[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2022D53579, datum: 2022-12-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36250-XV-3).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36250 XV-3 Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota).

Onderdeel van zaak 2022Z21745:

Onderdeel van zaak 2022Z24920:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

36 250 XV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 december 2022

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 5 december 2022 voorgelegd aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Bij brief van 12 december 2022 zijn ze door de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,
Kuzu

Adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek

Vraag 1

Kunt u een overzicht geven hoeveel arbeidsmigranten er van binnen de EU naar Nederland zijn gekomen sinds 2010 en dit uitsplitsen per jaar?

Antwoord 1

Er bestaat voor EU-arbeidsmigranten geen toelatingsbeleid. Burgers van de EU/EER-landen en Zwitserland hebben op grond van het vrij verkeer van personen en diensten het recht om vrij in Nederland te verblijven, te werken en diensten te verrichten.

Het CBS houdt in de migrantenmonitor bij hoeveel EU-burgers naar Nederland afreizen, al dan niet voor arbeid. In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal personen met een baan uit de EU-lidstaten (op 31 december van ieder jaar) uitgesplitst naar Midden- en Oost-Europa (EU 11) en de Europese Unie (EU 27) opgenomen. De data is beschikbaar tot eind 2020 (CBS). Vanaf 2022 worden de cijfers van de migrantenmonitor jaarlijks gepubliceerd in de Staat van Migratie, die ieder jaar in mei verschijnt.

In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal personen opgenomen met een baan uit de EU-lidstaten (op 31 december van ieder jaar) uitgesplitst naar Midden- en Oost-Europa (EU 11) en de Europese Unie (EU 27). De data is beschikbaar tot eind 2020 (CBS). Vanaf 2022 worden cijfers van de migrantenmonitor jaarlijks gepubliceerd in de Staat van Migratie, die ieder jaar in mei verschijnt.

2011 176.860 368.150
2012 186.820 373.840
2013 196.770 382.090
2014 207.530 398.250
2015 221.990 409.560
2016 258.720 454.880
2017 299.900 508.600
2018 349.000 573.600
2019 375.400 611.800
2020 348.400 (3,8% van de werkende beroepsbevolking) 554.500 (6,1% van de werkende beroepsbevolking)

Bovenstaande cijfers omvatten niet alle werknemers die naar Nederland gedetacheerd worden vanuit een andere EU-lidstaat. In de migrantenmonitor wordt namelijk uitgegaan van de polisadministratie waarin slechts een deel van de gedetacheerden is opgenomen. Uitspraken over de omvang van het aantal gedetacheerden zijn op basis van de migrantenmonitor dus niet te doen.

Het totale aantal gemelde gedetacheerde werknemers in 2021 betreft 365.510. Daarvan hadden 127.830 werknemers een nationaliteit van buiten de EU, EER of Zwitserland en 237.680 een EU-nationaliteit. Dit geeft echter een ietwat vertekend beeld voor wat betreft de verhouding tussen werknemers van binnen en buiten de EU. Binnen deze aantallen zitten namelijk ook veel meldingen die terugslaan op de sector internationaal wegtransport. Het betreft dan relatief veel vrachtwagenchauffeurs van buiten de EU, EER of Zwitserland die voor korte (soms slechts enkele uren) of langere tijd in Nederland rijden. Het totaal aantal gemelde werknemers in de sector internationaal wegtransport bedroeg circa 289.400 in 2021, waarvan 178.800 EU-onderdanen en 110.600 derdelanders. Van de gemelde werknemers in andere sectoren (meer dan 50.000) was driekwart EU-onderdaan en een kwart derdelander. Het is belangrijk om hierbij in acht te houden dat de duur van detachering sterk verschilt. Sommige werknemers verblijven een aantal maanden in Nederland, sommigen 6 maanden of langer.

Zoals ook in de Staat van Migratie aangegeven bieden deze cijfers een globaal beeld van de aard en omvang van detachering naar Nederland in 2021. De cijfers die beschikbaar zijn, moeten met de nodige voorzichtigheid worden bezien. Vermoedelijk is sprake van ondermelding. Ook is van belang om op te merken dat het om gegevens gaat die de dienstverrichters en dienstontvangers zelf hebben verstrekt.

Vraag 2

Kunt u een overzicht geven hoeveel arbeidsmigranten er van buiten de EU naar Nederland zijn gekomen sinds 2010 en dit uitsplitsen per jaar?

Antwoord 2

Voor arbeidsmigranten van buiten de EU (derdelanders) is de toegang wel in nationale wet- en regelgeving vastgelegd. In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) en positieve adviezen voor gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) voor arbeidsmigranten van buiten de EU opgenomen (afgerond op tientallen).

2017 5.700 3.200
2018 7.000 3.000
2019 8.700 4.500
2020 6.000 3.200
2021 7.800 3.900
2022 tot en met augustus 7.600 2.700
(bron: UWV, rapportage UWV uitvoering Wav)

Onderstaande tabel geeft het aantal ingewilligde aanvragen weer op grond van de nationale kennismigrantenregeling, de Europese Blauwe kaart en voor «overplaatsing binnen een onderneming» (ICT) (Het verblijfsdoel «overplaatsing binnen een onderneming» vloeit voort uit de per 29 november 2016 geïmplementeerde Europese Richtlijn 2014/66 voor Intra Corporate Transferees), inclusief de ingewilligde aanvragen «wijziging beperking» (een aanvraag voor «wijziging beperking» wordt gedaan indien het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland verblijft wijzigt) naar deze verblijfsdoelen. De aantallen zijn afgerond op tientallen.

2012 7.500 <10 - 7.500
2013 8.360 <10 - 8.370
2014 8.480 20 - 8.500
2015 9.600 40 - 9.640
2016 11.060 70 80 11.220
2017 9.410 90 4.510 14.010
2018 11.980 120 4.820 16.920
2019 13.730 190 4.700 18.620
2020 6.380 150 2.150 8.680
2021 12.440 150 2.570 15.160

1 Cijfers over de periode van vóór 2013 kunnen verschillen door definitie. Wijzigingen in wet- en regelgeving kunnen leiden tot aanpassing van definities en rapportageverplichtingen. Dit betekent dat cijfers uit de periode van vóór 2013 kunnen afwijken en/of een ander beeld geven dan cijfers vanaf 2013.

(bron IND en Staat van Migratie 2021 voor de cijfers van 2020 en 2021)

De aantallen zijn afgerond op tientallen.

Vraag 3

Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde arbeidsmigranten zich van zowel binnen als buiten de EU zich op dit moment bevinden in Nederland?

Antwoord 3

Het aantal EU-migranten wordt bijgehouden via de CBS Migrantenmonitor. De cijfers die bij ons bekend zijn via de CBS migrantenmonitor lopen altijd achter, omdat sommige cijfers niet direct beschikbaar zijn. De laatste cijfers die gepubliceerd zijn in de Staat van Migratie 2022 betreffen cijfers tot en met 2020. Op 31 december 2020 bevonden zich 554.500 EU-migranten in Nederland die werken.

Het CBS heeft, op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een dashboard ontwikkeld met cijfers op gebied van arbeidsmigratie van personen met een nationaliteit van landen buiten de EU/EFTA. Dit dashboard laat cijfers zien over reguliere migratie van personen met een nationaliteit van landen buiten de EU/EFTA, die tussen 1999 en 2020 naar Nederland zijn gekomen. Van alle arbeidsmigranten van buiten de EU/EFTA die sinds 1999 naar Nederland zijn gekomen zijn er op 31 december 2020 nog 76.7551 in Nederland.

Vraag 4

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het aantal uitzendbureaus sinds 2010?

Antwoord 4

In onderstaande tabel is per jaar het aantal bedrijven genomen dat door het Centraal Bureau voor de Statistiek is geregistreerd met SBI-code 78 («Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling»).

Van elk jaar is het aantal voor het laatste kwartaal weergegeven. Voor 2022 gaat het om voorlopige cijfers. Voor 2021 gaat het om nader voorlopige cijfers.

2010 11.635
2011 11.785
2012 11.950
2013 11.900
2014 11.980
2015 12.205
2016 12.555
2017 13.095
2018 13.870
2019 14.845
2020 15.165
2021 16.035
2022 16.900
Bron: CBS StatLine.

Vraag 5

Kunnen wij een overzicht ontvangen van alle uitgaven voor Caribisch Nederland en vanuit welke begrotingspost deze worden gedekt?

Antwoord 5

In onderstaande tabel zijn de actuele begrotingsstanden SZW 2022 weergegeven ten behoeve van de sociale zekerheidsregelingen Caribisch Nederland. Tegenover de uitgaven voor Caribisch Nederland staat geen specifieke dekking. De uitgaven worden gefinancierd vanuit het totaal aan inkomsten uit belastingen en premies binnen het rijk.

Art. 2 Onderstand1 12,6
Art. 3 Ongevallenverzekering 0,8
Art. 5 Cessantia 0,1
Art. 6 Ziekteverzekering 4,3
Art. 7 Kinderopvang
– Opdrachten 1,2
– Subsidies 9,0
– Bijdragen medeoverheden 6,8
Art. 8 Algemene ouderdomsverzekering 27,0
Art. 9 Algemene weduwen- en wezenwet 1,5
Art. 10 Kinderbijslagvoorziening BES 5,3
Art. 11 Uitvoeringskosten RCN-unit SZW 9,2
Totaal 77,8
1 Op dit artikel wordt ook de incidentele energietoeslag verantwoord. Dit is 7 mln euro van de weergegeven 12,6 mln euro.

Vraag 6

Wat is de eindejaarsmarge en hoe wordt dit besteed? Zijn er in de eindejaarsmarge middelen gereserveerd voor Caribisch Nederland?

Antwoord 6

De eindejaarsmarge is bedoeld om ondoelmatige besteding van middelen aan het einde van het jaar te voorkomen door de onbestede middelen naar het volgende jaar door te schuiven. Hiervoor geldt een maximum van 1,0% van de totale SZW-begroting exclusief uitkeringslasten en uitvoeringskosten. Tegelijkertijd kan de eindejaarsmarge niet groter zijn dan de feitelijke onderuitputting op de SZW-begroting. De eindejaarsmarge voor 2023 wordt dus gebaseerd op de definitieve standen van begrotingsjaar 2022. Deze worden pas definitief bij het afronden van begrotingsjaar 2022 door het verwerken van de Slotwetmutaties in het voorjaar. Hoe de eindejaarsmargemiddelen worden ingezet wordt vervolgens meegenomen in de voorjaarsbesluitvorming.

Vraag 7

Bij hoeveel posten is er sprake van indexatie op basis van verouderde cijfers (ouder dan de Macro Economische Verkenning (MEV) die september dit jaar verscheen)? Kunt u aangeven wat de budgettaire gevolgen van de prijsstijging tussen het Centraal Economisch Plan (CEP) en MEV op de Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) begroting?

Antwoord 7

Bij het indexeren van uitkeringsregelingen wordt de in wet- en regelgeving voorgeschreven indexatiewijze gevolgd. Voor de meeste regeling betekent dit dat de MEV cijfers worden meegenomen. Voor de maximum uurprijzen van de kinderopvangtoeslag is voorgeschreven dat wordt geïndexeerd met cijfers uit de CEP-raming.

De (geïndexeerde) maximum uurprijzen zijn vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB), te weten het Besluit kinderopvangtoeslag. De jaarlijkse wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag waarmee die indexatie plaatsvindt moet uiterlijk half oktober voor de gewenste inwerkingtreding (1 januari) gepubliceerd zijn, zodat Toeslagen in de systemen kan zorgen dat de eerste voorschotbetaling van het nieuwe jaar op 20 december plaatsvindt. In combinatie met de procedure die een wijziging van AMvB moet doorlopen (waaronder de in de Wet kinderopvang voorgeschreven voorhangprocedure bij de Eerste en Tweede Kamer) betekent dit dat de MEV-raming te laat komt om mee te kunnen nemen. Daarom is er destijds bij de maximum uurprijzen gekozen voor indexatie op basis van het CEP.

Daarnaast geldt voor alle departementale begrotingen dat de loon- en prijsbijstelling die door het Ministerie van Financiën wordt uitgekeerd, wordt vastgesteld op basis van de CEP-raming (bij SZW gaat het dan niet om de uitkeringsregelingen, maar bijvoorbeeld om het apparaatsbudget). Daardoor is het mogelijk om deze budgetten bij de 1e suppletoire begroting over te hevelen naar de departementen, zodat de budgetten meestijgen met de (hogere) uitgaven, die gedurende het hele jaar moeten worden gedaan.

De prijsstijging tussen CEP en MEV werkt op drie verschillende manieren door op de SZW-begroting.

Ten eerste geldt voor budgetten die geen uitkeringsregeling zijn meestal de normale loon- en prijsbijstelling, die gebaseerd is op CEP. In de Najaarsnota heeft de Minister van Financiën echter voorgesteld om volgend jaar nog een extra prijsbijstelling uit te keren vanwege de uitzonderlijke inflatieontwikkeling sinds de CEP-raming van dit jaar. De middelen voor een extra prijsbijstelling bedragen indicatief op basis van de afgelopen MEV circa € 1,5 miljard. Deze middelen worden pas volgend voorjaar op basis van de laatste grondslagen en macro-economische inzichten (CEP 2023) berekend en uitgekeerd aan vakdepartementen bij Voorjaarsnota

Ten tweede zijn er de uitgaven aan uitkeringsregelingen op de departementale SZW-begroting, zoals de Wajong en de Bijstand. Deze worden geïndexeerd zoals dat in de wet- en regelgeving is voorgeschreven. Het voor deze indexatie gereserveerde budget staat op hoofdstuk 83 van de Rijksbegroting (Koppeling Uitkeringen) en dat is voor 2023 met 0,3 miljard euro gestegen als gevolg van de MEV.

De derde categorie zijn de uitgaven die door UWV en SVB worden gedaan, zoals de WW en de Aow. Deze worden in de begroting van SZW toegelicht onder de premiegefinancierde uitgaven bij elk beleidsartikel. De nominale ontwikkeling van deze uitgaven wordt op dezelfde plek toegelicht. Deze nominale ontwikkeling is tussen de Voorjaarsnota (CEP) en Miljoenennota (MEV) met 2,8 miljard euro toegenomen. Dat komt echter niet alleen door de hogere inflatie en loonontwikkeling in de MEV, maar ook door de snellere verhoging van het minimumloon die doorwerkt in de indexatie van veel uitkeringen.

Vraag 8

Kunt u aangeven dat u in het kader van de hoge inflatie de indexatie van de maximaal te vergoeden tarieven (fiscaal maximum) in de kinderopvangtoeslag herziet op basis van de meest recente cijfers over inflatie en loonstijging uit de MEV, in plaats van met de gedateerde cijfers uit het CEP?

Antwoord 8

De indexatie van de maximum uurprijzen heeft volgens de wet plaatsgevonden op basis van CEP. Zoals aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling SZW, heeft het kabinet afgesproken om te verkennen of een extra prijscompensatie in de maximum uurprijzen voor 2023 nodig en wenselijk is. Ik kom hier op korte termijn op terug in de Kamerbrief naar aanleiding van het bericht «Overheid onderschat prijsstijging kinderopvang, toch geen extra toeslag», waar tijdens de Regeling van werkzaamheden van 6 december jl. om is gevraagd.

Vraag 9

Hoeveel kost de indexatie in totaal? Hoeveel kost het als alleen het eerste deel van de indexatie wordt herzien op basis van de nieuwe MEV-cijfers, namelijk het deel dat betrekking heeft op het lopende jaar (2022)? Hoeveel kost het als alleen het tweede deel van de indexatie wordt herzien op basis van de nieuwe MEV-cijfers, namelijk het deel dat betrekking heeft op het volgende jaar (2023)?

Antwoord 9

De financiële effecten van de reguliere indexatie (5,58%) in 2023 bedragen circa € 225 miljoen. Aangezien het de reguliere indexering betreft, is dit bedrag al onderdeel van de gereserveerde nominale ontwikkeling op de Rijksbegroting. De reguliere indexatie voor 2023 is gebaseerd op cijfers uit het CEP dat op 9 maart is gepubliceerd, en bestaat uit twee delen. Het eerste deel is gebaseerd op de door het CPB geraamde loon- en prijsontwikkeling (specifiek de loonvoet bedrijven en de consumentenprijsindex) in 2023. Het tweede deel is een correctie van de loon- en prijsontwikkeling over 2022 die opgenomen was in de indexatie per 2022. Op dezelfde manier wordt bij de indexatie voor 2024 de nu meegenomen loon- en prijsontwikkeling voor 2023 weer bijgewerkt naar de raming uit het CEP van voorjaar 2023. Hoeveel hoger deze uitvalt is pas bij de aankomende CEP-raming bekend, maar op basis van de MEV-raming uit september zou dit neerkomen op 0,76 procentpunt extra indexatie, met kosten van circa € 45 miljoen euro. Ook dit is al opgenomen in de geraamde nominale ontwikkeling op de rijksbegroting.

De maximum uurprijzen voor de kinderopvang worden dus altijd geïndexeerd op basis van cijfers uit de CEP-raming van het CPB, eerst via de geraamde loon- en prijsontwikkeling voor het komende jaar, en daarna met een correctie voor het lopende jaar. De loon- en prijsontwikkeling die plaatsvindt nadat de CEP-raming is verschenen werkt dus niet door in de indexatie van dat jaar (niet omhoog en niet omlaag). Als voor 2022 hierop een uitzondering zou worden gemaakt, gezien de uitzonderlijke stijging van de lonen en prijzen na het verschijnen van het CEP, dan zou dat (op basis van de cijfers uit de meest recente MEV) leiden tot 0,94 procentpunt extra indexatie (circa € 60 miljoen aan extra uitgaven) bij een bijstelling in verband met de prijsontwikkeling, en 1,1 procentpunt extra indexatie (€ 65 miljoen aan extra uitgaven) bij een bijstelling in verband met zowel loon- als prijsontwikkeling.

Vraag 10

Klopt het dat u 1,5 miljard euro structureel heeft gereserveerd voor indexatie/gerelateerde posten? Klopt het dat dit aan departementen zelf is om dit te besluiten?

Antwoord 10

De uitkeringsregelingen van SZW worden geïndexeerd zoals dat in de betreffende wet- en regelgeving staat voorgeschreven. De benodigde indexaties worden door SZW per regeling apart geraamd en bij elke nieuwe CPB-raming geactualiseerd. Door jaar-op-jaar indexatie komt hier nooit een eindig / structureel bedrag uit. Wel hebben de afzonderlijke jaarmutaties een structureel effect. Voor de overige budgetten op de SZW-begroting (zoals subsidies, opdrachtenbudgetten en apparaatsbudget) stelt het Ministerie van Financiën de loon- en prijsbijstelling vast op basis van de CEP-raming.

In de Najaarsnota heeft de Minister van Financiën voorgesteld om volgend jaar een extra prijsbijstelling uit te keren vanwege de uitzonderlijke inflatieontwikkeling sinds de CEP-raming van dit jaar. De middelen voor een extra prijsbijstelling bedragen indicatief op basis van de MEV j.l. circa € 1,5 miljard. In de Najaarsnota is een indicatieve verdeling van deze middelen over de departementen opgenomen. Deze middelen worden echter pas volgend voorjaar op basis van de laatste grondslagen en macro-economische inzichten (CEP 2023) berekend en uitgekeerd aan vakdepartementen bij Voorjaarsnota volgens de dan definitieve verdeling. De hoeveelheid middelen die SZW ontvangt is tot dan dus onzeker. Met deze extra prijsbijstelling kunnen departementen voor 2023 specifieke compensatie voor de (semi-) publieke sector bekostigen. Aangezien de situatie per geval zal verschillen, zal per sector worden bekeken wat een passende oplossing is. De uitgaven aan kinderopvangtoeslag liepen niet mee in de eventuele 1,5 miljard euro aan extra prijsbijstelling over 2022 (zie ook de antwoorden op vragen 7 en 13).

Vraag 11

Tot wanneer is het mogelijk om het maximum uurtarief in de kinderopvang aan te passen?

Antwoord 11

De kinderopvangtoeslag kent net als de andere toeslagen een jaarrecht. Dit betekent dat de grondslagen zoals de inkomensgrenzen en de maximum uurprijs voor heel het toeslagjaar hetzelfde moeten zijn. Het is mogelijk om de maximum uurprijzen middels het Besluit kinderopvangtoeslag voor een lopend toeslagjaar te wijzigen als die wijziging begunstigend is en alleen als deze wijziging met terugwerkende kracht tot 1 januari in werking treedt. Verhoging van de maximum uurprijs gedurende het toeslagjaar zou betekenen dat de burger bij de eerstvolgende voorschotbetaling een nabetaling krijgt over de voorschotten die voor de verhoging reeds zijn uitgekeerd.

De maximum uurprijzen worden jaarlijks aangepast door het Besluit kinderopvangtoeslag te wijzigen. In het reguliere proces betekent dit dat uiterlijk half oktober voor het betreffende kalenderjaar de maximum uurprijzen bekend moeten zijn, zodat Toeslagen voldoende tijd heeft om de systemen hiervoor aan te passen. De eerste voorschotbetalingen vinden namelijk in december voorafgaand aan het betreffende jaar plaats. Ook weten ouders dan tijdig waar zijn aan toe zijn, omdat ook kinderopvangorganisaties in het najaar vaak hun tarieven voor het jaar erop vaststellen. Zoals hiervoor genoemd, is het technisch wel mogelijk om de maximum uurprijzen voor een lopend toeslagjaar te wijzigen.

Vraag 12

Kan het maximum uurtarief ook met terugwerkende kracht aangepast worden?

Antwoord 12

Het is mogelijk om de maximum uurprijzen middels het Besluit kinderopvangtoeslag voor een lopend toeslagjaar te wijzigen als die wijziging begunstigend is en alleen als deze wijziging met terugwerkende kracht tot 1 januari in werking treedt. Zie verder antwoord op vraag 11.

Vraag 13

Welk deel van het verschil tussen MEV en CEP voor de indexering maximaal uurtarief zou kunnen worden gedekt met de extra middelen voor de prijsbijstelling uit de Voorjaarsnota?

Antwoord 13

De middelen voor een extra prijsbijstelling die in de Najaarsnota zijn voorgesteld voor energiesteun (ca. € 1,5 miljard), dienen ter compensatie van de extra prijsstijging sinds CEP 2022 bij de bekostiging van semi-collectieve sectoren. Deze middelen zijn nog niet verdeeld over de departementen, dat zal pas volgend voorjaar plaatsvinden.

De uitgaven aan kinderopvangtoeslag liepen echter niet mee in de eventuele 1,5 miljard euro aan extra prijsbijstelling over 2022. Deze reeks bestaat alleen uit extra prijsbijstelling zoals die door het Ministerie van Financiën jaarlijks over de departementale begrotingen wordt verdeeld. De uitkeringsregelingen van SZW hebben echter hun eigen specifieke, in wet- en regelgeving vastgelegde, indexatiesystematiek. De geraamde uitgaven aan het indexeren van de SZW-uitkeringsregeling wordt daarom apart geraamd en is geen onderdeel van het voorstel van de Minister van Financiën voor een extra prijsbijstelling (zie ook het antwoord op vraag 7).

Vraag 14

Klopt het dat de problematiek van achterblijvende indexatie niet aanwezig is voor premiegefinancierde uitgaven?

Antwoord 14

Budgettair bekeken klopt dat. De premiegefinancierde uitgaven worden gedaan door UWV en SVB. De begroting van SZW bevat een raming van de uitgaven die zij gaan doen. In de begroting van SZW wordt ook de nominale ontwikkeling per regeling apart geraamd en in beeld gebracht.

Deze wordt berekend op basis van de indexatiewijze die in de wet- en regelgeving is opgenomen, en bij elke nieuwe CPB raming geactualiseerd.

Vraag 15

Klopt het dat de cijfers uit de MEV en het CEP van dit jaar verschillen voor wat betreft de relevante variabelen op basis waarvan de indexatie van verschillende regelingen is gebaseerd, bijvoorbeeld om de consumentenprijsindex (CPI) en loonvoet van bedrijven?

Antwoord 15

Technisch gesproken klopt dat niet. Uitkeringsregelingen worden geïndexeerd zoals dat in de betreffende wet- en regelgeving staat voorgeschreven. In die regelgeving staat ook welke CPB raming daarvoor gebruikt moet worden. Voor de feitelijke indexatie zijn dus alleen de variabelen uit de voorgeschreven raming relevant.

Op de SZW begroting wordt de nominale ontwikkeling geraamd, en bij elke CEP en MEV-raming van het CPB bijgewerkt. Voor indexaties die in werkelijkheid plaatsvinden op basis van variabelen uit de MEV-raming in september wordt in het voorjaar dezelfde variabele uit de CEP-raming gebruikt als beste voorspelling.

De CEP-raming en de MEV-raming verschillen elk jaar van elkaar, al is het maar omdat bij MEV voor het lopende jaar meer realisatiecijfers bekend zijn (zoals maandcijfers over inflatie of de loonstijging uit Cao’s). Dit jaar is tussen de CEP-raming en de MEV-raming vooral de geraamde groei van de consumentenprijsindex (de inflatie) fors naar boven bijgesteld (zie ook het antwoord op vraag 16).

Vraag 16

Kunt u aangeven wat het verschil is tussen de relevante variabelen, en daarbij aangeven op welk jaar ze betrekking hebben?

Antwoord 16

Voor een aantal van de meest relevante variabelen wordt hieronder het verschil tussen de CEP-raming en de MEV-raming van dit jaar weergegeven.

in procenten 2022 2023 2022 2023 2022 2023
Inflatie (cpi) 5,2 2,4 9,9 2,6 4,7 0,2
Loonvoet bedrijven 2,3 3,4 2,4 4,6 0,1 1,2
Cao-loon bedrijven 2,8 3,5 2,9 3,7 0,1 0,2
Stijging bruto minimumloon 2,3 4,3 2,8 12,1 0,5 7,8

Vraag 17

Wat is de oorzaak van de onderuitputting bij het lage-inkomensvoordeel, minimumjeugdloonvoordeel en loonkostenvoordeel?

Antwoord 17

Bij de eerste suppletoire begroting (Kamerstukken II 2021/22, 36 120 XV, nr.1) is op basis van de voorlopige realisatiecijfers over het jaar 2021 (uitbetaling in 2022) van het lage-inkomensvoordeel, het minimumjeugdloonvoordeel en het loonkostenvoordeel een raming gemaakt voor de totale uitgaven aan deze regelingen in 2022. Bij de tweede suppletoire begroting (Kamerstukken II 2022/23, 36 250 XV, nr.1) zijn de definitieve realisatiecijfers verwerkt, die in totaal circa 2 miljoen euro lager uitvielen dan de raming.

Dit verschil wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat bezwaar en beroepszaken in 2022 minder vaak hebben geleid tot extra uitgaven aan deze regelingen dan werd verwacht op basis van eerdere jaren.

Vraag 18

Wat is de reden dat er een neerwaartse bijstelling is bij het Lage-inkomensvoordeel (LIV), Minimumjeugdloonvoordeel (J-LIV) en loonkostenvoordeel (LKV)?

Antwoord 18

Dit verschil wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat bezwaar en beroepszaken in 2022 minder vaak hebben geleid tot extra uitgaven aan deze regelingen dan werd verwacht op basis van eerdere jaren.

Vraag 19

Wat is de reden van de lager dan verwachte Toeslagenwet (TW-)aanvullingen op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)?

Antwoord 19

Het aantal uitkeringen in de moederwet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), is lager uitgevallen dan eerder werd verwacht. De voornaamste oorzaak hiervan is een lagere corona gerelateerde instroom. Doordat er minder personen een beroep doen op de WIA dan eerder werd voorzien, valt ook de raming van de TW-aanvullingen op de WIA lager uit dan verwacht.

Vraag 20

Hoe heeft de instroom in de WIA zich in de afgelopen jaren ontwikkeld en hoeveel aanvragen zijn in de afgelopen jaren afgewezen?

Antwoord 20

Zie onderstaande tabel. De instroom in de WIA stijgt, onder andere als gevolg van een groter aantal werkenden, de vergrijzing en de verhoging van de AOW-leeftijd. De sterke stijging vanaf eind 2019 wordt mede veroorzaakt door een sterk stijgend aantal voorschotten. Door de mismatch bij sociaal-medische beoordelingen bij UWV in combinatie met de gevolgen van de corona-pandemie wordt steeds vaker een voorschot verstrekt. Een voorschot wordt geregistreerd als instroom in de WGA. Indien later bij de claimbeoordeling geen recht op een WIA-uitkering blijkt te bestaan, leidt dit ook weer tot extra uitstroom.

WIA-Instroom 41,7 43,5 45,9 49,9 55,4 56,0
Afgewezen WIA-aanvragen 18,4 19,3 19,5 19,8 22,1 -
Bron: UWV Kwantitatieve Informatie (2017–2021), raming SZW (2022)

Vraag 21

Hoe heeft de uitsplitsing binnen de WIA naar Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) zich de afgelopen jaren ontwikkeld?

Antwoord 21

Zie onderstaande tabel. Het aantal uitkeringen in de WIA is gestegen en zal de komende jaren blijven stijgen omdat de WIA een ingroeiende regeling is. In de IVA stijgt het aantal uitkeringen relatief harder omdat er naast directe instroom in de IVA ook mensen vanuit de WGA doorstromen naar de IVA. Daarnaast verblijven mensen gemiddeld langer in de IVA.

Bij de instroom zien we vanaf 2019 het effect van een hoger aantal voorschotten (zie ook het antwoord op vraag 20). Deze worden geregistreerd als instroom in de WGA. Hierdoor stijgt het WGA-instroomcijfer sterk en wordt het IVA-instroomcijfer gedrukt.

(X 1.000) 2017 2018 2019 2020 2021 2022
WIA-Instroom 41,7 43,5 45,9 49,9 55,4 56,0
w.v. IVA 10,5 11,6 11,7 11,6 11,6 11,1
w.v. WGA 31,2 31,8 34,1 38,2 43,8 44,9
Doorstroom van WGA naar IVA 10,1 11,7 12,4 11,1 12,4 13,1
Lopende uitkeringen WIA (ultimo) 276,9 302,5 328,0 349,4 373,1 398,6
w.v. IVA 98,1 112,9 127,5 136,9 146,3 157,3
w.v. WGA 178,8 189,6 200,5 212,5 226,8 241,3
Bron: UWV Kwantitatieve Informatie (2017–2021), raming SZW (2022)

Vraag 22

Hoeveel onderuitputting bij welke organisaties is er binnen de bijdrage aan zelfstandig bestuursorganen (zbo's) en rechtspersonen met een wettelijke taak (rwt's)?

Antwoord 22

Deze vraag heeft betrekking op de mutatie bij de Uitvoering van de regeling individuele plaatsing & steun. Bij de 2e suppletoire begroting is er 6,3 miljoen afgeboekt aangezien deze regeling nog niet is gestart omdat de uitvoering van deze regeling nog niet rond is.

Vraag 23

Er is sprake van onderuitputting ten aanzien van de WGA-eigenrisicodragers, wat is daarvan de oorzaak?

Antwoord 23

De uitkeringslasten van WGA-eigenrisicodragers zijn geen uitgaven die door de overheid gedaan worden. Ze worden op de begroting van SZW vermeld om inzicht te hebben in de totale uitgaven aan arbeidsongeschiktheid. Er is relatief weinig informatie beschikbaar over de uitkeringslasten van WGA-eigenrisicodragers en daarom is de raming daarvan met meer onzekerheid omgeven. Uit de meest recente cijfers van het UWV over betalingen door eigenrisicodragers blijkt dat die iets lager liggen dan eerder werd verwacht.

Vraag 24

Wat is de verklaring voor een lager volume bij de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) dan waar eerder rekening mee is gehouden?

Antwoord 24

Het volume in de IOW is lager uitgevallen dan verwacht. Een mogelijke verklaring voor de daling in het aantal uitkeringsjaren in de IOW is de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt. Door de krapte doen minder personen een beroep op de WW en vindt ook een snellere uitstroom uit de WW plaats naar werk.

Vraag 25

Hoe verklaart u het lagere volume, nu er slechts 0,5 miljoen euro is benut, van de Werkgeverssubsidie praktijkleren dan verwacht?

Antwoord 25

Bij praktijkleren in het mbo wordt werken gecombineerd met het doen van (een deel van) een mbo-opleiding. De mogelijkheid tot bij- en omscholing door delen van mbo-opleidingen te doen op de werkvloer resulterend in een mbo-certificaat of praktijkverklaring is nog relatief nieuw. Daarbij vraagt praktijkleren inzet van drie partijen. Werkgevers die leerbanen bieden. Scholen die opleidingen bieden. En voldoende kandidaten afkomstig van werkgevers, gemeenten, UWV, RMT en hun opdrachtnemers.

Al deze organisaties moeten bekend worden met deze nieuwe vorm van scholing op de verschillende niveaus (bestuur, beleid, uitvoering), de meerwaarde ervan in zien ten opzichte van andere al bekende instrumenten en het ook toe kunnen passen. Tot slot vraagt samenwerking tussen de partijen ook om coördinatie, wat het Ministerie van SZW onder meer met de middelen voor Dichterbij dan je denkt probeert te stimuleren. Kortom, implementatie van een nieuw instrument kost tijd.

Vraag 26

Welke inspanningen worden ondernomen om de Werkgeverssubsidie praktijkleren meer onder de aandacht te krijgen?

Antwoord 26

Sociale partners, specifieke sectoren en branches, de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) die leerbedrijven erkent en ondersteunt alsook de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als uitvoerder van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg blijven werkgevers informeren, inspireren en actief betrekken in de arbeidsmarktregio’s. Daarnaast wordt de subsidieregeling ook onder de aandacht gebracht van mbo-instellingen, gemeenten, UWV, regionale mobiliteitsteams, de landelijke en regionale werkgeversservicepunten en de leerwerkloketten. Al deze partijen spelen een rol bij praktijkleren in de regio en hebben ook eigen contacten met werkgevers.

Vraag 27

Hoeveel faillissementsuitkeringen worden er (naar verwachting) uitgekeerd in 2022?

Antwoord 27

De verwachting is dat het bedrag aan faillissementsuitkeringen uitgekeerd in 2022 uitkomt op circa 100 miljoen euro, wat overeenkomt met circa 20.000 faillissementsuitkeringen. Dit betreft het aantal uitkeringen op werknemersniveau.

Vraag 28

Hoe verklaart u het lager dan verwachte volume aan nabetalingen over de toeslagjaren 2020 en 2021?

Antwoord 28

Een belangrijke verklaring is dat de voorschotbetalingen de laatste jaren steeds beter aansluiten bij het bedrag waar ouders recht op blijken te hebben. Daardoor zijn er minder nabetalingen (om dezelfde reden nemen ook de terugvorderingen af). Deze ontwikkeling blijkt sterker te zijn dan verwacht.

Vraag 29

Kunt u toelichten in hoeverre er nog gewerkt wordt met de door Toeslagen vastgestelde behandelgrens (en zo ja, wat is de behandelgrens), in de verschillen tussen opgaven van ouders en de jaaropgaven van kinderopvangorganisaties, voor terugvorderingen in 2022 en later?

Antwoord 29

De dienst Toeslagen heeft bij de definitieve toekenning over 2021 gewerkt met een doelmatigheidsgrens. Dit betekent dat afwijkingen op jaarbasis tussen aangevraagde lasten (uren maal tarief) en de contra-gegevens van minder dan 300 euro, niet naar beneden worden aangepast. Hiermee kan de beperkt beschikbare capaciteit zo effectief mogelijk worden ingezet op de verschillende handhavingsinstrumenten. Dit leidt echter tot derving op de SZW-begroting. In de begroting is ervan uitgegaan dat er bij het definitief toekennen over toeslagjaar 2022 geen (eenzijdige) doelmatigheidsgrens meer wordt toegepast.

Vraag 30

Wat was de oorspronkelijke inschatting van het aantal Oekraïners (procentueel gezien) dat gebruik zou maken van de kinderopvang en hoe hoog is die overschatting geweest waardoor er nu een meevaller van 27,8 miljoen euro op de begroting staat?

Antwoord 30

De uitgaven aan kinderopvangtoeslag voor Oekraïense ontheemden (aanvankelijke geraamd op 27,6 miljoen euro in 2022) zijn op basis van uitvoeringsinformatie naar beneden bijgesteld met 27,1 miljoen euro. In de eerdere raming is er van uitgegaan dat eind 2022 circa 6.900 Oekraïense ontheemde gezinnen kinderopvangtoeslag zouden ontvangen. Uitgangspunt hiervoor was een scenario met in totaal 75.000 ontheemden per eind 2022. Op basis daarvan is een aantal van bijna 18.000 gezinnen met kinderen tot 12 jaar geraamd, waarvan eind 2022 circa 40% gebruik zou kunnen maken van kinderopvangtoeslag. Op basis van uitvoeringsinformatie ten tijde van de najaarsnota bedroeg het aantal aanvragen kinderopvangtoeslag uit deze groep vooralsnog slechts ruim 100. Op grond van deze uitvoeringsinformatie is de uitgavenraming voor 2022 bijgesteld.

Vraag 31

Hoe komt het dat de uitvoeringskosten voor de stelselwijziging in de kinderopvang 3,8 miljoen euro lager uitkomen?

Antwoord 31

Voor de stelselherziening van de kinderopvang zijn in het coalitieakkoord meerjarige middelen gereserveerd voor uitvoeringskosten. De kosten in 2022 vielen lager uit dan aanvankelijk gedacht. Dit komt doordat we nog in de ontwerpfase van de stelselherziening zitten, waarin wordt onderzocht welke uitvoerder het nieuwe stelsel gaat uitvoeren.

Vraag 32

Te zien valt dat bij de inkomensoverdrachten kinderopvangtoeslag er op de drie genoemde punten het bedrag naar beneden is bijgesteld, wat is hiervan de reden?

Antwoord 32

Een belangrijke reden is dat de laatste jaren de voorschotbetalingen steeds beter aansluiten bij het bedrag waar ouders recht op blijken te hebben. Hierdoor zijn er zowel minder terugvorderingen als minder nabetalingen. Die ontwikkeling blijkt sterker te zijn dan verwacht. Het gemiddelde toeslagpercentage houdt verband met het inkomen van de ouders. Op basis van uitvoeringsinformatie van Toeslagen blijkt dat het gemiddelde toetsingsinkomen van de ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen in 2022 licht hoger is dan waar eerder rekening mee was gehouden. Daardoor valt het gemiddelde vergoedingspercentage iets lager uit.

Vraag 33

Om welke reden(en) is de toestroom tot de overbruggingsuitkering (OBR) hoger dan verwacht?

Antwoord 33

De prognose voor de instroom in de OBR is voor 2022 naar boven bijgesteld. De reden voor de opwaartse bijstelling is dat er de eerste acht maanden van 2022 meer mensen zijn ingestroomd dan verwacht. Er is geen eenduidige verklaring voor de hogere instroom in de eerste acht maanden van 2022. De groep OBR-gerechtigden is klein. Veranderingen in kleine aantallen zijn relatief moeilijk te voorspellen. De OBR heeft geregeld bijstellingen die budgettair gezien van eenzelfde ordegrote zijn. De OBR is een regeling met een vermogens- en inkomenstoets. De hogere instroom suggereert dat meer mensen hebben voldaan aan de toelatingscriteria voor de OBR dan verwacht.

Vraag 34

Op basis van uitvoeringsinformatie van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de eerste 8 maanden van 2022 zijn de verwachte uitgaven voor 2022 met 0,1 miljoen euro naar boven bijgesteld, deze opwaartse bijstelling komt doordat tot en met augustus meer personen de OBR zijn ingestroomd dan verwacht, ook voor de resterende maanden wordt een opwaarts effect verwacht van de instroom, kan dit nader geduid worden? Wat is de reden dat er meer personen zijn ingestroomd en kan het opwaartse effect voor de resterende maanden nader uitgelegd worden?

Antwoord 34

De prognose voor de instroom in de OBR is voor 2022 naar boven bijgesteld. De reden voor de opwaartse bijstelling is dat er de eerste acht maanden van 2022 meer mensen zijn ingestroomd dan verwacht. Er is geen eenduidige verklaring voor de hogere instroom in de eerste acht maanden van 2022. De groep OBR-gerechtigden is klein. Veranderingen in kleine aantallen zijn relatief moeilijk te voorspellen. De OBR heeft geregeld bijstellingen die budgettair gezien van eenzelfde ordegrote zijn. De OBR is een regeling met een vermogens- en inkomenstoets. De hogere instroom suggereert dat meer mensen hebben voldaan aan de toelatingscriteria voor de OBR dan verwacht.

De hogere instroomrealisatie in de eerste acht maanden van 2022 leidt tot een opwaarts bijgestelde prognose voor het hele jaar 2022 voor zowel instroom als budgettair beslag. Het opwaartse effect voor de resterende maanden is het effect van deze hogere realisatie op de prognose. Doordat gerechtigden doorgaans instromen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar is het aannemelijk dat de instroom gelijkmatig over het jaar is verdeeld. Op basis van de realisatiegegevens van de eerste acht maanden is zodoende te verwachten dat in 2022 in totaal 110 personen instromen.

Vraag 35

Waar komt de 9,5 miljoen euro dekking vandaan uit artikel 10 tegemoetkoming ouders (die betrekking heeft op de Najaarsnota)?

Antwoord 35

Er staat geen beleidsmatige dekking tegenover de tegenvaller op artikel 10. Dit is niet nodig volgens de begrotingsregels. Hoewel er zich op artikel 10 zich een tegenvaller voordoet, resteert er voor SZW op de begroting een per saldo meevaller op het totaalbeeld van mee- en tegenvallers.

Vraag 36

Wat is de reden van de onderbesteding van de rijksgefinancierde regelingen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en er daardoor een vrijval van 3,4 miljoen euro ontstaat?

Antwoord 36

De onderbesteding is ontstaan doordat eerder geraamde uitvoeringskosten lager zijn uitvallen, pas in latere jaren plaatsvinden of zijn vervallen.

Vraag 37

Welke acties onderneemt het kabinet om de genoemde crisis in de asielketen te verminderen en meer in- en uitstroom te bevorderen?

Antwoord 37

Op 26 augustus 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de politieke en bestuurlijke afspraken, overeengekomen door het Kabinet en relevante partners in de asielketen, om uit de asielcrisis te geraken (19637–2992 Brief regering d.d. 26 augustus 2022 – E. van der Burg, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Besluitvorming opvangcrisis). Deze afspraken staan in het teken van het beperken van de instroom en bevorderen van de door- en uitstroom. In opvolgende berichtgeving is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de uitvoering van de gemaakte politieke en bestuurlijke afspraken (19637–2993 Brief regering d.d. 14 oktober 2022 – E. van der Burg, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Voortgang afspraken aanpak opvangcrisis en 19637–3009 Brief regering d.d. 17 november 2022 – E. van der Burg, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Voortgang afspraken aanpak opvangcrisis).

Vraag 38

Wanneer verwacht u meer in- en uitstroom in de asielketen?

Antwoord 38

De instroom, doorstroom en uitstroom in de asielketen is afhankelijk van een veelvoud van factoren, onder andere van de effectiviteit van de genomen maatregelen. Uw Kamer is op 4 november 2022 geïnformeerd over de prognose van het komende jaar (19637–3006 Brief regering d.d. 4 november 2022 – E. van der Burg, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Actuele situatie asielketen).

Vraag 39

Wat is het bedrag dat bestemd was voor de uitvoering van het amendement Wuite? Hoeveel geld is uitgegeven voor de uitvoering van het amendement en vanuit welke begrotingspost is de dekking voor de uitvoering gerealiseerd?

Antwoord 39

Het amendement Wuite c.s. voorzag in financiële middelen voor een verhoging van de uitkeringen op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW), de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) en de Onderstand op Bonaire, Sint Eustatius en Saba met 10% (inclusief de reguliere indexatie), met ingang van 1 januari 2022. Als dekking hiervoor werd de IOAOW aangedragen. Het amendement is vervolgens door de Kamer aangenomen, waarop de uitkeringen per 1 januari 2022 zijn verhoogd. De kosten van deze intensivering waren als volgt:

AOV 1,44 1,52 1,61 1,70 1,80 8,07
Onderstand 0,27 0,28 0,29 0,29 0,30 1,43
AWW 0,08 0,09 0,09 0,09 0,09 0,44
Totaal 1,79 1,89 1,99 2,08 2,19 9,94

De aangedragen dekking in 2022 en 2023 bleek later niet mogelijk. Hiervoor is toen een tijdelijke reservering getroffen op art. 99 (nog onverdeeld). In de voorjaarsnota heeft SZW een oplossing gevonden binnen de dekking van het totaalbeeld. Hierdoor kon de reservering op art. 99 komen te vervallen. De vrijval van deze reservering is verwerkt middels de tweede suppletoire begroting van SZW.

Vraag 40

Waarom is het bedrag van het amendement Wuite afgeboekt? Wat zijn de gevolgen van het niet meer tot uitbetaling komen van reserveringen ten behoeve van amendement Wuite? Wat zijn de gevolgen voor de bevolking op de BES-eilanden?

Antwoord 40

Het amendement Wuite c.s. voorzag in financiële middelen voor een verhoging van de uitkeringen op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW), de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) en de Onderstand op Bonaire, Sint Eustatius en Saba met 10% (inclusief de reguliere indexatie), met ingang van 1 januari 2022. Als dekking hiervoor werd de IOAOW aangedragen. Het amendement is vervolgens door de Kamer aangenomen, waarop de uitkeringen per 1 januari 2022 zijn verhoogd. De kosten van deze intensivering waren als volgt:

AOV 1,44 1,52 1,61 1,70 1,80 8,07
Onderstand 0,27 0,28 0,29 0,29 0,30 1,43
AWW 0,08 0,09 0,09 0,09 0,09 0,44
Totaal 1,79 1,89 1,99 2,08 2,19 9,94

De aangedragen dekking in 2022 en 2023 bleek later niet mogelijk. Hiervoor is toen een tijdelijke reservering getroffen op art. 99 (nog onverdeeld). In de voorjaarsnota heeft SZW een oplossing gevonden binnen de dekking van het totaalbeeld. Hierdoor kon de reservering op art. 99 komen te vervallen. De vrijval van deze reservering is verwerkt middels de tweede suppletoire begroting van SZW.

Het amendement is dus wel uitgevoerd, de uitkeringen zijn per 1 januari 2022 verhoogd zoals beoogd. De vrijgevallen reservering op artikel 99 heeft daarom ook geen gevolgen voor de bevolking op de BES-eilanden.

Vraag 41

Wat zijn de gevolgen van het niet meer tot uitbetaling komen van reserveringen ten behoeve van amendement Wuite c.s., in hoeverre wordt de bevolking op de BES-eilanden hierdoor gedupeerd, waar het gaat om verhoging van uitkeringen en minimumloon? Wanneer kunnen die verhogingen worden doorgevoerd?

Antwoord 41

Het amendement Wuite c.s. voorzag in financiële middelen voor een verhoging van de uitkeringen op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW), de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) en de Onderstand op Bonaire, Sint Eustatius en Saba met 10% (inclusief de reguliere indexatie), met ingang van 1 januari 2022. Als dekking hiervoor werd de IOAOW aangedragen. Het amendement is vervolgens door de Kamer aangenomen, waarop de uitkeringen per 1 januari 2022 zijn verhoogd. De kosten van deze intensivering waren als volgt:

AOV 1,44 1,52 1,61 1,70 1,80 8,07
Onderstand 0,27 0,28 0,29 0,29 0,30 1,43
AWW 0,08 0,09 0,09 0,09 0,09 0,44
Totaal 1,79 1,89 1,99 2,08 2,19 9,94

De aangedragen dekking in 2022 en 2023 bleek later niet mogelijk. Hiervoor is toen een tijdelijke reservering getroffen op art. 99 (nog onverdeeld). In de voorjaarsnota heeft SZW een oplossing gevonden binnen de dekking van het totaalbeeld. Hierdoor kon de reservering op art. 99 komen te vervallen. De vrijval van deze reservering is verwerkt middels de tweede suppletoire begroting van SZW.

Het amendement is dus wel uitgevoerd, de uitkeringen zijn per 1 januari 2022 verhoogd zoals beoogd. De vrijgevallen reservering op artikel 99 heeft daarom ook geen gevolgen voor de bevolking op de BES-eilanden.


  1. Bron: Arbeidsmigratie niet-EU/EFTA (cbs.nl)↩︎