[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake Uitvoeringsbrief inburgering (Kamerstuk 32824-380)

Integratiebeleid

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2023D04997, datum: 2023-02-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2023D04997).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2022Z25715:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2023D04997 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de op 20 december 2022 ontvangen Uitvoeringsbrief inburgering (Kamerstuk 32 824, nr. 380).

De voorzitter van de commissie,

Kuzu

De adjunct-griffier van de commissie,

Van den Broek

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

II Antwoord/Reactie van de Minister

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende brief en wensen hierover enkele vragen te stellen.

De leden van de VVD-fractie vragen of het juist is dat na de inwerkingtreding van de wet de daadwerkelijke invoering alsnog erg langzaam op gang is gekomen en er praktisch sprake is geweest van nog eens drie maanden stilstand. Zo ja, wat zijn hiervan volgens de Minister de oorzaken? Zo nee, kan de Minister beschrijven hoe het wel is gegaan?

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de stand van zaken rondom de inburgering van nieuwkomers die eerder in 2022 onjuist werden geïnformeerd over het te volgen inburgeringstraject (Wet inburgering 2013 (Wi2013) of Wi2021). Mede gezien de vertraging die inburgeringskandidaten hiermee hebben opgelopen en de onwenselijkheid hiervan voor zowel de kandidaat zelf als de samenleving, zijn alle onjuist geïnformeerde kandidaten reeds ingedeeld in één van de twee trajecten en wat is de huidige status van hun inburgeringstraject? Per wanneer is de groep onjuist geïnformeerde kandidaten van start gegaan met hun inburgeringstraject? Kan de Minister bevestigen dat alle kandidaten uit de onjuist geïnformeerde groep inmiddels actief aan het inburgeren zijn, ook de asielstatushouders die geen vaste einddatum hadden om hun keuze voor een inburgeringstraject kenbaar te maken? Zo ja, om hoeveel kandidaten gaat het? Zo nee, waarom niet?

Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie graag nader ingaan op de eerste ervaringen met de Wi2021 en in het bijzonder de uitvoering van het financieel ontzorgen van asielstatushouders. Zo lezen deze leden dat de Minister in gesprek is met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten over de knelpunten die zij hierbij ondervinden, zoals het ontbreken van mogelijkheden om maatwerk toe te passen. Ook vernemen deze leden in deze brief dat de Minister samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen kijkt in hoeverre een wetsaanpassing mogelijk is. Graag willen deze leden van deze gelegenheid gebruik maken om te benadrukken dat het financieel ontzorgen van asielstatushouders een belangrijk onderdeel vormt binnen de pijlers van de Wi2021 en een meerwaarde kan zijn in het succesvol laten integreren van nieuwkomers. Zo hebben pilots eerder laten zien dat financieel ontzorgen juist de financiële zelfredzaamheid van nieuwkomers kan vergroten. In het licht van deze positieve uitkomsten, welke mogelijkheden en ruimte ziet de Minister om gemeentes meer mogelijkheden tot maatwerk te geven zonder daarbij te tornen aan het fundament en de pijlers van de Wi2021?

Tevens willen de leden van de VVD-fractie dieper ingaan op de beperkte doorstroom vanaf het opleggen van de inburgeringsplicht tot het daadwerkelijk beginnen van het inburgeringstraject en het volgen van lessen. Zo blijkt uit eerste cijfers dat in totaal bij 19 procent van de inburgeringsplichtige asielstatushouders een Plan Inburgering en Participatie (PIP) is vastgesteld. Kan de Minister deze groep nader duiden? Klopt het dat alle statushouders uit deze groep vanaf 2022 inburgeringsplichtig zijn onder de Wi2021? Deze leden maken zich zorgen om de grote groep inburgeringsplichtige asielstatushouders die wel inburgeringsplichtig is onder de Wi2021, maar bij wie nog geen PIP is vastgesteld en dus nog niet is gestart met de inburgeringscursus ondanks het verstrijken van een heel jaar. Kan de Minister inzicht geven in hoeveel van de inburgeraars bij wie nog geen PIP is vastgesteld wel al sprake is van uitplaatsing naar een woning in een gemeente en hoeveel van hen nog in een asielzoekerscentrum (azc) verblijven?

Deelt de Minister de zorgen van de leden van de VVD-fractie? Zo ja, welke mogelijkheden ziet de Minister in het versnellen van de doorlooptijden zodat mensen sneller aan de slag kunnen met onder andere het leren van de taal? Zo nee, waarom niet?

Hoe staat het met het uitvoeren van de «warme overdracht» tussen inburgeraar, gemeente en azc om de doorloop te faciliteren? Deze leden hebben eerder vernomen dat de warme overdracht niet altijd plaatsvond, dat de afstand tussen de gemeente en het azc als een knelpunt werd ervaren en dat destijds een handreiking «warme overdracht» is opgesteld door het kabinet. Wordt deze handreiking nu ook daadwerkelijk ingezet om de doorloop en het vaststellen van het PIP te faciliteren? Zo ja, sinds wanneer en wat zijn de eerste resultaten? Zo nee, waarom niet? Welke andere mogelijkheden ziet de Minister om de afstand tussen azc’s en gemeenten te verkleinen?

Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat asielstatushouders veelal langer dan voorzien in het azc verblijven en daardoor in veel gevallen niet kunnen starten met de inburgering. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het starten van een inburgeringstraject niet afhankelijk zou moeten zijn van het verkrijgen van een woning en dat ingezet moet worden op het zo vroeg mogelijk starten van het inburgeringstraject van statushouders, ook als dat betekent dat de inburgering al start in het azc. Deze leden zijn dan ook positief dat de Minister op dit moment gesprekken voert met gemeenten en Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om het aantal inburgeringstrajecten dat al in het azc start, te verhogen en moedigen de Minister graag aan om samen met het COA en met gemeenten actief te zoeken naar aanvullende mogelijkheden en instrumenten om dit te realiseren. Ziet de Minister hier bijvoorbeeld ook kansen wanneer het aankomt op het vergroten van de rol en de mogelijkheden van meedoenbalies in het azc? Zo ja, welke concrete mogelijkheden ziet de Minister hier? Zo nee, waarom niet?

Voort willen de leden van de VVD-fractie graag weten of en welke belemmeringen in gegevensuitwisseling gemeenten ervaren om voor een inburgeraar daadwerkelijk een goede PIP te kunnen afspreken en te monitoren. Is het juist dat Vluchtelingenwerk geen gegevens wil delen over een inburgeraar met de gemeente? Is er een wettelijke basis voor gemeenten om bij Vluchtelingenwerk gegevens uit te vragen als Vluchtelingenwerk tegelijkertijd door gemeenten wordt gefinancierd om een rol te spelen in de uitvoering van de inburgeringswet? Zo nee; welke mogelijkheden ziet het kabinet hiervoor alsnog?

De leden van de VVD-fractie lezen dat in het kader van het uitvoeren van de motie Becker1 blijkt dat ruim een kwart van de gemeenten niet weet hoe zij het praktijkgedeelte van de module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP) moet invullen. Juist in het licht van het belang van het opdoen van werkervaring op de arbeidsmarkt, achten deze leden het van belang dat gemeenten een duidelijke invulling kunnen geven aan het praktijkcomponent van de MAP. Ziet de Minister mogelijkheden en ruimte om samen met deze groep gemeenten om de tafel en aan de slag te gaan met het verder invullen van de praktijkcomponent van de MAP? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie willen voorts nader ingaan op de slagingspercentages van inburgeringsplichtigen van de afgelopen jaren. Deze leden maken zich met name zorgen over de relatief lage slagingspercentages (2015–2019) van asielstatushouders ten opzichte van gezins-migranten en overige migranten. Zo liggen de slagingspercentages onder deze laatste groep een stuk hoger en het aantal ontheffingen een stuk lager. Hoe verklaart de Minister de grote verschillen tussen beide groepen? Welke specifieke factoren bemoeilijken de slagingskans van de asielstatushouders die nog steeds inburgeringsplichtig zijn maar die wel al langer dan 3 jaar aan het inburgeren zijn? Welke concrete maatregelen is de Minister voornemens te treffen om deze factoren positief te beïnvloeden en om uiteindelijk toe te werken naar een hoger slagingspercentage en een lager aantal ontheffingen?

Ook willen de leden van de VVD-fractie stil staan bij de aanpak van het tekort aan Nederlands als tweede taal (NT2-)docenten in het inburgeringsonderwijs. Deze leden willen nogmaals van deze gelegenheid gebruik maken om te benadrukken dat het goed leren van de Nederlandse taal voor nieuwkomers een cruciaal onderdeel is in het succesvol integreren in de Nederlandse samenleving. Wat deze leden betreft, valt of staat de uitvoering van die opgave met de beschikbaarheid van goed taalonderwijs en derhalve met voldoende gekwalificeerde taaldocenten. Deze leden zijn dan ook positief dat afgelopen periode is gewerkt aan tijdelijke maatregelen om de beschikbaarheid van het inburgeringsonderwijs te versterken zonder daarbij in te boeten op kwaliteit van onderwijs. Wel vragen deze leden of er niet meer mogelijk is om die kwaliteit te waarborgen en tegelijkertijd meer lescapaciteit van bevoegde docenten mogelijk te maken. Het kabinet heeft ervoor gekozen vanwege de eerdere fraudegevoeligheid online lessen uit de mogelijkheden te schrappen. Maar is het kabinet bereid te bezien of de fraudegevoeligheid van online lessen op andere manieren kan worden aangepakt, in plaats van de mogelijkheid als geheel te schrappen? Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat er een meerwaarde kan bestaan van de online les door een bevoegde docent, ten opzichte van een fysieke les door een onbevoegde docent? Kan het kabinet dit bovendien overwegen tegen de achtergrond van de wens om meer maatwerk mogelijk te maken voor duale trajecten? Als het leren van de taal al vanaf het begin gecombineerd kan worden met werken, is dat grote winst voor de integratie, maar helaas vertellen veel inburgeraars dat de verplichte fysieke aanwezigheid vele ochtenden in de taalles de mogelijkheid voor werk belemmert. Is het kabinet bereid te onderzoeken hoe online lessen, uiteraard met fraudewaarborgen, hier een oplossing voor zouden kunnen bieden?

Nu het kabinet ervoor heeft gekozen om de regel los te laten dat bij een taalschool 80% bevoegde taaldocent moet zijn, vragen de VVD-leden hoeveel gemeenten wel hebben aanbesteed op die 80% regel en wat de aanpassing hiervan juridisch betekent voor de aanbesteding.

Voor wanneer kunnen de leden van de VVD-fractie de eerste effectmeting van deze (tijdelijke) maatregelen verwachten? En bestaat er een scenario waarin deze tijdelijke maatregelen uiteindelijk ook kunnen worden omgezet in structurele maatregelen? Zo ja, om welk scenario gaat het dan? Zo nee, waarom niet?

Is het juist, zo vragen de leden van de VVD-fractie, dat nu het programma Veranderopgave Inburgering (VOI) gestopt is, ook de gegevensuitwisseling is gestopt die plaatsvond tussen Divosa, VNG en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) met gemeenten om van elkaar te leren in een aanpak van de uitvoering. Bijvoorbeeld over het creëren van duale trajecten en het maken van regionale afspraken over werkervaringsplekken? Is dat niet een gemiste kans omdat het er juist NU op aankomt dat alle partijen in de uitvoering van elkaar blijven leren en hoe kan het kabinet dit alsnog waarborgen en/of aanjagen?

Tenslotte willen de leden van de VVD-fractie het kabinet verzoeken de Kamer in deze antwoorden inzicht te geven in de actuele cijfers waarover Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) beschikt ten aanzien van de uitvoering van de inburgergingswet 2021. Specifiek willen deze leden een overzicht ontvangen hoeveel inburgeraars in 2023 zijn ingestroomd in het nieuwe stelsel en in welke route zij zijn geplaatst. Hoeveel en welk percentage is per maand in de Zelfredzaamheidsroute (z-route) terechtgekomen, in de onderwijsroute en in de B1-route? Kan de Minister dat afzetten tegen de uitkomsten van de leerbaarheidstoets voor deze groep in de eerste maanden en inzicht geven in het aantal en het percentage inburgeraars dat in een andere route is terecht gekomen dan de leerbaarheidstoets aangaf? Kan de Minister daarbij ook inzicht geven in wat de vijf meest voorkomende landen van herkomst en leeftijdscohorten per leerroute zijn?

Ook vragen de leden van de VVD-fractie om aan te geven welk bedrag gemeenten per jaar per inburgeraar van het Rijk ontvangen voor de verschillende leerroutes en wat tot nu toe de reële kosten zijn. Hoeveel van de extra vrijgemaakte middelen voor de onderwijsroute voor gemeenten zijn ook daadwerkelijk uitgegeven? Is het juist dat veel minder dan verwacht inburgeraars uitstromen naar de onderwijsroute en wat is daarvan de oorzaak? Wat betekent dit voor de financiën die extra zijn vrijgemaakt voor dit doel? Is dit een verwachte meevaller op de begroting van het Ministerie van SZW en zo ja voor welk bedrag?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie danken de Minister voor het delen van de stand van zaken middels de uitvoeringsbrief inburgering. Deze leden hechten veel waarde aan goede implementatie van de wet waarin kan worden voortgebouwd op ervaringen van uitvoeringsorganisaties, gemeenten, inburgeraars en inburgeringsplichtigen. Voorts hebben deze leden enkele vragen.

De leden van de D66-fractie constateren dat een belangrijk doel van de nieuwe Wi2021 is om maatwerk te kunnen leveren en zo een inburgeringsroute te kunnen vinden die zo goed mogelijk aansluit bij de vaardigheden en ambities van de inburgeraar. Kan de Minister reflecteren op dit doel wanneer ruim 30% van de inburgeringsplichtigen wordt ingedeeld in de z-route? Deze leden zien dat er kans is dat indelen op de z-route de voorkeur heeft voor gemeenten omdat er dan meer zekerheid is dat de inburgeringsplichtige het traject voltooid in vergelijking tot indelen in de B1 (en eventueel afschalen naar B2) route. Hoe ziet de Minister dit en kan de Minister aangeven welke prikkels gemeenten hebben om inburgeringsplichtigen naar potentieel in te delen?

De leden van de D66-fractie lezen dat er een beperkte doorstroom is vanaf het opleggen van de inburgeringsplicht tot aan het volgen van lessen. Deze leden krijgen signalen dat met name het vaststellen van het persoonlijk PIP een uitdaging vormt. Kan de Minister aangeven of en in welke mate het veelvoud aan verschillende zaken die inburgeraars in de eerste weken moeten regelen impact heeft op een kwalitatief goede PIP? En kan de Minister deze factor in uitvoering door gemeenten meewegen in de analyse van de doorlooptijden van de werkprocessen in de inburgerings- en asielketen?

De leden van de D66-fractie erkennen het belang van financieel ontzorgen. Tegelijkertijd ontvangen deze leden signalen over knelpunten in het ontzorgen. Kan de Minister op de volgende zaken reflecteren: gemeenten hebben moeite met het tijdig verzamelen en/of ontvangen van benodigde gegevens van alle betrokken partijen zoals COA, woningbouwcorporaties, nutsbedrijven en zorgverzekeraars. De kwaliteit van de te ontvangen informatie verschilt wezenlijk mede of mogelijk doordat een deel van de informatie wordt aangeleverd door vrijwilligers. Verder gaan inburgeringsplichtigen ook financiële verplichtingen aan die al door de gemeente zijn georganiseerd. Herkent de Minister deze knelpunten? Welke plannen heeft de Minister om gemeenten verder handvatten te bieden om het doel financieel ontzorgen te laten werken?

De leden van de D66-fractie lezen dat naar aanleiding van een eerdere toezegging aan het lid Belhaj de eerste ervaringen van gemeenten met de invoering van de Wi2021 zijn opgehaald. Is de Minister voornemens – en zo ja op welke wijze – om ook dit jaar ervaringen bij gemeenten op te halen? Op welke wijze worden ook de ervaringen van inburgeraars zelf meegenomen?

Tot slot hebben de leden van de D66-fractie een aantal aanvullende zaken. De leden van de D66-fractie lezen in de inleiding de complexe tijd die de Minister terecht omschrijft en daarbij onder andere de opvang van Oekraïense ontheemden als complicerende factor noemt. Naar mate de oorlog voortduurt is het te verwachten dat steeds meer Oekraïense ontheemden van plan zijn langer in Nederland te verblijven. Daarom vragen deze leden wat de stand van zaken is ten aanzien van inburgeringsactiviteiten voor Oekraïense ontheemden. Kan de Minister aangeven hoe gemeenten worden ondersteund in een mogelijke hoge toename aan inburgeringsactiviteiten van Oekraïense ontheemden en derdelanders?

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister een stand van zaken kan geven met betrekking tot het monitoren van kwetsbare gezinsmigranten die worstelen met het inburgeringstraject? De Minister heeft in het wetgevingsoverleg toegezegd hierover in gesprek te gaan met de VNG, kan de Minister aangeven wat het resultaat van dit gesprek is en welke vervolgstappen nodig zijn?2

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoe gemeenten begeleiding richting de arbeidsmarkt vormgeven voor (vrouwelijke) gezinsherenigers. Doordat de partner vaak werk heeft gevonden als de (veelal vrouwelijke) gezinsherenigers naar Nederland komen is deze groep gezinsherenigers niet uitkeringsgerechtigd. Daarmee krijgt deze groep vaak geen begeleiding richting de arbeidsmarkt terwijl zij enerzijds een enorm arbeidspotentieel hebben en anderzijds kwetsbaar zijn als zij niet in beeld zijn bij de gemeente. Kan de Minister aangeven of er zicht is op hoeveel gemeenten wel investeren in deze groep? Voorts vragen deze leden welke mogelijkheden er zijn om gemeenten te stimuleren (individuele) begeleiding richting de arbeidsmarkt te geven aan gezinsherenigers.

Tenslotte, vragen deze leden de Minister naar de stand van zaken ten aanzien van vrijwillig inburgeren van statushouders boven de 67.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de uitvoeringsbrief over de eerste signalen en ervaringen met het functioneren van de nieuwe inburgeringswet en bredere ontwikkelingen in de uitvoering van de inburgering.

Deze leden realiseren zich dat de wet nog maar recent is ingevoerd en er in de praktijk nog niet veel ervaring mee is opgedaan. Maar er leven bij hen wel enkele zorgen naar aanleiding van de eerste ervaringen en signalen. Zij maken daarom graag gebruik van de mogelijkheid om enkele vragen te stellen.

Zo hebben de leden van de CDA-fractie vragen over de verbeteracties die in gang zijn gezet naar aanleiding van de afwijkende resultaten van de leerbaarheidstoets. Het onderzoek om uit te sluiten dat de leerbaarheidstoets digitale vaardigheden toetst in plaats van de leerbaarheid loopt op dit moment; wanneer kunnen we hier de uitkomsten van zien? Was dit niet vooraf bij invoering ten aanzien van uitvoeringstoetsen in beeld te brengen geweest?

Voorts hebben de leden van de CDA-fractie een vraag over de begeleiding van gezinsmigranten onder de nieuwe wet. Met de VNG en gemeenten zijn gesprekken gevoerd over het voorstel om behalve aan asielmigranten onder Wi2013 ook aan gezinsmigranten die nog onder de oude wet vallen begeleiding vanuit gemeenten te bieden. Gemeenten zijn welwillend, maar hebben twijfels over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid. In de brief wordt aangegeven dat de Minister begin 2023 met de VNG in gesprek gaat over de vraag in hoeverre een nieuwe taak in de vorm van begeleiding van gezinsmigranten onder de Wi2013 op korte termijn uitvoerbaar is. Is dit gesprek inmiddels geweest en wat zijn de uitkomsten hiervan?

In de brief wordt aangegeven dat er knelpunten worden geconstateerd waar het gaat om ontzorgen en het ontbreken van de mogelijkheid om maatwerk toe te passen. Kan worden toegelicht aan welk maatwerk precies wordt gedacht en op welke manier dit wordt aangepast?

Welke kansen ziet de Minister om de geconstateerde knelpunten en complexiteit alsnog te verminderen voor inburgeraars in het huidige systeem?

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie naar de eerste ervaringen die er zijn met de hogere taaleis. Voorkomen moet worden dat een hoger taalniveau een extra financiële druk legt op inburgeraars. Hoe zijn de ervaringen hiermee tot nu toe? Klopt het dat er onder de nieuwe wet meer geleend wordt en dat er vaker boetes gegeven worden of worden verwacht, een en ander als gevolg van hogere taaleis?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de uitvoeringsbief inburgering. Deze leden hebben enkele vragen over de brief.

Eerste ervaringen met de Wi2021

De leden van de GroenLinks-fractie lezen onder meer dat door inburgeringscafés de eerste ervaringen van gemeenten met de uitvoering van de Wi2021 zijn opgehaald. Heeft de Minister de eerste ervaringen van de uitvoerders van de onderwijsroute, de onderwijsinstellingen ook in kaart gebracht? Zo nee, waarom niet? Is bekend welke knelpunten, naast de bekostiging, deze instellingen ervaren? Hoe wordt het delen van ervaringen met de Wi2021 tussen de onderwijsinstellingen gestimuleerd?

Zoals eerder aangegeven is de onderwijsroute voor de leden van de GroenLinks-fractie een belangrijke route van de Wi2021. Meermaals hebben deze leden zorgen geuit over zowel de financiering, als het ontbreken van een dekkend aanbod. Deze leden vinden het goed dat de beschikbaarstelling van additionele middelen heeft geleid tot meer aanbod, maar lezen ook dat het nog niet tot de gewenste landelijke dekking van de onderwijsroute heeft geleid. Kan de Minister aangeven waar de knelpunten op dit moment precies zitten? Deze leden zijn benieuwd naar wat nodig is om het aanbod in het huidige stelsel dekkend te krijgen.

Op het thema ontzorgen en vroege start is de Minister in gesprek met de VNG en gemeenten over de knelpunten die zij ondervinden. Deze leden lezen dat de Minister samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen beziet of een wetsaanpassing mogelijk is. Deze leden constateren dat ondanks de wil om de knelpunten op te lossen, de aanpak vooralsnog blijft steken op onderzoek doen en in gesprek gaan. Zijn er verbeteringen waarvoor geen wetswijziging nodig zijn en die het kabinet sneller kan doorvoeren? Deze leden verwijzen hierbij naar het rapport van de Nationale Ombudsman «een status met weinig armslag»3, waarin gemeenten aangeven dat ze kennis missen over hoe ze op de beste manier ontzorgen, en meer sturing en kennisdeling vanuit het Rijk willen. Kan de Minister aangeven of voor deze verbetering ook een wetswijziging nodig is? Aanvullend constateren deze leden dat de kabinetsreactie op dit rapport al enkele keren is uitgesteld. Kan de Minister aangeven welke redenen ten grondslag liggen aan deze vertraging?

Beperkte doorstroom

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit de brief van de Minister dat met gemeenten en het COA gesprekken worden gevoerd om te bezien wat er nodig is om het aantal gemeentelijke inburgeringstrajecten dat al in het azc start, te verhogen. Kan de Minister aangeven wanneer de resultaten van deze gesprekken verwacht kunnen worden? Wanneer kunnen de verbeteringen op z’n vroegst worden ingevoerd? Hoeveel asielstatushouders zitten op dit moment in een azc? Hoeveel daarvan zijn nog niet begonnen met het inburgeringstraject? Wat betekent dat in de praktijk voor deze groep mensen en de invulling van hun dag?

Een forse uitbreiding van bestaande integratie- en participatie-activiteiten lijkt deze leden zeer voor de hand liggend, met name voor statushouders die in opvangvoorzieningen wachten op een huis. In het licht van de aanhoudende huisvestingsproblematiek, is het belangrijk om te investeren in bestaande mogelijkheden, zo stellen deze leden. Kan de Minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Maatoug4, waarbij de regering wordt verzocht om op korte termijn opties uit te werken voor het voortzetten van de inburgering in de opvang, waaronder het uitbreiden van het programma Voorbereiding op inburgering, zodat inburgeraars niet de dupe worden van de tekortkomingen van de overheid in de uitvoering? Wat is de stand van zaken wat betreft de motie Podt c.s.5 waarbij de regering wordt verzocht om de mogelijkheden te verkennen om voor de meedoenbalies meerjarige financiering te realiseren? Zijn hierover al gesprekken gevoerd?

Kan de Minister aangeven in hoeverre de wachtlijsten voor de kinderopvang waar ook inburgeringsplichtige ouders veel hinder van ondervinden zorgen voor vertraging in het inburgeringsproces? Welke acties worden hiervoor ingezet?

Wet inburgering 2013

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een onderzoek wordt gestart naar de oorzaken waarom deze in totaal 3091 personen uit de cohorten 2013 tot en met 2016 nog niet nog niet aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan. De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat onderzocht wordt welke extra maatregelen mogelijk zijn om deze groep te helpen en/of te stimuleren met inburgeren. Deze leden vinden het goed dat het kabinet wil onderzoeken hoe het deze groep met extra maatregelen kan ondersteunen. Tegelijkertijd wijzen deze leden naar een eerder uitgevoerde verkenning, waarbij knelpunten voor de ondertussengroep in kaart zijn gebracht, maar niet aan alle knelpunten zijn opgelost. Derhalve verwachten deze leden dat de eerder gesignaleerde knelpunten uit de verkenning naar voren zullen komen in het nieuwe onderzoek. Hoe ziet de Minister dat? In welk opzicht verschilt dit onderzoek van de eerder uitgevoerde verkenning?

Voortgang van de Einde Lening Inburgeringsplichtig (ELIP-)groep

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het risico voor inburgeringsplichtigen van de Wi2013, ook voor de ELIP-groep, bestaat dat zij vertraging oplopen, omdat taalaanbieders geen inburgeraars van de oude wet willen aannemen. Hierover zou de Minister in gesprek treden met DUO en Blik op Werk.6 Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is op dit punt? Is reeds in kaart gebracht hoe groot dit probleem is, maar vooral ook wat de oplossingen zijn? Zo nee, waarom niet?

Stand van zaken verbeterplan Wi2013

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat met de VNG en gemeenten gesprekken zijn gevoerd over het voorstel om behalve aan asielmigranten onder Wi2013 ook aan gezinsmigranten die nog onder de oude wet vallen, begeleiding vanuit gemeenten te bieden. De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat gemeenten zeer welwillend tegenover dit voorstel staan, maar ook twijfels hebben over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Kan de Minister een overzicht geven van de knelpunten en de mogelijke oplossingen voor deze knelpunten, zo vragen deze leden.

Verlaging van het benodigd aantal examenpogingen per examenonderdeel voor een AGI-ontheffing

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in lijn met de motie Maatoug7 en op basis van een extern onderzoek naar het vereiste aantal examenpogingen per niet behaald examenonderdeel ten behoeve van de ontheffing op basis van aantoonbaar geleverde inspanningen (AGI) de Minister heeft besloten het aantal examenpogingen per niet behaald examenonderdeel te verlagen van vier naar drie. Hoewel deze leden dit een stap in de goede richten vragen, hebben zij enkele vragen hierover.

Allereerst willen de leden van de GroenLinks-fractie de Minister verzoeken om de resultaten van het externe onderzoek te delen met de Kamer. Voorst begrijpen deze leden niet waarom is gekozen voor drie examenpogingen, omdat, zoals de Minister ook zelf stelt in de brief «de meeste inburgeraars intrinsiek gemotiveerd zijn om het diploma te behalen en van een verminderde inspanning als gevolg van een verlaging nagenoeg geen sprake zal zijn». Volgens de Minister blijkt uit het onderzoek tevens dat bij meer dan de helft van de personen die uiteindelijk een AGI-ontheffing krijgen geen vooruitgang is te zien tussen de tweede en de vierde poging. Kan de Minister nader toelichten waarom niet is gekozen voor twee examenpogingen per examendonderdeel of voor sommige onderdelen, gezien deze conclusie? Is de Minister voornemens om de effecten van deze wijziging te monitoren? Wanneer kan gesteld worden dan de verlaging van vier naar drie pogingen effectief is geweest voor deze doelgroep? Wat zijn de indicatoren daarvoor? Wanneer kan gesteld worden dat de verlaging onvoldoende effectief is geweest en welke indicatoren zouden kunnen wijzen op een verdere verlaging?

Tenslotte hebben deze leden een vraag over de 24-weken- eis. De mogelijkheid om te werken tijdens de procedure levert een belangrijke bijdrage voor asielzoekers om te integreren in de Nederlandse samenleving gedurende hun procedure, zo stellen deze leden. Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is wat betreft het onderzoek naar de 24-weken eis in relatie tot het doeltreffendheidsbeginsel?

II Antwoord/Reactie van de Minister


  1. Kamerstuk 35 925 XV, nr. 17.↩︎

  2. Kamerstuk 36200 XV.↩︎

  3. Nationale Ombudsman, 2020, «Een status met weinig armslag», (https://www.nationaleombudsman.nl/publicaties/rapporten/2022082#:~:text=De%20Nationale%20ombudsman%20besloot%20in,21%20jaar%20in%20de%20bijstand.).↩︎

  4. Kamerstuk 36 200 XV, nr. 13.↩︎

  5. Kamerstuk 36 200 XV, nr. 22.↩︎

  6. Kamerstuk 32 824, nr. 367.↩︎

  7. Kamerstuk 32 824, nr. 374.↩︎