[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de Contouren regeling tijdelijke tegemoetkoming blokaansluitingen (Kamerstuk 29023-383)

Voorzienings- en leveringszekerheid energie

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2023D06026, datum: 2023-02-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29023-393).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29023 -393 Voorzienings- en leveringszekerheid energie.

Onderdeel van zaak 2023Z02600:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

29 023 Voorzienings- en leveringszekerheid energie

36 200 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 393 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 februari 2023

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Klimaat en Energie over de brief van 16 december 2022 over de Contouren regeling tijdelijke tegemoetkoming blokaansluitingen (Kamerstukken 29 023 en 36 200, nr. 383).

De vragen en opmerkingen zijn op 20 december 2022 aan de Minister voor Klimaat en Energie voorgelegd. Bij brief van 14 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie,
Reinders

Inleiding

Op 16 december (Kamerstukken 29 023 en 36 200, nr. 383) en 17 januari (Kamerstukken 29 023 en 36 200, nr. 389) jl. is uw Kamer geïnformeerd over de (eerste) contouren en de subsidiebedragen van de regeling tijdelijke tegemoetkoming blokaansluitingen (TTB). Deze regeling zal voorzien in een tegemoetkoming voor de hoge energieprijzen van de huishoudens in Nederland achter een blokaansluiting. Naar aanleiding van eerstgenoemde brief heeft uw Kamer op 19 januari jl. een schriftelijk overleg gehouden. Met deze brief geef ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, antwoord op de gestelde vragen en schets ik eveneens de nadere contouren van de regeling. Ten behoeve van de leesbaarheid en overzichtelijkheid van deze brief, heb ik de antwoorden en nadere contouren geclusterd per onderwerp.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Algemeen en proces

Sinds de laatste brief van 17 januari jl. is door de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Financiën, alsmede door de Belastingdienst, met grote urgentie doorgewerkt aan de regeling voor huishoudens met een blokaansluiting. Deze urgentie past ook bij de signalen die ons vanuit de samenleving bereiken over de hoge energiekosten voor huishoudens met een blokaansluiting.

Uw Kamer heeft mij in het kader van deze regeling een groot aantal vragen gesteld. Voordat ik overga tot beantwoording van deze vragen, schets ik graag kort het spanningsveld waarbinnen deze regeling wordt uitgewerkt, als achtergrond bij de gegeven antwoorden. In de uitwerking van een gemiddelde regeling worden drie doelen parallel nagestreefd: 1) een zo snel mogelijke inwerkingtreding, en daarmee samenhangend een beperkte uitvoeringslast, 2) een zo goed mogelijk dekkende regeling voor verschillende situaties en 3) een zo doelmatig mogelijke regeling, met controles op fraude en oneigenlijk gebruik. De urgentie van het bieden van een tegemoetkoming aan huishoudens met blokaansluitingen, maakt dat ik bij de uitwerking van de regeling soms keuzes moet maken die in het kader van volledigheid of doelmatigheid niet optimaal zijn. Ik vraag uw Kamer om begrip hiervoor. In mijn beantwoording heb ik gepoogd dit spanningsveld zo volledig mogelijk weer te geven.

Proces

Inhoudelijk zijn de contouren van de regeling de afgelopen werken verder ingevuld, zodat het kabinet met deze brief inzicht biedt in de gemaakte beleidskeuzes met betrekking tot de regeling TTB. Deze worden momenteel vastgelegd in een regelingstekst. Helaas zal de tekst nog niet gepubliceerd kunnen worden per medio februari, zoals eerder toegezegd. Het kabinet heeft, onder andere naar aanleiding van een aantal werksessies waarin de uitgangspunten van de regeling getest werden op verschillende situaties van blokaansluitingen (zogenaamde botsproeven), geconstateerd dat meer tijd nodig was voor uitwerking en besluitvorming. Hierdoor kon pas later gestart worden met de uitvoeringstoets van de Belastingdienst. Pas na deze toets kan de regeling definitief gemaakt worden en gepubliceerd worden in de Staatscourant. De nieuwe datum voor publicatie is voorzien in maart.

De latere publicatie van de regeling doet niet af aan het moment waarop de regeling opengesteld kan worden. Het kabinet verwacht zo snel mogelijk na publicatie, naar het er nu uitziet in april, de regeling open te kunnen stellen voor aanvragen. Om spoedige openstelling mogelijk te maken is reeds begonnen met de bouw van een aanvraagportaal en het inrichten van een uitvoeringsorganisatie. Eerdere openstelling van de regeling, bijvoorbeeld voor alleen de aanvullende forfaitaire tegemoetkoming van € 380 voor blokelektriciteit, zoals het lid Omtzigt voorstelt, is dus niet haalbaar omdat de regeling, het aanvraagportaal en de uitvoeringsorganisatie nog niet klaar zijn.

Bevoorschotting

Vooruitlopend op openstelling van de regeling is met de brief van 17 januari jl. aan belangenorganisaties van verhuurders en verenigingen van eigenaren (VvE’s) een handreiking geboden aan deze organisaties met informatie over de verwachte hoogte van de subsidie, opdat zij deze informatie nu reeds mee kunnen nemen in het vaststellen van de voorschotten. Ik heb geconstateerd dat bij de leden van de SP-fractie enige onduidelijkheid bestaat over de aard van deze brief. De brief is, in tegenstelling tot de suggestie van de leden van de SP-fractie, niet de regeling zelf, maar een beleidsdocument met daarin een indicatie van de voorziene hoogte van het subsidiebedrag. De regeling zelf zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.

Deze brief is op nadrukkelijk verzoek van onder andere Aedes en de Woonbond opgesteld, zodat verhuurders en VvE’s al in dit stadium rekening kunnen houden met de regeling bij het vaststellen van de voorschotbedragen. Naar aanleiding van beide Kamerbrieven heeft Aedes onder andere een webinar gehouden voor haar leden. Tijdens dit webinar is naar voren gekomen dat op dat moment 20% van de corporaties reeds aan de slag was gegaan met de informatie uit de brief. Andere corporaties beraadden zich hierop, hadden hun servicekosten reeds bevroren of wachtten bijvoorbeeld af tot er op nadere elementen als de ondergrenzen en de te hanteren verdeelsleutel duidelijkheid geboden zou worden. Met onderhavige brief worden ook deze punten nader ingevuld. Door in het vaststellen van de voorschotbedragen te anticiperen op de regeling kan op de korte termijn – en reeds voor openstelling – lastenverlichting gerealiseerd worden bij huishoudens met een blokaansluiting.

Overige algemene vragen

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben mij gevraagd welke zorgen en vragen er leven onder belangenverenigingen van verhuurders, VvE’s en huurders. In het reguliere contact met deze organisaties worden wekelijks notities gedeeld over zowel de inhoud als de uitvoering van de regeling. Ook heb ik deze organisaties betrokken bij bovengenoemde botsproeven en bij een recente praktijkconsultatie over het aanvraagproces. Over de vormgeving van dit proces voorzie ik de komende periode intensievere afstemming. De vragen en zorgen vanuit genoemde partijen gaan over onder andere de contouren en vereisten van het aanvraagproces, de eisen voor het verrekenen van de tegemoetkoming met de energiekosten van huishoudens en de mate waarin de voorgestelde tarieven passend zijn voor de doelgroep.

De leden van de SP-fractie vragen mij hoe ik met reacties van burgers en andere geïnteresseerde partijen omga. Ik neem daar terdege kennis van en betrek deze bij de uitwerking en implementatie van de TTB.

Het lid Omtzigt vraagt specifiek naar de stand van zaken rond laagdrempelige geschillenbeslechting bij het prijsplafond. Ik heb hiervoor inmiddels een samenwerkingsovereenkomst getekend met de Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken, de Consumentenbond en Energie-Nederland. Op dit moment wordt gezamenlijk gewerkt aan de laatste praktische details voor de instelling van de Geschillencommissie Energie Prijsplafond. De inzet is dat consumenten uiterlijk vanaf medio maart geschillen kunnen indienen bij deze commissie. De behandelingsdatum zal vanaf 1 april 2023 zijn. De Geschillencommissie Energie Prijsplafond is bedoeld voor consumenten met een kleinverbruikersaansluiting en heeft als taak om, in het kader van het prijsplafond, geschillen over facturen over het leveringsjaar 2023 tussen consumenten en energieleveranciers op te lossen. De commissie zal dit doen door in een dergelijk geschil een bindend advies uit te brengen of door een schikking te bevorderen. Geschillen worden behandeld door de onafhankelijke Commissie bestaande uit een voorzitter (in het dagelijks leven rechter of vergelijkbaar) en twee commissieleden. Zij worden benoemd op voordracht van de Consumentenbond en Energie-Nederland en opereren binnen de Commissie zonder last of ruggenspraak. In de reguliere voortgangsbrieven rond het prijsplafond zal ik de Kamer informeren over de voortgang van de commissie.

Reikwijdte regeling

Blokaansluiting

Een deel van de vragen heeft betrekking op de reikwijdte van de regeling. Vooropgesteld: het begrip blokaansluiting is geen officieel begrip en kent daarom geen officiële definitie waarbij kan worden aangesloten. Over het algemeen geldt dat niet zozeer de aansluiting in technische zin bepalend is voor de vraag of er sprake is van een blokaansluiting,1 maar meer waaraan de aan de aansluiting geleverde of geproduceerde energie wordt doorgeleid en door welke partij dat wordt gedaan. Dit gegeven is één van de elementen die de TTB-regeling complex maakt.

In de regeling zal daarom afgebakend worden wat hieronder wordt verstaan en wordt onderscheid gemaakt tussen een blokaansluiting voor elektriciteit en een blokaansluiting voor warmte. Hieronder geef ik de kenmerken van beide soorten blokaansluitingen die onder de reikwijdte van de TTB vallen.

1. Een blokaansluiting voor elektriciteit. Hierbij gaat het om een verbinding tussen het elektriciteitsnet en een pand waarin of terrein waarop zich één of meerdere zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden bevinden die niet individueel op het elektriciteitsnet zijn aangesloten. De bewoners hebben voor de wooneenheid dus niet afzonderlijk een overeenkomst voor de levering van elektriciteit.

2. Een blokaansluiting voor warmte. Ook hier gaat het om een pand waarin of terrein waarop zich één of meerdere zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden bevinden en bewoners niet individueel een overeenkomst voor warmtelevering aan de wooneenheid afzonderlijk hebben. Specifiek kan dit type aansluiting onderverdeeld worden in:

a. Warmtelevering waarbij warmte vanuit een warmtenet vanaf een centraal punt wordt doorgeleid naar de wooneenheid of wooneenheden

b. Warmte die in het pand of op het terrein wordt geproduceerd door de verhuurder of VvE en wordt doorgeleid naar de wooneenheid of wooneenheden. Warmteproductie op locatie kan bijvoorbeeld op basis van gas met een cv-ketel, op basis van elektriciteit met een warmtepomp, of op basis van biogrondstoffen of andere brandstoffen die geschikt zijn om warmte te produceren.

Wooneenheden

De definitie van zelfstandige wooneenheden zal zien op zowel eenheden die in de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG) zijn geregistreerd met een woonfunctie, als eenheden die zelfstandig zijn en permanent bewoond worden. Bij laatstgenoemde categorie kan bijvoorbeeld gedacht worden aan zelfstandige eenheden die in het BAG geregistreerd staan met een andere functie, bijvoorbeeld recreatie, maar wel feitelijk permanent bewoond worden. Een wooneenheid is zelfstandig als deze essentiële woonvoorzieningen, in elk geval een keuken en toilet, bevat en niet deelt met andere wooneenheden.

Bij onzelfstandige eenheden gaat het om wooneenheden die niet zelfstandig zijn, omdat die belangrijke voorzieningen delen met andere wooneenheden, en deel uitmaken van een zelfstandige wooneenheid dat ofwel in de BAG geregistreerd staat met een woonfunctie, ofwel feitelijk permanent bewoond wordt. Een onzelfstandige eenheid in de zin van de regeling TTB kan enkel worden bewoond op basis van een huurovereenkomst.

De leden van de D66-fractie vragen in dit kader specifiek of zes studenten die een huis delen en een gezin met zes samenwonende gezinsleden kwalificeren als blokaansluiting en onder de regeling vallen. Het onderscheid tussen beide situaties zal zijn dat het bewonen van een studentenkamer in de regel op basis van een huurovereenkomst zal plaatsvinden en het bewonen van een slaapkamer in een gezinshuis niet. De slaapkamers in een studentenhuis kwalificeren, ervan uitgaande dat deze op basis van een huurovereenkomst verhuurd worden, daardoor als onzelfstandige wooneenheden. Bij slaapkamers in een gezinssituatie zal hier geen sprake van zijn. Bij de uitvoering van de regeling kan op dit onderscheid gecontroleerd worden door huurovereenkomsten op te vragen.

Overige eenheden en voorzieningen

Specifiek uitgesloten van de reikwijdte van de regeling worden die eenheden die geen woonfunctie hebben en niet voor een woonfunctie ingezet worden. Hieronder vallen ook gemeenschappelijke ruimtes en voorzieningen. Hoewel het kabinet zich terdege realiseert dat gemeenschappelijke voorzieningen als bijvoorbeeld liften en hydroforen grote energiegebruikers kunnen zijn, acht het kabinet een tegemoetkoming voor deze kosten niet uitvoerbaar om twee redenen.

• Allereerst omdat dergelijke gemeenschappelijke voorzieningen voorkomen in alle meergezinswoningen in Nederland, dus zowel panden waarin de wooneenheden individueel aangesloten zijn, als de panden waarin wooneenheden achter een blokaansluiting zitten. Hier zou op twee manieren mee omgegaan kunnen worden: ofwel door enkel subsidie te verstrekken voor gemeenschappelijke voorzieningen in panden met wooneenheden achter een blokaansluiting, ofwel door subsidie te verstrekken aan alle panden met gemeenschappelijke voorzieningen. De eerste optie leidt tot rechtsongelijkheid – panden met wooneenheden achter een blokaansluiting krijgen dan namelijk wel een subsidie voor hun gemeenschappelijke voorzieningen en panden met wooneenheden met individuele aansluitingen niet. Onder de Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023 (hierna: de regeling voor het prijsplafond) wordt immers ook geen tegemoetkoming geboden voor deze voorzieningen. De tweede optie leidt tot een onevenredige vergroting van de reikwijdte van de regeling. De grotere omvang en de grotere variëteit aan situaties die bij deze optie onder de TTB zouden moeten vallen, zouden de regeling ongeschikt maken voor een snelle openstelling en adequate uitvoering.

• Aanvullend speelt mee dat gemeenschappelijke voorzieningen niet alleen ten dienste staan van de wooneenheden in een pand, maar ook van eventueel aldaar gevestigde bedrijfseenheden. Het subsidiëren van het energiegebruik van deze voorzieningen voor bedrijven zou mogelijk als staatssteun kwalificeren. Hiervoor zou moeten worden onderzocht of de subsidie verenigbaar is met de interne markt op basis van de Europese staatssteunregelgeving of dat goedkeuring van de Europese Commissie nodig is. Dit zou vertraging opleveren voor het kunnen openstellen van de regeling.

Alles overziend, heeft het kabinet besloten geen tegemoetkoming voor deze voorzieningen op te nemen. Met bovenstaande uiteenzetting heb ik eveneens de vragen van de leden van de fracties van de ChristenUnie, SGP en BBB over gemeenschappelijke voorzieningen beantwoord.

Ondergrenzen

In de brief van 16 december heeft het kabinet aangekondigd de reikwijdte van de regeling te willen beperken tot die blokaansluitingen die onvoldoende of geen voordeel genieten onder het prijsplafond. Het kabinet zal dit doen middels ondergrenzen voor het aantal wooneenheden achter de blokaansluiting. Blokaansluitingen met een aantal wooneenheden onder deze ondergrenzen worden geacht voldoende voordeel te halen uit het prijsplafond. De leden van de fracties van de PVV, GroenLinks en PvdA, alsmede het lid Omtzigt hebben hier vragen over gesteld, die ik hieronder beantwoord.

Concreet worden deze grenzen voorzien:

• Blokaansluiting voor elektriciteit: subsidie vanaf 1 zelfstandige wooneenheid of 4 onzelfstandige wooneenheden;

• Blokaansluitingen voor warmte: subsidie vanaf 3 zelfstandige wooneenheden of 4 onzelfstandige wooneenheden.

Op basis van de aangenomen verbruiksvolumes onder de TTB en de voorziene woningkarakteristieken zullen aansluitingen tot de genoemde grenzen uitkunnen met het prijsplafond.2 In de regel is er tot en met 2 zelfstandige en 3 onzelfstandige wooneenheden sprake van een kleinverbruiksaansluiting. Het kabinet is zich ervan bewust dat dit in uitzonderlijke gevallen niet zo kan zijn, maar acht dit risico klein.3 Het kabinet heeft verschillende opties gewogen om dit risico verder te verkleinen, waaronder het uitvragen of de aanvrager een klein- of grootverbruikersaansluiting heeft en het geheel laten vervallen van de ondergrenzen, maar constateert dat deze opties in termen van uitvoeringslast, uitvoeringssnelheid en doelmatigheid niet haalbaar of te zwaar zijn voor het te verkleinen risico.

Voor blokelektriciteit wordt daarnaast een uitzondering gemaakt en een lagere ondergrens voor zelfstandige wooneenheden vastgesteld met het oog op de forfaitaire optelling van de twee maal € 190 uit november en december 2022. Een ondergrens van 3 zelfstandige eenheden zou hier onbillijk zijn, omdat collectief aangesloten huishoudens dan een significant lagere tegemoetkoming zouden ontvangen over november en december 2022 ten opzichte van huishoudens met een individuele aansluiting.

De leden van de VVD- en SGP-fracties vragen of ondernemers die boven hun winkel wonen en winkels met een groepscontract binnen de regeling vallen. Voor ondernemers die boven hun winkel wonen is de vraag leidend of het aantal wooneenheden de ondergrens passeert. Bij blokelektriciteit zal hier altijd sprake van zijn. Bij blokverwarming is dit het geval vanaf 3 zelfstandige wooneenheden. De TTB ziet voorts louter op een tegemoetkoming voor eenheden waarvan de functie of het gebruik wonen betreft en niet voor eenheden met enkel een bedrijfsfunctie of bedrijfsmatig gebruk.

Het lid Omtzigt vraagt naar twee specifieke situaties.

• Allereerst een situatie met een hoofdaansluiting in een gesplitste woning die aan andere zelfstandige wooneenheden doorlevert via tussenmeters. Deze situatie valt onder de regeling: het bestaan van tussenmeters doet niet af aan het kunnen zijn van een blokaansluiting. Wel kan het zo zijn dat gesplitste woningen buiten de regeling vallen indien zij niet voldoen aan de ondergrenzen per aansluiting.

• Ten tweede – de situatie van onderhuur: een eigenaar (bijvoorbeeld een hospita) verhuurt bijvoorbeeld een of twee kamers in een zelf bewoond huis. Deze situatie kan onder de regeling vallen wanneer er sprake is van verhuurovereenkomsten en bovengenoemde ondergrenzen gehaald worden. Deze specifieke casus voldoet niet aan de ondergrens van vier onzelfstandige wooneenheden, omdat het slechts om één of twee onzelfstandige eenheden gaat.

Vaste contracten onder niveau prijsplafond

Naast aansluitingen die al voldoende voordeel ontvangen onder het prijsplafond, wil het kabinet ook aansluitingen met een vast contract met een tarief dat het hele jaar onder het prijsniveau van het prijsplafond zit, uitsluiten van de regeling. Aansluitingen met dergelijke contracten ondervinden immers geen nadeel van de huidige hoge energieprijzen en zouden ook niet gecompenseerd worden door middel van het prijsplafond. Met het oog op de verrekening van de twee maal € 190 uit november en december 2022 bij blokelektriciteit, zal deze uitsluitingsgrond- naar analogie van bovengenoeme ondergrenzen – niet gelden voor blokelektriciteit. Ook voor warmteopwekking op locatie met andere brandstoffen dan elektriciteit en aardgas zal deze eis niet gelden. Prijzen voor biogrondstoffen of andere brandstoffen zijn immers niet vastgelegd in de prijsplafondregeling.

De leden van de VVD-fractie vragen in dit kader specifiek aandacht voor de handhaafbaarheid. Op het subsidieaanvraagformulier zal onder andere expliciet worden uitgevraagd of er geen sprake is van een vast contract met een tarief dat het hele jaar ligt onder het prijsniveau van het prijsplafond. Het kabinet voorziet het meesturen van leveringsovereenkomsten verplicht te stellen bij deze regeling – aan de hand van deze overeenkomsten kan gecontroleerd worden of het aanvraagformulier naar waarheid is ingevuld.

De leden van de CDA-fractie vragen naar het indicatieve getal van 700.000 huishoudens achter een blokaansluiting en of met bovengenoemd onderscheid in blokaansluitingen al deze situaties zijn afgedekt. Het kabinet verwacht met bovenstaande indeling het merendeel van de verschijningsvormen van blokaansluitingen te dekken. Het hanteren van ondergrenzen maakt echter dat bepaalde gevallen, zoals gesplitste woningen met twee appartementen of kamergewijze verhuur van drie kamers, buiten de regeling geplaatst worden. Dit wordt gerechtvaardigd doordat er bij deze lage aantallen gemiddeld gesproken voldoende profijt is van de prijsplafondregeling waar kleine blokaansluitingen ook onder vallen. Het kabinet is verder doorlopend in contact met de sector om zowel de verschillende soorten als het aantal blokaansluitingen scherper in beeld te krijgen. Over het aantal wooneenheden waarvoor uiteindelijk een aanvraag ingediend zal worden, kan het kabinet op dit moment geen zinvolle schattingen maken omdat gedetailleerde spreidingsdata over het aantal eenheden onder en boven de ondergrenzen ontbreekt.

Vorm en hoogte tegemoetkoming

Forfaitaire bedragen

Door de leden van meerdere fracties zijn vragen gesteld over het werken met forfaitaire bedragen, de gevolgen daarvan en mogelijkheden om het risico van over- of ondercompensatie te verkleinen.

De keuze van het kabinet te werken met forfaitaire bedragen is ingegeven door het belang van een relatief eenvoudige en uitvoerbare regeling. Mede gelet op het grote aantal verschillende vormen van blokaansluitingen bleek het niet mogelijk om een eenvoudige en uitvoerbare regeling te ontwerpen waarmee de hoogte van de subsidie exact hierop zou kunnen worden toegesneden en zeker niet op het nog grotere aantal verschillende situaties van bewoners achter een blokaansluiting. In mijn brief van 16 december over de contouren van de regeling heb ik aangegeven dat ik de hoogte van het forfaitaire bedrag wel wil differentiëren op basis van de relevante energiedrager (elektriciteit of warmte)4 en op basis van de verschillen in gemiddelde energieverbruiken tussen zelfstandige en onzelfstandige wooneenheden.

Het uitgaan van gemiddelde indicatoren betekent dat de subsidie niet exact zal aansluiten bij de situatie die voor een specifieke blokaansluiting geldt en ook niet bij de specifieke situatie van de bewoners achter de blokaansluiting. Er zullen zich altijd situaties voordoen waarbij het voor een specifieke individuele bewoner voordeliger zou zijn geweest als hij onder het prijsplafond zou vallen, of juist andersom.

Hoogte subsidie

In de contourenbrief van 16 december is aangekondigd dat de forfaitaire bedragen voor elektriciteit en warmte per wooneenheid halfjaarlijks worden vastgesteld op basis van de formule:

• Forfaitair bedrag = gemiddeld energieverbruik x (gemiddelde energieprijs – relevante plafondprijs5).

Het exacte bedrag per blokaansluiting zal bestaan uit het forfaitaire bedrag maal het aantal tellende eenheden. Op deze drie elementen: gemiddelde energieprijs, gemiddeld energieverbruik en telling eenheden wordt hieronder ingegaan.

Energieprijs

De gemiddelde energieprijs gebaseerd wordt op basis van de data die de energieleveranciers aanleveren onder de prijsplafondregeling bij de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO). In deze prijzen zijn de contracten die onder het prijsniveau van het prijsplafond liggen en de dynamische contracten niet meegewogen. In tegenstelling tot mijn eerdere inschatting blijkt er geen wettelijke grondslag nodig om deze prijsdata te extraheren uit de aanvragen van energieleveranciers onder de prijsplafondregeling. De gemiddelde energieprijs die volgt uit de aanvragen van alle leveranciers is namelijk niet herleidbaar tot de individuele leveranciers en is daardoor geen privacy- of concurrentiegevoelige informatie. Hiermee heb ik de betreffende vraag van het lid Omtzigt beantwoord.

Het kabinet heeft besloten de energieprijs tweemaal vast te stellen: voor de eerste jaarhelft in januari, voor de tweede jaarhelft in juli. Hiermee beoogt het kabinet de hoogte van de subsidie zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de gemiddelde voor blokaansluitingen relevante ontwikkeling. Om al in dit stadium een redelijke mate van zekerheid te bieden over de hoogte van het forfaitaire bedrag per zelfstandige en onzelfstandige wooneenheid in het tweede halfjaar heb ik in de brief van 17 januari meegedeeld dat het subsidiebedrag per eenheid energie6 in het tweede half jaar minimaal 50% zal zijn van het bedrag dat geldt voor het eerste halfjaar.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of het juist is om het forfaitaire bedrag voor de tweede helft van het jaar te baseren op de in de zomermaanden geldende prijs als deze prijs gedurende de tweede helft van het jaar ook weer kan stijgen. Allereerst merk ik op dat dit effect zich ook, maar dan omgekeerd, kan voordoen in de eerste helft van het jaar. Het is niet onrealistisch om aan te nemen dat de markttarieven in april, mei en juni lager zullen zijn dan het tarief in januari. Het kabinet verwacht dat dit effect gemitigeerd wordt door het eerste forfaitaire bedrag te baseren op de energietarieven in januari en het tweede bedrag op de energietarieven in juli.

Daarnaast hanteert het kabinet voor het tweede tarief in juli een grens van maximaal 50% prijsdaling, waarmee het risico op ondercompensatie over het gehele jaar sterk afneemt. De leden van de PVV-fractie, en ook het lid Omtzigt, vragen naar de beweegredenen van het kabinet om deze ondergrens in te bouwen. Reden achter deze ondergrens is dat het kabinet de wens heeft om zo snel mogelijk lastenverlichting te realiseren bij de huishoudens achter een blokaansluiting. Het is voor verhuurders en VvE’s alleen mogelijk om op de korte termijn passende lastenverlichting door te voeren als er zekerheid geboden is over de subsidiebedragen over het hele jaar. Dit speelt te meer omdat verhuurders slechts eenmaal per jaar hun voorschotten naar boven mogen bijstellen. Zonder zekerheid over de tweede jaarhelft zijn verhuurders hierdoor genoopt om uit te gaan van het meest conservatieve scenario voor de tweede jaarhelft, namelijk geen subsidie, en zouden de voorschotten slechts beperkt verlaagd worden op de korte termijn. Het kabinet begrijpt dat dit besluit een risico op overcompensatie inhoudt, maar vindt dit risico opwegen tegen het vooruitzicht van een te conservatieve bijstelling van de voorschotten.

Energieverbruik

In de brief van 16 december 2022 heeft het kabinet aangegeven welke verbruiksvolumes worden aangenomen als basis voor de forfaitaire bedragen onder de TTB. Deze volumes staan onveranderd vast voor het kabinet en laten zich in tabel 1 hieronder vinden. Deze tabel bevat ook de forfaitaire bedragen voor de eerste jaarhelft, omdat voor deze periode de energieprijzen reeds bekend zijn.

De leden van de PVV-fractie vragen mij of ik de inschatting deel dat er grote verschillen zijn in individuele verbruiksvolumes en dat een appartement met eigen warmtebron een heel ander gemiddeld verbruik kan hebben dan een studentenhuis of woning met meerdere appartementen achter één aansluiting? Ik erken dit punt volmondig en heb juist daarom gepoogd om binnen de vier voorgenomen categorieën aansluitingen een zo passend mogelijk verbruiksvolume vast te stellen met hulp van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Kences. Juist om deze reden kan ik ook niet meegaan in de suggestie van de PVV-fractie om 12 x € 190 uit te keren aan deze doelgroep – een dergelijke benadering zou geen rekening houden met de wezenlijke verschillen tussen het energieverbruik van zelfstandige en onzelfstandige wooneenheden, en tussen wooneenheden met blokaansluiting en wooneenheden zonder blokaansluiting. De observatie van de PVV-fractie dat de gehanteerde parameters ertoe leiden dat een huishouden met blokaansluiting gemiddeld € 1.600 krijgt, kan ik niet plaatsen omdat het subsidiebedrag voor de tweede jaarhelft nog niet vaststaat.

Het lid Omtzigt en de leden van de GroenLinks-, PvdA- en ChristenUnie-fracties vragen of de verbruiksvolumes die gebruikt worden om het forfaitaire bedrag te berekenen, opgehoogd kunnen worden. De gekozen volumes gaan uit van het gemiddelde energiegebruik van huishoudens met een blokaansluiting zoals aangeleverd door het CBS. Door de verdeling van de energieverbruiken is het zo dat 50 tot 60% van de huishoudens een verbruik hebben dat gelijk of lager is dan het gemiddelde. Onder het prijsplafond wordt een soortgelijke dekkingsgraad voorzien. Naar verwachting valt 50 tot 60% van de huishoudens met hun volledige energieverbruik onder het prijsplafond.

De leden van de GroenLinks-, PvdA- en ChristenUnie-fracties vragen naar de verwachte energiebesparing van 10% ten opzichte van het gemiddelde verbruik zoals aangeleverd door het CBS. Bij het bepalen van de verbruiksvolumes voor de regeling tijdelijke tegemoetkoming blokaansluitingen is – net als bij de prijsplafondregeling – uitgegaan van een verwachte besparing van 10% ten opzichte van het gemiddelde verbruik. Die 10% besparing moet komen van gedragsveranderingen en kleine investeringen zoals het niet verwarmen van (tijdelijk) ongebruikte ruimtes, verwarmen tot een lagere temperatuur, installeren van tochtstrips, radiatorfolie et cetera. Deze maatregelen kunnen ook genomen worden door bewoners van wooneenheden achter blokaansluitingen.

De fracties van de VVD, PvdA en GroenLinks vragen daarnaast hoe omgegaan wordt met blokaansluitingen die niet meer zijn aangesloten op het aardgasnet. Dergelijke aansluitingen zullen in de regel hun warmte op andere wijze betrekken, zoals bijvoorbeeld via een warmte-en koudeopslag (WKO), gezamenlijke warmtepomp of biogrondstofketel. Al deze varianten van collectieve warmteproductie zijn subsidiabel onder de regeling. Gevallen waarbij elektriciteit naar individuele wooneenheden wordt doorgeleid om in deze eenheden individueel via bijvoorbeeld een warmtepomp omgezet te worden in warmte zullen praktisch nagenoeg niet voorkomen. Het inrichten van een aparte categorie hiervoor en/of het ophogen van de volumes voor blokelektriciteit acht het kabinet daarom niet proportioneel.

De fracties van PvdA en GroenLinks vragen daarnaast hoe omgegaan wordt met uitzonderingssituaties, bijvoorbeeld wanneer door het gebruik van zorgapparatuur meer energie verbruikt wordt. Het kabinet ziet geen ruimte om dergelijke uitzonderingen mee te nemen in deze regeling – de TTB is al gericht op een grote diversiteit aan blokaansluitingen, waardoor het accommoderen van uitzonderingen nagenoeg niet mogelijk is. Mensen met een hoge zorgbehoefte kunnen op verschillende manieren een vergoeding krijgen voor (hogere) energiekosten. Zo zijn er mogelijkheden in de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en de bijzondere bijstand. Ook kunnen huishoudens sinds 7 februari 2023 een beroep doen op het Tijdelijk Noodfonds Energie als zij aan de voorwaarden voldoen. Het fonds is gericht op lage en middeninkomens die te maken krijgen met relatief hoge energiekosten. Daarbij is het niet relevant wat de oorzaak van de hoge energienota is. Huishoudens kunnen tot eind maart een aanvraag doen over de periode oktober 2022 – maart 2023.

Telling van het aantal wooneenheden

De totaal uit te keren subsidie aan de aanvrager zal afhangen van het aantal subsidiabele wooneenheden. Zoals hierboven uiteengezet gaat het hierbij om zelfstandige en onzelfstandige wooneenheden die zijn aangesloten op een blokaansluiting.

Het kabinet zal 1 april hiervoor als peildatum hanteren. Alle wooneenheden die voor dit moment gesloopt worden of na dit moment worden opgeleverd zijn niet subsidiabel. De keuze voor 1 april maakt het mogelijk tijdig een database aan te leggen ten behoeve van de controle op het aantal wooneenheden. Het kabinet heeft overwogen om na 1 april herijkingen toe te passen voor gesloopte en nieuw opgeleverde panden, maar ziet hier met het oog op de uitvoeringslast van af.

Het recht op subsidie is afhankelijk van de vraag of de wooneenheid op 1 april geregistreerd staat met een woonfunctie. Indien een registratie ontbreekt, dan is er alsnog recht op subsidie als 1 april of 1 januari een persoon op dat adres in de Basisregistratie Personen (BRP) stond ingeschreven.7

In de brief van 16 december 2022 heeft het kabinet aangegeven een zogenaamde n-1 regel te overwegen om zo altijd voor één wooneenheid minder subsidie uit te keren, dan achter de aansluiting aanwezig. Reden hierachter is dat het prijsplafond bij kleinverbruiksaansluitingen voor ten minste één wooneenheid voordeel zal bieden. Doelmatige vormgeving van de regeling zou vragen om dit voordeel in mindering te brengen op het subsidiebedrag onder de TTB. De fracties van de PVV, ChristenUnie, SGP en het lid Omtzigt hebben hier vragen over gesteld en onder meer aandacht gevraagd voor de onrechtvaardigheid om de n-1 ook van toepassing te verklaren op grootverbruiksaansluitingen.

Het kabinet heeft onderzocht of het mogelijk is de n-1 alleen toe te passen bij kleinverbruiksaansluitingen, maar concludeert dat het daarvoor mogelijk moet zijn om op toegankelijke en geautomatiseerde wijze na te gaan of sprake is van kleinverbruiksaansluitingen en dat die informatie op korte termijn ontbreekt. Het feit dat er verschillende soorten blokaansluitingen bestaan speelt hierbij een rol. Ook is het vaststellen van een redelijke bovengrens tot wanneer er in de regel sprake is van een kleinverbruiksaansluiting complex, zoals ik hierboven heb onderstreept met betrekking tot de ondergrenzen. Dit overwegende, heeft het kabinet besloten af te zien van het toepassen van een n-1 regel, omdat de voordelen in termen van doelmatigheid niet opwegen tegen het risico op onterechte ondercompensatie en tegen de verhoging van de uitvoeringslast. In plaats daarvan is enkel gekozen voor redelijke ondergrenzen zoals hierboven toegelicht.

Aanvullende forfaitaire tegemoetkoming blokelektriciteit

Het kabinet heeft in de brief van 16 december 2022 aangekondigd dat zelfstandige wooneenheden met een blokaansluiting voor elektriciteit een aanvullende forfaitaire tegemoetkoming zullen ontvangen van € 380 ter compensatie voor het niet ontvangen van de twee maal € 190 in november en december 2022 zoals individueel aangesloten wooneenheden met een kleinverbruiksaansluiting. Voor onzelfstandige eenheden met blokelektriciteit heeft het kabinet aangekondigd een lagere tegemoetkoming te bieden. Deze zal vastgesteld worden op € 160 per onzelfstandige wooneenheid.8 Hiermee geef ik antwoord op de vraag van de PVV-fractie op dit punt.

Uitvoeringskosten

Om de subsidieontvangers, in de meest voorkomende gevallen verhuurders of VvE’s, tegemoet te komen in hun uitvoeringskosten, zal het kabinet een separaat bedrag toevoegen aan de subsidie voor uitvoeringskosten. Deze hoeven niet verrekend te worden met de aangesloten wooneenheden, maar zijn bedoeld voor de kosten gemaakt door de subsidieontvanger. Het kabinet zal het exacte bedrag nog vaststellen en zal daarbij zo dicht mogelijk in de buurt te blijven van de soortgelijke tegemoetkoming die energieleveranciers ontvangen voor hun uitvoeringskosten onder de prijsplafondregeling.

Doelmatigheid

Algemeen is door meerdere fracties gevraagd naar de mogelijkheid tot een nacalculatie na de subsidieperiode of een grotere differentiatie in het aantal calculatiemomenten door bijvoorbeeld de subsidie niet per halfjaar, maar per kwartaal te berekenen. Het kabinet is van mening dat de nadelen hiervan niet opwegen tegen de voordelen.

Concreet zijn er twee nadelen. Allereerst maakt nacalculatie de regeling gecompliceerder. Nacalculatie vraagt meer handelingen van de uitvoeringsinstantie, omdat per geval zou moeten worden berekend of het reeds uitgekeerde bedrag achteraf gecorrigeerd moet worden op basis van de daadwerkelijke prijzen in 2023 en vervolgens in geval van een tekort moet worden bijbetaald of in geval van een overschot moet worden teruggevorderd. Hiervoor zal tevens meer communicatie nodig zijn tussen de uitvoeringsorganisatie en de aanvrager. Daarnaast vraagt nacalculatie ook meer handelingen van de aanvrager die een bijbetaling of terugvordering vervolgens achteraf moet verrekenen met de energiekosten van bewoners. Door nacalculatie neemt de uitvoeringslast voor zowel de uitvoeringsorganisatie als de aanvragers dus significant toe.

Ten tweede is nacalculatie in strijd met de wens om zekerheid te bieden, omdat het gevolg daarvan kan zijn dat reeds uitbetaalde subsidiebedragen zouden moeten worden teruggevorderd. Verhuurders en VvE’s zullen dit risico op terugvordering naar verwachting verdisconteren in de voorschotbedragen voor energie die ze bij bewoners in rekening brengen waardoor die voorschotbedragen hoger zullen worden vastgesteld en de lastenverlichting op de korte termijn beperkt blijft. Dit laatstgenoemde nadeel, de extra onzekerheid en de effecten daarvan op de bevoorschotting, geldt ook voor het vergroten van het aantal calculatiemomenten en acht ik daarom onwenselijk.

De leden van de SGP-fractie vragen verder of er ook andere alternatieven zijn overwogen dan de huidige keuze om het forfaitaire bedrag voor de tweede helft te baseren op de dan geldende gemiddelde energieprijs. Bij het ontwerp van de regeling is, naast bovengenoemde opties met nacalculatie en meerdere wegingsmomenten, ook overwogen om het forfaitaire bedrag niet bij te stellen en voor het hele jaar te baseren op de gemiddelde energieprijzen van januari 2023. Gelet op het risico dat het forfaitaire bedrag dan behoorlijk kan gaan afwijken van de gemiddelde prijsontwikkeling is hier niet voor gekozen.

De leden van de SP-fractie stellen dat er bij het ontwerp van de TTB in vergelijking met de prijsplafondregeling met twee maten gemeten zou worden, omdat er bij de TTB vooral ingegaan zou worden op het voorkomen van overcompensatie terwijl die urgentie er bij de prijsplafondregeling niet zou zijn. Ik herken mij niet in deze suggestie. Allereerst merk ik op dat in de prijsplafondregeling bepalingen zijn opgenomen waarmee wordt voorkomen dat energiebedrijven hogere dan redelijke marges kunnen halen. Verder heb ik hierboven juist aangegeven dat ik bij de TTB een zekere mate van risico op overcompensatie accepteer. Het verschil met de prijsplafondregeling zit in het ontwerp van de twee regelingen. De prijsplafondregeling biedt een bewoner tot de plafondgrens zekerheid over de hoogte van de energieprijs waardoor de compensatie afhankelijk is van het individuele energieverbruik. De TTB biedt een bewoner een forfaitair bedrag gebaseerd op gemiddelde gegevens voor blokaansluitingen. Daardoor is de compensatie niet afhankelijk van het individuele energieverbruik en kan die in individuele gevallen meer of minder zijn op grond van het prijsplafond. Met dit laatste heb ik ook antwoord gegeven op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie over het verschil tussen de prijsplafondregeling met een vaste energieprijs voor huishoudens en de regeling tijdelijke tegemoetkoming blokaansluitingen met een vast subsidiebedrag.

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties, de SGP-fractie en de BBB-fractie hebben vragen gesteld over situaties waarbij eigenaren van een blokaansluiting energiecontracten met vaste tarieven hebben in relatie tot de in de regeling voorziene aanpassing van het forfaitaire bedrag in de tweede helft van het jaar. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vroegen daarbij specifiek of ik bereid ben om maatregelen te treffen voor corporaties met contracten met vaste energietarieven die bij de tweede betaling van de subsidie nadeel zullen ondervinden als het forfaitaire bedrag in de tweede helft lager wordt vastgesteld op basis van een mogelijke lagere gemiddelde energieprijs.

Bij de vormgeving van de regeling is gebleken dat het gecompliceerd, en daarmee zeer moeilijk uitvoerbaar is, om rekening te houden met de vele verschillende soorten energiecontracten en de daarin overeengekomen prijs. Ik zie dan ook geen mogelijkheden om in de regeling rekening te houden met de in de vragen genoemde situatie. Ook dit vloeit voort uit de keuze om te werken met forfaitaire bedragen die gebaseerd zijn op gemiddelden, waarbij dus niet gekeken wordt naar het grote aantal verschillende kenmerken van individuele situaties. Om de onzekerheid die een herijking van het forfaitaire bedrag in de tweede helft van het jaar met zich meebrengt te verkleinen heb ik zoals hierboven reeds aangegeven besloten om een ondergrens van 50% in te bouwen.

Zelfstandig
Gas + warmte 535 m3 374 m3 € 1,47 € 0,74 € 0 € 786,45 € 276,76 € 1.063,21
Elektriciteit 949 kWh 968 kWh € 0,37 € 0,19 € 380 € 351,13 € 183,92 € 915,05
Niet-zelfstandig
Gas + warmte 224 m3 157 m3 € 1,47 € 0,74 € 0 € 329,28 € 116,18 € 445,46
Elektriciteit 399 kwh 407 kwh € 0,37 € 0,19 € 160. € 147,63 € 77,33 € 384,99

Uitvoering

Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door degene die de overeenkomst tot levering van elektriciteit, gas of warmte voor de blokaansluiting heeft gesloten met een energieleverancier. In de praktijk wordt dit de contracthouder genoemd. Onder een overeenkomst tot levering van warmte wordt hierbij ook verstaan de levering van gas ten behoeve van een collectieve cv-ketel of van elektriciteit voor een bijvoorbeeld een warmtekrachtkoppeling of collectieve warmtepomp. Vaak is de contracthouder de verhuurder van een pand of de VvE, maar dit kan bijvoorbeeld ook één van de bewoners van een woongroep of een studentenhuis zijn, zoals het lid Omtzigt in zijn vraag benoemt. In dat voorbeeld kan die bewoner de subsidie aanvragen en zal diegene vervolgens de subsidie moeten verrekenen met de energiekosten van de andere bewoners.

Als het warmtelevering betreft waarbij geen sprake is van een leveringsovereenkomst met een externe warmte-, gas- of elektriciteitsleverancier, zoals in het geval van bijvoorbeeld een propaan- of biogrondstofketel die wordt bedreven door een verhuurder of VvE die warmte levert aan zijn eigen huurders respectievelijk leden, dan kan de subsidie worden aangevraagd door die verhuurder of VvE.

Er is gekozen voor een aanvrager die in direct verband met de elektriciteits-, gas- of warmtelevering staat, zodat in elke situatie van een blokaansluiting slechts één persoon kwalificeert als aanvrager. Er is immers per aansluiting maar één leveringsovereenkomst met een energieleverancier. Dit schept duidelijkheid en voorkomt eventuele dubbele aanvragen voor dezelfde aansluiting. Die persoon is in de regel ook degene die de energiekosten aan de leverancier betaalt en de energiekosten in rekening brengt bij bewoners. Daardoor is die persoon geschikt om de subsidie te ontvangen en te verrekenen met de kosten van bewoners. Omdat het voor het grootste deel zal gaan om contracthouders, is het voordeel daarnaast dat die persoon te verifiëren is aan de hand van het energiecontract. Om bovenstaande redenen is het niet mogelijk dat iemand die niet op het energiecontract staat of bij gebrek aan een overeenkomst iemand die niet verantwoordelijk is voor de productie en doorgeleiding van warmte, de subsidie aanvraagt, zoals de leden van D66 voorstellen in hun vraag.

Aanvraagproces

Momenteel werkt de Belastingdienst met grote spoed aan het bouwen van een aanvraagformulier en het inrichten van een uitvoeringsorganisatie. De exacte karakteristieken van het aanvraagproces, zoals de specificaties van de aanvraag, de stukken die moeten worden meegestuurd en de behandel- en verwerkingstermijnen worden nog verder uitgewerkt, maar de contouren zijn aangegeven. In contact met verschillende belangenverenigingen is expliciet aandacht gevraagd voor de uitvoeringslast, in het bijzonder bij partijen met grote aantallen panden in beheer of eigendom die verwachten hierdoor een groot aantal aanvragen te moeten gaan doen, zoals woningbouwcorporaties. Het kabinet beziet specifiek of en hoe in het aanvraagproces van dergelijke partijen de uitvoeringslast voor zowel aanvrager als de uitvoeringsorganisatie beperkt zou kunnen worden.

Handhaafbaarheid verrekening van de subsidie

Veel fracties hebben vragen gesteld over hoe zeker gesteld kan worden dat de aanvraag-gerechtigde partij, oftewel de contracthouder, van een blokaansluiting een aanvraag gaat doen en vervolgens het subsidiegeld daadwerkelijk conform de voorgeschreven subsidiabele activiteit verrekent met de energiekosten van de huishoudens achter de blokaansluiting. Met onderstaande uiteenzetting bied ik antwoord op de vragen van de leden van de fracties van VVD, PVV, D66, CDA, GroenLinks, PvdA, BBB en het lid Omtzigt.

Communicatie

Vanuit het kabinet is er intensief contact met de belangenvertegenwoordigers van woningbouwcorporaties, verhuurders en VvE’s. Door deze vertegenwoordigers wordt een nadrukkelijke wens uitgesproken om zo snel mogelijk lastenverlichting te realiseren bij huurders en eigenaren achter een blokaansluiting. Alleen al de woningbouwcorporaties zijn in dit opzicht goed voor ca. 240.000 huishoudens achter een blokaansluiting.

Voor partijen die minder dicht betrokken zijn bij het beleidsproces leidend tot de TTB, alsmede voor de huurders en eigenaren die door deze partijen vertegenwoordigd worden, werkt het kabinet verder aan een informatiecampagne om zowel verhuurders en VvE’s, als huurders en eigenaren te wijzen op de subsidiemogelijkheden voor blokaansluitingen. Deze campagne wordt nu voorbereid en start na publicatie van de regeling. Ook wordt nu al informatie gedeeld over de voortgang van de regeling op rijksoverheid.nl.

Verplichte verrekening en verdeelsleutel

In de regeling zal als voorwaarde voor de subsidieverlening worden opgenomen dat de ontvanger – de verhuurder of de vereniging van eigenaren – de ontvangen subsidie doorberekent aan de bewoners via een verlaging van de in rekening gebrachte of te brengen energiekosten (servicekosten).

Tevens zal worden voorgeschreven dat voor dit in mindering brengen van de subsidie op de betalingsverplichtingen van de bewoners wordt aangesloten bij de periodiciteit en de reguliere wijze van verdeling van de energiekosten over de bewoners. In het algemeen zal dit erop neerkomen dat de ontvangen subsidie in mindering wordt gebracht op – het bewonersdeel van – de totale energiekosten van de verhuurder of vereniging van eigenaren, waarna het aldus verlaagde bedrag op reguliere wijze aan de eigenaren of bewoners in rekening wordt gebracht.

De praktische consequentie van deze voorgeschreven wijze van verdelen is dat wooneenheden individueel in de regel niet het exacte bedrag zullen ontvangen dat per wooneenheid wordt overgemaakt aan de subsidieontvanger, maar een bedrag dat naar aanleiding van de bestaande verdeelsleutel binnen een pand hoger of lager uit kan vallen. Deze verdeelsleutel staat al vast binnen een pand en kan rekening houden met aspecten die van effect zijn op het energieverbruik van deze woonheid, zoals de vloeroppervlakte. Wanneer huurders en eigenaren in een VvE het niet eens zijn met deze verdeelsleutel, en de redelijkheid daarvan, dan kunnen zij naar de huurcommissie of rechter stappen om verlaging van de servicekosten te verzoeken. Juist de samenhang met deze juridische toetsing, maakt dat het kabinet kiest voor deze verrekenmethode. Aansluiting bij bestaande verdeelsleutels draagt eraan bij de bewoners van individuele wooneenheden via bestaande rechtswegen servicekostenverlaging kunnen afdwingen, zowel in situaties waarin de subsidie niet is aangevraagd, als in situaties waarin de subsidie niet volledig is verekend. Hieronder wordt nader op dit punt ingegaan.

Het kabinet zal verrekening volgens bestaande verdeelsleutels voorschrijven voor zowel de tegemoetkoming voor de hoge energiekosten in 2023 als de forfaitaire ophoging van dit tarief voor blokelektriciteit naar aanleiding van de gemiste twee maal € 190 in november en december 2022. Dit bedrag zal dus door de subsidieontvanger verrekend moeten worden met servicekosten in 2023. Het lid Omtzigt heeft in dit kader een vraag gesteld over hoe het kabinet om wil gaan met bewoners die na november of december afgelopen jaar verhuisd zijn. Uit voorgaand besluit volgt dat in dergelijke situaties de nieuwe bewoners de aanvullende forfaitaire tegemoetkoming over hun servicekosten verrekend krijgen. Naast bovengenoemde argumenten over aansluiting bij bestaande redelijke verdeelsleutels en de wens om deze tegemoetkoming zoveel mogelijk toetsbaar te maken via bestaande rechtsinstanties, speelt bij de omgang met verhuizingen bij de twee maal € 190 nog één aanvullend argument mee: in het bijzonder voor verenigingen van eigenaren vervalt de rechtsrelatie tussen VvE en voormalige eigenaren zo snel het apartementsrecht wordt overgedragen. Dit is ook het moment waarop verrekening van alle kosten plaatsvindt. Het opsporen van voormalige eigenaren, alsmede het overboeken van gelden aan deze eigenaren is voor VvE’s zowel praktisch als juridisch complex.

Waarborgen in de relatie tussen subsidieverstrekker en aanvrager

De subsidieverstrekker zal na het ontvangen van een subsidieaanvraag een besluit nemen op deze aanvraag in de vorm van een beschikking tot subsidieverlening of afwijzing van de aanvraag. Wanneer de aanvrager zich niet kan vinden in dit besluit, dan kan hij bezwaar en beroep aantekenen. Hierop is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In de beschikking zal informatie worden opgenomen over de mogelijkheid tot bezwaar en beroep.

Omgekeerd zal de subsidieverstrekker toezicht houden op de uitvoering van de subsidiabele activiteit. Dergelijke controle is nodig om te voorkomen dat aanvragers de subsidie zelf houden en er sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun. In het algemeen geldt namelijk dat staatssteun verboden is tenzij deze verenigbaar met de Europese interne markt is op grond van Europese regelgeving of een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie. Van beide zal voor de TTB geen sprake zijn. De controle zal uitgevoerd worden via beproefde controlemechanismen. Het kabinet is nog bezig met het inrichten van het definitieve nacontroleregime, maar zal ten minste het bijhouden van een sluitende administratie verplicht stellen. Het opvragen van deze administratie, alsmede bewijs in de vorm van een accountantsverklaring, behoren tot de instrumenten die het kabinet beziet.

Waarborgen in de relatie tussen aanvrager en huishoudens

Voor de doorberekening van energiekosten gelden – in huursituaties – de reguliere voorschriften uit het huurrecht. Kortgezegd komen deze erop neer dat de reële kosten op redelijke wijze worden doorberekend. Als een huurder het niet eens is met de in rekening gebrachte servicekosten, kan deze naar de huurcommissie als er geen sprake is van een geliberaliseerde huurprijs. De huurcommissie heeft de bevoegdheid om servicekosten naar redelijkheid vast te stellen. De huurder zal hierbij ook de wijze waarop de verhuurder met de subsidie is omgegaan aan de orde kunnen stellen omdat dit direct van invloed is op de uiteindelijk in rekening gebrachte energiekosten. De huurcommissie zal dit dan op basis van de onderbouwing door de verhuurder en de voorschriften uit de subsidieregeling kunnen meenemen bij de toets van de in rekening gebrachte servicekosten bij de individuele huurder. De bevoegdheid van de huurcommissie om de servicekosten «naar redelijkheid» vast te stellen ziet daarbij ook op de situatie waarin de kosten door toedoen van de verhuurder onnodig hoog zijn. De huurcommissie heeft dus de bevoegdheid de servicekosten lager vast te stellen als de verhuurder de ontvangen subsidie ten onrechte niet heeft doorberekend of, in voorkomende gevallen, als deze nagelaten heeft de subsidie aan te vragen.

Het voorgaande geldt ook als er sprake is van een geliberaliseerde huurprijs, met dien verstande dat de huurder zich dan tot de (kanton)rechter kan wenden bij een geschil met de verhuurder over de servicekosten.

Bij een aanvraag door een VvE geldt dat elke eigenaar lid is van, en daarmee direct betrokken is bij, deze vereniging en de financiële belangen daarvan. Het is daarbij primair aan de VvE om – met inachtneming van de verhouding met de eigenaren en de gestelde voorwaarden over de doorberekening – op een passende wijze uitvoering te geven aan de subsidieregeling (binnen het bredere kader van het in rekening brengen van servicekosten). Mocht toch een geschil over een besluit van de VvE ontstaan, dan kan een lid dit aan de (civiele) rechter voorleggen.

Om huurders en individuele eigenaren te ondersteunen in de uitoefening van deze rechten, onderzoek ik of het mogelijk is een openbaar subsidieregister in te richten dat toont voor welke blokaansluitingen reeds subsidie is verstrekt.

Budget

Het volledige budgettaire beslag van de regeling is nog lastig te ramen vanwege het feit dat de regeling nog niet volledig is uitgewerkt. Echter, op basis van de huidige uitgangspunten is de verwachting dat de kosten van deze regeling tussen de € 700 miljoen en € 1 miljard liggen. De uiteindelijke kosten van deze regeling zijn afhankelijk van het verloop van de energieprijs door het jaar heen. Bij voorjaarsnota zal het kabinet – zoals aangekondigd bij de miljoenennota voor 2023 – deze kosten in de dekkingsopgave van het reguliere prijsplafond meenemen. De subsidieregeling valt onder de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en budgettair lopen de uitgaven mee in de reservering voor het reguliere prijsplafond.

Vervolg

De contouren uit deze brief zullen de komende weken vastgelegd worden in de definitieve regelingstekst, en parallel beoordeeld worden in de uitvoeringstoets van de Belastingdienst. Met inachtneming van de uitkomsten uit deze toets, zal de regeling zo spoedig mogelijk daarna worden gepubliceerd in de Staatscourant. Tegelijk met deze publicatie zal ik uw Kamer per brief informeren over de definitieve inhoud van de regeling en de uitkomsten van de uitvoeringstoets.

De Minister voor Klimaat en Energie,
R.A.A. Jetten


  1. Het onderscheid tussen klein- en grootverbruiksaansluitingen is hiervoor bijvoorbeeld irrelevant: beiden vallen onder de regeling TTB.↩︎

  2. De het vaststellen van de ondergrenzen is gekeken naar de verhouding tussen de aangenomen verbruiksvolumes onder de TTB en de prijsplafondregeling. Voor zelfstandige wooneenheden op blokverwarming is die verhouding 909 m3 ten opzichte van 1.200 m3, waardoor gemiddeld 1,3 zelfstandige wooneenheid uit zou moeten kunnen met het prijsplafond. Er is besloten dit naar 2 af te ronden op basis van de aanname dat er bij aansluiting tot twee wooneenheden in de regel sprake zal zijn van gesplitste woonhuizen, die in het verleden zelfstandig als één geheel bewoond werden en in die situatie ook uit hadden moeten kunnen met eenmaal het prijsplafondvolume. Bij dergelijke gesplitste panden hoort in de regel een kleinere vloeroppervlakte en daarmee een lagere warmtevraag. Bij onzelfstandige wooneenheden met blokwarmte en blokelektriciteit is de verhouding respectievelijk 318m3 ten opzichte van 1.200m3 en 806 kWh ten opzichte van 2900 kWh. Binnen deze verhouding zouden drie onzelfstandige eenheden voldoede moeten hebben aan eenmaal het prijsplafondvolume.↩︎

  3. Ter indicatie: een grootverbruikersaansluiting voor gas heeft een capaciteit van meer dan 40 kubieke meter aardgas per uur.↩︎

  4. In eerdere brieven zijn gas en warmte apart benoemd: in de uiteindelijke tariefbepaling is besloten te werken met één tarief voor warmte, waaronder ook de opwekking van warmte met aardgas valt.↩︎

  5. De prijsplafondprijs is € 1,45 per m3 gas en € 0,40 per kWh elektriciteit is voor beide jaarhelften.↩︎

  6. Het betreft hier de gemiddelde energieprijs minus het relevante plafondbedrag.↩︎

  7. De keuze voor een tweede peildatum op 1 januari voorkomt dat een wooneenheid het hele jaar geen subsidie krijgt als deze onverhoopt tijdelijk leeg stond op 1 april tussen twee verhuizingen in.↩︎

  8. Reden hierachter is dat het aangenomen verbruikersvolume van onzelfstandige eenheden ca. 42% bedraagt van het verbruikersvolume van zelfstandige eenheden. 42% van € 380 is ca. € 160.↩︎