
in het daaropvolgende jaar ook geen bijstelling naar boven zou
plaatsvinden en dit vindt het kabinet niet wenselijk.
Vragen van het lid Pouw-Verweij, N.J.F. (Fractie Den Haan, JA21,
SP)
Vraag:
De Eerste Kamer heeft zojuist een motie aangenomen over de IOAOW. Gaat
de minister deze motie uitvoeren? De IOAOW wordt verlaagd om vervolgens
over twee jaar te worden afgeschaft. De minister wordt met klem verzocht
om dit niet door te voeren of dan op zijn minst AOW'ers te compenseren
hiervoor.
Antwoord:
De Tweede Kamer heeft met het wetvoorstel dat de afschaffing
regelt ingestemd. De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen om de IOAOW
ongemoeid te laten. Dat zou 800 miljoen euro kosten (en structureel ruim
1 miljard euro).
Het kabinet gaat in gesprek met de Eerste Kamer over de motie tijdens de
behandeling van het wetsvoorstel in december.
Vraag:
Mensen worden steeds afhankelijker van de overheid. Is de minister
bekend met de alarmkreet van de VNG, dat het beleid bijna niet meer
uitvoerbaar is?
Antwoord:
Ja, dit signaal is bekend. Ook Divosa heeft dit signaal in haar recente
brief aan de Kamer afgegeven. De ministers hebben veel begrip voor het
signaal van de VNG en Divosa dat de uitvoering bij gemeenten onder grote
druk staat. In de afgelopen jaren hebben gemeenten op veel onderwerpen
(zoals de Tozo, de TONK, opvang Oekraïners en de energietoeslag) een
belangrijke rol in de uitvoering gespeeld, naast de reguliere
werkzaamheden op het terrein van de Participatiewet, inburgering en de
aanpak van geldzorgen, armoede en schulden. Het kabinet heeft grote
waardering voor het werk van de gemeenten. Gemeenten zijn een
belangrijke partner in de vormgeving en uitvoering van veel beleid
binnen het sociaal domein. De belastbaarheid van gemeenten en het belang
van uitvoeringstoetsen is dan ook een belangrijk thema in de frequente
overleggen met de VNG en Divosa.
Vraag:
Waarom houdt het kabinet zo star vast aan de tweedeling werkgevers en
werknemers en ziet het kabinet de zelfstandige ondernemers als
ongemakkelijke restcategorie?
Antwoord:
Het kabinet ziet zelfstandige ondernemers als volwaardige ondernemers en
vindt het van belang dat echte zelfstandige ondernemers de vrijheid en
ruimte krijgen om te ondernemen. Bij de uitwerking van de
verduidelijking van regels rondom de beoordeling van arbeidsrelaties
wordt aandacht besteed aan de criteria waaronder een opdracht door een
zelfstandig ondernemer kan worden uitgevoerd. Dit is ook conform de wens
die uit de motie Eerdmans spreekt. In de voortgangsbrief ‘Werken met en
als zelfstandige(n)’ zal uw Kamer nog dit jaar worden geïnformeerd over
de uitwerking.
Vraag:
Is de minister bereid met de minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap te onderzoeken of het STAP-budget ook kan worden ingezet voor
meerjarige opleidingen?
Antwoord:
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over STAP van 28 november jongstleden
(Kamerstukken II, 2022/23, nr. 2022Z23384), gaat naar verwachting op 1
juli 2023 een gewijzigde systematiek van STAP in, waarmee ook meerjarige
opleidingen gefaciliteerd worden met STAP-budget. Voor degenen die nu al
met een meerjarige opleiding willen beginnen, kan STAP-budget wel voor
het eerste jaar of voor aparte scholingsactiviteiten worden
aangevraagd.
Vragen van het lid Stoffer, C. (SGP)
Vraag:
Fijn dat het kindgebondenbudget wordt verhoogd. Maar waarom is dit
tijdelijk? Kan de minister de verhoging niet structureel maken?
Antwoord:
Het wetsvoorstel om het kindgebonden budget te intensiveren bevat een
incidentele en een structurele kant, en wordt op dit moment besproken in
de Eerste Kamer.
De intensivering van het kindgebonden budget adresseert allereerst de
tijdelijke situatie die is ontstaan door de hoge kosten als gevolg van
stijgende prijzen van energie en consumptiegoederen. De huidige
koopkrachtontwikkelingen treffen onder andere gezinnen met kinderen. Met
name grotere gezinnen en alleenstaande ouders lopen hierdoor een groter
risico op een leven onder de armoedegrens. Het kabinet heeft de ambitie
om het aantal huishoudens met kinderen dat onder de armoedegrens leeft
te verlagen. Met de huidige ontwikkelingen komt dit streven onder druk
te staan. Het kabinet stelt daarom voor het kindgebonden budget gericht
op deze groepen tijdelijk te verhogen.
In het pakket uit de augustusbesluitvorming zit daarnaast een
structurele beleidsmatige verhoging van het bedrag voor het eerste en
tweede kind en de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget.
Vanaf 2028 stijgen deze met 39 euro per jaar ten opzichte van het
basispad. Het bedrag vanaf het derde kind stijgt per 2028 met 151 euro
ten opzichte van het basispad, hiermee wordt dit gelijkgetrokken met het
bedrag voor het tweede kind. Dit alles is een structurele intensivering
van 100 miljoen euro.
Vraag:
Is de minister bereid te onderzoeken op welke manieren de
werkgeverslasten structureel kunnen worden verlaagd.
Antwoord:
Werkgeverslasten bestaan uit de premies werknemersverzekeringen, de
bijdrage voor de zorgverzekeringswet en de pensioenpremies. De eerste
twee stelt het kabinet zelf vast, en het kabinet kan die dus ook
verhogen of verlagen. Het kabinet heeft echter een inkomstenkader
afgesproken, waarin afspraken zijn gemaakt over de lastenontwikkeling
van bedrijven en huishoudens gedurende de kabinetsperiode. Elke
afwijking daarvan door meer lastenverlichting te geven moet worden
gecompenseerd door ergens anders de lasten te verzwaren. Het verlagen
van de werkgeverslasten binnen die gemaakte afspraken zou dus betekenen
dat de lastendruk voor burgers omhoog gaat. Dat vindt het kabinet, zeker
in deze tijden, niet wenselijk.
Tegelijkertijd bevat het huidige stelsel al prikkels voor individuele
werkgevers om hun werkgeverslasten omlaag te brengen. Zo geldt dat als
een werkgever een flexibel contract omzet in een vast contract hij daar
5 procentpunt minder werkloosheidspremies over betaalt.
Vraag:
Zelfstandigen moeten we blijven ondersteunen, hoe wil de minister dat
gaan doen?
Antwoord:
Een belangrijk onderdeel van de aanpak van de problemen op de
arbeidsmarkt is het verkleinen van de verschillen in fiscale behandeling
tussen werknemers en zelfstandigen (ondernemers voor de
inkomstenbelasting). Het inkomen van werknemers wordt in de huidige
situatie zwaarder belast dan het inkomen van zelfstandigen. Om meer
balans aan te brengen in de fiscale behandeling tussen werkenden heeft
het kabinet in het Belastingplan 2023 twee aanvullende maatregelen
voorgesteld: de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek en
afschaffing van de fiscale oudedagsreserve.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de behandeling van werkenden,
ongeacht de contractvorm, gelijker wordt. Daarmee wil het kabinet
oneigenlijke prikkels tussen contractvormen wegnemen. Tegelijkertijd
geldt dat zowel werknemerschap als ondernemerschap een eigen functie en
waarde hebben. Verschillen tussen werknemers en zelfstandigen blijven in
de toekomst dan ook bestaan, bijvoorbeeld vanwege het ondernemersrisico
dat zelfstandigen lopen en de reserverings- en investeringsfunctie van
winst. Daarom blijven faciliteiten gericht op voornoemde functies
beschikbaar, zoals de investeringsaftrek.
Vraag:
Is er zicht op hoe de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, vooral op de punten van de oudedagvoorziening en
arbeidsongeschiktheid, zich verder gaat ontwikkelen en hoe we de
obesitas van de verzorgingsstaat kunnen tegengaan?
Antwoord:
De grootste uitgavenpost van de begroting van SZW zijn de uitgaven aan
AOW-uitkeringen. Door de vergrijzing neemt het aantal ouderen met een
AOW-uitkering de komende jaren verder toe. Tot 2040 wordt het aandeel
personen van 65 jaar of ouder groter ten opzichte van het aantal
personen van 20 tot 65 jaar. De belangrijkste maatregel om de voorziene
stijging van de AOW-uitgaven te dempen, is de gedeeltelijke koppeling
van de AOW-leeftijd aan de toename van de levensverwachting. De uitgaven
aan arbeidsongeschiktheid zullen de komende jaren ook per saldo blijven
stijgen. De uitgaven aan de WAO en de Wet
Arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) nemen af, de
uitgaven aan de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) nemen
toe. Belangrijke oorzaken hiervan zijn een groter aantal werkenden,
vergrijzing van de beroepsbevolking en een stijgende AOW-leeftijd
waardoor ouderen vaker en langer doorwerken. In de vergrijzingsstudie
van het CPB (Zorgen om morgen, 2019) worden de gevolgen van de
vergrijzing op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in kaart
gebracht. In dit rapport worden ook meerdere beleidsvarianten
geschetst.
Daarnaast stijgt de omvang van de SZW-begroting ook mee met de
ontwikkeling van lonen en prijzen. In tegenstelling tot demografische
ontwikkelingen is dit niet zorgwekkend want hier staan ook toegenomen
inkomsten tegenover.
Vraag:
Er worden goede stappen gezet met één betalingsregeling. Gaan alle
overheidsorganisaties hier onder vallen?
Antwoord:
Een belangrijk onderdeel van de doorontwikkeling clustering Rijksincasso
is de Betalingsregeling Rijksincasso. De eerste fase van de
Betalingsregeling Rijk start op 1 december 2022 met CJIB, CAK (voor wat
betreft de boete onverzekerden) en DUO. De gesprekken van het CJIB met
andere uitvoeringsorganisaties om deel te nemen aan de Betalingsregeling
Rijk lopen. Naar verwachting zullen UWV en RVO in de loop van 2023
deelnemen. Het doel is om dit in de loop van de jaren verder uit te
breiden met meer partijen. Onder andere met de Belastingdienst en de SVB
wordt bekeken welke vormen van samenwerking bij een betalingsregeling
mogelijk zijn en waar de burger het meeste baat bij heeft. Hiermee
werken de partijen toe naar een gezamenlijk loket voor
overheidsincasso.
Vragen van het lid Baarle, S.R.T. van (DENK)
Vraag:
Wanneer komt er een update van de langetermijn raming van armoede
cijfers?
Antwoord:
Er kunnen op dit moment geen nieuwe armoedecijfers berekend worden,
omdat de armoedecijfers worden gebaseerd op de macro-economische raming
van het CPB. Het tijdelijke prijsplafond dat het kabinet in 2023
doorvoert is dermate groot dat dit doorwerkt op de totale ontwikkeling
van lonen en prijzen.
De volgende raming, het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB, komt
in maart uit. Op dat moment wordt een nieuwe raming gemaakt die tot en
met 2024 voorruit kijkt. Op dit moment is het nog niet duidelijk wanneer
het CPB een nieuwe lange termijn raming (MLT-raming) maakt.
Daarnaast wordt er een brede monitor opgesteld (samen met VNG,
planbureaus en andere partijen) om de voortgang van de diverse
maatregelen van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden inzichtelijk
te maken.
Met behulp van een openbaar dashboard zal de minister voor APP twee keer
per jaar de Tweede Kamer informeren over de voortgang. In 2025 wordt de
balans opgemaakt.
De (tussen)resultaten worden gebruikt om waar nodig andere accenten te
leggen of bij te sturen. De Kamer wordt tussentijds geïnformeerd over de
verdere uitwerking, uitvoering en resultaten van de aanpak.
Naar verwachting zal de minister voor APP beide Kamers in mei 2023 de
eerste voortgangsrapportage van het programma toezenden. Met deze
voortgangsrapportage wordt u gelijktijdig op de hoogte gesteld van de
meeste recente armoedecijfers.
Vraag:
Op welke manier wordt de 35 miljoen voor studenten inmiddels uitgegeven
en hoe staat het met het bereik van deze middelen en is het
toereikend?
Antwoord:
Het kabinet heeft €35 miljoen beschikbaar gesteld voor de tegemoetkoming
van studenten die in ernstige financiële problemen komen als gevolg van
de stijgende energieprijzen. Studenten kunnen in die gevallen terecht
bij de individuele bijzondere bijstand. Het is niet bekend hoeveel van
de €35 miljoen is uitgegeven en ook niet hoeveel studenten een
tegemoetkoming voor energiekosten hebben ontvangen. De middelen om
studenten via de individuele bijzondere bijstand te ondersteunen, zijn
verstrekt via een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds voor
gemeenten. Gemeenten hoeven hierover geen verantwoording af te leggen
aan het rijk.
Vraag:
Is het kabinet bereid om bij het traject Participatiewet in Balans ook
te kijken naar het bijzondere karakter van de AIO binnen de
Participatiewet, en hierbij de vermogenstoets en de toets op maximaal
verblijf in het buitenland mee te nemen?
Antwoord:
Dat de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) binnen de
Participatiewet een bijzonder karakter heeft, blijkt onder meer uit de
ruimere voorwaarden die gelden voor de vermogenstoets en het maximale
verblijf in het buitenland. In het traject Participatiewet in Balans is
nu niet voorzien om naar de AIO te kijken. Wel wordt in het kader van de
pilot over het niet-gebruik van de AIO onderzocht hoe het gebruik van de
AIO gericht bevorderd kan worden en wat de redenen zijn van
niet-gebruik. De resultaten daarvan worden medio 2023 verwacht.
Vraag:
Hoe staat het met het ondersteuningspunt voor alleenstaande ouders dat
de regering met Single Super Mom wil opzetten?
Antwoord:
In navolging van de motie Van den Berge c.s. heeft er in 2021 een
bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de voormalig ministers van SZW
en OCW en de organisatie Single Super Mom, die zich inzet voor deze
doelgroep. Toen is toegezegd een onafhankelijke verkenning uit te laten
voeren naar de wenselijkheid en haalbaarheid van een landelijk
Eén-ouderpunt om de ondersteuning aan alleenstaande ouders te
versterken. Bureau Regioplan heeft dit najaar deze toegezegde verkenning
uitgevoerd. Regioplan heeft een deskstudie gedaan en ervaringen
opgehaald uit de praktijk: bij gemeenten, Single Super Mom en de
doelgroep alleenstaande ouders zelf. Deze stakeholders zijn het erover
eens dat de algemene informatievoorziening richting alleenstaande ouders
beter kan. Alleenstaande ouders geven daarnaast ook aan behoefte te
hebben aan online en offline hulp en lotgenotencontact. De minister voor
APP heeft het eindrapport op 4 oktober naar uw Kamer gestuurd met de
brief ‘Stand van zaken geldzorgen, armoede en schulden’. Belangrijke
aanbevelingen uit het rapport zijn om de informatievoorziening voor hulp
en ondersteuning aan alleenstaande ouders te uniformeren en landelijk
een handreiking op te stellen voor gemeenten. Hiermee kan de
mogelijkheid worden gecreëerd om op een landelijke website door te
verwijzen naar het lokale niveau van zorg en ondersteuning. De
ministeries van SZW en OCW gaan samen met de VNG, Divosa en Single Super
Mom in gesprek over de uitkomsten van de verkenning. Bij de eerste
voortgangsrapportage van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden wordt
uw Kamer geïnformeerd over stappen die het kabinet op dit terrein wil
nemen.
Vraag:
Beseft het kabinet zich dat er, inclusief het prijsplafond en de
Prinsjesdagmaatregelen, nog steeds 540.000 huishoudens in
betalingsproblemen zullen komen volgend jaar?
Antwoord:
Het kabinet is zich ervan bewust dat ondanks alle maatregelen circa 540
duizend huishoudens alsnog een risico lopen op betalingsproblemen. Dit
volgt uit de Stresstest van het CPB. Zonder de maatregelen van het
kabinet hebben 1,3 miljoen huishoudens een risico op betalingsproblemen.
Het kabinetsbeleid helpt dus om dit aantal te reduceren, maar zal helaas
niet iedere situatie kunnen voorkomen of oplossen. Omdat elk extra
huishouden met betalingsproblemen er één te veel is heeft de minister
voor APP in juli de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden
gepresenteerd.
Voor huishoudens die ondanks het prijsplafond hun energierekening niet
kunnen betalen ondersteunt het kabinet een tijdelijk noodfonds. Het
kabinet heeft hiervoor in 2023 een bedrag van 50 miljoen euro
gereserveerd. Dit bedrag wordt ingelegd naast een bijdrage van private
partijen.
De energieprijzen zijn in het afgelopen jaar naar ongekende hoogte
gestegen en de inflatie was nog nooit zo hoog als dit jaar. Het kabinet
voelt een grote verantwoordelijkheid om huishoudens in deze moeilijke
periode te ondersteunen. Voor 2023 komt het kabinet daarom met een
pakket van 12 miljard euro aan koopkrachtmaatregelen naast een
prijsplafond voor energie.
Bij deze pakketten is op verschillende manieren in kaart gebracht wat de
effecten voor huishoudens zijn en of deze in doorsnee opwegen tegen de
stijging van de energierekening. Hierin wordt zichtbaar dat dit totale
pakket zorgt voor een positief inkomenseffect voor huishoudens. Nog
zonder het prijsplafond, dat energieprijzen dempt voor huishoudens en
meer zekerheid biedt, was hierin de koopkrachtontwikkeling voor de
meeste huishoudens positief in 2023. Het armoedecijfer neemt weer af en
komt op het pad richting een halvering in 2025.
Het kabinet blijft zich inzetten om het aandeel mensen dat opgroeit in
armoede verder te verlagen, zoals de minister voor APP eerder heeft
aangekondigd in de aanpak Geldzorgen, armoede en schulden.
Vraag:
Vindt het kabinet dit (dat ondanks alle maatregelen nog steeds
huishoudens in betalingsproblemen komen) een acceptabele
koopkrachtontwikkeling en wat doet dit met de armoededoelstellingen van
het kabinet?
Antwoord:
De energieprijzen zijn in het afgelopen jaar naar ongekende hoogte
gestegen en de inflatie was nog nooit zo hoog als dit jaar. Het kabinet
voelt een grote verantwoordelijkheid om huishoudens in deze moeilijke
periode te ondersteunen. Voor 2023 komt het kabinet daarom met een
pakket van 12 miljard euro aan zowel incidentele als structurele
koopkrachtmaatregelen naast een prijsplafond voor energie. Incidenteel
verhoogt het kabinet in 2023 bijvoorbeeld de zorgtoeslag en wordt de
energietoeslag opnieuw uitgekeerd. Structureel verhoogt het kabinet het
minimumloon, de arbeidskorting, de huurtoeslag en (deels) het
kindgebonden budget. Het kabinet verlaagt ook het tarief van de eerste
schijf.
Bij deze pakketten is in de koopkrachtbrief van 20 september jongstleden
op verschillende manieren in kaart gebracht wat de effecten voor
huishoudens zijn en of deze in doorsnee opwegen tegen de stijging van de
energierekening (Kamerstukken II, 2022/23, 36 200 XV, nr. 4). Hierin
wordt zichtbaar dat dit totale pakket zorgt voor een positief
inkomenseffect voor huishoudens. Nog zonder het prijsplafond, dat
energieprijzen dempt voor huishoudens en meer zekerheid biedt, was
hierin de koopkrachtontwikkeling voor de meeste huishoudens positief in
2023. Het armoedecijfer neemt weer af en komt op het pad richting een
halvering in 2025. Voor huishoudens die ondanks het prijsplafond hun
energierekening niet kunnen betalen, ondersteunt het kabinet een
tijdelijk noodfonds. Het kabinet heeft hiervoor in 2023 een bedrag van
50 miljoen euro gereserveerd naast een bijdrage van private
partijen.
Het kabinet blijft zich inzetten om het aandeel mensen dat opgroeit in
armoede verder te verlagen, zoals de minister voor APP eerder heeft
aangekondigd in de aanpak Geldzorgen, armoede en schulden (Kamerstuken
II, 2021/22, 24 515, nr. 643).
Vraag:
Welke maatregelen voorziet de regering naar aanleiding van het
verdiepende onderzoek naar discriminatie van dames met een hoofddoek en
wanneer komen de uitkomsten van dit onderzoek?
Antwoord:
Om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken zijn diverse maatregelen in
uitvoering of in voorbereiding. Die zijn opgenomen in het u deze zomer
toegezonden Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie. Onderzoek laat zien dat
moslima’s zowel met als zonder hoofddoek met meer discriminatie te maken
hebben.[1] Daarom start ik een verkenning naar discriminatie van
moslima’s op de arbeidsmarkt met als doel inzicht te krijgen in dit
probleem en aanvullende handelingsperspectieven in kaart te brengen. Ik
verwacht de uitkomsten van de verkenning eind 2023. Op basis van de
uitkomsten van de verkenning zal ik bezien of, en zo ja, welke
aanvullende maatregelen nodig zijn om arbeidsmarktdiscriminatie van deze
groep tegen te gaan.
[1] Terugbelresponses bij verschillende groepen vrouwelijke
sollicitanten: sollicitanten zonder hoofddoek (70%), moslima’s zonder
hoofddoek (49%), moslima’s met hoofddoek (35%). Bij banen met hoge mate
van klant-contact zijn de percentages respectievelijk: 65, 42, 18
%.
Bron: Fernández-Reino, Di Stasio en Veit, ‘Discrimination Unveiled: A
Field Experiment on the Barriers Faced by Muslim Women in Germany, the
Netherlands, and Spain’, European Sociological Review (2022) p.
1-19.
Vraag:
Hoe geeft het kabinet alleenstaande ouders specifieke aandacht binnen
het armoedebeleid?
Antwoord:
De verbetering van de situatie van eenoudergezinnen is een belangrijk
onderdeel van de inzet op het tegengaan van kinderarmoede. Diverse
maatregelen dragen bij aan het verminderen van het armoederisico van
alleenstaande ouders. Voorbeelden hiervan zijn het verhoogde
kindgebonden budget voor alleenstaande ouders, de inzet op het tegengaan
van niet-gebruik, en de inzet op het terugdringen van negatieve
financiële effecten bij levensgebeurtenissen, zoals een scheiding.
Vraag:
Hoe kijkt de regering terug op het feit dat door het toepassen van het
Target-2 betalingssysteem duizenden mensen in het buitenland gekort
worden op hun uitkering? Is de regering bereid om mensen die als gevolg
van het gebruik van het Target-2 betalingssysteem gekort worden, te
helpen?
Antwoord:
Met de overgang naar het Target-2 betalingssysteem zijn er Turkse banken
die hogere kosten berekenen voor betalingen van het UWV in Turkije. Het
is vervelend dat uitkeringsgerechtigden daardoor extra kosten krijgen.
De oorzaak ligt in de bankvoorwaarden. Het bedrag dat door het UWV wordt
overgemaakt is ongewijzigd.
Het kabinet zet in internationale context via de Nederlandsche Bank in
op het verlagen van kosten van internationale betalingen. Daarnaast is
er gewerkt aan betere voorlichting door het UWV zodat mensen bewust
worden dat een bank kosten in rekening kan brengen voor het overmaken
van een uitkering naar het buitenland. Mensen kunnen op basis hiervan
een afweging maken om over te stappen naar een andere bank.
Vraag:
Stelt het kabinet doelstellingen over het aantal
schuldhulpverleningstrajecten dat gemeenten met de extra middelen kunnen
financieren? Hoeveel trajecten wil de gemeente zien en welke eisen stelt
zij daarbij?
Antwoord:
Zoals staat vermeld in het implementatieplan Geldzorgen, Armoede en
Schulden is het kabinet voornemens het aantal minnelijke
schuldhulpverleningstrajecten meer dan te verdubbelen. Om de
doelstellingen van het kabinet te halen moeten de instroom van - de bij
de NVVK geregistreerde - minnelijke schuldhulpverleningstrajecten
stijgen van ongeveer 20.000 naar tussen de 40.000 en 50.000 per jaar. De
extra middelen helpen hierbij. De minister voor APP is in nauw overleg
met de VNG en gemeenten over het aanbieden van voldoende, kwalitatief
goede schuldhulpverlening en het realiseren van deze ambitie.
Vraag:
Is het kabinet zich er van bewust dat alleenstaande ouders relatief vaak
als huishouden in armoede leven?
Antwoord:
Ja dat is het kabinet zich bewust. Alleenstaande ouders staan bekend als
een risicogroep op armoede. 15 procent van de eenoudergezinnen met
uitsluitend minderjarige kinderen liep in 2020 een risico op armoede
(CBS). De minister voor APP neemt diverse maatregelen om het
armoederisico van alleenstaande ouders te verminderen. Voorbeelden
hiervan zijn het verhoogde kindgebonden budget voor alleenstaande
ouders, de inzet op het tegengaan van niet-gebruik, en de inzet op het
terugdringen van negatieve financiële effecten bij levensgebeurtenissen,
zoals een scheiding. De verbetering van situatie van eenoudergezinnen is
een belangrijk onderdeel van de inzet op het tegengaan van
kinderarmoede.
Vraag:
Wanneer kan de Kamer het eerste wetsvoorstel over hardheden in de
Participatiewet tegemoet zien op basis van de brief van gisteren?
Antwoord:
De inzet is om begin 2023 een concept-wetsvoorstel ter wijziging van de
Participatiewet gereed te hebben voor consultatie. Rekening houdend met
het daarna te doorlopen proces van uitvoeringstoetsen en advisering van
de Raad van State, is de verwachting dat het wetsvoorstel na de zomer
2023 aan de Kamer kan worden aangeboden.
Vraag:
Is het niet vreemd dat de AIO onder de participatiewet valt, omdat het
om een bijzondere categorie gaat?
Antwoord:
De Participatiewet regelt de algemene bijstand voor iedereen in
Nederland. Met enkele andere wetten is de toenmalige Algemene
Bijstandswet, via de latere wet Werk en Bijstand, in deze wet
opgegaan.
Het is goed om te bedenken dat de AIO als Algemene Inkomensvoorziening
voor Ouderen (AIO) in dat verband geen aparte regeling is, maar
integraal onderdeel uitmaakt van de algemene bijstand. Alleen waar dat
relevant is, worden in de algemene bijstand specifieke uitzonderingen
voor ouderen vanaf de pensioenleeftijd gemaakt - waaronder vrijstelling
van arbeidsverplichtingen en ruimere bepalingen voor verblijf in het
buitenland - maar voor het overige gelden voor iedereen dezelfde
verplichtingen. Sinds 2010 is deze algemene bijstand aan ouderen als
taak van gemeenten naar de SVB overgeheveld en die algemene bijstand
heeft vanaf toen in desbetreffend wetsartikel de naam AIO meegekregen.
Het uitgangspunt is één wet voor de algemene bijstand in Nederland,
waarvan het niet vreemd is dat de AIO daar deel van uitmaakt.
Vraag:
Klopt het dat er helemaal geen mogelijkheid is tot maatwerk binnen de
vermogenstoets van de AIO?
Antwoord:
Voor mensen die niet voldoende AOW hebben kunnen opbouwen, bestaat de
mogelijkheid tot aanvulling vanuit de bijstand in de vorm van de
Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO). Bijstand heeft een
vangnet karakter. Dit houdt in dat van iemand mag worden verwacht dat
hij binnen redelijke grenzen de hem ter beschikking staande middelen
gebruikt om in zijn bestaan te voorzien. Voor de AIO-doelgroep geldt een
- zij het beperkt - ruimhartiger beleid in de Participatiewet in de vorm
van een extra vermogensvrijlating voor pensioenvoorzieningen. De
vermogenstoets kent geen maatwerkbepaling. Wel kan rekening worden
gehouden met individuele situaties. Zo worden in de vermogenstoets alle
middelen meegenomen waarover iemand redelijkerwijs kan beschikken. Uit
vaste rechtspraak volgt dat 'redelijkerwijs beschikken' zo moet worden
uitgelegd dat dit ziet op de mogelijkheid van een betrokkene om het
bezit feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het
bestaan te voorzien. Tegeldemaking moet dus wel mogelijk zijn. Het is de
bevoegdheid van de SVB om dit in het individuele geval te
beoordelen.
Vraag:
Hoeveel extra middelen gaat de regering de komende jaren uitgeven aan
het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie?
Antwoord:
Voor het toezicht op de Wet toezicht gelijke kansen bij werving en
selectie is door de Inspectie in het Meerjarenplan 2019-2022 structureel
geanticipeerd door reeds in te zetten op versterking (jaarlijks €1,5
miljoen).
Verder worden door het kabinet de komende jaren middelen ingezet voor de
uitvoering van het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2022 - 2025. Voor
communicatie en onderzoek betreft dit jaarlijks ongeveer 700.000 euro.
De middelen gericht op arbeidsmarktdiscriminatie voor het programma
Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt komen jaarlijks neer op ongeveer
500.000 euro. Verder loopt tot eind 2023 een subsidie voor Diversiteit
in Bedrijf van jaarlijks ongeveer 500.000 euro. Voor de uitbreiding van
hun helpdeskfunctie is tot eind 2023 ongeveer 240.000 euro
begroot.
Vraag:
Is de regering bereid om een publiekscampagne over het melden van
arbeidsmarktdiscriminatie uit te voeren?
Antwoord:
Bewustwording heeft de continue aandacht van de minister van SZW en de
minister voor APP.
De minister van SZW zal, in aanloop naar de implementatie van het
Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen, een brede voorlichtingscampagne
starten over arbeidsmarktdiscriminatie.
Hierbij wil de minister naast voorlichting over de verplichtingen van de
wet, vooral ook ingaan op effectieve instrumenten die werkgevers kunnen
inzetten om gelijkwaardige kansen te bevorderen.
Vraag:
Is de regering bereid periodiek mystery guest onderzoek uit te voeren
naar discriminatie op de arbeidsmarkt, zodat de inspectie risicogericht
aan de slag kan?
Antwoord:
De inzet van mystery guests kan mogelijk worden gebruikt in onderzoek en
monitoring, om bewustwording te creëren en om op termijn de impact van
ingezette maatregelen te monitoren.
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft in het verleden onderzoeken gedaan
naar discriminatie op de arbeidsmarkt met mystery elementen. Ook in de
toekomst kan de inspectie ervoor kiezen deze elementen weer te
gebruiken, als onderdeel van de programmering van de inspectie.
Vraag:
Acht het kabinet de capaciteit van het team arbeidsmarktdiscriminatie
bij de NLA voldoende om de aanvullende taken die het krijgt in de
toekomst uit te voeren?
Antwoord:
De afgelopen jaren is de inspectiecapaciteit gericht op
arbeidsmarktdiscriminatie verhoogd. De volledige uitbreiding van het
programma Arbeidsmarktdiscriminatie is al in 2021 bereikt en hiermee is
er capaciteit om te handhaven op het genoemde wetsvoorstel.
Conform het Inspectie Control Framework (ICF) en het Meerjarenplan
2019-2022 is van de totale uitbreiding van de NLA met 50,5 miljoen euro,
2% voor het programma Arbeidsdiscriminatie. De capaciteit is in
overeenstemming met de motie van het lid Kuzu om de Inspectiecapaciteit
op het thema arbeidsmarktdiscriminatie te handhaven.
Vraag:
Klopt het dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen in het bedrijfsleven
de afgelopen jaren niet is verkleind?
Antwoord:
Uit de op 14 november verschenen Monitor loonverschillen mannen en
vrouwen van het CBS (Kamerstuk 2022D47261) blijkt dat de loonkloof, het
verschil in gemiddeld uurloon tussen mannen en vrouwen, in 2020 in het
bedrijfsleven niet is afgenomen ten opzichte van de jaren 2018 en 2016.
Bij de overheid is de loonkloof afgenomen van 8 procent in 2018 naar 6
procent in 2020. Uit de CBS-monitor loonverschillen blijkt dat het
loonverschil over de jaren heen bij zowel de overheid als in het
bedrijfsleven vanaf 2008 afneemt, maar slechts langzaam.
Vraag:
Welke aanvullende maatregelen gaat de regering nemen om de loonkloof
tussen vrouwen en mannen te verkleinen?
Antwoord:
Een groot gedeelte van de loonkloof (het verschil in het gemiddeld
uurloon tussen mannen en vrouwen ofwel het ongecorrigeerde loonverschil)
heeft te maken met de verschillende posities van mannen en vrouwen op de
arbeidsmarkt. Het stimuleren van vrijwillige urenuitbreiding door
vrouwen kan deze verschillen doen afnemen. Maatregelen die daaraan
bijdragen zijn onder meer de investeringen in de kinderopvang, de
uitbreiding van het geboorteverlof en de invoering van het betaald
ouderschapsverlof.
Er bestaan echter ook gecorrigeerde loonverschillen, waarbij is
gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken (zoals sector, functie en
leeftijd), en waar het dus gaat om verschillende beloning voor werk van
gelijke waarde. Daarom vindt het kabinet het belangrijk beter te
controleren op loonverschillen. Het kabinet staat dan ook positief
tegenover het Europese richtlijnvoorstel over loontransparantie. Ook
sociale normen, invloeden vanuit de sociale omgeving die het gedrag van
individuen beïnvloeden, dragen bij aan het in stand houden van de
verschillende posities die mannen en vrouwen hebben op de arbeidsmarkt.
Het is belangrijk dat het maatschappelijke gesprek wordt gevoerd over
gendergelijkheid en de keuzes die mensen maken rond werk en gezin. De
minister van SZW heeft uw Kamer op 14 november jongstleden geïnformeerd
over de voorgenomen maatschappelijke dialoog.
Vraag:
Is de minister bereid om met een concreet plan te komen met specifieke
aandacht voor ouderen met een migratieachtergrond in armoede, omdat dat
de categorie mensen in Nederland is met de hoogste armoedecijfers?
Antwoord:
Het kabinet is niet voornemens met een apart concreet plan te komen voor
deze doelgroep in het armoedebeleid. Wel neemt het kabinet verschillende
maatregelen waarmee ouderen met een migratie-achtergrond bereikt worden.
Bijvoorbeeld met de verhoging van het minimumloon die ook doorwerkt naar
de hoogte van de bijstand en de AIO. Gemeenten en de SVB werken
daarnaast samen om de energietoeslag automatisch aan mensen met een AIO
toe te kennen. Het kabinet wil niet-gebruik van financiële voorzieningen
tegengaan: dat is een expliciet aandachtspunt in de aanpak van
geldzorgen, armoede en schulden. Dan gaat het ook over kwetsbare ouderen
(met een migratie-achtergrond). Het rapport van de Nationale Ombudsman
‘Met te weinig genoegen nemen’ gaat hierop in. Daarover heeft de
minister voor APP de Ombudsman een reactie gestuurd, in afschrift aan uw
Kamer (Kamerstukken II 2022-2023, 24 515, nr. 650). Mede met dat rapport
in de hand wordt stevig ingezet om het niet-gebruik van regelingen,
waaronder de AIO, terug te dringen.
Onderdeel van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden is ook zoveel
mogelijk Nederlanders, ongeacht hun culturele of levensbeschouwelijke
achtergrond, te bereiken. Om mensen effectief te kunnen ondersteunen is
het nodig dat professionals en vrijwilligers zich bewust zijn van
verschillen in achtergrond.
Vragen van het lid Den Haan, N.L. (Fractie Den Haan, JA21,
SP)
Vraag:
De Eerste Kamer heeft zojuist een motie aangenomen over de IOAOW. Gaat
de minister deze motie uitvoeren? De IOAOW wordt verlaagd om vervolgens
over twee jaar te worden afgeschaft. De minister wordt met klem verzocht
om dit niet door te voeren of dan op zijn minst AOW'ers te compenseren
hiervoor.
Antwoord:
De Tweede Kamer heeft met het wetvoorstel dat de afschaffing
regelt ingestemd. De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen om de IOAOW
ongemoeid te laten. Dat zou 800 miljoen euro kosten (en structureel ruim
1 miljard euro).
Het kabinet gaat in gesprek met de Eerste Kamer over de motie tijdens de
behandeling van het wetsvoorstel in december.
Vraag:
Ik weet dat 1 op de 5 mensen 50 jaar of ouder zijn. Ik wil weten voor
welke opleidingen dat STAP-budget gebruikt wordt en of deze opleidingen
niet op normale wijze door de werkgevers zouden kunnen worden
betaald?
Antwoord:
Voor welke opleidingen aanvragers, uitgesplitst naar bijvoorbeeld
leeftijd, het STAP-budget inzetten, wordt over meerdere tranches in
beeld gebracht in de evaluatie. De monitor-cijfers van UWV kennen deze
uitsplitsing niet. Mogelijke afwenteling van scholingsuitgaven van
werkgevers op het STAP-budget, kan alleen over een langer termijn
onderzocht worden en niet per tranche. In de evaluatie zal ook gekeken
worden of er sprake is van afwenteling van scholingsuitgaven van
werkgevers op het STAP-budget. Uw Kamer zal begin 2024 geïnformeerd
worden over de voortgang en uitkomsten van de evaluatie. Ondertussen zal
de eerste monitorrapportage begin 2023 worden gepubliceerd.
Vraag:
Ons land kent kritische sectoren zoals bijvoorbeeld zorg, onderwijs,
vervoer en de bouw. Zou het niet een noodzakelijke en gouden kans zijn
om STAP niet in de volle breedte in te zetten maar te focussen op juist
deze kritische sectoren?
Antwoord:
In de Kamerbrief van 28 november jongstleden (kamerstuk 2022Z23384)
heeft de minister van SZW een eerste plan geschetst in STAP meer te
richten op maatschappelijk cruciale sectoren, conform de motie Dassen.
Meer richten kan bijvoorbeeld door de mogelijkheid te creëren dat
aanvragen van burgers voor door de overheid erkende opleidingen en
branche-opleidingen in de maatschappelijk cruciale sectoren, zoals
onderwijs, zorg, ICT, vervoer en techniek/bouw, met voorrang in
aanmerking komen voor een STAP-budget. Door met een systeem van voorrang
te werken, blijft de keuzevrijheid voor mensen behouden. Daarbij geldt
dat het wel haalbaar en uitvoerbaar moet zijn voor de ketenpartijen UWV
en DUO. Die voeren nu maatregelen uit om misbruik en oneigenlijk gebruik
te beheersen, en werken aan de doorontwikkeling van STAP, met
belangrijke prioriteiten zoals het kunnen opvoeren van meerjarige
scholing. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023 nader
geïnformeerd over hoe en wanneer STAP gericht kan worden ingezet.
Vraag:
Zou de minister in de pilot werving assessment ook willen kijken naar
mogelijk ontwikkelpotentieel van senioren. En dan met name naar de
kansen over te stappen naar andere, en dan het liefst, sectoren waar het
arbeidspotentieel zeer nijpend is.
Antwoord:
De seniorenkansenvisie omvat een aantal innovatieve pilots. Eén van deze
innovatieve pilots is de pilot assessment. Door middel van het afnemen
van een assessment wordt aan werkzoekende senioren de kans geboden hun
vaardigheden te laten zien voordat ze ergens solliciteren. Het doel is
om te achterhalen wat dit doet met de baankansen van senioren en met de
beeldvorming van de betrokken werkgevers. Aan deze pilot wordt een
effectmeting gekoppeld. Deze moet aan bepaalde standaard
onderzoeksvoorwaarden voldoen. In dit licht zal de minister van SZW in
de opzet van het onderzoek bekijken of de vraag van fractie Den Haan
meegenomen kan worden.
Vraag:
Kan de minister iets zeggen over hoeveel mensen met een functiebeperking
bij de Rijksoverheid werken?
Antwoord:
Eind 2021 waren er bij de rijksoverheid 3.203 mensen in dienst die tot
de doelgroep van de banenafspraak behoren. Deze mensen hebben allemaal
een arbeidsbeperking. Het is niet bekend hoeveel mensen bij de
rijksoverheid werken met een functiebeperking die niet onder de
banenafspraak vallen. Dit wordt niet bijgehouden. De krappe arbeidsmarkt
biedt kansen voor mensen met een beperking. Hoewel de rijksoverheid de
afgelopen jaren wel stappen heeft gezet om meer banen te realiseren voor
de doelgroep banenafspraak, is er nog veel werk te verzetten om de
afgesproken doelstellingen te realiseren. De minister voor APP heeft
daarom in de brief aan uw Kamer van 7 juli 2022 Resultaten banenafspraak
2021 en gesprekken toekomst banenafspraak, een stevig pakket aan
maatregelen aangekondigd om meer mensen uit de doelgroep banenafspraak
bij de rijksoverheid aan het werk te helpen.
Vraag:
Langdurig zieke werknemers krijgen na hun zestigste tijdelijk geen
medische WIA-keuring meer. Dat komt door een tekort aan
verzekeringsartsen. Is hier toch niet een andere oplossing voor te
bedenken, vraag ik de minister?
Antwoord:
Vooropgesteld: deze maatregel voor 60+ is geen ideale maatregel, maar
naar de mening van het kabinet noodzakelijk gegeven de huidige
problematiek in de uitvoering van het stelsel.
Uit onderzoek (Koning & Van Sonsbeek, 2017) blijkt dat het type
WGA-uitkering specifiek voor 60-plussers slechts een beperkt effect
heeft op hun werkhervattingskansen. Daarom is de verwachting dat er
slechts een beperkt negatief effect zal zijn van deze maatregel op de
arbeidsparticipatie van deze groep.
In aanloop naar de Kamerbrief van 26 aug jl. zijn meerdere potentiële
maatregelen verkend. Daarbij is het kabinet tot de conclusie gekomen dat
de maatregel om 60-plussers via een verkorte beoordeling een
WIA-uitkering toe te kennen, het meest acceptabel is, omdat deze
tijdelijk is en ervoor gezorgd wordt dat individuele werknemers en
werkgevers er geen nadeel van ondervinden. Overigens behouden
60-plussers altijd de mogelijkheid om te kiezen voor een reguliere
beoordeling als dat hun voorkeur heeft.
Uiteraard doet deze tijdelijke maatregel niks af aan het belang van de
brede inzet van senioren en het benutten van hun kansen op de
arbeidsmarkt. Het kabinet vindt het belangrijk dat 60-plussers
gestimuleerd en ondersteund blijven worden om deel te nemen aan de
arbeidsmarkt. UWV gaat 60-plussers die een WIA-uitkering van UWV
ontvangen intensieve persoonlijke dienstverlening aanbieden. Ook
behouden 60-plussers altijd de mogelijkheid om te kiezen voor een
reguliere beoordeling als dat hun voorkeur heeft.
Vraag:
Uit gesprekken die ik voer met Stichting Studeren en Werken op Maat hoor
ik dat de procedures voor het aanvragen van voorzieningen die nodig zijn
om mensen met een functiebeperking onnodig ingewikkeld zijn waardoor
veel Mkb’ers afhaken. Kan dat nou niet anders vraag ik de
minister.
Antwoord:
Deze signalen worden niet gelijk herkend door de Minister voor
Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Er vinden ambtelijk
regelmatig gesprekken plaats met Stichting Studeren en Werken op maat.
In de gesprekken zullen deze signalen worden besproken en wordt gepoogd
de oorzaak van de signalen over de ingewikkeldheid van de
aanvraagprocedure voor werkgevers te achterhalen.
Vraag:
Kan de minister een tijdpad schetsen voor de door haar voorgenomen
acties in de Seniorenkansenvisie?
Antwoord:
De minister van SZW heeft de ambitie om in de volle breedte partijen te
betrekken bij de Seniorenkansenvisie. Voor wat betreft de brede
praktijkverkenning start de minister in het eerste kwartaal 2023 met de
eerste gesprekken. Dit past bij de aangehouden motie van het lid Den
Haan om een werkvorm te vinden waarbij de opdracht centraal staat om een
positieve bijdrage te leveren aan het imago van oudere werkzoekenden
(motie van het lid Den Haan, TK 2022-2023, 29 544, nr. 1146). De
publiekscommunicatie om werkgevers, werknemers en AOW’ers te informeren
over de mogelijkheden en voordelen van langer doorwerken start in het
voorjaar van 2023. De minister gaat het liefst snel aan de slag met de
pilots. Wat betreft de UWV-pilot moet het ministerie van SZW, samen met
het UWV, goed uitzoeken hoe dit in de praktijk en met onderzoek
uitgevoerd kan worden. Dat vraagt om een uitvoeringstoets van het UWV.
Daarna wordt duidelijk wanneer de pilot start en dus de resultaten
gereed zijn. De pilot assessment is een effectmeting en er gaat tijd
overheen om een effect te kunnen meten. De inschatting is dat de
resultaten op zijn vroegst over ongeveer een jaar beschikbaar zijn. Voor
wat betreft de pilot zij-instroom starten in 2023 de eerste deelnemers
aan dit programma. De e-learning voor objectief werven en selecteren zal
begin 2023 beschikbaar komen. Daarnaast streeft de minister ernaar de
nota van wijziging waarmee een meldplicht wordt toegevoegd aan het
wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie voor het
kerstreces met uw Kamer te delen. De behandeling van het wetsvoorstel
kan daarna vervolgd worden. Over de voortgang van de acties op het
terrein van arbeidsmarktdiscriminatie wordt uw Kamer voor de zomer van
2023 geïnformeerd middels een voortgangsrapportage.
Vraag:
We moeten ons inzetten op het realiseren van de randvoorwaarden om
mensen met een functiebeperking wel in dienst te nemen. Hoe gaat de
minister dit realiseren?
Antwoord:
Om ervoor te zorgen dat meer werkgevers banen voor mensen met een
arbeidsbeperking of functiebeperking realiseren, is het belangrijk dat
de randvoorwaarden op orde zijn. Voor het aan het werk helpen en houden
van mensen die tot de huidige doelgroep banenafspraak behoren zijn
daarom verschillende instrumenten en regelingen beschikbaar. Zo komt de
no-riskpolis werkgevers tegemoet in de loonkosten als iemand uit de
doelgroep banenafspraak ziek uitvalt. Met loonkostensubsidie en
loondispensatie komen gemeenten en UWV werkgevers tegemoet in de
loonkosten als zij mensen in dienst nemen die niet het wettelijk
minimumloon kunnen verdienen. Met het loonkostenvoordeel banenafspraak
is daarnaast een financiële tegemoetkoming beschikbaar voor werkgevers
die mensen uit de doelgroep banenafspraak in dienst nemen. Met de inzet
van een jobcoach maken UWV en gemeenten, persoonlijke begeleiding op de
werkvloer mogelijk. De minister voor Armoedebeleid, Participatie en
Pensioenen heeft in de brief van 7 juli 2022 aan de Tweede Kamer
aangekondigd om het breder toegankelijk maken van de instrumenten die
beschikbaar zijn voor de doelgroep banenafspraak en het verbreden van de
doelgroep banenafspraak, te onderzoeken. Daarbij wordt ook gekeken naar
hoogopgeleiden met een functiebeperking. Dit onderzoek wordt begin 2023
afgerond waarna de minister in overleg met de Werkkamer een besluit zal
nemen.
Vraag:
Kan de minister bij de VNG bespreekbaar maken dat gemeenten hun rol
oppakken om meer diversiteit bij maatschappelijke organisaties en hun
lokale bedrijfsleven op de werkvloer te krijgen.
Antwoord:
Het Kabinet hecht grote waarde aan de onderwerpen diversiteit en
inclusie in de samenleving. Zo ook op de inzet van ouderen op de
werkvloer. De minister van SZW gaat in de brede praktijkverkenning uit
de Seniorenkansenvisie in gesprek met alle relevante partijen zo ook
gemeenten en VNG. Doel van deze gesprekken is, naast het zoeken van
effectieve instrumenten om negatieve beeldvorming tegen te gaan, een
gezamenlijke verantwoordelijkheid te creëren om meer diversiteit op de
werkvloer te krijgen. De suggestie van kamerlid Den Haan past hier goed
bij. In het gesprek met de VNG en gemeenten zal de minister van SZW
gemeenten uitnodigen hun rol hier te pakken.
Vraag:
Kan de minister iets zeggen over het vervolg van deze verkenning op de
verschillende leefvormen in de AOW? Dit sleept al zo lang. Wanneer wordt
hier de knoop doorgehakt?
Antwoord:
Het stelsel van Leefvormen in de AOW is ingewikkeld. De SVB heeft dit
onlangs bij u als Kamercommissie SZW nader toegelicht. Zij verwezen
hierbij ook naar de Verkenning Leefvormen. In de Verkenning Leefvormen,
die in 2021 aan uw Kamer is aangeboden, zijn drie varianten voor het
stelsel van leefvormen onderzocht: individualisering van de AOW, adres
als uitgangspunt nemen, en het invoeren van het fiscaal
partnerbegrip.
Een stelselwijziging is ingrijpend. Uit de verkenning blijkt dat er geen
ultieme oplossing is. Alle varianten betekenen een vereenvoudiging, maar
ze hebben allen voor- en nadelen. Zo kunnen er forse budgettaire
gevolgen of inkomensgevolgen zijn. Daarom verkennen we in 2023 ook
oplossingen binnen het huidige stelsel die op kortere termijn
gerealiseerd kunnen worden.
Vraag:
Fractie Den Haan begrijpt dat met een MPC techniek (multi party
computation) mensen proactief gevonden worden die de AIO niet benutten,
terwijl ze er mogelijk wel recht op kunnen hebben en dat een aantal van
deze mensen nu in een pilot gebeld worden en heel blij zijn. Kan de
minister over het vervolg van de pilot vertellen? En kan deze techniek
ook op termijn worden ingezet om proactief niet gebruik van andere
regelingen tegen te gaan?
Antwoord:
Op basis van een tijdelijke regeling is in november de pilot van start
gegaan om het gebruik van de AIO gericht te bevorderen. In deze pilot
identificeert en benadert de SVB potentiële AIO-gerechtigden met behulp
van inkomensgegevens van UWV. Daarbij onderzoekt de SVB wat de reden is
dat burgers de AIO-uitkering niet hebben aangevraagd. Tevens wordt
onderzocht of en in hoeverre de SVB in staat is door een gerichte
benadering het niet-gebruik in het vervolg te voorkomen.
Inmiddels heeft de SVB aan ongeveer 1.000 potentiële AIO-gerechtigden
een brief gestuurd en hebben de eerste potentiële AIO-gerechtigden
contact opgenomen. Burgers die niet reageren op de brief, worden gebeld
als er een juist telefoonnummer beschikbaar is. Lukt het niet om op deze
manier contact op te nemen, dan stuurt de SVB een kaartje met het
verzoek om telefonisch contact met de SVB op te nemen. De pilot loopt
tot medio 2023. Over de resultaten daarvan wordt uw Kamer
geïnformeerd.
De vraag of deze techniek op termijn kan worden ingezet om proactief
niet-gebruik van andere regelingen tegen te gaan, kan nu nog niet
beantwoord worden. Het antwoord op die vraag is mede afhankelijk van de
resultaten die ermee behaald worden.
Vraag:
Kan de minister iets zeggen over een eventueel vervolgproces inzake de
kostendelersnorm in de AIO?
Antwoord:
De kostendelersnorm wordt gewijzigd zodat jongvolwassenen tot 27 jaar
niet langer meetellen als kostendeler voor hun huisgenoten.
De Eerste Kamer heeft op 29 november hiermee ingestemd. De wijziging van
de kostendelersnorm gaat in per 1 januari 2023.
Het kabinet kiest er niet voor om de kostendelersnorm volledig af te
schaffen. Bij volledige afschaffing van de kostendelersnorm kan een
relatief grote stapeling van uitkeringen op één woonadres plaatsvinden
en wordt geen rekening gehouden met schaalvoordelen.
Vraag:
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat mensen niet in de schuldhulpverlening
komen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat iedereen een structureel
toereikend inkomen heeft? En overigens vraag ik hier ook speciale
aandacht voor Caribisch Nederland waar ook steeds meer mensen moeite
hebben om rond te komen.
Antwoord:
Geldzorgen staan vaak aan het begin van een reeks problemen: financiële
problemen, maar ook problemen op gebieden als opleiding en werk, fysieke
en mentale gezondheid, opvoeding en wonen. Daarom is het belangrijk om
geldzorgen vóór zijn. Vroege signalering en ondersteuning betekenen dat
met kleine interventies een groot verschil kan worden gemaakt. In de
Aanpak geldzorgen, armoede en schulden zijn maatregelen opgenomen
gericht op het versterken van het voorkomen van en vroegtijdig ingrijpen
bij geldzorgen, zoals financiële educatie voor alle kinderen en jongeren
(met name op het MBO), gemakkelijk lenen en uitgeven bemoeilijken,
preventieve inzet op levensgebeurtenissen, lokale preventiecoalities en
effectieve preventieve interventies in kaart brengen.
Het huidige kabinet heeft armoedebestrijding in Caribisch Nederland hoog
op de agenda staan en rekent de bestaanszekerheid van inwoners in
Caribisch Nederland tot zijn prioriteit. In Caribisch Nederland is er
nog geen sociaal minimum vastgesteld. In 2019 heeft het vorige kabinet
een ijkpunt vastgesteld voor het sociaal minimum. Dit fungeert als
referentiepunt voor de inzet die nodig is op zowel de kostenkant als de
inkomenskant. De minister voor APP wil in 2023 een door een
onafhankelijke commissie onderzoek laten verrichten naar de hoogte van
en de systematiek achter het sociaal minimum in Caribisch Nederland. De
minister voor APP heeft toegezegd dat het kabinet de resultaten van het
onderzoek voor de begrotingsbehandeling in 2023 zal delen met uw Kamer,
inclusief kabinetsreactie. Tot die tijd staat het kabinet echter niet
stil. In de voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum 2022 heeft de
minister voor APP u over de diverse maatregelen geïnformeerd. Vanuit het
belang van armoedebestrijding en om op koers te blijven voor het tijdpad
richting het ijkpunt sociaal minimum worden per 1 januari 2023 het
wettelijk minimumloon en minimumuitkeringen boven op de jaarlijkse
inflatiecorrectie verhoogd. Voor meer informatie wordt verwezen naar de
brief over de vaststelling bedragen SZW domein Caribisch Nederland van
10 november 2022 (Kamerstukken II 36200-XV-9).
Vraag:
Onder mensen die leven met geldzorgen zijn veel vaker chronische
ziekten. En zorgen over geld brengt ook een ongezonde leefstijl met zich
mee. En dat brengt ook weer kosten met zich mee naast het ervaren
verlies van kwaliteit van leven. Ik zou graag willen weten hoe de
minister hier over denkt en hoe we inderdaad armoede kunnen
voorkomen.
Antwoord:
Uit diverse onderzoeken blijkt dat er een sterke wisselwerking is tussen
armoede en geldzorgen aan de ene kant en chronische stress en gezondheid
aan de andere kant. Het recente advies “Van schuld naar schone lei” van
de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) bevestigt dat
schulden ook een volksgezondheidsprobleem zijn. Dit zou een zichzelf
versterkend en in stand houdend effect hebben.
Het kabinet zet zich op meerdere manieren in om deze negatieve spiraal
te doorbreken. Het kabinet wil met zowel de aanpak Geldzorgen Armoede en
Schulden als met de Participatiewet in balans, de bestaanszekerheid
borgen. Dit zal een positief effect hebben op het welzijn van de mensen
en daarbij ook op hun gezondheid en vitaliteit.
Via het Integraal Zorgakkoord zal bijvoorbeeld “leefstijl op recept”
worden gepromoot in de spreekkamer. Hierdoor zullen mensen geholpen
worden bij hun leefstijl. Daarnaast is er het Gezond en Actief Leven
Akkoord. Hier is het doel meer aandacht te vestigen op mentale en
lichamelijke gezondheid en preventie van ziekte. VWS spreekt daartoe met
gemeenten gezondheidsdoelen af, bijvoorbeeld ‘een rookvrije generatie’.
Gemeenten spelen hierin een sleutelrol. De minister voor APP is
betrokken bij deze akkoorden en werkt nauw samen met VWS.